De Participatiesamenleving in de Praktijk over de kracht èn de kwetsbaarheid van zelf doen Thaddeus Müller De ontwikkeling van gemeenschappelijke diensten 9 Oktober 2014 “Ik wil die man wel helpen. Maar ik ga dat niet elke week doen” (Een bewoner uit Deventer). “Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar leven en omgeving” (Troonrede, 17 september 2013). 1 1. De participatiesamenleving In de afgelopen jaren heeft een uitgebreide discussie over bewonersparticipatie plaatsgevonden, waarin concepten als ‘actief burgerschap’, ‘betrokken bewoners’, ‘burgerparticipatie’ en ‘zelforganisaties’ de boventoon voeren. In uiteenlopende publicaties kunnen wij enthousiaste verhalen lezen – vaak best cases – over bewoners die iets zelf organiseren omdat zij het belangrijk vinden. Vaak heeft dit betrekking op de buurt of de wijk, maar het kan ook gaan om specifieke groepen bewoners zoals ouderen, jongeren of alleenstaande moeders. Deze voorbeelden hebben allen betrekking op de ‘participatiesamenleving’. 1.1. Inleiding en opzet In dit essay ga ik nader in op de ‘participatiesamenleving’ in Deventer. In mijn onderzoek voor de gemeente Deventer en welzijnsinstelling Raster heb ik gedurende een half jaar de praktijk van een drietal projecten gevolgd die georganiseerd zijn door en voor bewoners. Bij deze projecten willen bewoners hun diensten verlenen aan andere bewoners onder de noemer van ‘onderlinge hulp’. Ik heb me vooral gericht op het verloop van deze projecten, waarbij ik vertrek vanuit het perspectief van de betrokkenen. Hoe kijken zij tegen (de ontwikkeling van) hun project aan? Het blijkt dat dit soort bewonersprojecten kwetsbaar zijn en over deze kwetsbaarheid zal ik het hier hebben. Maar ik zal ook de potentie van deze projecten bespreken, die onder andere schuilt in de betrokkenheid van bewoners en de betekenis van elkaar helpen en voor elkaar zorgen. Voordat ik nader inga op de kracht en de kwetsbaarheid van zelforganisaties, bespreek ik eerst een aantal sociale contexten die van invloed zijn op deze projecten. Ten eerste is dat de context van het gemeentelijke beleid in Deventer als het gaat om participatie. Deventer is bekend geworden om zijn succesvolle ‘Wijkaanpak ‘. Sinds een jaar heeft deze stad zich gecommitteerd aan een nieuwe aanpak: ‘WijDeventer’, een aanpak die nadrukkelijk aansluit bij de ideeën omtrent de participatiesamenleving. Ten tweede bespreek ik een meer algemene context waarin de participatiesamenleving te plaatsen valt. Dit doe ik aan de hand van sociologische inzichten die duiden op fundamentele veranderingen die onze samenleving liquide (Bauman 2000, 2006), minder hecht (Putnam 2000) en onzekerder (Beck 1992, Giddens 2000) hebben gemaakt. De vraag die ik me hierbij stel is de volgende: zijn de verwachtingen van de beleidsmakers wel realistisch te noemen gezien deze sociale ontwikkelingen? Nadat ik in het kort heb aangegeven om wat voor projecten het gaat en hoe ik die onderzocht heb, bespreek ik diverse thema’s die bepalend zijn voor de wijze waarop de diensten zich ontwikkelen. In de slotbeschouwing rond ik het essay af door nader in te gaan op de complexiteit van de realisering van gemeenschappelijke diensten en plaats die in de context van fundamentele sociale transformaties. 2 1.2. WijDeventer “Ik zie dat mensen in mijn straat weinig contact hebben. Zo wil ik niet leven. Ik hoop dat we met ons project daar iets aan kunnen doen” (Bewoner uit Colmschate-Zuid). “Tijden veranderen en ook de Deventer Wijkaanpak staat niet stil. De afgelopen 20 jaar heeft de Wijkaanpak in Deventer zich steeds vernieuwd. De huidige maatschappelijke ontwikkelingen vragen om een andere aanpak. Onder een nieuwe naam; Wij Deventer” (Website WijDeventer). WijDeventer, gestart in 2013, is gericht op activering van bewoners en in het bijzonder op “mantelgerichte service voor buurt- en straatgenoten”. WijDeventer sluit hiermee aan op de huidige maatschappelijke discussie over participatie. Bij de succesvolle ‘Wijkaanpak’ van de afgelopen decennia lag de nadruk op een projectmatige benadering van twee jaar waarbij veel aandacht ging naar bewonersinitiatieven in de leefomgeving. Er vindt dus een verschuiving plaats naar initiatieven rondom wederzijdse hulp en ontmoeting, waarbij overigens nog wel plek is voor fysieke initiatieven. De nieuwe werkwijze kent tevens minder voorschriften en is daardoor minder procedureel van karakter. Bewoners kunnen snel aan de slag en financiering kan vlot geregeld worden. Met ‘WijDeventer’ stimuleert de gemeente ook de ontwikkeling van ‘gemeenschappelijke diensten’ in al haar wijken en dorpen. De drie projecten die voor dit essay van nabij gevolgd zijn, behoren tot deze diensten. Hieronder wordt verstaan: “Een gemeenschappelijke dienst helpt individuen/huishoudens door iets voor hen te doen. De gemeenschap organiseert zelf deze dienst. Deze dienst is een passend antwoord op - vaker voorkomende- gelijkluidende vragen van individuen/huishoudens uit die gemeenschap die het antwoord niet zelf of slechts gedeeltelijk kunnen organiseren.” De kenmerken van deze diensten zijn: Gemeenschapsvorming, toewijding en altruïsme. De bereidheid om iets voor anderen te doen zonder dat je er zelf direct individueel profijt van hoeft te hebben. Duurzaam karakter (langer dan twee jaar). Kan variëren in vorm, organisatie en financiering. Eigenaarschap van de dienst bij de gemeenschap Focus op “onderlinge hulp” Ook de gemeente en het professionele veld leveren een bijdrage aan deze gemeenschappelijke dienst (Bron: Gemeente Deventer/Raster, 2014) In mei 2014 bleek dat de nieuwe benadering veel enthousiasme had losgemaakt onder de bewoners. Er zijn bijna 300 groepen bewoners die zich bezig houden met het bedenken en uitwerken van initiatieven. Ruim honderd hebben betrekking op onderlinge hulp. Tevens zijn er circa 10 gemeenschappelijke diensten opgestart. Ik noem er een paar. Het project ‘Vervoersmaatjes’ richt zich op buurtbewoners die niet meer zelfstandig naar activiteiten kunnen. ‘Huiskamer café ‘Overzicht’ is voor bewoners die geen inzicht hebben in hun financiën, hierdoor in problemen dreigen te komen en ondersteuning nodig hebben bij het ordenen en budgetteren van hun geldzaken. ‘Vangnet Oosterik’ is gericht op een “nieuwe 3 invulling van naoberschap, zoals het bijstaan van mensen in geval van nood of kortstondige ziekte”. ‘De Taalsalon’ richt zich niet alleen op taalles voor allochtone vrouwen, maar ook op ontmoeting, het vergroten van het netwerk en het toe leiden naar een opleiding en (vrijwilligers)werk. Na een eerste verkenningsronde zijn drie projecten gekozen om van nabij te volgen. Het oog viel op deze drie projecten omdat die veel dynamiek kende, waardoor data verzameld kon worden om een antwoord te geven op de onderzoekvraag: Hoe verloopt het proces van de realisering van gemeenschappelijke diensten in de gemeente Deventer bezien vanuit het perspectief van de bewoners? Het onderzoek naar de gemeenschappelijke diensten had een etnografisch karakter. Ik ben bij bijeenkomsten geweest van bewoners en ik heb groepsgesprekken gehouden. Tevens heb ik individuele interviews gevoerd en heb documenten bestudeerd. Ook heb ik gesproken met de professionals1 die betrokken zijn bij de bestudeerde diensten. Tot slot heb ik geparticipeerd in twee ‘masterclasses’ waarin de professionals de voortgang van de projecten bespraken. 1.3. Drie pilots De drie geselecteerde bewonersdiensten hebben alle drie betrekking op “onderlinge hulp” en vonden plaats in Zandweerd (een naoorlogse wijk in Deventer-Noord), het Noordenbergkwartier (een oude wijk in de middeleeuwse binnenstad) en Colmschate-Zuid ( een jaren zeventig/tachtig nieuwbouwwijk in het oosten van Deventer). Alle drie de diensten hebben een folder/krantje gemaakt, waaruit ik citeer zodat duidelijk wordt waar zij voor staan: ‘Colmschate helpt elkaar’: “We hebben allemaal wel eens hulp nodig. Vaak kunnen we dat zelf regelen. Maar dat lukt niet altijd. Op zulke momenten kunt u contact opnemen met ons hulpteam. Want ‘Colmschate helpt elkaar’ regelt hulp voor en door mensen uit Colmschate. Kosteloos. Gewoon, omdat ze een goede buur willen zijn.” ‘Nabuurschap Noordenberg’ “Beste buurtbewoners, Graag willen we jullie op de hoogte brengen van een nieuw initiatief in het Noordenbergkwartier, waar wij allen wonen. Dit initiatief noemen we: Nieuw Nabuurschap. We zijn aan het onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om van elkaars kwaliteiten gebruik te maken en meer met elkaar verbonden te raken, voor zover hier behoefte aan is.” 1 Het gaat hier om met name opbouwwerkers en ouderenwerkers. 4 Zandweerd ‘Onderlinge Hulp in de Buurt!’