Introductiecursus Hebreeuws

Introductiecursus Hebreeuws
De studie van mijn jongste zoon in Jeruzalem, enkele jaren geleden, was voor mijn familie
een reden om Israël te bezoeken. Dat betekende voor mij ook: mijn Hebreeuwse
lesboeken opzoeken om de weggezakte kennis op te halen en aan te vullen. Dat heb ik
gedaan door die kennis in deze serie lessen te verwerken. Ik ben dus geen leraar maar
leerling Hebreeuws.
In de lessen is gekozen voor een brede aanpak, ze bevatten zowel de opbouw van een
woordenschat als uitleg van de grammatica en veel aandacht voor het moeilijkste deel van
de taal: de werkwoorden. De lessen bevatten veel opdrachten, omdat je van zelf iets doen
meer leert dan van iets overlezen. In de volgende les staat steeds de uitwerking.
De lessen zijn zowel bedoeld voor de toerist als voor wie de Hebreeuwse tekst van de
Bijbel probeert te lezen. U leert dus oud en modern Hebreeuws, waarbij aandacht wordt
geschonken aan kleine verschillen in schrijfwijze en betekenis.
Hoeveel lessen telt de Introductiecursus? Dat weet ik nog niet; ik heb nog tientallen
onderwerpen en pagina's met aantekeningen liggen.
Regelmatig verschijnt naast de gewone lessen een 'A' les, een woordenlijst met de tot dan
toe besproken woorden, of een 'B' les, met een samenvatting of naslag van geleerde stof.
Het kan later, na les 70 of zo, wel handig zijn wanneer u een goed woordenboek koopt.
Indien u kiest voor de Engelstalige Oxford dictionary van Kernerman en Lonnie Kahn
(ISBN 965-307-027-4), koop er dan meteen een vergrootglas bij.
Omdat de cursus wordt verspreid via internet, maakt deze geregeld gebruik van
Hebreeuwse liedjes op Youtube, om zo met de uitspraak vertrouwd te raken.
Tenslotte: de cursus heet introductiecursus. Om de taal volledig te leren spreken en
schrijven is een intensievere cursus nodig.
Floris Poot.
LESSENLIJST INTRODUCTIECURSUS HEBREEUWS
Les-00 Eliëzer Ben Jehoeda: de vader van het moderne Hebreeuws
Les-01 Hebreeuws
alfabet
Les-02 Hebreeuwse
schrijfletters
Les-03 Klinkertekens
Les-04 Zelfstandige
naamwoorden (1),
meervoud
Les-05 Persoonlijke
en aanwijzende
voornaamwoorden
Les-06 Het lidwoord
Les-07 Zelfstandige
naamwoorden (2),
tweevoud
Les-08 (WW )
Voltooide tijd
Les-09 Klokkijken
Les-10 Voegwoord,
lettervoorzetsels (1)
Les-11 (WW2)
Toekomende of
Onvoltooide tijd
Les-12
Rangtelwoorden en
Dagen van de week
Les-13 Bijvoeglijk
naamwoord;
woordvolgorde
Les-14 (WW3)
Tegenwoordige tijd
en Voltooide tijd
Les-15 Maanden,
Joodse kalender
Les-16
Vragen stellen
Les17 (WW4)
Gebiedende wijs,
infinitief
Les-18 Jaren
Les-19
Antwoorden geven
Komen {bo}
Les-20 (WW5):
Les-21 Geldzaken
Passieve vorm [nif'al] Willen {ratzah}
Les-22
Tweede naamval
Zingen {shar}
Les-23 (WW6) Inten- Les-24 Winkelen
sieve vorm [ Pi'el]
Spreken {diber}
Onderwijzen {limed}
Les-25
Derde naamval
Leven {yayah}
Les-26 (WW7)
Intensief lijdend
[poe'al]
Les-27 Richtings ‫ה‬
Reizen {nasa}
Les-28
Vierde naamval en
zinsbouw
Dienen {sheret}
Les-29 (WW8)
Oorzakelijke vorm
[hif'il]
Beloven {hivtiech}
Les-30 Reizen
Besturen, reizen
{nahag}
Les-31
Status Constructus
Repareren {tiqen}
Les-32 (WW9)
Oorzakelijk lijdend
[hoef'al] Zitten,
rusten {yashav}
Les-33 De Auto
Huren {sachar}
Les-11A Woordenlijst
t/m les 11 (2 blz)
Les-18B Alle
telwoorden
Les-21A Woordenlijst
t/m les 21 (4 blz)
Les-30A
Woordenlijst t/m les
30 (6 blz)
Les-34
Les-35 (WW10)
Voorzetsels (2)
Reflexieve vorm
Gaan, lopen {halach} [hitpa'e]. Elkaar
weerzien {hitra'ah}
Les-36
Hebreeuwse
landkaart
Les-35B
Werkwoorden
overzicht
Les-37
Voorzetsels (3).
