Goed op weg? De vervolgmeting van de tevredenheidsbarometer bij de burgers anno 2013. Ervaring van de dienstverlening van de Vlaamse overheid in 2011 en 2013. Dries Verlet, Ann Carton & Josée Lemaître Studiedienst van de Vlaamse Regering Inhoud Inleiding ...................................................................................................................... 3 a) Situering ........................................................................................................... 3 b) Opzet van tevredenheidsbarometer over dienstverlening van de Vlaamse administratie ............................................................................................................ 4 c) Inhoudelijke aanpak vragenlijst ......................................................................... 6 1. Methodologie en dataverzameling .......................................................................... 8 a) Surveydesign ...................................................................................................... 8 b) Veldwerk ............................................................................................................. 8 c) Respons/representativiteit ................................................................................. 10 2. De reputatie van de Vlaamse administratie: de kwaliteiten die men de Vlaamse administratie toedicht ................................................................................................ 16 a. De kwaliteiten van de Vlaamse administratie in cijfers ...................................... 16 b. Vergelijking met de andere administraties ......................................................... 19 3. Tevredenheid en vertrouwen ................................................................................ 23 a. IJkpunten voor de Vlaamse administratie.......................................................... 23 b. Vergelijking met de andere administraties ......................................................... 26 4. Beoordeling van de dienstverlening inzake subsidiëring en (co-)financiering als generiek proces ........................................................................................................ 29 5. Aanslagbiljet ......................................................................................................... 35 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 1 6. Appreciatie van de afzonderlijke aspecten van dienstverlening............................ 36 7. Beoordeling van de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie ......... 42 8. Globale perceptie van de Vlaamse administratie.................................................. 47 Besluit ....................................................................................................................... 52 Bibliografie ................................................................................................................ 55 Lijst met tabellen....................................................................................................... 58 Lijst met figuren ........................................................................................................ 60 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 2 Inleiding a) Situering Het voorliggend rapport omvat de resultaten van de tweede editie van de tevredenheidsbarometer voor de burgers. Zowel in het Pact 2020 (doelstelling 19) als in het Actieprogramma Slagkrachtige Overheid (in vier strategische doelstellingen) wordt de nadruk gelegd op het feit dat de doorbraken en acties ertoe moeten leiden dat de dienstverlening aan de bevolking, de bedrijven en lokale besturen verbetert en dat er meerwaarde wordt gecreëerd voor de verschillende doelgroepen. Met de tevredenheidsbarometer wensen we voor de onderscheiden klantengroepen (burgers, lokale overheden en bedrijven/organisaties) het effect van alle inspanningen van de overheid op hun tevredenheid in kaart te brengen. Dit is meteen ook de reden waarom in de Barometer van het actieprogramma Slagvaardige overheid kernindicatoren werden opgenomen over de tevredenheid over verschillende aspecten van de dienstverlening van de Vlaamse administratie. De uitwerking van een tevredenheidsonderzoek werd daarom opgenomen in het sleutelproject Barometer Slagvaardige Overheid (project 4.3). Daarnaast kunnen gegevens uit de tevredenheidsbarometer andere VO-brede en domeinspecifieke strategische indicatoren mee helpen voeden. Het toenemend gebruik van tevredenheidsmetingen kunnen we plaatsen in de nood aan zogenaamde “soft indicators” bij het in kaart brengen van de performantie van overheden en het bieden van transparantie/accountability (zie ook Lindgren, 2010). Naast de harde data in termen van bijvoorbeeld de verhouding tussen input en output, wil men ook weten hoe het functioneren van de overheid wordt ervaren. Van de Walle (2004) schuift diverse redenen naar voor waarom men over gaat tot tevredenheidsmetingen. Naast het meten van de globale tevredenheid, worden dergelijke metingen ook opgezet om te dienen als rapporteringsinstrument, teneinde tekortkomingen op te sporen en veranderingen te sturen. Dit maakt dat naast de doelstelling om de algemene attitude tegenover de overheid te meten, men ook tot doel kan stellen om specifieke diensten te beoordelen. Daarnaast wordt ook de “activatie” of het stimuleren van participatie van burgers naar voor geschoven als reden om over te gaan tot tevredenheidsmetingen. Het zou, zoals Stipak al in 1979 liet noteren, overigens wat kort door de bocht zijn om te veronderstellen dat tevredenheidsindicatoren alleenzaligmakend zijn om de werking van specifieke administratieve diensten te beoordelen. Zo kan, naast vele andere factoren, het gebrek aan kennis of zichtbaarheid van een dienst de subjectieve evaluatie van een dienst systematisch vertekenen (Trent e.a., 1984). Daarom vereisen ook deze elementen de aandacht vooraleer men de informatie die subjectieve indicatoren ons leveren, gebruikt in het besluitvormingsproces (Anderson e.a., 1984, 165). Uit de screening van klantentevredenheidsonderzoeken die onder begeleiding van AgO (BZ) plaatsvinden, blijkt dat deze bevragingen in het verleden gebeurden met verschillende finaliteit, inhoud, periodiciteit en volgens verschillende meetmethoden. Deze resultaten lieten dan ook niet toe een algemene indicator te destilleren die een Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 3 algemeen valide beeld zou geven over de tevredenheid van de doelgroepen met de dienstverlening van de Vlaamse overheid. Verder vinden we in de survey naar verschuivingen in waarden, houdingen en gedragingen die de Studiedienst van de Vlaamse Regering jaarlijks organiseert enkele aanzetten tot de meting van de tevredenheid van de bevolking over het aanbod aan voorzieningen en het klantvriendelijke imago van de overheid. In de SCV-survey wordt gebruik gemaakt van internationaal gevalideerde vraagmodules. Hierin wordt echter geen onderscheid gemaakt naar het niveau van de overheid. Hierdoor is de bruikbaarheid van deze data voor de effectmeting van het Pact 2020 en het Actieprogramma Slagvaardige Overheid beperkt. Dit alles brengt met zich mee dat we een afzonderlijke bevraging hebben opgezet om de gepercipieerde slagkracht van de Vlaamse overheid in kaart te brengen. b) Opzet van tevredenheidsbarometer over dienstverlening van de Vlaamse administratie Het startschot voor de ontwikkeling van de tevredenheidsbarometer werd gegeven op 8 september 2010 met de beslissing van het CAG om een tevredenheidsbarometer te ontwikkelen. Het CAG stemde in met de uitwerking van een conceptueel kader voor een algemeen tevredenheidsonderzoek op het niveau van types van voorzieningen en vormen van dienstverlening ten aanzien van burgers, bedrijven/organisaties en lokale besturen. In deze context werd een ad hoc werkgroep “Meten van klantentevredenheid” opgericht waarvan de leden werden aangeduid door de managementcomités. Deze werkgroep omvat ambtenaren die deskundig zijn op het vlak van tevredenheidsstudies (zowel wat praktijkervaring als methodologische kennis betreft). De coördinatie van dit project is in handen van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. De Studiedienst kan dan ook bogen op een ruime ervaring op het gebied van surveyonderzoek. Het spreekt voor zich dat bij de uitwerking van dit tevredenheidsonderzoek optimaal gebruik werd gemaakt van de externe expertise en literatuur ter zake. Zo had men in de eerste generatie van het Steunpunt voor Bestuurlijk Onderzoek Vlaanderen (2001-2006) oog voor het thema.1 Daarnaast is er in het buitenland een ruime expertise. Zo is er het “People’s panel” in GrootBrittannië (1998-2002)2 en “Citizens First” in Canada.3 De OESO maakt eveneens gebruik van subjectieve indicatoren om de slagkracht van overheden in kaart te 1 Hierbij kunnen we verwijzen naar de volgende publicaties: Bouckaert e.a., 2001; Kampen e.a., 2002, 2003a, 2003b; Van de Walle e.a., 2003a, 2003b, 2006. 2 Het People’s panel is de koepel voor een 30-tal onderzoeksprojecten, inclusief drie golven in een panel omtrent de tevredenheid over een brede waaier aan publieke dienstverleningen. Deze studies vonden plaats in de periode 1998-2002 en werden aangestuurd vanuit de centrale overheid. In 2002 werd dit onderzoek stopgezet. Niettemin, zien we tot op de dag van vandaag dat er lokale overheden zijn in Groot-Brittanië die dergelijke people’s panels blijven organiseren. Game, C. & Vuong, D. (2003). From Citizens’ Charters to the People’s Panel: 12 Years of Public Service Reform in the United Kingdom. Presented on: An International Symposium on Service Charters and Customer Satisfaction in Public Services, Hong Kong, 8-9 December 2003, http://www.cityu.edu.hk/garc/symposium/ 3 Meer informatie over het project is te vinden op: http://www.iccs-isac.org Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 4 brengen. Hierbij verwijzen we onder meer naar het project “Government at a glance”.4 De tevredenheidsbarometer richt zich tot de externe klanten van de Vlaamse administratie: burgers, bedrijven/organisaties, lokale besturen (gemeenten en provincies). Voor elk van deze drie groepen van klanten wordt een afzonderlijke vragenlijst voorzien om zo de inhoud beter te kunnen afstemmen op de diensten en producten die voor hen bedoeld zijn en om beter te kunnen inspelen op het type relatie tussen de Vlaamse administratie en die bepaalde (doel)groep.5 Er worden overigens expliciet geen vragen gesteld over het beleid. We beogen immers een evaluatie van de werking van de Vlaamse administratie, niet van het politieke beleid als dusdanig. De tevredenheidsbarometer peilt naar de tevredenheid op een ‘strategisch niveau’ d.w.z. over een geheel van diensten en producten die thuishoren bij de verschillende rollen die de Vlaamse administratie wil vervullen: subsidies/toelagen verlenen, erkenningen/vergunningen verlenen, controleren en inspecteren, voorzieningen aanbieden, overheidsinformatie geven, enz. Deze metingen treden niet in de plaats van de (entiteitspecifieke) klantentevredenheidsmetingen die diensten organiseren om de perceptie van hun klanten te kennen over hun dienstverlening of het draagvlak te meten voor een specifieke maatregel. De tevredenheidsbarometer kan wel dienen als referentiekader voor de specifieke dienstverlening en producten, als globale benchmark. In 2011 en 2012 hebben we de nulmeting bij de verschillende klantengroepen uitgevoerd. De nulmeting voor de lokale overheden vond plaats in juni-juli 2011. De resultaten werden op het CAG van oktober 2011 voorgesteld. In september-oktober 2011 volgde het veldwerk voor de burgers, waarover op het CAG van april 2012 werd gerapporteerd. In het voorjaar 2012 werd eveneens de bevraging van de bedrijven/organisaties gestart, de rapportering volgde parallel met het vergelijkende rapport in oktober 2012. Naar aanleiding van de bespreking van het geïntegreerde rapport6 over de nulmeting werd door het College van Ambtenaren-Generaal meteen de timing voor de tweede meting vastgelegd. De vervolgmeting voor de burgers is voorzien in 2013. In het najaar van 2014 is het de beurt aan de lokale besturen. In overleg met de betrokken actoren wordt de tevredenheidsbarometer bij de bedrijven/organisaties gepland in het voorjaar van 2015. 4 In november 2013 presenteerde de OESO de nieuwste editie van Government at a glance. OECD,Government at a Glance 2013 (2013). DOI :10.1787/gov_glance-2013-en; http://www.oecdilibrary.org/governance/government-at-a-glance-2013_gov_glance-2013-en 5 De tevredenheid van de interne klanten binnen de Vlaamse administratie wordt onder meer gemeten via de personeelspeiling en specifieke klantentevredenheidsonderzoeken. 6 Verlet, D., Carton, A. & Lemaître, J. (2012). De tevredenheidsbarometer slagkrachtige overheid: de tevredenheid van onze klanten in 3D. Een vergelijking tussen de nulmetingen bij lokale overheden, burgers en bedrijven/organisaties in 2011 en 2012. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, rapport. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 5 c) Inhoudelijke aanpak vragenlijst Er werden drie afzonderlijke vragenlijsten opgemaakt, één voor elke type klantengroep. De opbouw van de drie vragenlijsten is gelijklopend. Dit parallellisme biedt de mogelijkheid om de resultaten van de drie klantengroepen nadien met elkaar te vergelijken. Het conceptuele raamwerk voor de tevredenheidsbarometer omvat de volgende principes : - Het moet gaan om herkenbare vormen van dienstverlening door de Vlaamse administratie. - Er moet voor de drie grote klantengroepen (burgers, bedrijven/organisaties en lokale besturen) een aanbod van types van dienstverlening en voorzieningen ter beoordeling voorgelegd worden, dat voor ieder van hen herkenbaar en relevant is, zodat uitspraken hierover indicatief zijn voor de kwaliteit van de dienstverlening. - Bij de beoordeling van de dienstverlening is het essentieel om rekening te houden met de kennis over het aanbod en de mate waarin men al gebruik maakt van specifieke vormen van dienstverlening. - Er moet een voldoende gedifferentieerd aanbod over de verschillende domeinen heen aangeboden worden. - De bevragingen moeten verschillende dimensies van de kwaliteit van dienstverlening opnemen (tijdigheid, volledigheid, toegankelijkheid en transparantie, betaalbaarheid, bekendheid, afstand tegenover hun verwachtingen, et cetera) zodat er lessen kunnen uit worden getrokken voor een betere doeltreffendheid van het beleid. - De meetmethode moet aangepast worden aan de klantengroep mede in functie van de omvang van de groep, hun vertrouwdheid met het medium. - De bevragingen moeten een minimum aan last veroorzaken bij de klanten. Ze moeten dus kort zijn en aan niet meer eenheden voorgelegd worden dan nodig om een representatief beeld te krijgen. - De bevraging moet complementair zijn aan al bestaande initiatieven (aanvullende informatie, hogere frequentie) of deze kunnen vervangen. - De resultaten moeten relatief snel beschikbaar zijn en gemakkelijk te verwerken zijn tot op niveau van de Vlaamse overheid. - Het meetinstrument moet een voldoende meerwaarde betekenen voor de diensten van de Vlaamse overheid en een voldoende hoog draagvlak hebben opdat de resultaten ervan zouden gebruikt worden bij de voorbereiding en evaluatie van het Meerjarenprogramma Slagkrachtige overheid. Bij de ontwikkeling van de vragenlijst werd een brede consultatieronde opgezet. De werkgroep werkte intensief mee aan de vraagformulering. Ook aan de projectverantwoordelijken van de andere sleutelprojecten werd gevraagd of zij bepaalde vragen wensten op te nemen in de vragenlijst om de perceptie van de externe klanten over hun sleutelproject te meten. De finale versie van de vragenlijst werd ook onderworpen aan een taaladvies. De vragenlijsten voor de drie klantengroepen werden in het CAG van 17 maart 2011 goedgekeurd. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 6 Na de nulmeting werd een grondige evaluatie gemaakt met het oog op de vervolgmeting. Zo werden er in de vragenlijst van 2013 voor de burgers een aantal wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen gebeurden in overleg met de begeleidende werkgroep. Deze vorm van co creatie biedt niet alleen garanties voor de inhoudelijke relevantie en herkenbaarheid bij de klantengroepen, maar ook voor de bruikbaarheid voor de entiteiten zelf en de mogelijkheid om de resultaten te vertalen in verbeteracties. In de vragenlijsten voor de drie klantengroepen kunnen we een onderscheid maken tussen drie blokken: 1. Een aantal algemene vragen die ons een beeld geven van de houding tegenover de Vlaamse administratie. 2. Vragen over de specifieke dienstverlening: per klantengroep een selectie van specifieke vormen van dienstverlening. Belangrijk hierbij is dat het gaat over rechtstreekse dienstverlening van de Vlaamse administratie (zoals toelagen, vergunningen), of diensten en producten waar de Vlaamse overheid door haar optreden (zoals financiering, regelgeving, controle) een belangrijke stempel drukt. Het moet dus gaan over zaken waarover de burgers, bedrijven, besturen de Vlaamse overheid mogen beoordelen. 3. Achtergrondvariabelen: i.c. sociaal demografische kenmerken bij de bevraging van burgers en organisatiekenmerken bij bedrijven en lokale overheden. In het volgende luik van dit rapport staan we stil bij de methodologie en de gegevensverzameling voor de bevraging bij de burgers anno 2013. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 7 1. Methodologie en dataverzameling a) Surveydesign Bij het uitwerken van het surveydesign is het in eerste instantie belangrijk dat we het beoogde “universum”, onze onderzoekspopulatie, in kaart brengen. Bij de bevraging van de burgers willen we uiteindelijk uitspraken doen over de inwoners van het Vlaams Gewest van 18 jaar of ouder. Om deze populatie exhaustief te omschrijven gebruiken we het Rijksregister. Hier vinden we namelijk een vrij volledig overzicht van de populatie waarover we uitspraken willen doen, met name de Nederlandstalige Belgen en niet-Belgen wonend in het Vlaams Gewest. We kozen, zoals bij de nulmeting, voor een postale bevraging omwille van de beperkte omvang van de vragenlijst, de beperkt beschikbare middelen en het feit dat we over het volledig Vlaams Gewest data willen verzamelen. Bij het bepalen van de omvang van de steekproef werd er, net als in 2011, naar gestreefd om 1.500 correct en volledig ingevulde vragenlijsten te bekomen. Belangrijke vraag is dan natuurlijk wat de omvang van de bruto steekproef moet zijn om deze netto steekproef te realiseren. Een postale enquête heeft gewoonlijk een lagere respons dan een face-to-face enquête maar mits toepassing van de Total Design Methode van Dillman kan deze respons opgedreven worden tot 50 %. De resultaten in het kader van de survey Stadsmonitor bewijzen dit.7 We stelden daarom een geplande steekproef voorop met 3000 eenheden, hopend op een respons van 50%. Een volledig aselecte steekproef bij 18-jarige en oudere Belgen en niet-Belgen woonachtig in het Vlaams Gewest genoot onze voorkeur. Gegeven de omvang van de steekproef (3000 eenheden) heeft het Rijksregister het wettelijk voorziene maximumbedrag van 12160,79 EUR aangerekend. b) Veldwerk De verzending werd door het Rijksregister zelf verzorgd. Om privacy redenen, heeft enkel het Rijksregister een zicht op de eigenlijke adressen van de respondenten in dit onderzoek. Alle respondenten kregen evenwel een identificatienummer toegekend, waarvoor het Rijksregister een aantal geanonimiseerde gegevens aan de Studiedienst kon ter beschikking stellen: de NIS-code van de gemeente waarin men woont, het geslacht, de nationaliteit en de leeftijd van de respondent. Op die manier was het mogelijk om het veldwerk op te volgen én nadien iets te zeggen over de representativiteit van de steekproef (cf. infra). 7 Schelfaut, H. (2009). Survey Stadsmonitor “Thuis in de stad 2008”. Methodologisch rapport. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, SVR-technisch rapport, 2009/1. (http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/publicaties/Publicaties/svr-studies/2009-04-06-svr-technrapport2009-1.pdf) Het methodologische rapport bij de meting anno 2011 vinden we terug op de volgende site: http://www.thuisindestad.be/stadsmonitor_6.html. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 8 Bij het veldwerk werden vier fasen voorzien: • Verzending 1: introductiebrief, genummerde vragenlijst en retouromslag ter attentie van alle respondenten in de geplande steekproef (N=3000). Datum van verzending: woensdag 11 september 2013. • Verzending 2: dank-/herinneringskaartje naar de volledige bruto steekproef. Datum van verzending: woensdag 18 september 2013. • Verzending 3: introductiebrief, genummerde vragenlijst en retouromslag aan diegenen die na de eerste en tweede zending niet hadden geantwoord. : Datum van verzending: woensdag 9 oktober 2013. • Verzending 4: dank-/herinneringskaartje naar al diegenen uit verzending 3. Datum van verzending: woensdag 16 oktober 2013. Tabel 1: Type respons bij de bevraging van de burgers (N = 3000) Bruikbare respons n % Val. % Medewerking 1082 36,1 83,0 Medewerking, geen geboortejaar 221 7,4 17,0 Subtotaal 1303 43,4 100,0 1579 52,6 62 2,1 29 1,0 Adres onbekend 13 ,4 Hoogst onvolledig 14 ,5 Subtotaal 1697 56,6 Algemeen totaal 3000 100,0 Geen enkele reactie Geen medewerking (diverse redenen) Fout geboortejaar/geslacht Na het versturen van uitnodigingen voor de eerste zending, kwamen vanaf 17 september de eerste reacties binnen. De dataverzameling werd formeel afgesloten op 25 november. Een derde van de uiteindelijk bruikbare respons is binnengekomen vóór de eerste herinnering door middel van een bedankings-/herinneringskaartje. Ongeveer één maand na de eerste zending, waren er ongeveer 800 bruikbare reacties binnen. Naar diegenen die nog niet meewerkten en ook niets lieten weten over hun eventuele onmogelijkheid om mee te werken, werd een nieuw enquêteformulier gestuurd. Diezelfde groep kreeg een week daarna (opnieuw) een herinnerings/bedankingskaartje in de bus. Achteraf gezien resulteerde deze laatste herinnering nog in 260-tal bruikbare enquêtes. In totaal leverde het veldwerk ons 1352 ingevulde vragenlijsten op. Dit kunnen we vertalen in een bruto-respons van 45,1%. In een eerste kwaliteitscontrole bleek evenwel dat er 6 respondenten twee keer een ingevulde vragenlijst terugstuurden, met name zowel deze uit de eerste als de derde zending. Daarnaast stelden we bij 29 enquêtes vast dat het geslacht en/of het geboortejaar van de invuller niet klopte met de beschikbare data over deze respondent in de geplande steekproef. Tot slot bleek bij het inscannen van de data dat in 14 gevallen de enquête hoogst onvolledig Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 9 werd ingevuld. Deze cases werden niet opgenomen in de feitelijk gerealiseerde steekproef. De feitelijk gerealiseerde steekproef omvat bijgevolg gegevens van 1303 respondenten. In het opvolgingsbestand werd er eveneens melding gemaakt van 62 respondenten die om een diversiteit aan redenen geen medewerking verleenden aan het onderzoek. Het gaat hier over mensen die niet (meer) in de mogelijkheid verkeerden om deel te nemen wegens hun leeftijd, ziekte of dementie. In een aantal gevallen noteerden we ook een taalprobleem of werd –al dan niet op een vriendelijke manier– geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Tot slot waren er ook 13 van de 3000 unieke adressen waarop de uitnodiging voor het onderzoek niet kon worden besteld door de Post. Deze werden gecontroleerd door de diensten van het Rijksregister en bleken vooral te wijten te zijn aan verhuizingen, ondanks het feit dat we er over waakten om de tijd tussen de steekproeftrekking en de eigenlijke verzending zo kort als mogelijk te houden. De bevraging resulteerde dus in 1303 enquêtes die wel kunnen worden gebruikt in de eigenlijke analyse. Hiermee kloppen we af op een respons van 43,4%. Dit is iets hoger dan de 42,8% van in 2011. De uiteindelijke respons in 2013 wordt verder geanalyseerd in de volgende paragraaf, waarbij we stil staan bij de representativiteit van de feitelijk gerealiseerde steekproef. c) Respons/representativiteit Aangezien er een uitval is van respondenten uit de geplande steekproef en deze differentieel kan zijn, is het belangrijk om de representativiteit van de feitelijk gerealiseerde steekproef na te gaan. Riley vermeldt drie categorieën van risicofactoren die aan de basis kunnen liggen van een afwijking van het universum, namelijk fouten bij het vaststellen van het steekproefkader (in casu het Rijksregister), fouten bij de selectie van de eenheden (de steekproefname) en de uitval van eenheden (referentie gevonden in Billiet, 1995).8 Nog anderen maken het onderscheid tussen “sampling errors” en “nonsampling errors”.9 Het eerste type fouten dat Riley vermeldt, zijn wellicht minimaal aangezien we ervan uitgaan dat het Rijksregister relatief weinig fouten bevat. Eventuele fouten in het Rijksregister kunnen we bovendien onmogelijk zelf nagaan omdat we geen zicht hebben op de eigenlijke adressen. Fouten bij de selectie van de eenheden is te controleren, mits we gegevens hebben over gebeurlijke controlevariabelen in zowel de geplande steekproef (N = 3000) als in de onderzoekspopulatie (5.139.069 eenheden op 1/1/2013). Aangezien de 8 Biliet, J. (1995). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek : onderzoek en dataverzameling. Leuven/Amersfoort, Acco, 141-145. 9 Frankfort-Nachmias, C. & Nachmias, D. (1996). Research methods in the social sciences (fifth edition). London, Arnold, 199. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 10 steekproeftrekking op een volledig aselecte wijze gebeurde, zou ook deze bron van mogelijke fouten verwaarloosbaar moeten zijn. Onze aandacht gaat vooral uit naar de mate waarin specifieke groepen al dan niet meewerkten aan het onderzoek. We noemen dit de ‘differentiële uitval’. Deze differentiële uitval kan op twee manieren worden getest: via een analyse van de respons binnen specifieke groepen of door middel van samenvattende parameters die een beeld geven van de mate waarin de waargenomen verdeling van een variabele afwijkt van de verwachte verdeling. Vooreerst bekijken we de (non-) respons naargelang van een aantal karakteristieken. In tabel 2 geven we een overzicht van de responsgraden voor de verschillende variabelen. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 11 Tabel 2: Responsgraden naargelang van geslacht, leeftijd, nationaliteit, type gemeente en opleidingsniveau in 2013 Geslacht n % 204 36,1% Centrumgemeente grootstedelijk gebied 126 36,6% 31-40 166 35,5% Centrumgemeente regionaalstedelijk gebied 191 47,0% 41-50 223 41,3% Grootstedelijk gebied 58 41,4% 51-60 244 46,4% Regionaalstedelijk gebied 87 50,0% 61-70 249 59,9% Structuurondersteunend kleinstedelijk gebied 116 40,7% 71+ 217 44,7% Kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau 143 49,3% Totaal 1303 43,4% Buitengebied 525 44,0% Vlaams stedelijk gebied rond Brussel 53 33,5% Totaal 1303 43,4% n % Lager/geen 218 39,9% Lager secundair 265 52,5% Hoger secundair 376 34,6% Niet-universitair onderwijs 246 41,7% Universitair 158 58,0% Totaal 1303 42,1% % M 638 43,8% V 665 43,0% Totaal 1303 43,4% n Belg niet Belg Totaal % 1237 44,4% 66 RSV-indeling 18-30 n Nationaliteit % 30,6% Opleidingsniveau Leeftijd n 1303 43,4% Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 12 Vooreerst zijn er uitgesproken verschillen in de respons naargelang van de leeftijd van de respondenten. We zien dat de bereidwilligheid om mee te werken aan het onderzoek het laagst is bij de 18-30-jarigen en de 31-40-jarigen (resp. 36,1% en 35,5%). Bij de 40-plussers ligt die participatie hoger. Uitschieter zijn de 61-70-jarigen waar 59,9% van de respondenten uit de geplande steekproef ook effectief meewerkt aan het onderzoek. Dit verschil in respons is net als in 2011 statistisch significant te noemen.10 Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen de respons van de mannen en vrouwen uit de geplande steekproef (resp. 43,8% en 43,0%). In 2011 stelden we vast dat de vrouwelijke respondenten iets frequenter meewerkten aan het onderzoek. Maar net als in 2013 was dit in 2011 geen statistisch significant verschil.11 De bevraging richtte zich tot alle inwoners van het Vlaams Gewest, ongeacht nationaliteit. Zo heeft 7,2% (n = 216) van de respondenten uit de geplande steekproef niet de Belgische nationaliteit. Binnen deze subgroep is de respons verhoudingsgewijs lager (30,6% tegenover 43,4% bij de Belgen). Dit verschil is statistisch net als in 2011 significant.12 Naargelang de RSV-typologie zien we dat de respondenten uit regionaalstedelijk gebied het meest frequent antwoorden (50,0%), terwijl in het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel de respons het laagst is (33,5%).13 In 2011 komen we net tot dezelfde vaststellingen. We stellen vast dat bij diegenen die lager secundair volgden en de universitairen, de respons het hoogst is (resp. 52,9% en 58,0%). Bij diegenen die hoger secundair volgden of hooguit lager onderwijs hebben genoten, is de respons het laagst (resp. 34,6% en 39,9%). De verschillen in respons zijn significant te noemen.14 Opnieuw zijn de vaststellingen conform met deze in 2011. Naast de analyse van de (non-)respons, kan men de verdeling van een aantal controlevariabelen binnen de feitelijk gerealiseerde steekproef vergelijken met de verdeling van deze variabelen binnen het totale universum. Op die manier kunnen we iets zeggen over de representativiteit van onze feitelijk gerealiseerde steekproef. Bij het toetsen van representativiteit zijn we gebonden aan de beschikbare (en vergelijkbare) informatie over het universum en de gerealiseerde steekproef. Wat het universum betreft, putten we uit de uitgebreide data die te vinden zijn op de website van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (http://vlaanderen.be/svr, rubriek cijfers). We gebruiken hiertoe de situatie van 1/01/2013. Voor de data in verband met het opleidingsniveau van de populatie maken we gebruik van de EAK-gegevens. De analyse van de representativiteit gebeurt op basis van de vergelijking van de waargenomen verdeling in de steekproef en de verwachte verdeling. De verwachte verdeling wordt afgeleid uit de beoogde onderzoekspopulatie. Op basis van de 10 Cramer’s V = 0,156; p < 0,001. Phi in 2013 = 0,008; p = 0,656. 12 Phi = 0,072 p < 0,001. 13 Cramer’s V = 0,088; p -< 0,002. 14 Cramer’s V = 0,161; p < 0,001. 