Advies Commissie m.e.r. - Commissie voor de milieueffectrapportage

Nationaal uitvoeringsprogramma voor
het langetermijnbeheer van radioactief
afval en verbruikte splijtstoffen
Advies over reikwijdte en detailniveau
10 april 2014 / rapportnummer 2842–58
1.
Hoofdpunten voor het nationale programma
Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) stelt een nationaal uitvoeringsprogramma op voor
het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof (hierna: het nationale programma).
Met het oog daarop wordt onder andere een verkenning uitgevoerd naar de opties voor het
langetermijnbeheer van dat afval en naar de gevolgen voor mens en milieu die aan die verschillende opties zijn verbonden. De verkenning moet de voor- en nadelen van deze opties
inzichtelijk maken.1 Aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna ‘de Commissie’)2 is aanvankelijk gevraagd om te adviseren over de inhoud van deze verkenning. Na het
bestuderen van de context van de adviesaanvraag en overleg met het Ministerie van EZ hierover, heeft de Commissie besloten zich niet te beperken tot het formuleren van inhoudseisen
voor de verkenning, maar de reikwijdte van haar advies ruim in te vullen. De Commissie richt
zich nu op het beantwoorden van de volgende vragen:
·
Welke stappen moeten worden doorlopen bij het opstellen of actualiseren van een nationaal programma, en in welke volgorde?
·
Welke informatie is nodig voor het kunnen meewegen van het milieubelang in de verdere
besluitvorming over een nationaal programma?
·
Wanneer in het proces zou die informatie aan de orde moeten komen?
Naar het oordeel van de Commissie vereist de ontwikkeling van een, vanuit milieuoogpunt,
gedragen nationaal programma in de eerste plaats een beschrijving van het plan van aanpak
dat moet leiden tot de rapportages aan de Europese Commissie (EC) in 2015 en 2018 over
dat programma. Een eerste rapportage dient volgens de Commissie m.e.r. het volgende te
behandelen:
·
het vigerende beleid voor het beheer van het radioactieve afval en de wijze waarop het
zich in de voorbije decennia heeft ontwikkeld;
·
de doelen en resultaten van uitgevoerd en lopend onderzoek naar opslag en berging van
afval;
·
een overzicht van lacunes in het vigerende beleid ten opzichte van de eisen uit de EUrichtlijn en van de ambities van de Nederlandse overheid voor het terugdringen en veilig
beheren van het afval;
·
een overzicht van het afvalaanbod en van scenario’s voor de ontwikkelingen daarin, als
vertrekpunt voor een verkenning voor het langetermijnbeheer;
·
de conclusies van het lopende onderzoek naar het vormgeven van de publieksparticipatie
in de verdere besluitvorming;
·
de acties die voor het nationale programma tot 2018 zullen worden ondernomen — zoals
het verkennen van mogelijkheden om een eindberging in samenwerking met andere landen te realiseren — en de lijst van de producten die dan zullen worden opgeleverd.
1
Brief van de Minister van EZ aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de opwerking van
2
De samenstelling van de werkgroep van de Commissie m.e.r., haar werkwijze en verdere projectgegevens staan in
radioactief materiaal van 13 augustus 2013, TK 2012-2013, 25 422, nr. 105.
bijlage 1 van dit advies. Projectgegevens en bijbehorende stukken, voor zover digitaal beschikbaar, zijn ook te vinden
via www.commissiemer.nl onder ‘Advisering’ of door in het zoekvak nummer 2842 in te vullen.
-1-
De Commissie beveelt aan om de verkenning van beheeropties te verbreden en uit te voeren
nadat de afvalinventarisatie en het onderzoek naar het vormgeven van de publieksparticipatie
zijn afgerond.
2.
Leeswijzer
In de volgende hoofdstukken worden deze hoofdpunten uitgewerkt en onderbouwd. De achtergronden van de vraag aan de Commissie en van de wijzigingen in de afbakening ervan
vindt u in hoofdstuk 3 van dit advies. In hoofdstuk 4 is beschreven welke stappen, naar het
oordeel van de Commissie, doorlopen dienen te worden bij het opstellen of actualiseren van
een nationaal programma. Bij het formuleren van aanbevelingen voor de verkenning baseert
de Commissie zich op het “Projectplan verkennende studie naar de lange termijn beheeropties voor radioactief afval en verbruikte splijtstoffen”.
