3000. Omsl.CBO ZB RL Chr.h.¥1.4

Multidisciplinaire richtlijn
Chronisch hartfalen
Samenvattende adviezen voor diagnostiek,
medicamenteuze behandeling en begeleiding
Multidisciplinaire richtlijn
Chronisch hartfalen
Samenvattende adviezen voor diagnostiek,
medicamenteuze behandeling en
begeleiding
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Inhoudsopgave
Colofon
Uitgave
2002, Nederlandse Hartstichting
Samenstelling
Werkgroep richtlijn chronisch hartfalen
Productie
Van Zuiden Communications B.V., Alphen a/d Rijn
ISBN 90-76906-60-2
De tekst is een bewerking van de Nederlandse richtlijn Chronisch hartfalen die
is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en de
Nederlandse Hartstichting in het kader van het programma ‘Ontwikkelen en
implementeren van medisch specialistische richtlijnen’ van de Orde van
Medisch Specialisten. De ontwikkeling van deze richtlijn is (methodologisch)
ondersteund door het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO.
Voor enkele onderdelen is gebruikgemaakt van de ‘Pocket guidelines for the
diagnosis and treatment of chronic heart failure’ van de European Society of
Cardiology.
1.
Algemeen
2.
Diagnostiek
3.
Therapie medicamenteus
4.
Leefregels en begeleiding
5.
Organisatie van zorg
6.
Oorzaken van achteruitgang
Bijlage 1:
overzicht van diagnostisch onderzoek
Bijlage 2:
verwijzing naar specialist
Bijlage 3:
ritme- en geleidingsstoornissen
Bijlage 4:
hartfalen met normale of behouden systolische functie
Bijlage 5:
oudere patiënten
Verspreiding is mede mogelijk gemaakt door Merck B.V.
2
3
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Werkgroepleden
prof. dr. W.L. Mosterd (voorzitter)
dr. P.F.W.M. Rosier (secretaris)
dr. A.H.M.M. Balk
R.M.M. Geijer
prof. dr. P.A. de Graeff
dr. R.W.M.M. Jansen
dr. T. Jaarsma
dr. J.A. Kragten
M.W.F. van Leen
dr. A. Mosterd
R. Rohling
F.H. Rutten
prof. dr. D.J. van Veldhuisen
M.H.L. van der Wal
dr. E.P. Walma
4
1.
Algemeen
Definities
Hartfalen is een complex van klachten en verschijnselen ten
gevolge van een tekort schietende pompfunctie van het hart.
Bij voorkeur wordt in plaats van ‘systolisch’ hartfalen gesproken
over hartfalen met verminderde linker ventrikel systolische
functie en in plaats van ‘diastolisch’ hartfalen over hartfalen
met normale of behouden systolische functie.
Classificatie van de ernst van chronisch hartfalen volgens de
New York Heart Association (NYHA)
NYHA I geen klachten (behandeld hartfalen)
NYHA II klachten tijdens forse inspanning
NYHA III klachten tijdens matige inspanning
NYHA IV klachten tijdens rust of lichte inspanning
5
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
2.
