DE DICHTHEID VAN GESTEENTEN BOVEN HET ZECHSTEINZOUT IN RELATIE TOT DIAPIRISME Door Stef Heerema, juni 2014 Inleiding De zoutpijlers, zoals die in de zeer diepe ondergrond aangetroffen worden, kunnen kilometers hoog en dik en tientallen kilometers breed zijn. Algemeen wordt verondersteld dat ze zijn ontstaan onder invloed van de druk van de bovenliggende lagen op de onderliggende lichtere zoutlaag. Het zout zou sinds het Trias (+200 Ma) - toen het pakket afzettingen op het zout een dikte van 500 meter overschreed - continu gevloeid hebben tot op heden. Het zoutgesteente verplaatste zich daarbij over soms tientallen kilometers horizontaal en kilometers verticaal. Dit vloeimechanisme staat bekend als diapirisme, halokinese of zouttektoniek. Citaat uit Geology of the Netherlands 1: ‘Rocksalt compacts already during early stages of burial to a tight mass with a constant density of 2168 kg/m3. Other sediments show an increase in density with depth owing to cementation and the reduction of pore volume as a function of overburden and pore pressures. Consequently, in near-surface positions, where sand and clay typically show densities of 1200 to 1400 kg/m3, halite is relatively heavy, whilst below 500 m it is lighter than surrounding rocks. This results in an unstable situation.‘ Modelvorming om zouttektoniek te onderzoeken wordt uitgevoerd2 uitgaande van 1 km ‘rocksalt’ begraven onder 3 km sedimentair gesteente met een gemiddelde dichtheid van 2300 kg/m3. Deze uitgangspunten ten aanzien van dichtheden worden niet ondersteund door onderzoek dat de veronderstelde dichtheden van de betrokken gesteenten aantoont. Ook wordt in de bovenliggende lagen de gebergtevorming die gepaard moet gaan met deze voortgaande zoutverplaatsing niet waargenomen. Vandaar dit nadere onderzoek naar de veronderstelde drijvende kracht achter het diapirisme. Dit rapport brengt de feitelijke dichtheden in kaart. Aanpak Dit onderzoek richt zich op aardlagen uit achtereenvolgens Trias, Jura, Krijt, Tertiair en Kwartair boven het Zechstein (Perm). Van deze gesteenten boven het zout (de overburden) tot een diepte van maximaal drie kilometer zijn de dichtheden geïnventariseerd. Alle offshore boringen in de blokken B, D, F, J, M en N waarvan de data beschikbaar waren via www.nlog.nl in de periode februari tot mei 2014 zijn geanalyseerd. 3 Zie bijlage 3 voor een overzichtskaart. Van een beperkt aantal boorkernen blijken de korreldichtheid en de porositeit te zijn vastgesteld. Door de korreldichtheid te vermenigvuldigen met de porositeit is de actuele dichtheid nauwkeurig te berekenen. Daarbij is het de vraag of de poriën gevuld waren met gas, olie of water. In dit onderzoek wordt uitgegaan van water á 1000 kg/m3. Dat is lichter dan zout water, echter zwaarder dan olie en gas dat juist veelvuldig 1 M. C. Geluk, W. A. Paar, P.A.Fokker, 2007, Geology of the Netherlands, page 284. http://www.earth.lsa.umich.edu/~keken/thesis/chap5.pdf The Effective Viscosity of Rocksalt: Implementation of Steady-state Creep Laws in Numerical Models of Salt Diapirism, P. E. van Keken, C. J. Spiers, A. P. van den Berg and E. J. Muyzert, 1993. 3 Van veel boringen is een indirecte dichtheidsmeting vastgelegd op de Endslip. Die dient echter gecompenseerd te worden voor de mudcake die in de boring is achtergebleven. De directe metingen aan boorkernen zijn nauwkeuriger. De gegevens van de Endslips zijn niet meegenomen in dit onderzoek. 2 1 in de poriën van deze gesteenten wordt gevonden. De resultaten zijn getoond in bijlage 1. Deze bijlage toont een overzicht van alle beschikbare dichtheden per boring per aardlaag en vertegenwoordigt het verloop van de dichtheid van de overburden van nul tot drie kilometer diep. Elk van de 55 datapunten is een gemiddelde van soms enkele, soms vele tientallen metingen. In bijlage 2 worden alle bekende dichtheden van lagen in het Zechstein genoemd. Omdat ‘rocksalt’ nauwelijks poreus is, wordt de dichtheid diepte onafhankelijk geacht. Mede vanwege de beperkte beschikbaarheid van gegevens zijn gegevens verzameld van iedere diepte. Helaas heeft het onderzoek in de vakken B, D, F, J, M en N voor het zout maar enkele gegevens opgeleverd. Om toch een goed beeld te verkrijgen zijn gegevens van buiten deze blokken en uit andere bron toegevoegd. Bespreking resultaten In figuur 2 zijn de 55 dichtheden van de overburden afhankelijk van de diepte ingetekend rond de schematische gemiddelde resultante. De