3.
Aanleiding en vraagstelling
3.1
Aanleiding
Al sinds het einde van de jaren ‘70 wordt in Nederland onderzoek verricht naar de eindberging van verbruikte splijtstof en radioactief afval3 en naar een beoordelingskader voor die
berging4. Verder zijn in die tijd de eerste afspraken gemaakt5 en voorzieningen getroffen
voor de tijdelijke opslag van dit afval. Het traject tot realisatie zal nog een lange doorlooptijd
kennen omdat ondergrondse opslag in eigen beheer moet worden voorafgegaan door experimenteel aangetoonde veiligheid. Om die reden is er, naar het oordeel van de Commissie,
sprake van urgentie waar het gaat om het creëren van duidelijkheid over het traject dat moet
leiden tot eindberging.
De actuele aanleiding voor de aandacht voor dit probleem is Richtlijn 2011/70/Euratom die
de lidstaten verplicht tot het opstellen en in stand houden van een nationaal wettelijk, regelgevend en organisatorisch kader voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.6, 7 Dat kader dient te voorkomen dat op toekomstige generaties een onnodige last wordt
gelegd. De richtlijn ziet toe op alle stadia en aspecten van het beheer en daarmee bijvoorbeeld ook op het beheer ‘ad interim’, op de controle en financiering van het beheer en op het
beperken van de verdere productie van afval. Uiterlijk op 23 augustus 2015 dient door de
3
4
Voorbeeld: het onderzoeksprogramma OPberging op LAnd (OPLA).
Voorbeeld: de Basisnotitie ten behoeve van de ontwikkeling van een toetsingscriterium voor de ondergrondse opberging
van radioactief afval (Ministerie van VROM, september 1987).
5
6
Voorbeeld: het besluit uit 1984 om al het Nederlandse radioactieve afval op te slaan in één centrale inrichting.
Voor een meer specifieke inperking van het toepassingsgebied verwijzen we u naar Richtlijn 2011/70/Euratom van de
Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van
verbruikte splijtstof en radioactief afval, Pb EU L199/55.
7
In juni 2013 is de richtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving in de vorm van een extra hoofdstuk in onder
meer het Besluit stralingsbescherming dat het nationale programma beschrijft.
-2-
lidstaten een eerste verslag te worden uitgebracht over de uitvoering van de richtlijn. Daarna
moet driejaarlijks over de voortgang worden gerapporteerd.
Eén van de elementen uit de richtlijn is het opstellen van een nationaal programma dat de
ontwikkeling en uitvoering van het beleid voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval beschrijft. Het programma dient de route te beschrijven die een lidstaat wil volgen
naar een kader dat in overeenstemming is met de eisen uit de EU-richtlijn. Het programma
moet dus zorgen voor de tijdige voorbereiding en uitvoering van alle stappen in het beheer
van verbruikte splijtstof en radioactief afval, van productie tot berging.8
In zijn brief aan de Tweede Kamer (TK)9 schetst de Minister van EZ de hoofdlijnen van het
nationale programma dat Nederland aan de EC zal aanbieden. De brief stelt dat in het nationale programma wordt uitgegaan van het huidige beleid. Daarnaast wordt verkend:
·
welke mogelijkheden er zijn om een eindberging te realiseren in samenwerking met andere landen;10
·
welke randvoorwaarden gesteld moeten worden aan het importeren van radioactieve
(afval-) stoffen naar COVRA;
·
hoe flexibel kan worden omgegaan met het tijdpad voor realisatie van de eindberging.
In voorbereiding op het nationale programma laat het Ministerie van EZ drie studies uitvoeren, namelijk:
·
een inventarisatie van het aanwezige radioactieve afval en een prognose van mogelijke
ontwikkelingen in het afvalaanbod;
·
een onderzoek naar het vormgeven van de publieksparticipatie in het besluitvormingsproces;
·
een verkenning van opties voor eindberging en van de effecten die aan die eindberging
verbonden zijn.11
3.2
(Verbreding van de) vraagstelling
Oorspronkelijke vraagstelling
Aan de Commissie is gevraagd om te adviseren over één van de producten die in voorbereiding op het nationale programma worden gemaakt, namelijk over de verkenning van beheeropties. In het projectplan voor deze studie wordt het onderzoek ingeperkt tot het inventariseren van de effecten die kunnen optreden na afsluiten van een eindberging die over minimaal 100 jaar wordt gerealiseerd op Nederlandse bodem en die is bedoeld voor het opslaan
van het Nederlandse afval. Daarbij worden alleen opties beschouwd die op grond van de huidige technische inzichten of wettelijke kaders haalbaar worden geacht. Het projectplan voor
de verkennende studie sluit een eindberging in samenwerking met andere landen als mogelijkheid uit.