. “Wij willen proberen om het u makkelijker te maken de hulp te vinden die u nodig hebt. We hebben contacten met diverse organisaties en vrijwilligers om dat mogelijk te kunnen maken. Wij stimuleren nieuwe vormen van onderlinge hulp, op basis van wederkerigheid. Eén van onze doelen is om het oude begrip "naoberschap" nieuw leven in te blazen.” Deze diensten zijn allemaal nog in ontwikkeling. ‘Colmschate helpt elkaar’ bevindt zich in een opstartfase en is begonnen in het voorjaar van 2014. Er zijn divers bewonersbijeenkomsten geweest, waarin de opkomst varieerde (tussen de vier en vijftien bewoners). De professional is de ‘spin in het web’ en probeert voorzichtig het project op gang te brengen. Bewoners zijn wel betrokken maar keken in het begin de kat uit de boom. De professional heeft onlangs een persoon gevonden die kartrekker wil zijn. Er is een folder gemaakt die na de zomer van 2014 over de hele wijk wordt verspreid. ‘Nabuurschap Noordenberg’ is een aantal keer bij elkaar gekomen. Zestien enthousiaste bewoners hebben zich aangemeld. Het gaat om doorgaans hoogopgeleide personen die graag zelf de regie willen voeren. Deze groep opereert zelfstandig en heeft bewust gekozen om zonder ondersteuning van een professional aan de slag te gaan om hun eigen onafhankelijkheid te waarborgen. Na een vliegende start lijkt de vaart uit deze dienst verdwenen. Nadat zeshonderd brochures zijn uitgedeeld zijn er vier reacties binnengekomen van personen met een hulpvraag. Toen de kartrekker op vakantie ging is de dienst stilgevallen. In juni is besloten om het vervolg van de dienst over de vakantie heen te tillen. De intentie is om ook aandacht te besteden aan de organisatorische infrastructuur. “Onderlinge Hulp in de Buurt!” in Zandweerd is ruim negen maanden actief. Er is in november 2013 een folder verstuurd en naar aanleiding daarvan zijn diverse succesvolle matches gemaakt tussen bewoners. De dienst wordt gedragen door drie kartrekkers die maandelijks bij elkaar komen en ook tussendoor contact hebben. Deze personen managen de dienst zelf en krijgen lichte begeleiding van een professional. Ze richten zich niet alleen op het samenbrengen van hulpvragers en hulpgevers, maar ontwikkelen ook andere diensten, zoals een uitlaatdienst voor honden en een wekelijkse busrit naar de markt en een winkelcentrum. De ontwikkeling van deze diensten laat zien dat het op touw zetten van een zelforganisatie rond het thema ‘onderling hulp’ geen sinecure is. Voordat ik hier nader op inga, zoom ik uit naar een hoger abstractieniveau: onze huidige samenleving. Hoe past de participatiesamenleving in het huidige tijdsgewricht? Is zij het logische gevolg van recente maatschappelijke ontwikkelingen, of staat de participatiesamenleving haaks op de structurele veranderingen en vormt zij een sociale anomalie? 1.4 De laat moderne samenleving De wens van de overheid dat bewoners meer gaan participeren en minder op haar leunen is begrijpelijk in een periode van financiële crisis waardoor er minder geld te verdelen valt. Deze wens valt ook te billijken als gekeken wordt naar de vergrijzing van de samenleving die tot (te) hoge kosten voor (ouderen)zorg gaat leiden. Tegelijkertijd moeten we ons afvragen hoe de wens van de overheid tot meer participatie van haar burgers zich verhoudt tot onze 5 veranderende samenleving. Wat kunnen politici en bestuurders verwachten van de vrijwillige inzet van burgers in het huidige tijdsgewricht? Als we kijken naar het dominante gedachtegoed in de sociologie, is onze huidige samenleving, ook wel de laat moderne samenleving genoemd, fundamenteel van karakter veranderd in de afgelopen decennia. Bauman (2000, 2006) gebruikt hiervoor het begrip liquide en Beck (1992) heeft het in dit verband over de risicosamenleving. Alles wat min of meer vanzelfsprekend was, zoals de relatie tussen overheid en burger, tussen man en vrouw, tussen ouders en kinderen, en normen en waarden over bijvoorbeeld privé en openbaar en leven en dood, is op losse schroeven komen te staan. Wat ooit zeker was, heeft haar zeggingskracht verloren. Dit heeft te maken met samenhangende processen als individualisering (van de sociale wereld), globalisering (van relaties, werk, goederen en cultuur), liberalisering (van de economie) en de opkomst van nieuwe technieken, in het bijzonder het World Wide Web. Deze veranderingen leiden tot wat Giddens ‘bestaansonzekerheid’ en een ‘identiteitscrisis’ noemt (Giddens 2000). We hebben cursussen, therapieën en zelfhelpboeken nodig om te reflecteren op hoe we tot elkaar verhouden in (intieme) relaties, wie we (willen) zijn en hoe we dat kunnen bereiken. Door de toename van keuzemogelijkheden, veroorzaakt door een combinatie van toegenomen welvaart, globalisering en internet, is het bepalen van wie we (willen) zijn voor velen een moeizaam en verwarrend ‘project’ geworden. De individualisering van de sociale wereld houdt in dat we minder afhankelijk zijn van anderen en daardoor ook meer op onszelf komen te staan. In aansluiting hierop stelt Putnam in ‘Bowling Alone’ (Putnam 2000), dat het sociaal kapitaal, zoals verenigingen, sociale controle, relaties en vaardigheden, waarover mensen kunnen beschikken drastisch is afgenomen. We verkeren meer en meer in een anonieme en onpersoonlijke wereld van vreemden (Lofland 1973). Zo beschouwt staat dus het ideale beeld van de zorgzame burger haaks op de hier geschetste maatschappelijke tendens. Diverse auteurs hebben zich verzet tegen het bovenstaande negatieve beeld van de samenleving. Zo wijzen diverse sociologen op het fenomeen van lichte gemeenschappen. Personen zijn niet meer voor een lange tijd verbonden aan een zelforganisatie maar sluiten zich aan bij een zelforganisatie wanneer het hen uitkomt. In de woorden van Hurenkamp (2006), die reflecteert over zijn eigen participatie: “Zo’n aso ben ik nu ook weer niet. Ik ben voortdurend met anderen in de weer en veel van mijn opvattingen over wat goed of slecht is, komen dan tot stand. Het zijn alleen geen traditionele verenigingen waar ik lid van ben, eerder ‘lichte’ gemeenschappen, die ik betreed en verlaat naar eigen inzicht.” Het gaat hier om een sociale wereld van vluchtige betrokkenheid die in enig mate emotioneel en sociaal betekenisvol kan zijn. Een voorbeeld van deze individualistische betrokkenheid is een studie naar het fitnesscentrum als lichte gemeenschap. De auteurs stellen dat er tegelijkertijd sprake is van vrijblijvende anonimiteit en van vormen van 6 interacties en relaties, waardoor personen sociale herkenning ervaren en zich thuis voelen (Elling, Ferez & van der Leest 2007). Deze lichte vormen van betrokkenheid zien we ook terug in een niet stedelijke setting zoals het landelijke gebied in Drenthe. In een studie over actief burgerschap maken dorpsbewoners duidelijk dat ze op zoek zijn naar een nieuwe, moderne vorm van nabuurschap, die minder verplichtend en knellend is (Müller 2011). In mijn studie ‘De warme stad’ (2002) sluit ik aan op deze discussie over hoe we ons tot elkaar verhouden. Ik beschrijf hierin diverse interactievormen die stedelingen aangaan, waardoor ze een positieve betekenis kunnen geven aan de wereld van vreemden en zich er thuis kunnen voelen. Zonder al te veel op details van mijn proefschrift in te gaan, komt duidelijk naar voren dat personen die sociale warmte kunnen creëren in de anonieme wereld van vreemden beschikken over diverse sociale vaardigheden, waardoor zij kunnen opereren als een ‘sociaal entrepreneur’, een persoon die vaardig is in de omgang met (onbekende) anderen. Ik veronderstel dat juist een ‘sociaal entrepreneur’ makkelijk kan maneuvreren in ‘lichte gemeenschappen’ als de ‘gemeenschappelijke diensten’ in Deventer. Ik verwacht dat iemand met de vaardigheden van een sociaal entrepreneur beter kan participeren in ‘gemeenschappelijke diensten’, als gever of ontvanger van hulp. De verwachte participatie heeft immers betrekking op personen die buiten een netwerk van bekende personen vallen, zoals vrienden, ouders en buren. Zij die al deel uitmaken van zo’n netwerk, kunnen doorgaans al aan op de hulp van vrienden, kennissen, kinderen en buren. Bovendien moeten we ons niet alleen de vraag stellen wie kan participeren in ‘lichte gemeenschappen’, maar ook of deze geschikt zijn voor ‘hulp’ en ‘zorg’. Voordat ik hierop terugkom in de slotbeschouwing, bespreek ik aan de hand van een aantal thema’s de dagelijkse praktijk van de drie gemeenschappelijke diensten die ik van nabij heb onderzocht. 