Kluwer Navigator documentselectie ArbeidsRecht. Maandblad voor de praktijk, Dringende reden, toch WW? Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: ArbeidsRecht 2014/24 Auteur: Mevr. mr. L.C. Lotens en mevr. mr. M. Bijgewerkt tot: 18-03-2014 Streng[2] Dringende reden, toch WW? Samenvatting Niet zelden wordt een gegeven ontslag op staande voet ‘ingeruild’ voor een vaststellingsovereenkomst. Hiermee wordt gepoogd de aanspraken op de WW-uitkering van de werknemer veilig te stellen. Het is telkens de vraag of dat lukt, aangezien het UWV zelfstandig toetst of er wel of geen sprake is van een dringende reden (artikel 24 lid 2 sub a WW). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in 2009 geoordeeld dat hierbij wordt aangesloten bij de rechtspraak van de Hoge Raad (HR). In deze bijdrage wordt de rechtspraak van nadien van de CRvB onder de loep genomen en bekeken of er voor de civiele arbeidsrechtpraktijk lessen uit kunnen worden getrokken die van belang kunnen zijn voor de (vormgeving van de) beëindiging.[1] Deze informatie blijft relevant onder de Wet Werk en Zekerheid, nu de dringende reden en de toets of van een dringende reden sprake is, zal blijven bestaan. De februari 2009-uitspraken De werknemer is verwijtbaar werkloos wanneer aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 BW én de werknemer daarvan een verwijt kan worden gemaakt. In de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 is geen aandacht besteed aan de vraag wanneer er sprake is van een dringende reden. Op 18 februari 2009 heeft de CRvB zich hierover in zes uitspraken uitgelaten.[3] In oktober 2009 zijn nog enkele verfijningen aangebracht.[4] De hoofdlijnen – die Boot daaruit destijds heeft gedestilleerd – zijn: I. het gaat er bij de beoordeling van de dringende reden niet om of er een ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden, maar of de gedraging van de werknemer materieel arbeidsrechtelijk kwalificeert als een dringende reden. Wel kan de gekozen route een (contra-)indicatie vormen voor het al dan niet bestaan van een dringende reden; II. de bestuursrechter (en dus het UWV) moet dit ten volle toetsen; III. aan het onderzoek naar een dringende reden door het UWV worden hoge eisen gesteld; IV. de bestuursrechter (en dus het UWV) kan waarde hechten aan het oordeel van de civiele rechter over het bestaan van een dringende reden, maar kan ook een afwijkend standpunt innemen. Dat geldt bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst temeer gelet op de aard van de ontbindingsprocedure ex art. 7:685 BW en de beperkte ruimte van bewijsvoering daarin; V. voor de beoordeling van de dringende reden is artikel 7:678 BW de maatstaf. Dit artikel kan niet los worden gezien van art. 7:677 BW. De toets sluit aan bij de rechtspraak van de HR. Dit betekent dat alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen, waaronder de subjectiviteit van de dringende reden, de aard en ernst van de gedraging en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.[5] Interne beleidsregels UWV Voor de beoordeling van de dringende reden heeft het UWV interne beleidsregels opgesteld.[6] Daarin is in de eerste plaats de onderzoeksplicht uitgewerkt. Aanleiding voor een (aanvullend) onderzoek is bijvoorbeeld: – een snelle beëindiging; – geen vergoeding; Dit document is gegenereerd op 19-06-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 1 Kluwer Navigator documentselectie – – – een ontbinding wegens een dringende reden; tegenstrijdige verklaringen van werkgever en werknemer; of gebrek aan openheid van de werknemer. Hoewel de toekenning van een vergoeding een contra-indicatie kan vormen, sluit dit de aanwezigheid van een dringende reden niet uit.