datapunten van de lagen in het Zechstein in bijlage 2 geven geen compleet beeld. Daarom zijn ze niet ingetekend in figuur 2. De data uit bijlage 2 zijn gebruikt om het gemiddelde gewicht van het Zechsteinzout te schatten. Het lastige daarbij is dat de meest dominante Zechstein 2 en 3 Salt Members niet zijn gesampled. Algemeen wordt verondersteld dat de zoutpijlers bestaan uit puur NaCl en derhalve een dichtheid kennen van 2168 kg/m3. Dat doet echter geen recht aan de werkelijkheid. Zie figuur 1 als voorbeeld. Bovendien bevatten de Z2 en Z3 Salt Members een significante hoeveelheid anhydrite/carbonate. Immers, ook de modellen ter verklaring van de gipshoeden boven op iedere pijler gaan ervan uit dat in de oprijzende zoutmassa een significante hoeveelheid anhydrite/carbonate naar boven is gesleept. 4 Hoeveel anhydrite/carbonate in de oprijzende pijler mee beweegt is onduidelijk. Dat er sprake is van een soms honderden meters dikke laag anhydrite/carbonite op de Figuur 1: De Segeberg is een zoutpijler in Duitsland die 90 meter boven toppen van zoutpijlers is echter de overburden uitsteekt. De pijler lijkt voor ongeveer 50% uit het zware zeker. Ook is bekend dat grote anhydrite te bestaan. delen stringers opwaarts zijn meegesleept. Stringers zijn Bron: Arbeidsgemeinschaft für Karstkunde Harz e.V. http://www.argekh.net/uploads/pics/037_01.jpg anhydrite/carbonatelagen met een 4 Er wordt algemeen verondersteld dat enorme hoeveelheden NaCl op de top van de opgaande zoutpijler zijn opgelost in grondwater, waardoor de minder goed oplosbare anhydrite/carbonate als gipshoed op de toppen van de pijlers achterbleef. 2 zodanige dikte dat ze seismische trillingen reflecteren. Samen met alle data in bijlage 2 onderstreept dit dat een zoutpijler fors zwaarder is dan puur NaCl. Op zoek naar een gemiddelde lijkt het polytechnisch zakboekje het meest geautoriseerde standpunt in te nemen. Dit zakboekje stelt de dichtheid van het ruwe mineraal rocksalt op 2300-2400 kg/m3. Daarom is in figuur 2 de gemiddelde dichtheid van de zoutformaties geschat op een diepte onafhankelijke 2350 kg/m3. Dichtheid (kg/m3) versus diepte (m) 2800 2600 Rocksalt 2400 2200 2000 Overburden 1800 1600 1400 1200 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 Figuur 2: De dichtheid van rocksalt is diepteonafhankelijk, vanwege de verwaarloosbare porositeit. De dichtheid van de overburden is bepaald met de 55 datapunten in bijlage 1. De dichtheid van aardlagen neemt toe met de diepte, vanwege de porositeit die compactie en cementatie toelaat. Aardlagen onder een overburden van 2400 meter verkrijgen gemiddeld een hogere dichtheid dan rocksalt. Een overburden van 3 km dik blijkt een gemiddelde dichtheid te hebben van ongeveer 2200 kg/m3. 3 We kunnen eventueel overwegen dat het Zechsteinzout kort na afzetting nog niet de huidige dichtheid had bereikt. Binnen het indampingsmodel is dat een redelijke veronderstelling aangezien alleen gips afgezet kan worden uit water. De soortelijke massa van gips (2300 kg/m3) is echter ook te hoog om diapirvorming te faciliteren. Een recente publicatie in The Netherlands Journal of Geosciences wijst erop dat actieve breuklijnen en de originele dikte van de zoutlaag bijgedragen hebben aan zouttektoniek. 5 In hoeverre dit voldoende verklaring kan bieden voor het opwaarts persen van de zware zoutpijlers valt buiten het bestek van dit dichtheidsonderzoek. Conclusies Het uitgangspunt dat onder 500 meter diepte door compactie de sedimentaire gesteenten een hogere dichtheid verkrijgen dan rocksalt is onjuist. Dit omslagpunt ligt gemiddeld rond de 2400 meter. Het uitgangspunt dat een drie kilometer dik pakket van sedimentaire gesteenten een gemiddelde dichtheid van 2300 kg/m3 toegekend mag worden, is onjuist. Een betere schatting zou zijn 2200 kg/m3. De stelling dat zoutpijlers een gemiddelde dichtheid van 2168 kg/m3 kennen, is onjuist. Vanwege de bijdrage van zware anhydrite/carbonatelagen die zelfs accumuleren op de pijlers moet worden uitgegaan van 2350 kg/m3. De stelling dat bovenliggende lagen sinds het Trias door een hogere dichtheid het zout opwaarts hebben kunnen drukken, is onjuist. Zelfs vandaag is de dichtheid van rocksalt nog zwaarder dan de gemiddelde dichtheid van een overburden van 3 km dik. Zouttektoniek kan derhalve niet door een omslag van dichtheden zijn gefaciliteerd. 