2. Gemeenschappelijke Diensten” In dit hoofdstuk ga ik nader in op diverse thema’s die van invloed zijn op de ontwikkeling van de bestudeerde gemeenschappelijke diensten: de betrokkenheid van bewoners de kracht van vergrijzing de betekenis van hulp geven en ontvangen schroom de relatie tussen hulpgever en hulpvrager het organiseren van onderlinge hulp en de rol van professionals daarbij. “Inmiddels ben ik zelf 68 jaar geworden en dringt deze toekomstvraag zich aan mij op. Daar zou ik met een paar mensen uit de buurt wel over willen brainstormen. Hoe geven we de zorg vorm in onze buurt?” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). 2.1. Betrokkenheid van bewoners Zoals ik al eerder heb aangegeven, is een van de eerste observaties van WijDeventer dat velen zich aangesproken voelen door het idee om zich in te zetten voor hun medemens. 7 Kennelijk spreekt dit burgers aan. Iets willen doen voor iemand die dat nodig heeft. Dit gaat zelfs zo ver dat diverse diensten in Deventer meer vrijwilligers kennen die hulp willen verlenen dan mensen die daarom vragen. Maar dat er veel mensen zijn die zich als vrijwilliger aanmelden hoeft ook niet zo’n verrassing te zijn. Vele Nederlanders zijn vrijwilliger en zetten zich wekelijk, zo niet dagelijks in voor hun medemens. Volgens het CBS zijn er 5,8 miljoen vrijwilligers in Nederland (Houben-van Herte en te Riele, 2011). Gemiddeld besteden vrijwilligers bijna vijf uur per week aan vrijwilligerswerk (Bekkers, 2013; Van Houwelingen & de Hart, 2013). In Deventer zijn er circa 30.000 vrijwilligers actief. Ze vormen een reservoir voor projecten als de ‘gemeenschappelijke diensten’ in Deventer. Vrijwel alle personen die ik gesproken heb, zetten zich al als vrijwillig in, bijvoorbeeld als klusjesman, verkoper bij de recyleshop of als (mede-)organisator van een buurtfeest. Een voorbeeld hiervan komt uit Colmschate-Zuid. Een bewoner die ik gesproken heb, woont in een flat voor ouderen en helpt daar anderen met kleine klusjes, zoals boren en het repareren van elektronische spullen. Hij is een van de weinige mannen in de flat en wordt regelmatig gevraagd om hulp te verlenen. Hij doet dit al jaren en vindt dit de normaalste zaak van de wereld. Hij weet ook dat achter de hulpvraag van sommige personen eenzaamheid schuilgaat. Hiervan gaf hij een voorbeeld. Eens in de tijd, zo rond half negen, na het acht uur journaal wordt hij gebeld door een vrouw van in de 90 met dezelfde klacht: de tv is stuk. Hij weet al dat de tv niet stuk is, maar dat ze verlegen is om een praatje. Hij zegt tegen zijn vrouw dat hij even weg moet en zij weet ook wat er aan de hand is. Hij praat een uur met de oudere vrouw en verlicht zo haar eenzaamheid. Wat ook uit de gesprekken naar voren komt is dat er al veel onderlinge hulp is op straatniveau. Het volgende voorbeeld komt uit de binnenstad. Een bewoonster geeft aan dat zij en haar partner na jaren weer terugkeerde naar het Noordenbergkwartier: “Meteen voelden we ons weer thuis. Hoe goed deze beslissing is geweest merkten we des te meer toen Huib ongeneeslijk ziek bleek te zijn en na ruim vier maanden ziek te zijn geweest, stierf. Buren en andere buurtbewoners, de crew van de Fermerie2: ze waren en zijn een warme omhelzing in het leven. Zo’n buurt gun je iedereen” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). De sociale warmte die de bewoners ervaren hangt wellicht samen met het gegeven dat een groot deel van hen al lang in hun buurt woont en op verschillende manieren betrokken is bij hun woonomgeving. Zo vinden veel van hun sociale activiteiten plaats in de buurt. In de gesprekken met de bewoners heb ik de vraag gesteld waarom ze deel nemen aan de gemeenschappelijke diensten? Het eerste antwoord is doorgaans iets in de trant van ‘ik vind het belangrijk om mensen te helpen’ en ‘ik vind het leuk om iets voor anderen te doen’, maar als ik doorvraag komen ook andere motieven naar voren, zoals het zoeken naar zingeving en een dagbesteding. Een man in Zandweerd, maakte duidelijk dat hij geen zin had om ‘de hele dag binnen te zitten sippen’. Een vrouw uit Bathmen vertelde dat toen zij net was verhuisd naar dit dorp zij niks om handen had en daarom zich had aangemeld als vrijwilliger. Een vrouw uit Colmschate-Zuid gaf aan dat ze sinds haar pensioen meer tijd vrij heeft. Naast dat ze het vanzelfsprekend vindt om anderen te helpen, gaf ze ook aan dat ze 2 Het ‘buurthuis’ in het Noorderbergkwartier. 8 het leuk vond om iets om handen te hebben. Dat werd duidelijk tijdens een bijeenkomst waarin gezocht werd naar een ‘match’ tussen vraag en aanbod. De professional werkte een lijst van vragen af en toen ze bij ‘onkruid wieden in een tuin’ aankwam stak de bewoonster direct haar hand omhoog. Toen ik haar vroeg waarom ze zo enthousiast was, zei ze dat ze het fijn vindt om in de tuin te werken. Anderen geven ook nadrukkelijk aan dat zij zich zorgen maken over de toekomst. Zij realiseren dat zij moeten werken aan hun netwerk om te kunnen blijven rekenen op de hulp van anderen. Kortom, zij organiseren het project ook voor zichzelf. “Onlangs las ik het blad Noorderbreedte dat een geheel nummer wijdde aan ‘gezond oud worden’. Hoe te wonen als je oud bent? Bijvoorbeeld in een oud historisch pand dat verbouwd is tot woon- en werkruimte? Hoe te zorgen voor elkaar: mantelzorg nieuwe stijl? Dit is een thema waar mijn interesse naar uit gaat: wonen met zorg. Inmiddels ben ik zelf 68 jaar geworden en dringt deze toekomstvraag zich aan mij op. Daar zou ik met een paar mensen uit de buurt wel over willen brainstormen. Hoe geven we de zorg vorm in onze buurt?” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). Een andere motivatie is ingegeven door de bezuinigingen in de zorg. Bewoners geven aan dat ze er vanuit gaan dat ze minder kunnen rekenen op de (lokale) overheid en die situatie voor willen zijn door te participeren in gemeenschappelijke diensten. Een andere reden om mee te doen heeft betrekking op de sociale cohesie in de wijk. Sommige personen geven aan via hun deelname aan de dienst andere personen te willen leren kennen. “Ik heb goed contact met de buren, maar ik ken de mensen in het straatje achter mij nauwelijks. Als ik de flyers uitdeel hoop ik ze beter te leren kennen” (Bewoner uit Colmschate-Zuid). Over de verwachtingen ten aanzien van de gemeenschappelijke diensten zijn mensen minder uitgesproken. Ze nemen een afwachtende houding aan en zien wel hoe het project zich ontwikkelt. Dat betekent niet per definitie dat ze een vrijblijvende houding aannemen. Ze stellen zich doorgaans vraaggericht op. Dat geldt met name voor de ‘kartrekkers, c.q. ‘organisatoren’ van de dienstverlening. In elk gebied wordt hier op een andere manier invulling aan gegeven. In Zandweerd ligt de nadruk op het inspelen op geconstateerde behoeftes zoals het organiseren van vervoer voor winkelen in het centrum of in een winkelcentrum. In het Noordenbergkwartier ligt de nadruk op het spontane proces. Dit hangt ook nauw samen met het sociale karakter van de binnenstad waar veel personen wonen die een aversie hebben tegen ‘opgelegde’ structuren: “We gaan wat mij betreft niet meteen beginnen met structuur en vorm. Eerst is er de ontmoeting en van daaruit zou ik verder willen kijken” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). Bij een deel van de vrijwilligers zien we nadrukkelijk dat zij een limiet willen stellen aan hun betrokkenheid bij een hulpvraag. Dit varieert per persoon, maar grofweg komt het erop neer dat vele personen zich niet verplicht willen voelen om bijvoorbeeld elke week een persoon te helpen. De vrijwilligers streven naar een bepaalde mate van vrijblijvendheid, wat begrijpelijk is gezien de andere verplichtingen die ze hebben. 9 Wat opvalt is dat een groot deel van de actieve bewoners gerekend kan worden tot de categorie ‘ouderen’. Enerzijds valt dat te verklaren door het gegeven dat juist deze groep door de afwezigheid van een betaalde baan, hun vrije tijd kunnen (en willen) aanwenden voor vrijwilligerswerk. Anderzijds voelen zij zich aangesproken door de thema’s ‘zorg’, ‘onderlinge hulp’ en ‘zelfstandig wonen’. Het gaat voor hen om een sociale realiteit waarmee zij nu, of in de nabije toekomst geconfronteerd worden. 