nieuwe uitgave van Kunsthistorici.

V
N
K
‘Fotograaf/Kunsthistoricus’
Interview met
Carla van de Puttelaar
P. 2
VNK 75 jaar!
P. 9
Arie Wallert
in gesprek met
J.R.J. van Asperen de Boer
P. 11
De rol van de conservator
in de 21ste eeuw
met illustratie van
Kelly van Krieken
P. 21
en meer...
BULLETIN 2014 /2
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Bulletin
Kunsthistorici
V
N
K
Fotograaf/Kunsthistoricus
Interview met Carla van de Puttelaar
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Carla van de Puttelaar is bekend als kunstenaar/fotograaf.
Ze studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie en kreeg in
1996 de Esther Kroon-prijs voor haar eindexamenwerk. In
2002 won ze de basisprijs Prix de Rome en in 2006 werd
ze genomineerd voor de Prix Découverte des Rencontres
d’Arles. Ze fotografeert met name het vrouwelijk lichaam,
maar sinds enkele jaren ook bloemen. Haar werk heeft
veelal een sculpturaal karakter. De huid van haar geportretteerden heeft een porseleinen glans en de structuur en
aderen zijn zichtbaar, net zoals die ook duidelijk naar voren
komen in de nerven van de verwelkte bloembladeren die ze
fotografeert als geheel eigen individuen.
Carla wordt vertegenwoordigd door galeriehouders uit New
York, Amsterdam, Parijs, Brussel en Sante Fé. Haar werk
wordt tentoongesteld in galeries en musea over de gehele
wereld, zoals Londen, New York en Rome en bevindt zich
in onder meer de Caldic Collectie, Collectie Fred en Laura
Ruth Bidwell (VS), La Maison Européenne de la Photographie, Museum Winterthur, Fotomuseum Den Haag en Museum Beelden aan Zee.
Momenteel werkt ze als kunsthistoricus aan haar proefschrift over Schotse portretkunst in de tweede helft van de
zeventiende eeuw, met de nadruk op de Scougall-familie,
onder begeleiding van prof. dr. Rudi Ekkart.
Portret van Carla van de Puttelaar, 2012 door Guillaume Lechat
Je bent een succesvol fotograaf. Kun je iets meer vertellen over jouw
passie voor dit vak?
Ik zie mezelf meer als kunstenaar die fotografie gebruikt als medium.
2
BULLETIN 2014 /1
Door Annemiek Rens
N
Als kind tekende en schilderde
ik veel en zo ben ik ook op de
Rietveld Academie terechtgekomen. Pas daar kwam ik intensief
met fotografie in aanraking. Het
eerste jaar was een basisjaar waar
we experimenteerden met allerlei media, zoals beeldhouwen,
schilderen, audiovisueel en ook
fotografie. Vooral de lessen van
Rob Slooten die pinhole-fotografie (camera zonder lens) gaf op
de academie, vond ik bijzonder.
Verder was Willem van Zoetendaal net begonnen als coördinator van de afdeling Fotografie en
zijn werkwijze sprak me ook aan.
Ik heb dan ook na het eerste jaar
voor de afdeling Fotografie gekozen. Aanvankelijk heb ik nog vrij
veel geschilderd, maar in de loop
van de tijd is dat op de achtergrond geraakt. Ergens sluimert
het nog wel, maar in de fotografie
heb ik echt mijn eigen stijl gevonden. Deze stijl is onlosmakelijk
met mij verbonden, het is niet
een jas of een andere accessoire,
maar een soort geheel eigen gen
dat niemand anders heeft. Ik kan
laten zien wie ik ben en wat me
fascineert. Fotografie is hierdoor
een heel belangrijk deel van me
geworden.
Het begon met de
‘honger’ om bijzondere
beelden te zien.
Op welk moment kwam hier een
tweede passie voor kunstgeschiedenis bij? Of was deze er altijd
al?
Passie voor kunst en interesse in
de creativiteit van anderen heb ik
altijd al gehad. Ik ben altijd een
verzamelaar geweest. Nieuwsgierigheid is een belangrijke drijfveer voor mij. Wat gebeurt er?
Wat is er te zien? Wat doen anderen? Een verzameling kon bij mij
eenvoudig beginnen, zoals mijn
Sisi-verzameling. Die begon bij
het lezen van de geromantiseerde
versie van haar levensverhaal als
kinderboek, maar heeft zich in
de loop der jaren ontwikkeld tot
een brede belangstelling voor en
kennis van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Hierbij
speelde Keizerin Elisabeth natuurlijk nog wel een belangrijke
rol, maar meer vanuit haar persoon en haar relaties met anderen, onder wie haar eigen broers
3
en zussen. Vooral het historische
aspect kreeg steeds meer mijn interesse en in het verlengde daarvan het kunsthistorische.
Het begon bij mij met de ‘honger’
om bijzondere beelden te zien,
om die schoonheidservaringen te
hebben, om te zien hoe anderen
ideeën en passies omzetten in
krijt, verf, steen etc.. De nieuwsgierigheid naar achtergronden
werd echter steeds belangrijker;
K
het in kaart willen brengen van
een speciaal gebied, meer willen
leren en weten, waardoor je je
ontwikkelt tot een ontdekkingsreiziger en detective. Zo ben ik
ook tot het onderwerp van mijn
dissertatie gekomen.
Welke rol speelt de kunstgeschiedenis in jouw fotografie?
Kunst uit de geschiedenis speelt
in ieder geval een rol. De grootste
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
David Bailly, Zelfportret met vanitassymbolen, 1651, collectie Museum De Lakenhal, Leiden
N
K
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
Carla van de Puttelaar, Untitled, 1998
Carla van de Puttelaar, Hortus Nocturnum, 2014
4
N
inspiratie voor mijn fotografie
komt uit de schilderkunst van
de Vlaamse Primitieven, zoals
Rogier van der Weyden (De
kruisafneming uit het Prado, een
ultieme schoonheidservaring) en
Jan van Eyck.
Ook belangrijk voor mij zijn de
sobere Hollandse portretten uit
voornamelijk de eerste helft van
de zeventiende eeuw door Cornelis van der Voort, Abraham de
Vries en David Bailly, evenals het
‘Hollandse licht’ zoals bij Gerard
Terborch en Johannes Vermeer.
Maar ook Caravaggio, Edvard
Munch, Robert Frank, Bartolomeo Cavarozzi, Orazio Gentileschi, Petrus Christus, Helen
Levitt, Brassaï, Lucian Freud,
Kitagawa Utamaro, William
Scrots, Antonio Moro, Gustave
Cailleboitte en zoveel anderen
en anonieme kunstenaars geven
mij inspiratie, omdat ze me bij de
keel grijpen.
Speelt fotografie andersom ook
een rol bij jouw werkzaamheden
als kunsthistoricus en zo ja, op
welke manier?
Jazeker, ik kijk als kunstenaar
naar kunstenaars, ik zie de passies, de details, de liefde voor
het hele persoonlijke, soms het
grote gebaar zoals bij Peter Paul
Rubens, de tere bloemblaadjes
van een schilder als Nicolaes van
Verendaal en de schitterende
oude vrouwen van Christian
Seybold en Balthasar Denner.
Waarom steeds diezelfde hond
bij David de Coninck? De virtuoze penseelstreken van Giambattista Tiepolo, ik voel ze, ik ga er in
mee en geniet van elke briljante
weergave van het zichtbare en
onzichtbare en van elke sublieme
oplossing van een schilderkundig
probleem. Ik ervaar het gevangen moment dat voor altijd is
vastgelegd in de foto’s van Manuel Alvarez Bravo en de diepe
emoties in de films van William
Kentridge. Ik deel met hen de
grote liefde voor het visuele en de
drang om dit op een eigen manier
weer te geven.
Het kijken, het herkennen, speelt
net als bij mijn fotografie een
cruciale rol. Daarnaast gebruik
ik mijn technische fotografische
vaardigheden bij het maken van
foto’s voor mijn promotieonderzoek. Ik probeer zoveel mogelijk
de schilderijen die ik ga bekijken
ook professioneel te fotograferen.
Dat is juist voor mijn onderwerp
5
K
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
Rogier van der Weyden, De kruisafneming, 1435/1438, collectie Museo del Prado, Madrid
van groot belang, daar er maar
weinig goede fotografie bestaat
van het werk van de kunstenaars
die ik in kaart breng.
Welke meerwaarde heeft deze
wisselwerking voor jou?
De wisselwerking tussen kennis van de kunstgeschiedenis en
het kunstenaarschap is voor mij
essentieel. Ik houd van kunst
en van mensen, van mensen die
hun creativiteit gebruiken om te
creëren, om dingen te maken die
anderen verbazen, raken, ontroeren, intrigeren. Soms is dat niet
iets wat kunst wordt genoemd,
maar wetenschap, film, muziek
of iets wat door de maker gewoon
gemaakt is, zonder het ooit bewust in een context te plaatsen.
N
ga als onderzoeker hun gangen
na en geniet als ik bijvoorbeeld
in een archief een klein stukje
bijzondere informatie te pakken
krijg. Ik hou me bezig met het
reconstrueren van een oeuvre en
een leven en het in een context
plaatsen daarvan, het beschrijven van de historische aspecten
en het leggen van verbanden.
Hierdoor wordt het toch weer
een creatief proces, want ik kies
mijn citaten en geef extra kleur
aan kunstenaar en werk door de
keuzes die ik maak.
Bij mijn eigen werk ben
ik de maker, als
kunsthistoricus verdiep
ik me in de wegen van
anderen.
Toegeschreven aan William Scrots, Portret van Koningin Elizabeth I (1533-1603)
als prinses, collectie Royal Collection, Verenigd Koninkrijk
Kun je de twee disciplines nog los
van elkaar zien?
Gedeeltelijk wel, maar sommige
dingen lopen in elkaar over. Het
grote verschil is dat ik bij mijn
eigen werk de maker ben, het zijn
mijn gedachten, passies en uitingen, terwijl ik in de kunstgeschiedenis me verdiep in de wegen van
anderen uit vroegere tijden. Ik
6
Welke kunstenaars zijn voor jou
een belangrijke inspiratiebron?
Die vraag heb ik eigenlijk al
beantwoord. Het zijn er heel
veel. Elke dag is er wel iets dat
me raakt, soms van kunstenaars
waarvan ik nog nooit heb gehoord. Sommigen verdwijnen
K
weer, maar anderen blijven
vastzitten in mijn hoofd en gaan
er nooit meer uit. Ik ga met mijn
vriend zeer regelmatig naar musea, tentoonstellingen en galeries.
