Ben van Essen “We moeten zowel de ontkenning als het

Rooilijn
Jg. 45 / Nr. 6 / 2012
“We moeten zowel de ontkenning als het doemdenken van krimp voorbij:
het is tijd om aan te pakken”
P. 452
Rooilijn
Jg. 45 / Nr. 6 / 2012
Interview: Albertine van Diepen en Koen Raats
P. 453
Albertine van Diepen en Koen Raats
Ben van Essen
“We moeten zowel de ontkenning
als het doemdenken van krimp voorbij:
het is tijd om aan te pakken”
Ben van Essen is lid van het landelijk bestuur van de Vereniging van Kleine Kernen
en strateeg bij de provincie Limburg. Het krimpvraagstuk staat prominent op
de Limburgse agenda. De huidige ideeën en beleidsinstrumenten staan nog in
het teken van groei. Denk eraan om het geld en de moeite in de goede richting te
brengen, is zijn advies.
Wat is zo bijzonder aan de Limburgse krimpsituatie?
“In de laatste vijftien jaar is het inwonertal in Limburg
met elfduizend personen gedaald. Volgens de prognose
daalt het inwonertal van 1,1 miljoen naar 950 duizend
inwoners in 2030. Limburg is koploper omdat het
de eerste provincie is waar daadwerkelijk de knik is
gemaakt van groei naar krimp. Sinds 2005 is er een
structurele daling van het aantal inwoners in de hele
provincie. Parkstad Limburg heeft sinds 1997 al te
maken met bevolkingsdaling. Krimp komt in Limburg
door een optelsom van verschillende factoren. De
natuurlijke aanwas daalt: we hebben het geluk dat
mensen langer doorleven maar aan de andere kant
worden minder baby’s geboren. Ook voor de Randstad
geldt dit, maar daar wordt het goedgemaakt met migratie. Het geringe geboorteaantal betekent dat Limburg
naast vergrijzing ook te maken heeft met ontgroening,
vooral op het platteland.”
Is krimp een probleem?
“Krimp is niet zo spannend als het geleidelijk gebeurt.
Er zijn twee factoren die dit zeer lastig maken. Ten
eerste kunnen de verschillen tussen de regio’s geweldig
groot zijn. In Noord-Limburg is het inwonertal
gestegen met elfduizend mensen terwijl in dezelfde
tijd in het zuiden een bevolkingsdaling van 27
duizend personen waarneembaar is. De bevolkingsdaling concentreert zich voornamelijk binnen bepaalde
regio’s en daarbinnen ook weer in bepaalde gebieden.
Het tweede punt is dat een transformatie moet worden
gemaakt in een gebied waar het verdienvermogen weg
is. In Utrecht kunnen de kosten voor het herstructureren van vastgoed worden medegefinancierd met
de opbrengsten van wat wordt teruggebouwd. Op dit
principe was de ruimtelijke ordening voor lange tijd
gebaseerd. In krimpregio’s kan dat niet meer.”
“De komende vijf jaar moeten vijfduizend woningen
uit de markt worden gehaald in Parkstad Limburg.
Het overschot aan woningen is een dubbele herstructureringsopgave. Aan de ene kant moet reconversie
van de woningvoorraad plaatsvinden, door het aan
te passen aan de wensen van de bevolking. Aan de
andere kant moeten woningen simpelweg uit de
markt genomen worden. Het probleem is voornamelijk dat het naast drieduizend corporatiewoningen
ook om tweeduizend particuliere woningen gaat die
uit de markt moeten worden genomen. We breken
ons hoofd nog over hoe dat moet. Als bevolkingsdaling zich vertaalt
in huishoudensdaling dan zit je met een heel lastige
herstructureringsopgave.”
We moeten nog erg wennen aan omgaan met krimp,
bijvoorbeeld in de woningsector. Waar blijkt dat uit?
“De gemeenten in de regio Parkstad moesten een
gevecht leveren om de woningen die gepland waren
vooral niet te bouwen. In 2004 reden hier mensen
van het toenmalige ministerie van VROM rond
die vertelden dat er een tekort aan woningen was
in ons land. Toen heeft men een woningbouwprogramma voor twaalfduizend woningen gemaakt.
Wethouders waren ambitieus, want niets is leuker
dan als wethouder nieuwe wijken bouwen. Twee
jaar later kwamen we er in Parkstad achter dat we
geen twaalfduizend woningen moesten bouwen
maar slechts tweeduizend. Dit aantal is later nog
verder gereduceerd. Een van de problemen was dat
er inmiddels al wel claims waren uitgegeven. Groei
heeft dus een enorm lange remweg.”
“Het instrumentarium in de ruimtelijke ordening,
maar ook in andere sectoren als onderwijs en zorg,
staat in de richting van groei en we hebben geen
ervaring met sturing in tijden van volumedaling.
