Lees meer - Dierenarts Hoegaerts

Gezondheid|Santé
GEZONDHEID
SANTÉ
Training bij dravers gebeurt meestal nog “op het gevoel”.
Een meer objectieve aanpak met behulp van metingen
van hartslag en lactaat (melkzuur) is in opmars. Aan de
hand van deze metingen wordt een inschatting gedaan
van de conditie van het paard, zodat de training precies
aangepast kan worden aan de noden van het paard.
WAT TRAINEN WE EIGENLIJK?
Training heeft een effect op zeer veel verschillende organen en stofwisselingsprocessen. Afhankelijk van de soort
training kunnen we specifieke prestaties gaan verbeteren:
het uithoudingsvermogen, de kwaliteit van de gangen, de
snelheid of de kracht. Anderzijds kan overtraining of een
foutieve training ook schade aanbrengen, bijvoorbeeld
door verzuring van spieren, het optreden van blessures of
simpelweg omdat het paard gedemotiveerd raakt. Door
de training precies af te stemmen op de noden van het
paard kunnen we de beste prestaties bereiken met zo min
mogelijk kans op blessures.
VERBRANDING MET OF ZONDER ZUURSTOF
Bij elke inspanning moeten er in de spieren energiereserves worden omgezet naar beweging. Deze omzetting vind
plaats door middel van verbrandingsreacties in de spier,
waarbij “brandstoffen” zoals suikers en vetten worden omgezet naar bewegingsenergie. Die brandstoffen worden
deels aangevoerd via het bloed en zijn deels opgeslagen
in de spier. Via het bloed wordt ook een andere belangrijke stof aangevoerd: zuurstof. Bij aanvoer van voldoende
zuurstof gebeurt de verbranding met zuurstof. Dit noemen
we aerobe of zuurstofrijke verbranding. Deze is het meest
efficiënt: de brandstof wordt dus het best benut. Op het
moment dat een zeer krachtige inspanning geleverd moet
worden zal de verbranding van zuurstof in de spier sneller
gaan dan de aanvoer via het bloed. Dan wordt de verbranding anaeroob of zuurstofarm. Deze verbranding is minder
efficiënt en zet spiersuiker om tot melkzuur.
Elke spierinspanning heeft zowel een aerobe als een anaerobe component. Bij rustig werk op lange afstand wordt
er continu voldoende zuurstof aangevoerd en zal er bijna
uitsluitend aeroob (zuurstofrijk) verbrand worden. Bij zeer
intensief werk aan hoge snelheid wordt de aanwezige zuurstof in de spier opgebruikt en wordt het spiersuiker (glycogeen) omgezet tot melkzuur (lactaat) . Dit melkzuur stapelt
22|trotting magazine
CONDITIE VAN MIJN PAARD
AAN DE LIMIET OF TOCH NIET?
CONDITION DE MON CHEVAL
A LA LIMITE OU PAS ?
L’entraînement des trotteurs se fait encore bien souvent
“au feeling”. Mais une approche plus objective à l’aide de
mesures de la fréquence cardiaque et du taux de lactate
(acide lactique) commence à faire son chemin. Ces mesures permettent une estimation de la condition du cheval, de sorte que l’entraînement peut être adapté de façon
précise aux besoins du cheval.
QU’ENTRAINONS-NOUS FINALEMENT ?
L’entraînement a un effet sur de très nombreux organes
et processus métaboliques différents. En fonction du type
d’entraînement, nous pouvons améliorer des prestations
spécifiques : l’endurance, la qualité de l’allure, la rapidité
ou la puissance, etc. D’un autre côté, un surentraînement
ou un entraînement non adapté peuvent avoir des conséquences néfastes en débouchant par exemple sur une
acidification des muscles, l’apparition de blessures ou
tout simplement une démotivation du cheval. En adaptant
précisément l’entraînement aux besoins du cheval, nous
pouvons atteindre les meilleures prestations en réduisant
grandement le risque de blessures.
COMBUSTION AVEC OU SANS OXYGENE
A chaque effort, des réserves d’énergie doivent être transformées en mouvement dans les muscles. Cette transformation se fait au moyen de réactions de combustion dans
les muscles : les « combustibles » tels que les sucres et
les graisses sont transformés en énergie de mouvement.
Ces combustibles sont en partie apportés via le sang et
en partie entreposés dans les muscles. Un autre élément
important est également apporté via le sang : l’oxygène.
