energiebronnen-en-energieverbruik-in-nederland-van-tot

1.
'
~rnihisterievan verkeer en waterstaat
werkdocument
rijksdienst voor de ijsselmeerpolders
I
Energiebronnen en energieverbruik i n
Nederland van 1850 t o t 2025
door
W . Boxsem
februari
1984-44 Cb
poetbus 6 0 0
8200 AP lelystad
smedinghuis
zuiderwagenplein2
tel. (03200) 99111
telex 40115
.
BLZ .
'I
INHOUD
1.
INLEIDING
2.
ENERGIEBRONNEN
3.
ENERGIEVERBRUIK IN NEDERLAND
3.1.
3.2.
3.3.
Algemeen
4.
SAMENVATTING
Periode 1850-1975
Periode 1975-2025
LITERATUUR
1. INLEIDING
Hoe is h e t e n e q i e v e r b r u i k i n Nederland geweest i n de p e r i o d e 1850-1975
e n hoe z a l d i t e n e r g i e v e r b r u i k z i c h ontwikkelen i n d e p e r i o d e 1975-2025?
D i t z i j n twee v r a g e n geweest waarop een antwoord gegegeven moest worden.
Door h e t v e r r i c h t e n van e n i g speurwerk i n d e l i t e r a t u u r i s een b e v r e d i gend antwoord gevonden op d e e e r s t e v r a a g . Het antwoord op de tweede
v r a a g i s m o e i l i j k e r , a a n g e z i e n d i t samenhangt met d e t o e k o m s t v i s i e d i e
er b e s t a a t o v e r de m a a t s c h a p p e l i j k e o n t w i k k e l i n g e n i n Nederland. Is
s t e r k e economische g r o e i n o o d z a k e l i j k e n i s dus een s t i j g e n d e n e r g i e v e r b r u i k o n v e r m i j d e l i j k ? Of i s h e t ook m o g e l i j k ondanks een g e r i n g e
economische g r o e i h e t e n e r g i e v e r b r u i k i n Nederland t e r u g t e d r i n g e n ?
Met h e t e n e r g i e v e r b r u i k s t e r k verbonden z i j n de energiebronnen waarvan
i n o n s l a n d g e b r u i k gemaakt i s e n waar i n d e toekomst g e b r u i k gemaakt
van z a l worden: h o u t , t u r f , s t e e n k o o l , a a r d o l i e , a a r d g a s , wind,
aardwarmte en zonne-energie.
Thans wordt i n ons l a n d een m a a t s c h a p p e l i j k e e n e r g i e d i s c u s s i e gevoerd,
w a a r u i t h o p e l i j k kan worden a f g e l e i d welke mening d e Nederlanders hebben
o v e r h e t toekomstige e n e r g i e v e r b r u i k en d e toekomstige energiebronnen.
Het antwoord op d e tweede v r a a g z a l daarom noodgedwongen een 3 - l e d i g
antwoord o p l e v e r e n .
Na een k o r t e beschouwing o v e r d e v e r s c h i l l e n d e energiebronnen i n
Nederland z a l i n t a b e l l e n e n g r a f i e k e n worden weergegeven hoe h e t e n e r g i e v e r b r u i k geweest i s en hoe d i t v e r m o e d e l i j k i n de n a a s t e tnekomst z a l
zijn.
2. ENERGIEBRONNEN
De energiebronnen die de Nederlanders hebben gebruikt, nu gebruiken en
in de toekomst zullen gebruiken om in hun energiebehoefte te voorzien,
vari'Pren nogal (tabel 2.1.).
Tabel 2.1. Belangrijke energiebronnen in Nederland in de periode 18502025
jaar
energie bronnen
hout turf steenkool bruinkool aardolie aardgas wind overige1)
1) duurzame energiebronnen/nucleaire energie
2) procentuele samenstelling afhankelijk van toekomstvisie
Tot 1850 zijn de voornaamste energiebronnen hout, turf, en windenergie
geweest. Vooraf turf en wind zijn van niet te onderschatte betekenisgeweest. Zeker in onze Gouden Eeuw. Onze sterke economische positie in
die tijd was vooral te danken aan te turfwinning afkomstig uit de veengebieden van Holland. Met turfschepen, veelal aangedreven door de wind,
werd op goedkope wijze turf aangevoerd in de belangrijkste handelscentra
zoals Amsterdam, Leiden en Delft (DE ZEEUW, 1969).