[7] Het UWV beoordeelt of het gedrag van de werknemer dusdanig ernstig was dat van de werkgever niet langer gevergd kon worden om de arbeidsovereenkomst te laten bestaan. Dat gebeurt aan de hand van een vier-stappenplan: i. Is er objectief gezien sprake van een dringende reden? ii. Is er subjectief gezien sprake van een dringende reden? iii. Zijn de individuele omstandigheden van het geval aanleiding om geen dringende reden aan te nemen? iv. Als er sprake is van een dringende reden, is dit de werknemer te verwijten? Deze vier stappen zijn duidelijk terug te vinden in de ruim 50 uitspraken van de CRvB die zijn gepubliceerd vanaf en inclusief de februari 2009-uitspraken tot eind 2013, zoals hierna door ons wordt toegelicht.[8] Aansluiting HR In zijn uitspraken heeft de CRvB aangesloten bij de rechtspraak van de HR. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gedeeltelijke bewezenverklaring van een meegedeelde dringende reden.[9] Daarnaast heeft de CRvB – in lijn met vaste rechtspraak van de HR[10] – geoordeeld dat verwijtbaarheid niet noodzakelijk is voor het aannemen van een dringende reden.[11] Het is uiteraard wel een separaat vereiste voor het aannemen van verwijtbaarheid in de zin van de WW. Zelfs aan inhoudelijke rechtspraak van de HR over de dringende reden, zoals het standaardarrest over het overtreden van controlevoorschriften door een zieke werknemer (Vixia/Gerrits)[12] is gerefereerd.[13] i. Objectieve dringende reden Hoewel de uitspraken zeer casuïstisch zijn, blijkt dat net als in het civiele recht, de dringende reden de uitzondering is en voorbehouden aan de naar aard en ernst zware gevallen. Bij diefstal of fraude is al snel sprake van een (objectieve) dringende reden, ook bij zaken van geringe waarde.[14] Bedreiging en geweld kwalificeren vaak ook als een objectieve dringende reden.[15] Het enkele ontbreken van noodzakelijke documenten, bijvoorbeeld de schipholpas of een chauffeurspas, levert daarentegen geen dringende reden op.[16] Datzelfde lot treffen verwijten die zien op het functioneren.[17] Porno kijken op het werk zou een objectieve dringende reden kunnen vormen, maar is zeer afhankelijk van de feitelijke situatie (wel of geen code, (voorbeeld)functie, waarschuwingen etc.).[18] Sagel meent juist dat dit in het civiele recht in beginsel geen dringende reden oplevert.[19] Lastiger wordt het bij het weigeren te voldoen aan redelijke instructies, zowel in het kader van de re-integratie als daarbuiten. De rechtspraak op dat gebied lijkt meer verdeeld. De lijn die we menen te kunnen ontdekken is dat de hardnekkige, herhaalde weigering om werkzaamheden te hervatten (buiten arbeidsongeschiktheid) zonder meer wordt gezien als een dringende reden.[20] Als er sprake is van schending van andere redelijke instructies die niet gepaard gaan met ongeoorloofd verzuim ligt het genuanceerder. In dergelijke situaties lijkt belang te worden gehecht aan de hoeveelheid van incidenten[21], eerdere waarschuwingen[22], het tijdsverloop daartussen[23], en de ernst van de gedraging die de druppel vormde[24]. Bij arbeidsongeschiktheid heeft de CRvB zoals eerdergenoemd – onder verwijzing naar Vixia/Gerrits – geoordeeld dat de enkele schending van controlevoorschriften (art. 7:629 lid 6 BW) geen dringende reden oplevert. Hoewel de HR zich hierover nog niet heeft uitgelaten, heeft de CRvB geoordeeld dat de enkele, noch herhaalde weigering passend werk te verrichten (art. 7:629 lid 3 BW) een dringende reden oplevert.[25] De CRvB verwijst hiervoor naar de wetsgeschiedenis en heeft (analoge toepassing van) Vixia/Gerrits links laten liggen. Dit lijkt ons wel zo zuiver, maar ook een gemiste kans,[26] Dit document is gegenereerd op 19-06-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 2 Kluwer Navigator documentselectie temeer nu schending van controlevoorschriften en re-integratie-inspanningen in de praktijk regelmatig over één kam worden geschoren. Wel heeft de CRvB geoordeeld dat het weigeren van een redelijke instructie (het verschijnen op een gesprek over de re-integratie) bovenop de herhaalde weigering passend werk te verrichten is te beschouwen als een dringende reden. Het weigeren van passend werk naast het overtreden van controlevoorschriften leverde daarentegen geen bijkomende omstandigheid op en dus geen dringende reden.[27] Bewijs Er rust een zware onderzoeksplicht op het UWV naar de aanwezigheid van de dringende reden.