Diagnostiek
Strategie
Wanneer de diagnose ‘hartfalen’ wordt overwogen,
zijn de volgende stappen van belang:
- zeker stellen van de diagnose
- opsporen van de aard, oorzaak en bijdragende/uitlokkende factoren
- starten medicamenteuze behandeling
- zo mogelijk trachten oorzaak op te heffen en bijdragende factoren te corrigeren (denk bijvoorbeeld
aan ischemie, klepgebreken, koorts, ritmestoornis)
- informeren en instrueren van de patiënt en zijn
omgeving
- coördineren van de zorg
Anamnese
Oorzaken van hartfalen
coronairlijden
(oud) myocardinfarct, ischemie
hypertensie
cardiomyopathie
idiopathische dilaterende cardiomyopathie
restrictieve cardiomyopathie
hypertrofische (obstructieve) cardiomyopathie
kleplijden en aangeboren hartafwijkingen
ritmestoornissen
atriumfibrilleren
tachycardie
bradycardie (bijvoorbeeld ‘sick sinus syndrome’,
compleet AV-blok)
toxische stoffen
alcohol
chemotherapeutica (bijvoorbeeld adriamycine)
drugs (onder andere cocaïne)
‘high output failure’
anemie, hyperthyreoïdie/thyrotoxicose
arterio-veneuze fistels
ziekte van Paget, beriberi
pericardaandoeningen
pericarditis
pericardeffusie
primair rechtszijdig
hartfalen
pulmonale hypertensie (cor pulmonale,
longembolieën)
tricuspidalis insufficiëntie
6
7
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Belangrijkste aspecten uit de voorgeschiedenis bij
(verdenking op) hartfalen
- (oud) myocardinfarct
- angina pectoris
- (langdurige) hypertensie
- hartkleplijden en aangeboren hartafwijkingen
- atriumfibrilleren
- diabetes mellitus
- alcoholgebruik en andere intoxicaties
D I A G N O S T I E K
Belangrijkste klachten die van belang zijn bij
(verdenking op) hartfalen
- dyspnoe (d’effort), moeheid/verminderde
inspanningstolerantie en perifeer oedeem
- bij gerezen verdenking vraagt men naar orthopnoe
en paroxismale nachtelijke dyspnoe
Lichamelijk onderzoek
Verschijnselen die kunnen wijzen op (verdenking op) hartfalen
Klachten die kunnen wijzen op (verdenking op) hartfalen
- dyspnoe (d’effort)
- verminderde inspanningtolerantie
- oedeem
- moeheid, lethargie
- orthopnoe
- paroxismale nachtelijke dyspnoe
- nachtelijke hoest
- crepitaties
- verplaatsing van ictus cordis naar lateraal
- derde harttoon en souffles
- oedeem, ascites
- verhoogde centraal veneuze druk (CVD)
- hepatomegalie
- tachycardie
- cachexie en ‘muscle wasting’ (spierverlies/-atrofie)
- piepende ademhaling
- verminderde eetlust, opgeblazen gevoel
Aanvullend onderzoek bij (verdenking op) hartfalen
- verwardheid (met name bij ouderen)
zie bijlage 1 Overzicht van diagnostische mogelijkheden
ECG
Bij (verdenking op) hartfalen dient een ECG gemaakt te worden.
8
9
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Een ECG als aanvulling op de anamnese en het lichamelijk
onderzoek leidt tot een duidelijke verhoging van de voorspellende waarde om hartfalen vast te stellen. Een normaal
ECG sluit het bestaan van hartfalen zo goed als uit.
Thoraxfoto
Indien al een ECG is vervaardigd, voegt een thoraxfoto weinig
toe aan de diagnostiek van hartfalen, tenzij men pulmonale
aandoeningen wil aantonen of uitsluiten.
Natriuretische peptiden
Als standaardisering van de bepalingen van natriuretische
peptiden (ANP/BNP) voltooid is en normaalwaarden geaccepteerd zijn, kan de bepaling ervan overwogen worden bij
(verdenking op) hartfalen.
(Doppler)-echocardiografie
Bij alle patiënten met (verdenking op) hartfalen moet een
(Doppler)-echocardiogram worden overwogen. Het (Doppler)echocardiogram is meestal nodig voor het achterhalen van de
oorzaak van het hartfalen en geeft inzicht in de ernst van de
disfunctie van het hartfalen en daardoor ook in de prognose.
10
D I A G N O S T I E K
Niet routinematig onderzoek bij (verdenking op)
hartfalen
-
radionuclide ventriculografie
inspanningsonderzoek
coronaire angiografie (CAG) en ventriculografie
invasieve drukmeting en meting hartminuutvolume
endomyocardiale biopsie
Holter-echocardiografie
hartfrequentievariabiliteit
stressechocardiografie
cardiale magnetische resonantie
Samenvatting diagnostiek
Door het combineren van gegevens uit voorgeschiedenis,
anamnese en lichamelijk onderzoek kan men met
hogere waarschijnlijkheid de diagnose hartfalen stellen of
uitsluiten. Aanvullend onderzoek is nodig om objectief
cardiale disfunctie vast te kunnen stellen.