Behalve turf speelde ook windenergie een belangrijke rol. Dit gold met
name voor de opkomende papierindustrie en houtzagerijen. Deze maakten
ook we1 gebruik van het waterrad om machines aan te drijven. Ten slotte
moeten ook de windmolens worden genoemd, die zijn gebruikt voor de
drooglegging van de droogmakerijen zoals de Purmer en de Beemster. Uit
de literatuur wordt gemeld dat reeds in 1408 windmolens zijn gebruikt
voor drooglegging terwijl ook bij de St. Elizabeth's vloed van 1421
windmolens een belangrijke rol hebben gespeeld (PAYON, 1968 en LYSEN
1980).
Kwantitatieve gegevens over het energieverbruik voor 1850 zijn nauwelijks voor handen. Uit de gegevens van De Zeeuw kan worden afgeleid dat
de totale hoeveelheid energie uit turf rond 1650 27,5 PJ bedroeg. Dit
energieverbruik is evenhoog als rond 1850 toen het Nederlands energie
verbruik werd gedekt door turf, hout, steenkolen en windenergie. Dit bedroeg toen ca. 31 PJ. In de periode 1650-1850 is echter ondanks een toenemende bevolking het totale energieverbruik gedaald.
Na 1850 als het steenkolenverbruik in Nederland door de industrialisatie
op gang begint te komen treedt een verschuiving van energiebronnen op
hout en turf worden in de periode 1850-1900 vervangen door steenkolen.
Illustratief in dit verband is tabel 2.2. welke is samengesteld met behulp van gegevens van Teijl uit 1973.
Tabel 2.2. Verschuiving energiebronnen in Nederland in periode
1850-1860
jaar
turfverbruik in turf ton
laagveen hoogveen
energieverbruik in PJ
steenkolen turf steentotaal
kolen
ver ruik in
10 kg
B
Naast het toenemende steenkolenverbruik speelde in de 2e helft van de
helft van de 19e eeuw ook de windenergie een belangrijke 1-01.Rond 1875
waren in Nederland ruim 3000 windmolens aanwezig, die energie leverden
voor velerlei doeleinden zoals papierindustrie, maalderijen, droogmakerijen e.d.
Vanaf 1900 zet het gebruik van steenkolen eerst goed door. Dit wordt
mede gestimuleerd door het in gebruik nemen van de steelkolenmijnen in
zuid Limburg (RAEDTS, 1974 en BREY, 1981). Uit verschillende C.B.S. statistieken valt af te leiden dat de totale Nederlandse steenkolenproduktie in de periode 1900-1935 opliep van 0,3 miljoen ton tot 14,4 miljoen
ton per jaar (figuur 2.1.). Daarna trad een daling in mede veroorzaakt
door de Tweede Wereldoorlog. Na 1945 is vrij snel het produktieniveau
van ca. 12 miljoen ton steenkolen per jaar bereikt en dit is gebleven
tot 1965. Na die tijd is door het toenemend gebruik van aardgas de vraag
naar kolen gedaald en in 1975 werd de laatste mijn in Limburg gesloten.
Naast de steenkolenproduktie heeft Nederland in de periode 1915-1960 nog
gebruik gemaakt van bruinkolen, vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog
(zie figuur 2.1.).
De vondst van een enorme voorraad aardgas in het Groningse Slochteren
heeft ervoor gezorgd dat in 10 jaar tijd een volledige omschakeling
plaats vond van aardolie + steenkolen als energiebron naar aardgas +
aardolie als eniergiebron. De opkomst van aardolie is mede te danken aan
de welvaartsgroei in de periode 1950-1970 waardoor het mogelijk werd dat
alle Nederlanders steeds mobieler werden door zich een auto aan te
schaffen.
De toenemende vraag naar energie in de periode 1950-1970 werd abrupt afgebroken toen in 1973 de eerste energiecrisis zich aandiende. Deze energiecrisis, waarbij duidelijk werd dat Nederland in zijn energiebehoefte
moest gaan voorzien door diversificatie van zijn energiebronnen, is mede
de oorzaak geweest van de Energienota's van de regering en de thans aan
de gang zijnde maatschappelijke discussie over het energiebeleid (MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, 1979 en 1980, STUURGROEP MDE, 1983).
