Uitwerkingen Scheikunde Curie VWO Deel 2B Hoofdstuk 12 Stereo-isomerie en biochemie www.uitwerkingensite.nl Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 24 Hoofdstuk 12 Stereo-isomerie en biochemie Inleiding CH 3 CH 2 12.1 a COOH b CH 3 OH CH 3 NH 2 c HOOC CH CH 2 CH 2 COOH d H O OH OH OH OH OH C CH CH CH CH CH 2 CH 2 OH O Bij d: zie BINAS tabel 103 A: glucose is 2,3,4,5,6-pentahydroxyhexanal OH HO OH OH 12.2 a b c d e 12.3 C6H12 is een alkeen of een cycloalkaan. Mogelijke hoofdketens, niet kleiner dan 5 koolstofatomen, zijn: hexeen, penteen, cyclohexaan en cyclopentaan. Plaatsen van de extra methylgroep bij de hoofdketens met 5 koolstofatomen geeft in totaal 11 verschillende mogelijkheden. H 2C 2-amino-4-fenylbutaanzuur 1,2,3,4,5-pentaanpentaol 3-amino-6-methylcyclohexeen 3-pentanon 3,4-dihydroxybutanal CH CH 2 CH 2 CH 2 CH 3 H 3C 1-hexeen C CH CH 2 CH 3 CH 2 CH 3 CH 3 2-methy l-2-penteen H 3C CH CH CH 2 CH 2 CH 3 H 3C 2-hexeen CH C CH 3 H 3C CH 2 CH CH CH 2 CH 3 3-methy l-2-penteen 3-hexeen H 3C H 2C C CH 2 CH 2 CH CH CH CH 3 CH 3 CH 3 4-methy l-2-penteen CH 3 2-methy l-1-penteen CH 2 CH 2 H 2C CH CH CH 2 CH 3 H2C CH 2 CH 2 CH 2 CH 3 cy clohexaan 3-methy l-1-penteen CH 2 H 2C CH CH 2 CH CH 3 H2C CH 2 CH 3 CH 2 CH 2 4-methy l-1-penteen methy lcy clopentaan CH 3 Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 O 12.4 H 2N CH 25 O C NH CH 2 C NH CH 3 CH COOH + 2 H 2O CH 2 CH CH 3 CH 3 Ala H 2N Gly CH COOH + H2N Leu CH 2 COOH + H 2N CH 3 CH COOH CH 2 CH CH 3 CH 3 H 12.5 O H O H O ~O C C O C C O C C~ CH 3 CH 3 CH 3 12.6 De structuurformule van koolstofdioxide is O = C = O. Dat is een lineair molecuul, geen dipoolmolecuul. Zie ook BINAS tabel 53 B. 12.7 1-propanol is beter oplosbaar in water dan 1,1-dichloormethaan doordat de OH groep van 1-propanol waterstofbruggen kan vormen, en 1,1-dichloormethaan niet. 12.1 Stereo-isomeren 12.8 H 3C O CH 2 CH 2 CH 3 1-methoxy propaan CH 3 H 3C O CH 2-methoxy propaan CH 3 H 3C CH 2 O CH 2 H 3C CH 2 CH 2 H 3C CH CH 2 CH 3 CH 3 CH 3 OH ethoxy ethaan 1-butanol 2-butanol OH HOCH 2 CH CH 3 2-methy l-1-propanol CH 3 OH H 3C C CH 3 2-methy l-2-propanol CH 3 12.9 12.10 De voorzetsels cis en trans betekenen respectievelijk ‘aan deze kant’ en ‘aan de overkant’. Cis-trans-isomerie is een vorm van stereo-isomerie: de isomeren hebben wel dezelfde molecuulformule maar verschillen in de ruimtelijke oriëntatie van de atomen in het molecuul. Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 26 12.11 Cis-trans-isomeren hebben naast een verschillende ruimtelijke structuur ook verschillende stofeigenschappen, zoals smeltpunt en kookpunt. 12.12 Cis-trans-isomerie komt voor bij onverzadigde en ringvormige moleculen omdat deze moleculen een starre, niet draaibare structuur hebben. De C ≡ C structuur is lineair. 12.13 H 2C CH H 3C CH 2 CH 3 1-buteen CH 3 C C H cis -2-buteen H H CH 3 C C H 3C trans -2-buteen H CH 3 H 2C C 2-methy lpropeen CH 3 H 2C CH 2 H 2C CH 2 cy clobutaan H 2C CH H 2C methy lcy clopropaan CH 3 12.14 a b c d e f 1-buteen heeft geen cis-trans-isomerie. 2-buteen heeft wel cis-trans-isomerie. 1,2-dibroometheen heeft wel cis-trans-isomerie. 1-chloor-2-butyn heeft geen cis-trans-isomerie. 1,1,2-tribroompropeen heeft geen cis-trans-isomerie. 3-chloor-1-butyn heeft geen cis-trans-isomerie. 