thema beleggingen door Loranne van Lieshout, Niels Horst en Manon Geertsen RENTEAFDEKKING IN HET NIEUWE FINANCIEEL TOETSINGSKADER Samenvatting Dit artikel beschrijft de invloed die het nieuwe Financieel Toetsingskader (nFTK) heeft op de mate van afdekking van het renterisico voor pensioenfondsen. Wij beargumenteren dat voor pensioenfondsen die zich willen beschermen tegen een structurele rentedaling het nieuwe Financieel Toetsingskader mogelijk aanleiding geeft tot meer afdekking. Voor pensioenfondsen die het afdekken van renterisico vooral inzetten om zich te beschermen tegen tijdelijke rentedalingen geeft het nieuwe Financieel Toetsingskader wellicht aanleiding tot een verlaging van de renteafdekking. Marktwaardering en renteafdekking Het afdekken van renterisico heeft sinds de invoering van marktwaardering van de verplichtingen in 2007 een grote vlucht genomen. Dit is begrijpelijk, aangezien de beweeglijkheid van de rente één van de belangrijkste oorzaken is voor de volatiliteit van de dekkingsgraad. Het afdekken van renterisico verlaagt de beweeglijkheid van de dekkingsgraad en kan dus nominale kortingen voorkomen. In de jaren na de invoering van marktwaardering zijn enkele aanpassingen doorgevoerd waardoor de dekkingsgraad van pensioenfondsen toch minder gevoelig werd voor de waan van de dag. Eind 2011 werd de 3-maands middeling van de rentecurve ingevoerd en in september 2012 kwam de Ultimate Forward Rate (UFR). Vooral de introductie van de UFR heeft ertoe geleid dat de dekkingsgraad flink minder gevoelig is geworden voor marktrenteveranderingen. Uit een artikel van Horst en Koetsier in PBM magazine (2013, nr. 3) blijkt dat het balansrisico voor een representatief pensioenfonds met circa 15% afneemt door de introductie van de UFR. Naar aanleiding van deze daling van het balansrisico hebben enkele pensioenfondsen ervoor gekozen om de afdekking van het renterisico te verlagen. Door de toezichthouderseis dat het Vereist Eigen Vermogen niet mag toenemen gedurende een herstelperiode, is een grootschalige afbouw van de renteafdekking achterwege gebleven. Structurele versus tijdelijke rentedalingen Drs. L. van Lieshout RBA (boven) is Senior Investment Consultant bij Ortec Finance, evenals N. Horst MSc. M. Geertsen AAG MSc (onder) is ALM Consultant bij Ortec Finance. 12 de actuaris september 2014 Met de invoering van het nieuwe FTK zal het renterisico voor pensioenfondsen wederom veranderen. In dit artikel beschrijven we de mogelijke impact. Hierbij is het cruciaal om te bedenken over welk type renterisico we spreken. We onderscheiden het risico van een structurele daling van de rente, bijvoorbeeld veroorzaakt door een langdurige stagnatie van de economie, en het risico van een tijdelijke daling van de rente, bijvoorbeeld veroorzaakt door reguliere economische cycli of door overreactie in de markt. In het eerste geval zal het rendement van de vastrentende portefeuille structureel laag zijn en bestaat het risico dat dit rendement op lange termijn achterblijft bij het verwachte rendement in de discontovoet van de verplichtingen. Het resultaat kan zijn dat het vermogen aan het eind van de rit onvoldoende is om de nominale pensioenuitkeringen te kunnen nakomen. In het tweede geval gaat het vooral om de pijn die een pensioenfonds ondervindt van kortstondige dalingen van de rente. Als de resulterende lage dekkingsgraad leidt tot vervelende maatregelen zoals het verlagen van pensioenen, dan is bescherming via afdekking van het renterisico wenselijk. Er zijn echter ook andere maatregelen denkbaar die kunnen helpen om de gevoeligheid voor korte termijn rentebewegingen te beperken. Denk aan het middelen van de dekkingsgraad of het uitsmeren van eventuele kortingen. Dit is precies het type maatregelen dat in het nieuwe FTK wordt voorgesteld. Invloed nieuwe FTK op afdekking renterisico Wij zien 3 belangrijke onderdelen van het nieuwe FTK die invloed hebben op de mate van afdekking van het renterisico: 1.12-maands middeling van de dekkingsgraad 2.Herstelplanrestrictie en uitsmeren van kortingen 3.Nieuwe UFR methodiek Middeling van de dekkingsgraad De beleidsdekkingsgraad is in het nieuwe FTK gedefinieerd als de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen 12 maanden. De beweeglijkheid van de dekkingsgraad wordt niet meer gedempt door de 3-maands middeling van de rente, maar door de 12-maands middeling van de dekkingsgraad zelf. Ter indicatie: als we ervan uitgaan dat het