11 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 13 verwachte proporties –uitgedrukt in percentages– kunnen de verwachte frequenties – uitgedrukt in absolute aantallen– worden berekend. Uit de vergelijking tussen de verwachte frequenties op grond van gegevens uit de onderzoekspopulatie enerzijds en de waargenomen frequenties in de steekproef anderzijds kan de Chikwadraatstatistiek worden berekend. De nulhypothese bij deze Chi-kwadraattest is dat de verdeling, waargenomen in de steekproef, afkomstig is uit de onderzoekspopulatie. De nulhypothese houdt met andere woorden in dat de verwachte verdeling voor een bepaalde controlevariabele binnen de steekproef niet significant afwijkt van de verdeling van deze variabele binnen de onderzoekspopulatie, het zogenaamde universum. Hoe groter de afwijkingen tussen de verwachte en waargenomen verdeling, hoe hoger de waarde voor Chi-kwadraat. Daarbij hebben we evenwel een criterium nodig om te bepalen wanneer die afwijkingen té groot zijn om nog van een representatieve steekproef te kunnen spreken. Daartoe dient de significantie van de toets, de p-waarde of overschrijdingskans.15 Deze p-waarde hangt niet alleen af van de grootte van Chikwadraat maar ook van het aantal vrijheidsgraden. Het aantal vrijheidsgraden houdt verband met het aantal categorieën van de variabele waarvoor wordt gecontroleerd, met name het aantal categorieën min één.16 Wanneer er bij de Chi-kwadraattest een significantieniveau of p-waarde wordt gevonden die kleiner is dan de kritische grenswaarde 0,050 moeten we de nulhypothese verwerpen. In dat geval is de feitelijk gerealiseerde steekproef geen goede weerspiegeling van de onderzoekspopulatie of het universum op het desbetreffende criterium.17 Uit deze analyses leren we dat er wat betreft de verschillen in de respons naargelang van het geslacht geen significante afwijkingen zijn (Chi² = 0,0; p = 0,998; DF = 1). Deze toets voor de leeftijdscategorieën levert wel significante afwijkingen op (Chi² = 36,0; p < 0,001; DF = 5). Meer specifiek zien we dat de -40-jarigen ondervertegenwoordigd zijn in de gerealiseerde steekproef, terwijl de 40-plussers oververtegenwoordigd zijn. Eerder stelden we al vast dat de respons lager is bij de niet-Belgen. Op zich levert dit een statistisch significante afwijking op (Chi² = 9,5; p = 0,002; DF = 1). Vervolgens houden we rekening met de categorisering van de gemeenten in de RSV-typologie. We zien een beperkte ondervertegenwoordiging van inwoners uit het structuurondersteunend kleinstedelijk gebied en een lichte oververtegenwoordiging uit het centrumgemeentelijk grootstedelijk gebied en klein stedelijk gebied op provinciaal niveau. In tegenstelling tot 2011 zijn er in 2013 geen significante afwijkingen voor dit kenmerk (Chi² = 13,4, p = 0,064 en DF = 7). Tot slot zien we dat er in de steekproef verhoudingsgewijs te veel mensen met een diploma hoger secundair zitten, terwijl de universitairen en mensen met een opleiding lager secundair onderwijs ondervertegenwoordigd zijn. Net als in 2011, levert dit element een significante afwijking op (Chi² = 44,6; p < 0,001 en DF = 4). 15 Huizingh, E. (1999). Inleiding SPSS 9.0 voor Windows en Data Entry. Schoonhoven, Academic Service, 343. 16 Pennings, P., Keman, H. & Kleinnijenhuis, J. (1999). Doing Research in Political Science. An introduction to comparative methods and statistics. London/Thousand Oaks/New Delhi, Sage Publications, 127-128. 17 Billiet, J.B. (1995). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek : ontwerp en dataverzameling. Leuven/Amersfoort, Acco, 142-143. Agresti, A. & Finlay, B. (1997). Statistical Methods for the Social Sciences Third Edition. New Jersey, Prentice Hall, 255-260. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 14 Op grond van deze vaststellingen werd overgegaan tot de weging van de feitelijk gerealiseerde steekproef. De wegingsprocedure is vergelijkbaar met deze voor de survey Sociaal-Culturele Verschuivingen in Vlaanderen18. In dit rapport gebruiken we verder de gewogen resultaten van de bevraging. 18 Hiertoe werd een beroep gedaan op de expertise van Jan Pickery. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 15 2. De reputatie van de Vlaamse administratie: de kwaliteiten die men de Vlaamse administratie toedicht a. De kwaliteiten van de Vlaamse administratie in cijfers Vooreerst peilden we in de vragenlijst naar de kwaliteiten die men de Vlaamse administratie toedicht. Meer specifiek werd er gevraagd hoe de Vlaamse administratie scoort op de volgende kenmerken: klantgerichtheid, betrouwbaarheid, samenwerken, voortdurend verbeteren, transparantie, efficiëntie, vernieuwend en toegankelijkheid. Dit zijn de kenmerken die centraal staan in het Meerjarenprogramma Slagkrachtige Overheid. Men kon zich uitspreken over elk van deze kenmerken door middel van een schaalscore gaande van 1 tot 5. Hoe hoger de score, hoe positiever men staat. Bij de vraagstelling werd er, conform het opzet van deze bevraging, aangegeven dat het gaat over de opvattingen ten aanzien van de Vlaamse administratie en dus niet over de politici. Deze vraag naar de reputatie of de perceptie van de Vlaamse administratie werd gesteld aan alle respondenten, ongeacht of men contact had met specifieke diensten van de Vlaamse administratie. De mening van de respondenten kunnen we uitdrukken door middel van een gemiddelde score op de vijfpuntenschaal. Deze vinden we terug in tabel 3. We stellen vast dat in 2013 de laagste gemiddelde score gevonden wordt voor transparantie (3,00). Deze score ligt hoger dan in 2011, al is dat verschil net niet statistisch significant te noemen.19 De score voor efficiëntie ligt iets hoger in 2013, al is dat verschil niet statistisch significant (3,18 tegenover 3,12 in 2011). Uitblinker in positieve zin, is de betrouwbaarheid. Daar vinden we opnieuw de hoogste score terug (3,64). Hoewel de gemiddelde scores in 2013 doorgaans iets hoger zijn dan in 2011, zijn deze verschillen voor geen enkel aspect statistisch significant. De bijhorende standaardafwijking geeft ons een beeld van de mate waarin er diversiteit is in de afzonderlijke scores per kenmerk. Deze is voor de verschillende kenmerken vrij gelijklopend en varieert van 1,01 voor het kenmerk “betrouwbaar” tot 1,09 voor het aspect “transparantie” en “toegankelijkheid”. Het leert ons dat de mate van eensgezindheid vrij gelijklopend is voor de verschillende kwaliteitskenmerken. 19 De gevonden p-waarde bij de variantieanalyse klokt af op 0,068. Dit is net iets meer dan de kritische grensaarde van 0,050. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 16 Tabel 3: De reputatie van de Vlaamse administratie in 8 kwaliteitskenmerken, vanuit het standpunt van de burgers in 2011 en 2013 2011 2011 versus 201320 2013 Gem. St. afw. MV21 Gem. St. afw. MV Sign. Transparantie 2,90 1,10 37,2% 3,00 1,09 38,5% 0,068 Efficiëntie 3,12 1,03 35,3% 3,18 1,03 36,5% 0,211 Samenwerken 3,15 1,12 34,0% 3,24 1,07 38,3% 0,110 Vernieuwend Voortdurend verbeteren Klantgericht 3,17 1,02 35,6% 3,23 1,03 38,0% 0,268 3,17 1,05 36,4% 3,21 1,04 39,0% 0,533 3,19 1,04 31,5% 3,26 1,04 34,1% 0,171 Toegankelijkheid 3,26 1,10 30,4% 3,30 1,09 34,5% 0,450 Betrouwbaar 3,65 1,03 31,3% 3,64 1,01 36,9% 0,866 Tot slot geven we weer hoeveel van de respondenten niet hebben kunnen antwoorden op de specifieke vragen. Meer dan 30% van de respondenten spreekt zich niet uit over de onderscheiden kwaliteitskenmerken. Dit percentage varieert in 2013 van 34,1% wat betreft klantgerichtheid tot 39,0% indien men dient te oordelen over de mate van voortdurend verbeteren. Hieruit kunnen we afleiden dat die groepen de Vlaamse administratie niet of te weinig kennen om zich een oordeel te vormen. Verder werd ook gekeken naar de onderlinge verschillen tussen de scores. Hieruit leren we dat de gemiddelde scores voor transparantie telkens significant lager liggen dan de scores voor de andere kwaliteitskenmerken. De scores voor betrouwbaarheid liggen telkens significant hoger dan de overige scores. Hoewel elk kenmerk afzonderlijk op zich interessant is en zijn bestaansreden heeft, kunnen we ons afvragen of we in de beoordelingen door de burgers geen onderliggende latente houding kunnen detecteren. Met andere woorden, staat de beoordeling van de verschillende kenmerken los van elkaar of kunnen we daarentegen onderliggende dimensies ontwaren in die beoordelingen? Gaan positieve scores over het ene kenmerk gepaard met dito scores op de andere kenmerken (en omgekeerd)? Kortom: wijzen alle kenmerken naar eenzelfde onderliggend theoretisch construct? Deze en andere pertinente vragen kunnen we beantwoorden door middel van principale componentenanalyse of de meer bekende 20 Hier worden de resultaten van de variantieanalyse weergegeven. Deze analyse heeft tot doel om na te gaan of de gemiddelde scores van 2011 al dan niet significant verschillen van deze van 2013. Indien de resulterende significantie lager ligt dan de kritische grenswaarde van 0,050 kunnen we spreken van statistisch significante verschillen. 21 “MV” staat voor “Missing Values”. Het betreft het percentage ontbrekende waarden bij de berekening van bijvoorbeeld een gemiddelde score. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 17 variant ervan: factoranalyse. Bij het toepassen van deze analysetechniek stellen we vast dat er wel degelijk opnieuw sprake is van één onderliggende dimensie. Kortom, we zien dat de burgers bij hun beoordeling van de kwaliteiten een gemeenschappelijke grondhouding aannemen. Hoe beter/slechter men de Vlaamse administratie beoordeelt op één kenmerk, hoe beter/slechter ook die beoordeling van andere kenmerken (en omgekeerd). Daarnaast werd er ook gekeken naar de betrouwbaarheid van deze schaalconstructie. Hierbij vinden we een waarde voor Cronbach’s alfa van 0,941 in 2011 en 0,933 in 2013. Dus ook op dat vlak hebben we een stevig argument om de beoordeling van de onderscheiden kwaliteitskenmerken onder te brengen in één geaggregeerde schaal. Dit kunnen we doen door een gemiddelde score te berekenen op die 8 kwaliteitsdimensies. Indien we een gemiddelde nemen van alle scores op de onderscheiden kwaliteitsdimensies, vinden we een score op een schaal gaande van 1 tot 5 van 3,19 in 2011 en 3,25 in 2013. Dit cijfer bevestigt de lichte vooruitgang in de appreciatie van de kwaliteitskenmerken van de Vlaamse administratie. Het verschil tussen de gemiddelde scores van 2011 en 2013 is evenwel niet statistisch significant. Bij deze gemiddelden hoort telkens een standaardafwijking van resp. 0,87 en 0,85. Belangrijk hierbij is wel om op te merken dat niet voor iedere respondent zo’n gemiddelde score kan worden berekend. Meer specifiek stellen we vast dat voor 52,4% in 2011 en 52,1% in 2013 van de respondenten niet antwoordde op één of meerdere van de afzonderlijke kwaliteitsdimensies. De verdeling van de overige antwoorden van de respondenten geven we weer in de onderstaande histogrammen. Figuur 1: Verdeling van de gemiddelde kwaliteitsscore voor de Vlaamse administratie in 2011 (N = 612) en 2013 (N = 624). Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 18 b. Vergelijking met de andere administraties Verder is het op grond van onze bevraging mogelijk om een vergelijking te maken met de appreciatie van andere bestuursniveaus. We legden in de bevraging namelijk hetzelfde lijstje aan karakteristieken voor wat betreft de overige bestuursniveaus.22 Op die manier hebben we perfect vergelijkbare gegevens voor wat de beoordeling van de OCMW-administratie, de gemeentelijke, provinciale en nationale (federale) administratie betreft. De gemiddelde scores geven we weer in tabel 5. Deze gegevens kunnen we op verschillende wijzen bestuderen. Vooreerst kunnen we nagaan hoe de administraties van de verschillende overheden scoren per bestuursniveau. In dat opzicht zien we voor alle kwaliteitskenmerken dat de nationale (federale) administratie verhoudingsgewijs het minst goed scoort. De gemiddelde scores voor de appreciatie van de nationale (federale) administratie flirten met de neutrale waarde van 3 op de vijfpuntenschaal. Voor de meeste kwaliteitskenmerken zien we dat de Vlaamse administratie de op één na laagste score heeft. Doorgaans doet de provinciale administratie het iets beter, terwijl de OCMW-administratie en de gemeentelijke administratie de hoogste scores krijgen toebedeeld. Deze volgorde tussen de bestuursniveaus vinden we voor bijna alle kwaliteitskenmerken terug. Op deze algemene stelregel zijn er telkens twee uitzonderingen: betrouwbaarheid en toegankelijkheid. Zowel in 2011 als in 2013 scoort de Vlaamse administratie relatief goed in vergelijking met de andere administraties in dat opzicht. In 2013 moet de Vlaamse administratie enkel de gemeentelijke administratie achter zich laten. Wat toegankelijkheid betreft, zien we 22 Natuurlijk hebben de gemeentelijke administratie en de OCMW-administratie geen betrekking op een afzonderlijk bestuursniveau. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 19 dat de Vlaamse administratie het beter doet dan de federale en de provinciale administratie. Kortom, globaal genomen kunnen we stellen dat de appreciaties gunstiger zijn naarmate het betrokken bestuursniveau spreekwoordelijk “dichter” bij de burger staat. Dit komt overeen met eerder onderzoek ter zake (cf. Verlet e.a., 2009). Wat de betrouwbaarheid betreft, zien we dat Vlaamse administratie het iets beter doet dan de federale, de provinciale en de OCMW-administratie. Een pertinent probleem is dat van de ontbrekende waarden (missing values). Eerder stelden we vast dat meer dan drie op de tien respondenten niet kon oordelen over de werking van de Vlaamse administratie. Als we kijken naar de ontbrekende waarden voor de overige bestuursniveaus, zien we dat deze hoger liggen voor de appreciatie van de nationale (federale) administratie (ongeveer 45%), De ontbrekende waarden voor de provinciale administratie zit ongeveer rond de 55% en voor de OCMWadministratie boven de 60%. Tot slot stellen we vast dat men het minder moeilijk heeft om te oordelen over de gemeentelijke administratie. Daar liggen de ontbrekende waarden tussen 15% en 27%, afhankelijk van het kenmerk dat men dient te beoordelen. Zo kunnen we vermoeden dat de respondenten het meest vertrouwd zijn met de gemeentelijke administratie. Deze vertrouwdheid is geringer wat betreft de Vlaamse administratie, maar nog beperkter wat de nationale (federale), provinciale en OCMWadministratie betreft. Het is op zich een indicatie van het onderscheid dat men maakt tussen de verschillende bestuursniveaus. Een andere manier om de data te analyseren, is kijken naar de specifieke kwaliteitskenmerken die per bestuursniveau beter of slechter scoren in vergelijking met andere kenmerken. Het aspect betrouwbaarheid krijgt telkens een hoge score. Deze score is doorgaans het hoogst. Als we kijken naar die aspecten die het iets minder goed doen, zien we vaak hetzelfde duo opduiken, met name de aspecten “vernieuwend” en “transparantie”. In vergelijking met de appreciatie van de Vlaamse administratie, zien we dat het aspect “vernieuwend” voor de overige bestuursniveaus zowel in 2011 als in 2013 lager scoort. Bij de appreciatie van de Vlaamse administratie valt deze kwaliteitsdimensie niet op in negatieve zin. Voor alle specifieke scores van de andere bestuursniveaus kunnen we verwijzen naar tabel 4. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 20 Tabel 4: De reputatie van de OCMW-, gemeentelijke, provinciale en nationale (federale) administratie in telkens 8 kwaliteitskenmerken, vanuit het standpunt van de lokale besturen in 2011 en 2013 Gemeentelijke administratie Gem. St. afw. Klantgericht Betrouwbaar Samenwerken Voortdurend verbeteren Transparantie Efficiëntie Vernieuwend Toegankelijkheid MV 2011 3,71 1,06 14,7% 2013 3,64 1,08 16,6% 2011 3,85 0,96 19,3% 2013 3,78 1 21,0% 2011 3,55 1,09 21,3% 2013 3,54 1,06 23,8% 2011 3,42 1,03 25,5% 2013 3,42 1,03 25,3% 2011 3,39 1,04 26,8% 2013 3,36 1,06 27,1% 2011 3,44 1,01 23,8% 2013 3,55 1,01 24,0% 2011 3,31 1,03 27,4% 2013 3,41 1 26,9% 2011 3,74 1,02 18,7% 2013 3,76 1,03 18,7% OCMW-administratie Sign. 0,122 0,094* 0,874 0,993 0,518 0,016 0,035 0,634 Gem. St. afw. MV 3,77 1,15 60,2% 3,61 1,2 63,1% 3,79 1,09 61,6% 3,59 1,18 63,5% 3,68 1,1 62,9% 3,53 1,16 63,5% 3,54 1,1 65,0% 3,39 1,18 65,0% 3,45 1,12 65,6% 3,33 1,18 66,3% 3,58 1,11 64,0% 3,43 1,18 65,6% 3,42 1,13 65,3% 3,38 1,11 65,5% 3,78 1,11 61,4% 3,71 1,15 61,7% Provinciale administratie Gem. St. afw. Klantgericht Betrouwbaar Samenwerken Voortdurend verbeteren Transparantie Efficiëntie Vernieuwend Toegankelijkheid MV 2011 3,27 1 55,2% 2013 3,32 1,03 57,1% 2011 3,53 0,89 56,4% 2013 3,54 0,93 59,0% 2011 3,32 0,96 57,7% 2013 3,34 0,99 59,0% 2011 3,25 0,98 58,6% 2013 3,29 1 60,0% 2011 3,12 1,02 57,3% 2013 3,19 1,01 59,6% 2011 3,26 1 58,0% 2013 3,29 1,01 59,6% 2011 3,18 0,97 58,1% 2013 3,25 1 60,1% 2011 3,26 1,06 54,7% Sign. 0,032 0,009* 0,047 0,057 0,095 0,060 0,591 0,305 Nationale administratie Sign. 0,382 0,927 0,746 0,452 0,255 0,663 0,256 0,873 Gem. St. afw. MV 3,01 1,11 45,8% 3,12 1,04 45,7% 3,3 1,08 46,1% 3,29 1,03 46,3% 3,01 1,09 47,1% 3,08 1,03 47,1% 3,01 1,07 47,6% 3,04 1,03 49,4% 2,87 1,08 47,2% 2,96 1,05 47,8% 3,02 1,1 46,9% 3,02 1,04 49,3% 2,99 1,06 48,3% 3,02 1,04 49,8% 3 1,12 45,7% Sign. 0,073 0,951 0,182 0,667 0,124 0,973 0,606 0,165 1,07 57,7% 3,09 1,08 46,8% 2013 3,27 * Deze significantiewaarde is deze bij de Brown-Forsythe-test, gezien de schending van de homogeniteit van de varianties. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 21 Voor elk bestuursniveau werd nagegaan in welke mate we kunnen spreken van een latente dimensie achter de appreciatie van de acht afzonderlijke karakteristieken. Net zoals bij de beoordeling van de Vlaamse administratie vonden we hier telkens één valide en betrouwbare dimensie terug. De gemiddelde scores met hun bijhorende standaardafwijking en ontbrekende waardenvinden we terug in tabel 5. Zoals we kunnen verwachten op basis van eerder onderzoek, vinden we een hogere score naarmate we op een lager bestuursniveau terecht komen. Daarnaast zien we, conform de vaststellingen voor de onderscheiden kwaliteitsdimensies, dat de hoogste gemiddelde score te vinden is bij de appreciatie van de OCMW-administratie in 2011. Voor 2013 zien we dat de appreciatie van de OCMW-administratie lager ligt dan in 2011. Dit verschil is op grond van variantieanalyse strikt genomen niet significant te noemen.23 De gemiddelde score voor de OCMW-administratie komt in 2013 overeen met deze voor de gemeente. Tabel 5: De gemiddelde kwaliteitsscores voor de dienstverlening van onderscheiden administraties in 2011 en 2013 2011 Kwaliteit van de nationale (federale) administratie Kwaliteit van de Vlaamse administratie Kwaliteit van de provinciale administratie Kwaliteit van de gemeentelijke administratie Kwaliteit van de OCMWadministratie 2011 versus 2013 2013 Gem. St. afw. Sign. Gem. St. afw. MV Sign. 3,01 0,99 54,2% 3,07 0,96 56,3% 0,316 3,19 0,87 52,4% 3,25 0,85 52,1% 0,218 3,28 0,88 63,7% 3,32 0,90 66,9% 0,532 3,50 0,87 39,2% 3,53 0,89 39,5% 0,497 3,64 1,01 70,0% 3,50 1,05 72,0% 0,069 Als we de hoogte van de gemiddelde scores per bestuur vergelijken, zien we dat de burgers enkel de kwaliteit van de gemeentelijke en OCMW-administratie (resp. 3,50 en 3,64 in 2011 en resp. 3,53 en 3,50 in 2013) niet significant verschillend beoordelen. Een pertinent probleem zijn de ontbrekende waarden. Zo zien we dat deze variëren van 39% wat de samengestelde beoordeling van de gemeentelijke administratie betreft tot maar liefst 70% bij de appreciatie van de OCMWadministratie. Daarnaast hebben we nagegaan in welke mate er latente dimensies te vinden zijn over de 40 variabelen in de vragenlijst inzake de karakteristieken die men aan de verschillende administraties toedicht. Uit deze analyse komen er vijf achterliggende dimensies naar voor. Belangrijke vaststelling is dus dat we niet alles kunnen terugbrengen tot één zaligmakende latente dimensie omtrent de houding tegenover 23 De gevonden significantiewaarde van 0,069 bij de variantieanalyse ligt namelijk net boven de kritische grenswaarde van 0,050. Dit maakt dat het verschil niet statistisch significant is te noemen. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 22 “de” administratie. Meer nog, in de achterliggende dimensies is er een duidelijke bundeling te zien van de 8 karakteristieken van de administratie per bestuursniveau/bestuurlijke eenheid. Hier dient evenwel een duidelijke kanttekening bij gemaakt te worden. Er stelt zich een probleem wat betreft het aantal cases waarop we deze analyse moeten baseren. Door de accumulatie van ontbrekende waarden bij het bijeenbrengen van de 40 variabelen, stellen we vast dat in 2011 en 2013 resp. slechts 15,3% en 12,7% van alle respondenten een score kunnen geven op alle kwaliteitsdimensies voor alle bestuursniveaus. Niettemin, zien we een duidelijke onderlinge samenhang tussen de appreciatie van verschillende kenmerken van de kwaliteiten per administratie, eerder dan een clustering per kenmerk. Bijvoorbeeld: de mate waarin men de Vlaamse administratie als betrouwbaar percipieert hangt sterker samen met de mate waarin men diezelfde Vlaamse administratie als klantgericht beschouwt, dan dat die mate van betrouwbaarheid van de Vlaamse administratie samenhangt met de mate waarin men de gemeentelijke administratie als betrouwbaar bestempeld. Het is alvast een belangrijke vaststelling dat de administraties door de burgers niet worden gezien als dat monolithisch geheel waarvoor ze soms worden versleten (Dinsdale & Marson, 1999). Tot slot is er de vergelijking tussen de scores anno 2011 met deze in 2013. Globaal gezien stellen we vast dat de Vlaamse administratie beter scoort op een verscheidenheid van kwaliteitskenmerken. Niettemin, zijn deze verschillen niet statistisch significant. Voor de overige administraties vinden we doorgaans geen significante verschillen in 2013 tegenover 2011. Bij de lokale administraties zijn er wel een aantal significante verschillen. Zo zien we dat de gemeentelijke administratie in 2013 significant beter scoort wat betreft de efficiëntie en het vernieuwende karakter. Het imago van de OCMW-administratie kreeg een deuk in 2013. Zo zien we dat de scores voor de klantgerichtheid, betrouwbaarheid en samenwerken significant lager liggen in 2013. De scores voor de kwaliteitskenmerken van de OCMWadministratie komen hierbij in de buurt van de scores voor de gemeentelijke administratie. 3. Tevredenheid en vertrouwen a. IJkpunten voor de Vlaamse administratie Naast de appreciatie van een aantal specifieke karakteristieken van de onderscheiden administraties, vroegen we de respondenten ook naar een globale appreciatie in termen van algemene tevredenheid en vertrouwen. Zo stelden we de volgende vragen: “Vervolgens peilen we naar uw algemene tevredenheid over de dienstverlening van de Vlaamse administratie. U kunt antwoorden met een score die gaat van 0 (heel ontevreden) tot en met 10 (heel tevreden). Hoe tevreden bent u globaal genomen over de dienstverlening van de Vlaamse administratie?” Op deze vraag kon men dus antwoorden met een schaalscore gaande van 0 tot 10. De antwoordmogelijkheid “geen mening” werd wel aangeboden, maar niet expliciet vermeld in de vraagstelling. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 23 Figuur 2: Verdeling van de schaalscores voor de algemene tevredenheid over de dienstverlening van de Vlaamse administratie In figuur 2 geven we het histogram weer voor de verdeling van deze variabele. We zien globaal genomen relatief hoge scores. Zo zijn er relatief weinig respondenten die een score geven die lager ligt dan 5 (in 2011 en 2013 geeft resp. 18,4% 15,5% van diegenen die een score geven, een score lager dan 5). De meest populaire score is 7. Meer specifiek geeft resp. 23,8% en 23,1% van diegenen die antwoorden met een score dit cijfer. Niet iedereen kon evenwel antwoorden. Zo gaf ongeveer een kwart geen schaalscore als antwoord (24,7% in 2011 en 24,6% in 2013). De scores van diegenen die antwoorden met een schaalscore kunnen we samenvatten door een gemiddelde. Deze gemiddelde algemene tevredenheid met de dienstverlening van de Vlaamse administratie bedraagt in 2011 en 2013 resp. 6,09 en 6,19 met een standaardafwijking van resp. 2,10 en 1,94. De tevredenheid over de Vlaamse administratie gaat er dus iets op vooruit in 2013, al is dat verschil ook hier niet statistisch significant. Daarnaast vroegen we ook naar het vertrouwen dat men heeft in de Vlaamse administratie. Ook hier lieten we de respondenten antwoorden met een score op een elfpuntenschaal (van 0 tot 10) en werd de optie “geen mening” enkel als antwoordmogelijkheid weergegeven en niet expliciet vermeld in de vraagstelling. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 24 Op de vraag naar het vertrouwen in de Vlaamse administratie blijft 20,3% in 2011 en 22,1% in 2013 van de respondenten het antwoord schuldig. De frequentieverdeling van diegenen die wel antwoorden met een schaalscore vinden we terug in figuur 3. Net zoals bij de tevredenheid geeft resp. 18,4% en 19,0% van de respondenten die antwoorden met een schaalscore een score lager dan 5. De meest frequente scores zijn 7 (resp. 22,3% en 21,6%) en 8 (resp. 17,1% en 18,6%). Figuur 3: Verdeling van de schaalscores voor het algemeen vertrouwen in de Vlaamse administratie De gemiddelde score op de elfpuntenschaal bedraagt 6,08 in 2011 en 6,16 in 2013 met een bijhorende standaardafwijking van 2,21 en 2,12. Ondanks het hoger vertrouwen anno 2013 is dat verschil niet statistisch significant. Verder zien we dat deze score voor vertrouwen overeen komt met de score voor tevredenheid. We zien overigens een heel sterke correlatie tussen de tevredenheid over de dienstverlening van de Vlaamse administratie en het vertrouwen dat men heeft in deze instelling. Dit komt tot uiting in de correlatiecoëfficiënt die in 2011 en 2013 resp. 0,853 en 0,850 bedraagt. In dat opzicht is de tevredenheid over de Vlaamse administratie onlosmakelijk verbonden met het vertrouwen die men er in heeft. Toch heeft het aldus de literatuur ter zake zin om beide uit elkaar te houden. Zo heeft tevredenheid eerder betrekking op de zogenaamde “software” van een overheid, terwijl het vertrouwen eerder betrekking heeft op de zogenaamde “hardware”. We kunnen dit onderscheid omschrijven als de afweging van het structurele (instellingen, Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 25 procedures, … de “hardware”) versus de personen en houdingen (de zogenaamde “software”) (Van de Walle e.a., 2003a, 2003b). b. Vergelijking met de andere administraties Net zoals bij de kwaliteitskenmerken, hebben we voor de tevredenheid en het vertrouwen een benchmark voorzien met de administraties op de overige bestuursniveaus. In tabel 6 worden de gemiddelde scores voor de algemene tevredenheid weergegeven. We zien een duidelijke toename van de tevredenheid naarmate we op een lager bestuursniveau terecht komen. Zo stijgt de algemene tevredenheid van 5,50 in 2011 en 5,67 in 2013 over de administratie van de nationale (federale) overheid tot 6,78 in 2011 en 6,70 in 2013 voor de gemeentelijke administratie. Opmerkelijk is ook dat men meer tevreden is over de Vlaamse administratie dan over de provinciale overheid. In 2013 is de tevredenheid over de Vlaamse administratie overigens hoger dan deze over de OCMW-administratie. Hierbij merken we ook op dat de visilibiteit van de provinciale administraties opmerkelijk lager ligt dan deze van de Vlaamse administratie. We stellen overigens vast dat het aandeel ontbrekende waarden in de lijn ligt van de tendens die we zagen bij de beoordeling van de kwaliteitskenmerken per beleidsniveau. Tabel 6: De gemiddelde tevredenheid over de administraties van de verschillende overheden, vanuit standpunt van de burgers 2011 2011 verus 2013 2013 Gem. St. afw. 5,50 2,41 39,6% 5,67 2,33 40,6% 0,173 6,09 2,10 24,7% 6,19 1,94 24,6% 0,297 5,80 2,30 48,5% 5,92 2,28 50,8% 0,329 6,78 2,18 12,6% 6,70 2,18 14,5% 0,362 6,55 2,56 59,7% 6,08 2,70 60,3% 0,004 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Tevredenheid nationale (federale) administratie Tevredenheid Vlaamse administratie Tevredenheid provinciale administratie Tevredenheid gemeentelijke administratie Tevredenheid OCMWadministratie MV Gem. St. afw. MV Sign. Pagina 26 Bij het paarsgewijs vergelijken van de scores, zien we telkens significante verschillen tussen de verschillende administraties. Indien we de tevredenheid in 2013 vergelijken met deze anno 2011 zien we dat de tevredenheid over de federale, Vlaamse en provinciale administratie is toegenomen. De tevredenheid over de gemeentelijke administratie gaat er iets op achteruit, terwijl vooral de tevredenheid over de OCMW-administratie een aanzienlijke duik maakt. De terugval van de tevredenheid over de OCMW-administratie is statistisch significant. Daarnaast werd er gepeild naar het vertrouwen dat men heeft in de verschillende administraties. De betrokken parameters kan men vinden in tabel 7. We zien opnieuw dat de laagste score te vinden is bij de nationale (federale) administratie (5,63 in 2011 en 5,72 in 2013). Dit vertrouwen neemt toe naarmate het betrokken bestuur dichter bij de burger komt en bedraagt resp. 6,72 en 6,66 wat de gemeentelijke administratie betreft. Het vertrouwen in de OCMW-administratie klokt af op resp. 6,28 en 6,02. Buitenbeentje zijn opnieuw de provinciale besturen, waarbij we vaststellen dat het vertrouwen in de Vlaamse administratie hoger is dan dat in de provinciale administratie. In 2013 zien we overigens ook dat het vertrouwen in de Vlaamse administratie hoger is dan het vertrouwen in de OCMW-administratie. Tabel 7: Het gemiddelde vertrouwen in de administraties van de verschillende overheden, vanuit het standpunt van de burgers 2011 Vertrouwen nationale\federale administratie Vertrouwen Vlaamse administratie Vertrouwen provinciale administratie Vertrouwen gemeentelijke administratie Vertrouwen OCMWadministratie 2011 versus 2013 2013 Gem. St. afw. 5,63 2,54 35,5% 5,72 2,45 33,9% 0,456 6,08 2,21 20,3% 6,16 2,12 22,1% 0,379 5,90 2,41 43,7% 5,92 2,44 42,2% 0,880 6,72 2,28 13,1% 6,66 2,31 12,2% 0,590 6,28 2,77 54,7% 6,02 2,80 52,9% 0,103 MV Gem. St. afw. MV Sign. Uit de vergelijking van het gemiddelde vertrouwen in de verschillende administraties die we per jaar uitvoerden, stellen we overigens vast dat deze telkens paarsgewijs significant is. Bij de vergelijking van 2011 en 2013, zien we een lichte toename van het vertrouwen in de federale en Vlaamse administratie. Het vertrouwen in de provinciale administratie stabiliseerde, terwijl we een (lichte) terugval zien in het vertrouwen in de gemeentelijke en OCMW-administratie. Geen enkel verschil in de scores inzake vertrouwen is evenwel statistisch significant. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 27 Op zich is er telkens een sterke correlatie tussen de tevredenheid en het vertrouwen per beleidsniveau. Deze correlatie is in 2011 het sterkst wat betreft de tevredenheid en het vertrouwen in de nationale (federale) administratie (0,897). De laagste correlatie in 2011 treedt op bij de tevredenheid en het vertrouwen in de Vlaamse administratie (0,853), hoewel deze correlatie nog altijd heel sterk is. In 2013 vinden we de hoogste correlatie bij het combineren van de tevredenheid en het vertrouwen in de OCMW administratie (0,912), terwijl de zwakste correlatie opnieuw te vinden is bij de beoordeling van de Vlaamse administratie (0,850). Daarnaast werden er factoranalyses uitgevoerd. Wanneer we de vijf variabelen opnemen omtrent de tevredenheid over de betrokken administraties, vinden we één enkele onderliggende dimensie die peilt naar de tevredenheid over de administraties. Deze variabelen zouden ook een betrouwbare combinatie vormen (waarde voor Cronbach’s alfa van 0,888 in 2011 en 0,923 in 2013).24 Indien we een soortgelijke analyse uitvoeren voor het vertrouwen dat men heeft in de betrokken administraties, vinden we eveneens één latente dimensie. Ook hier vinden we een betrouwbare combinatie van variabelen terug (Cronbach’s alfa van 0,906 in 2011 en 0,933 in 2013).25 Tot slot werd er nagegaan in welke mate er latente dimensies terug te vinden zijn als we de 5 variabelen inzake tevredenheid én de vijf variabelen omtrent het vertrouwen samen analyseren. Ook hier komt één gemeenschappelijke dimensie naar voor. We moeten er evenwel rekening mee houden dat deze analyses niet op de totale populatie werden uitgevoerd. Zoals aangegeven is er een accumulatie van ontbrekende waarden bij het meervoudig combineren van de variabelen. Hiertoe werden er verschillende imputatietechnieken toegepast om het hoge aantal ontbrekende waarden te counteren. Deze wezen evenwel allen in de richting van dezelfde factoroplossing. Het sterkt onze bevinding dat de tevredenheids- en vertrouwensvariabelen samen één gemeenschappelijke, achterliggende dimensie meten. 24 Bij een combinatie van deze vijf variabelen omtrent de tevredenheid zien we dat ongeveer driekwart van de respondenten wegvalt. Geldt deze vaststelling voor 2011 en 2013? 25 Bij de gezamenlijke analyse van de vijf variabelen m.b.t. het vertrouwen, noteren we 67,1% van de cases met een missing value in 2011. Anno 2013 zou op die manier 66,8% van de cases uit de analyse wegvallen. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 28 4. Beoordeling van de dienstverlening inzake subsidiëring en (co-)financiering als generiek proces Eigen aan het conceptueel kader van deze bevraging is dat we bewust niet peilen naar de tevredenheid over de specifieke dienstverlening van diverse entiteiten van de Vlaamse overheid. Hiervoor kunnen we verwijzen naar de klantentevredenheidsstudies die door het Agentschap voor Overheidspersoneel worden ondersteund. We hielden met de werkgroep een brainstorm over wat de cruciale generieke processen zijn van de Vlaamse administratie ten aanzien van de burger als specifieke klantengroep. Uit deze analyse kwam het verlenen van subsidies/(co-)financiering, informatieverstrekking en de inning van belastingen naar voor. Vooreerst vroegen we aan de respondenten of ze het afgelopen jaar een premie, subsidie of toelage hebben aangevraagd bij de Vlaamse administratie. Bij de vraagstelling werd expliciet gewezen naar de renovatiepremie, de dakisolatie en de school- of studietoelage. Van het totaal aantal respondenten waren er in 2011 343 die in het afgelopen jaar een subsidie/toelage hebben aangevraagd. Dit komt overeen met 26,7% van onze totale onderzoekspopulatie. Binnen deze groep heeft de grootste deel van de subsidies/toelagen betrekking op bouwen/wonen (43,9%),op onderwijs en vorming (40%). In 2013 is het aantal aangevraagde subsidies en toelagen gedaald. Meer specifiek werd er door 266 respondenten een financiële tegemoetkoming aangevraagd. Dit komt neer op 20,4% binnen de totale onderzoekspopulatie. Deze daling kunnen we wellicht duiden door de vermindering van de subsidies in de context van het woonen energiebeleid. Binnen de gerapporteerde aanvragen, heeft de helft betrekking op bouwen en wonen, terwijl veertig procent betrekking heeft op onderwijs en vorming. Om de appreciatie van de dienstverlening scherper in beeld te brengen, vroegen we aan de respondenten om te oordelen over de hierna volgende kwaliteitsaspecten: de duidelijkheid van de informatie over de subsidie over de premie, subsidie of toelage de correctheid van de informatie die de Vlaamse administratie ter beschikking stelt de volledigheid van de informatie die de Vlaamse administratie ter beschikking stelt de vlotheid waarmee u de nodige informatie terug kon vinden de hoeveelheid informatie die u zelf moest meedelen om de premie, toelage of subsidie te kunnen krijgen, in verhouding tot het belang van de premie, toelage of subsidie de klantvriendelijkheid van het personeel dat uw aanvraag heeft behandeld de snelheid waarmee uw aanvraag werd behandeld duidelijkheid informatie correctheid informatie volledigheid informatie vlotheid vinden informatie hoeveelheid informatie klantgerichtheid personeel snelheid behandeling de snelheid waarmee de uiteindelijke subsidie of financiering werd uitbetaald snelheid uitbetaling Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 29 Voor elke van deze specifieke aspecten van de dienstverlening werd gevraagd naar de tevredenheid. Men kon antwoorden met schaalscores gaande van 1 (heel ontevreden) tot 5 (heel tevreden). Indien men geen mening heeft over deze vorm van dienstverlening kon men dat telkens kwijt bij de antwoordmogelijkheden. In tabel 8 vinden we een overzicht van de frequentie waarmee de verschillende items werden beoordeeld. Als we kijken naar de antwoorden, zien we een hoge tevredenheid over de duidelijkheid en de correctheid van de informatie die de Vlaamse administratie ter beschikking stelt. Zo is drie vierden (heel) tevreden over deze aspecten van de subsidiëring. Het meest tevreden is men over de klantvriendelijkheid van het personeel dat de aanvragen behandelt. Zo zien we dat in 2011 en 2013 respectievelijk 76,5% en 77,5% van diegenen die oordelen over deze aspecten, er ook tevreden over zijn. Bijna twee derden is (heel) tevreden over de volledigheid van de informatie en de snelheid waarmee de subsidie wordt afgehandeld. Over de hoeveelheid informatie die men moet ter beschikking stellen, de vlotheid waarmee informatie te vinden is, alsook de snelheid van uitbetaling is men iets minder tevreden. Niettemin zien we dat ook over deze aspecten meer dan zestig procent van de respondenten aangeeft (heel) tevreden te zijn. Als we in tabel 8 kijken naar de proportie van de respondenten die (heel) ontevreden is, zien we dat tussen 15% en 20% (heel) ontevreden is over de snelheid van de behandeling en uitbetaling van de subsidies. Daarnaast bestuderen we de aspecten waar men het moeilijker heeft om zich over uit te spreken. Dit doen we door het aandeel respondenten te berekenen dat “geen mening” heeft over de verschillende aspecten van de dienstverlening. Dit aandeel is het hoogst als het gaat over de beoordeling van de klantvriendelijkheid van het personeel. Meer specifiek gaat het in 2011 over 16,6% van de respondenten en 14,7% in 2013. Uit de vergelijking van de cijfers van 2011 en 2013 stellen we vast dat verhoudingsgewijs kleinere groepen mensen (heel) ontevreden zijn, terwijl er meer (heel) tevreden mensen zijn. Kortom, er is een toegenomen tevredenheid over de verschillende specifieke kwaliteitsaspecten van de dienstverlening inzake subsidiëring/toelagen/premies. De hogere tevredenheid moet evenwel in het juiste perspectief worden geplaatst. De verschillen tussen 2011 en 2013 zijn namelijk niet statistisch significant indien we de variabelen als categorische variabelen beschouwen. Een alternatieve verwerking van deze gegevens bestaat in het beschouwen van metrische variabelen. Meer specifiek drukken we deze resultaten dan uit door middel van gemiddelde schaalscores. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 30 Tabel 8: Frequentieverdeling van de appreciatie van de verschillende aspecten van de dienstverlening inzake subsidie/(co-)financiering in 2011 en 2013 2011 Noch Heel Heel Geen Ontevreden tevr./noch Tevreden ontevreden tevreden mening ontevr. Duidelijkheid informatie 2011 2013 1 Correctheid informatie 2011 2013 2 Volledigheid informatie 2011 2013 3 Vlotheid vinden informatie 2011 2013 4 Hoeveelheid informatie 2013 5 n 12 33 53 199 30 17 % 3,5% 9,6% 15,5% 58,0% 8,7% 5,0% Val. % 3,7% 10,1% 16,3% 61,0% 9,2% n 8 27 31 149 43 7 % 3,0% 10,2% 11,7% 56,2% 16,2% 2,6% Val. % 3,1% 10,5% 12,0% 57,8% 16,7% n 7 24 50 197 34 30 % 2,0% 7,0% 14,6% 57,4% 9,9% 8,7% Val. % 2,2% 7,7% 16,0% 62,9% 10,9% n 4 12 40 150 38 21 % 1,5% 4,5% 15,1% 56,6% 14,3% 7,9% Val. % 1,6% 4,9% 16,4% 61,5% 15,6% n 7 30 69 168 33 37 % 2,0% 8,7% 20,1% 49,0% 9,6% 10,8% Val. % 2,3% 9,8% 22,5% 54,9% 10,8% n 7 14 56 135 34 19 % 2,6% 5,3% 21,1% 50,9% 12,8% 7,2% Val. % 2,8% 5,7% 22,8% 54,9% 13,8% n 17 41 73 150 34 29 % 5,0% 12,0% 21,3% 43,7% 9,9% 8,5% Val. % 5,4% 13,1% 23,2% 47,8% 10,8% n 8 25 57 117 41 18 % 3,0% 9,4% 21,5% 44,2% 15,5% 6,8% Val. % 3,2% 10,1% 23,1% 47,4% 16,6% n 16 40 84 157 20 27 % 4,7% 11,7% 24,5% 45,8% 5,8% 7,9% Val. % 5,1% 12,7% 26,6% 49,7% 6,3% n 8 22 59 130 30 17 % 3,0% 8,3% 22,3% 49,1% 11,3% 6,4% Val. % 3,2% 8,9% 23,8% 52,4% 12,1% Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 31 2011 Heel Ontevreden ontevreden Klantgerichtheid personeel 2011 2013 6 Snelheid behandeling 2011 2013 7 Snelheid uitbetaling 2013 8 Noch Heel Geen tevr./noch Tevreden tevreden mening ontevr. n 5 11 52 168 51 57 % 1,5% 3,2% 15,2% 49,0% 14,9% 16,6% Val. % 1,7% 3,8% 18,2% 58,7% 17,8% n 2 9 40 136 39 39 % 0,8% 3,4% 15,1% 51,3% 14,7% 14,7% Val. % 0,9% 4,0% 17,7% 60,2% 17,3% n 20 41 64 159 36 24 % 5,8% 12,0% 18,7% 46,4% 10,5% 7,0% Val. % 6,3% 12,9% 20,1% 49,8% 11,3% n 10 33 46 134 27 14 % 3,8% 12,5% 17,4% 50,6% 10,2% 5,3% Val. % 4,0% 13,1% 18,3% 53,4% 10,8% n 29 32 65 134 43 41 % 8,5% 9,3% 19,0% 39,1% 12,5% 12,0% Val. % 9,6% 10,6% 21,5% 44,4% 14,2% n 12 22 42 128 31 31 % 4,5% 8,3% 15,8% 48,3% 11,7% 11,7% Val. % 5,1% 9,4% 17,9% 54,7% 13,2% Op die manier kunnen we de appreciatie van de verschillende aspecten van de dienstverlening ook uitdrukken door middel van een gemiddelde score op een vijfpuntenschaal gaande van 1 (heel ontevreden) tot 5 (heel tevreden). Anno 2011 vonden we op die manier de laagste tevredenheid over de hoeveelheid aan te leveren informatie (3,39). In 2013 is de gemiddelde tevredenheid over dat aspect significant hoger en bedraagt deze 3,62.. In 2013 is men het minst tevreden over de snelheid van de behandeling van het ingediende dossier (3,54). De aspecten waar men het meest tevreden over is, komen in 2011 en 2013 overeen. Telkens is men uitgesproken het meest tevreden over de klantgerichtheid van het personeel (met scores in 2011 en 2013 van resp. 3,87 en 3,88). Daarnaast is men eveneens in belangrijke mate tevreden over de volledigheid, duidelijkheid en correctheid van de informatie. In de vergelijking van de gemiddelde scores anno 2011 en 2013 is niet enkel de tevredenheid over de hoeveelheid informatie die men moet aanleveren significant hoger. Dit geldt ook voor de vlotheid waarmee men informatie vindt (3,45 in 2011 en 3,63 in 2013). De toename in de tevredenheid over de snelheid van de uiteindelijke Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 32 uitbetaling is net niet statistisch significant (van 3,43 in 2011 tot 3,61 in 2013).26 Voor de overige aspecten zien we op zich ook een hogere gemiddelde score in 2013, al zijn deze verschillen niet statistisch significant te noemen. Tabel 9: Gemiddelde tevredenheid over de verschillende aspecten van de dienstverlening inzake subsidie/(co-)financiering 2011 Snelheid behandeling Snelheid uitbetaling Hoeveelheid informatie Vlotheid vinden informatie Volledigheid informatie Duidelijkheid informatie Correctheid informatie Klantgerichtheid personeel Algemene tevredenheid 2011 versus 2013 2013 Gem. St. afw. Sign. Gem. St. afw. MV Sign. 3,47 1,06 6,9% 3,54 0,99 5,5% 0,417 3,43 1,15 11,8% 3,61 1,00 11,6% 0,054* 3,39 0,96 7,3% 3,62 0,92 6,3% 0,005 3,45 1,02 8,3% 3,63 0,98 6,6% 0,037 3,62 0,89 10,7% 3,72 0,87 7,2% 0,177 3,62 0,91 5,0% 3,74 0,96 2,8% 0,141 3,72 0,84 8,8% 3,84 0,80 7,9% 0,093 3,87 0,81 16,5% 3,88 0,76 14,6% 0,808 6,58 2,37 5,9% 6,94 2,18 7,5% 0,066 * Deze significantiewaarde is deze bij de Brown-Forsythe-test, gezien de schending van de homogeniteit van de varianties. Vervolgens gaan we na in welke mate er onderliggende dimensies zijn te ontwaren in de antwoordpatronen van de respondenten. Hierbij zien we telkens één enkele dimensie naar voor komen. Daarnaast werd er gevraagd naar de algemene tevredenheid over de dienstverlening wat betreft subsidiëring/betoelaging door de Vlaamse administratie het voorbije jaar. Hiertoe kon men antwoorden met een schaalscore gaande van 0 (heel ontevreden) tot 10 (heel tevreden). 26 De gevonden p-waarde uit de variantieanalyse bedraagt 0,054. Dit is net boven de kritische grenswaarde van 0,050. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 33 Figuur 4: de algemene tevredenheid over de dienstverlening inzake subsidies/(co-)financiering door de Vlaamse administratie, vanuit het standpunt van de burgers De verdeling van de antwoorden van de espondenten geven we weer in figuur 4. Zo zien we dat in 2011 en 2013 resp. 16,6% en 11,7% een score geeft die lager is dan 5. De meest frequent genoteerde scores zijn 8 (resp. 23,0% en 26,4%) en 7 (resp. 22,8% en 19,3%). Van diegenen die antwoorden met een schaalscore zien we dat resp. 62,6% en 67,3% een score van 7 of meer geeft. De gemiddelde score op de elfpuntenschaal bedraagt 6,58 met een bijhorende standaardafwijking van 2,37 in 2011. Anno 2013 klokken we af op een gemiddelde score van 6,94 met een bijhorende standaardafwijking van 2,18. We zien dus een hogere gemiddelde tevredenheid, al is dat verschil niet statistisch significant te noemen.27 Tot slot van deze analyse hebben we de link gelegd tussen de tevredenheid over de specifieke aspecten van de dienstverlening en de algemene tevredenheid over de subsidieverlening. De sterkte van deze samenhang kunnen we uitdrukken door middel van een correlatiecoëfficiënt. Deze wordt weergegeven in tabel 10. Zo zien we dat er sterke verbanden zijn tussen de beoordeling van alle aspecten van de dienstverlening en de algemene appreciatie. Geheel verrassend is deze vaststelling niet. Niettemin, indien we kijken naar de sterkte van de verbanden zien we dat de algemene tevredenheid over subsidies telkens het minst samenhangt met de 27 De p-waarde resulterend uit de variantieanalyse bedraagt namelijk 0,063. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 34 tevredenheid over de klantvriendelijkheid van het personeel (0,469 in 2011 en 0,566 in 2013). Daarentegen zien we dat correctheid van de informatie het meest doorslaggevend is voor de algemene tevredenheid in 2011 (0,724). In 2013 is de correlatie met de tevredenheid over de volledigheid van de informatie het hoogst (0,688). Tabel 10: De correlaties tussen de algemene tevredenheid over de dienstverlening inzake subsidies en de tevredenheid over specifieke aspecten van de dienstverlening Klantgerichtheid personeel Snelheid behandeling Duidelijkheid informatie Vlotheid vinden informatie Snelheid uitbetaling Correctheid informatie Hoeveelheid informatie Volledigheid informatie Burger 2011 Corr. Sign. N ,469 ,000 281 ,629 ,000 310 ,653 ,000 315 ,625 ,000 306 ,648 ,000 296 ,724 ,000 306 ,671 ,000 310 ,662 ,000 300 Burger 2013 Corr. Sign. N ,566 ,000 216 ,591 ,000 238 ,628 ,000 243 ,656 ,000 234 ,660 ,000 227 ,670 ,000 230 ,677 ,000 234 ,688 ,000 232 5. Aanslagbiljet Een ander generiek dienstverleningsproces van de Vlaamse administratie ten aanzien van de burgers is het heffen van belastingen. Zo int de Vlaamse administratie onroerende voorheffing (een belasting op het bezit van gronden en gebouwen) en de heffing op leegstand. Sinds 2011 staat de Vlaamse administratie ook in voor de inning van de verkeersbelasting. Bij het uitwerken van de vragenlijst en het veldwerk in 2011 was deze belasting (althans de inning via de Vlaamse administratie) nog geen jaar in voege. Daarom werd ervoor geopteerd om dit niet op te nemen in de bevraging van 2011, maar wel in 2013. Vooreerst vroegen we de respondenten of men het voorbije jaar een aanslagbiljet heeft ontvangen van de Vlaamse Belastingdienst. Op deze vraag antwoordde in 2011 65% positief. 25% antwoordde met “neen”, terwijl de resterende 10% van de respondenten (weet) niet antwoordde. In 2013 zijn er meer mensen die aangeven dat ze een aanslagbiljet hebben ontvangen van de Vlaamse Belastingdienst, 74,7% om precies te zijn. Daarnaast antwoordt 14,7% “nee” in 2013, terwijl 10,7% “weet niet”.. Het overgrote deel van de aanslagbiljetten heeft in 2011 volgens de respondenten betrekking op onroerende voorheffing (93,3%), 1,7% heeft betrekking op leegstand en de resterende 5,0% op iets anders. Anno 2013 is deze verhouding omgegooid. Zo heeft het in 55,5% van de gevallen betrekking op onroerende voorheffing, 1,1% op leegstand en 40,1% op de verkeersbelasting. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 35 Hierbij vroegen we de respondenten telkens naar de tevredenheid over de duidelijkheid van het aanslagbiljet. Men kon antwoorden met een schaalscore gaande van 0 tot 10. Binnen de groep respondenten die (kunnen) antwoorden op die vraag, zijn er in 2011 en 2013 resp. 20,7% en 16,5% die antwoorden met een score lager dan 5. Bijna twee derden geeft een score van 6 of meer. Respectievelijk 54,2% en 49,6% geeft een score van 7 of meer. Uitgedrukt in een gemiddelde score komen we op 6,13 met een bijhorende standaardafwijking van 2,51 in 2011 en 6,21 met een bijhorende standaardafwijking van 2,32 in 2013. Dit verschil is statistisch niet significant. De analyse van de verschillen in de beoordeling naargelang van het voorwerp van het aanslagbiljet, zijn eveneens niet significant verschillend. 