(zie figuur 1: algoritme voor de diagnostiek van
chronisch hartfalen)
Belangrijke differentiaal diagnostische overwegingen bij verdenking op hartfalen: COPD, obesitas en conditiegebrek.
COPD en obesitas kunnen echter ook deels de oorzaak van
hartfalen zijn en zijn samen met conditiegebrek belangrijke
co-morbiditeiten. Hierdoor wordt de diagnostiek van hartfalen
bemoeilijkt.
11
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
3.
Verdenking op hartfalen o.b.v.
voorgeschiedenis, klachten en
symptomen
Nagaan cardiale aandoening
door middel van ECG,
eventueel X-thorax (en BNP in
de nabije toekomst)
Indien NORMAAL,
dan hartfalen
onwaarschijnlijk
Medicamenteuze behandeling van chronisch hartfalen met
verminderde linker ventrikel systolische functie (zie figuur 2
algoritme medicamenteuze behandeling).
In bijlage 4 staat de medicamenteuze behandeling voor hartfalen
met normale of behouden systolische functie beschreven.
Een of meerdere onderzoeken
abnormaal
Echocardiografie (eventueel
nucleaire angiografie of MRI)
Indien NORMAAL,
dan hartfalen
onwaarschijnlijk
Diureticum
-
Onderzoek abnormaal
Stel oorzaak, mate, type en
verergerde factoren van
de cardiale disfunctie vast
12
Thiazidediureticum voorschrijven bij milde vormen van
chronisch hartfalen (NYHA II).
Lisdiuretica voorschrijven bij ernstiger vormen van
chronisch hartfalen (NYHA II-IV) of aan patiënten met
een nierfunctiestoornis (creatinineklaring <30 ml/min).
Dosering
Additioneel onderzoek
indien nodig (b.v.
coronaire angiografie)
Kies behandeling
Figuur 1.
Therapie medicamenteus
Algoritme voor de diagnostiek van chronisch hartfalen
1. Verlaag de dosis bij patiënten met hartfalen die klinisch
stabiel zijn en geen vochtretentie hebben. Geheel staken
wordt niet geadviseerd.
2. Bij onvoldoende respons:
- Verhoog de dosis en vervang zo nodig thiazidediureticum door lisdiureticum.
13
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
T H E R A P I E
H A R T F A L E N
Geen
symptomen
(NYHA I)
Continueer
diureticum,
maar verlaag dosis
Continueer medicatie
Milde
symptomen
(NYHA II)
Thiazidediureticum tenzij
• geen tekenen vochtretentie
• nierinsufficiëntie
(lisdiureticum)
+ ACE-remmer
(bij persisterende
klachten)
lisdiureticum
+ digoxine
(zo nodig bij
boezemfibrilleren en
ventrikelrespons >100)
Lisdiureticum
(hogere dosis)
+ Spironolacton
-
-
Matig ernstige
symptomen
(NYHA III)
+ -blokker
AII-receptorantagonist
(intolerantie
ACE-remmer)
Lisdiureticum +
thiazidediureticum of
lisdiureticum i.v.
(diureticumresistentie)
+ Nitraten
(dyspnoe)
+ Inotropica i.v.
(exacerbaties)
Figuur 2.
14
Wanneer hoge doses lisdiuretica niet meer effectief
zijn, combineer lisdiuretica met thiaziden. Let op het
ontstaan van hypovolemie en electrolytenstoornissen.
Combineer lisdiuretica met een hogere dosis spironolacton (>25 mg/dag). Let op het optreden van
hyperkaliëmie bij gelijktijdig gebruik ACE-remmer/
A II-receptorantagonist.
ACE-remmer
AII-receptorantagonist
(intolerantie
-blokker)
+ Digoxine
(sinusritme)
Ernstige
symptomen
(NYHA IV)
M E D I C A M E N T E U S
+ Hydralazine
(intolerantie
ACE-remmer
en onvoldoende
effect overige
therapie)
-
-
ACE-remmer voorschrijven bij bijna alle vormen van
chronisch hartfalen in combinatie met een diureticum.
Een ACE-remmer en de combinatie ACE-remmer en diureticum zijn gevaarlijk bij restrictieve cardiomyopathie
en bij hypertrofische cardiomyopathie met obstructie.