8
9
10
11
Overweging 28 van EU-richtlijn 2011/70/Euratom.
Zie eerste voetnoot.
De richtlijn biedt de mogelijkheid voor het verkennen van deze optie (Art. 4) onder verwijzing naar eerdere richtlijnen.
De context voor deze verkenning heeft de Minister van EZ toegelicht in een brief aan de TK van 26 september 2013,
TK 2013-2014, 25 422, nr. 107.
-3-
Onduidelijkheden in de afbakening en in de functie van de verkenning
Onduidelijk is hoe de drie geïnitieerde studies zich tot elkaar verhouden en hoe de inperking
van de verkenning zich verhoudt tot de ontwikkeling van het nationale programma en tot het
kiezen een bepaalde vorm van eindberging. Naar het oordeel van de Commissie zijn een
goede afbakening en positionering van de verkenning belangrijk om te komen tot een gedragen nationaal programma. Met zijn toelichtende brief aan de TK over het nationale programma en de verkenning onderschrijft de Minister deze zorg.11
Verder constateert de Commissie dat de milieugevolgen van het afvalbeheer zich niet beperken tot de periode na afsluiting van de eindberging, maar ook afhangen van de wijze waarop
met het afval wordt omgegaan tot het wordt geborgen en van de wijze waarop de berging
wordt aangelegd. Het maken van een keuze vereist dus ook het inventariseren en beoordelen
van al die milieugevolgen. Bovendien wil de Minister de randvoorwaarden voor invoer van
afval vastleggen en de mogelijkheden voor internationale samenwerking en voor flexibilisering van de periode van bovengrondse opslag verkennen. Al deze zaken hebben invloed op
de aard en de omvang van de milieueffecten van het afvalbeheer, maar zijn nu uitgesloten
van de verkenning. Verder blijft op dit ogenblik nog onduidelijk hoe andere onderdelen van
het programma12 worden uitgewerkt en met elkaar samenhangen. Ook die kunnen direct of
indirect van invloed zijn op de kwaliteit van het milieu.
Aan eenieder is de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen over de uit te voeren verkenning naar de opties voor eindberging. Ook uit de ingediende zienswijzen blijkt dat
de aanpak van het programma en (de functie van) de verkenning vragen oproepen. Dat blijkt
bijvoorbeeld uit het ter discussie stellen van uitgangspunten zoals het 100 jaar bovengronds
opslaan van het afval of het uitsluiten van internationale samenwerking13. Ook blijkt uit
sommige zienswijzen dat de verkenning wordt beschouwd als het enkel en alleen onderbouwen van eerder gemaakte keuzes.14 Anderen daarentegen beschouwen het juist als een onderzoek dat eerdere studies en afspraken onterecht ter discussie stelt.15
Verbreding van de vraagstelling
Gelet op de hiervoor beschreven onduidelijkheden heeft de Commissie, na overleg met het
Ministerie van EZ, geoordeeld de scope van haar advies te moeten verbreden.16 Ze richt zich
op het formuleren van aanbevelingen voor het proces dat moet leiden tot een gedragen nationaal programma en daarmee tot een definitieve keuze voor het langetermijnbeheer. Daarbij
constateert ze dat de tijd die beschikbaar is voor het voorbereiden van een eerste rapportage
aan de TK en de EC kort is in verhouding tot de tijd die nodig is om in samenspraak met de
stakeholders een gedegen verkenning uit te voeren.
De horizon van dit advies wordt gevormd door de eerste rapportage en de actualisatie ervan
die in respectievelijk 2015 en 2018 bij de EC moeten worden aangeleverd. Enkele van de
12
Zoals het beheersen van afvalstromen, het ramen van toekomstige hoeveelheden, het traject dat moet leiden tot
realisatie van een eindberging en het betrekken van stakeholders bij het vormgeven van het beleid.