6. Appreciatie dienstverlening van de afzonderlijke aspecten van In de vragenlijst hebben we ook gepeild naar de appreciatie van verschillende specifieke aspecten van dienstverlening. Het gaat over een aantal voorzieningen en vormen van dienstverlening waarvoor de Vlaamse administratie verantwoordelijk is op het gebied van regelgeving, financiering, uitvoering en kwaliteitscontrole. Het was zoeken naar een moeilijk evenwicht. Zo moesten we er over waken dat de aspecten voldoende representatief zijn voor de dienstverlening van de Vlaamse administratie, zonder al te expliciet te peilen naar de tevredenheid over de werking van een specifieke dienst. Daarnaast was het de bedoeling om niet te polsen naar het politieke beleid, wel naar de globale perceptie van het functioneren van de Vlaamse administratie. De denkoefening resulteerde in negen specifieke aspecten van de dienstverlening van de Vlaamse administratie. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 36 Tabel 11: De frequentieverdeling van de appreciatie van diverse aspecten van dienstverlening Heel ontevred en Ontevreden Noch tevr./noc h ontevr. Tevrede n Heel tevreden Geen mening 31 81 136 253 53 730 % Val. % n 2,4% 6,3% 10,6% 19,7% 4,1% 56,9% 5,6% 14,6% 24,5% 45,7% 9,6% 36 95 183 243 44 702 % Val. % n 2,8% 7,3% 14,0% 18,6% 3,4% 53,9% 6,0% 15,8% 30,4% 40,4% 7,3% 74 143 215 464 125 264 % Val. % n 5,8% 11,1% 16,7% 36,1% 9,7% 20,6% 7,3% 14,0% 21,1% 45,5% 12,3% 60 179 253 447 93 271 % Val. % 4,6% 13,7% 19,4% 34,3% 7,1% 20,8% 5,8% 17,3% 24,5% 43,3% 9,0% n 189 392 295 251 36 122 % 14,7% 30,5% 23,0% 19,5% 2,8% 9,5% Val. % 16,3% 33,7% 25,4% 21,6% 3,1% n 160 373 342 270 45 113 % 12,3% 28,6% 26,2% 20,7% 3,5% 8,7% Val. % 13,4% 31,3% 28,7% 22,7% 3,8% n 156 379 347 239 13 150 % 12,1% 29,5% 27,0% 18,6% 1,0% 11,7% Val. % 13,8% 33,4% 30,6% 21,1% 1,1% n 108 322 414 288 26 145 % 8,3% 24,7% 31,8% 22,1% 2,0% 11,1% Val. % 9,3% 27,8% 35,8% 24,9% 2,2% 2011 n 2013 2011 2 Openbaar vervoer met tram en bus (De Lijn) 2011 2013 1 Begeleiding werkzoeken den VDAB 2011 2013 3 Staat van fiets- en voetpaden 2013 4 Staat van de gewestwegen Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 37 2011 2013 2011 2011 7 Beschermin g van het groen, bv, Bossen en parken 2013 6 Beschermin g van het culturele erfgoed, bv, monumente n, kunstwerke n en landschapp en 2011 2013 5 Zuivering van afvalwater 2013 9 Kwaliteitsb ewaking onderwijs in Vlaanderen 2011 2013 8 Toezicht kinderopva ng n 30 72 292 494 61 336 % 2,3% 5,6% 22,7% 38,5% 4,8% 26,2% Val. % 3,2% 7,6% 30,8% 52,1% 6,4% n 24 66 307 550 68 288 % 1,8% 5,1% 23,6% 42,2% 5,2% 22,1% Val. % 2,4% 6,5% 30,2% 54,2% 6,7% n 32 64 261 584 60 283 % 2,5% 5,0% 20,3% 45,5% 4,7% 22,0% Val. % 3,2% 6,4% 26,1% 58,3% 6,0% n 25 61 288 550 99 280 % 1,9% 4,7% 22,1% 42,2% 7,6% 21,5% Val. % 2,4% 6,0% 28,2% 53,8% 9,7% n 35 125 279 602 68 175 % 2,7% 9,7% 21,7% 46,9% 5,3% 13,6% Val. % 3,2% 11,3% 25,2% 54,3% 6,1% n 58 127 276 557 101 184 % 4,5% 9,7% 21,2% 42,7% 7,8% 14,1% Val. % 5,2% 11,3% 24,7% 49,8% 9,0% n 31 72 241 321 50 569 % 2,4% 5,6% 18,8% 25,0% 3,9% 44,3% Val. % 4,3% 10,1% 33,7% 44,9% 7,0% n 31 85 254 310 47 576 % 2,4% 6,5% 19,5% 23,8% 3,6% 44,2% Val. % 4,3% 11,7% 34,9% 42,6% 6,5% n 43 110 248 437 62 383 % 3,3% 8,6% 19,3% 34,0% 4,8% 29,8% Val. % 4,8% 12,2% 27,5% 48,5% 6,9% n 32 107 268 442 61 393 % 2,5% 8,2% 20,6% 33,9% 4,7% 30,2% Val. % 3,5% 11,8% 29,5% 48,6% 6,7% Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 38 Indien we de gegevens in tabel 11 bestuderen, zien we in eerste instantie dat niet iedereen over alle aspecten kan oordelen. Zo kan in 2011 en 2013 respectievelijk 56,9% en 53,9% van de respondenten niet oordelen over de begeleiding van werkzoekenden. Over het toezicht op de kinderopvang kan resp. 44,3% en 44,2% zich niet uitspreken. Daarnaast stellen we vast dat 30% geen oordeel kan vormen over de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Daarentegen hebben relatief weinig respondenten het moeilijk om te oordelen over bijvoorbeeld de staat van de fiets- en voetpaden (resp. 9,5% en 8,7%), de staat van de gewestwegen (resp. 11,6% en 11,1%) of de bescherming van het groen (resp. 13,6% en 14,1%). Deze verschillen zijn aannemelijk in de wetenschap dat zowat iedereen in contact komt met bijvoorbeeld fiets- en voetpaden en gewestwegen. Dit is niet het geval wat betreft bijvoorbeeld de begeleiding van werkzoekenden en kinderopvang. Diegenen die wel kunnen oordelen, zijn doorgaans (heel) tevreden. Voor de meeste aspecten is de meerderheid positief. Dit varieert van 47,7% van de respondenten die (heel) tevreden is over de begeleiding van werkzoekenden in 2013 tot 64,4% over de bescherming van het culturele erfgoed in 2011. Er zijn evenwel twee aspecten die er in negatieve zin uitspringen. Zo is ongeveer de helft van de respondenten in 2011 (heel) ontevreden over de staat van de fiets- en voetpaden, alsook over de staat van de gewestwegen. Anno 2013 is men iets minder negatief over deze aspecten, hoewel 44,7% ontevreden blijft over het onderhoud van de fiets- en voetpaden, terwijl 37,1% ontevreden is over het onderhoud van de gewestwegen. De appreciatie kunnen we eveneens uitdrukken door middel van een schaalscore gaande van 1 (heel ontevreden) tot 5 (heel tevreden). In tabel 12 zijn de verschillende aspecten geordend naargelang van de gemiddelde scores. We zien dat de gemiddelde tevredenheid over de staat van de fiets- en voetpaden (2,62 in 2011 en 2,72 in 2013) en de staat van de gewestwegen (resp. 2,62 en 2,83) strandt op een score onder de neutrale waarde “3”. De hoogste gemiddelde tevredenheid vinden we telkens terug bij de appreciatie van de bescherming van het culturele erfgoed (resp. 3,58 en 3,62). Verder werd telkens nagegaan in welke mate de verschillen tussen 2011 en 2013 statistisch significant zijn. Uit deze analyse komt naar voor dat de toename van de tevredenheid over de staat van de fiets- en voetpaden, alsook de toename in de tevredenheid over de staat van de gewestwegen statistisch significant is. Ondanks het feit dat men het minst tevreden is en blijft over deze beleidsaspecten, is men er anno 2013 positiever over dan in 2011. Over de begeleiding van werkzoekenden en het openbaar vervoer met tram en bus is men iets minder tevreden anno 2013, al is dat gemiddelde (net) niet significant lager.28 28 De gevonden p-waarden stranden op resp. 0,051 en 0,055, wat net boven de kritische grenswaarde van 0,050 ligt. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 39 Tabel 12: Gemiddelde tevredenheid over diverse aspecten van het beleid 2011 2011 versus 2013 2013 Gem. St. afw. Sign. Gem. St. afw. MV Sign. Tevr. de staat van fiets- en voetpaden 2,62 1,085 9,5% 2,72 1,07 8,6% 0,019 Tevr. de staat van de gewestwegen 2,62 1,001 11,6% 2,83 0,98 11,1% 0,000* 3,39 1,028 56,9% 3,27 1,01 53,9% 0,051 3,40 ,917 44,3% 3,35 0,92 44,2% 0,313 3,40 ,955 29,9% 3,43 0,91 30,2% 0,518 3,41 1,097 20,5% 3,32 1,05 20,8% 0,055 Tevr. de bescherming van het groen 3,49 ,889 13,6% 3,46 0,98 14,2% 0,500* Tevr. de zuivering van afvalwater 3,51 ,847 26,2% 3,56 0,81 22,1% 0,157 Tevr. de bescherming van het culturele erfgoed 3,58 ,826 22,1% 3,62 0,83 21,5% 0,198 Tevr. de begeleiding van werkzoekenden (VDAB) Tevr. het toezicht op de kinderopvang Tevr. de kwaliteitsbewaking van het onderwijs in Vlaanderen Tevr. het openbaar vervoer met tram en bus (De Lijn) * Deze significantiewaarde is deze bij de Brown-Forsythe-test, gezien de schending van de homogeniteit van de varianties. Er werd ook nagegaan in welke mate er verschillende dimensies zijn terug te vinden in de appreciatie van de specifieke aspecten van dienstverlening. Voor deze analyse stelde zich opnieuw het probleem van de accumulatie van de ontbrekende waarden. In de analyse op basis van de antwoorden met een schaalscore, treedt slechts één dimensie op de voorgrond. Daarnaast werd nagegaan in welke mate er een verband is tussen de tevredenheid over specifieke aspecten van de dienstverlening en de tevredenheid over de dienstverlening van de Vlaamse administratie in het algemeen. Deze correlaties zijn telkens sterk significant. De gevonden correlatiecoëfficiënten vinden we terug in tabel 13. Deze tabel leert ons dat de link met de tevredenheid over de zuivering van afvalwater, de bescherming van groen en de staat van fiets en voetpaden minst sterk is (resp. 0,277; 0,344 en 0,319 in 2011 en resp. 0,305; 0,304 en 0,308 in 2013). De sterkste samenhang is deze met de tevredenheid over de kwaliteitsbewaking van de kinderopvang, de kwaliteitsbewaking van het onderwijs in Vlaanderen en de begeleiding van werkzoekenden (resp. 0,350, 0,367 en 0,351 in 2011 en resp. 0,367; 0,399 en 0,436 in 2013). Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 40 Tabel 13: Correlatie tussen de gemiddelde tevredenheid over diverse aspecten van het beleid en de algemene tevredenheid over de Vlaamse administratie 2011 Tevr. de bescherming van het groen, bijvoorbeeld bossen en parken Tevr. de zuivering van afvalwater Tevr. de staat van fietsen voetpaden Tevr. de bescherming van het culturele erfgoed, bijvoorbeeld monumenten, kunstwerken en landschappen Tevr. het openbaar vervoer met tram en bus (De Lijn) Tevr. de staat van de gewestwegen Tevr. het toezicht op de kinderopvang Tevr. de kwaliteitsbewaking van het onderwijs in Vlaanderen Tevr. de begeleiding van werkzoekenden (VDAB) 2013 Correlatie Sign. N Correlatie Sign. N ,344 ,000 885 ,304 ,000 901 ,277 ,000 774 ,305 ,000 822 ,319 ,000 907 ,308 ,000 925 ,339 ,000 807 ,318 ,000 844 ,359 ,000 803 ,331 ,000 822 ,354 ,000 902 ,331 ,000 916 ,350 ,000 601 ,367 ,000 619 ,367 ,000 742 ,399 ,000 758 ,351 ,000 472 ,436 ,000 530 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 41 7. Beoordeling van de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie In de vragenlijst werd eveneens de mening van de burgers gevraagd over de informatie die de Vlaamse administratie verstrekt. Er werden zeven stellingen geformuleerd. Zes van de zeven stellingen werden zowel in 2011 en 2013 op dezelfde wijze voorgelegd. In 2011 was er een stelling opgenomen omtrent de mate waarin de Vlaamse administratie burgers steeds voldoende informeert over haar beslissingen. Uit de evaluatie bleek deze stelling minder zinvol te zijn. Zo is het voor de buitenwereld niet altijd duidelijk welke beslissingen politiek dan wel door de administratie worden genomen. In de plaats van deze stelling, hebben we een stelling opgenomen die handelt over de mate waarin informatie van de Vlaamse administratie op maat van de persoonlijke situatie wordt aangeleverd. Dit is een aspect dat ook bij de overige klantengroepen sterk op de voorgrond kwam tijdens de nulmeting. Men kon telkens aangeven in welke mate men het eens of oneens is met deze stellingen. Hieronder een overzicht van de verschillende stellingen en de kwaliteitsdimensies die we ermee trachten in kaart te brengen: 1. De Vlaamse administratie geeft correcte informatie. 2. De Vlaamse administratie geeft voldoende informatie. De Vlaamse administratie zorgt ervoor dat lokale besturen tijdig 3. geïnformeerd worden over haar beslissingen. 4. De informatie van de Vlaamse administratie is duidelijk. 5. 6. 7. 8. correct voldoende tijdig duidelijk nuttige De Vlaamse administratie geeft nuttige informatie. informatie De informatie van de Vlaamse administratie is vlot te vinden. vlot te vinden 2011: De Vlaamse administratie zorgt ervoor dat burgers steeds voldoende voldoende geïnformeerd worden over haar beslissingen. geïnformeerd 2013: Informatie van de Vlaamse administratie wordt op maat Informatie op van mijn persoonlijke situatie aangeleverd. maat In tabel 14 volgt een overzicht van de stellingen, met daarbij de frequentie van de antwoorden. We zien dat er geen grote verschillen zijn in de frequenties van 2011 en 2013. Ongeveer een vijfde van de respondenten antwoordt niet op deze specifieke vragen. Niettemin, uit de antwoorden van diegenen die wel (kunnen/willen) oordelen over de stellingen leren we dat men nog het meest tevreden is over de correctheid van de informatie die de Vlaamse administratie verstrekt. Zo is resp. 59,0% en 56,1% van diegenen die zich uitspreekt, het (helemaal) eens met de stelling dat de informatie correct is. Verder kan resp. 50,4% en 47,6% zich vinden in de stelling dat de informatie nuttig is. Over een aantal andere aspecten geeft een belangrijk deel van de respondenten een neutrale beoordeling. Zo is ongeveer veertig procent van de respondenten het niet eens/oneens met de stelling dat de informatie van de Vlaamse overheid tijdig is. Maar ook over de duidelijkheid, de nuttigheid en de mate waarin de burger voldoende geïnformeerd is, zien we dat ongeveer 35% tot 40% van de respondenten een neutraal antwoord liet optekenen. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 42 Indien we kijken naar de proportie die uitgesproken negatief is over een specifiek aspect van de informatieverstrekking, zien we dat bijna een vierde het (helemaal) oneens is met de stelling dat de burger tijdig geïnformeerd wordt en/of dat de informatie vlot te vinden is. Uit de analyse van 2011 leren we dat de meningen verdeeld zijn over de mate waarin burgers steeds voldoende geïnformeerd worden door de Vlaamse administratie over haar beslissingen. Van diegenen die oordelen over deze stelling, zien we dat ongeveer veertig procent zich neutraal uitlaat. Daarnaast zijn er 30% uitgesproken positief en 30% negatief. In 2013 stelden we ook de vraag over de mate waarin informatie van de Vlaamse administratie op maat van zijn of haar persoonlijke situatie wordt aangeleverd. We zien dat ongeveer een derde van de respondenten het niet eens is met die stelling, terwijl 38,0% zich neutraal opstelt. De resterende 28,4% van de respondenten is wel van oordeel dat de informatie op maat van zijn of haar persoonlijke situatie wordt aangeleverd. Tabel 14: Frequentieverdeling van de appreciatie van de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie, vanuit het standpunt van de lokale besturen. 2011 Noch Helemaal Heel Geen Ontevreden tevr./noch Tevreden oneens tevreden mening ontevr. Correct 2011 2013 1 Voldoende 2013 2 n 19 73 310 530 49 303 % Val. % n 1,5% 5,7% 24,1% 41,3% 3,8% 23,6% 1,9% 7,4% 31,6% 54,0% 5,0% 19 70 326 482 49 357 1,5% 5,4% 25,0% 37,0% 3,8% 27,4% 2,0% 7,4% 34,5% 51,0% 5,2% 30 157 356 433 41 266 2,3% 12,2% 27,7% 33,7% 3,2% 20,7% 2,9% 15,4% 35,0% 42,5% 4,0% 33 141 354 423 40 311 2,5% 10,8% 27,2% 32,5% 3,1% 23,9% 3,3% 14,2% 35,7% 42,6% 4,0% % Val. % n % Val. % n % Val. % Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 43 2011 Tijdig 2011 2013 3 Duidelijk 2011 2013 4 Nuttige informatie 2011 2013 5 Vlot te vinden Voldoende geïnformeerd Informatie op maat 2013 7 2011 2013 6 n 54 193 410 309 36 281 % Val. % n 4,2% 15,0% 31,9% 24,1% 2,8% 21,9% 5,4% 19,2% 40,9% 30,8% 3,6% 49 208 373 303 46 325 3,8% 16,0% 28,6% 23,3% 3,5% 24,9% 5,0% 21,3% 38,1% 31,0% 4,7% 51 173 382 376 44 257 4,0% 13,5% 29,8% 29,3% 3,4% 20,0% 5,0% 16,8% 37,2% 36,6% 4,3% 37 176 388 361 54 287 2,8% 13,5% 29,8% 27,7% 4,1% 22,0% 3,6% 17,3% 38,2% 35,5% 5,3% 29 81 386 457 49 281 2,3% 6,3% 30,1% 35,6% 3,8% 21,9% 2,9% 8,1% 38,5% 45,6% 4,9% 27 105 389 423 48 313 2,1% 8,1% 29,9% 32,5% 3,7% 24,0% 2,7% 10,6% 39,3% 42,7% 4,8% 64 194 360 347 44 276 5,0% 15,1% 28,0% 27,0% 3,4% 21,5% 6,3% 19,2% 35,7% 34,4% 4,4% 51 221 358 320 38 315 3,9% 17,0% 27,5% 24,6% 2,9% 24,2% 5,2% 22,4% 36,2% 32,4% 3,8% 61 240 387 277 34 284 4,8% 18,7% 30,1% 21,6% 2,6% 22,1% 6,1% 24,0% 38,7% 27,7% 3,4% 84 229 354 230 34 372 6,4% 17,6% 27,2% 17,7% 2,6% 28,5% 9,0% 24,6% 38,0% 24,7% 3,7% % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 44 De appreciatie over de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie kunnen we eveneens uitdrukken door middel van gemiddelde scores gaande van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Hier zien we dat het gemiddelde voor de mate waarin de burger voldoende geïnformeerd wordt over de beslissingen van de Vlaamse administratie in 2011 net onder de neutrale waarde ligt (2,98). De mate waarin men het eens is met de stelling dat de informatie op maat wordt aangeleverd, scoort eveneens onder de neutrale waarde (2,89 in 2013). De overige gemiddelde scores liggen hoger. De hoogste scores vinden we voor de mate waarin de informatie duidelijk, voldoende, nuttig en vooral correct is (resp. 3,18; 3,29; 3,41 en 3,53 in 2011 en resp. 3,22; 3,30; 3,36 en 3,50 in 2013). Alle gemiddelde scores, samen met hun standaardafwijkingen en het aandeel