5 ‘Thin- and thick-skinned salt tectonics in the Netherlands; a quantitative approach’ (2012), Veen, J. H. ten & Gessel S. F. van & Dulk M. den, Netherlands Journal of Geosciences (Geologie en Mijnbouw), 91-4, pag. 447-464. 4 BIJLAGE 1: DICHTHEIDSANALYSE VAN DE LAGEN BOVEN HET ZOUT Periode Epoch (zie bijlage 4 voor beschrijving) Referentie Kwartair / Tertiair Upper North Sea Group Ref 1 Kwartair / Tertiair Kwartair / Tertiair Upper North Sea Group Upper North Sea Group Kwartair / Tertiair Diepte Poro Dichtheid langs siteit (Kg/m3) boor- (%) Poriën 6 gat gevuld met (m) water 0 ? 1300 B10-03 B17-05 584 660 39,3 30,7 2028 2175 Upper North Sea Group B17-06 675 33,8 2097 Upper Cretaceous Chalk Group B13-02 1624 26,1 2258 Upper Cretaceous Chalk Group B13-01 1814 37,6 2082 Upper Cretaceous Ekofisk Formation B14-01 1927 28,5 2206 Upper Cretaceous Ommelanden Formation F06-02 1463 31,7 2162 7 Upper Cretaceous Ommelanden Formation F02-A-03 26,1 2254 Upper Cretaceous Ommelanden Formation F03-03 1541 1656 18,8 2375 Upper Cretaceous Ommelanden Formation F03-01 1842 15,3 2251 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Vlieland Claystone Formation M04-01 2628 8,8 2528 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Vlieland Claystone Formation M07-03 2723 12,4 2526 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Kimmeridge Clay Formation B14-01 2219 15,8 2343 8 20,5 2324 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Kimmeridge Clay Formation F03-FB-107 2546 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Scruff Greensand Formation B13-02 2271 24,6 2228 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Scruff Greensand Formation F03-01 2365 20,7 2331 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Scruff Greensand Formation B18-03 2421 27,4 2190 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Scruff Greensand Formation F03-07 2487 21,5 2278 9 20,8 2267 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Stortemelk Member F18-10-S1 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Stortemelk Member F15-A-01 2565 15,3 2409 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Stortemelk Member M07-03 2729 14,7 2472 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Scruff Spiculite Member F18-01 2208 28,7 2159 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Scruff Spiculite Member F15-A-01 2580 19,5 2330 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Scruff Argillaceous Member F18-05 2449 18,8 2345 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Upper Graben Formation F03-FB-107 10 21,0 2330 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Upper Graben Formation F03-03 2583 17,2 2362 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Upper Graben Formation F03-04 2766 11,5 2435 11 20,4 2361 31,4 2124 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Upper Claystone Formation Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Middle Graben Sandstone Member 6 2082 2579 F03-FB-105- 2962 S3 12 F03-FB-105- 2967 S3 Voor de correlatie met de lithografie is de diepte langs het boorgat genoteerd. Waar een deviatie van meer dan 10 m is vastgesteld, is dit vermeld en gecorrigeerd. Deviatie treedt op wanneer schuin wordt geboord. 7 Diepte langs boorgat (1721) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 1541 m. 8 Diepte langs boorgat (2738) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2546 m. 9 Diepte langs boorgat (2316) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2082 m. 10 Diepte langs boorgat (2771) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2579 m. 11 Diepte langs boorgat (3791) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2962 m. 12 Diepte langs boorgat (3796) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2968 m. 5 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Lower Graben Formation F11-01 2282 18,0 2390 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Lower Graben Formation B18-03 2782 13,5 2351 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Lower Graben Formation F03-08 2840 15,7 2385 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Lower Graben Formation F03-01 2913 17,4 2384 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Lower Graben Formation F03-07 2924 14,8 2418 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Puzzle Hole Formation F09-02 1605 25,7 2258 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation F17-06 1651 17,7 2379 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation F18-07 2447 8,6 2619 