13
14
15
16
Voorbeelden zijn de zienswijzen van Wise en Vewin en de zienswijzen met nummer 14 en 23.
Voorbeelden zijn de zienswijze van de Statenfractie van GroenLinks Zeeland en de zienswijze met nummer 13.
Zienswijze van EPZ.
Het verbreden van de adviesopdracht is op 17 december 2013 met het Ministerie van EZ besproken en tijdens een
vervolggesprek op 21 januari 2014 door het Ministerie onderschreven.
-4-
vragen die daarbij beantwoord moeten worden, zijn: welke functie heeft een verkenning van
beheeropties in die rapportages en wat betekent dit voor de afbakening van die verkenning?
Gegeven de rol van de Commissie gaat het daarbij om aanbevelingen over de plaats van de
milieu-informatie in het proces (wat, wanneer en hoe), zodat gedurende de ontwikkeling van
het programma de juiste informatie op het juiste moment en met het noodzakelijke detailniveau beschikbaar komt.
4.
Ontwikkeling van een nationaal programma
In dit hoofdstuk beschrijft de Commissie welke stappen volgens haar doorlopen moeten worden bij het opstellen of actualiseren van een nationaal programma. Ze adviseert om de uitwerking van het nationale programma projectmatig aan te pakken en om deze aanpak openbaar te maken, bijvoorbeeld in de vorm van een nadere uitwerking van de eerder genoemde
brieven van de Minister aan de TK. De Commissie onderscheidt voor die projectmatige aanpak de volgende stappen:
·
afbakenen van de inhoud van het programma;
·
beschrijven van (de achtergronden van) de actuele situatie (afvalbeleid, uitvoering van
beheer) en van lessen uit (inter)nationale ervaringen en uitgevoerde onderzoeken;
·
identificeren van leemtes in en opties voor het uitbreiden van kennis en voor het verminderen van onzekerheden;
·
wegen van voor- en nadelen, kansen en risico’s van opties;
·
plannen en uitvoeren van onderzoek gericht op de gekozen opslagoptie.
De onderscheiden stappen worden toegelicht in paragrafen 4.1 en volgende van dit advies.
De Commissie beveelt aan om bij dat alles de Nederlandse situatie in perspectief te plaatsen
door belangrijke overeenkomsten en verschillen met andere EU-landen te benoemen (en,
waar relevant, met landen zoals de VS, Canada en Japan). Voorbeelden zijn verschillen in de
gekozen maatschappelijke en ethische uitgangspunten, in de aard en de omvang van het te
beheren afval, in regelingen voor interim-opslag, in de aanpak voor het (multilateraal) voorbereiden van een eindberging en in ervaring met ondergrondse berging.
4.1
Inhoud van het programma
Artikel 20h van het Besluit stralingsbescherming benoemt de elementen die in het nationale
programma dienen te worden uitgewerkt.17 Enerzijds gaat het om zaken waarvoor de Nederlandse overheid al beleid heeft geformuleerd en geïmplementeerd. Voorbeelden zijn: het
formuleren van uitgangspunten voor het veilige beheer van verbruikte splijtstoffen en het
maken van afspraken over de kosten voor het beheer van het afval. Anderzijds gaat het om
nog uit te werken zaken, zoals: het opstellen van prestatie-indicatoren voor toezicht op de
voortgang van het programma18 of het formuleren van technische oplossingen voor eindber-
17
18
Een identieke formulering is opgenomen in het artikel 40a van het Besluit Kerninstallatie, Splijtstoffen en Ertsen.
Een heldere projectbeschrijving en -planning vergemakkelijkt het formuleren van prestatie-indicatoren.
-5-
ging van verbruikte splijtstoffen. Onderbouw voor ieder element uit Artikel 20h van het Besluit stralingsbescherming of het wel of geen verdere uitwerking vraagt en waarom.
4.2
Beschrijving van de actuele situatie
Een gedegen beschrijving van de stand van zaken is, naar het oordeel van de Commissie, de
eerste stap in een op te stellen nationaal programma. Een beschrijving van de actuele situatie
moet onder meer een antwoord geven op de volgende vragen:
·
Wat is het vigerende beleid voor het beheer van het radioactieve afval?
·
Op welke wijze wordt daaraan uitvoering gegeven?
·
Welke andere beleidsterreinen kunnen de uitwerking van het nationale programma beïnvloeden?