Vooral een paar tentoonstellingen die ik in de afgelopen paar
jaar in Londen heb gezien, hebben een ongelooflijke indruk op
me gemaakt. De drie belangrijkste zijn: The Bronze Exhibition in
the Royal Academy in 2012, een
overweldigende tentoonstelling,
waarin de meest indrukwekkende
beeldhouwwerken, van heel groot
tot heel klein, je zaal na zaal in
de greep hielden. In Fine Style in
The Queen’s Gallery in Londen in
2013, een geweldige tentoonstelling over kostuums, waarin ik helemaal kon opgaan in mijn liefde
voor stoffen, kant, het gehele kostuum, evenals voor de schilderijen die deze schitterende creaties
visueel voor ons hebben bewaard
en zo mogelijk nog mooier en
indrukwekkender hebben weergegeven. Tot slot Cheapside
Hoard, de begraven juwelen uit
de zeventiende eeuw die in 1912
werden opgegraven en in 20132014 voor het eerst te zien waren
in The Museum of London. Alsof
je in een geheime schatkamer
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
terug in de tijd terecht kwam en
even iets kon aanraken wat er al
zo lang niet meer is.
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Elke dag is er wel iets
dat me raakt.
Hoe ziet jouw dag als fotograaf
en kunsthistoricus er doorgaans
uit?
Dat is heel wisselend. Ik ben
gewend om te improviseren en
om te genieten van wat ik kan,
moet en mag doen. Fotograferen, werken aan mijn dissertatie
(schrijven, onderzoeken, reizen
voorbereiden etc.), lesgeven
aan studenten (wat ik de afgelopen drie jaar heb gedaan
aan de Koninklijke Academie
voor Beeldende Kunsten in Den
Haag), me bezig houden met het
documenteren en beschrijven
van kunstwerken bij het RKD in
Den Haag waar ik als vrijwilliger
werk, en daarnaast tentoonstellingsbezoek, me bezig houden
met familie, vrienden, mijn administratie, contacten onderhouden
via verschillende sociale media,
tentoonstellingen voorbereiden,
David Scougall, Portret van Richard Lauder (detail), 1670, Collectie
Thirlestane Castle, Schotland
7
K
mijn website bijhouden, in opdracht fotograferen, voor bijvoorbeeld The New York Times
Magazine en alles wat er verder
tussendoor komt.
Op dit moment werk je aan een
promotieonderzoek, zou je daar
iets meer over willen vertellen?
Ik houd me bezig met het duidelijk in kaart brengen van de
Schotse portretkunst van de
tweede helft van de zeventiende
eeuw, wat tot nog toe niet is
gedaan. Ik probeer meer licht te
werpen op de personen achter
de portretten en het geheel in de
historie van die periode te plaatsen. De afgelopen vier jaar heb ik
de oeuvres van de belangrijkste
portretschilders gereconstrueerd en gedurende vier reizen
door Schotland zoveel mogelijk
werken bekeken, beschreven en
gefotografeerd. De nadruk ligt
op de stukken van de schilderende Scougall-familie en het
belangrijkste lid daarvan: David
Scougall. Het werk uit die periode is tot nog toe onderbelicht
gebleven, terwijl met name David
Scougall een geweldige koppenschilder was. Zijn portretten
tonen ‘echte mensen’, met een
BULLETIN 2014 /1
V
V
N
K
Tot slot, wat zijn je plannen voor
de toekomst?
Zelf bijzonder werk (blijven)
maken, mijn dissertatie voltooien
en het volgende aanpakken,
veelzijdig werk doen, waar ik veel
met kunst kan bezig zijn, genieten van mijn familie en vrienden
en vooral steeds blijven leren,
nieuwsgierig zijn en blijven, altijd
de ogen open voor onverwachte
cadeautjes die nieuwe wegen en
mogelijkheden kunnen zijn. Tot
slot wil ik interesse blijven houden voor het mooie, lieve, bijzondere, emotionele, op dezelfde
intense manier als ik altijd heb
gedaan.•
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
heel eigen karakter.
Annemiek Rens MA is assistentconservator bij het RKD en
(web)redacteur voor de VNK.
www.carlavandeputtelaar.com
Balthasar Denner (werkzame periode 1700-1749), Portret van een
oude vrouw, collectie Hermitage,
Sint-Petersburg
8
V
N
K
Vooraankondiging
Lustrumsymposium ‘75 jaar VNK:
verleden, heden, toekomst’
regelmaat plaats zou moeten
vinden. De VNK stelde zich dan
ook ten doel de kennis van haar
leden te verbreden. Daarnaast
zag zij het als haar taak het contact tussen haar leden te bevorderen en op te komen voor de
belangen van het vakgebied en
haar beoefenaars in Nederland.
Deze doelstellingen zijn al die jaren dezelfde gebleven, de uitvoering daarentegen transformeerde
met de veranderingen binnen het
vak en de toename van het aantal leden mee. Inmiddels verte-
Op 7 november 2014 viert de Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici (VNK) in Museum Catharijneconvent te Utrecht haar 75-jarig
bestaan met een feestelijk symposium, getiteld ‘75 jaar VNK: verleden,
heden, toekomst.
Directe aanleiding voor oprichting van de vereniging in 1939 was het
kunsthistorisch congres in dat jaar (zie foto): een zeldzame en spraakmakende gebeurtenis in kunsthistorisch Nederland, waarvan de organisatoren meenden dat een dergelijke kennisuitwisseling met meer
9
Tijdens het lustrumsymposium
komt niet alleen de geschiedenis
van de VNK in haar vroege jaren
aan de orde, ook de veranderingen en ontwikkelingen in het
werkveld en de rol die de VNK
daarin vervuld en zou moeten
vervullen, worden op prikkelende wijze ter discussie gesteld.
Hiertoe zijn sprekers met uiteenlopende achtergronden uit het
werkveld uitgenodigd.
Dit symposium vindt traditioneel
plaats na de jaarvergadering van
de VNK en de uitreiking van de
Karel van Mander- en Jan van
Gelder-prijzen. Tevens wordt
deze middag een rijk geïllustreerde lustrumpublicatie met hetzelfde thema gepresenteerd, met
daarin ondermeer een bijdrage
van Dr. Annemieke Hoogenboom
en interviews met prominente
kunsthistorici.
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
genwoordigt de VNK, met bijna
duizend leden, op uiteenlopende
wijze alle disciplines (beeldende
kunst, architectuur, toegepaste
kunsten) en werkterreinen (musea, universiteiten, handel, erfgoed, freelance, media) van het
kunsthistorische vak.
V
N
K
10:00 uur
10:30 uur
10:35 uur
10:50 uur
Ontvangst met koffie en thee
Welkom door Claudine Chavannes (voorzitter VNK)
Inleiding op de dag
Algemene Ledenvergadering
11:50 uur
Lunch
12:45 uur
12:50 uur
Presentatie bibliografie
Uitreiking Jan van Gelderprijs en Karel van Manderprijs
13:00 uur
13:05 uur
13:35 uur
14:15 uur
Thematisch gedeelte ‘75 jaar VNK’. Introductie
Henk van Os (UvA), rol van de VNK binnen het vakgebied
Annemieke Hoogenboom (UU), geschiedenis van de VNK
Koffie- en theepauze
14:45 uur Boekpresentatie Onder kunsthistorici: De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici 1939-2014
15:00 uur Paneldiscussie over de beoefening van ons vak in het heden en
toekomst en het belang/nut van een vereniging van beoefenaars, discussieleider
Maarten Delbeke (UL/Ugent)
Introductie panelleden:
15:05 uur Axel Rüger, museum als opdrachtgever (Van Gogh Museum)
15:10 uur Menno Jonker, zelfstandig kunsthistoricus
15:15 uur Wieteke van Zeil, media (Volkskrant)
15:20 uur Katja Kwastek, vergelijking buitenlandse verbanden (VU)
15:25 uur Discussie
16:30 uur Borrel
18:00 uur Einde
Inschrijving vanaf 1 oktober
10
Gezocht:
oude foto’s en informatie
voor VNK-jubileum
Ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum zijn
we op zoek naar historische foto’s van bijvoorbeeld borrels, symposia en andere activiteiten
van de vereniging, maar ook naar andere informatie of bijzondere herinneringen en anekdotes van uw lidmaatschap. Ook zoeken we
nog naar de jaarverslagen van 1976-1984.
Helpt u ons om de geschiedenis van de enige
vereniging voor alle kunsthistorici van Nederland in kaart te brengen?
Stuur uw bijdrage naar: info@kunsthistorici.
nl.
Veel dank!
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Programma
V
N
K
Ondoordringbaar
groen en blauw:
De praktijk van het verrichten
van natuurwetenschappelijk
technisch onderzoek
Arie Wallert in gesprek met J.R.J. van Asperen de Boer
Door Anne-Maria van Egmond
Van Asperen de Boer aan het werk in het Stiftsmuseum van Aschaffenburg,
waar twee zijluiken van Pieter Coecke van Aalst werden onderzocht met behulp
van infraroodreflectografie met de Hamamatsu camera in 1992. (Foto: Album
Discipulorum)
Tijdens het congres Painting techniques, History, Materials and Studio Practice in het Rijksmuseum vorig jaar
september werd kort stilgestaan bij de verrichtingen van
J.R.J. van Asperen de Boer, die zoveel betekend heeft
voor de ontwikkeling van het natuurwetenschappelijk
technische onderzoek van schilderijen. De samenvatting
hiervan door Arie Wallert leidde tot een staande ovatie.
Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de VNK
bespreken Van Asperen de Boer en Wallert de ontwikkelingen van natuurwetenschappelijk technisch onderzoek
in Nederland.
Groen en blauw
Van Asperen de Boer: ‘Ik ben in het Centraal Laboratorium voor
Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap terechtgekomen om mijn proefschrift voor te bereiden en uit te voeren.
11
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
De VNK bestaat dit jaar 75 jaar. Daarom brengen we
verschillende generaties kunsthistorici bij elkaar om een
blik op het verleden te werpen.
N
Ik kwam toen net uit militaire
dienst. Bij de officiersopleiding
veldartillerie was iemand wiens
vader op dat moment staatssecretaris van Defensie was. Het was
bij het leger niet ongebruikelijk
dat je werd ingezet op je veld van
expertise. Zodra de staatssecretaris, zonder mijn medeweten, op
de hoogte was gebracht van mijn
achtergrond als natuurkundige
werd ik overgeplaatst naar Den
Haag, naar een afdeling die zich
bezighield met infrarood kijkers.