ontbrekende waarden vinden we terug in tabel 15. Tabel 15: Gemiddelde scores voor de mate waarin de burgers het eens zijn met de verschillende aspecten van de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie 2011 2013 St. St. MV Gem. afw. afw. 2,98 0,95 22,1% 2,89 0,99 3,08 0,92 21,9% 3,09 0,95 3,11 0,98 21,5% 3,07 0,95 3,18 0,93 20,0% 3,22 0,92 3,29 0,88 20,8% 3,30 0,88 3,41 0,82 21,9% 3,36 0,84 3,53 0,78 23,6% 3,50 0,79 Gem. Voldoende geïnformeerd Informatie op maat Tijdig Vlot te vinden Duidelijk Voldoende Nuttige informatie Correct 2011 versus 2013 MV Sign. 28,5% 24,9% 24,2% 22,0% 23,9% 24,0% 27,4% 0,777 0,366 0,430 0,850 0,164 0,438 Er werd niet gevraagd naar de algemene tevredenheid over de informatieverstrekking. We kunnen wel nagaan in welke mate de beoordeling van de verschillende onderdelen wijzen op een gemeenschappelijke dimensie. Dit doen we opnieuw door middel van factoranalyse. Deze laat weinig twijfel bestaan: de beoordeling van de verschillende stellingen peilt naar één latente gemeenschappelijke dimensie. Naast de validiteit, stellen er zich tevens geen problemen met de betrouwbaarheid van een schaal waarin de beoordeling van de zeven stellingen omtrent de informatieverstrekking worden opgenomen (Cronbach’s alfa van 0,925 in 2011 en 0,931 in 2013). In dat opzicht is het geen enkel probleem om op grond van de mate waarin men het eens is met de verschillende onderdelen van het informeren, te komen tot een geaggregeerde variabele. Dit levert een gemiddelde schaalscore op van 3,23 in 2011 en 3,26 in 2013 met een bijhorende standaardafwijking van resp. 0,74 en 0,78. Het aantal ontbrekende waarden vormt evenwel een probleem. Bij de combinatie van alle variabelen inzake informatie komen we namelijk tot een accumulatie van ontbrekende waarden van 34,3% in 2011 en 38,5% in 2013. Dit probleem kunnen we een beetje terugdringen door met Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 45 minder items te werken, die niettemin een betrouwbare en valide combinatie vormen. Dit kunnen we bijvoorbeeld doen door het item inzake de tijdigheid te combineren met de mate waarin men voldoende info kreeg. Het levert een gemiddelde score op van 3,19 in 2011 en 3,20 in 2013 met een standaardafwijking van telkens 0,83. Hierbij kunnen we voor 25,7% in 2011 en 28,7% in 2013 geen gemiddelde berekenen omwille van missing values op één of beide onderscheiden variabelen. In figuur 5 geven we de frequentieverdeling voor deze variabele weer. Figuur 5: Histogram voor de tevredenheid over de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie vanuit het standpunt van de burgers in 2011 en 2013 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 46 8. Globale perceptie van de Vlaamse administratie Tot slot is er een groep variabelen die ons een beeld geeft van de perceptie van de Vlaamse administratie. Dit deden we door in 2011 zes en in 2013 acht stellingen voor te leggen. Hieronder volgt een overzicht van de geformuleerde stellingen en de labels die werden gebruikt bij de weergave van de resultaten. 1. Het is interessant om voor de Vlaamse administratie te werken. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Interessante werkgever Als ik een klacht heb over de dienstverlening van de Vlaamse Weet waar terecht met administratie, weet ik waar ik terecht kan. klacht De Vlaamse administratie doet het globaal genomen nu beter dan Vlaamse administratie nu een jaar geleden. beter Het is duidelijk waarmee de Vlaamse administratie belast is. Duidelijkheid opdracht administratie De burger wordt tijdig geconsulteerd bij de beleidsvoorbereiding. Tijdige consultatie bij beleidsvoorbereiding De Vlaamse administratie vraagt zelden twee keer dezelfde Zelden twee keer zelfde informatie op. informatie opgevraagd De Vlaamse administratie is milieubewust in haar werking. Milieubewust De Vlaamse administratie geeft algemeen genomen een goede 8. indruk. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 Goede indruk SVR Pagina 47 Tabel 16: Frequentieverdeling van de mate waarin de burgers het eens zijn met de verschillende stellingen omtrent de houding tegenover de Vlaamse administratie 2011 n n 2011 2013 1 Interessante werkgever Weet waar terecht met klacht 4 Duidelijkheid opdracht administratie 2013 2011 Vlaamse administratie nu beter 2013 3 2011 2013 2 % Val. % % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % Oneens Noch eens./noch oneens eens 19 1,5% 39 3,0% 148 11,5% 234 18,2% 80 6,2% 3,7% 7,5% 28,5% 45,0% 15,4% 21 40 156 207 75 803 1,6% 3,1% 12,0% 15,9% 5,8% 61,6% 4,2% 8,0% 31,2% 41,4% 15,0% 149 11,6% 342 26,6% 240 18,7% 214 16,7% 39 3,0% 15,2% 34,8% 24,4% 21,8% 4,0% 144 11,1% 333 25,6% 246 18,9% 208 16,0% 38 2,9% 14,9% 34,4% 25,4% 21,5% 3,9% 28 2,2% 63 4,9% 352 27,4% 192 15,0% 14 1,1% 4,3% 9,7% 54,3% 29,6% 2,2% 19 1,5% 61 4,7% 324 24,9% 178 13,7% 21 1,6% 3,2% 10,1% 53,7% 29,5% 3,5% 91 269 308 189 23 404 7,1% 21,0% 24,0% 14,7% 1,8% 31,5% 10,3% 30,6% 35,0% 21,5% 2,6% 76 5,8% 210 16,1% 326 25,0% 214 16,4% 34 2,6% 8,8% 24,4% 38,0% 24,9% 4,0% Helemaal oneens Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Helemaal Geen eens mening 764 59,5% 302 23,5% 334 25,6% 636 49,5% 700 53,7% 444 34,1% Pagina 48 2011 n 7 8 Milieubewust Goede indruk 2013 2011 2013 Zelden twee keer zelfde informatie opgevraagd 2013 6 n 2013 Tijdige consultatie 5 bij beleidsvoorbereiding % Val. % % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % n % Val. % 102 7,9% 278 21,7% 300 23,4% 134 10,4% 19 1,5% 451 35,1% 12,2% 33,4% 36,0% 16,1% 2,3% 106 254 317 126 22 478 8,1% 19,5% 24,3% 9,7% 1,7% 36,7% 12,8% 30,8% 38,4% 15,3% 2,7% 71 5,5% 146 11,4% 274 21,3% 248 19,3% 34 2,6% 9,2% 18,9% 35,4% 32,0% 4,4% 54 4,1% 139 10,7% 261 20,0% 295 22,6% 60 4,6% 6,7% 17,2% 32,3% 36,5% 7,4% 35 2,7% 92 7,2% 288 22,4% 315 24,5% 46 3,6% 4,6% 12,2% 38,1% 41,7% 6,1% 30 2,3% 88 6,8% 355 27,2% 408 31,3% 52 4,0% 3,2% 9,4% 38,0% 43,7% 5,6% 510 39,7% 494 37,9% 529 41,2% 370 28,4% De eerste stelling heeft betrekking op de Vlaamse administratie als werkgever. Hierbij stellen we vast dat 60% van de respondenten niet kan oordelen over de stelling dat het interessant is om te werken voor de Vlaamse administratie. Bij diegenen die er zich wel over uitspreken, zien we dat in 2011 60,4% en in 2013 56,4% het eens is met deze stelling. Daarnaast werd er gevraagd of men weet waar men terecht kan bij eventuele klachten over de dienstverlening van de Vlaamse administratie. Hierbij stellen we vast dat telkens een kwart niet kan oordelen over deze stelling. Bij diegenen die wel oordelen geeft de helft aan dat men niet weet waar men terecht kan bij een klacht over de dienstverlening. Een kwart antwoordt neutraal en het resterende kwart weet wel waar men terecht kan bij eventuele klachten. De resultaten zijn echter niet significant verschillend tussen 2011 en 2013. Vervolgens is er de algemene stelling dat de Vlaamse administratie het nu beter doet dat een jaar geleden. Hierbij stellen we vast dat ongeveer de helft van de burgers zich geen oordeel kan vormen over deze stelling. Binnen de groep die zich wel uitlaat over deze stelling, is in 2011 54,2% en in 2013 53,7% neutraal. Daarnaast is iets meer dan 30% van oordeel dat de Vlaamse administratie het nu beter doet, terwijl om en bij de 15% van oordeel is dat dit niet het geval is. Tussen 2011 en 2013 valt er geen signficant verschil te noteren. Verder werd er ook gepeild naar de mate waarin het duidelijk is waarmee de Vlaamse administratie belast is. Over die stelling blijft meer dan 30% het antwoord Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 49 schuldig. Bij diegenen die er zich wel over uitspreken, geeft in 2011 40% aan dat het voor hen niet duidelijk is, terwijl 35% een neutraal antwoord liet noteren. Voor het resterende kwart is het wel duidelijk waarmee de Vlaamse administratie belast is. Anno 2013 zien we een duidelijke verschuiving. Zo zien we een daling van het aandeel mensen voor wie het onduidelijk is waarmee de Vlaamse administratie is belast. Meer specifiek daalt dit aandeel van 40,9% tot 33,8%. Daarentegen zien we in 2013 dat meer respondenten neutraal (38,0% tegenover 35,0%) antwoorden of antwoorden dat het voor hen wel duidelijk is waarvoor de Vlaamse administratie staat (28,9% in 2013 tegenover 24,1% in 2011). Dit verschil in opinies is statistisch significant. Merk echter op dat het aandeel ontbrekende antwoorden toeneemt, 2011 31,0%, 2013 34,1%. We legden ook de stelling voor dat de burger tijdig wordt geconsulteerd bij de beleidsvoorbereiding. Ruim een derde kan deze stelling niet beantwoorden. Bij diegenen die er wel over oordelen, is de teneur eerder negatief. 45% is het oneens, terwijl 36,0% in 2011 en 38,4% in 2013 het niet eens/oneens is. Iets minder dan een vijfde is het eens dat de burger tijdig wordt geconsulteerd (18,4% in 2011 en 17,9% in 2013). Tussen de twee meetmomenten zijn er geen noemenswaardige verschillen op te merken. Verder is er de stelling over het gegeven dat de Vlaamse administratie zelden twee keer dezelfde informatie opvraagt. Hierover is men iets positiever (of althans minder negatief), al kan 40% niet oordelen over deze stelling. Bij diegenen die er wel over oordelen, zien we overigens een noemenswaardig verschil indien we de gegevens van 2011 met deze van 2013 vergelijken. Terwijl in 2011 36,4% het eens met de stelling, is dit anno een opmerkelijk hoger aandeel, met name 43,9%. Verder antwoordt in 2011 en 2013 resp. 35,4% en 32,3% neutraal, terwijl resp. 28,0% en 23,9% het oneens is met deze stelling. In de bevraging van 2013 zijn er twee nieuwe stellingen opgenomen. Vooreerst werd er gepeild naar de mate waarin men van oordeel is dat de Vlaamse administratie milieubewust is in haar werking. Hierbij stellen we vast dat vier tienden van onze respondenten zich daar geen oordeel kunnen over vormen. Bij diegenen die dit wel doen, zien we dat bijna de helft (47,8%) van oordeel is dat de Vlaamse administratie milieubewust is in haar werking. 38,1% antwoordt neutraal, terwijl 16,8% van oordeel is dat de Vlaamse administratie niet milieubewust is in haar werking. Tot slot is er een stelling die het algemene imago van de Vlaamse administratie tracht te vatten. Meer specifiek vroegen we in welke mate men het eens is met de stelling dat de Vlaamse administratie globaal genomen een goede indruk geeft. Hierbij zien we dat 28,4% zich er niet kan over uitlaten. Bij diegenen die wel oordelen, zien we dat de helft van oordeel is dat de Vlaamse administratie een goede indruk nalaat. Bij 12,6% is dit niet het geval, terwijl de resterende 38,0% neutraal is in zijn of haar oordeel. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 50 Tabel 17: Gemiddelde scores voor de mate waarin de lokale besturen het eens zijn met de verschillende stellingen omtrent de houding tegenover de Vlaamse administratie 2011 Bestuur/burger wordt tijdig geconsulteerd Als ik een klacht heb over dienstverlening Vlaamse adm., weet ik waar ik terecht kan Het is duidelijk waarmee de Vlaamse administratie belast is De Vlaamse administratie vraagt zelden twee keer dezelfde informatie op Vlaamse administratie globaal nu beter Het is interessant om voor de Vlaamse administratie te werken Vlaamse administratie goede indruk Vlaamse administratie milieubewust in werking 2011 versus 2013 2013 Gem. St. afw. 2,63 ,968 35,1% 2,64 % MV Gem. St. afw. % MV Sign. ,976 36,7% 0,766 2,65 1,097 23,5% 2,65 1,091 25,6% 0,897 2,76 ,998 34,1% 0,002 3,04 1,026 39,7% 3,21 1,029 37,9% 0,001 3,15 ,793 49,5% 3,20 ,789 53,8% 0,317 3,61 ,957 59,5% 3,55 ,983 61,6% 0,332 3,39 ,855 28,4% - 3,32 ,917 40,6% - ,990 31,5% 2,91 De appreciatie van de verschillende stellingen kunnen we ook uitdrukken door middel van gemiddelde schaalscores. In tabel 18 worden deze gegevens weergegeven. Globaal genomen zien we voor 2011 en 2013 gelijklopende trends. Wel is men in mindere mate van oordeel dat de Vlaamse administratie een interessante werkgever is. Dit verschil is evenwel niet statistisch significant. Deze statistische significantie vinden we wel voor de mate waarin het duidelijk is waar de Vlaamse administratie mee is belast, alsook voor de stelling omtrent de mate waarin men twee keer dezelfde informatie opvraagt. Meer dan in 2011 is het anno 2013 duidelijk waarmee de Vlaamse administratie is belast. Daarnaast zien we dat men eveneens in sterkere mate van oordeel is dat de Vlaamse administratie zelden twee keer dezelfde informatie opvraagt. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 51 Besluit In dit rapport geven we een beeld van de vervolgmeting bij de burgers, als klantengroep van de Vlaamse administratie. Dit rapport laat ons zien in welke mate er verschuivingen opgetreden zijn in de mening van de burgers in de periode 20112013. Qua methodologie hielden we vast aan de eerder uitgewerkte en gevalideerde methode. Een postaal onderzoek bij een steekproef van 3000 respondenten. Bij het samenstellen van de feitelijk gerealiseerde steekproef werd rekening gehouden met diverse variabelen: geslacht, leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau en het type gemeente waarin men woont. Op grond van deze criteria werden de data gewogen, zodat we een representatief beeld kunnen schetsen van hoe de burgers staan ten opzichte van de Vlaamse administratie. In grote lijnen komen de vaststellingen anno 2013 overeen met deze anno 2011. Zo stellen we opnieuw vast dat burgers wel degelijk een onderscheid maken in hun appreciatie van de verschillende bestuurlijke niveaus. In hun ogen is de overheid alvast geen monolithisch geheel. Dat kunnen we onder meer afleiden uit de mate waarin respondenten al dan niet ‘kunnen’ oordelen over de kwaliteiten van de verschillende administraties. Zo zien we dat bij de beoordeling van de vooropgestelde kwaliteiten van de Vlaamse administratie telkens meer dan 30% van de respondenten niet kan oordelen. Bij de appreciatie van het OCMW is dat aandeel merkelijk hoger (60%), terwijl bij de appreciatie van de gemeentelijke administratie de ontbrekende waarden opmerkelijk lager zijn (15%). Een deel van de non-respons is alvast toe te schrijven aan een gebrek aan zichtbaarheid en ervaring met een specifieke overheid. Daarnaast merken we bij diegenen die kunnen oordelen over de onderscheiden administraties, een zekere clustering van de kwaliteiten per bestuur. Het is eens te meer een aanduiding dat burgers een onderscheid maken in hun appreciatie van de onderscheiden overheden in ons land. Indien we focussen op de appreciatie van de Vlaamse administratie, zien we dat de Vlaamse administratie relatief goed scoort op betrouwbaarheid, terwijl transparantie een teer punt blijkt te zijn. Daarnaast zien we dat er verschillen zijn naargelang van het bestuursniveau. De appreciatie is positiever naarmate de administratie zich op een lager bestuursniveau bevindt. Bij de vergelijking van de resultaten van 2011 en 2013 zien we alvast dat de burgers anno 2013 iets positiever zijn over de kwaliteiten van de Vlaamse administratie. Deze verschillen zijn evenwel niet statistisch significant. Bij de lokale besturen treden op een aantal vlakken wel significante verschillen naar voren. Zo leren we dat op het aspect vernieuwing en efficiëntie bij de gemeentebesturen beter wordt gescoord, terwijl het OCMW significant lager scoort in termen van klantgerichtheid, betrouwbaarheid en samenwerken. In dat opzicht groeit de appreciatie van de gemeentelijke en de OCMW-administratie meer naar elkaar toe. In 2011 scoorde het OCMW systematisch beter dan de gemeentelijke overheid. In 2013 ligt die appreciatie dichter bij elkaar. De verschillen in de beoordeling van de bestuursniveaus vinden we ook terug bij de algemene tevredenheid en het vertrouwen dat men heeft. De gemiddelde score voor de tevredenheid over de Vlaamse administratie bedraagt in 2013 6,19, terwijl deze 6,16 is wat het vertrouwen in de Vlaamse administratie betreft. Deze Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 52 scores liggen iets hoger dan in 2011 toen ze respectievelijk 6,09 en 6,08 