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation F17-04 2458 19,0 2341 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation F15-06 2487 9,2 2478 13 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation F18-10-S2 15,3 2428 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation F18-02 2564 9,6 2504 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation F18-09-S1 2672 11,4 2546 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Friese Front Formation M04-02 2828 6,9 2485 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Terschelling Sandstone M01-01 2292 15,2 2441 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Terschelling Sandstone M04-02 2645 11,4 2485 Upper Jurassic/ Lower Cretaceous Rifgronden Member F17-04 2547 12,4 2445 Middle/Lower Jura Lower Werkendam Member ATWDL F11-01 2530 11,3 2532 Trias Solling Formation M08-02 2428 14,7 2440 Trias Lower Detfurth Sandstone Member F10-01 2704 21,6 2285 Trias Lower Detfurth Sandstone Member M07-02 2738 8,5 2563 1363 21,1 2301 14 2495 Trias Volpriehausen Clay-Siltstone Member N07-01 Trias Volpriehausen Clay-Siltstone Member M07-02 2757 7,8 2581 Trias Lower Volpriehausen Sandstone Member M07-02 2805 13,5 2419 15 20,7 2318 Trias Lower Volpriehausen Sandstone Member M07-05-S1 13 2885 Diepte langs boorgat (2908) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2495 m. Op diepte 1363 m zijn van boring M07-01 en N07-01 exact dezelfde metingen geadministreerd. Na verificatie van de originele documentatie bleek dat de data van N07-01 correct zijn. M07-01 is uit dit overzicht verwijderd. 15 Diepte langs boorgat (3455) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2885 m. 14 6 BIJLAGE 2: DICHTHEIDSANALYSE ZECHSTEINZOUT (ROCKSALT) Zechstein laag (zie bijlage 4 voor beschrijving) Zechstein Caprock Zechstein Group17 Of misschien: Zechstein Upper Clay Stone Formation, en: Z4 Pegmatite Anhydrite Member Z3 Carbonate Member Z2 Basal Anhydrite Member Z2 Carbonate Member Z2 Carbonate Member Z2 Carbonate Member Z2 Carbonate Member Z2 Carbonate Member Z1 Anhydrite Member Z1 Anhydrite Member Z1 Anhydrite Member Z1Carbonate Member Z1Carbonate Member Z1Carbonate Member Diepte langs boorgat 16 (m) 2523 1944 18 Referentie Porositeit F15-06 AKM-14 11,9 18,6 Dichtheid (Kg/m3) Poriën gevuld met water 2569 2440 1943 19 AKM-14 20,9 2373 1953 20 AKM-14 1,3 2935 1354 2618 2174 2607 21 2608 2828 3204 2624 22 2630 3213 2644 23 2646 3271 SLO-01 SLO-04 AKM-13 SLO-04 SLO-01 ANA-01 D15-02 SLO-04 SLO-01 D15-02 SLO-04 SLO-01 ANL-01 10,7 0,97 2,9 1,5 4,2 1,2 1,5 0,2 1,5 0,3 1,7 6,2 8,3 2739 2667 2662 2709 2658 2721 2759 2886 2874 2886 2712 2656 2597 Polytechnisch Zakboekje, 45e druk (1993), Koninklijke PBNA, E1; Tabel 1.25 Handels(triviale)namen en samenstelling Steenzout: ruw mineraal natriumchloride (NaCl) 16 2300-2400 kg/m3 Voor correlatie met de lithografie is de diepte langs het boorgat genoteerd. Waar een deviatie van meer dan 10 m is vastgesteld, is dit vermeld en gecorrigeerd. Deviatie treedt op wanneer schuin wordt geboord. 17 De naam ‘Zechstein Group’ is vaag. De zeer grote verschillen tussen het bovenste en het onderste deel van de data, met respectievelijk 59 en 8 meetpunten, wekken de indruk dat het twee separate Zechsteinlagen betreft. De hier gegeven mogelijkheid tot opsplitsing zou geverifieerd moeten worden door de kernen te onderzoeken. 18 Diepte langs boorgat (2177) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 1944 m. 19 Diepte langs boorgat (2176) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 1943 m. 20 Diepte langs boorgat (2186) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 1953 m. 21 Diepte langs boorgat (2623) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2607 m. 22 Diepte langs boorgat (2640) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2624 m. 23 Diepte langs boorgat (2660) vanwege deviatie gecorrigeerd naar 2644 m. 7 BIJLAGE 3: LOCATION MAP 24 D J 24 http://www.dinoloket.nl/sites/www.dinoloket.nl/files/file/Creta_Structural_element.pdf 8 BIJLAGE 4: BESCHRIJVING AARDLAGEN KWARTAIR/TERTIAIR Upper North Sea Group NU 25 Sequence of clays and fine-grained to coarse sands, locally gravel or peat and brown-coal seams. There is a general trend from coarse- to fine-grained sediments towards the north and west. UPPER CRETACEOUS Chalk Group CK 26 Thick succession, predominantly consisting of carbonate rocks. The bulk of the group comprises white, buff, cream