1. ' ~rnihisterievan verkeer en waterstaat werkdocument rijksdienst voor de ijsselmeerpolders I Energiebronnen en energieverbruik i n Nederland van 1850 t o t 2025 door W . Boxsem februari 1984-44 Cb poetbus 6 0 0 8200 AP lelystad smedinghuis zuiderwagenplein2 tel. (03200) 99111 telex 40115 . BLZ . 'I INHOUD 1. INLEIDING 2. ENERGIEBRONNEN 3. ENERGIEVERBRUIK IN NEDERLAND 3.1. 3.2. 3.3. Algemeen 4. SAMENVATTING Periode 1850-1975 Periode 1975-2025 LITERATUUR 1. INLEIDING Hoe is h e t e n e q i e v e r b r u i k i n Nederland geweest i n de p e r i o d e 1850-1975 e n hoe z a l d i t e n e r g i e v e r b r u i k z i c h ontwikkelen i n d e p e r i o d e 1975-2025? D i t z i j n twee v r a g e n geweest waarop een antwoord gegegeven moest worden. Door h e t v e r r i c h t e n van e n i g speurwerk i n d e l i t e r a t u u r i s een b e v r e d i gend antwoord gevonden op d e e e r s t e v r a a g . Het antwoord op de tweede v r a a g i s m o e i l i j k e r , a a n g e z i e n d i t samenhangt met d e t o e k o m s t v i s i e d i e er b e s t a a t o v e r de m a a t s c h a p p e l i j k e o n t w i k k e l i n g e n i n Nederland. Is s t e r k e economische g r o e i n o o d z a k e l i j k e n i s dus een s t i j g e n d e n e r g i e v e r b r u i k o n v e r m i j d e l i j k ? Of i s h e t ook m o g e l i j k ondanks een g e r i n g e economische g r o e i h e t e n e r g i e v e r b r u i k i n Nederland t e r u g t e d r i n g e n ? Met h e t e n e r g i e v e r b r u i k s t e r k verbonden z i j n de energiebronnen waarvan i n o n s l a n d g e b r u i k gemaakt i s e n waar i n d e toekomst g e b r u i k gemaakt van z a l worden: h o u t , t u r f , s t e e n k o o l , a a r d o l i e , a a r d g a s , wind, aardwarmte en zonne-energie. Thans wordt i n ons l a n d een m a a t s c h a p p e l i j k e e n e r g i e d i s c u s s i e gevoerd, w a a r u i t h o p e l i j k kan worden a f g e l e i d welke mening d e Nederlanders hebben o v e r h e t toekomstige e n e r g i e v e r b r u i k en d e toekomstige energiebronnen. Het antwoord op d e tweede v r a a g z a l daarom noodgedwongen een 3 - l e d i g antwoord o p l e v e r e n . Na een k o r t e beschouwing o v e r d e v e r s c h i l l e n d e energiebronnen i n Nederland z a l i n t a b e l l e n e n g r a f i e k e n worden weergegeven hoe h e t e n e r g i e v e r b r u i k geweest i s en hoe d i t v e r m o e d e l i j k i n de n a a s t e tnekomst z a l zijn. 2. ENERGIEBRONNEN De energiebronnen die de Nederlanders hebben gebruikt, nu gebruiken en in de toekomst zullen gebruiken om in hun energiebehoefte te voorzien, vari'Pren nogal (tabel 2.1.). Tabel 2.1. Belangrijke energiebronnen in Nederland in de periode 18502025 jaar energie bronnen hout turf steenkool bruinkool aardolie aardgas wind overige1) 1) duurzame energiebronnen/nucleaire energie 2) procentuele samenstelling afhankelijk van toekomstvisie Tot 1850 zijn de voornaamste energiebronnen hout, turf, en windenergie geweest. Vooraf turf en wind zijn van niet te onderschatte betekenisgeweest. Zeker in onze Gouden Eeuw. Onze sterke economische positie in die tijd was vooral te danken aan te turfwinning afkomstig uit de veengebieden van Holland. Met turfschepen, veelal aangedreven door de wind, werd op goedkope wijze turf aangevoerd in de belangrijkste handelscentra zoals Amsterdam, Leiden en Delft (DE ZEEUW, 1969). Behalve turf speelde ook windenergie een belangrijke rol. Dit gold met name voor de opkomende papierindustrie