Toen heb ik alle literatuur die
daarmee te maken had kunnen
bestuderen en een concept opgesteld van wat ik zou willen onderzoeken. Al tijdens mijn opleiding
natuurkunde had ik een bijvak
gevolgd bij professor Paul Coremans uit Gent, waarbij ik drie
maanden werkte op het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel. Ik had daar
het proefschrift van Johannes
Taubert gelezen die de beperking
van infraroodfotografie aangaf bij
het in beeld brengen van ondertekeningen: hij constateerde dat
je niet door blauw en door groen
heen kon kijken.[1] Panofsky had
in Early Netherlandish Painting
gesuggereerd dat de hand van
Hubert van Eyck zich in de voorbereidingstekeningen onder de
verflagen op het middenpaneel
van het Lam Gods zou bevinden.
[2] Het middenpaneel van dit
Gentse altaarstuk is juist bijna
helemaal geschilderd in groentinten. Dit vormde een extra motivatie om de infraroodfotografie te
verbeteren.
erachter dat de verflagen optimaal doordrongen werden bij
een infrarood straling met een
golflengte van rond 2 micron.
[3] Met infraroodreflectografie
(IRR) worden verflagen als het
ware doorzichtig en kunnen koolstofzwart bevattende materialen
tevoorschijn worden gehaald;
onzichtbare infrarood straling die
K
van het schilderij wordt teruggekaatst wordt op een infraroodreflectogram vertaald in zichtbaar
beeld. Later kwamen er andere
compactere camera’s, de Hamamatsu vidicon televisie camera en
de Osiris, die ook bij genoemde
golflengte werkten. Met de Barnes camera werken was nog echt
een uitdaging. De apparatuur was
Je kunt niet als fysicus
promoveren als je geen
verklaring voor je
onderzoeksresultaten
hebt.
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
Op het laboratorium heb ik dure
apparatuur kunnen aanschaffen waarmee ik al vrij snel succes had. Het bleek mogelijk door
groene en blauwe verflagen te
‘kijken’. Toen was het dus gelukt,
maar ik wist niet waarom. Je
kunt niet als fysicus promoveren
als je daar dan geen verklaring
voor hebt. Met de Barnes camera
kon je in het infrarood een breed
gebied bestrijken en na allerlei
metingen en rekenwerk kwam ik
12
Hubert en Jan van Eyck, Detail van het middenpaneel van het Lam
Gods, Sint Bavo kathedraal, Gent, 1432.
N
zwaar en het maken van één infraroodreflectogram duurde zo’n
dertig minuten. Ik heb nachten
doorgewerkt in het Rijksmuseum
en in het Museum voor Schone
Kunsten te Brussel. De nachtbewakers van het Rijksmuseum
kenden mij later ook nog wel, dan
zeiden ze als ze me eens terugzagen: “Ah, de fotograaf”.
Kunsthistorici verwachtten soms
veel van het natuurwetenschappelijk technisch onderzoek en
dachten dat bijdragen uit de
natuurwetenschappelijke richting
alle problemen zouden oplossen,
maar dit is niet zo. Het levert
vaak meer vragen op en is gecompliceerder dan gedacht. Het
gaat om een interpretatie van
wat wordt waargenomen en die is
subjectief. Dat is er dan weer zeer
kunsthistorisch aan: in de kunstgeschiedenis heeft ook altijd het
mooiste subjectieve de overhand. Coremans scheidde in zijn
publicaties over het Lam Gods
waarnemingen en interpretatie
daarvan. Ik heb die interpretatie
ook ‘author’s personal opinion’
genoemd.’
Arie Wallert: ‘Onderzoekers uit
de natuurwetenschappen zijn
tamelijk voorzichtig. Er wordt
altijd bij gezegd dat het weliswaar
objectieve data zijn, maar dat de
beoordeling daarvan natuurlijk
een subjectief moment heeft; dat
er op basis daarvan maar zelden
absolute uitspraken gedaan kunnen worden en er meestal een
persoonlijke opinie aan opgehangen wordt. Ik heb het gevoel dat
de traditionelere kunsthistorici
minder last hadden van dergelijk
voorbehoud. Het autoriteitsidee
speelde daar veel meer: “Ik vind
dat het zo is, dus dan is het ook
zo.”’
Rogier van der Weyden
Van Asperen de Boer: ‘Voor
mijn proefschrift onderzocht
ik twee werken van Rogier van
der Weyden, een Bewening in
het Mauritshuis in Den Haag en
een Bewening in Brussel, in de
Koninklijke Musea voor Schone
Kunsten. Dit leverde mooie infraroodreflectogrammen van de
ondertekeningen op. Dus heb ik
geprobeerd van de groep werken van Van der Weyden en de
Meester van Flémalle nog wat
meer schilderijen te onderzoeken in Brussel en Antwerpen.
Dat leverde resultaten op, maar
was nog te weinig om kunsthis13
torisch mee te opereren; voor
goede stilistische vergelijkingen
van de ondertekeningen dienden
veel meer panelen onderzocht te
worden. Veel later is dit gelukt en
is uiteindelijk uit dit onderzoek
een publicatie voortgekomen die
in 1992 uitkwam als Nederlands
Kunsthistorisch Jaarboek, zevenentwintig jaar nadat de eerste
panelen uit deze groep onderzocht werden.[4] Dat hier zoveel
tijd overheen gegaan is, had ook
andere redenen. Je kunt een hele
groep schilderijen onderzoeken,
maar zonder de kernstukken –
de ‘gesicherte Werke’ volgens
Friedländer - kom je nergens.
Natuurlijk hoorde daar de Bewening in het Museo Nacional del
Prado bij. Eind 1978 werd ik door
UNESCO gevraagd het Prado te
adviseren over de opzet van een
laboratorium aldaar. Er werden
toen al van een kleine Pietà uit
de Van der Weyden groep reflectogrammen gemaakt. Toen heb
ik de mogelijkheid te baat genomen de toenmalige directeur om
toestemming te vragen om het
topstuk van Van der Weyden te
mogen onderzoeken en die heb
ik toen mondeling gekregen. Pas
daarna konden we bij het Nederlands Instituut voor Zuiver
K
Wetenschappelijk onderzoek, het
ZWO (vanaf 1988 het NWO), een
aanvraag indienen voor financiering, die ook toegekend is.
Toestemming om de Kruisiging
in het Escorial, een door Filips II
gebouwd abdijcomplex en kasteel
en tegenwoordig tevens museum,
te onderzoeken was nog moeilijker te krijgen. Het Escorial viel
niet onder een museum of het
ministerie van Cultuur, maar onder het Ministerie van Defensie.
Een Spaanse restauratrice die bij
professor Van Schoute in Leuven
had gewerkt, kende de dochter
van de kolonel die belast was met
de zorg voor het complex. Via
hem hebben we toen toestemming gekregen. Een andere optie
was nog het via de koningin van
België te proberen, de Spaanse
Fabiola. Gelukkig was dit niet
nodig.
Ik beschouw mezelf niet als een
kunsthistoricus, maar als een natuurwetenschappelijk technisch
onderzoeker. Ik heb natuurlijk
wel aan kunsthistorische toepassingen gewerkt. Over de relatie
tussen de werken uit de Van der
Weyden en Flémalle groep heb
ik ook kunsthistorische uitspraken gedaan, die ik altijd heb
onderbouwd. Zo heeft Stephan
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
Kemperdick, conservator bij de
Gemäldegalerie in Berlijn, eens
beweerd dat het tweeluik met de
Kruisiging in Philadelphia niet
van Rogier van der Weyden zou
zijn. Ik heb drie dagen met deze
luiken ‘geleefd’, alles bekeken en
me in alle documenten verdiept.
Als er twee schilderijen helemaal
Van der Weyden zijn, dan zijn die
het wel. Als die het niet zijn, dan
is de Bewening in het Prado het
ook niet.’
Het is nu veel meer dan
vroeger mogelijk om
elkaar de helpende hand
te bieden.
Nederland
Van Asperen de Boer: ‘Nederland
heeft nooit voorop gelopen in het
technisch onderzoek. Afdelingen
met bèta faciliteiten en meerdere
laboratoriummedewerkers vind
je bij de grotere musea, bijvoorbeeld in The National Gallery in
Londen. Die zijn stabieler dan
centrale instellingen, omdat ze
zich bezighouden met hun eigen
brede museumcollectie. Onder
Van links naar rechts: Infraroodreflectogram van Christuskind (1), detail van De maagd met kind in een nis (Durán Madonna),
Madrid, Museo Nacional del Prado (2). Een infraroodreflectogram van het gezicht van de Maagd in dit zelfde paneel toont een
ondertekening (3) gelijk aan het uitgewerkte gelaat van de Madonna op het linker luik van het Diptiek met Madonna en portret
van Laurent Froimont, Musée des Beaux-Arts, Caen (4).
Geselecteerd uit pagina’s 21 en 232-233 van J.R.J. van Asperen de Boer, J. Dijkstra en R. Schoute, met C.M.A. Dalderup en J.P.
Filedt Kok, ‘Underdrawing in paintings of the Rogier van der Weyden and Master of Flémalle groups’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 41 (1992), Zwolle.
14
K
invloed van Coremans werd in
België een nationaal instituut opgericht, hetgeen niet eenvoudig
was met de Vlaamse en Waalse
tegenstellingen. Het Brusselse
instituut is in vele opzichten
leidinggevend geweest en het
heeft tal van publicaties over natuurwetenschappelijk technisch
onderzoek mogelijk gemaakt.’
Arie Wallert: ‘De Nederlander
Ron Spronk reist momenteel over
de hele wereld en is bij iedereen
welkom om technisch onderzoek
te doen. Overal wordt hem een
helpende hand geboden. Dat is
nu meer dan vroeger ook echt
mogelijk, aangezien veel musea
bijvoorbeeld een eigen infrarood
camera hebben. Zijn instelling,
het Department for Technical Studies aan Harvards Fogg
Museum (nu het Strauss Center
for Conservation and Technical
Research), is al in de twintiger
jaren als eerste begonnen om van
zoveel mogelijk schilderijen röntgenopnamen te maken. Ook een
groot deel van de vroege collectie
röntgenfoto’s van het Rijksmuseum is gemaakt op het verzoek
van het Fogg.’