and light-grey, hard, fine-grained, bioclastic limestones and marly limestones. Originally, these limestones had a more chalky nature, but as a result of deep burial they were compacted strongly and became denser. Locally, marls, calcareous claystones and glauconitic sands occur. Chert concretions, isolated or in layers parallel to the bedding, are common. Along the basin margin coarser bioclastic limestones and sand tongues are present. Ekofisk Formation CKEK 27 White, chalky limestones containing rare white and grey nodular and bedded chert layers, and thin, grey to green clay laminae. Some glauconite can occur in the basal interval. The unit displays a characteristic gradual increase in acoustic- and resistivity-log readings. Ommelanden Formation CKGR 28 Succession of white, yellowish-white or light-grey, fine grained limestones, in places argillaceous. Layers of chert nodules can be very common over thick intervals. Along the basin edge coarse, bioclastic limestones and tongues of sandstone occur. In southern Limburg, where the Upper Cretaceous is exposed, these are classified as separate formations (see Subdivision in Chapter 2). The formation comprises mainly hard, dense limestones (as result of compaction and cementation), but in its upper reaches it tends to be softer and more chalky in texture. Locally the total thickness may exceed 1800 m. Biostratigraphical and log correlation studies indicate in places several unconformities within the succession. Their regional extent and correlation still remains uncertain. UPPER JURASSIC / LOWER CRETACEOUS Vlieland Claystone Formation KNNC 29 Dark brownish-grey to grey claystone. Mica and very fine lignitic matter are common. Generally, the claystones are only very slightly calcareous. In offshore areas the upper part of the formation can locally be very calcareous. In the West Netherlands and Broad Fourteens Basin the formation is very silty to sandy with many intercalated siltstone and very fine sandstone beds, especially along the basin margin. 25 http://www.dinoloket.nl/upper-north-sea-group-nu http://www.dinoloket.nl/chalk-group-ck 27 http://www.dinoloket.nl/ekofisk-formation-ckek 28 http://www.dinoloket.nl/ommelanden-formation-ckgr 29 http://www.dinoloket.nl/vlieland-claystone-formation-knnc 26 9 Kimmeridge Clay Formation SGKI 30 In the northern part of the Dutch Central Graben, the formation is comprised of medium to dark olive-grey, generally silty claystones with numerous thin dolomite streaks (expressed on wire-line logs with a characteristic spiky appearance). Fossil fragments are common in lens-es, lignite particles occur frequently. Towards the south, the carbonate streaks and the olive hue disappear gradually. Furthermore, the claystones become increasingly silty to sandy. The formation becomes bituminous and free of carbonate beds towards the top in the northern occurrences. The upper parts can be increasingly sandy, slightly bituminous, micaceous and pyritic. Scruff Greensand Formation SGGS 31 Light-grey to greyish-green, very fine- to fine-grained, well-sorted, mainly massive sandstones. The formation generally has a very high glauconite content and shows varying amounts argillaceous matter. Large amounts of sponge spiculae sometimes form a conspicuous constituent of the upper part of the formation. The general configuration of the formation varies from distinctly massive to sheet-like. Stortemelk Member SGGSS 32 Generally consists of fine- to very fine-grained, argilla-ceous sandstone, slightly calcareous, glauconitic, with very fine lignite. Cored sections show some intercalations of up to coarse, glauconitic and sometimes argillaceous sandstone, and widespread, intense bioturbation. Scruff Spiculite Member SGGSP 33 Light green-grey, very fine- to fine-grained, glauconitic, slightly argillaceous sandstone. Commonly bioturbated. Abundant sponge spicules form a characteristic constituent of this member. Scruff Argillaceous Member SGGSA 34 Well sorted, greenish-grey, argillaceous, glauconitic sandstone. Strongly bioturbated, locally pyritic and lignitic. Upper Graben Formation SLCU 35 Two intervals of greyish brown, very fine- to fine-grain-ed, carbonaceous sandstones, separated by a silty claystone section. Both sand beds, but especially the upper sand bed, tends to display a funnel-shaped GRlog pattern. Middel Graben Sandstone Member SLCMS 36 Section of buff, fine-medium, moderately