·
Welke eerder gemaakte en te maken keuzes beïnvloeden de ontwikkelingen in het afvalaanbod en wat betekenen ze voor de bandbreedte van het te verwachten aanbod?
·
Welke onderzoeken naar het beheer van radioactief afval zijn en worden reeds uitgevoerd
en wat hebben ze opgeleverd?
Beleid: wettelijk kader en uitvoering
Het is belangrijk om het huidige beleid en de beleidsdoelen duidelijk te beschrijven als vertrekpunt voor het definiëren van in te vullen hiaten of te onderzoeken aanpassingen. Die
beschrijving moet behandelen hoe het beheer van de onderscheiden stromen radioactief afval
is geregeld (vergunningverlening, controle, handhaving, etc.)19 en in hoeverre hiermee aan de
verplichtingen uit de richtlijn wordt voldaan.20 Sla daarbij acht op de internationale afvalclassificatie.21 Maak verder onderscheid tussen reeds aanwezig afval, zoals het hoogradioactieve
afval van de kerncentrales en het afval afkomstig van de niet-nucleaire industrie, van medische toepassingen (nucleaire geneeskunde en radiotherapie) en van consumentenproducten.
Beschrijf ook hoe het huidige beleid tot stand is gekomen. Een beschrijving van de voorgeschiedenis is niet alleen belangrijk als rechtvaardiging voor eerder gemaakte keuzes, maar
levert ook aanknopingspunten op voor te voeren discussies.22
Beschrijf daarnaast relevant(e) beleid(sontwikkelingen) die raken aan het afvalbeheer. Voorbeelden zijn:
·
de structuurvisie voor de ondergrond (STRONG), waarmee de overheid het gebruik van de
ondergrond wil ordenen;23, 24
·
de principes die ten grondslag liggen aan het algemene afvalbeleid en materiaalketenbeleid zoals vastgelegd in het landelijke afvalbeheerplan 2009-2021.25
19
Een voorbeeld is het recent met Frankrijk gesloten akkoord over de opwerking en terugzending van bestraalde splijtstof
20
Zie hoofdstuk 2, artikel 5 van de richtlijn.
(Besluit n° 2013-1285 van 27 december 2013, Journal Officiel de la République Française 2013;0304:22267).
21
22
IAEA General Safety 12 Guide No. GSG-1, 2009.
Een voorbeeld van een dergelijk aanknopingspunt is de basisnotitie vermeld in voetnoot 4.
23
Voorbeelden van dergelijke functies zijn winning en opslag van energie (zoals KWO, geothermie, ondergrondse
24
Zienswijze van de Unie van Waterschappen.
pompaccumulatiecentrales) en grondstoffen (drinkwater, olie, (schalie-)gas, bouwstoffen).
25
Ministerie van VROM, 16 februari 2010.
-6-
Ontwikkelingen in het afvalaanbod
Het nationale programma betreft in principe alleen het reguleren van het beheer van het radioactieve afval en niet het toelaten of uitsluiten van activiteiten die dergelijk afval genereren.
Naar het oordeel van de Commissie wordt het nationale programma echter wel beïnvloed
door verwachte ontwikkelingen in die activiteiten. Bovendien zal een gedegen onderbouwd
programma bijdragen aan het nemen van beslissingen over toekomstige, nieuwe activiteiten
waarbij radioactief afval wordt gegenereerd.
Voor het inschatten van de ontwikkelingen in het afvalaanbod is het belangrijk om activiteiten
waarover recent is besloten en de wijze waarop dat besluit tot stand is gekomen, te beschrijven en om, aan de hand van scenario’s26, een inschatting te maken van toekomstige ontwikkelingen. Voorbeelden van te beschrijven ontwikkelingen zijn:
·
de keuze voor het verlengen van de bedrijfstijd van de kerncentrale Borssele tot 2033;
·
besluitvorming over de aanpassing van reactoren (HOR, Delft) of over de bouw ervan
(Pallas in Petten, nieuwe centrales in Borssele);
·
de keuze voor het verlengen van de periode van bovengrondse opslag van het hoogradioactieve afval van 50 à 100 jaar, zoals vastgelegd ten tijde van de oprichting van de
COVRA, naar een periode van minimaal 130 jaar.