Van Asperen de Boer: ‘Er is in
Nederland niet apart geld voor
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
natuurwetenschappelijk technisch kunsthistorisch onderzoek
naast conventioneel kunsthistorisch onderzoek. Een technisch
onderzoek vergt materiële zaken,
apparatuur en veel reizen. Je
maakt daarmee meteen al een
geringere kans als er een beperkt
bedrag te verdelen is. Als het geld
naar de één gaat, gaat het niet
naar de ander. Ik ben, zeker in
het begin, zeer gesteund door de
bèta’s bij ZWO, die graag zouden
zien dat ik na mijn periode bij
het laboratorium in Groningen
in vaste dienst zou komen. Dat ik
uiteindelijk in Groningen op de
rol gekomen ben, komt ook door
de input vanuit ZWO. Vanwege
het Groninger Universiteitsfonds
werd ik in 1987 als bijzonder
hoogleraar aangesteld, waaraan
echter geen honorarium was verbonden. Dat geeft toch te denken
over de waardering van dit soort
activiteiten in de academische
wereld.’
Arie Wallert: ‘Er moet maar net
iemand besluiten dat er geld is
voor jouw aanstelling. Een persoonlijke leerstoel wordt zelden
een reguliere, want dat kost geld.
In mijn geval ben ik één dag in de
week vrijgesteld van mijn taken
binnen het Rijksmuseum. Dat
kost het museum natuurlijk niet
heel veel, maar de tijd die in onderwijs gaat zitten kan niet elders
aan besteed worden.’
Onderwijs
Arie Wallert: ‘Voor natuurwetenschappelijk technisch onderzoek
op schilderijen zijn twee mensen
nodig: de technisch onderzoeker
en de kunsthistoricus. Er zijn veel
te weinig kunsthistorici die in
hun persoon het technisch onderzoek en het kunsthistorische
verenigen. Je ziet nu langzamerhand een beetje een kentering. In
het verleden vond veel technisch
onderzoek vanuit Groningen
plaats. Hoewel Van Asperen de
Boer uiteindelijk wel werd opgevolgd door de Amerikaanse
Molly Faries, is de expertise daar
langzamerhand helaas verloren
gegaan.’
Van Asperen de Boer: ‘Problematisch was vooral dat je technisch onderzoek niet kon doen
zonder apparatuur en die had ik
destijds zelf maar gekocht en in
Groningen benut voor onderzoek
en onderwijs. Echte opleidingen
voor technisch onderzoeker zijn
er nooit geweest. Ik heb metho15
den van natuurwetenschappelijk
technisch onderzoek behandeld
in de introductiecolleges en veel
bijvakstudenten gehad aan wie ik
de methoden één-op-één uitlegde. Ik koos dan een schilderij
uit dat ik zelf ook nog niet had
onderzocht en dat bestudeerden
we dan samen. We beperkten ons
niet tot infraroodreflectografie
maar verrichtten ook stereomicroscopie, pigmentidentificatie
en microchemische analyse. Dit
individuele lesgeven werd wel als
te intensief beschouwd’.
Arie Wallert: ‘De restauratorenopleidingen zijn in de loop van
de laatste paar decennia gelukkig verbeterd, met een uitbreiding van technische methoden
die worden aangeleerd. In ieder
geval bij de Universiteit van
Amsterdam begint het door te
dringen dat technisch onderzoek
iets is waar kunstgeschiedenis
zich in toenemende mate mee
bezig zal moeten gaan houden.
Dat is wel anders geweest; men
heeft lang stug ingezet op stijlkritiek en dat was dan alles wat de
student meekreeg. Het besef dat
de conventionele kunstgeschiedenis in zekere zin een beetje een
gemankeerde kunstgeschiedenis
K
is dringt wel wat meer door. Aan
de UvA probeer ik nu de toepassing van natuurwetenschappelijke technieken ook toegankelijk te krijgen voor reguliere
kunstgeschiedenis studenten,
die kunnen op de colleges intekenen en meedoen. Ik probeer
de nadruk te leggen op ‘gewone’
kunstgeschiedenis studenten,
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
Kaft Album Discipulorum met de namen
van alle ‘discipelen’ die eraan hebben
bijgedragen. Van Asperen de Boer noemt
het nog steeds een ‘mooie verrassing’.
Hoewel hij in Groningen veel bijvakstudenten had, werkte hij ook graag met
gemotiveerde studenten van andere
universiteiten.
N
omdat studenten van de restauratorenopleiding die zaken toch
wel onderwezen krijgen. Je wilt
juist dat de kunsthistoricus ook
een beetje van de mogelijkheden op de hoogte is en daarmee
een geschoolde gesprekspartner
kan zijn. Dergelijk onderwijs
kan niet anders dan kleinschalig
blijven. Je kunt wel een collegezaal ‘bebrullen’ en vertellen hoe
technisch onderzoek in zijn werk
gaat, maar als het op de toepassing aankomt, kun je maar met
één paar ogen door de microscoop kijken. Je kunt nog wel met
twee man een infrarood camera
bedienen, maar met 25 man
erom heen staan gaat niet.’
Op een gegeven
moment ging ieder
schilderij wat ik in
mijn handen had
even voor de
IRR camera langs.
Ontwikkelingen in IRR
Arie Wallert: ‘Op dit moment is
voor bijna ieder schilderij waarop
je technisch onderzoek doet wel
vergelijkbaar materiaal aanwezig. In de begindagen moest je,
als je dan een infrarood document had, ook nog maar zorgen
dat je infrarood materiaal van
kernstukken had om te vergelijken. Tegenwoordig wordt bij
elke restauratie technisch onderzoek benut. Dat gaat ook veel
eenvoudiger. Vergeleken met
de enorme Barnes camera was
de Hamamatsu vidicon televisie
camera al een ongelofelijke stap
voorwaarts vanwege het kleinere
formaat, hoewel ik ook toen af
en toe vond dat er nog veel meegesleept moest worden. Nu met
de Osiris camera is het nog maar
één koffertje. Dit heeft een groot
effect op het gebruiksgemak en
daarmee op de verveelvoudigde
toepassing ervan. Op een gegeven moment ging ieder schilderij
wat ik in mijn handen had even
voor de IRR camera langs. Ook
het monteren van de verschillende opnamen is eenvoudiger
geworden. Eerst was je voor een
totaalopname van een schilderij afhankelijk van de kunst van
het monteren, wat niet iedereen
even goed kon. Ik zat toch vaak te
16
K
klunzen, het was echt handwerk.
Nu kan het digitaal en is een IRR
opname van een compleet schilderij zo gemaakt.’
Van Asperen de Boer: ‘Aan de
techniek van infraroodreflectografie is weinig veranderd sinds
de ontwikkeling ervan. Er zijn
alleen camera’s gekomen die
een gevoeliger detectiesysteem
hadden en zo de terugkaatsende
infrarood straling vanaf een gro-
tere afstand en sneller in beeld
konden brengen. Het is niet zo
dat opnamen uit de jaren zeventig nu opnieuw gemaakt moeten
worden, ze kunnen nog steeds
van nut zijn.
Met de huidige apparatuur lijkt
de IRR meer een opnametechniek te zijn geworden dan een
onderzoekstechniek.[5] Met de
Hamamatsu vidicon televisie
camera kon je telkens maar een
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
Drie foto’s van een verfdwarsdoorsnede van mordant vergulding op
de tulband van een van de koningen op de Boom van Jesse, toegeschreven aan Geertgen tot St Jans (RMA, inv sk-a-3901). Een foto
ervan is zo gemaakt; het bestuderen ervan komt vaak later. Of niet.
(Foto: Arie Wallert)
V
N
K
heel klein stukje van het schilderij zien, wat betekende dat je keuzes moest maken. Je kon niet het
hele schilderij opnemen. Bovendien vergeleek je op deze manier
ook steeds goed wat je zag op het
scherm met het werkelijke schilderij. Dat is anders nu je ‘pats
boem’ een complete opname van
het gehele schilderij kunt maken
en er later goed naar kunt gaan
kijken.’
Arie Wallert: ‘Op dezelfde
manier worden tegenwoordig
verfdwarsdoorsneden onder
de microscoop gelegd. Vroeger
leerde je dat je goed moest kijken
en er een tekeningetje van moest
maken. Wie tekent ziet meer. Nu
neem ik van de dwarsdoorsneden
een foto, ik maak een foto in UVlicht en nog even een foto van een
vergrote opname, even opslaan
en het echte kijken komt dan
later wel. Dat ‘later’ en daarmee
17
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Links: Geertgen tot Sint Jans (ca. 1455/65 - ca. 1485/95), De aanbidding der koningen,
Rijksmuseum Amsterdam.
Onder: Infraroodreflectogram van een detail van de aankomst van de koningen in de
Aanbidding der koningen van Geertgen tot Sint Jans. Een ondertekend paard is een
kameel geworden in de schildering, waarschijnlijk om wat ‘couleur locale’ toe te voegen.
Geselecteerd uit J.R.J. van Asperen de Boer, ‘Some observations on underdrawing in
Geertgen tot St. Jans paintings’, Akt over kunst 12 (1988) nr. 2, p. 49-53.
N
het echte kijken komt vaak niet
meer.’
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Onvoorziene toepassingen
Van Asperen de Boer: ‘Infraroodreflectografie is bedoeld en
ontwikkeld voor het zichtbaar
maken van ondertekeningen in
vijftiende-eeuwse en zestiendeeeuwse Nederlandse met olieverf
beschilderde panelen. In fresco’s
kun je de ondertekeningen, de
sinopia’s, niet zien vanwege de
dikke lagen pleister die eroverheen aangebracht zijn. De intonaco, tekeningen op een tweede
pleisterlaag, kunnen soms wel
zichtbaar worden gemaakt maar
niet wanneer ze, zoals meestal,
zijn getekend in okerkleuren. We
hebben ook wel geprobeerd om
met manuscripten te werken; ik
heb bijvoorbeeld gepubliceerd
over een onderzoek naar de miniaturen in het Turijns-Milanese
getijdenboek.[6] We waren in
Turijn om er een Franciscus
paneel van Van Eyck te onderzoeken, maar mochten ook het
getijdenboek onderzoeken in een
ander Turijns museum. Het boek
moest scheef gezet worden omdat
de camera niet boven het boek
gehangen kon worden.’
Jan van Eyck, Kruisiging van Christus, metaalstift op geprepareerd papier, ca. 1440,
Museum Boijmans van Beuningen Rotterdam. Detail van een van de dieven getekend
in goudstift waarvan de details, waaronder het rechterbeen, op de IRR beter te zien
zijn.
(Foto: Arie Wallert)
18
K
Arie Wallert: ‘Voor IRR onderzoek moeten de miniaturen
eigenlijk uit de band gehaald
worden om ze plat te kunnen
onderzoeken. Het is bijna niet te
doen om scherp te stellen op een
blad wat door de hechting aan de
binding opbolt. Bovendien zijn
miniaturen meestal voorbereid in
materialen die infrarood straling
niet absorberen. De Rijmbijbel in
Den Haag was hierop een uitzondering, die was ondertekend
in een koolstofhoudende inkt en
leverde prachtige IRR opnames
op.’