en houtzagerijen. Deze maakten ook we1 gebruik van het waterrad om machines aan te drijven. Ten slotte moeten ook de windmolens worden genoemd, die zijn gebruikt voor de drooglegging van de droogmakerijen zoals de Purmer en de Beemster. Uit de literatuur wordt gemeld dat reeds in 1408 windmolens zijn gebruikt voor drooglegging terwijl ook bij de St. Elizabeth's vloed van 1421 windmolens een belangrijke rol hebben gespeeld (PAYON, 1968 en LYSEN 1980). Kwantitatieve gegevens over het energieverbruik voor 1850 zijn nauwelijks voor handen. Uit de gegevens van De Zeeuw kan worden afgeleid dat de totale hoeveelheid energie uit turf rond 1650 27,5 PJ bedroeg. Dit energieverbruik is evenhoog als rond 1850 toen het Nederlands energie verbruik werd gedekt door turf, hout, steenkolen en windenergie. Dit bedroeg toen ca. 31 PJ. In de periode 1650-1850 is echter ondanks een toenemende bevolking het totale energieverbruik gedaald. Na 1850 als het steenkolenverbruik in Nederland door de industrialisatie op gang begint te komen treedt een verschuiving van energiebronnen op hout en turf worden in de periode 1850-1900 vervangen door steenkolen. Illustratief in dit verband is tabel 2.2. welke is samengesteld met behulp van gegevens van Teijl uit 1973. Tabel 2.2. Verschuiving energiebronnen in Nederland in periode 1850-1860 jaar turfverbruik in turf ton laagveen hoogveen energieverbruik in PJ steenkolen turf steentotaal kolen ver ruik in 10 kg B Naast het toenemende steenkolenverbruik speelde in de 2e helft van de helft van de 19e eeuw ook de windenergie een belangrijke 1-01.Rond 1875 waren in Nederland ruim 3000 windmolens aanwezig, die energie leverden voor velerlei doeleinden zoals papierindustrie, maalderijen, droogmakerijen e.d. Vanaf 1900 zet het gebruik van steenkolen eerst goed door. Dit wordt mede gestimuleerd door het in gebruik nemen van de steelkolenmijnen in zuid Limburg (RAEDTS, 1974 en BREY, 1981). Uit verschillende C.B.S. statistieken valt af te leiden dat de totale Nederlandse steenkolenproduktie in de periode 1900-1935 opliep van 0,3 miljoen ton tot 14,4 miljoen ton per jaar (figuur 2.1.). Daarna trad een daling in mede veroorzaakt door de Tweede Wereldoorlog. Na 1945 is vrij snel het produktieniveau van ca. 12 miljoen ton steenkolen per jaar bereikt en dit is gebleven tot 1965. Na die tijd is door het toenemend gebruik van aardgas de vraag naar kolen gedaald en in 1975 werd de laatste mijn in Limburg gesloten. Naast de steenkolenproduktie heeft Nederland in de periode 1915-1960 nog gebruik gemaakt van bruinkolen, vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog (zie figuur 2.1.). De vondst van een enorme voorraad aardgas in het Groningse Slochteren heeft ervoor gezorgd dat in 10 jaar tijd een volledige omschakeling plaats vond van aardolie + steenkolen als energiebron naar aardgas + aardolie als eniergiebron. De opkomst van aardolie is mede te danken aan de welvaartsgroei in de periode 1950-1970 waardoor het mogelijk werd dat alle Nederlanders steeds mobieler werden door zich een auto aan te schaffen. De toenemende vraag naar energie in de periode 1950-1970 werd abrupt afgebroken toen in 1973 de eerste energiecrisis zich aandiende. Deze energiecrisis, waarbij duidelijk werd dat Nederland in zijn energiebehoefte moest gaan voorzien door diversificatie van zijn energiebronnen, is mede de oorzaak geweest van de Energienota's van de regering en de thans aan de gang zijnde maatschappelijke discussie over het energiebeleid (MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, 1979 en 1980, STUURGROEP MDE, 1983). Centraal in deze discussie staat de vraag: moeten we streven naar economische groei en wat de energievoorziening betreft ook overschakelen op kernenergie of is het mogelijk genoegen te nemen met een lagere economiache groei (of geen groei) en daarbij over te schakelen op duurzame energiebronnen? Het gevolg van deze aan de gang zijnde discussie is, dat het onmogelijk is 66nduidig aan te geven welke energiebronnen in 2000 en 2025 door Nederland gebruikt zullen worden. Een indicatie is te vinden in tabel 2 . 3 . waarin de twee uiterste visies welke in het tussenrapport ter discussie staan (STUURGROEP MDE, 1983) zijn weergegeven. .. Tabel 2.3. Verdeling energiebronnen in 2000 voor 2 scenariots.vande maatschappelijke discussie energiebeleid energiebronnen fossiele energie - steenkool - aardolie - aardgas duurzame energie - biogas - zonne-energie - windenergie - overige kernenergie referentie-scenario milieu-scenario 3. ENERGIEVERBRUIK I N NEDERLAND 3.1. Algemeen Om de vraag t e beantwoorden wat h e t energieverbruik per inwoner en per Ian 2 i s , i s h e t noodzakelijk t e beschikken over b e v o l k i n g s c i j f e r s en o p p e r v l a k t e c i j f e r s Met behulp van C.B.S. s t a t i s t i e k e n z i jn deze gegevens opgespoord ( t a b e l 3.1.). . Tabel 3.1. Inwonertal en oppervlakte i n Nederland i n de periode 18502025 jaar oppervlakte i n 1000 !a2 inwonertal x 106 1 ) C.B.S., 1982, l a g e v a r i a n t 2) i n c l u s i e f Markerwaard 3.2. Periode 1850-1975 U i t i n f o r m a t i e van h e t C.B.S. b l i j k t d a t het bruto binnenlandse energiev e r b r u i k i n 1950 605 PJ en h e t f i n a l e verbruik i n de s e c t o r e n i n d u s t r i e , t r a n s p o r t , huishoudens en overige 483 PJ bedroeg. Voor 1975 bleken deze c i j f e r s r e s p e c t i e v e l i j k 2465 PJ en 1972 PJ t e z i j n . Op grond hiervan is aangenomen d a t i n de periode 1850-1950 tusaen h e t bruto energieverbruik e n h e t f i n a l e v e r b r u i k d e z e l f d e verhouding b e s t a a t . U i t de steenkolen- en bruinkolenproduktiecijfers, alsmede de produktiec i j f e r s voor t u r f is voor h e t e n e r g i e v e r b r u i k i n Nederland een c i j f e r reeks o p g e s t e l d , welke g l o b a a l oploopt van 30 PJ i n 1850 t o t 2465 PJ i n 1975 ( t a b e l 33). Voor de ateenkolen, bruinkolen en t u r f z i j n d a a r b i j de g e b r u i k e l i j k e omrekeningsfactoren aangehouden (A.E.R., 1980). Tabel 3.3. Energieverbruik i n Nederland i n de periode 1850-1975 jaar opj. i n km x 1000 inwonerta1 x lo6 b r u t o energieve bruik i n 10f; G J enegieverbruik ~ ~ / l a nGJ/inw. ~ In 1975 zit in het bruto energieverbruik een aanzienlijk aandeel aardgas en aardolie. Het steenkolenverbruik is dan tot nu1 teruggelopen, met name door de sluiting van de steenkolenmijnen in zuid Limburg en de versterkte inzet van sardgss (RAEDTS, 1974 en BREY, 1981). Dit laatste wordt ook ge'tillustreerd door figuur 3.1. 