12.15 a b c d cis-1,2-dibroomcyclopentaan trans-1,3-cyclobutaandicarbonzuur cis-1,3-cyclopentaandicarbonzuur cis-1,2-cyclopentaandicarbonzuur 12.16 a Z-1-chloorpropeen en E-1-chloorpropeen. b/c H CH 3 C H 3C C C H C H H H CH 3 C H C C H C H 3C E,E-2,4-hexadieen H H H C H 3C C H Z,E-2,4-hexadieen C CH 3 C H Z,Z-2,4-hexadieen Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 d 27 In dit geval is cis,cis-2,4-hexadieen gelijk aan Z,Z-2,4-hexadieen omdat aan de C=C groep maar twee groepen met een hogere prioriteit dan waterstof zitten. OH 12.17 a CH 3 CH CH 2 CH 3 CH 2 OH CH 3 CH H 3C CH CH 2 CH 3 CH CH 2 CH 3 + H 2 O C H H H CH 3 CH 3 1-buteen CH 3 C OH CH 3 CH 2 C C H 3C + H 2O cis-2-buteen + H 2O trans-2-buteen H OH b CH 2 CH 2 CH 2 Br 12.18 C a CH 3 Br C H CH Br H CH 2 CH 3 + H 2 O 1-buteen H C C H cis -1,2-dibroometheen b CH 2 Br trans -1,2-dibroometheen Het molecuul van het cis isomeer heeft een dipool, het molecuul van het trans isomeer niet. Het cis isomeer is stof B. CH 2 ~ H 12.19 C H CH 2 C CH 2 H C CH 3 H CH 3 ~ CH 2 CH 3 CH 2 C CH 2 CH 3 H CH 3 C ~ CH 2 C Gutta percha (trans – polyisopreen) C C C CH 2 CH 2 C CH 3 H C CH 2 CH 2 C CH 2 ~ Rubber (cis – polyisopreen) Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 12.20 a 28 Met behulp van feromonen kunnen schadelijke insecten van een bepaalde soort gelokt en gedood worden. Andere organismen ondervinden geen schade. b H H C CH 3 CH 2 H C C CH 2 (CH 2 ) 5 C CH 2 O CH 2 H C CH 3 O E3,Z7-tetradecadieen-1-ol acetaat CH 2 H C CH 3 C CH 2 O H (CH 2 ) 9 C CH 3 O E3-tetradeceen-1-ol acetaat 12.21 c Stel je hebt x dm3 lucht. Deze lucht bevat 15 • 10-9 g feromoon. 100 • 10 -12 • x = 15 • 10-9, zodat x = 150 dm3. Dat lijkt weinig, maar bedenk dat feromonen niet in een egale pluim worden verspreid, maar in lijnen met bochten (slierten). a Trans-1,3-cyclobutaandizuur kan geen zuuranhydride vormen doordat de zuurgroepen te ver van elkaar afstaan. HOOC H CH 2 CH 2 H COOH trans -v orm O HOOC CH 2 O O CH 2 COOH + H2 O H CH 2 cis -v orm b H H CH 2 H zuuranhy dride Beide carbonzuurgroepen moeten ten opzichte van elkaar ruimtelijk georiënteerd zijn om een anhydride te kunnen vormen. Bij cis- en trans-1,2-cyclobutaandicarbonzuur zitten beide carbonzuurgroepen dicht genoeg bij elkaar om te reageren. Bij 1,3-cyclobutaandizuur kunnen de carbonzuurgroepen alleen reageren als ze cis ten opzichte van elkaar zitten. 12.2 Optische activiteit en optische isomeren 12.22 a b 12.23 Je moet nu de volgende vormen van stereo-isomerie kennen: - cis-trans-isomeren - optische isomeren (spiegelbeeld en niet-spiegelbeeld isomeren). Een molecuul moet een starre, niet-draaibare structuur hebben (dubbele binding, ringstructuur) om een cis-trans-isomeer te kunnen zijn. Optische isomeren moeten één of meer asymmetrische koolstofatomen hebben. Butanon heeft geen asymmetrisch koolstofatoom: geen enkel koolstofatoom is met vier verschillende atomen of atoomgroepen verbonden. Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 29 12.24 Een racemisch mengsel is een mengsel dat bestaat uit gelijke hoeveelheden van twee stoffen die elkaars spiegelbeeldisomeren zijn. Een racemisch mengsel vertoont dus geen optische activiteit. Een optisch inactieve stof is een zuivere stof. 12.25 Atropine wordt in de Belladonna (‘lijkbes’) met behulp van enzymen gemaakt. Door hun ruimtelijke vorm kunnen enzymen reacties katalyseren waarbij maar één stereo-isomeer ontstaat. Synthese in het laboratorium gebeurt zonder enzymen; hierbij reageren de stoffen vrij in de oplossing. Daarbij ontstaan beide stereo-isomeren in gelijke hoeveelheden; er ontstaat een racemisch mengsel. 12.27 a b 12.28 a De oplossing bevatte alleen water en één van de moleculen van ammoniumnatriumtartraat. Wanneer koolstof aan vier verschillende atomen of groepen is gebonden, kun je in een plat vlak en een piramide meer dan twee stereo-isomeren bedenken. Cl – CH2 – CH2 – CH2 – CH2 – CH3 Nee H b C* CH 2 CH 3 Ja CH 2 CH 3 Cl c CH 3 Nee CH 2 CH CH 2 CH 3 Cl CH 3 d Ja Cl C* CH 2 CH 2 CH 2 H CH 3 e Nee CH 3 C CH 2 CH 2 CH 3 Cl CH 3 f CH 3 Nee CH 2 C CH 2 CH 3 Cl g 12.29 b CH 3 Ja H CH 3 C* CH 2 C Cl H CH 3 Cl d H H CH 3 H Cl C3H7 C 3H 7 CH 2 Cl CH 2 Cl CH 3 C3 H7 H 3C H C 3H 7 CH 3 CH 3 Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 CH 3 g Cl CH 3 H H Cl C4H9 12.30 a Br H H CH 3 CH 2 Br CH 3 C2H5 Br CH 2 Br CH 3 H H CH 3 H CH 2 Br CH 3 H3 C Br CH 3 H CH 2 Br H Br CH 3 H 3C CH 2 Br H C2H 5 