[28] In het verlengde daarvan hecht de CRvB, gelet op de verstrekkende gevolgen van de aanwezigheid van een dringende reden, namelijk geen recht op een WW-uitkering, veel belang aan het bewijs ervan. Het ontbreken van eenduidige schriftelijke verklaringen van aanwezigen, aangiftes en dergelijke wordt in het voordeel van de werknemer uitgelegd.[29] Het gedrag van de werkgever (bewijsgaring) kan via deze weg dus van invloed zijn op een eventuele WW-uitkering. Overigens speelt ook de processuele houding van de werknemer een belangrijke rol. De CRvB hecht veel belang aan het tijdstip waarop een werknemer een verklaring voor zijn gedrag geeft. Hoe later, hoe minder waarde daar in de regel aan wordt gehecht.[30] Stijnen heeft dit aangeduid als een verzwaarde bewijslast voor nieuwe of gewijzigde argumenten die in een laat stadium, bijvoorbeeld ter zitting (in hoger beroep), worden aangevoerd.[31] Omgekeerd geldt dat een consistente verklaring van meet af aan nader onderzoek vergt van het UWV. [32] Je zou wellicht kunnen spreken van een verzwaarde onderzoeksplicht. ii. Subjectieve dringende reden Onverwijldheid De CRvB heeft geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis voortvloeit dat artikel 7:678 BW (materiële eisen van een ontslag op staande voet) niet los kan worden gezien van artikel 7:677 BW (formele vereisten van ontslag op staande voet). De CRvB toetst echter niet expliciet het formele vereiste van onverwijldheid. Dat is op zich begrijpelijk omdat ook zonder onverwijldheid er sprake kan zijn van een dringende reden. Daarentegen betrekt de CRvB de onverwijldheid wél bij de vraag of de in het geding zijnde gedraging door de individuele werkgever als een dringende reden wordt beschouwd (de subjectieve dringende reden).[33] Sterker nog, in bijna alle uitspraken komt de subjectiviteitstoets de facto neer op een onverwijldheidstoets.[34] Ook de beleidsregels duiden op een dergelijke verkapte onverwijldheidstoets. Daarin is namelijk vermeld: “Hoe meer tijd er is verstreken tussen de gedraging en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, hoe minder aannemelijk het wordt dat er subjectief gezien sprake is van een dringende reden.” Dit vertaalt zich erin dat als een werkgever niet onverwijld actie onderneemt, bijvoorbeeld via een schorsing en een initiatief tot beëindiging, er niet is voldaan aan het vereiste van subjectiviteit. Hoever dit kan gaan blijkt uit een uitspraak uit 2010 over een docent op een middelbare school waarbij thuis kinderporno was aangetroffen.[35] De CRvB overweegt dat dit objectief gezien een dringende reden voor ontslag vormt. Dit betekent echter niet dat dit ook in het specifieke geval zo is. De onderwijsinstelling was niet direct tot schorsing overgegaan, heeft drie maanden gewacht met het indienen van een ontbindingsverzoek, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden en een vergoeding van € 30.000 bruto. De CRvB onderkent dat een organisatie als die van werkgever enige tijd voor overleg en beraad over de te treffen maatregelen nodig kan hebben, maar meent dat een dergelijke handelwijze erop duidt dat de werkgever ten minste subjectief geen reden zag voor Dit document is gegenereerd op 19-06-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 3 Kluwer Navigator documentselectie beëindiging. Werknemer kreeg dus een WW-uitkering. Een vreemde eend in de bijt lijkt de uitspraak over een tramconducteur die (herhaaldelijk) depotgelden had gebruikt voor privé-uitgaven.