Centraal in deze discussie staat de vraag: moeten we streven naar economische groei en wat de energievoorziening betreft ook overschakelen op
kernenergie of is het mogelijk genoegen te nemen met een lagere economiache groei (of geen groei) en daarbij over te schakelen op duurzame
energiebronnen?
Het gevolg van deze aan de gang zijnde discussie is, dat het onmogelijk
is 66nduidig aan te geven welke energiebronnen in 2000 en 2025 door
Nederland gebruikt zullen worden. Een indicatie is te vinden in tabel
2 . 3 . waarin de twee uiterste visies welke in het tussenrapport ter discussie staan (STUURGROEP MDE, 1983) zijn weergegeven.
..
Tabel 2.3. Verdeling energiebronnen in 2000 voor 2 scenariots.vande
maatschappelijke discussie energiebeleid
energiebronnen
fossiele energie
- steenkool
- aardolie
- aardgas
duurzame energie
- biogas
- zonne-energie
- windenergie
- overige
kernenergie
referentie-scenario
milieu-scenario
3. ENERGIEVERBRUIK I N NEDERLAND
3.1. Algemeen
Om de vraag t e beantwoorden wat h e t energieverbruik per inwoner en per
Ian 2 i s , i s h e t noodzakelijk t e beschikken over b e v o l k i n g s c i j f e r s en
o p p e r v l a k t e c i j f e r s Met behulp van C.B.S.
s t a t i s t i e k e n z i jn deze gegevens opgespoord ( t a b e l 3.1.).
.
Tabel 3.1. Inwonertal en oppervlakte i n Nederland i n de periode 18502025
jaar
oppervlakte
i n 1000 !a2
inwonertal
x 106
1 ) C.B.S., 1982, l a g e v a r i a n t
2) i n c l u s i e f Markerwaard
3.2. Periode 1850-1975
U i t i n f o r m a t i e van h e t C.B.S. b l i j k t d a t het bruto binnenlandse energiev e r b r u i k i n 1950 605 PJ en h e t f i n a l e verbruik i n de s e c t o r e n i n d u s t r i e ,
t r a n s p o r t , huishoudens en overige 483 PJ bedroeg. Voor 1975 bleken deze
c i j f e r s r e s p e c t i e v e l i j k 2465 PJ en 1972 PJ t e z i j n . Op grond hiervan is
aangenomen d a t i n de periode 1850-1950 tusaen h e t bruto energieverbruik
e n h e t f i n a l e v e r b r u i k d e z e l f d e verhouding b e s t a a t .
U i t de steenkolen- en bruinkolenproduktiecijfers, alsmede de produktiec i j f e r s voor t u r f is voor h e t e n e r g i e v e r b r u i k i n Nederland een c i j f e r reeks o p g e s t e l d , welke g l o b a a l oploopt van 30 PJ i n 1850 t o t 2465 PJ i n
1975 ( t a b e l 33). Voor de ateenkolen, bruinkolen en t u r f z i j n d a a r b i j de
g e b r u i k e l i j k e omrekeningsfactoren aangehouden (A.E.R., 1980).
Tabel 3.3. Energieverbruik i n Nederland i n de periode 1850-1975
jaar
opj. i n
km
x 1000
inwonerta1
x
lo6
b r u t o energieve bruik
i n 10f; G J
enegieverbruik
~ ~ / l a nGJ/inw.
~
In 1975 zit in het bruto energieverbruik een aanzienlijk aandeel aardgas
en aardolie. Het steenkolenverbruik is dan tot nu1 teruggelopen, met
name door de sluiting van de steenkolenmijnen in zuid Limburg en de versterkte inzet van sardgss (RAEDTS, 1974 en BREY, 1981). Dit laatste
wordt ook ge'tillustreerd door figuur 3.1.
3.3. Periode 1975-2025
Hoe het energieverbruik in de naaste toekomst er uitzlet, hangt sterk af
van de maatschappijvisie die wordt nagestreefd.