Door een IRR opname
wordt duidelijk hoezeer
Mondriaan met zijn
balkjes geschoven heeft
om tot het gewenste
resultaat te komen.
Van Asperen de Boer: ‘Gebleken
is dat IRR ook in andere tijdvakken nuttig kan zijn. Soms zie je
weggeschilderde delen donkere
BULLETIN 2014 /1
V
N
K
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
Ook in onderzoek naar moderne kunst van de infraroodreflectografie nuttig zijn.
Uit deze opname blijkt dat Mondriaan tal van zijn zwarte balken weer gedeeltelijk
afdekte tijdens het schilderen. Mondriaan, Compositie in zwart en wit, 1917, Museum Kröller-Müller, Otterlo. Geselecteerd uit J.R.J. van Asperen de Boer, ‘Natuurwetenschappelijk onderzoek van Mondriaan schilderijen’, kM Mondriaanspecial:
vakinformatie voor beeldende kunstenaars en restauratoren 12 (1994), p. 20-30.
verf waar je dan conclusies aan
kunt verbinden. In een IRR opname van een zwart-wit compositie van Mondriaan wordt duidelijk hoezeer hij met zijn balkjes
geschoven heeft om tot het gewenste resultaat te komen. Maar
zelden vind je in latere stukken
de prachtige ondertekeningen,
die bijna onafhankelijke werken
van de betreffende kunstenaar
zijn, zoals bij Lucas van Leyden
en veel Duitse schilders.’
Arie Wallert: ‘Ik vind het wel
aardig dat behalve voor het
zichtbaar maken van ondertekeningen de techniek ook op andere
manieren zijn diensten bewezen
19
heeft. In de Domkerk is recent
een volledige schildering onder
de nu zichtbare muurschildering
in beeld gebracht met behulp van
IRR. Bij het onderzoek naar De
Staalmeesters van Rembrandt
zien we in reflectogrammen een
dienstknecht, de figuur zonder
zwarte hoed, op verschillende
plaatsen geschilderd. Rembrandt
wist duidelijk niet goed hoe hij
deze figuur in de compositie in
moest passen. Je kunt hier echt
het schilderproces volgen en zien
op welk moment knopen zijn
doorgehakt. Een IRR opname
van een Eyckiaanse tekening in
goud- en zilverstift, in Museum
N
Boijmans van Beuningen, levert
een beter begrip van figuren en
details die door de jaren heen
vervaagd zijn. Hoewel het zilver,
dat geoxideerd is, de infrarood
stralen niet meer absorbeert en
dus ook niet in de opname wordt
weergegeven, is alles wat in goud
getekend is haarscherp op de opname te zien.[7] Het helpt zo de
beschouwer nauwkeurig naar het
origineel te laten kijken. Dit zijn
dus onvoorziene toepassingen
van een techniek die misschien
nog wel veel meer mogelijkheden
biedt.’•
Noten:
[1] Johannes Taubert, Zur kunstwissenschaftlichen Auswertung von naturwissenschaftlichen Gemäldeuntersuchungen, Marburg 1956.
[2] Erwin Panofsky, Early Netherlandish
painting: its origins and character, Cambridge, 1953.
[3] J.R.J. van Asperen de Boer, Infrared
reflectography. A contribution to the examination of earlier European paintings,
dissertatie Amsterdam 1970.
[4] J.R.J. van Asperen de Boer, J. Dijkstra
en R. Schoute, met C.M.A. Dalderup en
J.P. Filedt Kok, ‘Underdrawing in paintings of the Rogier van der Weyden and
Master of Flémalle groups’, Nederlands
Kunsthistorisch Jaarboek 41 (1992),
Zwolle.
[5] Van Asperen benoemde dit als een
van de stellingen die Margreet Wolters bij
haar promotie voegde.
[6] o.a. J.R.J. van Asperen de Boer en
M.H. Butler, ‘The examination of the
Milan-Turin Hours with Infrared Reflectography. A preliminary report’, R. van
Schoute en H. Verougstraete-Marcq
(red.), Le dessin sous-jacent dans la
peinture. Colloque VII, 17-19 septembre
1987: Géographie et chronologie du dessein sous-jacent, Louvain-la-Neuve, 1989,
p. 71-76.
[7] A. Wallert, ‘Function and Meaning of
a Metalpoint Drawing by Jan van Eyck’,
ArtMatters 5 (2013), 62-78.
J.R.J. van Asperen de Boer (1935)
studeerde natuurkunde aan de
Universiteit van Amsterdam en was
van 1963 tot 1972 werkzaam op het
Laboratorium voor Onderzoek van
Voorwerpen van Kunst en Wetenschap. In 1970 promoveerde hij op
het proefschrift Infrared reflectography. A contribution to the examination of earlier European paintings.
Van de VNK ontving hij in 1975 de
Buchelius prijs en in 1994 de Karel van Mander prijs. Vanaf 1976
werkte hij aan het Instituut voor
Kunstgeschiedenis in Groningen
waar hij vanwege het Groninger
Universiteitsfonds een bijzondere
leerstoel kreeg, getiteld Materieel
onderzoek van kunstvoorwerpen.
Van Asperen de Boer ging in 1997
met emeritaat.
20
K
Arie Wallert (1950) studeerde aan
de Academie van de Kunsten in
Utrecht en Groningen en behaalde
zijn master Kunstgeschiedenis aan
de Universiteit van Groningen.
Hij promoveerde in 1991 op het
proefschrift Kookboeken en Koorboeken – techniek en productie van
verluchte koorboeken ca. 1450-1500
in Toscane bij professor Henk van
Os en professor J.R.J. van Asperen
de Boer. Na zijn promotie onderzoek werkte Wallert vijf jaar bij het
Getty Conservation Institute in Los
Angeles. Sinds 1996 is hij aangesteld
als conservator bij het Rijksmuseum
Amsterdam. Vanaf 2012 is hij tevens
professor Atelierpraktijken en technisch onderzoek aan de Universiteit
van Amsterdam.
Anne-Maria van Egmond (1985)
promoveert aan de Universiteit
van Amsterdam op Middeleeuwse
kunstgeschiedenis en is bestuurslid
van de VNK alsook redactielid van
Kunsthistorici.
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
De rol van de conservator
in de 21ste eeuw
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Verslag van de discussiemiddag georganiseerd door de sectie Kunstmusea van de Museumvereniging en de sectie Musea van de VNK op 12 juni 2014
Door Manon van de Mullen
De laatste jaren is er in musea veel veranderd op het gebied
van programmering, onderzoek, beleid, financiering en
publieksbereik. Als gevolg hiervan is ook de rol van de (museum)conservator aan verandering onderhevig. Tot voor
kort had het beroep een traditioneel karakter en was een
conservator in principe uitsluitend verantwoordelijk voor
het hoeden van cultureel erfgoed en het duiden van kunstwerken. Inmiddels wordt bij veel instellingen verwacht dat
conservatoren een meer caleidoscopisch pakket aan kennis en met name aan vaardigheden meebrengen. Dit komt
niet alleen voort uit de bezuinigingen in de culturele sector,
maar ook uit het feit dat het publiek steeds hogere verwachtingen heeft op het gebied van participatie en beleving.
Hebben conservatoren nog wel genoeg tijd om te reflecteren? Staan
ze de relatie tussen object en publiek in de weg of fungeren ze juist als
een brug? In een poging om de veranderende uitdagingen en verantwoordelijkheden van de conservator in kaart te brengen, organiseerde de sectie Kunstmusea van de Museumvereniging in samenwerking
met de VNK-sectie Musea op 12 juni jl. een discussiemiddag in het
Van Gogh Museum. Tijdens deze bijeenkomst kregen conservatoren
en hun ‘opponenten’, personen die vanuit hun beroep met conservatoren te maken hebben, de gelegenheid om met elkaar van gedachten
21
te wisselen. Aan eenieder in de
zaal was bovendien van tevoren
gevraagd om een persoonlijke
definitie van ‘de conservator’ op
te geven. Twee sprekers met sterk
uiteenlopende achtergronden
beten het spits af met prikkelende lezingen: Carel van Tuyll,
onder andere voormalig conservator van het Teylers Museum,
en Zippora Elders, student aan de
tweejarige master Museumconservator van de VU/UvA.
Het woord ‘conservator’
zit niet voor niets
besloten in het begrip
‘conservatief’.
Carel van Tuyll heeft veel ervaring opgedaan in de Franse museale wereld als conservator van
het Louvre. Daar is het conservatorschap een beschermd beroep,
waaraan een strenge opleiding
met een zware selectieprocedure
voorafgaat. Conservatoren die
uiteindelijk toch te licht worden
bevonden, worden vervolgens
K
uitgezonden naar provinciale musea. Hoewel hij de voordelen van
een dergelijk systeem inziet, met
name op het gebied van de theoretische scholing, is Van Tuyll het
niet eens met het hiërarchische
karakter dat er zo inherent aan
is. Bovendien is er in Frankrijk
nauwelijks tot geen aandacht
voor praktische vaardigheden als
samenwerking, communicatie en
de bereidheid om de handen uit
de mouwen te steken. Daar is in
Nederland gelukkig meer waardering voor.
Het belangrijkste dat een conservator volgens hem voor ogen
moet houden, is dat hij een
keeper is en geen curator, dus
een beheerder van een collectie
en geen tentoonstellingsmaker.
Om deze reden vindt hij het dan
ook verontrustend om te zien dat
musea steeds vaker een gastconservator aanstellen. Het woord
conservator zit volgens Van Tuyll
niet voor niets besloten in het
begrip conservatief. Met andere
woorden, het object moet centraal staan en de identiteit van de
conservator is en zal altijd gebonden zijn aan het karakter en de
opbouw van de collectie, ook al
kunnen andere afdelingen hier
BULLETIN 2014 /1
V
N
soms moeilijk mee omgaan: de
collectie is de reden dat de conservator zijn vak uitoefent en niet
de directie of het publiek. Zijn
belangrijkste taak is om de betekenisgeving aan de kunstwerken
tegen uitwassen te beschermen.
Conservatoren zouden zich er bovendien steeds bewust van moeten zijn dat hun verblijf, net als
dat van andere museumcollega’s,
van voorbijgaande aard is en dat
het museum met zijn collectie generaties langer mee zal moeten.
Conservator als ultieme
kenner van het beeld en
de beeldcultuur in de
maatschappij.