3.3. Periode 1975-2025 Hoe het energieverbruik in de naaste toekomst er uitzlet, hangt sterk af van de maatschappijvisie die wordt nagestreefd. De eerste energiescenario's zijn gepubliceerd in 1979 door het Ministerie van Economische Zaken. Ten behoeve van de nota energiebeleid 1979 is door het Centraal Planbureau een tweetal scenario's ontwikkeld een "hoog" scenario en een "laag" scenario. Daarnaast zijn in 1983 door de Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebelied een viertal scenario's gepubliceerd ten behoeve van de maatschappelijke discussie over het energiebeleid (1983). Het betreft de volgende scenario's: Het referentie-scenario wordt ook we1 het "ongewijzigd beleidsscenario" genoemd. In dit scenario wordt in grote lijnen uitgegaan van het beleid zoals dat in de Nots Energie Beleid (1979-1980) en in "De Nederlandse Economie in 1985" van het Centraal Plan Bureau is uitgestippeld. Het energiebeleid is gericht op energiebesparing en diversificatie van energiebronnen. De afhankelijkheid van olie wordt waar mogelijk beperkt. Het aardgas wordt doelgerichter gebruikt. Van dit scenario is 66n variant met en 6611variant zonder kernenergie gemaakt. Het milieubeleid bestaat uit uitvoering van bestaande en voorgenomen maatregelen. De aardgasopbrengsten lopen terug, als de export ervan afneemt. Het sociaal-economisch beleid is daarom gericht op een groei van de export van andere produkten, die groot genoeg is om dat verlies op te vangen. De werkloosheid in dit scenario is groot. Op dit punt zijn geen extra beleidsmaatregelen ingebouwd. In het industrieel-herstelscenario is het sociaal-economisch beleid gericht op een groeiende economie, onder meer om op die manier de werkloosheid te beperken. Hierin wordt aangenomen dat de industrie zich zal herstellen mede door een daarop gericht overheidsbeleid. De export groeit aanzienlijk. De export uit de zeer energie-intensieve bedrijfstakken wordt omgebogen naar minder energie, maar meer kennisintensieve produkten. Een dergelijke groei van de economie zal een groei van het energieverbruik met zich meebrengen. De doelstellingen van het energiebeleid blijven niettemin vrijwel gelijk aan die in het referantiescenario. We1 wordt in dit scenario meer steenkool gebruikt voor de produktie van elektriciteit. Van dit scenario bestaan twee varianten: 66n met en 6611 zonder kernenergie. Het milieubeleid bestaat uit uitvoering van bestaande en voorgenomen maatregelen. Voor zover normen dreigen te worden overschreden, worden extra kosten gemaakt om dat te voorkomen. Deze kosten zijn in de macroeconomische effecten verrekend. In het arbeidsdelingscenario worden de mogelijkheden tot groei in mindere mate benut. Er wordt bewust gekozen voor meer tijd en minder groei. Extra arbeidstijdverkorting en daarmee samenhangende arbeidsdeling zorgt ervoor dat de werkloosheid'op hetzelfde peil blijft als in het industrieel-herstelscenario. Het energiebeleid en het milieubeleid blijven op de dezelfde doelen gericht als in het referentie-scenario en het industrieel-herstelscenario. Ook van dit scenario zijn twee varianten gemaakt: BBn met en 6Bn zonder kernenergie. In het milieuscenario staan energiebesparing en de zorg voor het milieu voorop. Het energiebeleid, dat in dit scenario een veel breder terrein bestrijkt dan in de overige scenariog.s,moet een ingrijpende beperking van het energiegebruik bewerkstelligen. De middelen hfertoe zijn minder, steun voor en geringere groei van de energie-intensieve industrie en krachtige steun voor en groei van de niet-intensieve industrie. Daarnaast: meer subsidies op investeringen in energiebesparende technieken, hogere belastingen op e'nergie en terugdringing van het autoverkeer. Er wordt geen gebruik gemaakt van kernenergie. Het milieubeleid is vooral gericht op schonere produktietechnieken' en produkten, verdergaande zuivering van afvalgassen en afvalwater, intensiever hergebruik van afvalstoffen, minder intensieve