Dat alles moet resulteren in een overzicht van de ontwikkeling van het afvalaanbod. Het genereren van dat overzicht is onderwerp van één van de studies is die worden uitgevoerd in
voorbereiding op het nationale programma dat in 2015 bij de EC wordt aangeleverd. De
Commissie m.e.r. onderschrijft de keuze om deze inventarisatie af te ronden vóór de eerste
rapportage aan de EC.
Onderzoek en praktijkervaring
Al verschillende decennia wordt onderzoek gedaan naar de eigenschappen van het radioactieve afval en naar kansen en belemmeringen voor het langetermijnbeheer ervan. Het opstellen van een nationaal programma vraagt inzicht in het doel van die onderzoeken en van de
resultaten die richtinggevend zijn voor (de discussie over) het programma. Geef daarom een
samenvattend overzicht van:
·
(lopende) Nederlandse onderzoeken naar de opslag en de berging van radioactief afval
en van de mogelijkheden, beperkingen en onzekerheden die ze laten zien;27
·
de stand van zaken van dergelijke onderzoeken in andere landen en dan vooral in de
andere EU-lidstaten. Het gaat hierbij niet alleen om ontwikkelingen op technischwetenschappelijk gebied, maar ook om de praktijkervaring;28
·
een overzicht van onderzoek naar het creëren van en de ontwikkelingen in het maatschappelijke draagvlak voor beheeropties en naar het ontwerpen van een maatschappelijk en ethisch beoordelingskader.
26
Voorbeeld: 1) verwachte ontwikkelingen in de nucleaire geneeskunde en de radiotherapie en 2) consequenties van het
uitfaseren van kernenergie dan wel het bouwen van nieuwe kerncentrales.
27
28
Voorbeelden zijn de Nederlandse onderzoeksprogramma’s OPLA, CORA en OPERA.
Ervaringen met de ontwikkeling van beheerprogramma’s in onder meer de Verenigde Staten (Blue Ribbon Commission),
Frankrijk, België (zie voetnoot 34) en Zweden (www.skb.se) en kennis uit samenwerkingsverbanden zoals het European
Nuclear Energy Forum.
-7-
4.3
Proces van actualisatie en van invullen van hiaten
Identificeren van leemtes en oplossingsrichtingen
Een beschrijving van de doelen, de producten en de mijlpalen voor de invulling van het nationale programma vereist een identificatie van:
·
de ambities van de overheid voor het terugdringen en veilig beheren van het afval;
·
eventuele belemmeringen in bijvoorbeeld de wetgeving omtrent het afvalbeheer (en dan
vooral het langetermijnbeheer), en daarmee van de beleidsuitgangspunten die verdere
uitwerking vragen;29
·
de leemtes in kennis over bijvoorbeeld verwerkings- en opslagtechnieken, over de vorming van maatschappelijk draagvlak of over de ontwikkeling van een maatschappelijk en
ethisch kader;
·
de acties die (kunnen) worden ondernomen om leemtes in te vullen30, om obstakels op te
ruimen die een bepaalde vorm van beheer in de weg staan31, of om veelbelovende ontwikkelingen te stimuleren32;
·
een indicatie van de complexiteit van mogelijke oplossingen (zoals het tijdsbeslag en de
kosten) en daarmee van de technische haalbaarheid ervan (kansen en risico’s).
Wegen van voor- en nadelen, kansen en risico’s van opties
Niet alleen de technische haalbaarheid van de onderscheiden oplossingen zal moeten worden
beoordeeld maar ook hun haalbaarheid vanuit milieuoogpunt. Die afweging leidt tot het vaststellen van prioriteiten en mogelijk te volgen routes die zicht geven op het speelveld en op de
ruimte die er is voor beleidsmatige en politieke verschuivingen en ontwikkeling van nieuwe
inzichten in de komende decennia. De Commissie beveelt aan om hiervoor een plan-MER uit
te voeren. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de m.e.r.-plicht die geldt voor een kaderstellend programma.33, 34 Bij het uitvoeren van een eerste analyse zal het gaan om een
globale, kwalitatieve en dus beschrijvende afweging.35 Ter illustratie: in internationaal verband een eindberging realiseren is in de voorbereidingsfase risicovoller dan het individueel
realiseren ervan omdat het aantal betrokkenen groter is en de belangenafweging complexer.