2.2. De kracht van vergrijzing “Ik ben 65 geworden en dan ga je ook naar de toekomst kijken en dan maak ik me zorgen. Zeker met al die bezuinigingen. Daarom wil ik ook meedoen. Straks heb ik anderen nodig. Alleen zal ik het niet redden, zeker als het aan deze regering ligt.” (bewoonster ColmschateZuid). “Als je 70 bent, heb je nog 15 jaar te gaan. Huppekee. Plannen maken. Aan de gang. “ Rudie Westendorp ‘(schrijver van ‘Ouder worden zonder het te zijn’) (Rozenbroek 2014). Een groot deel van de hulpvragers en -gevers zijn ouderen. Het gaat hier om een specifieke groep bewoners waar in de afgelopen jaren veel over te doen is geweest in de media en de politiek. Grofweg kunnen we twee perspectieven op ouderen onderscheiden, die onze blik op de alledaagse praktijk van het leven van ouderen bepalen. Enerzijds is dat het “Zwitser leven gevoel”-perspectief, anderzijds is dat het “geranium”- perspectief. In het ‘Zwitser leven gevoel’- perspectief wordt de derde levensfase gezien als een uitdaging, als een kans om te genieten van het leven door het welverdiende pensioen. In deze benadering van ouder worden ligt de nadruk op de vitaliteit van ouderen. Het ideale beeld dat hierbij hoort is van twee gebruinde ouderen, vaak man en vrouw, die genieten van de zon in een mooie subtropische omgeving. In het ‘geranium’-perspectief is het pensioen dat ons te wachten staat helemaal niet zo riant. En naar mate de leeftijd vordert zien we dat het netwerk van ouderen inkrimpt, waardoor zij minder kunnen rekenen op anderen voor emotionele, sociale en financiële steun. Een ander element van het ‘geranium’-perspectief is de fysieke achteruitgang, waardoor ouderen minder mobiel worden, minder activiteiten kunnen ontplooien en hun netwerk minder goed kunnen onderhouden. Hun horizon is niet die van een mooi subtropisch eiland, maar blijft beperkt tot hun woning en directe woonomgeving. Dit perspectief wordt in de media vaak aangevuld met schrikbeelden van vergrijzing - die onderdeel zijn van een morele paniek - zoals ouderen die een dag of langer op de grond liggen zonder dat ze worden geholpen. Een ander schrikbeeld betreft ouderen die overleden zijn en weken, maanden zo niet jaren onopgemerkt worden. Een recent voorbeeld heeft betrekking op een vrouw die tien jaar lang onopgemerkt dood lag in haar woning in Rotterdam. Het werd als voorbeeld aangehaald van de anonieme kille samenleving waarin onderlinge hulp ver te zoeken is. Als we naar de dagelijkse praktijk van de ‘gemeenschappelijke diensten’ kijken, zien we dat de twee eerder geschetste perspectieven (tropische eiland versus geranium) geen recht doen aan de kracht en kwetsbaarheid van vergrijzing. Enerzijds zien we ouderen die inderdaad vitaal en autonoom zijn, maar niet kiezen voor een leven waarin ze volledig gericht zijn op zichzelf. Er zijn juist veel ouderen die zich willen inzetten voor anderen en daar ook de tijd voor hebben. Een voorbeeld hiervan komt uit 10 Colmschate-Zuid. De bewoonster met wie ik sprak, was 65 jaar en gestopt met werken. Ze had zich aangemeld als vrijwilliger voor de gemeenschappelijke dienst: De vrouw vertelde dat ze via haar buren een oudere vrouw had ontmoet die ze had geholpen. De vrouw die ik sprak hield de oudere vrouw eerst op afstand omdat ze “nogal negatief uit de hoek kwam”. Omdat ze bij een bezoek aan een gemeenschappelijke kennis liet vallen dat ze geïnteresseerd was in breien had de vrouw haar wat wol gegeven. Zo zijn ze in contact gekomen. De oudere vrouw vertelde veel over haar leven en de problemen die ze had gehad. Toen zag de hulpgever ook in waarom de vrouw zo negatief was: “ze heeft het niet makkelijk gehad in haar leven. Dan leer je ook iets over jezelf, dat je niet zo snel met je oordeel moet klaar staan”. Ze heeft de oudere vrouw ook geholpen met winkelen. Ze gingen ook samen een kopje koffie drinken. De hulpgeefster nam de tijd om de oude vrouw het naar haar zin te maken. “In het voorjaar als alles in bloei stond, namen we een andere route door de stad, want ze hield van bloemen en kon daar erg van genieten”. Drie weken voor het gesprek dat we hadden is de oude vrouw aan kanker overleden. De hulpgeefster had haar tot bijna het einde kunnen helpen. Met de toenemende vergrijzing zal dit reservoir van vrijwilligers toenemen. Meer bewoners zullen zich inzetten voor anderen. Niet alleen om altruïstische redenen, maar ook meer persoonlijk motivaties, die ik later zal bespreken. In de gemeenschappelijke diensten zien we ook de kwetsbaarheid van vergrijzing bij ouderen. Het gaat hierbij vooral om ‘oude’ ouderen die zich eenzaam voelen door het overlijden van een partner, of door een lichamelijke beperking hulp nodig hebben om bijvoorbeeld ergens te komen. Ook hierbij moeten we opletten om niet in een karikaturale beschrijving te blijven steken. Ook dit beeld dient genuanceerd te worden. Sommige bewoners kiezen voor eenzaamheid en vinden het prettig om met rust gelaten te worden, anderen nemen zelf initiatief om contact te zoeken en sluiten zich aan bij diverse activiteiten en organisaties om hun sociale leven te verrijken. Bovendien hebben deze ’behoeftige’ ouderen ook talenten waar weer anderen gebruik van kunnen maken. Ik kom hier later op terug. Als we kijken naar de dagelijkse praktijk van de gemeenschappelijke diensten, lijkt het verstandig om de groep ouderen te differentiëren. Er is een groep jonge fitte ouderen die zich graag willen inzetten voor anderen. Het gaat hier om de categorie die ergens zit tussen de 60 en 75 en zich nog fit voelt. En er is de categorie 75-plus. Door het overlijden van een partner en/of door het hebben van een chronische ziekte ontstaat vaak een situatie van eenzaamheid die moeilijk te veranderen is (Tilburg 2011). Wellicht is dit een groep waar gemeenschappelijke diensten zich nadrukkelijk op kan richten? Een vraag die hierop aansluit is of in de gegeven hulp rekening wordt gehouden met de kwetsbaarheid van deze ouderen. Dit hangt nauw samen met de betekenis van hulp geven en ontvangen. 2.3. De betekenis van hulp geven en ontvangen De kracht van de gemeenschappelijke diensten schuilt niet alleen in de betrokkenheid van de bewoners en in de kracht van ouderen, maar ook in de betekenis van het hulp geven voor de ontvanger. Het gaat vaak niet alleen om een ‘zakelijke’ transactie in de vorm van een dienst die verleend wordt, zoals al duidelijk is geworden uit de eerder gegeven voorbeelden. Dikwijls gaat er een diepere betekenis schuil achter een hulpvraag en wordt 11 die gaandeweg ontdekt, maar soms is die ook heel expliciet. Ik geef een tweetal voorbeelden. Een bewoonster uit Zandweerd had aangegeven dat zij graag naar een winkelcentrum wilde gaan waar zijn vroeger regelmatig kwam. Maar sinds zij niet meer beschikt over een rijbewijs is het voor haar veel te omslachtig om daar te komen. Een jonge moeder had aangeven dat zij mensen met een vervoersprobleem wilde helpen. Toen de ‘match’ gemaakt werd gaf ze wel aan dat ze haar jonge dochter mee moest nemen. Dat vond de oudere vrouw geen probleem. Op zaterdagmorgen zijn ze naar het winkelcentrum gegaan. De oudere vrouw straalde toen ze er over praatte en noemde de ervaring een ‘sensatie’. Ze had het gevoel dat ze er helemaal uit was geweest. Ze hadden de tijd genomen om te winkelen en ze hadden ook een kopje koffie samen gedronken. Op deze manier is vervoer een ‘dagje uit’ geworden. In het tweede voorbeeld is de diepere betekenis van onderliggende hulp het meest expliciet. Een vrouw die regelmatig pijnaanvallen heeft, heeft aangegeven dat zij iemand nodig heeft als zij daar last van krijgt. Ik vroeg aan de hulpgever wat ze dan deed. “Niet zo veel eigenlijk. “ “Praten jullie dan samen?” vroeg ik haar. “Nee, ook niet.” “Wat doen jullie dan?” “Zij ligt in haar bed en ik zit op een stoel naast haar en houd haar hand vast.” In deze twee gevallen zien we hoe betekenisvol ‘onderlinge hulp’ kan zijn. Tegelijkertijd zien we ook dat het niet iets is dat een ‘licht’ karakter heeft. Het is aanzienlijk meer dan een transactie. Achter de hulpvraag zit wat ik noem levensleed, zoals eenzaamheid, onverwerkt verleden en ernstige ziekte. De kwaliteit van de hulpgevers is dat zij dit inzien, aanvoelen en hier ook op reageren. Vaak door er gewoon te zijn en aandacht te geven. Ik noem dit ‘affectieve hulp’. Als we kijken naar de situatie van personen die voor hun hulp bij gemeenschappelijke diensten komen, kunnen we er van uit gaan dat bij velen sprake is van een vergelijkbare situatie. De personen die afhankelijk van deze projecten zijn, beschikken doorgaans niet over een (actief) sociaal netwerk en kunnen daardoor een gebrek aan sociale warmte ervaren. We kunnen daarom spreken over een kwetsbare groep bewoners, die afhankelijk is van affectieve hulp. In de voorbeelden zien we dat de hulpgevers precies aanvoelen hoe de vork in de steel zit en daar ook rekening mee houden. Maar geldt dat voor alle vrijwilligers die zich aanmelden bij deze diensten? Voor een deel zeker niet. Sommige vrijwilligers hebben duidelijk aangegeven dat zij zich niet verplicht willen voelen om op een vast tijdstip iemand te helpen. Zij kiezen voor vrijblijvendheid en willen geen betekenisvolle relatie aangaan met de hulpvrager. Hier schuilt een van de kwetsbaarheden van ‘onderlinge hulp’. Niet iedereen is geschikt voor ‘affectieve hulp’. Ook is het zo dat niet iedereen geschikt is voor het vragen van hulp. Dit hangt nauw samen met het gevoel van ongemak dat hiermee gepaard kan gaan: schroom. 