landbouw en minder intensief ruimtegebruik. . .. Om dat allemaal rnogelijk te maken, is ook een snder sociaal-economisch beleid nodig. Onder andere door het scheppen van werkgelegenheid in de dienstensector, blijft tot 2000 de groei van het nationaal inkomen in stand. Arbeidstijdverkorting en een beperkte uitbreiding van de werkgelegenheid bij de overheid beperken de werkloosheid. Rovendien daalt het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw minder snel. De voornaamste kwantitatieve gegevens m.b.t. de energiebronnen van "laag" scenario van het Centraal Planbureau, het referentie-scenario en het milieu-scenario zijnsamengevat in tabel 3.4. Tsbel 3.4. Energieverbruik in PJ in Nederland in het jaar 2000 voor drie scenario's energiebron "laag" scenario steenkool aardolie aardgas overige1 858 1.788 1.277 117 totaal 4.040 referentie-scenario 3.106 milieu-scenario 2.209 1) inclusief kernenergie en duurzame energiebronnen Voor het jaar 2025 is het energieverbruik nog moeilijker te schatten dan voor het jaar 2000. Aangenomen is dat de trends van 1975-2000 zich tussen 2000 en 2025 zullen voortzetten. Dit betekent voor het "laag" scenario en het referentie-scenario een toename van het totale energiever- b r u i k . Voor h e t milieu-scenario betekent h e t een voortgezet dalend ener@everbruik. Wat h e t inwonertal b e t r e f t , i s uitgegaan van de vooruitberekening van h e t C.B.S. u i t 1982. De meest r e e l e ontwikkeling van de bevolking b l i j k t aan t e s l u i t e n b i j de l a g e v a r i a n t . D i t houdt voor 2000 een bevolkingsa a n t a l i n van 1 5 , 3 m i l j o e n inwoners en voor 2025 van 14,6 miljoen inwoners. Met betrekking t o t de oppervlakte van Nederland i s aangenomen dat i n 2000 en 2025 de Markerwaard i s ingepolderd. De t o t a l e oppervlakte van Nederland bedraagt dan 34.219 km2. Vorenataande uitgangspunten l e i d e n voor het j a a r 2000 t o t een t o t a a l energieverbruik van 2210-4040 PJ en voor 2025 t o t een t o t a a l energieverb r u i k van 1830-4900 PJ ( t a b e l 3 . 5 . ) . Tabel 3.5. Energieverbruik i n Nederland i n de periode 1975-2025 jaar scenario 09. in !a 2000 laag referentie milieu 2025 laag referentie milieu 34,2 34,2 34,2 34,2 34,2 34,2 inwo e r t a l x 108 15,3 15,3 15.3 14,6 14,6 14,6 totaal energieverb r u i k i n PJ 4.040 3.105 2.290 4.900 3.745 1.830 t o t a a l verbruik i n ~ ~ / k GJ/inw. m ~ 118.065 90.768 64.555 143.195 109.440 53.480 Het t o t a l e e n e r g i e v e r b r u i k i n G J / k m 2 i n Nederland voor de periode 1850-2025 i s weergegeven i n f i g u u r 3.2. 265 205 145 335 255 125 15 oooc l wwo n oooo I20000 I loo00 ~00000 (loom 80000 I 19 j's Naar aanleiding van de vraag hoe het energieverbruik in Nederland is geweest in de periode 1850-1975 en hoe zich dit zal ontwikkelen in de periode 1975-2025 is een poging ondernomen deze vraag te beantwoorden. Naspeuring bij verschillende informatiebronnen (C.B.S. statistieken, energienota's overheid, energiescenario's) hebben gele rd dat het totale energieverbruik in Nederland is gest gen van 950 G J / ~(-- 10 GJ/inwoner) in 1850 tot 72.900 GJ/km (-- 180 ~J/inwoner) in 1975. De voornaamste energiebronnen in de 2e helft van de 19e eeuw waren hout, turf, steenkool en windenergie. In de le helft van de 20st eeuw treedt een verschuiving op. Gebruik van hout, turf en windenergie neemt af, gebruik van steenkool en na 1950 aardolie neemt toe. Na 1960 treedt in Nederland een vervanging op van steenkool door aardgas. Het