Centrale Grondkamer, beschikking van 3 oktober 2014, GP 11.738 [artikel 79, lid 3 Wet inrichting landelijk gebied] Opmaken akte als bedoeld in artikel 79, lid 3 WILG door grondkamer betreffende een hoeve te Drenthe, groot 16.76.65 ha. Verpachtster heeft bezwaar tegen de daarin vermelde oppervlakte van de percelen en de pachtprijs van de woning. Naar het oordeel van de Centrale Grondkamer heeft de grondkamer zich bij het opmaken van voormelde akte terecht gebaseerd op -en zich ook beperkt tot- hetgeen haar middels genoemde op de akte van toedeling in de onderhavige landinrichting gebaseerde pachtlijst ter zake van de kadastrale omschrijving en oppervlakte van het pachtobject is medegedeeld. De Centrale Grondkamer verwijst in dit verband naar haar beschikkingen van 23 februari 1998, kenmerk GP 11.217 (appellant/geïntimeerden) en van 21 april 1999, kenmerk GP 11.324 (appellante/geïntimeerde), welke beschikkingen betrekking hebben op de toepassing van de vergelijkbare artikelen uit de destijds van kracht zijnde Landinrichtingswet. Voor zoveel nodig overweegt de Centrale Grondkamer in dit verband in navolging van de grondkamer dat het partijen vrij staat om middels een nader te sluiten pachtwijzigingsovereenkomst de oppervlakte en kadastrale omschrijving van het pachtobject aan te passen aan de volgens hen bestaande werkelijkheid. Eventuele geschillen dienaangaande betreffen de beantwoording van een rechtsvraag en de beoordeling daarvan is bij uitsluiting voorbehouden aan de bevoegde pachtrechter. De tot de onderhavige hoeve behorende bedrijfsgebouwen en woning zijn als zodanig niet betrokken bij voormelde landinrichting. Dientengevolge heeft de grondkamer bij de bepaling van de pachtprijs van de onderhavige hoeve in haar bestreden beschikking de in de eerdere pachtovereenkomst tussen partijen vermelde pachtprijs van die bedrijfsgebouwen en van die woning -terecht- gehandhaafd.
© Copyright 2024 ExpyDoc