12 2.4. Schroom Verwacht kan worden dat het met de vergrijzing van de Nederlandse bevolking meer mensen baat hebben bij gemeenschappelijke diensten waarin hulp wordt aangeboden. Maar we zien in de drie projecten dat ouderen zich niet massaal aanmelden. Hoe kan dat? Wat is er aan de hand? Naar aanleiding van de geringe aanmeldingen stellen sommige ‘kartrekkers’ zich de vraag of hun dienst wel nodig is. Misschien is de beeldvorming rond personen die hulp nodig hebben, met name ouderen, wel overtrokken en zijn er genoeg personen en instanties die hen kunnen helpen. Het is een vraag die actieve bewoners niet makkelijk kunnen beantwoorden. Wellicht zijn de mensen die hulp nodig hebben moeilijk te bereiken, stellen ze, of misschien moeten we meer ruchtbaarheid geven aan het project: “het is nog onvoldoende bekend bij de bewoners”. De professionals en vrijwilligers geven ook aan dat personen, met name ouderen, het niet makkelijk vinden om iets te vragen aan anderen. In dit verband spreken degene die betrokken zijn bij een gemeenschappelijke dienst over schroom of ‘vraagverlegenheid’. Dit onderwerp is in de gespreken met bewoners ook naar voren gekomen. Oudere bewoners die om hulp vragen, voelen zich al snel tot last van anderen. Ze voelen zich ongemakkelijk omdat zij bang zijn dat ze misschien oneigenlijk gebruik maken van de goedheid van anderen, of hen misschien overvragen. Een oudere vrouw bracht haar huidige inzet bij ‘Colmschate helpt elkaar’ in verband met het ongemak iets te vragen aan een ander: “Als ik me nu inzet voor anderen, dan voel ik minder gêne om hulp te vragen als ik het zelf nodig heb, want dan heb ik het verdiend”. Vaak zijn ouderen het ook niet gewend om hulp te vragen. Voor het grootste deel van hun leven zijn ze zelfstandig geweest en nu moeten ze die zelfstandigheid voor een deel inleveren. De schroom heeft niet alleen te maken met een vorm van beleefdheid - de ander niet tot last willen zijn - maar ook met het zelfbeeld van ouderen. De betekenis van hulp vragen hangt namelijk ten dele samen met de acceptatie van ouderdom en het fysieke onvermogen dat daarmee gepaard gaat. Ouder worden is een transitie die samenhangt met identiteit. En dat is in ons tijdsgewricht met name problematisch vanwege de nadruk op individualisme, zelfbeschikking en onafhankelijkheid. De generatie ouderen van de komende jaren is gevormd in een samenleving die zich ontdaan heeft van diverse vormen van sociale controle, zoals de kerk en de buurt, en het individu voorop stelt. Hulp vragen kan dan ook de symbolische lading krijgen van verlies van onafhankelijkheid en daarmee van verlies van sociale status. Ouderen willen zo lang mogelijk de regie kunnen voeren over hun leven en niet als hulpbehoevend overkomen. Als hulpbehoevende worden ze geconfronteerd met een lagere status, paternalisme en uitsluiting. Vooral degene met een sterk ontwikkeld besef van individualisme hebben het gevoel dat als zij zich hulpbehoevend opstellen dat anderen over hun leven gaan beslissen. Dit past niet bij hun zelfbeeld van zelfstandig individu. Een voorbeeld van dit sociaal psychologische mechanisme betreft ouderen die weigeren een rollator te gebruiken omdat het niet past bij hun identiteit: hoe zij zich zien en hoe zij willen dat anderen hen zien. Zij lopen liever moeizaam door de stad te schuifelen dan dat ze gebruik moeten maken van een rollator. 13 Projecten als onderlinge hulp zijn kwetsbaar door de schroom rond hulp vragen en ontvangen. Daarom moeten ze op dusdanige wijze worden vormgegeven dat schroom minder betekenisvol wordt in relatie tot het vragen van hulp. Een eenvoudige ingreep is om bewoners een kleine vergoeding te laten betalen voor de gevraagde dienst, waardoor zij zich minder bezwaard voelen. Hierdoor kunnen zij ook de relatie met de hulpgevers weer in balans brengen, zodat die een meer gelijkwaardig karakter heeft. Een ander aspect is hoe een dienstverlening als onderlinge hulp gepresenteerd wordt aan bewoners in bijvoorbeeld een folder. Als de nadruk ligt op zorg, ziekte en eenzaamheid, willen bewoners daar wellicht niet mee geassocieerd worden. Het is van belang om te kiezen voor een neutrale en gebalanceerde beeldvorming die de hulpvraag normaliseert. Tot slot kunnen de hulpvragers aangesproken worden op de twee kanten van onderlinge hulp: wat hebben ze nodig en wat kunnen ze zelf geven. Dit doorbreekt tevens de schijntegenstelling tussen hulpgever en hulpvrager, waar ik nader op inga in de volgende paragraaf . 2.5 De relatie tussen hulpgever en hulpvrager Naast de eerder geschetste beeldvorming rond ouderen, bestaat er een ander dominant beeld dat van invloed is op de ‘gemeenschappelijke diensten’, namelijk de beeldvorming over de relatie tussen de hulpgever en hulpvrager. Hierin is sprake van een binaire oppositie waarin de eerste staat voor een competent, onafhankelijk en een dienstbaar persoon. De hulpvrager kent een andere, minder te benijden positie. Deze is incompetent, behoeftig, afhankelijk van anderen en dient zich dankbaar op te stellen. Het is van belang om dit statische beeld te doorbreken. Niet alleen omdat het een rem is voor mensen om zich aan te melden als hupvrager, vanwege de eerder besproken schroom, maar ook omdat 1) het niet strookt met de dagelijkse praktijk en 2) omdat op deze manier geen gebruik wordt gemaakt van de potentiële krachten van de hulpvrager. Als we goed kijken naar de dagelijkse praktijk van de gemeenschappelijke diensten zien we dat de hulpgevers vaak ook specifieke behoeftes hebben die ze kunnen vervullen met het verlenen van een dienst. Ze verwoorden dat dan niet als iets dat met levensleed te maken heeft. In plaats van eenzaamheid hebben ze het over ‘dagbesteding’ en ‘mensen willen leren kennen’. Een voorbeeld hiervan komt uit Bathmen. In het groepsgesprek dat ik voerde met enkele vrouwen uit het dorp haalde een van hen het voorbeeld van de pianospeler aan. Er was een man die zich had aangemeld om piano te spelen bij mensen die dat leuk zouden vinden. Daar bleek animo voor te zijn en hij kon aan de slag op een aantal locaties. Maar al snel bleek dat de man zichzelf eenzaam voelde en op zoek was naar contact. Via zijn pianospel ontmoette hij andere personen in het dorp en leerde hij nieuwe mensen kennen. Bewoners geven ook aan dat ze veel voldoening halen uit hun vrijwilligerswerk. De waardering die ze ontvangen van de hulpvrager is een belangrijke stimulans voor hun betrokkenheid. Daarnaast heeft het ook een positieve invloed op hun eigen identiteit, in het 14 bijzonder hun zelfbeeld. Zo vertelde een gepensioneerde man uit Zandweerd: “Je hebt het gevoel dat je er weer toe doet”. Een vrouw die betrokken was bij de ‘Taalsalon’ zei dat ze zag dat het belangrijk was wat ze deed voor de vrouwen en dat dat haar een goed gevoel gaf. De erkenning die personen krijgen is een belangrijk reden voor hen om zich te committeren aan vrijwilligerswerk. Een bewoonster uit Zandweerd: “Prima werk, zeggen ze, tof, dat krijg ik terug, daar krijg ik echt schik van. Daar doe ik ook voor.” Een ander aspect dat de statische tweedeling tussen hulpgever en -vrager doorbreekt is dat personen niet in al hun levensdomeinen hulpbehoevend zijn. Misschien kunnen ze geen auto meer rijden, of hebben ze moeite met het onderhouden van hun tuin, maar daar tegenover staat dat ze goed kunnen koken of handig zijn met de computer zijn. Een voorbeeld hiervan komt uit het Noordenbergkwartier: “Wij hebben twee paar linkerhanden, wat best eens lastig is… Wie zou ons af en toe eens willen helpen met klussen in en om het huis en in de tuin? (In ruil voor een taart!)” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). Diverse professionals die ik gesproken heb zijn zich bewust van de krachten van de hulpvragers. Deze professionals brengen dan ook nadrukkelijk naar voren dat aan hulpvragers ook gevraagd moet worden wat zij graag willen doen en op welke manier ze betekenisvol voor anderen kunnen zijn. Het is niet alleen dat hiermee het contrast tussen hulpgevers en hulpvragers wordt doorbroken, maar ook kunnen zij hierdoor hun netwerk uitbreiden en hun identiteit op een positieve wijze bevestigd zien. Een ander aspect van hulp geven dat het dichotome beeld doorbreekt, hangt samen met de levensgeschiedenis van hulpgevers. Diverse hulpgevers zijn in een eerdere levensfase zelf geconfronteerd met levensleed, zoals het overlijden van een partner, familielid of een vriend(in), psychisch klachten en chronische ziekten. Hierdoor hebben ze vaardigheden ontwikkeld die ze kunnen aanwenden voor hun vrijwilligerswerk. Sommige bewoners hebben aangeven dat ze naar aanleiding van een persoonlijke crisis, sociale en reflectieve vaardigheden hebben ontwikkeld via bijvoorbeeld therapie of cursussen, die ze aanwenden voor de omgang met hulpvragers en hulpgevers. Hun eigen kwetsbaarheid is hun kracht geworden in een gemeenschappelijke dienst als “onderlinge hulp”. Ze kunnen zich hierdoor goed inleven in de ander. Bovendien is de eigen ervaring met levensleed een katalysator voor het open staan voor wat eerder ‘affectieve hulp’ is genoemd. 