2-chloor-3-joodbutaan heeft 4 stereo-isomeren: Cl I d CH 2 Br H 1-broom-2-methylbutaan heeft 2 stereo-isomeren: H c C 4H 9 1,3-dibroom-2-methylbutaan heeft 4 stereo-isomeren: H3 C b 30 CH 3 H H CH 3 H I CH 3 Cl H CH 3 Cl H CH 3 H I CH 3 H H CH 3 Cl I CH 3 1,2,3,4-tetrachloorbutaan heeft 3 stereo-isomeren: Cl Cl Cl Cl Cl H Cl H H Cl H Cl H H Cl Cl H H Cl Cl Cl Cl Cl Cl meso e 2,3,4-trichloorhexaan heeft drie asymmetrische koolstofatomen en geen inwendig spiegelvlak. De stof heeft 23 = 8 verschillende stereo-isomeren: H H H f CH 3 Cl Cl Cl C2H5 H Cl H CH 3 Cl H etc Cl C2H5 2,4-dibroompentaan heeft 3 stereo-isomeren: CH 3 Br CH 2 H Br CH 3 H CH 3 H CH 2 H Br CH 3 CH 3 Br CH 2 Br H CH 3 Br H CH 3 H CH 2 Br H CH 3 Br meso g 3,4-dibroom-3,4-dimethylhexaan heeft 3 stereo-isomeren. H 3C H 3C C 2H 5 Br Br C 2H 5 Br H3 C C2 H5 CH 3 H3C Br C2 H5 Br meso C 2H 5 Br CH 3 C 2H 5 Br Br C 2H 5 CH 3 CH 3 C 2H 5 Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 h 31 1,2 dichloorpropaan heeft twee stereo-isomeren: CH 2 Cl Cl CH 2 Cl H H CH 3 Cl CH 3 12.31 Er zijn drie asymmetrische koolstofatomen. Er zijn dus 23 = 8 stereo-isomeren. 12.32 a De specifieke optische rotatie wordt uitgedrukt in het aantal graden rotatie, gemeten in een cuvet met 1,0 dm lengte en een concentratie van 1,0 g per mL. De specifieke rotatie is in dit geval dus niet –1,2° maar: g 1, 0 dm m L 1, 2 0 , 5 6 ,15 1, 0 100 39° b c 12.33 In een tweemaal zo lange cuvet zou de lichtstraal tweemaal zoveel moleculen passeren. De rotatie zou dan –2,4° zijn. De concentratie daalt met een factor 2; de gemeten rotatie zou 0,6° zijn. Bij deze opgave wordt aangenomen dat bietsuiker de enige optische actieve stof in suikerbieten is. Als een 0,40 M suikeroplossing een draaiingshoek geeft van +9,1°, en de opgeloste en gefilterde suikerbietoplossing een draaiingshoek geeft van +8,6°, dan moet de suikerconcentratie (8,6 / 9,1) • 0,40 M = 0,378 M geweest zijn. Het volume van de oplossing was 1,00 L, dus daar zat in totaal 0,378 M • 1,00 L = 0,378 mol suiker in. Bietsuiker is een disacharide (BINAS tabel 67 A2) met een molaire massa van 342,3 g mol1 (BINAS tabel 41). 0,378 mol suiker is dus 0,378 mol • 342,3 g mol1 = 1,29 • 102 g bietsuiker. Het percentage suiker is dus: 1,2 9 1 0 2 g 2 g 8 ,6 7 1 0 12.34 a H3 C 100% 15% CH 2 CH 3 CH 3 O C* OH + CH 3 C* O C H b c van de totale massa van de suikerbiet. COOH H3 C CH 2 CH 3 + H 2 O H Bij de reactie tussen 2-butanol en ethaanzuur (de vorming van een ester) ontstaat geen optisch actieve stof omdat 2-butanol al een racemisch mengsel was. Beide isomeren ontstaan met dezelfde snelheid, het reactiemengsel blijft dus een racemisch mengsel. Bij de reactie tussen een racemisch mengsel van 2-butanol en linksdraaiend melkzuur (een stereo-isomeer van 2-hydroxypropaanzuur, BINAS tabel 103 A) ontstaat een ester met twee asymmetrische koolstofatomen. Van het asymmetrische centrum afkomstig uit 2-butanol zijn beide stereoconfiguraties evenveel aanwezig. Dit veroorzaakt geen optische rotatie. Het andere asymmetrische centrum uit het melkzuurmolecuul is slechts in één ruimtelijke configuratie aanwezig doordat de reactie werd ingezet met één stereoisomeer. De ontstane ester zal dus wel optische rotatie vertonen, er is dus geen sprake van een racemisch mengsel. Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 12.35 a 32 Er zijn vier monochloor-2-methylbutanen. In principe kun je vier fracties verwachten (mits de kookpunten verschillen). b CH 3 CH CH 2 CH 2 Cl CH 3 CH 3 CH CH CH 3 CH 3 Cl Cl CH 3 CH CH 3 12.36 Cl CH 2 CH CH 2 CH 3 CH 3 Geen enkele fractie vertoont optische activiteit. De fractie van 2-chloor-3-methylbutaan is een racemisch mengsel. In de overige fracties worden geen optisch actieve verbindingen gevormd. a b Enantiomeer is een ander woord voor stereo-isomeer. Een gelijk mengsel van twee vormen van een enantiomeer (= stereo-isomeer) heet een racemisch mengsel. Suikers (monosachariden, BINAS tabel 67 A1) komen in de natuur hoofdzakelijk in de D-vorm voor. Voorbeelden hiervan zijn: D-glucose, D-galactose en D-fructose. Verder komt in de natuur voornamelijk D-2-hydroxypropaanzuur voor. Opmerking: de toevoegingen D en L verwijzen naar afspraken over het opschrijven van formules; ze zeggen niets over de richting waarin het polarisatievlak van het licht gedraaid wordt. In het artikel wordt gezegd: ‘Dergelijke lichtgolven ‘zien’ het verschil tussen L- en Dmoleculen.’ Hiermee wordt het verschijnsel optische activiteit bedoeld. Optisch actieve stoffen kunnen het polarisatievlak van licht, dat door een oplossing gaat, draaien. De L-aminozuren op de meteoriet kunnen door enzymen gemaakt zijn. Enzymen zijn door hun ruimtelijke vorm in staat om specifiek de vorming van één stereo-isomeer te katalyseren. Omdat enzymen alleen in levende wezens voorkomen, wijst dit mogelijk op buitenaards leven. d e a b c 12.38 CH 3 c c 12.37 CH 2 a b c d In het artikel worden met links- en rechtsdraaiende yoghurt de aanwezigheid van een van de twee stereo-isomeren van melkzuur (D- en L-2-hydroxypropaanzuur, BINAS tabel 103 A) bedoeld. De stoffen die in de darmen melkzuur afbreken zijn enzymen. Deze kunnen blijkbaar alleen rechtsdraaiend melkzuur goed afbreken. Het rechtsdraaiend melkzuurmolecuul past als een sleutel in het slot van het enzym. Gewone yoghurt, die niet met één soort bacteriën gemaakt wordt, bevat zowel links- als rechtsdraaiend melkzuur, het is dus een racemisch mengsel. In Biogarde zit in totaal 1,4 + 0,1 = 1,5 g melkzuur. Biogarde en gewone yoghurt bevatten beide evenveel melkzuur per liter. Gewone yoghurt bevat per liter dus zowel ½ • 1,5 g = 0,75 g links- als rechtsdraaiend melkzuur. Er zijn twee optisch actieve koolstofatomen: in beide gevallen het tweede koolstofatoom van de iso-octanolgroep. Dat levert maximaal 22 = 4 stereo-isomeren op. Maar doordat het molecuul een symmetrievlak heeft, vervalt één van de mogelijkheden. Er blijven dus drie stereo-isomeren over. De systematische naam van C8H16O2 is 2-ethyl-3-hydroxyhexanal. Behalve twee optische isomeren zijn er ook cis-trans-isomeren. Het aantal stereo-isomeren is dus 2 • 2 = 4. In reactie 1 is voor de vorming van butanal koolstofmono-oxide en waterstof nodig in een verhouding CO : H2 = 1 : 1. Uit twee moleculen butanal ontstaat (via de reacties 2 en 3 waarin geen koolstofmonooxide of waterstof betrokken is) één molecuul C8H14O. Per molecuul C8H14O is de verhouding CO : H2 = 2 : 2. In reactie 4 reageert waterstof met C8H14O tot iso-octanol. Per molecuul C8H14O zijn daarvoor twee moleculen waterstof nodig. In totaal dus CO : H2 = 2 : 4 = 1 : 2. Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 12.39 a De vier structuurisomeren met de molecuulformule C3H6Br2 zijn: H H b 33 Br H H Br Br H C C C C C C Br H H H H H Br H Br H Br H C C C C C C H H H H Br H H H H H H H Stof A moet 2,2-dibroompropaan zijn omdat additie met een atoom Br slechts één reactieproduct oplevert: 1,2,2-tribroompropaan. Stof B moet 1,3-dibroompropaan zijn omdat additie met een atoom Br twee reactieproducten oplevert: 1,2,3-tribroompropaan en 1,1,3-tribroompropaan. A B H H H Br H H Br H C C C C C C H Br H Br Br H Br H Br Br H Br C C C C C C H H H Br H H H H H H H H en H Br H Br C C C H Br H H (Stoffen C en D leveren elk drie reactieproducten bij additie van een broomatoom.) c Stof C moet 1,2-dibroompropaan zijn omdat deze stof een asymmetrisch centrum heeft. Een andere syntheseroute kan een optisch actieve stof opleveren, als bij de synthese geen racemisch mengsel ontstaat maar slechts één stereo-isomeer. Br Br C H H C C* C H H H D H H Br H H C C C Br H H H Stof D (1,1-dibroompropaan) heeft geen asymmetrisch centrum en kan nooit optisch actief zijn. d Bromeren van stof C levert de volgende