internationaal rechtelijke grenzen

ACADEMY® MAGAZINE
Een van de moeilijkste dilemma’s van het moderne internationaal recht is de vraag of de internationale
gemeenschap als zodanig of landen individueel het recht hebben om met een gewapende macht in te grijpen in een ander land als daar sprake is van een ernstige humanitaire catastrofe. Moreel gezien kan deze
vraag bevestigend worden beantwoord. Maar hoe liggen de kaarten volgens het internationaal recht?
Tekst: Jacques Geluk
I
n 1999 intervenieerde de NAVO in Kosovo toen Servische troepen zich daar
schuldig zouden maken aan oorlogsmisdrijven. Het was de een van de weinige
keren in de geschiedenis dat Amerikaanse
en Britse jachtvliegtuigen werden ingezet
om bommen te werpen op onder meer Belgrado vanwege ‘humanitaire redenen’ zonder dat bij deze operatie sprake was van een
mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN). Daarvoor was dit – zij
het op kleinere schaal – slechts enkele keren
voorgekomen, zoals de interventie van India
in 1971 in Oost-Pakistan om de Bengaalse
bevolking te beschermen tegen onmenselijke
condities, tegen welke militaire operatie nota
bene de Verenigde Staten in de Veiligheidsraad protesteerde. Ook in 1978 toen Vietnam
intervenieerde in Cambodja teneinde mensenrechten te beschermen, was het oordeel
hetzelfde; deze actie werd als in strijd met het
VN Handvest aangemerkt. In het geval van
Kosovo in 1999 waren het (wederom) Rusland en China die oordeelden dat de NAVOoperatie indruiste tegen het VN Handvest.
(On)macht tot Militaire
interventie in Syrië: internationaal
rechtelijke grenzen...
prof. dr. mr. Geert-Jan Knoops
38
“Landen hebben de primaire
verantwoordelijkheid om
eigen burgers te beschermen
tegen misdrijven tegen de
menselijkheid.”
Binnen de wetenschappelijke wereld was men
toen al verdeeld of een dergelijke interventie
wel legaal was. Er was en is nog steeds geen
regel van internationaal recht ontwikkeld die
individuele staten toestaat om – buiten de
VN Veiligheidsraad om – met militair geweld
op te treden tegen een andere staat teneinde deze te dwingen te stoppen met ernstige
mensenrechten schendingen. De wereld keek
veelal machteloos toe als er in bepaalde landen mensenrechten op grote schaal werden
geschonden en men niet kon ingrijpen omdat de VN Veiligheidsraad verdeeld was.
Het was mede hierom dat de VN-top in 2005
het concept ontwikkelde van ‘Responsibility
to Protect’. Deze doctrine – opgesteld in 2009
– houdt drie dingen in:
– Landen hebben de primaire verantwoordelijkheid om eigen burgers te beschermen
tegen misdrijven tegen de menselijkheid, genocide, oorlogsmisdrijven, etnische zuiveringen en oproepen daartoe;
– De internationale gemeenschap heeft de rol
om landen te stimuleren en ondersteunen
in het uitvoeren van deze verantwoordelijkheid;
– De internationale gemeenschap heeft de verantwoordelijkheid om gepaste diplomatieke,
humanitaire en andere middelen (lees: ook
militaire middelen) in te zetten om burgers
(van andere landen) te beschermen tegen de
genoemde misdrijven. Als een land er niet in
slaagt zijn eigen burgers te beschermen, moet
de internationale gemeenschap erop zijn
voorbereid collectieve actie te ondernemen
om burgers te beschermen, in overeenstemming met het VN Verdrag.
Een misverstand is dat landen op grond van
dit concept zonder instemming van de VN
Veiligheidsraad militair zouden kunnen interveniëren in een ander land. Dit is niet het
geval als men een VN document hieromtrent
uit 2010 leest en beziet hoe dit concept is besproken tijdens de 2005-VN-top; nog steeds
zal de VN Veiligheidsraad dus het licht op
groen moeten zetten voor een op deze nieuwe doctrine gestoelde interventie.
Anders dan met Libië – waar de Veiligheidsraad in februari 2011 wel tot instemming
kwam om, beperkt, in te grijpen – bleef de VN
Veiligheidsraad in de Syrië-situatie verdeeld;
met name door de opstelling van Rusland en
39
China die van hun vetorecht gebruikt maakten als vaste leden van de Veiligheidsraad.