De eerste energiescenario's zijn gepubliceerd in 1979 door het Ministerie van Economische Zaken. Ten behoeve van de nota energiebeleid 1979 is
door het Centraal Planbureau een tweetal scenario's ontwikkeld een "hoog"
scenario en een "laag" scenario. Daarnaast zijn in 1983 door de
Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebelied een viertal scenario's gepubliceerd ten behoeve van de maatschappelijke discussie over
het energiebeleid (1983). Het betreft de volgende scenario's:
Het referentie-scenario wordt ook we1 het "ongewijzigd beleidsscenario"
genoemd. In dit scenario wordt in grote lijnen uitgegaan van het beleid
zoals dat in de Nots Energie Beleid (1979-1980) en in "De Nederlandse
Economie in 1985" van het Centraal Plan Bureau is uitgestippeld.
Het energiebeleid is gericht op energiebesparing en diversificatie van
energiebronnen. De afhankelijkheid van olie wordt waar mogelijk beperkt.
Het aardgas wordt doelgerichter gebruikt. Van dit scenario is 66n variant met en 6611variant zonder kernenergie gemaakt.
Het milieubeleid bestaat uit uitvoering van bestaande en voorgenomen
maatregelen. De aardgasopbrengsten lopen terug, als de export ervan afneemt. Het sociaal-economisch beleid is daarom gericht op een groei van
de export van andere produkten, die groot genoeg is om dat verlies op te
vangen. De werkloosheid in dit scenario is groot. Op dit punt zijn geen
extra beleidsmaatregelen ingebouwd.
In het industrieel-herstelscenario is het sociaal-economisch beleid gericht op een groeiende economie, onder meer om op die manier de werkloosheid te beperken. Hierin wordt aangenomen dat de industrie zich zal
herstellen mede door een daarop gericht overheidsbeleid. De export
groeit aanzienlijk. De export uit de zeer energie-intensieve bedrijfstakken wordt omgebogen naar minder energie, maar meer kennisintensieve
produkten.
Een dergelijke groei van de economie zal een groei van het energieverbruik met zich meebrengen. De doelstellingen van het energiebeleid blijven niettemin vrijwel gelijk aan die in het referantiescenario. We1
wordt in dit scenario meer steenkool gebruikt voor de produktie van
elektriciteit. Van dit scenario bestaan twee varianten: 66n met en 6611
zonder kernenergie.
Het milieubeleid bestaat uit uitvoering van bestaande en voorgenomen
maatregelen. Voor zover normen dreigen te worden overschreden, worden
extra kosten gemaakt om dat te voorkomen. Deze kosten zijn in de macroeconomische effecten verrekend.
In het arbeidsdelingscenario worden de mogelijkheden tot groei in mindere mate benut. Er wordt bewust gekozen voor meer tijd en minder groei.
Extra arbeidstijdverkorting en daarmee samenhangende arbeidsdeling zorgt
ervoor dat de werkloosheid'op hetzelfde peil blijft als in het industrieel-herstelscenario. Het energiebeleid en het milieubeleid blijven op de
dezelfde doelen gericht als in het referentie-scenario en het industrieel-herstelscenario.
Ook van dit scenario zijn twee varianten gemaakt: BBn met en 6Bn zonder
kernenergie.
In het milieuscenario staan energiebesparing en de zorg voor het milieu
voorop. Het energiebeleid, dat in dit scenario een veel breder terrein
bestrijkt dan in de overige scenariog.s,moet een ingrijpende beperking
van het energiegebruik bewerkstelligen. De middelen hfertoe zijn minder,
steun voor en geringere groei van de energie-intensieve industrie en
krachtige steun voor en groei van de niet-intensieve industrie. Daarnaast: meer subsidies op investeringen in energiebesparende technieken,
hogere belastingen op e'nergie en terugdringing van het autoverkeer. Er
wordt geen gebruik gemaakt van kernenergie.
Het milieubeleid is vooral gericht op schonere produktietechnieken' en
produkten, verdergaande zuivering van afvalgassen en afvalwater, intensiever hergebruik van afvalstoffen, minder intensieve landbouw en minder
intensief ruimtegebruik.
. ..
Om dat allemaal rnogelijk te maken, is ook een snder sociaal-economisch
beleid nodig. Onder andere door het scheppen van werkgelegenheid in de
dienstensector, blijft tot 2000 de groei van het nationaal inkomen in
stand. Arbeidstijdverkorting en een beperkte uitbreiding van de werkgelegenheid bij de overheid beperken de werkloosheid. Rovendien daalt het
aantal arbeidsplaatsen in de landbouw minder snel.