Planologisch gezien hebben we de afgelopen vijftig
jaar vooral gestuurd door te remmen. Er waren veel
partijen met plannen en we reguleerden dat door
soms ja en vaak nee te zeggen. Maar als niemand
meer wil of kan bouwen in een gebied omdat er geen
investeringspotentie meer is, hoe sturen we dan
eigenlijk? Wanneer een overschot bestaat aan winkels en kantoren, hoe sturen we dan? Er moet nog
heel veel gebeuren om krimp te begeleiden en dit ligt
grotendeels open. Dat is spannend, ook omdat in
Nederland groei en krimp dicht naast elkaar liggen.
Daarbij komt dat de bevolkingskrimp in een snel
toenemend aantal regio’s al een feit is.”
Rooilijn
Jg. 45 / Nr. 6 / 2012
“We moeten zowel de ontkenning als het doemdenken van krimp voorbij:
het is tijd om aan te pakken”
De nationale overheid heeft de economische agenda
gericht op economische groeigebieden die het al
goed doen. Zou krimp geen hogere prioriteit op de
nationale agenda moeten hebben?
“Graag! Maar wel op een verstandige manier. Ik vind
het prima dat het economische programma zich in
de kern richt op economisch kansrijke gebieden.
De economie moet vooral gestimuleerd worden op
plaatsen waar die kracht er is, niet op plekken waar die
kracht ontbreekt.”
Wat zijn de kansen van krimp?
“We zouden wel meer oog moeten hebben voor het
geweldige probleem op de arbeidsmarkt dat er aankomt.
Een onderliggend element van krimp is de demografische transitie: een forse ontgroening, een forse daling
van de beroepsbevolking en een forse stijging van het
aantal ouderen. De beroepsbevolking is in onze provincie de afgelopen vijftien jaar met 31 duizend personen
gedaald. Er lopen nu dertig- tot veertigduizend Polen
rond in Limburg. De economie komt werkelijk op zijn
gat te liggen wanneer deze mensen vertrekken. Wat dat
betreft hebben we behoefte aan een goed doorwrocht
arbeidsmarktbeleid met speciale aandacht voor
krimpgebieden. Voor de problemen op de arbeidsmarkt
moet meer belangstelling komen van het Rijk, van het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik
vind het heel slecht dat die nauwelijks meedoen in de
krimpdiscussie. Momenteel wordt de werkloosheid
gedempt door de economische crisis, maar het probleem is structureler. Wanneer de economie landelijk
weer groeit, hebben we een fors probleem.”
“Het is niet goed om te denken dat voor krimpgebieden
niets meer gedaan hoeft te worden omdat deze economisch zijn afgeschreven. Integendeel. Aan de hand
van herstructurering en ontwikkeling van campussen
wordt bij ons geïnvesteerd in een vitale economie.
Hierbij moet wel duidelijk zijn dat er niet wordt geïnvesteerd in de economie om meer inwoners te krijgen.
Het inwonertal is geen indicator van succes. Het bruto
regionaal product moet leidend zijn. En dat gaat nog
omhoog ook als het verdiende geld met minder mensen
P. 454
gedeeld wordt. Waarom kan Limburg geen vitalere
provincie zijn als er vijftig- of honderdduizend mensen
minder wonen? De huidige axioma’s over de relatie
tussen economische groei en bevolkingsgroei moeten
we de kop indrukken. De overtuiging dat economische
groei afhangt van de groei van het inwonertal is hardnekkig en foutief en dat snap ik wel. Het is moeilijk om
een positieve boodschap uit te leggen als je tegelijkertijd
huizen afbreekt en scholen en bibliotheken sluit.”
Welke rol spelen landsgrenzen? De grote krimpgebieden in Nederland liggen allen dicht tegen het
buitenland.
“Een vitale economie krijgen we door investeringen in
specifieke kansen in de regio. In Limburg zijn dat ook
grensoverschrijdende bij de grenzen met Duitsland en
België. Aan beide kanten liggen booming cities die absoluut kansen bieden. Als je kijkt naar de banendichtheid
in de regio Aken, Maastricht, Luik en Hasselt, dan
kleurt dit gebied net zo rood als de Randstad. Die
Nederlandse kaartjes waarbij het buitenland wit is, daar
moeten we echt mee ophouden. Een goed voorbeeld is
de universiteit in Aken. Daar studeren per jaar net zo
veel mensen in de techniek af als in heel Nederland bij
elkaar. Er wordt een miljard geïnvesteerd in de campus.
De komende jaren is er in Aken een studentenhuisvestingstekort terwijl er hier vlak over de grens woningen
over zijn. Zo’n wederzijds belang is een kans. Ook in
economisch opzicht liggen er kansen, omdat technisch
opgeleide mensen gemakkelijk aan het werk kunnen in
Limburg, terwijl de concurrentie in Duitsland groot is.”
Burgemeester Van der Laan van Amsterdam beloofde
in 2010 hulp aan krimpgebieden. Wat is daarvan
terecht gekomen?