Staan {amad}
Les-38 (WW11)
Zijn en Hebben.
Zijn {hayah}
Les-39
Conversatie
Bezoeken {biqer}
Les-40A
Woordenlijst t/m les
40 (8 blz).
Les-40 Voorzetsels
(4). Regelen,
ordenen {sider}
Les-41 (J1)
Les-42
Pesach, Sederavond Kranten
Overslaan {pasach} Schrijven {katav}
Les-40B
Overzicht voorzetsels
Les-43
Achtervoegsels,
afleiden van woorden
Tellen {safar}
Les-44 (J2)
Les-45 Foto en film
Omertelling, Lag
Vertonen {herah}
ba'omer.
Fotograferen {tzillem}
Les-46
Verkleinwoorden
Brengen {hevie}
Les-47 (J3)
Shavoe'ot Feest
vieren {chagag}
Les-48 De Post
Zenden {shalach}
Les-49
Groot-groter-grootst
Gedenken {zachar}
Les-50 (J4)
Tien Geboden
Heiligen {qidesh}
Les-51 Telefoon
Telefoneren {tilfen}
Les-48A
Woordenlijst t/m les
48 (10 blz).
Les-52 Groot of klein Les-53 (J5)
Laten groeien
Rosh Hashanah
{giddel}
Zegenen {berach}
Les-54
Computer en Internet
Denken {chashav}
Les-55 Meer of
minder
Verzoenen {kiper}
Les-56 (J6)
Yom Kipoer,
Geven {natan}
Les-57
Rekenen 1
Rekenen {chishev}
Les-58 Lang of kort
Meten {madad}
Les-59 (J7)
Loofhuttenfeest
Bouwen {banah}
Les-60
Rekenen 2
(Ver)delen {chileq}
Les-61 (T1)
Vroeg of laat
Onderwijzen {horah}
Les-62 (J8)
Simchat Torah
Zich verheugen
{samach}
Les-63 Rekenen 3
Rangtelwoorden en
breuken. Vermenigvuldigen {hichpiel}
Les-63B
Overzicht
Telwoorden en
Rekenen
Les-64 (T2)
Vandaag of morgen
Betalen {shillem}
Les-65 (J9)
Tenach
Loven {hillel}
Les-66
Muziek
Musiceren {nigen}
Les-64A
Woordenlijst t/m les
64 (14 blz.)
Les-56A
Woordenlijst t/m les
56 (12 blz)
Les-67 (T3)
Les 68 (J10)
Altijd of nooit
De Talmoed
Vergeten {shachach} Overhandigen
{másar)
Les 69
Telwoorden
Vertellen {siper}
Les-70 (T4)
Les-71 (J11)
Langzaam of snel
Halachah
Zich haasten {miher} Bevelen {tziwáh}
Les-72
Het Vliegveld
Opstijgen {himrie}
Les-72A
Woordenlijst t/m les
72 (16 blz)
Les-73 (T5)
Begin of einde
Horen {shama}
Les-74 (J12)
Shema en Tellied
Weten {yada}
Les-75
Vliegtuig
Vliegen {toes, tas}
In ontwerp
Les-76
Les-77 (J13)
Les-78
Les-79
Les-80 (J14)
Les-81
Les-82
Les-83 (J15)
Les-84
Les-85
Les-86 (J16)
Les-87
Besproken werkwoorden
8 ‫קַטטלל‬
8 ‫באָראא‬
8 ‫אמָר‬
‫ר‬
8 ‫קאָראא‬
11 ‫קַטטלל‬
11 ‫באחרָר‬
11 ‫גאדרל‬
11 ‫פאקרד‬
14 ‫אמד‬
‫לר‬
14 ‫קַטטלל‬
16 ‫אהב‬
‫ר‬
19 ‫בֹוא‬
20 ‫לַקַטטלל‬ni‫נ‬
21 ‫ָראצאה‬
22 ‫שאָר‬
23 ‫לל‬q‫לַט‬ni‫ק‬
23 ‫ממד‬
‫לד‬
24 ‫דמבדָר‬
25 ְ‫בדָררך‬
26 ‫קּטטלל‬
27 ‫נאסרע‬
28 ‫שָרדת‬
‫ד‬
29 ‫לַטיל‬ni ‫לַה ַטק‬ni
29 ‫מה ְב מטיח‬
30 ‫אהג‬
‫נר‬
31 ‫מת דקן‬
32 ‫ַטמן‬
‫הוז ל‬
32 ‫אשב‬
‫יר‬
33 ‫שכרָר‬
‫א‬
34 ְ‫האלרך‬
35 ‫לטל‬q ‫תק‬
‫לַה ל‬ni
35 ‫מה ְתָראאה‬