Behandeling zonder ACE-remmer is verdedigbaar bij
patiënten met gering verlaagde ejectiefractie en met veel
co-morbiditeit.
Dosering
1. Start met een lage dosis, liefst na één diureticumvrije dag
(zeker bij kans op hypotensie).
2. Laat eerste dosis innemen vlak voor de nachtrust (‘op de
rand van het bed’).
Algoritme medicamenteuze behandeling
15
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
3. Voer dosis geleidelijk op tot optimale dosis of tot bijwerkingen verdere verhoging onmogelijk maken.
4. Controleer bloeddruk en nierfunctie.
Dosering ACE-remmer1
Medicament
Begindosering
Onderhoudsdosering
Benazepril
1 dd 2,5 mg
2 dd 5-10 mg
Captopril
3 dd 6,25 mg
3 dd 25-50 mg
Cilazapril
1 dd 0,5 mg
1 dd 1-2,5 mg
Enalapril
2 dd 2,5 mg
2 dd 10 mg
Fosinopril
1 dd 10 mg
1 dd 20-40 mg
Lisinopril
1 dd 2,5mg
1 dd 5-20 mg
Perindopril
1 dd 2 mg
1 dd 4 mg
Quinapril
1 dd 2,5-5 mg
1 dd 40 mg of 2dd 20 mg
Ramipril
2 dd 2,5 mg
2 dd 5 mg
Trandolapril
1 dd 1 mg
1 dd 4 mg
1
Farmacotherapeutisch Kompas 2000/2001
Bèta-blokker
-
16
Bèta-blokkers (bisoprolol of carvedilol of metoprolol) moeten
overwogen worden bij alle patiënten met chronisch hartfalen en aangetoonde LV systolische disfunctie, die door
behandeling met diuretica en ACE-remmers in een stabiele
fase verkeren, ongeacht de ernst van de symptomen.
T H E R A P I E
-
M E D I C A M E N T E U S
Bèta-blokkers mogen niet worden gegeven aan patiënten
die hemodynamisch onstabiel zijn, onbehandelbare vochtretentie hebben of een andere contra-indicatie (bijvoorbeeld
asthma bronchiale, bradycardie < 60/min). Bij patiënten
ouder dan 75 jaar is terughoudendheid op zijn plaats.
Dosering
1. Start met een zeer lage dosis bèta-blokker (bisoprolol 1,25
mg; carvedilol 2 dd 3,125 mg; metoprolol 2 dd 12,5 mg).
2. Voer de dosis geleidelijk op tot de optimale dosering (verdubbelen na 1-2 weken), op geleide van klachten, bloeddruk, hartfrequentie en andere klinische verschijnselen.
N.B. Houdt er rekening mee dat hartfalen tijdelijk kan
toenemen en dat verbetering meestal enkele maanden op
zich laat wachten.
3. Bij toename vochtretentie: verhoog eerst de dosis diureticum
en eventueel ACE-remmer en verlaag daarna (tijdelijk) de
dosis bèta-blokker.
4. Bij hypotensie: verlaag eerst de dosis diureticum en eventueel ACE-remmer. Verlaag de dosis bèta-blokker alleen
indien eerder genoemde maatregelen onvoldoende zijn.
5. Bij bradycardie: ga na of andere medicijnen die de hartfrequentie verlagen, gestaakt kunnen worden. Verlaag de
dosis of stop de bèta-blokker alleen als de bradycardie
klachten geeft of objectief toename van hartfalen laat
zien.
17
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
6. Herstart of verhoog de dosis bèta-blokker indien patiënt
weer stabiel is.
Dosering bèta-blokker
T H E R A P I E
bij onvoldoende effect met na één week hernieuwde
controle); indien tussen 5 en 5,5 mmol/l dosis halveren
(eventueel om de dag); indien ≥ 5,5 mmol/l spironolacton
stoppen.
4. Controleer bij een onderhoudsdosis, afhankelijk klinische
toestand, ten minste om drie tot zes maanden.