stoffen: Br Br H H C C* C H H Br Br H H H C H C* C Br H H Br Br H C C C H Br H H 1,1,2-tribroompropaan (E, optisch actief ) H 1,2,2-tribroompropaan H 1,2,3-tribroompropaan 1,2-dibroompropaan H Br Br Br H C C C H H H Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 12.40 a 34 Stof A is een carbonzuur. Met de molecuulformule C5H8O2 moet A een onverzadigde koolstofstructuur hebben. Een ringstructuur is onmogelijk omdat in dat geval geen additiereacties met waterstof en broom mogelijk zijn. Van C5H8O2 bestaan dan 7 isomeren. Additie van H2 moet een racemisch mengsel opleveren. Er moet dus een asymmetrisch koolstofatoom ontstaan. Dat kan alleen met de isomeren cis- en trans-2-methylbuteenzuur. COOH H 3C C A H 3C C H CH 3 C CH 3 C H cis -2-methy lbuteenzuur COOH trans -2-methy lbuteenzuur H H 3C B CH 2 C COOH CH 3 2-methy lbutaanzuur b Stof C (2,3-dibroom-2-methylbutaanzuur) heeft 2 aymmetrische centra en geen inwendig spiegelvlak. Dit levert 22 = 4 verschillende stereo-isomeren: CH 3 H COOH Br Br CH 3 CH 3 Br COOH Br H CH 3 Br H COOH CH 3 Br CH 3 Br Br COOH CH 3 H CH 3 12.3 Structuur van eiwitmoleculen 12.41 De primaire structuur van een eiwit is de volgorde van de aminozuren. Wanneer het eiwit gehydrolyseerd wordt, verdwijnt die volgorde. Chromatografie van de aminozuren kan daarover dus geen informatie geven. 12.42 De Rf-waarde is de verhouding tussen de afstand die de stof (vanaf de opbrengplaats) afgelegd heeft en de maximale afstand: het front. 12.43 Door de hoge temperaturen tijdens het koken wordt de tertiaire structuur van het eiwit verstoord. Het aantasten van de tertiaire structuur van een eiwit heet denatureren. 12.44 Met BINAS tabel 67 C1: O H2N CH C O NH NH CH 2 COOH CH 3 Val 12.45 C CH 3 CH H3C CH Ala Gly Met BINAS tabel 67 C1: O H2N CH C NH CH COOH CH 2 CH 2 + H2 O H2N CH COOH + H 2N H3C COOH CH 2 CH 2 CH OH CH CH CH 3 H3C OH CH 3 Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 35 12.46 Denatureren van eiwitten is het aantasten van de tertiaire structuur van het eiwit. Dit gebeurt bijvoorbeeld door verwarming, of door behandeling met een zuur. 12.47 a b c d 12.48 a b c d e f K: lysine E: glutaminezuur A: alanine Y: tyrosine Het is niet zeker of de genoemde aminozuren werkelijk in het mengsel aanwezig zijn. Op grond van het chromatogram is tyrosine niet aanwezig in het mengsel. De aminozuren 2 en 4 zijn met dit experiment niet te identificeren. Rf = 3,4/5,8 = 0,59 Bij pH = 9,5 is lysine neutraal; glutaminezuur is dan negatief geladen doordat het H + ionen heeft afgestaan. Glycine is het enige aminozuur zonder asymmetrisch centrum, het is optisch inactief. De specifieke optische rotatie wordt uitgedrukt in het aantal graden rotatie gemeten in een cuvet met 1 dm lengte en een concentratie van 1 g per mL. 1,10 mol L1 L-alanine wordt omgerekend naar g mL1: m = M • n = 89,10 g mol1 • 1,10 • 103 mol mL1 = 9,80 • 102 g mL1 Voor de optische rotatie geldt: [α]•l•c 1,8 • 9,80 • 102 • 2,5 = +0,44° De optische rotatie is dus +0,44° bij 25 °C. De optische rotatie van D-fenylalanine is gelijk aan de optische rotatie van Lfenylalanine maar precies de andere kant op. De specifieke optische rotatie van D-fenylalanine is dus +34,5° bij 25 °C. Een linksdraaiende spiraal zou bestaan uit D-aminozuren. Die zijn in de natuur (bijna) niet aanwezig. De helix wordt bijeengehouden door waterstofbruggen. -sheetstructuren ontstaan bij ketens waarvan de aminozuren verschillende eigenschappen hebben, zoals polair en apolair. Ook een aminozuur dat veel proline bevat vormt -sheets. 12.49 Proline is het enige eiwit waar de ‘ruggengraat’ van de hoofdketen door een starre ringstructuur een scherpe bocht moet maken. Een spiraalstructuur (-helix) kan nooit het aminozuur proline bevatten omdat dit aminozuur de spiraalstructuur verstoort. Een eiwit met een hoog prolinegehalte, zoals collageen, zal dus weinig of geen spiraalstructuren (-helices) bevatten. 