35B
37 ‫עאמרד‬
38 ‫אהיאה‬
39 ‫במקדָר‬
40 ‫מסידדָר‬
41 ‫פאסרח‬
42 ‫אתב‬
‫כר‬
43 ‫סאפרָר‬
44 ‫צמילדם‬
45 ‫הָראאה‬hèr‫ה‬
46 ‫דהבמיא‬
47 ‫חאגרג‬
48 ‫שאלרח‬
49 ‫אזכרָר‬
50 ‫מקידדש‬
51 ‫לפן‬
‫מט ד‬
52 ‫מגדדלדֵּמידדל‬
53 ְ‫בדָררך‬
qatal
bara
amar
qara
qatal
bachar
gadal
paqad
lamad
qatal
ahav
bo
niqtal
ratzah
shar
qittel
limmed
dibber
berach
qoettal
nása
sheret
hiqtiel
hivtiech
nahag
tiqen
hoezman
yashav
sáchar
hálach
hitqattel
hitra'ah
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
pa'al
nif'al
pa'al
pa'al
pi'el
pi'el
pi'el
pi'el
poe'al
pa'al
pi'el
hif'il
hif'il
pa'al
pi'el
hoef'al
pa'al
pa'al
pa'al
hitpa'el
hitpa'el
ámad
hayah
biqer
sidder
pásach
kátav
sáfar
tzillem
hèrah
hevie
chágag
shálach
záchar
qiddesh
tilpen
giddel
berach
pa'al
pa'al
pi'el
pi'el
pa'al
pa'al
pa'al
pi'el
pi'el
hif'íl
pa'al
pa'al
pa'al
pi'el
pi'el
pi'el
pi'el
Doden
verleden tijd
Scheppen
verleden tijd
Zeggen
verleden tijd
Roepen, lezen
erleden tijd
Doden
toekomende tijd
Kiezen
toekomende tijd
Groeien
toekomende tijd
Bevelen
toekomende tijd
Leren
tegenwoordige tijd
Doden
tegenwoordige tijd
Liefhebben
Komen
onregelmatig
Gedood worden
Willen
Zingen
Uitmoorden
Onderwijzen
Spreken
Zegenen
Uitgemoord worden
Reizen
Dienen
Doen doden
Beloven
Besturen, rijden
Repareren
Uitgenodigd worden
Zitten, rusten
Huren
Gaan, lopen
'Elkaar doden'
Elkaar weerzien
Werkwoorden overzicht
Staan
Zijn, hebben
Bezoeken, controleren
Ordenen; zetten
Overslaan
Schrijven
Tellen, nummeren
Fotograferen
Vertonen
Brengen
Feest vieren
Zenden
Herdenken, zich herinneren
Heiligen
Telefoneren
Kweken, fokken, laten groeien
Zegenen
54 ‫חאשרב‬
55 ‫מיפָר‬
‫מפָרדּכ ד‬
‫כד‬
56 ‫אתן‬
‫נר‬
57 ‫ישב‬
‫בדּח ד‬
‫ש מ‬
‫מח ד‬
58 ‫מאדרד‬
59 ‫באנאה‬
60 ‫קדּחילד ק‬
‫חמ דל מ‬
61 ‫לְהֹוָרֹות‬
62 ‫ש רמח‬
‫א‬
63 ‫ְפיל‬
‫מהכ מ‬
64 ‫דםדּשילדם‬
‫של מ‬
‫מ‬
66 ‫מנֵדןדּנמיֵדן‬
67- ‫שכרח‬
‫א‬
68 ‫מאסרָר‬
69 ‫סדיפדָר‬
70 ‫יהָר‬
‫דמ ד‬
71 ‫צדיוואה‬
72 ‫דה ְמָרדיא‬
73 ‫שאמרע‬
74 ‫יאדרע‬
75 ‫אטסדּטוס‬
cháshav
kiper
nátan
chishev
mádad
bánáh
chilleq
lehorot
sámach
hichpiel
shillem
niggen
sháchach
másar
siper
miher
tziwáh
himrie
sháma
yáda
tás, toes
pa'al
pi'el
pa'al
pi'el
pa'al
pa'al
pi'el
hif'iel
pa'al
hif'il
pi'el
pi'el
pa'al
pa'al
pi'el
pi'el
pi'el
pi'el
pa'al
pa'al
pa'al
Denken, van plan zijn
Verzoenen
Geven
Rekenen
Meten
Bouwen
(Ver)delen
Onderwijzen, instrueren, opdragen
Zich verheugen, blij zijn
Vermenigvuldigen, verdubbelen
Betalen
Musiceren, muziek maken
Vergeten
Overhandigen
Vertellen, tellen
Zich haasten
Bevelen
Opstijgen
Horen
Weten, kennen
Vliegen