Daar staat tegenover dat het aanleggen en controleren van een gezamenlijke berging wellicht
efficiënter is. Daarmee wordt de ruimte voor investering in aanvullende veiligheidsmaatregelen groter en de kans op effecten kleiner.
Naarmate de besluitvorming vordert, wordt het aantal opties gereduceerd, worden vragen
concreter en informatie meer getalsmatig en wordt bijgevolg ook het milieueffectrapport
concreter. Door milieueffectrapportage al bij aanvang te integreren in het proces krijgt het
als instrument voor het ontwerpen van beleid en projecten de rol waarvoor het is bedoeld.
29
30
31
32
33
Voorbeeld: creëren van mogelijkheden om samen met andere landen een eindberging te realiseren.
Voorbeeld: formuleren van minimumstandaarden voor het opwerken en beperken van radioactief afval.
Voorbeeld: obstakels die het realiseren van een eindberging met andere landen in de weg staan.
Voorbeeld: verwachtingen t.a.v. de technieken om radionucliden voor medische doeleinden te produceren.
Art. 3 sub 2a van richtlijn 2001/42/EG (Beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en
programma’s)
34
Ter vergelijking: de Belgische Nationale Instelling voor Radioactief Afval (NIRAS) heeft haar programma te voor het
langetermijnbeheer van het radioactief afval onderbouwd met een strategische milieueffectenbeoordeling (NIRASdocument 5249-506-068 van 2 juni 2010).
35
In termen van kansen en risico’s en van al of niet omkeerbaar, vermijdbaar of waarschijnlijk zijn.
-8-
Hoe verhoudt een plan-MER zich tot de nu geïnitieerde verkenning? Zoals hiervoor al is aangegeven, is de relatie tussen de verkenning en het nationale programma, en daarmee het
doel van de verkenning, niet duidelijk. Neemt de Commissie de brieven van de Minister van
EZ aan de TK1, 11 als uitgangspunt, dan zou het moeten gaan om een studie die niet uitsluit,
maar breed inventariseert. Dat laatste is ook de aanpak die de Commissie aanbeveelt. De
beperkte verkenning die in het “Projectplan verkennende studie naar de lange termijn beheeropties voor radioactief afval en verbruikte splijtstoffen” van Arcadis wordt voorgesteld,
zal naar het oordeel van de Commissie niet duidelijk maken of de opties voor het langetermijnbeheer van elkaar verschillen voor wat betreft (de effecten in) de realisatiefase. 36 (Onzekerheden in) deze verschillen zouden moeten worden afgewogen tegen verschillen in de beheerfase.37
Breed verkennen betekent dat alle reële opties voor de komende decennia moeten worden
meegenomen tot — op basis van beschikbare kennis — is aangetoond dat ze niet meer relevant zijn. Het streven naar de eerder genoemde internationale eindberging voor verschillende
landen (zie hierboven) is een voorbeeld van een optie die dan moet worden meegenomen. De
inperking van het “Projectplan verkennende studie naar de lange termijn beheeropties voor
radioactief afval en verbruikte splijtstoffen” tot opties die op grond van de huidige technische
inzichten of wettelijke kaders haalbaar worden geacht, zal volgens de Commissie onvoldoende bijdragen aan het structureren van de onderzoeken en discussies die nodig zijn om te
komen tot een nationaal programma.
De Commissie beveelt aan om de verkenning te verbreden uit te voeren nadat de afvalinventarisatie en het onderzoek naar het vormgeven van de publieksparticipatie zijn afgerond.
Niet alleen het wegen van de haalbaarheid (vanuit technisch en milieuoogpunt) vraagt om het
organiseren van de participatie van alle stakeholders.38 Ook het vaststellen van een maatschappelijk en ethisch beoordelingskader vraagt om die betrokkenheid. De Commissie constateert dat bij het organiseren van de participatie voor de verkenning is gekozen voor een
geïnstitutionaliseerde vorm van inspraak, waarbij de verkenning wordt beschouwd als een
waardevrij, technisch-wetenschappelijk onderzoek. Deze aanpak is wellicht terecht voor zover het objectiveerbare effecten betreft. Maar omdat het in belangrijke mate gaat over het
verkennen van mogelijkheden en het kwalitatief inschatten van (het beheersen van) onzekerheden, is het aan te bevelen om na te gaan of maatschappelijke partijen niet intensiever
moeten worden betrokken bij bijvoorbeeld de waardering van bevindingen en bij zwaarwegende ethische vragen. Belangrijk hiervoor is het resultaat van het onderzoek naar het vormgeven van de publieksparticipatie (zie paragraaf 3.1 van dit advies). De Commissie onderschrijft de keuze om dit onderzoek vóór de eerste rapportage aan de EU af te ronden.