2.6. Het organiseren van ‘onderlinge hulp’ Als het geven en ontvangen van hulp op een informele wijze plaatsvindt, zoals in de eerste voorbeelden van dit essay, kunnen we spreken van een interactie tussen twee personen zonder structurele inmenging van een derde partij. Maar in het geval van de gemeenschappelijke dienst treedt iemand op als ‘matchmaker’, als ‘sociale makelaar’. Zoals al eerder aangegeven helpt het als deze persoon beschikt over de vaardigheden van een ‘sociaal entrepreneur’. De matchmaker moet namelijk twee of meer personen peilen op hun mogelijkheden om met elkaar om te gaan. Maar voor de hier bestudeerde vormen van bewonersparticipatie zijn ook andere vaardigheden nodig, die in het bijzonder gericht zijn op het managen van de gemeenschappelijke dienst zelf. Het vergt namelijk een zekere 15 structurele aandacht om een organisatorische infrastructuur te ontwikkelen en onderhouden die het matchen mogelijk maakt. In het kort betekent dit dat een aantal activiteiten georganiseerd moeten worden, zoals de pr voor de dienst (bijvoorbeeld via een flyer) en het registeren van de informatie over mensen die hulp willen geven en ontvangen. Tevens moet in de regel een nader gesprek gevoerd worden over de mogelijkheden en wensen van de hulpgever en -vrager. Vervolgens moet er een match gemaakt worden en moet die gevolgd worden om na te gaan of de match succesvol is. Kortom, bewoners moeten zorg dragen voor het managen van de organisatorische infrastructuur rond een gemeenschappelijke dienst. Niet iedereen wil dit en kan dit. Personen moeten beschikken over de zorg van Droogstoppel, de antiheld van Multatuli’s Max Havelaar. Wat betreft het laatste zijn er diverse vaardigheden noodzakelijk, zoals afspraken maken, regelen, bespreken, afstemmen, vooruitdenken, plannen, controleren, etc. In Zandweerd werd dat onder andere gedaan door een bewoner die vrijwel zijn hele werkzame leven deze vaardigheden had toegepast en het ook vanzelfsprekend vond om die toe te passen in de gemeenschappelijke dienst. In het Noordenbergkwartier zien we een andere situatie. Hier gaven de bewoners dikwijls aan dat zij zo min mogelijk tijd wilde besteden aan de organisatiekant. “Wonen op een plek waar mensen naar elkaar omzien en elkaar helpen als dat nodig is. Dat is fijn. Voor veel mensen in onze wijk geldt dat al denk ik. Maar lang niet voor iedereen. Daar gaan we wat aan doen. Vraag en aanbod bij elkaar brengen. Vooral geen grote organisatie opzetten!” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). Als snel bleek dat het zonder deze infrastructuur moeilijk was om de dienst verder te ontwikkelen. Tijdens de vakantie van een van de bewoners was het bijvoorbeeld voor andere bewoners onduidelijk wie zijn taken overnam. De situatie in het Noordenbergkwartier lijkt voort te komen uit een spanning tussen individu en collectiviteit. In de bijeenkomst waar ik bij aanwezig was maakte bewoners duidelijk dat zij niet streefden naar een collectiviteit of organisatie. Een vrouw maakte duidelijk dat zij helemaal niet ingeroosterd wilde zijn voor een bepaalde verantwoordelijkheid: het beheren van de telefoon waarmee de dienst bereikt kan worden. De vraag is of de deze vorm van vrijblijvende betrokkenheid geschikt is voor een dienst als een onderlinge hulp? In een gesprek dat ik naderhand had met de kartrekker van het project bleek dat hij van mening was veranderd en vond dat een bepaalde mate van organisatie noodzakelijk was. Zijn voornemen is nu om een kerngroep van een aantal bewoners te formeren, die diverse taken op zich gaat nemen om de ‘onderlinge hulp’ verder vorm te geven. De grenzen van de inzet van bewoners worden niet alleen bepaald door hun vaardigheden en de lokale buurtcultuur waarin ze opereren, maar ook door hun verplichtingen in andere domeinen, zoals werk, studie en zorg (kinderen). Bewoners met een drukke agenda kunnen minder makkelijk tijd vrij maken voor bijeenkomsten en andere activiteiten. Tijdens een bijeenkomst van de bewoners van het Noordenbergkwartier was het een komen en gaan van bewoners. Een bewoner moest na een kwartier weggaan, een tweetal na circa drie kwartier en een ander bewoner na circa een uur. Alle bewoners verontschuldigden zich omdat ze andere zakelijke en sociale verplichtingen hadden. 16 Een ander potentieel frictiepunt binnen een zelforganisatie betreft de onuitgesproken verwachtingen ten aanzien van de wijze waarop vrijwilligers met elkaar omgaan, in het bijzonder tijdens bijeenkomsten en over het doel van een zelforganisatie. Grofweg zijn er mensen die de bijeenkomsten eerder zien als een ontmoeting en anderen als een vergadering met een duidelijke agenda die afgewerkt moet worden. De agenda-benadering sluit een open discussie uit, waardoor anderen het gevoel kunnen krijgen uitgesloten en niet gehoord te worden. Als na verloop van tijd duidelijk wordt hoe de bijeenkomsten zich ontwikkelen, vallen er doorgaans mensen af omdat zij zich hier niet in kunnen vinden. Als de verwachtingen over het doel en voortgang van een zelforganisatie niet uitkomen, kunnen bewoners ook een initiatief een nieuwe wending geven. Een voorbeeld hiervan zien we in het Noordenbergkwartier. Enkele betrokkenen zagen te weinig ontwikkeling in het ‘Nabuurschap Noorderberg’ en besloten om met een aanvullend initiatief te komen, waarin het thema van burenhulp niet meer een rol speelt: de buurtsafari. “Twee maal per jaar (voorjaar en winter ) wordt aan betrokkenen en belangstellenden die in de buurt wonen of werken middels een “safari” de mogelijkheid geboden om op locatie nader kennis te maken met initiatieven en situaties. Bij een “safari” wordt in twee uur tijd op een zondagmiddag van 15.00-17.30 uur een viertal locaties onder leiding van een gids bezocht waar iemand in 20 minuten toelicht wat daar gebeurt en welke kansen en knelpunten er zijn. Achteraf is in de Fermerie een korte terugblik en een borrel. “ Zo’n nieuw activiteit kan ten koste gaan van het originele initiatief, omdat het veel aandacht van de bewoners vergt. Omdat het Noorderbergkwartier veel actieve bewoners kent, hoeft dit hier niet het geval te zijn. Voor het vervolg van de onderlinge hulp is het wel usance dat een groep bewoners zich hieraan committeert. Tevens zien we dat de kwetsbaarheid te maken heeft met het leiding geven door de kartrekkers. De wijze waarop dit gebeurt kan bewoners afstoten. Zeker als een persoon zich een dienst heeft toegeëigend, kan die persoon veel invloed uitoefenen op het sociale klimaat van de bijeenkomsten en weinig ruimte geven aan de andere deelnemers. Een voorbeeld van een open houding zien we in Zandweerd. Hoewel de initiatiefnemer zich committeerde aan een project onderlinge hulp dat nadrukkelijk gericht was op ouderen, stond hij direct open voor de ideeën van de twee andere actieve bewoners en voelde hij zich niet door hen bedreigd. Een ander punt van aandacht is de relatie van de dienst met de andere sociale organisaties in de buurt, zoals buurtverenigingen en zorginstellingen. In Zandweerd is de relatie tussen de gemeenschappelijke dienst en de buurtvereniging problematisch. Formeel zijn ze een werkgroep die ressorteert onder de bewonersvereniging, maar in feite opereren ze onafhankelijk. Dit kan leiden tot frictie. Bijvoorbeeld, toen de gemeenschappelijke dienst een folder uitbracht waarvan de bewonersvereniging niet op de hoogte was, reageerde een bestuurslid geprikkeld– ‘waarom zijn wij niet hiervan op de hoogte gebracht’ - waardoor er over en weer irritatie ontstond. Een problematisch aspect is het gegeven dat zorginstellingen in de buurt hun moeilijke gevallen – klanten die ze niet kunnen helpen - afwentelen op nieuwe initiatieven, in dit geval de gemeenschappelijke diensten in het kader van onderlinge hulp. De diensten kunnen in sommige gevallen wel goed van pas komen, maar er moet ook een grens worden 17 getrokken omdat anders bewoners overbelast raken. Voorlopig lijken zij dit zelf scherp in de gaten te houden. Maar door de bezuinigingen in de zorg, zal