De voornaamste kwantitatieve gegevens m.b.t. de energiebronnen van
"laag" scenario van het Centraal Planbureau, het referentie-scenario en
het milieu-scenario zijnsamengevat in tabel 3.4.
Tsbel 3.4. Energieverbruik in PJ in Nederland in het jaar 2000 voor drie
scenario's
energiebron
"laag" scenario
steenkool
aardolie
aardgas
overige1
858
1.788
1.277
117
totaal
4.040
referentie-scenario
3.106
milieu-scenario
2.209
1) inclusief kernenergie en duurzame energiebronnen
Voor het jaar 2025 is het energieverbruik nog moeilijker te schatten dan
voor het jaar 2000. Aangenomen is dat de trends van 1975-2000 zich tussen 2000 en 2025 zullen voortzetten. Dit betekent voor het "laag" scenario en het referentie-scenario een toename van het totale energiever-
b r u i k . Voor h e t milieu-scenario betekent h e t een voortgezet dalend ener@everbruik.
Wat h e t inwonertal b e t r e f t , i s uitgegaan van de vooruitberekening van
h e t C.B.S. u i t 1982. De meest r e e l e ontwikkeling van de bevolking b l i j k t
aan t e s l u i t e n b i j de l a g e v a r i a n t . D i t houdt voor 2000 een bevolkingsa a n t a l i n van 1 5 , 3 m i l j o e n inwoners en voor 2025 van 14,6 miljoen inwoners.
Met betrekking t o t de oppervlakte van Nederland i s aangenomen dat i n
2000 en 2025 de Markerwaard i s ingepolderd. De t o t a l e oppervlakte van
Nederland bedraagt dan 34.219 km2.
Vorenataande uitgangspunten l e i d e n voor het j a a r 2000 t o t een t o t a a l
energieverbruik van 2210-4040 PJ en voor 2025 t o t een t o t a a l energieverb r u i k van 1830-4900 PJ ( t a b e l 3 . 5 . ) .
Tabel 3.5. Energieverbruik i n Nederland i n de periode 1975-2025
jaar
scenario
09.
in
!a
2000
laag
referentie
milieu
2025 laag
referentie
milieu
34,2
34,2
34,2
34,2
34,2
34,2
inwo e r t a l
x 108
15,3
15,3
15.3
14,6
14,6
14,6
totaal
energieverb r u i k i n PJ
4.040
3.105
2.290
4.900
3.745
1.830
t o t a a l verbruik
i n ~ ~ / k GJ/inw.
m ~
118.065
90.768
64.555
143.195
109.440
53.480
Het t o t a l e e n e r g i e v e r b r u i k i n G J / k m 2 i n Nederland voor de periode
1850-2025 i s weergegeven i n f i g u u r 3.2.
265
205
145
335
255
125
15 oooc
l wwo
n oooo
I20000
I loo00
~00000
(loom
80000
I
19 j's
Naar aanleiding van de vraag hoe het energieverbruik in Nederland is geweest in de periode 1850-1975 en hoe zich dit zal ontwikkelen in de periode 1975-2025 is een poging ondernomen deze vraag te beantwoorden.
Naspeuring bij verschillende informatiebronnen (C.B.S. statistieken,
energienota's overheid, energiescenario's) hebben gele rd dat het totale
energieverbruik in Nederland is gest gen van 950 G J / ~(-- 10
GJ/inwoner) in 1850 tot 72.900 GJ/km (-- 180 ~J/inwoner) in 1975. De
voornaamste energiebronnen in de 2e helft van de 19e eeuw waren hout,
turf, steenkool en windenergie. In de le helft van de 20st eeuw treedt
een verschuiving op. Gebruik van hout, turf en windenergie neemt af, gebruik van steenkool en na 1950 aardolie neemt toe. Na 1960 treedt in
Nederland een vervanging op van steenkool door aardgas.
Het energieverbruik in de periode 1975-2025 zal toenemen of afnemen. Een
en ander hangt samen met de maatschappelijke ontwikkelingen die worden
gewenst. Uit de secenario's ten behoeve van de maatschappelijk energiediscussie valt af te lezen dat in het referentie scenario wordt gerekend
op een toename van het energieverbruik tot 90760 GJ/km2 (= 205 GJ/ in
ha) in 2000 en 109440/km (= 255 GJ/inw.) in 2025. In het Milieu Scenario
wordt daarentegen gerekend met een afname tot 64555 GJ/km2 ( = 145 GJ/inw.)
in 2000 en 53480 GJ/km2 (= 125 GJ/inw.) in 2025.