Medicament
Begindosering
Onderhoudsdosering
Bisoprolol
1 dd 1,25 mg
1 dd 10 mg
Carvedilol
2 dd 3,125 mg
2 dd 25 mg
(2 dd 50 mg bij gewicht >85 kg)
Digoxine
Metoprolol succinaat 1 dd 12,5-25 mg
1 dd 200 mg
-
Metoprolol tartraat
3 dd 50 mg
2 dd 5 mg
Bron: Farmacotherapeutisch Kompas 2000/2001
Spironolacton
-
M E D I C A M E N T E U S
-
Spironolacton voorschrijven bij alle patiënten met chronisch hartfalen die ondanks behandeling met diuretica,
ACE-remmers, bèta-blokkers, en/of digoxine matig tot
ernstige klachten houden dan wel ontwikkelen (NYHA
III-IV).
Digoxine voorschrijven aan patiënten met chronisch
hartfalen en atriumfibrilleren waarbij de ventrikelrespons te hoog is (zie ook onder bijlage 3 ‘ritme- en
geleidingsstoornissen’).
Digoxine voorschrijven aan patiënten, ook zonder atriumfibrilleren, die klachten houden ondanks de standaardbehandeling met een ACE-remmer, diureticum, bètablokker en/of spironolacton.
A II-receptorantagonist
Dosering
-
1. Controleer eerst serumkalium (< 5,0 mmol/l) en nierfunctie (creatinine < 250 mol/l).
2. Start met spironolacton (25 mg/dagelijks).
3. Controleer na 4-6 dagen serumkalium: indien ≤ 5 mmol/l
dosis spironolacton continueren (eventueel verdubbelen
-
18
A II-receptorantagonist voorschrijven aan patiënten met
chronisch hartfalen die geen ACE-remmer verdragen
(prikkelhoest, huidreacties of angio-oedeem).
Bij patiënten die onvoldoende reageren op diuretica,
ACE-remmers en digoxine kan het toevoegen van een
A II-receptorantagonist overwogen worden, maar alleen bij
19
R I C H T L I J N
-
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
patiënten die niet in aanmerking komen voor een bètablokker, en onder zorgvuldige controle van de nierfunctie.
De combinatie van A II-receptorantagonisten met bètablokkers dient vermeden te worden tot hierover meer
bekend is.
4.
Leefregels en begeleiding
De patiënt en zijn omgeving dienen voorlichting te krijgen
over de volgende onderwerpen.1
Nitraten
Algemeen
-
-
Nitraten voorschrijven: intermitterend gebruik voor
symptomatische verbetering van angineuze klachten
en/of (nachtelijke) dyspnoe.
Hydralazine
-
Hydralazine dient alleen te worden overwogen in combinatie met nitraten in uitzonderlijke situaties bijvoorbeeld
bij ACE-intolerantie wanneer onvoldoende baat gevonden wordt bij andere therapie (bèta-blokkers, spironolacton, AII-receptorantagonisten).
wat is hartfalen
oorzaak hartfalen
relatie hartfalen en symptomen
belang van vroege herkenning symptomen
belang gewichtscontrole
maatregelen bij toename symptomen
doel van de behandeling
rol van de verschillende hulpverleners
prognose
Medicijnen
-
werking medicijnen
1
Zie ook: het multidisciplinair voorlichtingsprotocol hartfalen van de
Nederlandse Hartstichting
Overige medicamenten
-
20
Andere vaatverwijders (prazosine en minoxidil), calciumantagonisten en orale dopamine agonist (ibopamine)
worden niet meer toegepast.
21
R I C H T L I J N
-
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
uitleg over tijdsduur optimale werking medicijnen (ACEremmers/bèta-blokkers)
effect van medicijnen op kwaliteit van leven en overleven
dosis en tijdstip van inname (medicatieschema zo eenvoudig mogelijk maken)
bijwerkingen/tekenen van intoxicatie
zelfmanagement met betrekking tot diuretica
L E E F R E G E L S
-
-
Voeding
-
richtlijnen goede voeding/advies over een goed lichaamsgewicht
relatie hartfalen-vocht-natrium-diuretica
natriumbeperking
vochtbeperking
beperken van alcoholgebruik
B E G E L E I D I N G
Patiënten in klasse III en IV wordt een natriumbeperking
van 2000 mg per dag geadviseerd.