energieverbruik in de periode 1975-2025 zal toenemen of afnemen. Een en ander hangt samen met de maatschappelijke ontwikkelingen die worden gewenst. Uit de secenario's ten behoeve van de maatschappelijk energiediscussie valt af te lezen dat in het referentie scenario wordt gerekend op een toename van het energieverbruik tot 90760 GJ/km2 (= 205 GJ/ in ha) in 2000 en 109440/km (= 255 GJ/inw.) in 2025. In het Milieu Scenario wordt daarentegen gerekend met een afname tot 64555 GJ/km2 ( = 145 GJ/inw.) in 2000 en 53480 GJ/km2 (= 125 GJ/inw.) in 2025. 5 ' 5 LITERATUUR Algemene E n e r g i e Raad K l e i n Vademecum v o o r E n e r g i e U i t g . S t a a t s d r u k k e r i j , Den Haag 1980 Algemeen E n e r g i e Raad E n e r g i e b e s p a r i n g e n R u i m t e l i j k e Ordening Advies a a n M i n i s t e r van Economische Zaken U i t g . S t a a t s d r u k k e r i j '6-Gravenhage 1981 B. Brey De m i j n e n g i n g e n open, d e mijnen gingen d i c h t Uitg. Kosmos AMsterdam 1981 H.A. v a n Beuningen De s t e e n k o l e n economie d e r voornaamste Europese p r o d u k t i e l a n d e n U i t g . Nijhof Den Haag 1936 C.B.S. S t a t i s c h Zakboek 1933 U i t . A l b a n i Den Haag 1933 C.B.S. S t a t i s t i s c h Zakboek 1938 U i t g . A l b a n i , Den Haag 1938 C.B.S. S t a t i s t i s c h Zakboek 1939 U i t g . A l b a n i , Den Haag 1939 C.B.S. Prognose van d e bevolking van Nederland na 1980, d e e l 1 U i t g . C.B.S., Den Haag 1982 Centrum voor e n e n e r g i e Besparing Het Ce S c e n a r i o e e n r e l a t i s c h A l t e r n a t i e f U i t g . Centrum voor E n e r g i e b e s p a r i n g D e l f t 1983 J . C . Horch Veenprodukten I n : H e t veen e n z i j n o n t g i n n i n g , Voordrachten van l l e w e t e n s c h a p p e l i j k e Bijeenkomst van d e s e c t i e Nederland d e r i n t e r n a t i o n a l e Bodemkundige Vere n i g i n g 25 e n 26 o c t o b e r 1941 t e U t r e c h t Uitg. Nederlandse Heidemaatschappij, Arnhem 1942 R. v a n Kamp De k o l e n v o o r z i e n i n g e n Nederland gedurende de e e r s t e w e r e l d o o r l o g U i t g . H e t P a r o o l Amsterdam, 1968 E r i k Lysen Eindeloze e n e r g i e U i t g . H e t Spectrum, U t r e c h t 1980 Ministerie Economische Zaken Nota Energie beleid, deel 1 Algemeen Handelingen Tweede Kamer 197911980, 15802, nr. 1-2 Ministerie van Economische Zaken Nota Energiebeleid, deel 2 kolen Uitg. Staatsdrukkerij Den Haag 1980 J.A.W. Muller Enkele bedrijfseconomische beschouwingen over den Nederlandse Steenkool mijnbouw Uitg. Waltman Delft 1938 Marscha van Noesel Turf heeft weer toekomst Emmercourant 15 januari 1983 J. Payen Geschiedenis van de energiebronnen Uitg. Scheltema & Holkema, Amsterdam, 1968 C.E.P.M. Raedts De opkomst, de ontwikkeling en de neergang van de steenkolen mijnbouw in Limburg Uitg. Van Gorkum, Assen, 1974 B. Scholtens, Johdiepraam, H, Friedman, en F.E. David Energie in discussie Uitg. Esso Nederland B.V. Den Haag 1983 J. Teyl Brandstofaccijns en Nijverheid in Nederland gedurende de periode 1834-1864 In: Hof der historie, onder redactie van J. v. Herwaarden Uitg. Universitaire Pers Rotterdam 1973 Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid Tussen Rapport Uitg. Staatsdrukkerij, Den Haag 1983 J.W. de Zeeuw Peat and the Dutch Golden Age The historical meaning of energy attainability In: AAG Bijdragen 21, 3-31, Wageningen 1978 J.W. de Zeeuw De Gouden Eeuw uit turf geboren Spieghel Historeaal december 1979: 686-704
© Copyright 2024 ExpyDoc