[36] De werkgever had na constatering en confrontatie ruim een week gewacht met de mededeling over te gaan tot indiening van een ontbindingsverzoek wegens een dringende reden. Dit laatste deed hij – met inachtneming van een door de cao voorgeschreven termijn van twee weken voor heroverweging van het besluit door de werkgever en waarschijnlijk als gevolg van vakantie – uiteindelijk pas bijna twee maanden later. De CRvB oordeelde niettemin dat er sprake was van een subjectieve dringende reden; de werkgever hoeft niet op stel en sprong over te gaan tot indiening van een ontbindingsverzoek. Bij de werknemer kon ‘in redelijkheid niet de gedachte zijn ontstaan dat werkgever zijn besluit niet langer overeind hield’. Dat de werknemer mocht doorwerken stond evenmin aan een subjectieve dringende reden in de weg, nu dit een andere functie betrof. Dit zou in het civiele recht direct worden afgestraft. In dat geval is immers vereist dat de arbeidsovereenkomst geen minuut langer meer kan voortduren. Kortom: hoewel onverwijldheid niet expliciet wordt getoetst, is onverwijld handelen noodzakelijk voor de aanwezigheid van een subjectieve dringende reden. Dat heeft tot gevolg dat bij een identieke reden voor ontslag de ene werknemer wel een WW-uitkering zou kunnen krijgen en een ander niet, afhankelijk van de voortvarendheid waarmee de werkgever heeft gehandeld. Dat lijkt in strijd met de bedoeling van de wetgever, die dat juist wilde voorkomen en een materiële beoordeling voor ogen had.[37] Ook via deze weg heeft de werkgever met zijn handelen dus invloed op de toekenning van een WW-uitkering. Dat zou kunnen verklaren waarom de CRvB in de uitspraak van de ‘frauderende’ tramconducteur toch tot een (subjectieve) dringende reden kwam. Dit zou kunnen duiden op een versoepeling van de subjectiviteits- c.q. verkapte onverwijldheidstoets.[38] Of dat daadwerkelijk het geval is, hebben we niet kunnen vaststellen. In de latere civiele uitspraken tot nu toe is het voortvarend handelen van de werkgever nauwelijks onderwerp van debat geweest. Wel kwam het aan de orde in een ambtenarenzaak.[39] Daarin overwoog de CRvB: “wellicht hadden de periodes die lagen tussen de diverse momenten waarop het college besluiten heeft genomen korter kunnen zijn, maar er is geen moment aan te wijzen waarop bij appellant de indruk kan zijn ontstaan dat dit anders was.” Die laatste passage zagen we, in iets andere bewoordingen, ook al in de uitspraak van de tramconducteur. Wellicht dat de CRvB daarop meer de nadruk gaat leggen in plaats van het tijdsverloop. Mededeling Onder subjectiviteit lijkt de CRvB ook (het formele vereiste van) de gelijktijdige mededeling/formulering van de ontslagreden te scharen. Illustratief is het geval van de beveiliger die zijn beveiligingspas kwijt was geraakt als gevolg van ernstige strafrechtelijke vergrijpen waaronder geweld tegen een parkeercontroleur. In de beëindigingsbrief en de ontslagaanvraag werd enkel gerefereerd aan het verlies van de noodzakelijke documenten en niet aan deze ernstige vergrijpen. Er werd dan ook geen (subjectieve) dringende reden aangenomen.[40] Ook in het sociaalzekerheidsrecht fixeert de ontslagbrief dus de dringende reden. Dit gaat alleen via de band van de subjectieve dringende reden. Ook op deze manier heeft een werkgever dus invloed op de WWuitkering. iii. Persoonlijke omstandigheden Na vaststelling van de (objectieve en subjectieve) dringende reden weegt de CRvB de persoonlijke omstandigheden, zoals leeftijd, duur dienstverband, functioneren en de gevolgen. Deze worden afgewogen tegen de aard en ernst van de gedraging. Veelal wordt overwogen dat de persoonlijke omstandigheden geen afbreuk doen aan de aanwezigheid van een dringende reden.[41] Het lijkt dan ook een correctiemechanisme dat zelden tot een andere uitkomst leidt. Dat is in lijn met de visie van Sagel dat er in het civiele arbeidsrecht Dit document is gegenereerd op 19-06-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 4 Kluwer Navigator documentselectie een zekere rangorde bestaat tussen de diverse gezichtspunten bij een ontslag op staande voet, waarbij de aard en ernst van de gedraging het grootste gewicht in de schaal leggen en de persoonlijke omstandigheden, zeker die verder van het dienstverband afstaan, minder.[42] iv. Verwijtbaarheid iv. Verwijtbaarheid Als eenmaal is vastgesteld dat sprake is van een (objectieve en subjectieve) dringende reden, en de persoonlijke omstandigheden deden daaraan niet af, dan moet de laatste ‘horde’ nog worden genomen. In de interne beleidsregels van het UWV staat dat als er sprake is van een dringende reden er in de regel ook sprake zal zijn van verwijtbaarheid. Slechts in enkele gevallen (2 van ruim 50) komt de CRvB tot het oordeel dat er sprake is van geen of verminderde verwijtbaarheid.