maandelijkse dekkingsgraadrendement normaal verdeeld is en onafhankelijk door de tijd, dan zal de volatiliteit van de dekkingsgraad met een factor 冑苳12 (circa 3,5) worden gereduceerd door de 12-maands middeling. De middeling van de dekkingsgraad leidt ertoe dat de impact van tijdelijke rentebewegingen wordt gereduceerd. Herstelplanrestrictie en uitsmeren van kortingen In het huidige FTK dient een fonds na 3 jaar aaneengesloten dekkingstekort een noodmaatregel in te zetten. Voor veel pensioenfondsen betekent dit thema beleggingen korten van aanspraken. In het nieuwe FTK wordt op basis van de herstelplanrestrictie bepaald of er in enig jaar sprake moet zijn van een korting. De herstelplanrestrictie houdt in dat het pensioenfonds moet aantonen dat het in 10 jaar kan herstellen tot het Vereist Eigen Vermogen (VEV). Hoewel het VEV met circa 5% verzwaard is ten opzichte van de huidige situatie en de herstelperiode met 5 jaar verkort is ten opzichte van het huidige langetermijnherstelplan, zal deze restrictie voor veel pensioenfondsen leiden tot minder snel korten dan bij de huidige regels. Onze berekeningen laten zien dat een representatief pensioenfonds bij een dekkingsgraad van 85% nog in 10 jaar kan herstellen tot het verzwaarde VEV. De kortingsmaatregel wordt dus in het nieuwe toetsingskader later ingezet dan in het huidige kader. Bovendien mogen eventuele kortingen worden uitgesmeerd over maximaal 10 jaar. De herstelplanrestrictie leidt op korte termijn tot een kleinere kans op korten en kleinere omvang van de kortingen. Voor pensioenfondsen betekent dit dat de consequenties van een slechte situatie als gevolg van een tijdelijke rentedaling minder zwaar zijn. Dit zou aanleiding kunnen zijn om de bescherming tegen rentedalingen af te bouwen. Echter, ook bij het nieuwe FTK dient een pensioenfonds na 5 jaar aaneengesloten tekort de aanspraken te korten op last van Europese regelgeving. De herstelplanrestrictie bevat nog een tweede element die de pijn van een tijdelijke rentedaling verzacht. De methodiek is namelijk zodanig vormgegeven dat de herstelkracht van het pensioenfonds hoger is als de rente lager is. Het herstelplan moet worden berekend met een vast rendement op zakelijke waarden dat niet afhankelijk is van het renteniveau. Bij een lage rente zullen de zakelijke waarden een groot overrendement genereren ten opzichte van de verplichtingen. Het negatieve effect dat een rentedaling heeft op de dekkingsgraad, wordt dus deels gecompenseerd door een hogere herstelkracht. Nieuwe UFR methodiek In het nieuwe FTK zal de discontocurve worden gebaseerd op de adviezen van de commissie UFR. De gevoeligheid voor tijdelijke rentedalingen zal bij de nieuwe methodiek iets wijzigen, onder andere door een andere verdeling van het renterisico over de curve. Deze impact is echter beperkt. De nieuwe methodiek heeft veel grotere consequenties voor de manier waarop structurele rentedalingen doorwerken op het pensioenfonds. Dit komt door de belangrijke wijziging dat het niveau van de UFR niet meer wordt gebaseerd op het vaste niveau van 4,2%, maar op de gemiddelde rente van de afgelopen 10 jaar. Omdat de relatief hoge rentes van 10 jaar geleden langzaam uit het gemiddelde zullen verdwijnen, zal de discontovoet onder de nieuwe methodiek langzaam dalen, zelfs als de marktrente vanaf nu constant blijft. In Figuur 2 wordt weergegeven hoe de rentecurve zich de komende 5 jaar ontwikkelt als de swaprente constant blijft op het niveau van eind 2013. De UFR onder de nieuwe methodiek is eind 2013 gelijk aan 3,7% en zal eind 2018 gelijk zijn aan 2,9% wanneer de swapcurve onveranderd blijft. Dit leidt tot circa 50 basispunten lagere rente bij een looptijd van 60 jaar. UFR curve volgens nieuwe methodiek per eind 2013 en 2018 Veronderstelling: swaprente constant gedurende 5 jaar 4% 10 jaars onwikkeling van rendement en groeivoet verplichtingen FTK curve eind 2013 3% 8% 7% 2% 6% 5% UFR curve per eind 2013 UFR curve per eind 2018 Swapcurve 1% 4% 3% 0% 2% 0 1% 0% 1 2 3 4 5 6 7 8 Meetkundig rendement (na kosten) Overrendement na kosten 9 10 Groeivoet verplichtingen 10 jaars onwikkeling van rendement en groeivoet verplichtingen FTK curve eind 2013 bij 2% hogere swapcurve 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 1 2 3 Overrendement na kosten 4 5 6 7 Meetkundig rendement (na kosten) 8 9 10 Groeivoet verplichtingen Figuur 1 Te hanteren overrendement in herstelplan bij renteniveau ultimo 2013 (boven) en bij 2% hogere marktrente (onder) 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 Figuur 2 UFR curve volgens nieuwe methodiek per eind 2013 (lichtblauw) en per eind 2018 (oranje) met de veronderstelling dat de swapcurve (donkerblauw) gedurende 5 jaar niet verandert. De nieuwe methodiek zorgt ervoor dat het risico van een structurele rentedaling weer zichtbaar wordt voor een pensioenfonds. In de oude methodiek werd een mogelijk structurele rentedaling verbloemd doordat de rente voor lange looptijden altijd omhoog werd getrokken door de vaste UFR van 4,2%. Lage rentes bij lange looptijden konden ogenschijnlijk niet voorkomen. Bij de nieuwe methodiek zorgt de 10jaars middeling van de UFR ervoor dat lage rentes wel weer zichtbaar worden in de rentecurve. Figuur 3 illustreert dit effect. De figuur toont 2.000 simulaties van de rentecurve per 2023. Links, bij de huidige UFR methodiek, zijn lage rentes bij looptijden langer dan 30 jaar niet mogelijk. Rechts, bij de nieuwe UFR methodiek, zien we in het omcirkelde deel van de figuur dat lage rentes bij lange looptijden wel weer mogelijk zijn. Voor pensioenfondsen betekent dit een verhoogd risico op lage dekkingsgraden bij structurele rentedalingen. de actuaris september 2014 13 thema beleggingen UFR curve in 2023 Oude UFR methodiek 0,14 1.Gemiddelde dekkingsgraad na 15 jaar flink hoger Door toekomstbestendig indexeren ontstaat een restrictie op de mate van indexatie die pensioenfondsen mogen geven. Hierdoor wordt minder uitgedeeld en wordt het vermogen opgespaard in hogere buffers. 2.In veel gevallen is de kans op korten bij het nieuwe FTK lager De herstelplanrestrictie reduceert de kans op korten. Bij een renteafdekking groter dan 50%, kan een pensioenfonds met de invoering van het nieuwe FTK overwegen om de afdekking te verlagen zonder de kans op korten te vergroten. Overigens blijft in het nieuwe FTK de restrictie van kracht dat pensioenfondsen het beleggingsrisico niet mogen verhogen, zolang zij zich in een herstelperiode bevinden. 3.Het nieuwe FTK geeft meer spreiding tussen de varianten met verschillende mate van afdekking Doordat het risico van structurele rentedaling in het nieuwe FTK weer zichtbaar wordt voor pensioenfondsen, neemt het renterisico juist toe. Het renterisico wordt daardoor een dominantere risicobron en afdekken wordt een effectievere maatregel om het totaalrisico te reduceren. 2.000 scenario's het gemiddelde van de scenario's 1 willekeurig scenario 0,02 0,10 0,08 0,06 0,04 0,02 0,00 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 Kans op korten ( jaar 1-15) 0,6% Nieuwe UFR methodiek 0,14 2.000 scenario's het gemiddelde van de scenario's 1 willekeurig scenario 0,02 Afdekking Nieuw FTK Afdekking Oud FTK 0,5% 0,4% 40% 40% 50% 50% 0,3% 60% 80% 70% 0,2% 60% 80% 0,1% 0,0% 160% 158% 156% 154% 152% 150% 148% 146% 144% 142% 140% 0,10 Gemiddelde UFR dekkingsgraad (in jaar 15) 0,08 Figuur 4 ALM resultaten renteafdekking onder oud en nieuw FTK Conclusie 0,06 0,04 0,02 0,00 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 Wij concluderen dat de introductie van het nieuwe FTK het risico van tijdelijke rentebewegingen reduceert omdat het nieuwe FTK zelf al enkele dempingsmechanismes bevat. Naar aanleiding hiervan is het voor sommige pensioenfondsen aantrekkelijk om de afdekking van het renterisico te verlagen. Het effect van structurele rentedalingen wordt door het nieuwe FTK juist beter zichtbaar door de nieuwe UFR methodiek. Hierdoor wordt de renteafdekking een effectievere maatregel om het totaalrisico te reduceren. Sommige pensioenfondsen zouden op basis van deze observatie juist kunnen overwegen om de afdekking van het renterisico te verhogen. Figuur 3 2.000 simulaties van de rentecurve in 2023 tot looptijd 60, volgens oude UFR-methodiek (boven) en de nieuwe UFR-methodiek (onder). Effect van afdekking van het renterisico Wij hebben voor een representatief pensioenfonds onderzocht wat het effect is van het nieuwe FTK op ALM-resultaten, en op de renteafdekking in het bijzonder. In Figuur 4 tonen we resultaten van verschillende variaties in de renteafdekking (40% - 80%), zowel onder het oude FTK als onder het nieuwe FTK. De verticale as geeft de kans op korten gedurende 15 jaar, en de horizontale as geeft de gemiddelde UFR dekkingsgraad na 15 jaar. We trekken 3 belangrijke conclusies. 14 de actuaris september 2014 @ Reacties op dit artikel graag naar [email protected]
© Copyright 2024 ExpyDoc