Adviezen ten aanzien van vochtbeperking
-
E N
-
Patiënten in klasse II wordt geadviseerd niet overmatig te
drinken (maximaal 2500 ml/24 uur).
Patiënten in klasse III en IV wordt een vochtbeperking
van 1500 - 2000 ml geadviseerd.
Wanneer bij patiënten in klasse III en IV een hoge dosis
lisdiuretica (>80 mg furosemide of >2 mg bumetanide)
nodig is om vochtretentie te voorkomen, wordt een vochtbeperking van 1500 ml voorgeschreven.
Bij een verdunningshyponatriemie wordt de vochtinname
tijdelijk beperkt tot 1200-1500 ml.
Activiteit en rust
Gerichte voedingsadviezen
-
bij een gewichtsverlies van 5% in een maand of 10% in
zes maanden en/of een Quetelet Index <20 kg/m2.
Adviezen ten aanzien van natriumbeperking
-
22
Patiënten in klasse II wordt een natriumbeperking van
3000 mg per dag geadviseerd.
-
dagelijkse activiteit/rust
hartrevalidatie
sociale activiteit (onder andere reizen, vakantie en uit
eten)
werk in en buitenshuis
seksuele activiteit
23
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Overige adviezen/voorkomen van complicaties
-
5.
Organisatie van zorg
stoppen met roken
influenzavaccinatie
Algemeen
Leven met hartfalen
-
begeleiding bij acceptatieproblematiek
voorkomen en behandelen van angst en depressie
mogelijkheid lotgenotencontact/patiëntenvereniging
mogelijkheden van hulp thuis (onder andere huishoudelijke
hulp, wijkverpleegkundige en ‘tafeltje dekje’)
aanpassingen /voorzieningen thuis
Patiënten met chronisch hartfalen dienen intensief gevolgd te
worden door deskundige hulpverleners. Een verpleegkundige,
gespecialiseerd op het terrein van hartfalen, kan een belangrijke rol spelen in de zorg aan patiënten met hartfalen.
Daarbij moeten goede afspraken over de taakverdeling en
verantwoordelijkheden van verpleegkundige en artsen worden
gemaakt.
De organisatievorm – hartfalenpolikliniek, transmuraal of
extramuraal – van de zorg van patiënten met hartfalen dient
te worden afgestemd op de lokale situatie, de kenmerken van
de populatie en de beschikbare expertise en middelen.
Kernkomponenten van de zorg aan patiënten met
hartfalen
1.
2.
3.
4.
5.
24
optimaliseren van de medische behandeling
vroege en intensieve nazorg na ontslag uit ziekenhuis
snelle signalering van achteruitgang van de toestand
patiëntenvoorlichting en instructie
coördinatie van zorg
25
R I C H T L I J N
6.
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
O R G A N I S AT I E
VA N
Z O R G
Oorzaken van achteruitgang
Cardiale oorzaken
-
supraventriculaire (vooral atriumfibrilleren) en ventriculaire
ritmestoornissen
bradycardie
ontstaan of toename van klepafwijkingen (mitralisklep/tricuspidalisinsufficiëntie)
(stille) ischemie, myocardinfarct
Niet-cardiale oorzaken
-
26
therapieontrouw (zout- en vochtinname, medicatie)
recent voorgeschreven comedicatie (antiaritmica, bètablokkers, NSAID’s, verapamil, diltiazem)
(overmatig) alcoholgebruik
nierinsufficiëntie (te hoge dosis diuretica)
infecties
longembolie
schildklierdisfunctie
anemie
27
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
B I J L A G E N
Bijlage 1: Overzicht van diagnostische mogelijkheden
Routinematig
onderzoek
NoodOnderzakelijk steunt
voor
diagnose
diagnose
Sluit
diagnose
uit
Kenmerkende
klachten
+++
+++
(indien afwezig)
Kenmerkende
verschijnselen
++
+
(indien afwezig)
Cardiale disfunctie
op basis van beeldonderzoek
(meestal echo)
+++
Effect van
therapie
++
++
(indien afwezig)
+++
(indien normaal)
+ (bij over- +