Waarom geen veto bij Soedan en Libië en wel
bij Syrië? Het antwoord kan alleen maar zijn
dat er politiek-economische belangen moeten hebben bestaan omdat – bekeken door de
juridische bril – in de Syrië situatie juist veel
meer burgerslachtoffers vielen (en nog steeds
vallen) dan in Libië.
Het lijkt erop dat de westerse wereld een belang had bij ingrijpen in Libië. Libië is rijk
aan natuurlijke grondstoffen, zoals olie en
gas, die samen goed zijn voor 95% van de Libische export. Waar Syrië 0.15 miljoen vaten
olie per dag exporteert, ligt dit aantal voor
Libië op 1.50 miljoen. Ondanks deze natuurlijke schatten deelt de Libische bevolking niet
mee in deze welvaart. De infrastructuur en
het onderwijs zijn slecht. Waar les in de Engelse taal werd verboden onder Gaddafi, was
zijn Green Book over zijn politieke ideologie
verplichte kost. Het kan worden gesteld dat
de (westerse) wereld en dan met name oliebedrijven een belang hadden bij een Libische
interventie, met name nu dit zou leiden tot
beter onderwijs en infrastructuur in dit land.
Een kanttekening die hierbij kan worden geplaatst is dat een oorlog vaak een verwoestend effect heeft op landen, juist op het gebied
van onderwijs en infrastructuur.
In Syrië speelden echter andere belangen.
Rusland probeerde zijn bondgenoot Bashar
al-Assad te beschermen, zich baserend op
het argument dat ingrijpen in Syrië de soevereiniteit van het land zou schenden. Het is
echter twijfelachtig of dit de werkelijke reden
was, met name wanneer men zich bedenkt
dat Rusland een belangrijke exporteur is van
wapens naar Syrië; een industrie die floreert
in tijden van oorlog. Daar komt bij dat Rusland haar strategische positie in de wateren
rondom Syrië wist te versterken sinds de
Syrische burgeroorlog. Hier zien wij dus dat
het ‘recht van de sterkste’ uiteindelijk ook een
sterke politieke invulling krijgt.
ACADEMY® MAGAZINE
Is er dan geen ander internationaalrechtelijk beginsel op grond waarvan bijvoorbeeld
Nederland unilateraal in Syrië zou kunnen
ingrijpen? Hier dient zich mogelijk aan het
leerstuk van de ‘armed reprisals’ (vergeldingsaanvallen). Mag de VS of enig ander
land dit concept gebruiken om hiermee een
‘gerichte militaire actie’ te lanceren in een ander land dat – zoals in Syrië het geval zou
zijn – zich schuldig zou maken aan ernstige
mensenrechten schendingen of schendingen
van het ‘oorlogsrecht’, zoals het geval met gebruik van chemische wapens tegen de eigen
bevolking? Ook hierop moet het antwoord
– wederom volgens de huidige regels van internationaal recht – ontkennend luiden. Het
VN Handvest verbiedt dit – impliciet – in artikel 2 lid 4. Ondanks het feit dat de VS in het
verleden eerder, op 20 februari 1998, een farmaceutische fabriek in Soedan bombardeerden als vergelding voor bombardementen op
de Amerikaanse ambassades in Tanzania en
“Is het stemmingssysteem
binnen de VN Veiligheidsraad, waarbij gebruikt wordt
gemaakt van het vetorecht
van een van de vijf permanente leden, wellicht aan
herziening toe?”
Kenya in 1998 (waarbij 223 mensen, waarvan 12 Amerikanen om het leven kwamen)
en zij bovendien vermoedden dat het zenuwgas VX in de fabriek werd geproduceerd en
de eigenaren banden onderhielden met Al
Qaida, bestaat ook hier nog geen internationaalrechtelijke regel die dit toestaat. ‘Bewijs’
van de kant van de VS voor deze medeverantwoordelijkheid van deze Soedanese fabriek
werd overigens niet geleverd. Een aspect dat
zich ook voordoet bij Syrië. De verdedigingsaanval zou volgens de Duitse ambassadeur
in Soedan in 2001, zo’n tienduizend burgerslachtoffers hebben gekost.