sorted sand-stone (up to 20 m thick) with calcareous cement. Its base is usually characterised by a high carbonaceous content. This sandstone unit has a lenticular configuration and is confined to the F03-F05 area. The GR log tends to show coarsening-upward trends (funnel shape). Lower Graben Formation SLCL 37 30 http://www.dinoloket.nl/kimmeridge-clay-formation-sgki http://www.dinoloket.nl/scruff-greensand-formation-sggs 32 http://www.dinoloket.nl/stortemelk-member-sggss 33 http://www.dinoloket.nl/scruff-spiculite-member-sggsp 34 http://www.dinoloket.nl/scruff-spiculite-member-sggsp 35 http://www.dinoloket.nl/upper-graben-formation-slcu 36 http://www.dinoloket.nl/middle-graben-sandstone-member-slcms 31 10 Section of greyish brown, very fine to fine-grained, well-sorted sandstones, occurring in beds generally less than 10 m thick, with intercalations of thin greyish brown silty to sandy claystones. The formation is generally carbonaceous with some distinct coal layers. The individual sandstone bodies have a rather restricted lateral extent. Especially in the upper parts of this unit the GR-log pattern of these beds tends to show a coarsening-upward trend. Puzzle Hole Formation SLCP 38 Regular alternation of light brownish-grey carbonaceous claystones, argillaceous siltstones with thin sandstone beds, and very frequent coal seams (10 to 20 seams per 100 m section). Particularly to the south the sandstone beds display a typical fining-upward character. The Puzzle Hole Formation displays a typical serrate pattern on both gamma-ray and sonic logs as a result of the rapid alternation of thin sandstones, siltstones, clay- stones, and coal seams. Friese Front Formation SLCF 39 Sequence of regularly alternating claystones, siltstones, and sandstones, with some coal beds and with common dispersed lignitic matter. The siltstones and claystones are generally grey or variegated, and become increasingly reddish-mottled towards the south (L-quadrant). Siderite spherulites and concretions are common. Sands occur in sheets, isolated, and amalgamated channels. The GR-log pattern shows a change from predominantly funnel-shaped in the north (F17) to predominantly bell-shaped in the south (Lquadrant). Several intervals of dark-grey to black silty, carbonaceous, fossiliferous claystone with intercalated calcareous beds can be encoun-tered in the formation. Terschelling Sandstone Member SLCFT 40 Fine- to medium-grained sandstone (occasionally up to coarse sand and gravel), well to poorly sorted. Carbonate cement, glauconite and lignite are common. The sandstones predominantly show fining-, and locally coarsening-upward trends and are found in sheets and channels, separated by thin intervals of claystones. Rifgronden Member SLCFR 41 Dark-grey, carbonaceous, locally silty to sandy claystone, with thin intercalated beds of well-sorted, very fine to fine-grained sandstone, dolomite and coal. An interval up to 25 m thick with several thicker sandstone and coal beds is included in the member. It is intercalated some 20 - 40 m below the top in most sections, but is not encountered in well L05-04. Cored sections of the member show wavy and flaser bedding, disturbed by bioturbation. The sandstone beds are crossbedded. Internal coarsening upward trends are frequently observed (cores, funnel-shaped log patterns). MIDDLE / LOWER JURA Lower Werkendam Member 42 37 http://www.dinoloket.nl/lower-graben-formation-slcl http://www.dinoloket.nl/puzzle-hole-formation-slcp 39 http://www.dinoloket.nl/friese-front-formation-slcf 40 http://www.dinoloket.nl/terschelling-sandstone-member-slcft 41 http://www.dinoloket.nl/rifgronden-member-slcfr 42 http://www.dinoloket.nl/lower-werkendam-member-atwdl 38 11 A grey, occasionally silty, claystone sequence, often containing characteristic clay-ironstone concretions and/or iron ooliths. Its base rests upon the bituminous claystones of thePosidonia Shale Formation and its top is defined by the first of the more calcareous, silty to sandy beds of the overlying Middle Werkendam Member. TRIAS Solling Formation RNSO 43 The formation consists of a basal, grey sandstone and overlying red claystone unit. In the Off Holland Low, the formation locally contains an unnamed sandstone interval intercalated in the claystones. Lower Detfurth Sandstone Member RBMDL 44 In the eastern part of the Netherlands this formation consists of two distinct sandstone units with an intercalated