vulling long (indien
of hartnormaal)
vergroting)
Laboratoriumonderzoek
Natriuretische
peptiden
(ANP/BNP)
pulmonale
aandoening
anemie,
secundaire
polycythemie
nier- of leveraandoening,
diabetes
mellitus
++ (bij
verhoging)
Aanvullend
onderzoek
Inspanningsonderzoek
+++
(indien afwezig)
ECG
Thoraxfoto
Wijst op
alternatieve of
bijkomende
diagnose
NoodOnderzakelijk steunt
voor
diagnose
diagnose
+ (indien
beperkt)
Sluit
diagnose
uit
Wijst op
alternatieve of
bijkomende
diagnose
+++
myocard(indien normaal) ischemie als
oorzaak
Longfunctieonderzoek
pulmonale
aandoening
Schildklieronderzoek
schildklieraandoening
Coronair angiografie, stressechocardiografie,
perfusiescan
coronaire
vaataandoening,
ischemie
Hartminuutvolume
+++
(indien
verlaagd
in rust)
+++ (indien
normaal,
met name bij
inspanning)
Linkeratriumdruk
+++
(indien
verhoogd
in rust)
+++ (indien
normaal, bij
afwezigheid
van therapie)
+= belangrijk, +++=zeer belangrijk
+++
(indien normaal)
+= belangrijk, ++= belangrijker, +++=zeer belangrijk
28
29
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
B I J L A G E N
Bijlage 2: Verwijzing naar specialist
Algemeen
Patiënten met (verdenking op) hartfalen worden verwezen
indien:
- er onzekerheid bestaat omtrent de diagnose en aard van
het hartfalen;
- er onzekerheid bestaat omtrent de oorza(a)k(en) van het
hartfalen;
- er aanwijzingen zijn dat de gevonden oorza(a)k(en) van
het hartfalen in een specialistische setting beter behandelbaar of corrigeerbaar zijn (zoals bij aanwijzingen voor
een recent myocardinfarct, ischemie, hartkleplijden of
hartritmestoornissen);
- hartfalen bestaat bij patiënten met jonge biologische of
kalenderleeftijd;
- er geen of onvoldoende respons is op de ingestelde
therapie;
- er complicaties van de behandeling te verwachten zijn,
in het bijzonder bij gebruik van ACE-remmers of bètablokkers.
30
31
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Bijlage 3: Ritme- en geleidingsstoornissen
Ritme- en geleidingsstoornissen komen veel voor bij hartfalen en nemen toe met de ernst van hartfalen.
Atriumfibrilleren is de belangrijkste en de meest voorkomende
supraventriculaire ritmestoornis (prevalentie tot 35%). Van
de ventriculaire ritmestoornissen zijn vooral de ventriculaire
tachycardie (VT) en ventrikelfbrilleren van belang.
B I J L A G E N
4. bij ischemisch hartlijden en overlevende van ‘plotse dood’:
ICD (rekening houden met prognose wat betreft hartfalen)
5. amiodarone of bèta-blokker, indien de tachycardieën
gepaard gaan met symptomen en er geen indicatie voor
ICD aanwezig wordt geacht
Bij geleidingsstoornissen wordt onderscheid gemaakt in
atrio-ventriculaire geleidingsstoornissen, stoornissen in de
geleiding via rechter- en linkerbundeltakken en intraventriculaire geleidingsstoornissen.
Behandeling atriumfibrilleren
1. hartfalen zo goed mogelijk bestrijden
2. ten minste één poging doen tot herstel sinusritme
3. indien onvoldoende herstel sinusritme, adequate frequentiecontrole (<100/min) met behulp van medicatie: digoxine,
bèta-blokker, combinatie van beide of amiodarone
Behandeling (non)-sustained ventriculaire tachycardieën
(VTs)
1. hartfalen zo goed mogelijk bestrijden
2. antiaritmicagebruik beperken
3. bij ischemisch hartlijden, LVEF < 35% en induceerbare
levensbedreigende VTs: overweeg implantatie ‘Interne
Cardioverter Defibrillator’ (ICD)
32
Behandeling geleidingsstoornissen
-
Ga na of er een conventionele indicatie voor pacemakerimplantatie is.