12.50 a Om de hoeveelheden van de verschillende aminozuren te berekenen, worden eerst de molaire massa’s van de aminozuren berekend, aan de hand van de structuurformules (BINAS tabel 67 C1). Vervolgens wordt berekend hoeveel mol van de aminozuren aanwezig was in 100 g salmine door de massa door de molaire massa te delen. De hoeveelheid mol aminozuren (per 100 g salmine) wordt vervolgens door het totaal aantal mol salmine (per 100 g salmine) gedeeld om het aantal aminozuren per molecuul te vinden. 100 g salmine met een molecuulmassa van 10 000 u komt overeen met: 100 g 10 000 g m ol -1 0 ,0 1 0 0 m o l Aminozuur Formule Molaire massa (g mol1) 131,2 Massa (g / 100 g salmine) 1,28 Hoeveelheid (mol per 100 g salmine) 0,00976 Hoeveelheid aminozuur per molecuul 1(0,976) Isoleucine C6H13O2N Alanine Valine C3H7O2N C5H11O2N 89,10 117,2 0,89 3,68 0,00999 0,0314 1 (1,00) 3 (3,14) Glycine Serine C2H5O2N C3H7O3N 75,07 105,1 3,01 7,29 0,0401 0,0694 4 (4,01) 7 (6,94) Proline Arginine C5H9O2N C6H14O2N4 115,1 174,2 6,90 86,40 0,0599 0,4959 6 (5,99) 50 (49,59) Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 b 12.51 a 36 De gegeven massa’s zijn van de gehydrolyseerde aminozuren. In het polypeptide zitten alle aminozuren in een lange aminozuurketen, dus in de niet-gehydrolyseerde vorm. Bij de hydrolyse wordt water opgenomen. N-terminaal H2N O CH C O NH CH C O NH CH CH CH 2 H3C Phe C OH CH 3 CH 3 Val Ala F H2N Phe Val Ala + NO 2 O 2N NH O 2N O 2N NH NO 2 CH C O NH CH C NH CH NO 2 CH C C OH + 2 H 2O CH 3 CH 3 O NH O OH + H2N CH C CH CH 2 H 3C O OH + H 2N CH C OH CH 3 CH 3 12.52 Als het enzym geen vrije COOH groep heeft, moet het ringvormig zijn. 12.53 a b Ala + HF O CH CH 2 H3C O 2N Val NO 2 O b Phe Chemotrypsine knipt aan de carboxylkant van Phe, Trp en Tyr. Het polypeptide Val-Ala-Lys-Glu-Glu-PheVal-Met-TyrCys-Glu-TrpMet-Gly-Gly-Phe geeft dan de fragmenten: Val-Ala-Lys-Glu-Glu-Phe Val-Met-Tyr Cys-Glu-Trp Met-Gly-Gly-Phe Een eiwit behandeld met CNBr wordt geknipt aan de carboxylkant van methionine. De fragmenten Val-Ala-Lys-Glu-Glu-Phe, Val-Met-Tyr, Cys-Glu-Trp en Met-Gly-Gly-Phe geven dan de subfragmenten: Val-Ala-Lys-Glu-Glu-Phe Val-Met Tyr Cys-Glu-Trp Met Gly-Gly-Phe Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 37 12.54 Aanwijzing 1 Het C-terminale aminozuur is serine (Ser). De tot nu toe bekende structuur is dus: ???-??????-???-???-Ser. Aanwijzing 2 Het pentapeptide werd behandeld met chemotrypsine. Dit enzym knipt de carboxylkant van fenylalanine (Phe), tryptofaan (Trp) of tyrosine (Tyr). Een van de fragmenten werd geïdentificeerd als: Gly-Val-Ala. Dit fragment kan nooit aan het N-terminale einde van de pentapeptide gezeten hebben omdat chemotrypsine alanine (Ala) niet kan knippen. De tot nu toe bekende structuur is dus: ???-???- Gly-Val-Ala-Ser. Aanwijzing 3 Behandeling van het hexapeptide met thermolysine geeft het volgende fragment: Leu-Phe-Gly. Dit fragment kan alleen ontstaan zijn van een hexapeptide met de volgende structuur: Leu-Phe-Gly-Val-Ala-Ser. Thermolysine knipt aan de aminokant van leucine (Leu), isoleucine (Ile) of valine (Val); behandeling van het hexapeptide met thermolysine levert inderdaad het fragment Leu-Phe-Gly. 12.55 a Gedeeltelijke hydrolyse van Leu-Phe-Pro-Leu-Phe-Pro zou leiden tot tripeptiden als Phe-Pro-Leu en Pro-Leu-Phe. Die worden niet gevonden, dus komt de volgorde LeuPhe-Pro-Leu-Phe-Pro niet voor. b Het molair gasvolume bedraagt c 310 K 273 K 22 ,4 dm3 mol1 = 25,4 dm3 mol1 Er is (63,6 • 103 dm3 / 25,4 dm3 mol1) = 0,00250 mol stikstof ontstaan. Dat is 2,50 mmol. Per mol gramicidine S zijn er twee vrije NH2 groepen. Carboxypeptidase geeft geen reactie: er zijn dus geen vrije COOH groepen aanwezig. De aminozuren zijn als volgt aan elkaar gekoppeld: Om Val Leu Pro Phe Phe Pro Leu Val Om 12.4 Bouw en werking van DNA en RNA 12.56 