layer of reddish-brown siltstone or silty claystone. Only the equivalent of the lowermost bed is probably present in the western Netherlands offshore. The member is developed as a massive, lightcoloured, arkosic sandstone in the western Netherlands offshore and the southern onshore. The high quartz content and quartz cementation of the sandstones is typical there. In the northern offshore, halite cementation occurs in the vicinity of Zechstein salt domes. Volpriehausen Clay-Siltstone Member RBMV 45 This unit consists of stacked, small-scale fining-upwards cycles of fine-grained sandstone, siltstone, and claystone. Oolite beds may be intercalated. It commonly displays reddish to greenish colours. A number of claystone beds yield anomalously high readings on the gamma-ray log, which are very suitable for correlation purposes. The overall trend of this member is coarsening upwards. The unit grades laterally into the sandstones of the Lowerand Upper Volpriehausen Sandstone Members. Lower Volpriehausen Sandstone Member RBMVL 46 This member is a well-defined, pink to grey, (sub-)arkosic sandstone unit, frequently displaying a distinct, blocky character on the gamma-ray logs. The member contains reworked material of the underlying formation in its lower part, which in general is strongly cemented. Reworked clay blocks may cause high gamma-ray readings in this basal interval. A gradual interfingering transition exists between the Volpriehausen Sandstone Member and the overlying Volpriehausen Clay-Siltstone Member. PERM Zechstein Caprock Met Zechstein Caprock wordt de gipshoed boven op een zoutpijler bedoeld. Een beschrijving is niet op www.dinoloket.nl te vinden. Zechstein Group 47 43 http://www.dinoloket.nl/solling-formation-rnso http://www.dinoloket.nl/lower-detfurth-sandstone-member-rbmdl 45 http://www.dinoloket.nl/volpriehausen-clay-siltstone-member-rbmvc 46 http://www.dinoloket.nl/lower-volpriehausen-sandstone-member-rbmvl 47 http://www.dinoloket.nl/zechstein-group-ze 44 12 Sequence consisting of evaporites and carbonates with some thin intercalations of claystone. The evaporites consist of anhydrite, rock salt and minor amounts of bitter salts, and are locally strongly affected by halokinetic movements. Towards the southern edge of the Southern Permian Basin, siliciclastics gradually replace the evaporites and, to a lesser degree, the carbonates. Zechstein Upper Claystone Formation ZEUC 48 Interval between the highest recognisable carbonate, evaporite or siliciclastic member or formation of the Zechstein Group and the base of the Lower Germanic Trias Group. In the fringe area, this formation may even overlie the Upper Rotliegend Group. Lithologically the formation is composed of red-brown to pale brown, occasionally grey-green claystones with some anhydrite and/or carbonate stringers. These claystones often show remarkably low velocities on the acoustic log. In the upper part thin, well-cemented, sandy beds may occur. Z4 Pegmatite Anhydrite Member 49 The Pegmatite Anhydrite Member is a distinct white anhydrite unit, commonly with coarse halite crystals. Zechstein 3 Salt Member ZEZ3H 50 The Z3 Salt Member is a pure salt sequence, with gamma-ray readings comparable to those in the upper cycle of the Z2 Salt. In the middle and upper part two potassium-magnesium-rich salt beds are frequently observed. Among the minerals present are kieserite, carnallite and bischofite (Coelewijn et al., 1978). The recessive, upper part of this member is represented by halites with an increase in red clay content. Z3 Main Anhydrite Member ZEZ3A 51 The Z3 Main Anhydrite Member is generally developed as a relatively pure anhydrite body, but it can contain a large number of dolomitic or claystone intercalations. This unit may show strong variations in thickness over relatively small distances. Z3 Carbonate Member 52 The Z3 Carbonate Member is a brownish, slightly argillaceous, dolomitic limestone or coarse-crystalline dolomite, usually known by its German name ’Plattendolomit’ or the English equivalent Platy Dolomite (Visscher (1955) ; Brueren (1959) ). Locally oolites and stromatolites occur within this carbonate Clark (1980) . The thickest development is found in the sub-basins. It gradually thins towards the basin centre; this decrease in thickness is complemented by an increase in thickness of the overlying Z3 Main Anhydrite. Anhydrite beds occur frequently intercalated