de druk op zelforganisaties toenemen en moeten de grenzen tussen wat bewoners aan kunnen en niet kunnen bolwerken scherp getrokken worden. Een laatst element van kwetsbaarheid van zelforganisaties, dat uit het onderzoek naar voren is gekomen, is de kwetsbaarheid van vrijwilligers zelf, waardoor zij overbelast kunnen raken. Dit kan betrekking hebben op de financiële, fysieke en psychische beperkingen van de deelnemers. Het eerste heeft betrekking op de financiële weerbaarheid van sommige vrijwilligers, in het bijzonder van degene die leven van een inkomen op bijstandsniveau. Als zij zich uren inzetten, bijvoorbeeld bij het ontwerpen van een folder, komt bij hen de vraag omhoog waarom zij al dit werk onbetaald doen. Als zij dit als onrechtvaardig ervaren, kunnen zij op termijn hun werkzaamheden verminderen of zelfs stoppen. Fysieke weerbaarheid heeft vooral betrekking op de oudere vrijwilligers. Een kartrekker die vanwege hartkwalen zich niet (te veel) mag inspannen, vertelde dat hij zich soms zorgen maakte over de personen die om hulp kwamen vragen. Zo had hij een nacht wakker gelegen vanwege een gezinssituatie waarin de alleenstaande moeder aangaf haar huiselijke situatie niet altijd aan te kunnen. Zijn mede-organisatoren en de professional schrokken toen hij dit vertelde tijdens een bijeenkomst. Vervolgens besloten ze om vergelijkbare moeilijke hulpvragen gezamenlijk op te pakken en de gevoelens die hiermee gepaard gaan te bespreken. Het laatste voorbeeld heeft betrekking op de sociaal psychologische weerbaarheid van de deelnemers. Een van de deelnemer liet merken dat zij erg op zag tegen het organiseren van een activiteit waarbij eventueel de burgemeester betrokken zou worden. Ze was bang dat het mis zou gaan en vond het erg kort dag om alles te organiseren. Vervolgens is in overleg met de andere bewoners en de professional besloten om de activiteit uit te stellen en pas in een later stadium de burgemeester uit te nodigen. 2.7. Professionals Wie de discussie over de participatiesamenleving volgt, moet opgevallen zijn dat een partij lijkt te ontbreken: de professionals die de bewoners ondersteunen bij hun zelf-organisatie. De teneur is dat bewoners zo mondig en zelfstandig zijn dat zij het wel alleen kunnen rooien. Klopt dit ook als we de drie diensten nader bekijken? Direct valt op dat de gemeenschappelijke dienst in het Noordenbergkwartier dit beeld lijkt te bevestigen. De bewoners daar werken zonder actieve steun van een externe partij. De betrokken professional volgt het project van een afstand. Waar nodig ondersteunt en faciliteert hij hen, door bijvoorbeeld een budget vrij te maken en gesprekken met hen te voeren. Hoe kunnen we deze ‘ideale’ zelfstandigheid van deze bewoners verklaren? Als we nauwkeurig de kwaliteiten van de betrokken bewoners in ogenschouw nemen, zien we dat in het Noordenbergkwartier tal van bewoners wonen die hooggeschoold zijn en ervaringen hebben op het vlak van het organiseren van een (zelf-)organisatie. Een bewoner wijst op de vaardigheden van de bewoners, die aangewend kunnen worden voor de buurt. 18 “Ik denk dat wij in een sterke buurt wonen. Een buurt waar genoeg wilskracht en talenten aanwezig zijn om het wonen blijvend aantrekkelijk te maken. Iets dat we ook best zelf op kunnen pakken. Met een prachtig buurthuis als vertrekpunt. Ik hoop dat door dit initiatief contacten worden gelegd en een overzicht kan ontstaan van vraag en aanbod” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). Het rijke aanbond aan activiteiten in de buurt komt ook naar voren in het volgende citaat van een andere bewoner: “In het Noordenbergkwartier zijn echter wel de nodige initiatieven, activiteiten en ontmoetingsplekken. Er is denk ik meer dynamiek dan je zo op het eerste gezicht ziet. Je kunt bijv. thee of koffie drinken in de shoarmazaak en het Alevitisch centrum, een biertje pakken in de Fermerie of het café van het Burgerweeshuis, al dan niet met een daghap of een liveoptreden erbij. Je kunt ‘loungen’ en zelfs een vuurtje stoken aan de IJssel bij mooi weer. Daarnaast zijn er kook- en andere initiatieven waarbij mensen dingen met elkaar delen, of het nu een maaltijd, een werkruimte of de huurauto op de parkeerplaats is” (citaat uit Nabuurschap Noordenberg). Als we kijken naar Colmschate-Zuid zien we een geheel andere situatie: het is een wijk waar weinig collectieve initiatieven van de grond zijn gekomen in de afgelopen jaren. Hier zien we dat de professional een belangrijke rol speelt als trekker, zeker in het begin van de oprichting van de gemeenschappelijke dienst. De bewoners keken de kat uit de boom, met name door slechte ervaringen met de lokale overheid in het verleden, die te maken hadden met overlastgevende jongeren. De professional tastte voorzichtig af wat de wensen waren van de bewoners en vermeed om voor de troepen uit te lopen. Het vinden van een ‘kartrekker’ en de productie van de folder namen enige tijd in beslag. Het tempo was traag, in vergelijking met de twee andere projecten, maar dat paste wel bij deze specifieke groep bewoners. Tijdens de eerste bijeenkomst waar ik bij aanwezig was (april 2014) hielden een aantal personen de boot af als het ging om het dragen van verantwoordelijkheden. Bij de laatste bijeenkomst in juli, was er veel meer sprake van een collectiviteit waarvoor bewoners zorg wilde dragen. Een bijzondere eigenschap van de actieve bewoners in Colmschate-Zuid is de samenstelling. Hoewel het merendeel van hen bestaat uit ouderen, zijn er ook diverse jongeren actief en ook personen met een verstandelijke en/of psychische beperking. Als we kijken naar Zandweerd, zien we dat de betrokken professional veel meer een rol op de achtergrond speelt en op verzoek van de kartrekkers actie onderneemt. In Zandweerd doet zich de bijzondere situatie voor dat er drie kartrekkers zijn die zich volledig committeren aan de ‘gemeenschappelijke dienst’. Ze zijn overtuigd van het sociale belang van onderling hulp, zeker gezien de recente beleidsmatige ontwikkelingen. Zij zijn zelf de spin in het web en verdiepen zich in de mogelijkheden om nieuwe diensten te ontwikkelen en om samen te werken met andere zorgpartijen. Geconcludeerd kan worden dat de rol van de professional vorm krijgt in relatie tot de sociale context waarin de bewoners handelen. De citaten van de bewoners van het Noordenbergkwartier maken duidelijk dat de inzet van de professionals in deze buurt minimaal kan zijn. Het sociaal kapitaal en de zelfredzaamheid zijn er hoog. De vraag die hier gesteld moet worden is: heeft een project gericht op onderlinge hulp een toegevoegde 19 sociale waarde in het Noordenbergkwartier? De kartrekker zelf stelt dat het nu niet zo noodzakelijk is, maar wellicht in de nabije toekomst. Daarom ziet hij het opzetten van deze dienst als een agendering van een ‘sociaal probleem’ waarop ze dienen in te spelen. De rol van professionals in buurten met gebrekkig sociaal kapitaal en beperkte zelfredzaamheid heeft een ander karakter, zoals blijkt uit de casus van Colmschate-Zuid. De professional is daar nadrukkelijk aanwezig, stimuleert groepsvorming en fungeert als een spin in het web. 3. Slotbeschouwing In dit essay ben ik nader ingegaan op de alledaagse praktijk van gemeenschappelijke diensten in de gemeente Deventer. Hierbij heb ik gekeken naar de kracht en de kwetsbaarheid van deze diensten. Ten eerste is duidelijk geworden dat de betrokkenheid van de bewoners groot is. Om uiteenlopende redenen, zoals naastenliefde, gewoonte en eigenbelang, willen ze zich inzetten voor hun medemens. Maar deze inzet is niet oneindig. Een belangrijk deel van de bewoners geeft aan dat hun betrokkenheid beperkt wordt door tijd, plaats en persoonlijke interesse. Ten tweede blijkt dat een belangrijk deel van de actieve bewoners gerekend kunnen worden tot ouderen. Er is een groep jonge ouderen (65-75), die zich graag in wil zetten voor onderlinge hulp. Dit is de kracht van vergrijzing, waar de gemeenschappelijke diensten uit kunnen putten. De kwetsbaarheid heeft vooral betrekking op bewoners ouder dan 75. Maar ook deze categorie kent kwaliteiten die aangewend kunnen worden voor anderen. Het is dan ook van belang om niet te blijven steken in een karikaturale beeldvorming van ouderdom. Ten derde is geconstateerd dat de kracht van de bestudeerde gemeenschappelijke diensten schuilt in de betekenis van onderlinge hulp. Achter de hulpvraag gaat vaak levensleed schuil. Hulpgevers reageren hierop door tijd voor de ander te nemen. Niet iedereen is geschikt voor ‘affectieve hulp’ en bij het matchen van vraag en aanbod moet hiermee rekening worden gehouden. Ten vierde is duidelijk geworden dat schroom en vraagverlegenheid de diensten kwetsbaar maken. Ouderen melden zich niet aan omdat zij het gevoel hebben anderen tot last te zijn. Voor anderen is hulp vragen problematisch omdat het voor hen verwijst naar het verlies van hun gekoesterde onafhankelijkheid. In de opzet van onderlinge hulp-diensten kan hiermee rekening worden gehouden door personen te laten betalen voor een dienst, in de pr de hulpvraag te normaliseren en hulpvragers ook aan te spreken op hun talenten. Een vijfde aandachtspunt betreft de relatie tussen hulpgever en hulpvrager en de dichotome beeldvorming daarover (competent versus behoeftig). Dit strookt niet met het verloop van de projecten. Hulpgevers vinden zingeving en contact door hun vrijwillige inzet. 