Zippora Elders is het met Van
Tuyll eens dat de conservator, die
in haar ogen altijd een kunsthistoricus moet zijn, het belang van
de collectie vooropstelt. Zij ziet
de functie van conservator alleen
wel meer ingebed in de maatschappij, als onderdeel van een
dynamische netwerkcultuur die
aan elkaar hangt van beelden. De
conservator is in dit verband de
ultieme kenner van het beeld en
de beeldcultuur, iemand die veel
voeling heeft met het nu. Samenwerking en kennisuitwisseling
zijn hierbij essentieel. Kunst
moet worden gezien als een middel om het leven op te luisteren:
een curator ‘cureert/curateert’
in die zin dus het dagelijks leven.
Het is de taak van de conservator om de afstand tussen object
en publiek te verkleinen door
de inhoud weer centraal te stellen. Hierbij moet volgens Elders
niet worden voorbijgegaan aan
het belangrijke feit dat de museumbezoeker een gelijkwaardig
individu is en geen doelgroep of
onwetend persoon. Overigens is
wat haar betreft niet alleen het
takenpakket van conservatoren
aan het veranderen, maar is ook
het begrip conservator an sich
aan verandering onderhevig,
aangezien het tegenwoordig door
andere museumafdelingen zonder collectie wordt overgenomen
(bijv. de ‘conservator publieksbegeleiding’).
22
Paneldiscussie
Na de lezingen discussieerden
een conservatoren- en een opponentenpanel onder leiding van
moderator Lennart Booij met
elkaar over de rol van de conservator. Door beide panels werden
stellingen opgeworpen en ook de
zaal werd uitgenodigd om te interrumperen. Het conservatorenpanel bestond uit Carel van Tuyll,
Zippora Elders, Ruud Priem
(gastconservator, adviseur),
Nienke Bakker (Van Gogh Museum), Annemarie de Wildt (Amsterdam Museum) en Christiane
Berndes (Van Abbe Museum).
In het opponentenpanel zaten
Geertje Jacobs (Textielmuseum,
hoofd Museumzaken), Aukje Vergeest (educator), Sanneke Stigter
(UvA, programmaleider en docent restauratie moderne kunst),
Peter de Kimpe (vormgever),
Martijn van Ooststroom (Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch,
communicatiemedewerker). Hier
volgt een thematisch overzicht
van de opmerkelijkste en meest
inspirerende stellingen en reacties die deze middag de revue
passeerden.
K
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
23
K
Illustratie door Kelly van Krieken
N
Over de
conservator
en...
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
...zijn kennis en
vaardigheden
De conservator is meer de acteur
dan de regisseur van het museum.
Conservatoren zijn essentieel
voor het behoud van de belangrijke positie van het museum als
kennisinstituut.
Er moet dringend gepleit worden voor de herwaardering van
functioneel conservatisme onder
conservatoren: hun belangrijkste taak is om de objecten heel te
houden.
Een conservator moet tegen anderen in durven gaan.
Conservatoren moeten flexibel
zijn. Alleen zij weten het overzicht te houden en kunnen daardoor het beste in hun collega’s
naar boven halen.
K
Nederland.
Een conservator moet onderdeel
zijn van een netwerk. Hij is vaak
een eenling en luistert daardoor
onvoldoende naar trends in de
(publieks)markt.
...zijn relatie met het publiek
Conservatoren zijn mogelijk niet
langer dé experts bij uitstek. In
dat geval moet er kennis van
buitenaf komen, bijvoorbeeld
van het publiek zelf. Creativiteit
en inhoud zijn museale kernwaarden. De persoon die deze
uitdraagt is minder relevant.
De rol van de conservator is
onderhevig aan marginalisering,
o.a. door outsourcing en commercialisering.
Conservatoren worden steeds
vaker op een zijspoor gezet ten
behoeve van marketing en educatie, maar dat is niet per definitie een slechte zaak. Zij kunnen
ook educator en marketeer zijn,
maar het is de vraag of conservatoren dat wel willen.
In het buitenland wordt een
conservator meer gewaardeerd,
omdat daar respect voor en kennis van de collectie als veel belangrijker worden gezien dan in
De conservator is een makelaar
die zijn objecten aan de man
probeert te brengen.
Het publiek is essentieel voor
musea. De belangrijkste taak van
een conservator is om als overkoepelende gesprekspartner te
fungeren.
De informatievoorziening is
veranderd. Het publiek komt via
verschillende kanalen eenvoudiger zelf aan informatie en daar
moet door conservatoren op
ingespeeld worden.
Marketing is tegenwoordig te
belangrijk. De receptuur van het
product moet beter worden en
dan kan de conservator de tentoonstelling ook zelf wel aan het
publiek ‘verkopen’.
...zijn samenwerking met
andere afdelingen
24
De rolverdeling tussen collega’s
van verschillende afdelingen
en het vertrouwen in elkaars
vakinhoudelijke deskundigheid
zijn van belang voor een goede
samenwerking.
Het tekstbordje is het slagveld
tussen de conservator en educator, omdat een educator door een
conservator ten onrechte niet als
een vakbroeder wordt gezien en
het niet altijd duidelijk is bij wie
de eindverantwoordelijkheid ligt.
Een conservator verzamelt
informatie en is de bewaker van
kennis. De educator moet deze
informatie vervolgens vertalen
voor het publiek. Conservatoren
weten teveel en dat kan een belemmering zijn bij het schrijven.
Een educator kan beter inschatten wat het publiek wel en niet
weet.
De restaurator gaat tegenwoordig steeds vaker op de stoel van
de conservator zitten, ook omdat
ze veelal bepalen wat wel en niet
getoond kan worden. Veel restauratoren zijn ook kunsthistorici en
deze overlap is belangrijk.
BULLETIN 2014 /1
V
V
N
K
De organisatie van de discussiemiddag was de eerste officiële activiteit
van de nieuwe VNK-sectie Musea.
Het bestuur van deze sectie bestaat uit Terry van Druten (Teylers
Museum, conservator Kunsttentoonstellingen), Maite van Dijk (Van
Gogh Museum, conservator Schilderijen Van Goghs tijdgenoten), Lars
Hendrikman (Bonnefantenmuseum,
conservator Oude Kunst), Fredric
Baas (Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch, conservator Kunstnijverheid) en Manon van der Mullen
(Rijksmuseum, interim-projectleider
Prentenkabinet Online).•
Manon van der Mullen MA is
interim-projectleider ‘Prentenkabinet Online’ bij het Rijksmuseum en
bestuurslid van de sectie Musea van
de VNK.
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Tentoonstellingsinrichting gaat
bij conservatoren helaas vaak
ten koste van de tijd die ze aan
onderzoek kunnen besteden en
tentoonstellingsvormgevers
moeten vaak in een te laat stadium moeilijke knopen doorhakken.
De illustrator: Kelly van Krieken
Kelly van Krieken is afgestudeerd aan de AKV St. Joost te Breda, in de richting illustratie. Haar werk is vrij divers. Zo heeft ze na
haar studie als game ontwerper gewerkt maar gebruikt ze ook oude grafische technieken. Haar werk is vaak serieus en heeft een
zware boodschap. Ze is pasgeleden een commerciëlere richting ingegaan en heeft nu onder andere een webshop.
Die nieuwe richting bevalt goed en ze hoopt in toekomst een goede balans te vinden tussen het lievere commerciële en het serieuze autonome werk.
www.horeatio.com
25
V
N
K
Wat vindt u van de VNK?
Verslag van de 2014-ênquete in relatie tot de nieuwe
ontwikkelingen binnen het veld en de vereniging
In het vorige bulletin werden door Terry van Druten de toekomstplannen van de VNK gepresenteerd. Concreet ging het
hier om de oprichting van verschillende secties ter aanvulling op de algemene taken die de vereniging al 75 jaar op zich
neemt. In het licht van deze nieuwe ontwikkelingen en de
viering van het jubileum op vrijdag 7 november is deze zomer
een online enquête afgenomen. Deze is met groot enthousiasme onthaald en de positieve en kritische geluiden nemen
we van harte mee. Uw reacties waren zeer waardevol en bieden een mooie opgang naar de jubileumdag waarin reflectie
en discussie omtrent de taken en doelstellingen van de VNK
centraal zullen staan. In deze bijdrage zal ik de belangrijkste
resultaten toelichten, waar mogelijk in het licht van de eerder afgenomen enquêtes in 2003 en 1989.
De leden
De online enquête van juli 2014 is door 124 respondenten ingevuld
(15% van totaal 849 VNK-leden). Er werden tien vragen gesteld over
opleiding en werkveld, de VNK-secties, en de activiteiten en taken van
de VNK. Het betreft geen random steekproef, waardoor de gegeven
percentages indicaties van het totale ledenbestand zijn (waar ik spreek
van leden, daar baseer ik me steeds op de respondenten). Voor wat
betreft de verhouding vrouw/man is er niets nieuws onder de zon: het
ledenbestand wordt gedomineerd door vrouwen (71%, in 2003 was dat
63%). Ten aanzien van de alma mater lijken er enkele verschuivingen
ten opzichte van 25 jaar geleden op te treden (afb. 1). Het aantal leden
26
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Door Menno Jonker
afkomstig van de Universiteit
van Amsterdam is gestegen van
18 naar 26%, terwijl het aandeel afkomstig van de Radboud
Universiteit en de Rijksuniversiteit Groningen gedaald is. Een
nieuwkomer is de Open Universiteit met drie stemmen (2%). Het
huidige bama-systeem nodigt ook
uit tot studie aan meer dan een
universiteit. Twintig van de 124
respondenten geven aan gestudeerd te hebben aan een tweede
instelling. Een enkeling noemt
ook een buitenlandse universiteit.
Dan gaan we naar de periode van
afstuderen. In 1989 is meer dan
de helft van de leden afgestu-
N
deerd in of na 1983. Het is meer
dan opvallend dat diezelfde groep
tachtigers nog steeds het merendeel van het ledenbestand uit
maakt, namelijk een derde. Er is
dan ook een duidelijke inhaalslag
te maken, want slechts 10% van
de huidige leden is afgestudeerd
in de periode 2010-2014 (en 30%
over de periode 2000-2014).
Meerdere respondenten geven
aan dat de VNK onzichtbaar en
daardoor onbekend is, vooral
tijdens de studie. Om dit te
ondervangen liggen er concrete
plannen op stapel voor activiteiten voor studenten en pas afgestudeerden, om de VNK al in een
vroeg stadium voor het voetlicht
te brengen. De eerste activiteit
speciaal voor jongeren ‘Kijkje in
de keuken bij Museum Boijmans
Van Beuningen’ werd eerder dit
jaar al georganiseerd en was een
groot succes.