a Translatie: b c Transcriptie: Replicatie: d Chromosoom: e Gen: f Genetische code: Genoom: g vertalen van de genetische code van RNA tot een eiwit met vastgelegde aminozuurvolgorde. overbrengen van de genetische code van DNA naar RNA. een exacte kopie maken van een DNA-molecuul, waarna de cel zich kan delen. Beide nieuwe cellen bevatten dezelfde gegevens. één DNA-molecuul, met daarop de genetische informatie voor talloze eiwitten, gecombineerd met DNA-bindende eiwitten. een stuk DNA dat verantwoordelijk is voor een bepaalde erfelijke eigenschap. de exacte nucleotidevolgorde op een DNA-molecuul. het geheel van de genen en chromosomen van een individu, die gezamenlijk alle erfelijke informatie bevat. Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 12.57 38 Overeenkomsten tussen DNA en RNA Beide zijn opgebouwd uit nucleïnezuren: een monomeer RNA of DNA bestaat uit een monosacharide, een zure fosfaatgroep en een nucleïnebase. Beide moleculen bevatten specifieke genetische informatie. Verschillen tussen DNA en RNA RNA heeft als monosacharide ribose in plaats van 2-deoxyribose. RNA heeft de nucleïnebase uracil (U) in plaats van thymine (T). RNA bestaat in de natuur uit kortere ketens dan DNA omdat door translatie van één RNA-molecuul een eiwitmolecuul wordt opgebouwd. Een DNA-molecuul codeert voor enorm veel verschillende eiwitten. 12.58 Het monosacharide is 2-deoxyribose. Er is dus een stukje DNA afgebeeld. 12.59 De codons op het RNA voor de polypeptide Tyr-Thr-Pro-Lys-Ala zijn: (BINAS tabel 70 E) Aminozuur Tyr Thr Pro Lys Ala RNA-codon DNA-codon UAU, UAC ACU, ACC, ACA, ACG CCU, CCC, CCA, CCG AAA, AAG GCU, GCC, GCA, GCG ATA, ATG TGA, TGG, TGT, TGC GGA, GGG, GGT, GGC TTT, TTC CGA, CGG, CGT, CGC Een mogelijke volgorde van de codons is: ATA-TGA-GCA-TTT-CGA. 12.60 Het stukje m-RNA codeert voor het eiwit Tyr-Leu-Ser-Ile-Tyr-Leu-Ser-Ile. Het laatste codon (UAA) is een stopcodon. 12.61 Radioactieve markers passen alleen op sequenties van satelliet-DNA (of niet). Ze passen dus niet op de 97% DNA met geheel andere sequenties. 12.63 De test laat zien dat de ‘verloren zoon’ een band heeft op hetzelfde niveau als de moeder en een band op hetzelfde niveau als de vader. De ‘verloren zoon’ heeft daarmee dezelfde DNA-vingerafdruk als kind 2 (laan 3). Hij kan zijn deel van de erfenis opeisen. Opmerking: de methode is hier tot zijn kern vereenvoudigd. In werkelijkheid wordt gezocht naar overeenkomsten in veel meer DNA-fragmenten. O 12.64 a H 3C O NH O NH thy mine NH NH O uracil NH 2 N b NH O cy tosine c d Als het ontstane uracil niet wordt vervangen door cytosine dan verandert de genetische code. Door translatie van het veranderde DNA ontstaat gewijzigd m-RNA. Bij translatie van dit m-RNA ontstaat een eiwit met gewijzigde aminozuren. Hierdoor verliest het eiwit waarschijnlijk zijn functie met verregaande gevolgen voor het organisme. RNA wordt niet gebruikt voor langdurige opslag van genetische gegevens zoals DNA. Van één stuk DNA worden meerdere kopieën RNA gemaakt. Een foutje in de genetische code van één RNA-molecuul heeft geen verregaande gevolgen, zoals bij DNA wel het geval is. Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 12.65 39 a Verdachte Mrs Peacock Miss White Professor Plum Mrs Scarlett de kandelaar b c Sequentie 5’GAATTCCCATACGAGTTCCC3’ 5’GGGATTCATACGAATTTCCC3’ 5’GGGATTCATACGAATTCCCC3’ 5’GGAATTCCATACGAGTTCCC3’ 5’GGGGAATTATACGGAATTCC3’ 5’GGGAATTCATACGAATTCCC3’ 5’GGGATTCCATACGAATTCCC3’ 5’GGGGGAATTCACGAGAATTC3’ 5’GGAATTCCATACGAGTTCCC3’ 5’GGGATTCATACGAATTCCCC3’ 5’GGGGGAATTCACGAGAATTC3’ 5’GGGATTCCATACGAATTCCC3’ Fragmenten 119 20 128 218 146 3107 137 5105 218 128 5105 137 De kandelaar bevat DNA-sequenties van Mrs Scarlett en Miss White. De kans dat 6 willekeurige nucleosiden de sequentie 5’GAATTC3’ hebben is: 1 4 6 (er zijn 4 verschillende nucleosiden die op 6 posities moeten staan) In een