5
'
5
LITERATUUR
Algemene E n e r g i e Raad
K l e i n Vademecum v o o r E n e r g i e
U i t g . S t a a t s d r u k k e r i j , Den Haag 1980
Algemeen E n e r g i e Raad
E n e r g i e b e s p a r i n g e n R u i m t e l i j k e Ordening
Advies a a n M i n i s t e r van Economische Zaken
U i t g . S t a a t s d r u k k e r i j '6-Gravenhage 1981
B. Brey
De m i j n e n g i n g e n open, d e mijnen gingen d i c h t
Uitg. Kosmos AMsterdam 1981
H.A. v a n Beuningen
De s t e e n k o l e n economie d e r voornaamste Europese p r o d u k t i e l a n d e n
U i t g . Nijhof Den Haag 1936
C.B.S.
S t a t i s c h Zakboek 1933
U i t . A l b a n i Den Haag 1933
C.B.S.
S t a t i s t i s c h Zakboek 1938
U i t g . A l b a n i , Den Haag 1938
C.B.S.
S t a t i s t i s c h Zakboek 1939
U i t g . A l b a n i , Den Haag 1939
C.B.S.
Prognose van d e bevolking van Nederland na 1980, d e e l 1
U i t g . C.B.S., Den Haag 1982
Centrum voor e n e n e r g i e Besparing
Het Ce S c e n a r i o e e n r e l a t i s c h A l t e r n a t i e f
U i t g . Centrum voor E n e r g i e b e s p a r i n g D e l f t 1983
J . C . Horch
Veenprodukten
I n : H e t veen e n z i j n o n t g i n n i n g , Voordrachten van l l e w e t e n s c h a p p e l i j k e
Bijeenkomst van d e s e c t i e Nederland d e r i n t e r n a t i o n a l e Bodemkundige Vere n i g i n g 25 e n 26 o c t o b e r 1941 t e U t r e c h t
Uitg. Nederlandse Heidemaatschappij, Arnhem 1942
R. v a n Kamp
De k o l e n v o o r z i e n i n g e n Nederland gedurende de e e r s t e w e r e l d o o r l o g
U i t g . H e t P a r o o l Amsterdam, 1968
E r i k Lysen
Eindeloze e n e r g i e
U i t g . H e t Spectrum, U t r e c h t 1980
Ministerie Economische Zaken
Nota Energie beleid, deel 1 Algemeen
Handelingen Tweede Kamer 197911980, 15802, nr. 1-2
Ministerie van Economische Zaken
Nota Energiebeleid, deel 2 kolen
Uitg. Staatsdrukkerij Den Haag 1980
J.A.W. Muller
Enkele bedrijfseconomische beschouwingen over den Nederlandse Steenkool
mijnbouw
Uitg. Waltman Delft 1938
Marscha van Noesel
Turf heeft weer toekomst
Emmercourant 15 januari 1983
J. Payen
Geschiedenis van de energiebronnen
Uitg. Scheltema & Holkema, Amsterdam, 1968
C.E.P.M. Raedts
De opkomst, de ontwikkeling en de neergang van de steenkolen mijnbouw in
Limburg
Uitg. Van Gorkum, Assen, 1974
B. Scholtens, Johdiepraam, H, Friedman, en F.E. David
Energie in discussie
Uitg. Esso Nederland B.V. Den Haag 1983
J. Teyl
Brandstofaccijns en Nijverheid in Nederland gedurende de periode
1834-1864
In: Hof der historie, onder redactie van J. v. Herwaarden
Uitg. Universitaire Pers Rotterdam 1973
Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid
Tussen Rapport
Uitg. Staatsdrukkerij, Den Haag 1983
J.W. de Zeeuw
Peat and the Dutch Golden Age The historical meaning of energy
attainability
In: AAG Bijdragen 21, 3-31, Wageningen 1978
J.W. de Zeeuw
De Gouden Eeuw uit turf geboren
Spieghel Historeaal december 1979: 686-704