Het werkveld
Om inzicht te krijgen in de ach27
tergrond van de leden is ook
gevraagd naar het werkveld en
de omvang in uren (afb. 2). Van
het totaal aantal respondenten
is 56% betaald werkzaam in het
kunsthistorisch veld en 12%
werkt vrijwillig. De groep gepensioneerden beslaat 14%. Ten
slotte is 18% werkzaam in een
andere sector. Ten opzichte van
2003 is een lichte verschuiving in
het betaald aantal uren ontstaan:
54% van de werkzame leden
krijgt betaald voor meer dan 20
K
uur, tegen 61% in 2003; 28%
van de leden krijgt betaald voor
minder dan 20 uur, tegen 22%
in 2003. Het aantal vrijwilligers
blijft nagenoeg hetzelfde (18%
in 2014; 17% in 2003). Kortom,
men is per saldo minder betaalde
uren in het kunsthistorische veld
gaan werken. Of deze tendens
zich doorzet hangt vermoedelijk
samen met het aanhouden van
bezuinigingen en een al dan niet
herstel van budgettekorten in de
kunsthistorische sector.
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
Op de vraag ‘Onder welke sectie
plaatst u zich?’ waren meerdere
antwoorden mogelijk. Slechts
7 van 124 respondenten selecteerde Handel en Veilingwezen
als sectie, terwijl Universiteiten,
Erfgoed en Monumentenzorg,
en Musea respectievelijk 16, 20
en 54 keer werden aangevinkt.
De grootste groep is Zelfstandige
kunsthistorici (61 respondenten
= 49% van het totaal aantal respondenten). Dat ligt geheel in de
lijn der verwachting: vanwege de
terugtrekkende overheidsinstellingen en de daarmee gemoeid
gaande afkalving van subsidies
zijn veel functies in loondienst
komen te vervallen. In ruil daarvoor zijn veel kunsthistorici een
eigen bedrijf gestart. Hoewel een
deel van deze groep het opstarten
of uitvoeren van de eigen onderneming blijft combineren met
inkomsten uit loondienst is de
stijging van zelfstandige kunsthistorici aanzienlijk te noemen:
nog in 1989 is 8% zelfstandig,
tegen 61% in loondienst.
Een deel van de respondenten
schaart zich (ook) onder een alternatieve sectie. Daarbij springt
vooral de paraplu onderwijs op
(8 respondenten). Het gaat hier
dan om kunsthistorisch onderwijs op hogescholen, middelbare
scholen, of gecombineerde cursussen, lezingen en rondleidingen. De VNK wil kijken of ook
dit werkveld een grotere rol van
betekenis kan krijgen in toekomstige activiteiten.
De VNK
Iedere doelgroep heeft zijn eigen
wensen: museumprofessionals
willen bijvoorbeeld geïnformeerd
worden over nieuwe tendensen
in de tentoonstellingswereld,
iets dat minder geldt voor leden
actief in de kunsthandel. Anderszins is de ledengroep divers in
levensfase: pensioengerechtigden hebben andere voorkeuren
(excursies) dan zelfstandig ondernemers (professionalisering)
en pas-afgestudeerden (carrièremogelijkheden). Middels de
secties proberen we te voldoen
aan de wensen die vakgerelateerd
zijn. Vaak genoemde algemene
taken van de VNK zijn (net als
in 2003): belangenbehartiging
van het vakgebied, netwerkmogelijkheden en een platform
voor vakinhoudelijke discussies. Volgens enkele deelnemers
28
komen deze echter nog te weinig
aan bod. Belangenbehartiging is
een breed begrip en valt samen
met zichtbaarheid in de media en
de wens om kunstgeschiedenis
een vitaal en relevant onderdeel
van de samenleving te maken.
Dit overstijgt de zeer specifieke
en soms conflicterende belangen
tussen secties, tussen erfgoedinstellingen, universiteiten, musea,
kunsthandels en zelfstandige
ondernemingen.
De meeste animo is er voor
vakinhoudelijke themadagen,
lezingen, workshops en toch ook
voor de bibliografie (deze werd
in 2003 niet met groot gejuich
onthaald). Minder interesse is er
voor de VNK-najaarsdag, en dan
vooral voor de kunsthistorische
prijzen: slechts 14% selecteert
deze activiteit. Heeft dit te maken
met de Nederlandse hang naar
egalisering en moeten we niet
gewoon wat trotser op ons vakgebied worden met de daarbij behorende beloning van excellentie?
Al met al beoordeelt u de VNK en
dit bulletin als goed (afb. 3). Een
jubileumviering waardig.•
K
Menno Jonker is zelfstandig conservator, onderzoeker en redacteur
en bestuurslid van de VNK-sectie
Zelfstandige Kunsthistorici.
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Een greep uit de reacties in de
enquête:
‘Kunsthistorici hebben
de neiging erg op
zichzelf te zijn, VNK als
platform voor meer
samenwerking.’
‘De VNK kan zich
sterker maken.’
‘Met beperkt budget en
mogelijkheden gebeurt
er veel!’
‘De VNK biedt de moge- ‘De VNK mag meer naar
lijkheid in contact te blij- buiten treden.’
ven met oude collega’s
en nieuwe vakgenoten te
‘Alle informatie in het
ontmoeten.’
bulletin is welkom,
vroeger hadden wij
niets.’
‘Goede initiatieven,
maar follow-up mag
beter’
‘De vereniging is wel erg
braaf.’
‘Weinig inspirerend,
ouderwetse club.’
‘Meer kritische reflectie
op vakgebied, methoden,
theorie en praktijk
gewenst.’
‘Erg actief, het
‘stoffig imago’ gaat
er al aardig af!’
29
K
‘Samenwerking met andere organisaties leidt
tot vruchtbare resultaten.’
‘Fijn dat de VNK de
laatste jaren actiever en
zichtbaarder is
geworden!’
BULLETIN 2014 /1
V
V
N
K
Kunsthistorici laat u kennismaken met de verschillende
kunsthistorische studententijdschriften die ons land rijk is. Dit
is voorlopig de laatste bijdrage in deze serie.
Kunstlicht
Kunstlicht is een wetenschappelijk tijdschrift voor kunstgeschiedenis, beeldcultuur en architectuur. Het is gelieerd aan
de VU en komt volledig dankzij onbezoldigde studenten en
alumni tot stand (enkel onze vormgever ontvangt een stipendium van het Mondriaan Fonds specifiek voor het ontwerpen
van Kunstlicht). Kunstlicht is opgericht in 1980, en is daarmee het oudste nog bestaande tijdschrift in zijn soort. Het
kwam destijds voort uit Stuk, dat het midden hield tussen
een informatieblad van de werkgroep en een tijdschrift waarin studenten artikelen konden plaatsen. Toen is vanuit een
behoefte aan meer publicatiemogelijkheden door studenten
besloten om een wetenschappelijk tijdschrift op te richten,
Kunstlicht.
We zijn het studentenmilieu al in een vroeg stadium ontgroeid. Zoals
terug te zien is in het online archief (alle publicaties vanaf 1980 tot
2008 zijn gratis beschikbaar via http://www.tijdschriftkunstlicht.nl/
archive/online-raadplegen) hebben vanaf het begin wetenschappers
van naam en faam bijgedragen. Kwaliteit is wat ons betreft het enige
dat telt, we staan dan ook volledig open voor bijdragen van iedereen,
van studenten tot professoren. Zowel hoogleraren, universitair docenten, phd-kandidaten, studenten, als mensen uit het professionele veld
uit binnen- en buitenland, van iedere bekendheidsgraad, dragen bij aan
iedere publicatie van Kunstlicht. Uiteraard zijn er regelmatig bijdragen
van mensen die aan de VU zijn verbonden, maar daarvoor is het nooit
exclusief bedoeld geweest. De redactie bestaat uit studenten, alumni
30
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Door Jesse van Winden
Distributie van Kunstlicht
en promovendi aan de VU. Op
het moment zijn we met 14 redactieleden. Het verloop is erg
beperkt – gemiddeld blijft men
zeker twee jaar – hetgeen getuigt
van de voldoening en de rijke
ervaring die het werken voor
Kunstlicht oplevert. De achtergronden van de leden van de huidige redactie zijn divers: er zijn
kunst- en architectuurhistorici,
maar ook designwetenschappers,
een literatuurwetenschapper,
een antropoloog en een filosoof,
waaronder nog een Engelstalige
native speaker en een volledig
tweetalige redacteur. De redactie
vormt zo een afspiegeling van de
Faculteit der Letteren van de VU,
en tegelijkertijd is ons publiek
hiervan een afspiegeling: studenten, academici, professionals,
V
N
Kunstlicht onderscheidt zich van
andere tijdschriften door een
sterke combinatie van thema’s
gebaseerd op een wetenschappelijk interessegebied, relatief lange
artikelen (gemiddeld 3000 woorden) en toch een grote toegankelijkheid. De redactie begeleidt
auteurs intensief in het verwoorden van hun onderzoek, zodat
ieder artikel scherp geschreven is
en fijn leest. Er wordt veel aandacht besteed aan de vormgeving
door een onafhankelijke en zeer
waardevolle grafisch ontwerper
en de designspecialisten uit de
redactie. Aan iedere publicatie
dragen bovendien verschillende
kunstenaars bij, vaak met nieuw
werk. Ook dat maakt Kunstlicht
aantrekkelijk: het presenteert
niet alleen lange wetenschappelijke artikelen, maar ook werk
van kunstenaars, interviews en
meer informele bijdragen. Verder is Kunstlicht sinds een paar
jaar tweetalig en met ingang van
het meest recente nummer Auga
zelfs volledig in zowel Nederlands als Engels verkrijgbaar. We
presenteren iedere nieuwe publicatie steeds vaker tijdens een
openbaar programma aan het
publiek, vaak in combinatie met
een symposium of een tentoonstelling, bijvoorbeeld De publieke
markt in de Appel, Artefacts in
de Kunstkapel, en Mind the Map
met de door Kunstlicht gecureerde tentoonstelling Alternative
Exactitudes in P////akt.
In de nabije toekomst wil Kunstlicht zijn rijkweidte vergroten
door behalve in gedrukte vorm
ook digitaal te verschijnen. De
voorbereidingen hiervoor zijn
op dit moment in volle gang.
Er is een redelijke kans dat die
digitale editie zelfs gratis zal
zijn. Hierdoor vergroten we de
toegankelijkheid en bekendheid
van het gepubliceerde onderzoek
nog verder. Naast de digitalisering voorzien we ook een verdere
ontwikkeling in het ‘papieren’
segment. Omdat Kunstlicht
wordt uitgegeven door een eigen
uitgeverij, leent het zich uitstekend om incidenteel een publicatie te verzorgen die losstaat
van de gangbare jaargangen.