in the carbonate. In the upper part it may contain thin claystone beds. In the fringe area the member can become sandy. Zechstein 2 Salt Member ZEZ3H 53 The Z2 Salt Member consists mainly of halite. In this member, three cycles can be recognised, which can be correlated regionally across the southern North Sea (Cameron et al., 1992). The evaporite cycles are separated by polyhalite beds (RGD, 1991). The lower cycle is characterised at its base by interbedded anhydrite, claystone and polyhalite layers in the salt. This gives the salt a serrate log character. The middle cycle is built up of several sub-cycles, with an upwards-increasing potassium content. Along the edge of the 48 http://www.dinoloket.nl/zechstein-upper-claystone-formation-zeuc http://www.dinoloket.nl/z4-pegmatite-anhydrite-member-zez4a 50 http://www.dinoloket.nl/z3-salt-member-zez3h 51 http://www.dinoloket.nl/z3-main-anhydrite-member-zez3a 52 http://www.dinoloket.nl/z3-carbonate-member-zez3c 53 http://www.dinoloket.nl/z2-salt-member-zez2h 49 13 salt basin potassium-magnesium-rich layers occur. The upper cycle consists of very pure rock salt, with some potassium-magnesium salt layers near the top. These salts form the equivalent of the Stassfurt Potash seam in northwest Germany. Among the minerals identified are kieserite, carnallite and sylvite. In the sub-basins the salt is thin, and probably only the lower or middle cycle of the Z2 Salt Member is developed here. Z2 Basal Anhydrite Member 54 The Z2 Basal Anhydrite Member is generally developed as a massive body of relatively pure anhydrite. Zechstein 2 Carbonate Member 55 The Z2 Carbonate Member in the centre of the basin is developed as a thin, finely laminated, argillaceous, black and often bituminous limestone, designated in Dutch literature as the Stinking Shale Visser (1963) after the German ‘Stinkschiefer’. On the slope of the basin the member is developed as a thickerbedded limestone, the Fetid Limestone or ‘Stinkkalk’. Along the basin margin, this member usually consists of a massive to thick-bedded, light-coloured, sometimes oolitic or bioclastic dolomite, with intercalations of anhydrite. This typical facies is called Main Dolomite (Brueren (1959) ; Visser (1963) ). Towards the fringe area this unit’s lateral equivalents are anhydrite and claystone. On wire-line logs the Z2 Carbonate Member is characterized by an increasing amount of clay towards the top. Enormous thicknesses of this unit are recorded in southeast Drenthe (van Wijhe, 1981). The Z2 Carbonate Member has a more limited southward range than the Z1 and Z3 Carbonate Members (van Adrichem Boogaert and Burgers, 1983; Plomp and Geluk, 1988). Zechstein 1 Anhydrite Member 56 The Z1 Anhydrite Member is typically a massive anhydrite body which attains a huge thickness in the subbasins. Dolomite stringers occur frequently within the unit, which renders its distinction from the Z1 Carbonate and Z1 Fringe Carbonate Members difficult. The unit interfingers with the Z1 Middle Claystone Member, and thus may contain some clay in the sub-basins. The distinction of the boundary between these laterally equivalent members may be difficult in places. Where the Z1 Salt Member is intercalated in this unit, it is split into the Z1 Lower Anhydrite Member and the Z1 Upper Anhydrite Member. Zechstein 1 Carbonate Member 57 The Z1 Carbonate Member or ‘Zechsteinkalk’ commonly grades from argillaceous limestone at the base into crystalline dolomite at the top. The unit contains variable amounts of anhydrite, which explains the mostly gradational boundary with the overlying unit, the Z1 Anhydrite Member. Consequently, the boundary between these two units is sometimes ambiguous. In the sub-basins and the fringe areas the unit becomes very thick, permitting a subdivision into an argillaceous part (Z1 Lower Claystone Member) and a carbonate part (Z1 Fringe Carbonate Member). For cases where it is not possible to discern the Z1 CarbonateMember from the overlying Z1 Anhydrite Member, the term Z1 Anhydrite/Carbonate member (ZEZ1B) can be applied. This member has, however an informal status, since in most cases discrimination between these two members is possible. 54 http://www.dinoloket.nl/z2-basal-anhydrite-member-zez2a http://www.dinoloket.nl/z2-carbonate-member-zez2c 56 http://www.dinoloket.nl/z1-anhydrite-member-zez1w 57 http://www.dinoloket.nl/z1-carbonate-member-zez1c 55 14
© Copyright 2025 ExpyDoc