Resynchronisatie van de linker ventrikel bij geleidingsstoornissen (biventriculaire pacing):
op dit moment kan (nog) niet duidelijk worden voorspeld
welke patiënten met een verbreed QRS-complex baat
zullen hebben bij biventriculaire stimulatie. De plaats
van deze vorm van behandeling zal duidelijk worden na
afronding van lopende studies. Voorlopig dient resynchronisatietherapie te worden overwogen bij patiënten
met hartfalen die een ICD krijgen en een verbreed QRScomplex hebben.
33
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Bijlage 4:Hartfalen met normale of behouden
systolische functie (‘diastolisch’ hartfalen)
Het probleem bij diastolisch hartfalen is een gestoorde vulling
van het hart. De systolische functie is normaal of ‘behouden’.
Betrouwbare gegevens over prevalentie, diagnostiek en behandeling zijn schaars.
Aanwijzingen voor het bestaan van hartfalen met
normale of behouden systolische functie zijn:
-
34
uitgesproken hypertensie tijdens episode van hartfalen
(RR systolisch: 160 mmHg, diastolisch > 100 mmHg).
ECG: tekenen van linkerventrikelhypertrofie
echo-Dopplercardiogram: concentrische LV-hypertrofie
zonder segmentele wandbewegingsstoornissen
tachycardie met verkorting van de diastolische vullingstijd
hartfalen dat ontstaat door toediening van relatief geringe
hoeveelheid intraveneus vocht/volume
klinische verbetering door maatregelen gericht op oorzaak
van hartfalen met normale of behouden systolische functie
(bloeddrukverlaging, vertraging hartfrequentie, herstellen
atriale ‘kick’).
B I J L A G E N
(Medicamenteuze) behandeling
1. Probeer sinusritme te behouden of te herkrijgen (atrial
kick).
2. Voorkom tachycardie (voldoende vullingstijd).
3. Bestrijd hypertensie.
4. Wees voorzichtig met diuretica: bij hartfalen met een LVejectiefractie > 40% moet de indicatie voor diuretica
zorgvuldig worden beoordeeld. Indien mogelijk moeten
diuretica worden verminderd of geheel worden gestaakt
bij gelijktijdige aanwezigheid van symptomatische
orthostatische en/of postprandiale hypotensie. Bij het
(geleidelijk) stoppen van diuretica moet het optreden van
rebound-oedeem niet worden verward met een recidief
hartfalen.
5. Patiënten met hartfalen met behouden systolische LVfunctie moeten verder in principe conform de richtlijnen
van het systolisch hartfalen worden behandeld.
35
R I C H T L I J N
C H R O N I S C H
H A R T F A L E N
Bijlage 5: Oudere patiënten
Bij patiënten ouder dan 75 jaar, met chronisch hartfalen met
verminderde systolische LV-functie, wordt dezelfde behandeling ingezet als bij jongere patiënten.
Speciale aandachtspunten
1. Houd rekening met symptoomarme en atypische presentatie van bijwerkingen. Denk bij acute verwardheid aan
bijwerkingen of interacties van medicamenten en schrijf
geen klachten toe aan de leeftijd. Wees alert op cognitieve
stoornissen bij fouten in het medicatie gebruik of bij het
niet opvolgen van andere adviezen.
2. Bepaal prioriteiten in het behandelplan van de oudere
patiënt. Niet alles hoeft behandeld te worden.
3. Houd rekening met de co-morbiditeit en co-medicatie met
een zo eenvoudig mogelijk medicatie en doseringsschema.
4. Vermijd overbehandeling, maar ook onderbehandeling.
5. Een lage startdosis van de geneesmiddelen is gewenst,
maar streef naar dezelfde doses als bij jongere patiënten.
6. Enige terughoudendheid is op zijn plaats voor het gebruik
van bèta-blokkers bij patiënten ouder dan 75 jaar vanwege
het ontbreken van voldoende gegevens.
7. Verlaag waar mogelijk de dosering van diuretica.
36