Hiermee gaan we binnenkort
experimenteren, wanneer er een
31
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
liefhebbers van diverse pluimage,
allen uit het Nederlands taalgebied en uit het buitenland.
K
Boven: kunstenaarsbijdrage, onder: artikel in Kunstlicht
N
catalogus verschijnt van het door
Kunstlicht gemodereerde kunstkritiekproject in samenwerking
met P////akt. Hiervoor nodigden
we drie kunstenaars uit om over
vier tentoonstellingen een reflectie te schrijven. Zo ontstonden er
drie verschillende perspectieven
op elke tentoonstelling en kon er
een ontwikkeling worden waargenomen in het werk van iedere criticus. De kunstenaar als criticus
is een fenomeen dat Kunstlicht
verder uitdiept, zowel in de catalogus (Perceptual Precedents)
als in de publicatie Kunstkritiek
in tijden van het netwerk, dat in
oktober verschijnt.
Omdat we een erg getalenteerde
redactie hebben die hard werkt
voor iedere uitgave is het mijns
inziens erg zonde dat Kunstlicht
relatief zo weinig bekendheid
geniet. Sinds mijn aanstelling als
hoofdredacteur in december 2012
is het roer dan ook omgegaan: er
zijn verschillende mensen aangesteld om de relaties met het
professionele veld te versterken.
Denk bijvoorbeeld aan samenwerkingen met verschillende
instituten (De publieke markt is
op 23 mei 2013 gepresenteerd in
Cover AUGA, Kunstlicht nr. 1 - 2014.
32
K
de Appel; het RKD - Nederlands
instituut voor kunstgeschiedenis
gaat ons digitale archief beheren
en onze digitale uitgaven distribueren via hun webshop. Daarnaast zullen steeds vaker auteurs
die in Kunstlicht onderzoeksresultaten publiceren deze ook
presenteren op de sectiedagen
van de OSK).
Inhoudelijk moet Kunstlicht juist
blijven staan waarvoor het staat:
het publiceren van het nieuwste
wetenschappelijke onderzoek
om scherp te stellen op de achtergronden van urgente thema’s
(De publieke markt bijvoorbeeld
is geconcipieerd naar aanleiding
van het tumult na de bezuinigingen in de culturele sector, waarbij
het discours vooral aan de oppervlakte bleef en de behoefte
aan feiten en goedgeïnformeerde
context amper werd bevredigd).
Dit altijd in combinatie met het
werk van kunstenaars wier werk
relevant is voor de aangekaarte
thematiek.
Daarnaast zijn er redacteurs
met een achtergrond in productontwerp bezig met de fysieke
verschijning van Kunstlicht als
tijdschrift: we willen niet alleen
inhoudelijk tot de absolute voor-
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
V
N
Kunstlicht verschijnt drie keer per
jaar en heeft een oplage van 500
stuks. Een jaarabonnement kost
€27,50.
2 sept: Bijeenkomst Netwerk
Architectuurhistorie & Co
Inhoudsopgave:
- Sven Lütticken & Jorinde Seijdel,
Kan de editor op tegen de bot?
(Deel 1)
- Sam Roggen, Photogénie 2.0
- Laurence Scherz, Kunstkritiek
zonder woorden?
- Niels Post, Standplaats digitaal
Bilwet, De Datadandy
- Steyn Bergs, Conceptuele kunst,
genetwerkte kritiek, en het sociale
- Sven Lütticken & Jorinde Seijdel,
Kan de editor op tegen de bot?
(Deel 2)
www.tijdschriftkunstlicht.nl
Jesse van Winden is hoofdredacteur
van Kunstlicht.
Met kunstenaarsbijdragen van:
Paul Groot, Jeroen Jongeleen, Rosa
Menkman en Rafaël Rozendaal
Het nieuwste nummer van Kunstlicht verschijnt in oktober 2014:
Kunstkritiek in tijden van het
netwerk
Met Kunstkritiek in tijden van het
netwerk wil Kunstlicht de invloed
van de digitalisering op de kunstkritiek onderzoeken. Hoe is de kunstkritiek veranderd sinds de opkomst
van het internet? En vooral: welke
richting gaat de kunstkritiek uit in
dit genetwerkte tijdperk?
Het Netwerk Architectuurhistorie & Co is een landelijk netwerk, opgericht in 2014 en een activiteit van de sectie Erfgoed en monumentenzorg van de Vereniging voor Nederlandse Kunsthistorici (VNK). Het
netwerk is ontstaan vanuit de wens van architectuurhistorici om vakgenoten en aanverwanten te ontmoeten, elkaar te informeren en kennis
uit te wisselen. Architectuurhistorici zijn werkzaam in zeer uiteenlopende functies bij (overheids) instanties, bedrijven, universiteiten en
onderzoeksbureaus. Veel kennis is gefragmenteerd en er bestaat de
behoefte om een brug te slaan tussen het universitair wetenschappelijk
onderzoek en het onderzoeks- en advieswerk van de architectuurhistoricus in de praktijk. Het Netwerk Architectuurhistorie & Co heeft als
voornaamste doel te verbinden, te delen en te agenderen.
De eerste bijeenkomst die het Netwerk Architectuurhistorie & Co organiseert vindt plaats op donderdag 2 oktober 2014 van 14.00- 18.00 uur
bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.
Het programma biedt gelegenheid tot ontmoeten en kennis uitwisselen
met vakgenoten. Prof.dr. Jos Bazelmans (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en drs. Bernard Hulsman (redacteur NRC Handelsblad)
treden in debat met elkaar en met de zaal. De borrel wordt mede aangeboden door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die dit initiatief ondersteunt en faciliteert. Vooraf (13.00 uur) is er voor geïnteresseerden een rondleiding door het gebouw. Na afloop organiseert het
Netwerk Architectuurhistorie & Co het ‘meet & eat ontmoetingsdiner’
op een nabijgelegen locatie in Amersfoort (diner op eigen kosten, alleen
bij voldoende deelnemers, van 18.00-20.00 uur).
Aanmelden via: https://fd7.formdesk.com/archis/architectuurhistorie_2_okt_14.
Word lid van de LinkedIn-groep van het Netwerk Architectuurhistorie
& Co! Email-adres: [email protected].
33
BULLETIN 2014 /1
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
hoede van de Nederlandse kunstgeschiedschrijving behoren, ook
qua vormgeving moeten nieuwe
horizonten ontdekt worden.
Naast het bewerkstelligen van
een digitale versie, doen we er
ook alles aan de papieren editie
te behouden.•
K
N
n
Nog geen lid van de VNK?
K
Bulletin
Kunsthistorici
De Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici wil kunst- en architectuurhistorici in Nederland bij elkaar brengen en kennisoverdracht,
ontmoeting en discussie binnen het vakgebied bevorderen. Dat doen
we onder andere door het organiseren van bijeenkomsten, door het
uitgeven van een bulletin Kunsthistorici en door een actieve website en
social media.
Meer dan 1000 kunst- en architectuurhistorici in Nederland en daarbuiten zijn al lid van de VNK. Als lid blijf je op de hoogte van het laatste
nieuws uit het vakgebied en krijg je de mogelijkheid regelmatig collega’s te ontmoeten en je netwerk uit te breiden. Studenten en mensen
zonder baan kunnen bovendien voor een lager tarief lid worden.
lieneke nijkamp:
Voor rubens naar belgië
verhuisd
met illustratie van
Juliëtte Verberk
P. 11
bulletin 2013 /2
P. 2
geschreven over kunst.
en nu?
K
sandra Kisters
in gesprek met
carel blotkamp
P. 16
en meer...
Aanmelden?
Stuur een email naar de ledenadministratie: [email protected] en vermeld hierin achternaam, voorletters en titel, priv. adres,
postcode + woonplaats, geslacht, afstudeerrichting en e-mailadres.
De kosten van het lidmaatschap, inclusief het abonnement op Kunsthistorici, zijn € 30 per jaar of € 23 (zonder betaalde baan en studenten).
www.kunsthistorici.nl
34
BULLETIN 2014 /1
V
Vereniging Van nederlandse Kunsthistorici
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
V
N
Colofon
Bestuur VNK
prof. dr. Claudine Chavannes-Mazel,
voorzitter
Renske Cohen Tervaert MA, secretaris
Ellis Dullaart MA, penningmeester
dr. Annette de Vries
Terry van Druten MA
Anne-Maria van Egmond MA
dr. Merlijn Hurx
drs. Judith Niessen
VERENIGING VAN NEDERLANDSE KUNSTHISTORICI
Kunsthistorici is een uitgave van de Vereniging van
Nederlandse Kunsthistorici (VNK)
25ste jaargang, nr. 2, september 2014
Redactie
Annemiek Rens MA, hoofd- en eindredactie, opmaak
Anne-Maria van Egmond MA, redacteur
Ellis Dullaart MA, redacteur
Vormgeving
Janna & Hilde Meeus, www.meeusontwerpt.nl
Abonnement
Een abonnement op Kunsthistorici is
inbegrepen bij het lidmaatschap van de
VNK. De jaarlijkse contributie bedraagt
€ 30,- en € 23,- (zonder betaalde baan
en studenten), ongeacht in welke maand
men zich opgeeft. U wordt verzocht
gebruik te maken van de toegestuurde
betalingsinstructies. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de ledenadministratie.
Redactieadres
Annemiek Rens MA, [email protected]
Deze uitgave kwam tot stand met medewerking van:
Kelly van Krieken
Carla van de Puttelaar
Anne-Maria van Egmond
Arie Wallert
J.R.J. van Asperen de Boer
Manon van de Mullen
Jesse van Winden
Kunstlicht
Menno Jonker
Judith Niessen
Merlijn Hurx
Marie-Louise de Ridder
K
(Email)adreswijzigingen
Doorgeven aan de ledenadministratie.
Postadres secretaris
VNK
Postbus 1410
3500 BK Utrecht
[email protected]
Secretariaat & Ledenadministratie
Marie-Louise de Ridder
Postbus 1410
3500 BK Utrecht
[email protected]
(030) 253 64 37 (vrijdag 10-14 uur)
www.kunsthistorici.nl
Kunsthistorici wordt digitaal verspreid.
© Vereniging van Nederlandse Kunsthistorici
Opzegging
Lidmaatschap en abonnement worden
jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het
lidmaatschap kan alleen schriftelijk bij
de ledenadministratie worden opgezegd,
op elk moment en met onmiddelijke
ingang.
35
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden
overgenomen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten van de
afbeeldingen volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die
desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, worden
verzocht zich tot de redactie te wenden.
BULLETIN 2014 /1
V