sequentie van 20 willekeurige basen is de kans dat de sequentie 5’GAATTC3’ tweemaal voorkomt te verwaarlozen. Fragmenten 8 en 12 kunnen door een knip op twee plaatsen ontstaan (812 en 128). Fragmenten 2 en 18 kunnen maar door één knip ontstaan in een sequentie van 20 basen want na G volgen nog vijf basen. De kans dat twee verschillende DNA-fragmenten van 20 basen de fragmenten 2, 8, 12 en 18 opleveren is dus: 2 4 d 6 1 4 6 2 4 12 Dit wil zeggen dat ongeveer één op de 8 miljoen mensen dezelfde DNA-vingerafdruk heeft. Op de kandelaar zijn de fragmenten 218, 5105, 137 en 128 gevonden. DNA van Miss White genereert de fragmenten 218 en 128. Ook de sequenties van de kandelaar en Miss White komen overeen. De andere fragmenten zijn van Mrs. Scarlett. Het is goed mogelijk dat DNA van Miss White op de kandelaar aanwezig was. Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 40 Afsluiting 12.66 a Dimethylpropaan bevat geen asymmetrisch centrum en is dus niet optisch actief. CH 3 CH 3 C CH 3 CH 3 b 3-methylhexaan bevat een asymmetrische centrum en geen inwendig spiegelvlak. De stof is dus optisch actief. H CH 3 CH 2 C* CH 2 CH 2 CH 3 CH 3 c 2-aminocyclobutanol bevat twee asymmetrische centra en heeft geen spiegelvlak. Er zijn vier optische isomeren. OH H 2 C *CH H 2 C *CH NH 2 d 1,3-benzeendicarbonzuur bevat geen asymmetrisch centrum en is dus niet optisch actief. COOH COOH 12.67 a 2,3-dimethyl-2-buteen heeft geen stereo-isomeren. H 3C CH 3 C C CH 3 H 3C b 3-methyl-1-penteen bevat een asymmetrisch centrum en heeft dus twee stereoisomeren. H H H C C C* CH 2 H c CH 3 CH 3 1-joodpropanon bevat geen asymmetrische centra en heeft geen stereo-isomeren. CH 2 C CH 3 O d 2,3-pentaandiol bevat twee asymmetrische centra en geen spiegelvlak. Het molecuul heeft dus vier stereo-isomeren. CH 3 *CH *CH OH OH CH 2 CH 3 Curie vwo 2b • Antwoorden Hoofdstuk 12 e 41 1,2-dichloorcyclopentaan bevat twee asymmetrische centra en heeft door een symmetrievlak bij de cis-verbinding drie stereoisomeren. CH 2 H2C * CH Cl CH 2 CH* Cl 12.68 De specifieke optische rotatie wordt uitgedrukt in het aantal graden rotatie gemeten in een cuvet met 1,0 dm lengte en een concentratie van 1,0 g per mL. Hoeveelheid opgeloste stof is in dit geval niet 1,0 g mL1 maar: α =[α]•l•c Invullen levert –11,1 = –57,0 • 1,5 • c, zodat d = 0,130 g mL1. Dus per 100 mL was 13 g stof opgelost. 12.69 De dubbele binding in etheen heeft een starre, niet draaibare structuur. De cis- en trans-isomeren zijn hierdoor verschillende moleculen, met verschillende stofeigenschappen. Het molecuul van de trans-vorm heeft geen dipool. De stof heeft een lager kookpunt dan de cis-vorm, die wel een dipool heeft. 12.70 a b 12.71 Het pentapeptide leucine-enkefaline werd geanalyseerd omdat het C-terminale aminozuur leucine (Leu) is en niet methionine (Met). Het C-terminale aminozuur is Leu. Het dipeptide en het tripeptide overlappen met één aminozuur. De primaire structuur van het pentapeptide wordt dan: Tyr-Gly-Gly-Phe-Leu. Hierin komen precies de vier aminozuren voor die na volledige hydrolyse werden gevonden. O a C OH H C OH HO C H C OH O b Er blijft bij oplossen van wijnsteenzuur in natronloog sprake van optische activiteit. De draaiingshoek en richting kunnen wel veranderen. Door de base wordt de ruimtelijke structuur aan het asymmetrische koolstofatoom niet veranderd, dus de optische activiteit blijft. De –COOH groep wordt omgezet in een COO– groep waardoor de hoeveelheid draaiing zal veranderen. c HOOC COOH H C H C Cl H C OH + HOCl C H d COOH C4H5O5Cl + 3 OH– C4H4O62– + 2 H2O + Cl– COOH e COOH H C Cl Cl C H H C OH H C OH COOH f COOH COOH COOH COOH H C Cl Cl C H HO C H HO C H COOH COOH Nee, uit een optisch niet-actieve stof kan bij een reactie in het laboratoirium nooit een optisch actieve stof verkregen worden. Er onstaat altijd een racemisch mengsel.
© Copyright 2024 ExpyDoc