bedroegen. Niettemin, is dit verschil statistisch niet significant. Naast de algemene appreciatie over de werking van de administratie werd in dit onderzoek tevens gepeild naar de tevredenheid over de dienstverlening met betrekking tot enkele dienstverleningsprocessen die specifiek afgestemd zijn op de burgers. Zo vroegen we naar de beoordeling van de dienstverlening van de Vlaamse administratie inzake het verstrekken van subsidies en toelages bij diegenen die het afgelopen jaar een subsidie/toelage hebben gevraagd. Het aandeel respondenten dat een aanvraag indiende in 2013 is opmerkelijk lager dan in 2011 (20,4% tegenover 26,7% in 2013). Maar diegenen die dit wel deden, zijn anno 2013 opmerkelijk meer tevreden over deze dienstverlening (6,94 tegenover 6,58 in 2011). We merken overigens opnieuw op dat men meer tevreden is over dit specifieke dienstverleningsproces dan over de dienstverlening in het algemeen. Bij een analyse van meer specifieke aspecten van de dienstverlening, zien we dat de tevredenheid het laagste is over de snelheid van de behandeling van de aanvraag. Anno 2011 was dit nog het geval voor de hoeveelheid informatie die men moet aanleveren in verhouding tot de subsidie/toelage. In 2013 scoort de Vlaamse administratie significant beter in dat opzicht. Het meest tevreden is men over de ‘klantvriendelijkheid van het personeel’ en de ‘correctheid van de informatie’. Uit de analyse naar het verband tussen de appreciatie van de specifieke kwaliteitsaspecten en de algemene beoordeling, zien we dat in 2011 vooral de correctheid van de informatie doorweegt. In 2013 is het vooral de volledigheid van de informatie die het sterkst samenhangt met de algemene tevredenheid over de dienstverlening inzake subsidiëring. Er werd een beoordeling gevraagd van het innen van belastingen, in hoofdzaak inzake onroerende voorheffing. In de bevraging van 2013 werd ook voor het eerst de inning van de verkeersbelasting opgenomen, gezien deze sinds 2011 gebeurt door de Vlaamse Belastingdienst. De gemiddelde tevredenheid over de duidelijkheid van het belastingformulier bedraagt in 2011 en 2013 respectievelijk 6,13 en 6,21 op een schaal van 0 tot 10. In het onderzoek werd aan de burgers gevraagd om een aantal voorzieningen te beoordelen. Globaal genomen is het oordeel over deze voorzieningen positief, de gemiddelde score situeert zich boven de neutrale waarde van de schaal. Hierbij merken we dat de respondenten opmerkelijk minder tevreden zijn over de ‘staat van de fiets- en voetpaden’ alsook over de ‘staat van de gewestwegen’. Het meest tevreden is men over de ‘bescherming van het culturele erfgoed’ en de ‘zuivering van het afvalwater’. De globale tevredenheid hangt sterk samen met de tevredenheid over het kwaliteitsbewaking van het onderwijs in Vlaanderen. Anno 2013 zien we een opmerkelijk sterke samenhang tussen de globale tevredenheid en de tevredenheid over de begeleiding van werkzoekenden. Mogelijkerwijze is de economische en financiële crisis daar niet vreemd aan. In vergelijking met de eerste meting is er een significante toename van de tevredenheid over de staat van de fiets- en voetpaden alsook over de staat van de gewestwegen. Hoewel men het minst tevreden is en blijft over deze beleidsaspecten, merken we anno 2013 beterschap op. Over de begeleiding van werkzoekenden en Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 53 het openbaar vervoer met tram en bus is men iets minder tevreden anno 2013, al is dat gemiddelde (net) niet significant lager. Als we kijken naar de appreciatie van de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie, kwam vooral de ‘mate waarin de burgers steeds voldoende geïnformeerd zijn over de beslissingen van de Vlaamse administratie’ naar voor als een teer punt. In 2013 vroegen we naar de mate waarin informatie voldoende op maat van zijn of haar persoonlijke situatie wordt aangeleverd. Hierbij merken we op dat ongeveer een derde van oordeel is dat dit niet het geval is, terwijl bijna veertig procent zich neutraal uitlaat. Iets minder dan 30% is van oordeel dat deze informatie wel voldoende op maat wordt aangeleverd. Anderzijds is men het in grote getale eens met de stelling dat de verstrekte informatie correct, duidelijk en nuttig is. Kortom, men ervaart soms te weinig communicatie, maar als deze gebeurt, beoordeelt men de informatie als correct. Tot slot werd aan de respondenten een aantal stellingen voorgelegd. Voor diegenen die de Vlaamse administratie kennen, lijkt het alvast een ‘interessante werkgever’ te zijn. Niettemin, treden er een drietal knelpunten op de voorgrond. Zo is het voor de burger vaak ‘niet duidelijk waarmee de Vlaamse administratie belast is’ en is voor velen haar opdracht onduidelijk. Niettemin, zien we anno 2013 een significante verbetering in dat opzicht. Opmerkelijk is ook dat de helft van diegenen die er zich over uitspreken, niet weet waar men ‘terecht kan bij eventuele klachten over de Vlaamse administratie’. Daarnaast is minder dan een vijfde van de respondenten van oordeel dat men ‘tijdig wordt geconsulteerd bij de beleidsvoorbereiding’ De helft van de burgers kan niet oordelen of de Vlaamse administratie het nu beter doet dan een jaar geleden. In vergelijking met 2011 zien we dat de Vlaamse administratie in 2013 significant beter scoort in de mate waarin de Vlaamse administratie twee keer dezelfde informatie opvraagt. In 2013 vroegen we daarnaast voor de eerste keer naar de mate waarin men van oordeel is dat de Vlaamse administratie milieubewust is in haar werking. Hoewel 40% van de populatie zich daar geen beeld kan van vormen, is bij diegenen die dit wel doen, bijna de helft van oordeel dat de Vlaamse administratie milieubewust is. Daarnaast onthouden we uit de analyse van 2013 ook dat bij diegenen die er kunnen over oordelen, bijna de helft van oordeel is dat de Vlaamse administratie een goede indruk nalaat. Bij 12,6% is dit niet het geval, terwijl de resterende 38,0% neutraal is in zijn of haar oordeel. Afrondend een korte beschouwing over de uitgangsvraag zoals deze in de titel van het voorliggende rapport weerklinkt: zijn we goed op weg als Vlaamse administratie? Op deze vraag antwoorden we alvast positief. De veranderingen in de houdingen van burgers in 2013 tegenover 2011 zijn weliswaar niet revolutionair te noemen, maar getuigen toch van een matige positieve tendens. Deze verbetering is bescheiden, maar daarom niet minder kostbaar. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 54 Bibliografie Agresi, A. & Finlay, B. (1997). Statistical Methods for the Social Sciences Third Edition. New Jersey, Prentice Hall. Billiet, J. (1995). Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek : onderzoek en dataverzameling. Leuven/Amersfoort, Acco. Bouckaert G., Kampen, J., Maddens, B. & Van de Walle, S. (2001). Klantentevredenheidsmetingen bij de Overheid. Leuven: Instituut voor de Overheid. Dinsdale, G. & Marson, B.D. (1999). Citizen/Client Surveys: Dispelling Myths and Redrawing Maps, Canadian Centre for Management Development. Frankfort-Nachmias, C. & Nachmias, D. (1996). Research methods in the social sciences (fifth edition). London, Arnold. Game, C. & Vuong, D. (2003). From Citizens’ Charters to the People’s Panel: 12 Years of Public Service Reform in the United Kingdom. Presented on: An International Symposium on Service Charters and Customer Satisfaction in Public Services, Hong Kong, 8-9 December 2003, http://www.cityu.edu.hk/garc/symposium/ Huizingh, E. (1999). Inleiding SPSS 9.0 voor Windows en Data Entry. Schoonhoven, Academic Service. http://www.iccs-isac.org http://vlaanderen.be/svr Kampen, J., Maddens, B. Bouckaert, G. & Van de Walle, S. (2002). Meten en operationaliseren van de concepten tevredenheid met en vertrouwen in de overheid binnen de context van survey onderzoek. Leuven: Instituut voor de Overheid. Kampen J., Van de Walle, S., Bouckaert, G. & Maddens, B. (2003a). De effecten van context en methode op de uitkomsten van survey onderzoek: Een empirisch vergelijk van drie metingen van het vertrouwen in de overheid. Leuven: Instituut voor de Overheid. Kampen J., Van de Walle, S., Bouckaert G. & Maddens, B. (2003b). Dienstverlening van de overheid door de Vlaming beoordeeld. Leuven: Instituut voor de Overheid. Leuven: Instituut voor de Overheid. Lindgren, L. (2010). How useful are user satisfaction surveys? Paper op het tweejaarlijks congres van de European Evaluation Society (EES) te Praag van 6-8 oktober 2010. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 55 OECD, Government at a Glance 2013 (2013). DOI :10.1787/gov_glance-2013-en; http://www.oecd-ilibrary.org/governance/government-at-a-glance2013_gov_glance-2013-en Reynaert, H., Van de Walle, S., Verlet, D., (red.), Burgers en hun overheid. Naar een DJ-Overheid? Brugge, Vanden Broele, 2006, 216p. Schelfaut, H. (2009). Survey Stadsmonitor “Thuis in de stad 2008”. Methodologisch rapport. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, SVR-technisch rapport, 2009/1. (http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/publicaties/Publicaties/svr-studies/200904-06-svr-techn-rapport2009-1.pdf) Stipak, B. (1979). Are there sensible ways to analyse and use subjective indicators of urban service quality. Social Indicators Research, 6(4) : 421-438. Trent, R.B., Stout-Wiegand, N. & Furbee, P.M. (1984). The nature of the connection between life course and satisfaction with community services. Social Indicators Research, 15(4) : 417-429. Van de Walle, S., Kampen, J., Bouckaert, G. & Maddens, B. (2003a). Een staalkaart van het vertrouwen. Leuven: Instituut voor de Overheid. Van de Walle, S. (2006). Handleiding voor klantentevredenheidsmetingen in de publieke sector. Een standaardinstrument voor gebruikersbevraging. Brussel/Leuven: Agenschap Overheidspersoneel/Instituut voor de overheid. Van de Walle, S., Kampen J., Bouckaert, G. & Maddens, B. (2003b). Stereotype beelden over ambtenaren en overheidsdiensten. Leuven: Instituut voor de Overheid. Van de Walle, S. (2004). Perceptions of administrative performance : the key to trust in government? Leuven : Instituut voor de Overheid. Verlet, D., Carton, A. & Bral, L., Over kloven in de proeftuin van de democratie in Vlaanderen: politieke participatie en vertrouwen op lokaal vlak. In: Praktijkgids Management voor lokale besturen, november 2009, pp.61-108. Verlet, D., Carton, A. & Lemaître, J. (2011). De nulmeting van de tevredenheidsbarometer voor de lokale besturen 2011. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, rapport. Verlet, D., Carton, A. & Lemaître, J. (2012). Hoe ervaart men de dienstverlening van de Vlaamse overheid? De tevredenheidsbarometer bij de burgers. Een eerste overzicht van de resultaten van de nulmeting in 2011. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, rapport. Verlet, D., Carton, A. & Lemaître, J. (2012). De bedrijven en organisaties over hun ervaring met de dienstverlening van de Vlaamse overheid in de Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 56 tevredenheidsbarometer. Een eerste overzicht van de resultaten van de nulmeting in 2012. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, rapport. Verlet, D., Carton, A. & Lemaître, J. (2012). De tevredenheidsbarometer slagkrachtige overheid: de tevredenheid van onze klanten in 3D. Een vergelijking tussen de nulmetingen bij lokale overheden, burgers en bedrijven/organisaties in 2011 en 2012. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering, rapport. Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 57 Lijst met tabellen Tabel 1: Type respons bij de bevraging van de burgers (N = 3000) ........................... 9 Tabel 2: Responsgraden naargelang van geslacht, leeftijd, nationaliteit, type gemeente en opleidingsniveau in 2013 .................................................................... 12 Tabel 3: De reputatie van de Vlaamse administratie in 8 kwaliteitskenmerken, vanuit het standpunt van de burgers in 2011 en 2013 ........................................................ 17 Tabel 4: De reputatie van de OCMW-, gemeentelijke, provinciale en nationale (federale) administratie in telkens 8 kwaliteitskenmerken, vanuit het standpunt van de lokale besturen in 2011 en 2013............................................................................... 21 Tabel 5: De gemiddelde kwaliteitsscores voor de dienstverlening van onderscheiden administraties in 2011 en 2013 ................................................................................. 22 Tabel 6: De gemiddelde tevredenheid over de administraties van de verschillende overheden, vanuit standpunt van de burgers............................................................ 26 Tabel 7: Het gemiddelde vertrouwen in de administraties van de verschillende overheden, vanuit het standpunt van de burgers...................................................... 27 Tabel 8: Frequentieverdeling van de appreciatie van de verschillende aspecten van de dienstverlening inzake subsidie/(co-)financiering in 2011 en 2013 ...................... 31 Tabel 9: Gemiddelde tevredenheid over de verschillende aspecten van de dienstverlening inzake subsidie/(co-)financiering ..................................................... 33 Tabel 10: De correlaties tussen de algemene tevredenheid over de dienstverlening inzake subsidies en de tevredenheid over specifieke aspecten van de dienstverlening ................................................................................................................................. 35 Tabel 11: De frequentieverdeling van de appreciatie van diverse aspecten van dienstverlening ......................................................................................................... 37 Tabel 12: Gemiddelde tevredenheid over diverse aspecten van het beleid ............. 40 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 58 Tabel 13: Correlatie tussen de gemiddelde tevredenheid over diverse aspecten van het beleid en de algemene tevredenheid over de Vlaamse administratie ................. 41 Tabel 14: Frequentieverdeling van de appreciatie van de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie, vanuit het standpunt van de lokale besturen. ................. 43 Tabel 15: Gemiddelde scores voor de mate waarin de burgers het eens zijn met de verschillende aspecten van de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie ................................................................................................................................. 45 Tabel 16: Frequentieverdeling van de mate waarin de burgers het eens zijn met de verschillende stellingen omtrent de houding tegenover de Vlaamse administratie ... 48 Tabel 17: Gemiddelde scores voor de mate waarin de lokale besturen het eens zijn met de verschillende stellingen omtrent de houding tegenover de Vlaamse administratie ............................................................................................................. 51 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 59 Lijst met figuren Figuur 1: Verdeling van de gemiddelde kwaliteitsscore voor de Vlaamse administratie in 2011 (N = 612) en 2013 (N = 624). ....................................................................... 18 Figuur 2: Verdeling van de schaalscores voor de algemene tevredenheid over de dienstverlening van de Vlaamse administratie.......................................................... 24 Figuur 3: Verdeling van de schaalscores voor het algemeen vertrouwen in de Vlaamse administratie .............................................................................................. 25 Figuur 4: de algemene tevredenheid over de dienstverlening inzake subsidies/(co)financiering door de Vlaamse administratie, vanuit het standpunt van de burgers .. 34 Figuur 5: Histogram voor de tevredenheid over de informatieverstrekking door de Vlaamse administratie vanuit het standpunt van de burgers in 2011 en 2013.......... 46 Te valideren door het CAG van 13 februari 2014 SVR Pagina 60
© Copyright 2024 ExpyDoc