Un apport suffisant en oxygène permet une combustion
avec oxygène, ce que nous appelons aérobie. Cette combustion est la plus efficace : le combustible est donc utilisé de la meilleure façon possible. Quand un effort très
intense doit être fourni, la combustion de l’oxygène dans
les muscles est supérieure à ce que peut apporter le sang.
La combustion devient pauvre en oxygène : on parle alors
d’anaérobie. Cette combustion est moins efficace et transforme le sucre musculaire en acide lactique.
Chaque effort musculaire a une composante aérobie et
anaérobie. En cas de travail calme sur une longue distance,
une quantité d’oxygène suffisante est amenée en continu;
nous sommes en présence d’un processus pratiquement
zich op in de spier als afvalstof: de spier verzuurt. Hierdoor
kan een anaerobe inspanning maar korte tijd worden volgehouden.
In de drafsport is de inspanning, afhankelijk van de lengte
van de koers, tot een derde deel anaeroob en dus voor
twee derde aeroob. Daarom is het belangrijk om zowel
aerobe als anaerobe trainingen in te lassen om beide capaciteiten zo goed mogelijk te ontwikkelen. De aerobe
verbranding wordt verbeterd door middel van duurtrainingen. Het anaerobe systeem wordt getraind door sprint- of
intervaltrainingen.
TRAININGSANALYSE
Het is belangrijk om weten aan welke snelheid en over
welke afstand een duurtraining of intervaltraining moet
plaatsvinden. Te korte of te langzame trainingen zijn niet
effectief. Een duurtraining die te snel wordt uitgevoerd
zal ongewild een anaerobe training worden. Een intervaltraining die te lang aanhoudt geeft extreme verzuring en
overbelasting. De ideale snelheid en afstand voor elk soort
training zijn verschillend van paard tot paard. Het schema
zal ook veranderen naarmate de conditie van het paard
verbetert.
Bij een inspanningstest wordt bepaald vanaf welke inspanning de verbranding in de spieren anaeroob wordt. Het
melkzuur dat bij anaeroob werk wordt gevormd in de spier
komt deels vrij in het bloed. Aan de hand van een verse
bloeddruppel kan dit melkzuurgehalte gemeten worden.
Het paard doorloopt een vooropgesteld schema van verschillende draftempo’s. Na elke fase wordt het lactaatgehalte gemeten. Tijdens deze test worden ook continu de
snelheid en de hartslag gemeten. Na afloop wordt alle
data in grafieken gezet. Daaruit kunnen we precies aflezen
aan welke snelheid en welk hartritme het paard lactaat begint te vormen.
INTERPRETATIE VAN DE GETALLEN
De gegevens uit de inspanningstest leren ons onder andere:
- De grootte van de inspanning waarop een paard lactaat
begint te vormen is afhankelijk van de mate waarin hij
getraind is. Een paard in slechte conditie vertoont een
te snelle stijging van lactaat. Met aangepaste training is
dus zeker winst te boeken.
- Een normaal lactaatprofiel bij een paard dat slecht presteert kan betekenen dat het paard een ander (medisch?)
probleem heeft of gewoon kwaliteit mist.
- De hartslagmeting tijdens en na de test leert ons ook iets
over de recuperatie na het werk. Ook dit is een belangrijke maat voor de conditie van het paard.
- Met het lactaatprofiel kan u samen met uw dierenarts ook
een trainingsschema opstellen. Uiteraard wordt hierbij
rekening gehouden met de manier waarop het paard
normaal getraind wordt: niet alles kan uit cijfers afgeleid
worden. Het “oog van de meester” blijft onmisbaar!
- Bij een inspanningstest worden resultaten steeds op basis
van snelheid én hartslag verwerkt. Een training op basis
van hartslag heeft de voorkeur boven trainen op snel-
exclusivement aérobie (riche en oxygène). En cas de travail très intense à haute vitesse, l’oxygène des muscles
s’épuise rapidement et le sucre musculaire (glycogène) se
transforme en acide lactique (lactate). Cet acide lactique
s’accumule dans les muscles comme déchet : les muscles
s’acidifient. Un effort anaérobie ne peut donc être soutenu
que peu de temps.
Dans le trot, en fonction de la course, l’effort est jusqu’à
un tiers anaérobie et donc pour deux tiers aérobie. Il est
donc important d’effectuer des entraînements tant aérobies qu’anaérobies afin de développer le mieux possible
les deux capacités. La combustion aérobie est favorisée
par des entraînements d’endurance. Le système anaérobie
se développe par le sprint ou un entraînement fractionné.