20 Ook zien we dat hulpgevers vaak in een eerdere levensfase geconfronteerd zijn met levensleed. Hun kwetsbaarheid is hun kracht geworden omdat ze hun levenservaring gebruiken in het contact met hulpvragers. Ook blijkt dat personen niet in alle levensdomeinen hulpbehoevend zijn en vaak talenten hebben waarmee ze anderen van dienst kunnen zijn. Ten zesde is uit het onderzoek duidelijk geworden dat een onderlinge hulpdienst moeilijk te realiseren is zonder het ontwikkelen en onderhouden van een organisatorische infrastructuur. Niet elke bewoner wil en kan dit. Zij geven de voorkeur aan het vrijblijvend participeren in ‘lichte’ gemeenschappen. Andere kwetsbaarheden bij het organiseren van gemeenschappelijke diensten hebben betrekking op a) verplichtingen in andere domeinen, b) onuitgesproken verwachtingen over het doel en de vorm van de zelforganisatie, c) fricties met andere organisaties en d) de weerbaarheid van bewoners (overbelasting). In het essay is duidelijk geworden dat om goed te kunnen handelen in een gemeenschappelijke dienst, het van belang is dat personen kunnen opereren als een ‘sociaal entrepreneur’. Daarom is het aan te bevelen om bewoners op deze vaardigheden te kiezen of hen die eigen te laten maken via een training. Een laatste punt is de rol van de sociale professionals bij de diensten. We zien dat zij verschillende posities innemen in de drie bestudeerde projecten. In het Noordenbergkwartier waarin sprake is van veel zelfredzaamheid en sterk sociaal kapitaal zien we dat de professional een rol op de achtergrond speelt. In Zandweerd, waar drie bewoners zich gecommitteerd hebben aan de gemeenschappelijke dienst opereert de professional volgend en dienend. In Colmschate-Zuid is sprake van een andere situatie. De buurt kent weinig bewonersparticipatie en de professional is hier de spin in het web, die groepsvorming stimuleert en stap voor stap – op het tempo van de bewoners – de dienst ontwikkelt. Geconcludeerd kan worden dat maatwerk van groot belang is bij de ondersteuning van de diensten en dat de rol van de professional vorm krijgt in interactie met de bewoners. Als we kijken naar de drie buurten zien we dat de hiervoor besproken krachten en kwetsbaarheden op verschillende manieren van invloed zijn op het verloop van de gemeenschappelijke diensten. De variatie hangt vooral samen met de specifieke lokale context, in het bijzonder de historische ontwikkeling van de buurt zelf als het gaat om bewonersparticipatie, de achtergrond en ervaringen van de actieve bewoners en hun normen en waarden ten aanzien van hun buurtbetrokkenheid. Uit de vergelijking van de buurten komt een belangwekkende paradox naar voren: in buurten die het eigenlijk minder of niet nodig hebben is veel animo voor gemeenschappelijke diensten. De uitdaging voor beleidsmakers en professionals is om juist in die woongebieden met een gering sociaal kapitaal op een proactieve wijze te interveniëren waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke sociale dynamiek in de lokale gemeenschap. 21 Een andere vraag die ik me gesteld heb, heeft betrekking op de verwachtingen van de beleidsmakers ten aanzien van de participatiesamenleving en of die wel realistisch zijn gezien fundamentele sociale transformaties. Uit de sociologie heb ik een beeld geschetst van de laat moderne samenleving. Deze heeft een liquide karakter gekregen (Bauman 2000, 2006), is minder hecht (Putnam 2000) en culturele en sociale richtlijnen zijn minder vanzelfsprekend geworden (Beck 1992, Giddens 2000). Zo bezien lijkt het huidige tijdsgewricht juist niet geschikt voor een sociaal fenomeen als de participatiesamenleving waarin bewoners zorg dragen voor andere bewoners. Toch zien we dat in Deventer bewoners zich inzetten voor elkaar in gemeenschappelijke diensten. Hoe valt dit te verklaren? Ten eerste is duidelijk dat een groot deel van de actieve bewoners al een lange periode in hun buurt woont. Door hun woongeschiedenis zijn zij op verschillende manieren betrokken bij hun woonomgeving. Ook is hun sociale oriëntatie lokaal, wat betekent dat veel van hun sociale activiteiten gericht zijn op de buurt. Bovendien gaat het om mensen die zich vanuit hun normen en waarden aangesproken voelen door het thema van onderling hulp en daar ook een belang bij hebben. Door deze omstandigheden is er voldoende massa voor het ontwikkelen van de gemeenschappelijke diensten in de drie bestudeerde wijken in Deventer. Tot slot wil ik kort ingaan op de maatschappelijke discussie over de participatiesamenleving. Wie deze volgt, ziet dat dit concept veel weerstand op roept (Kampen, Verhoeven & Verplanke 2014, Tonkens & Duyvendak 2014, Tonkens & de Wilde 2014, Uitermark 2014) . Vele punten die in deze discussie naar voren komen, zoals de grenzen van vrijwillige inzet, zijn ook naar voren gekomen in dit essay. Maar als het gaat om de praktijk van de participatiesamenleving weten we in feite nog weinig. Dit essay laat zien dat gemeenschappelijke diensten een specifieke sociale behoefte vervullen voor hulpgevers en hulpvragers. Het zijn belangwekkende experimentele interventies die aansluiten op de huidige samenleving. Het ontwikkelen van deze diensten gaat met vallen en opstaan. De overheid heeft hierbij een belangrijke rol. Het is haar taak om uit te gaan van de krachten van deze diensten, oog te hebben voor hun kwetsbaarheid en bewoners bij te staan waar dat nodig is. 22 Literatuur -Bauman, Z. (2000): Liquid Modernity. Cambridge: Polity Press. -Bauman, Z. (2006): Liquid Times: Living in an Age of Uncertainty. Cambridge: Polity. -Beck, U. (1992) Risk Society: Towards a New Modernity. New Delhi: Sage. -Bekkers, R. (2013) Geven van tijd: vrijwilligerswerk. In: Schuyt, T., Gouwenberg, B. & Bekkers, T. (red.) Geven in Nederland 2013. Giften, Nalatenschappen, Sponsoring en Vrijwilligerswerk. Amsterdam: Reed Business Education, p. 107-23. - Elling, A. H. F., Ferez, S., & van der Leest, J. (2007). Fitnesscentra als vluchtige gemeenschappen. Den Bosch: WJH Mulier Instituut. -Giddens, A. (1991) Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age. Cambridge: Polity Press. -Gemeente Deventer (2014) Evaluatie opstart WijDeventer. Deventer: Gemeente Deventer -Houben-van Herte, M. & te Riele, S. (2011). Vrijwillige inzet 2010. Den Haag: CBS -Houwelingen, P. van. & Hart, J. de (2013) Maatschappelijke participatie: voor en met elkaar. In: Cloïn, M. (red.) Met het oog op de tijd. Een blik op de tijdsbesteding van Nederlanders. Den Haag: SCP, p. 116-39 -Hurenkamp, M. (2006) ‘Lichte gemeenschappen’. Ontleend op 8-9-2014 van http://www.kennislink.nl/publicaties/lichte-gemeenschappen.pdf -Kampen, T., Verhoeven,I. & Verplanke,L. (2014) De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep -Lofland, L. H. (1973). A world of strangers: Order and action in urban public space (pp. 615). New York: Basic Books. -Müller, T. 2002 De warme stad. Betrokkenheid bij het publieke domein. Utrecht: Jan van Arkel. -Müller, T.(2011) Actief burgerschap in Drentse dorpen. Onderzoeksverslag van het Vijf Sterren Dorpen-project van de Brede Overleggroep Kleine Kernen Drenthe (BOKD). Rotterdam: SEV. 23 -Putnam, Robert D. (2000) Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster. Rozenbroek, J. (2014). 70 Huppekee. Opgehaald op 7-10-14 van www.deltalloydgroep.com/media/237775/p.11_70_huppekee.pdf -Tilburg, T. van (2011) Geen bewijs voor meer eenzaamheid. In: Licht op later. Twintig jaar onderzoek naar ouder worden (red.) Deeg, D., Evenblij, M., Horst, M. van der, Sant, N.)Amsterdam: VU Uitgeverij, p.35-36. -Tonkens, Evelien & Duyvendak, Jan Willem. (2014) Wie wil zich nu laten douchen door de buurman? In Nrc Handelsblad (11mei). -Tonkens, E. & Wilde, M. De (2014) Als meedoen pijn doet. Affectief burgerschap in de wijk Amsterdam: Van Gennep. -Uitermark, J. (2014) Verlangen naar Wikitopia. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. 24
© Copyright 2024 ExpyDoc