[43] Op de werknemer die dit wil aantonen rust in ieder geval een zware (medische) bewijslast.[44] Lessen voor de praktijk Hoewel de wetgever beoogde een materieel toetsingskader te creëren hebben de formele ontslag-op-staandevoetvereisten (onverwijldheid en mededeling dringende reden) belangrijke voet aan de grond gekregen via de band van de subjectiviteit. Ook via de bewijsvergaring kan het handelen van de werkgever van invloed zijn op (het onderzoek van het UWV en daarmee) toekenning van een WW-uitkering. Men kan zich afvragen of dit wenselijk is op het terrein van het sociaalzekerheidsrecht, waarin de algemene belangen (en kassen) moeten worden gediend. Wat hier ook van zij, voor een werkgever die financieel belang heeft bij een afwijzing van de WW-aanvraag (bijvoorbeeld omdat hij eigenrisicodrager is of moet suppleren op grond van een cao-bepaling), is het verstandig om direct te acteren, voldoende (schriftelijk) bewijs te verzamelen en alle mogelijke (dringende) redenen te benoemen in de ontslagbrief. Ook zonder een dergelijk financieel belang speelt de verkrijging van een WW-uitkering een rol bij beëindiging. De meeste werkgevers lijken het dan juist wenselijk te vinden dat een werknemer, van wie zij (het liefst zo goedkoop mogelijk) afscheid willen nemen, wel een WW-uitkering verkrijgt. Het geven van een (strategisch) ontslag op staande voet dat nadien wordt ‘ingeruild’ voor een vaststellingsovereenkomst, lijkt niet zonder risico. Niet in de laatste plaats omdat werknemers zich soms direct tot het UWV wenden en melding maken van hun ontslag. In geval van zo’n ontslag op staande voet is subjectiviteit gegeven en draait het hoofdzakelijk nog om de vraag of sprake is van een (bewezen) dringende reden. In plaats van een ontslag op staande voet kan de werkgever de weg van het UWV of kantonrechter bewandelen. Dit biedt de werknemer – zeker als hij niet is geschorst – meer WW-perspectief. Nadeel voor de werkgever is dat een dergelijke procedure kostbaarder is (zo blijft het loon verschuldigd). Een mogelijk alternatief voor deze werkgever zou kunnen zijn het ontslag op staande voet onder gelijktijdige aanbieding van een vaststellingsovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst moet dan wel voldoende ‘body’ hebben om een onderzoek van het UWV te voorkomen. Voor de hand liggende tips in dat kader zijn inachtneming van de fictieve opzegtermijn en een vergoeding. Bij afwezigheid van een vergoeding zal dit uiteraard goed moeten worden toegelicht via bijvoorbeeld een verwijzing naar een (langdurige) vrijstelling van werkzaamheden met uitbetaling van vakantiedagen zodat iemand vanuit een lopend dienstverband kan zoeken naar een andere baan. Als het UWV al aanleiding had om een onderzoek in te stellen (bijvoorbeeld omdat de werknemer zich na ontslag direct bij het UWV heeft gemeld) en slapende honden dus niet langer slapen, is een andere tactiek vereist. Dan lijkt het ons raadzaam om een vaststellingsovereenkomst te sluiten waarbij het gewijzigde inzicht van de werkgever over de dringende reden wordt benoemd, zodat dit ten minste kan worden meegewogen om de kans op een eventuele WW-uitkering te vergroten. In het verleden (met de vaststellingsovereenkomst) behaalde resultaten bieden geen garanties voor de toekomst. Het is immers het UWV – en uiteindelijk de CRvB – dat zelfstandig beslist, waarbij de initiële dringende reden, het handelen van de werkgever en de opstelling van de werknemer doorslaggevend zullen zijn. Voetnoten Voetnoten Dit document is gegenereerd op 19-06-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 5 Kluwer Navigator documentselectie [1] Dit onderzoek heeft zich beperkt tot het toetsingskader van de WW zoals dat geldt sinds oktober 2006 en ziet op de werknemer in de zin van art. 7:610 BW (en dus niet ambtenaar). [2] [3] Mevr. mr. L.C. Lotens en mevr. mr. M. Streng zijn beiden advocaat bij Höcker Advocaten te