36
37
Voorbeeld: effecten van al of niet opwerken/tijdelijk opslaan in het buitenland, mogelijkheden voor toezicht.
De afweging is in wezen analoog aan die voor de ontmanteling van kernreactoren. Daar wordt gezocht naar de optimale
balans tussen risico's (bv stralingsdosis werkers) en ook kosten in de opeenvolgende fasen (ontsmetten, tijdelijk
opsluiten, ontmantelen, afvoeren, behandelen en opslaan).
38
Zie o.a. Artikel 10 lid 2 van de EU-richtlijn.
-9-
Plan van aanpak uitvoering
Op grond van al het voorgaande kan een plan van aanpak worden opgesteld. Dat plan beschrijft:
·
de planning van en de samenhang tussen deze acties, gedetailleerd voor de periode tot
2018 en globaler voor de daaropvolgende periode;
·
de rol van de partijen die bij de uitvoering van het programma betrokken zijn;
·
de opties (alternatieven) die verdere afweging vragen.
Daarmee wordt ook vastgelegd hoe de kaders voor het langetermijnbeheer tot stand zullen
komen. Een dergelijk plan dient te worden voorzien van voortgangsbewaking en afspraken
over de wijze van bijstellen.
-10-
BIJLAGE 1: Projectgegevens reikwijdte en detailniveau
Initiatiefnemer: De minister van Economische Zaken
Bevoegd gezag: De minister van Economische Zaken
Besluit: vaststellen van een nationaal uitvoeringsprogramma voor het langetermijnbeheer van
radioactief afval en verbruikte splijtstoffen
Procedurele gegevens:
aankondiging start procedure in de Staatscourant van 10 oktober 2013
ter inzage legging van de informatie over het voornemen: 11 oktober t/m 21 november 2013
adviesaanvraag bij de Commissie m.e.r.: 25 juni 2013
advies reikwijdte en detailniveau uitgebracht: 10 april 2014
Samenstelling van de werkgroep:
Per project stelt de Commissie een werkgroep samen bestaande uit enkele deskundigen, een
voorzitter en een werkgroepsecretaris. Bij dit project bestaat de werkgroep uit:
Ir. G.C. Bergsma
Dr. H.R.G.K. Hack
Mr. F.D. van Heijningen (voorzitter)
Dr.ir. J.A.A.M. Kops
Dr. J. Lembrechts (secretaris)
Prof.dr. W.F. Passchier
Dr. R.C.G.M. Smetsers
Drs. G. de Zoeten
Werkwijze Commissie bij advies reikwijdte en detailniveau:
In dit advies geeft de Commissie aan welke stappen moeten worden doorlopen bij het opstellen of actualiseren van een nationaal programma, welke milieu-informatie daarbij nodig is en
wanneer in het proces die informatie aan de orde zou moeten komen. De Commissie heeft de
hierna genoemde informatie van het bevoegde gezag ontvangen. Deze informatie vormt het
uitgangspunt van haar advies.
Om zich goed op de hoogte te stellen van de situatie heeft de Commissie de doelstellingen
van het op te stellen nationale programma en de rol van lopende en geplande onderzoeken
besproken met het Ministerie van economische zaken.
Meer informatie over de werkwijze van de Commissie vindt u op www.commissiemer.nl , op
de pagina Commissie m.e.r.
Uitgangspunt voor het advies:
·
Projectplan Verkennende studie naar de lange termijn beheeropties voor radioactief afval
en verbruikte splijtstoffen, Arcadis, document nr. 077205935:C.1, 2 oktober 2013.
De Commissie heeft kennis genomen van de zienswijzen en adviezen die zij tot en met 3
februari 2014 van het bevoegde gezag heeft ontvangen. Zij heeft deze, voor zover relevant,
in haar advies verwerkt.
Advies over reikwijdte en detailniveau van een nationaal
uitvoeringsprogramma voor het langetermijnbeheer van
radioactief afval en verbruikte splijtstoffen
ISBN: 978-90-421-3883-4