Zitting 1968-1969 Aanhangsel TWEEDE KAMER

Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer
561
VRAGEN
door de leden der Kamer gesteld overeenkomstig artikel 107
van het Reglement van Orde, en de daarop door de Regering
schriftelijk gegeven antwoorden
279.
VRAGEN van de heer Dankert (P.v.d.A.) inzake
de in Turkije tot 30 jaar gevangenisstraf veroordeelde Hans van der Aar. (Ingezonden 18 december
1968.)
1. Is het waar, dat de 21-jarige Nederlander Hans van der
Aar wegens het in het bezit hebben van twee kilo haschisch in
Turkije tot dertig jaar gevangenisstraf werd veroordeeld?
2. Kan de Minister mededelen of het juist is, dat zowel de
geestelijke als de lichamelijke gesteldheid van betrokkene worden ondermijnd door de omstandigheden van zijn gevangenschap, met name door een ernstig tekort aan voedsel?
3. Is het waar, dat leden van het Britse Lagerhuis hebben
verklaard dat Nederland geen verantwoordelijkheid voor Van
der Aar wenst te dragen?
4. Kan de Minister mededelen of deze verklaring gegrond
is?
5. Indien de Minister vraag 4 ontkennend beantwoordt, kan
hij dan mededelen welke steun Van der Aar van de Nederlandse
diplomatieke en consulaire vertegenwoordiger heeft ontvangen:
a. tot het moment van zijn veroordeling;
b. na zijn veroordeling?
6. Indien de Minister vraag 4 bevestigend beantwoordt, is
hij dan alsnog bereid Van der Aar zodanige hulp te bieden
dat deze een redelijke kans maakt zijn verblijf in de gevangenis
te overleven?
7. Kan de Minister voorts mededelen of de mogelijkheden
zijn onderzocht om de betrokkene op redelijk korte termijn
naar Nederland te doen terugkeren?
ANTWOORD van de heer Luns, Minister van Buitenlandse
Zaken. (Ingezonden 3 januari 1969.)
1. De ondergetekende heeft kennis genomen van dezelfde
persberichten, waarop de vraagsteller klaarblijkelijk zijn vragen
heeft gebaseerd. Bij navraag bij Hr. Ms. Ambassade te Ankara
is echter gebleken, dat de in deze persberichten genoemde Hans
van der Aar niet de Nederlandse, doch de Duitse nationaliteit
bezit.
2. Aangaande de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van
betrokkene bezit de Nederlandse Regering geen gegevens. Haar
is bekend, dat het Consultaat-Generaal van de Duitse Bondsrepubliek zich om de betrokkene bekommert.
3. Het is juist, dat twee leden van het Britse Lagerhuis hebben verklaard, dat de Nederlandse Regering geen verantwoordelijkheid voor genoemde Van der Aar wenst te dragen. Zoals
uit het antwoord op de vragen 1 en 2 moge blijken, is de grond
hiervoor echter, dat meergenoemde Hans van der Aar geen
Nederlander is, doch de Duitse nationaliteit bezit. Door bemiddeling van Hr Ms Ambassade te Londen zijn verschillende Britse
briefschrijvers alsmede de beide Lagerhuisleden in kwestie gewezen op het onjuiste uitgangspunt van hun beweringen, t.w.
dat Hans van der Aar Nederlander zou zijn.
4. 5, 6 en 7. Voor het antwoord op deze vragen moge worden
verwezen naar de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Zitting 1968-1969 Aanhangsel
TWEEDE KAMER
Ui