Amsterdam. CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387, USZ 2009/68; CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2388, USZ 2009/70; CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2390; CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2392, USZ 2009/69; CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2393; CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2394. CRvB 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2128, USZ 2009/375. O.a.: G.C. Boot, ‘Beoordeling van de ontslag-op-staande-voet-grond door de bestuursrechter’, ArbeidsRecht 2009/21. Desverzocht heeft het UWV ons deze – in het kader van dit artikel – toegestuurd. Voor zover we hebben kunnen nagaan zijn deze niet openbaar. Aldus het UWV in de interne beleidsregels onder verwijzing naar CRvB 22 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9365, RSV 2010/308. Het betreft uitspraken die zijn gepubliceerd in USZ, AB en op rechtspraak.nl. Daarmee verwachten we het merendeel van de relevante gepubliceerde uitspraken te hebben ondervangen. CRvB 10 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4682, USZ 2011/265. HR 3 maart 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB8339, NJ 1989/549. CRvB 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3484, AB 2012/313. HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9549, JAR 2004/259. CRvB 13 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1558, USZ 2010/376. CRvB 5 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6507, USZ 2009/300; CRvB 27 mei 2010 ECLI:NL:CRVB:2010:BM7470; CRvB 12 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0907; CRvB 12 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0903, USZ 2011/69; CRvB 6 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0901; CRvB 10 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4672; CRvB 30 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6498; CRvB 9 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5724, USZ 2012/173; CRvB 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2044; CRvB 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1983, USZ 2012/351. CRvB 7 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7207; CRvB 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3484, AB 2012/313; CRvB 22 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6069, USZ 2012/276; CRvB 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9140, USZ 2013/169. CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2392, USZ 2009/69; CRvB 23 november 2011 ECLI:NL:CRVB:2011:BU6412, USZ 2012/6; CRvB 16 januari 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:BY8969, USZ 2013/153; CRvB 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1095. [4] [5] [6] [7] [8] [9] [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20] [21] [22] [23] [24] [25] CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2390; CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2394; CRvB 2 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6497. CRvB 3 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5753; CRvB 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2128, USZ 2009/375; CRvB 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6055, USZ 2010/302. S.F. Sagel, Het ontslag op staande voet, Kluwer: Deventer 2013, p. 263 e.v., 274. CRvB 22 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9365, RSV 2010/308; CRvB 3 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2848, USZ 2010/379; CRVB 7 april 2011, ECLI:NL:CRVB:BQ0626; CRvB 4 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2010:BV0249, RSV 2012/89; CRvB 2 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1925, USZ 2013/343. CRvB 14 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2160, RSV 2010/139. CRvB 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9323 CRvB 5 augustus 2009, ECLI 2009:BJ6516, USZ 2009/301; CRvB 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3131, AB 2012/322, m.nt. Stijnen. CRvB 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1983, USZ 