“Van der Laan is op bezoek geweest in Limburg en
is depressief teruggekeerd. Na zijn bezoek is hij gaan
inzien waar krimp werkelijk toe leidt. Naar aanleiding
van dat bezoek is een nationaal actieplan opgezet dat
eind 2009 is gepubliceerd. Daarnaast is 31 miljoen
euro bij elkaar geschraapt waarvan 14,7 miljoen naar
Limburg is gegaan. De provincies moesten bijleggen
in dit herstructureringsfonds en dit heeft geleid tot
Rooilijn
Jg. 45 / Nr. 6 / 2012
Interview: Albertine van Diepen en Koen Raats
een totaalbedrag van 45 miljoen euro. Van dat geld
worden nu de vijf moeilijkste wijken in regio Parkstad
aangepakt. Inmiddels zijn er uitgewerkte plannen om
woningen uit de markt te nemen en bestaan er plannen
om de open gebieden te transformeren voor stadslandbouw of andere nieuwe bestemmingen.”
Wat kan het bouwen van een stadion, zoals Venlo
voor ogen heeft, betekenen voor de krimpregio?
“De kunst is om in tijden van crisis of krimp blijvend
te investeren in de toekomst van de stad. Dit geld
moet dan wel besteed worden aan kansrijke en goede
projecten omdat er geen fouten gepermitteerd kunnen
worden. Of het multifunctionele complex in Venlo een
goed idee is, weet ik niet. Venlo heeft nog groeicapaciteit tot 2030 en heeft dus nog ruimte om te investeren.
Maar het is heel moeilijk om in deze tijd investeringen
vast te houden die je nodig hebt om tot een sterke
stad te komen en tegelijkertijd toch welzijn, zorg en
verenigingen op peil te houden. Maar een stad waar
helemaal niets meer gebeurt en geen leuke extra dingen
zijn, dat kan ook niet. Heerlen is een sterk voorbeeld
met een culturele lente en investeringen in cultureel
erfgoed en toerisme, terwijl er tegelijkertijd aandacht is
voor kwetsbare wijken en sociale problematiek.”
U stelt dat het bestaande beleidsinstrumentarium
ontwikkeld is voor groei en niet helpt bij het omgaan
met krimpsituaties. Hoe werkt dat?
“Laat ik het voorbeeld van het onderwijs nemen: de
kleine-scholentoeslag. Wat doen we daarmee? De
afgelopen vier decennia hebben we daarmee kleine
scholen opengehouden. De gedachtegang was dat de
school moest openblijven, want de groei zou vanzelf
wel weer inzetten. In een krimpsituatie betekent dat
het lijden verlengen. Dit gebeurde landelijk, terwijl
nu in 31 van de 34 regio’s voor primair onderwijs in
Nederland ieder jaar minder kinderen naar school
gaan. Kijken we naar de prognoses tot 2025 voor
Limburg, dan zien we dat door ontgroening 23 duizend kinderen minder naar school gaan dan nu. Dat
betekent grofweg dat 115 scholen gesloten worden. In
de stad kun je dat oplossen door drie scholen samen
P. 455
te voegen: kinderen fietsen dan een kilometer verder.
Op het platteland moeten kinderen dan soms tien
kilometer verder fietsen. Ik vind dat je scholen dan
moet openhouden, ook als ze onder een minimum
van 23 leerlingen komen. In andere gevallen zouden
we de scholentoeslag moeten gebruiken om versneld
tot betere en grotere scholen te komen. Dat is echt
maatwerk. Inmiddels is men zich binnen het onderwijs wel bewust van de krimpproblemen.”
Voor oplossingen moeten we over de schotten van
de sectorale budgetten in gemeenten en regio’s heen
leren kijken. Want de krimpproblematiek heeft ook
intersectoraal gevolgen. Wanneer bijvoorbeeld op
het platteland voorzieningen worden gesloten, is
betere ontsluiting met openbaar vervoer heel belangrijk. Je zou moeten zoeken naar slimme combinaties
met gehandicaptenvervoer en leerlingenvervoer. Dit
soort oplossingen blijken heel moeilijk te bereiken
omdat we de publieke sector op een verkokerde
manier hebben ingericht”
Zijn er nog gemeenten die krimp ontkennen?
“Op veel plekken en krimpregio’s hangt de ‘goh, wat
is het erg allemaal-sfeer’. Wij hebben inmiddels de
stap gemaakt dat we weten hoe het krimpprobleem
ongeveer in elkaar zit en zijn het erover eens dat het
geen zin heeft om nog lang over krimp te praten. We
moeten de mouwen opstropen. In steden als Venlo of
Roermond heeft men nog wel eens de neiging om te
zeggen ‘ik ben tegen krimp’. Als bestuurder heeft het
geen zin om dat te zeggen. Dat helpt niet, dat werkt
niet. Ontkennen wordt steeds moeilijker. Er zit nog een
groot gat tussen ontkennen en daadwerkelijk doen wat
gedaan moet worden. Aan de andere kant moeten we
ophouden met te zeggen ‘hoi hoi, we hebben krimp, we
zijn zielig’. Dat is voorbij.”
Albertine van Diepen ([email protected]) is senior
adviseur bij de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in Den Haag.
Koen Raats ([email protected]) is promovendus bij de afdeling Geografie,
Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van
Amsterdam. Beiden zijn redacteur van Rooilijn.