De Algemene Vergadering van de VN heeft
zelf in een aantal resoluties uit 1970 en 1981
expliciet gesteld dat ‘landen een plicht hebben om af te zien van vergeldingsacties waarbij geweld wordt toegepast’. De enige uitzondering die hierop mogelijk geldt, is een
snelle militaire actie direct na gebruik van
kleinschalig geweld door een ander land bijvoorbeeld indien een patrouilleboot van land
A wordt beschoten door land B en indien dan
‘on the spot’ wordt teruggeschoten. Deze situatie kan zich ten aanzien van een mogelijke
militaire (snelle en gerichte) operatie door de
VS in Syrië in feite dus al niet meer voordoen
nu alleen al vanwege het tijdsverloop van een
dergelijke ‘on the spot reaction’ geen sprake
meer kan zijn.
Dit betekent dat de Amerikaanse president
niet alleen, volgens de regelen van het internationaal recht, voorbarig heeft gezegd dat
een Amerikaanse militaire interventie, ook
zonder toestemming van de VN Veiligheidsraad, tot de mogelijkheden zou behoren.
Maar tevens heeft hij door zolang te wachten
met een definitief besluit en dit ook eerst aan
het Amerikaanse congres voor te leggen, zelf
een tijdsverloop gecreëerd waardoor in feite
een dergelijke ‘small scale’ vergeldingsaanval,
nog afgezien dat deze op zichzelf op gespannen voet staat met het internationaal recht,
niet meer uitvoerbaar is, wederom bezien
vanuit het perspectief van het internationaal
recht. De VS mogen dan in veel gevallen blijk
hebben gegeven dat binnen de geopolitieke
verhoudingen ‘het recht van de sterkste’ vaak
prevaleert; echter, in het geval van Syrië lijkt
daar internationaalrechtelijk een grens te
zijn bereikt. En het is misschien hierom dat
ook Amerika’s trouwste bondgenoot, GrootBrittannië, het niet aandurft om deze door de
VS aangekondigde militaire operatie in Syrië
te ondersteunen. Men moet derhalve vaststellen dat, als het gaat om het voorkomen
en terugdraaien van humanitaire catastrofes,
het gebruik maken van militair geweld door
derde landen vanuit een rechtvaardigheidsgedachte (lees: responsibility to protect), ook
zijn grenzen kent. Dit roept tegelijkertijd de
vraag op of het systeem binnen de VN Veiligheidsraad waarin een dergelijk ingrijpen,
staat of valt met het gebruik maken van het
vetorecht van een van de vijf permanente
leden, wellicht aan herziening toe is. Zal
bijvoorbeeld een stemmingssysteem waarbij wordt uitgegaan van een meerderheidsstemming, niet beter tegemoetkomen aan de
huidige geopolitieke situatie? Aan de andere
kant zal het doorbreken van het vetosysteem
binnen de Veiligheidsraad dan ook weer afbreuk doen aan de legitimiteit van het gebruik
van geweld met ‘autorisatie’ van diezelfde VN
Veiligheidsraad. Gevreesd moet worden dat
dit dilemma dus altijd zal blijven bestaan en
dat de oplossing van humanitaire catastrofes dan ook, noodzakelijkerwijs, gezocht zal
moeten worden in diplomatieke oplossingen
dan wel andere sanctiesystemen.
40
Prof. dr. mr. Geert-Jan Alexander Knoops
is (parttime) professor internationaal strafrecht aan de Universiteit van Utrecht. Hij is
twee keer gepromoveerd tot doctor, zowel
aan de Universiteit van Leiden (strafrecht)
als aan de Universiteit van Ierland op het
gebied van internationaal strafrecht. Daarnaast behaalde hij een LLM graad (Master
of Law) aan de Universiteit van Leiden op
het gebied van het publiek internationaal
recht en internationaal strafrecht. Professor Knoops praktiseert als advocaat bij
Knoops’ advocaten, advocaten te Amsterdam. Hij trad en treedt nog steeds op als
advocaat voor verschillende internationale
tribunalen zoals het Europees Hof van de
Rechten van de Mens in Straatsburg, het
International Criminal Tribunal for the
former Yugoslavia, International Criminal Tribunal for Rwanda en het Speciale
Tribunaal voor Sierra Leone. Tevens is hij
toegelaten tot de lijst van advocaten die
optreden voor het Internationaal Strafhof
te Den Haag, alsmede het Cambodjatribunaal in Pnom Penh. Hij is auteur van
verschillende boeken op het gebied van
nationaal en internationaal recht. Ook is
hij als raadsman betrokken geweest bij
verschillende revisiezaken in Nederland
die hebben geleid tot heropening van
strafprocessen.
[email protected]