2012/351; CRvB 26 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:716. CRvB 8 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8169, USZ 2011/204, m.nt. Boot; CRvB 13 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2242. Dit document is gegenereerd op 19-06-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 6 Kluwer Navigator documentselectie [26] [27] [28] [29] [30] [31] [32] [33] [34] [35] [36] [37] [38] [39] [40] [41] [42] In gelijke zin: P. Kruit in zijn noot bij HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY1209, JIN 2013/1. CRvB 13 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1558, USZ 2010/376. O.a.: CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2387, USZ 2009/68; CRvB 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2128, USZ 2009/375; CRvB 10 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM8897; CRvB 2 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7616; CRvB 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1983, USZ 2012/351; CRvB 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9140, USZ 2013/169. CRvB 7 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7207; CRvB 22 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6069, USZ 2012/276; CRvB 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1983, USZ 2012/351; CRvB 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9140, USZ 2013/169. CRvB 8 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7241; CRvB 12 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0907; CRvB 6 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0901; CRvB 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8189; CRvB 22 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6069, USZ 2012/276. CRvB 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3131, AB 2012/322, m.nt. Stijnen. CRvB 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9140, USZ 2013/169. Er is in de arbeidsrechtelijke literatuur evenwel geen consensus over de vraag wat onder subjectiviteit moet worden verstaan. Is dat onverwijldheid of de subjectieve beleving van een individuele werkgever (wat de een als dringend ervaart, hoeft een ander nog niet zo te ervaren), zie S.F. Sagel, Het ontslag op staande voet, Kluwer: Deventer 2013, p. 263 e.v., 474. De CRvB heeft – in lijn met de opdracht van de wetgever – gekozen voor de laatste opvatting. O.a.: CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2392, USZ 2009/69; CRvB 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH2394; CRvB 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2128, USZ2009/375. Zie ook: G.C. Boot, ‘Commentaar bij artikel 24 WW’, NDSZ , Den Haag: 2013 Sdu, aant. 10.3. CRvB 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6055, USZ2010/302. CRvB 5 september 2012, ECLI:NL:2012:BX6558, USZ 2012/301. Kamerstukken II 2005/06, 30370, nr. 3, p. 25. In gelijke zin: L. van den Berg in haar annotatie bij de tramconducteur-uitspraak op VAAN AR Updates AR_2012_0813. CRvB 24 juli 2013 ECLI:NL:2013:1149, USZ 2013/259. CRvB 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1095. Zie ook: CRvB 23 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6412, USZ 2012/6, m.nt. G.C. Boot; CRvB 12 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5927; CRvB 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7284, USZ 2013/167, m.nt. G.C. Boot. O.a.: CRvB 14 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2160; CRvB 7 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0626; CRvB 10 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4672; CRvB 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3484, AB 2012/313. S.F. Sagel, Het ontslag op staande voet, Kluwer: Deventer 2013, p. 315, 344, 352 e.v. [43] CRvB 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3484, AB 2012/313; CRvB 13 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2464. [44] CRvB 13 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2242. Dit document is gegenereerd op 19-06-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 7
© Copyright 2024 ExpyDoc