ANALYSE DE L’ENTRAINEMENT
Il est important de savoir à quelle vitesse ou sur quelle distance un entraînement d’endurance ou un entraînement
fractionné doit se faire. Des entraînements trop courts ou
trop lents ne sont pas efficaces. Un entraînement d’endurance mené trop rapidement deviendra un entraînement
anaérobie sans qu’on le veuille. Un entraînement fractionné maintenu trop longtemps aboutira à une acidification
extrême et à une surcharge. Pour chaque sorte d’entraînement, la vitesse et la distance idéales diffèrent d’un cheval
à l’autre. Le schéma différera aussi au fur et à mesure que
la condition du cheval s’améliorera.
Un test à l’effort permet de déterminer à partir de quel seuil
la combustion dans les muscles devient anaérobie. L’acide
lactique dû au travail anaérobie se libère en partie dans le
sang. Une goutte de sang frais permet de déterminer la
teneur d’acide lactique dans le sang. Le cheval parcourt
un schéma préétabli de différents rythmes de trot. Après
chaque phase, le taux d’acide lactique est mesuré. Pendant ce test, la vitesse et le rythme cardiaque sont également mesurés en continu. Toutes les données sont ensuite
mises en graphique, ce qui nous permet de déterminer
avec précision à quelle vitesse et à quel rythme cardiaque
le cheval commence à produire de l’acide lactique.
INTERPRETATION DES CHIFFRES
Les données de ces tests à l’effort nous apprennent différentes choses.
- L’intensité de l’effort à partir de laquelle le cheval commence à produire de l’acide lactique dépend de la mesure dans laquelle il est entraîné. Un cheval en mauvaise
condition présente une montée d’acide lactique trop rapide. Un entraînement adapté aura à coup sûr des effets
bénéfiques.
- Un profil lactique normal chez un cheval dont les prestations laissent à désirer peut signifier que l’animal a un
autre problème (médical) ou manque tout simplement
de qualité.
- La mesure cardiaque pendant et après le test nous renseigne aussi sur la récupération après le travail. C’est
également une mesure importante pour la condition du
cheval.
trotting magazine|23
Gezondheid|Santé
heid. De hartslag geeft immers de werkelijke inspanning
weer, terwijl de snelheid sterk beïnvloed kan worden
door allerlei factoren. Denk maar aan de het type van
baan, het weer (warmte, wind) en de vorm van het paard
die dag.
RESULTATEN
De inspanningstest maakt het voor de trainer mogelijk om
een duidelijk onderscheid te maken tussen aeroob en anaeroob werk. Zo kan er gericht getraind worden in functie
van de noden van het paard. In een aantal gevallen zijn de
trainingen daardoor zelfs minder zwaar dan voorheen, en
zien we dat de conditie van het paard verbetert dankzij het
aangepaste werkschema. Door de test te herhalen kunnen
we de conditie van het paard opvolgen en de training verder optimaliseren.
WAT HEBBEN WE VANDAAG GELEERD?
1) Een paard optimaal trainen is een combinatie van kunst
en wetenschap.
2) In de training van dravers zijn zowel de aerobe als anaerobe inspanning belangrijk.
3) Door middel van een inspanningstest kan bepaald worden vanaf wanneer het paard een anaerobe inspanning
doet. Op basis hiervan kan een specifiek trainingsschema opgesteld worden.
4) Trainen op basis van hartslag is betrouwbaarder dan op
basis van snelheid.
Michel Hoegaerts, dierenarts | EquiSound
Sara Torfs, dierenarts
- Le profil lactique vous permet, de mettre sur pied un
schéma d’entraînement en collaboration avec votre vétérinaire. Bien entendu, il convient de tenir compte de
la façon dont le cheval est entraîné d’habitude : tout ne
peut pas être déduit des chiffres. « L’œil du maître » reste
indispensable !
- En cas de test à l’effort, les résultats sont toujours travaillés sur base de la vitesse et de la fréquence cardiaque.
Un entraînement sur base du rythme cardiaque doit être
préféré aux entraînements sur la vitesse. Le rythme cardiaque reflète en effet l’effort réel tandis que la vitesse
peut être fortement influencée par toutes sortes de facteurs. Pensez par exemple au type de piste, aux conditions météorologiques (froid, vent) et à la forme du cheval ce jour-là.
RESULTATS
Le test à l’effort permet à l’entraîneur de faire une distinction claire entre travail aérobie et travail anaérobie.
L’entraînement peut donc être modulé en fonction des
besoins du cheval. Dans certains cas, les entraînements en
deviennent même moins lourds qu’avant et nous voyons
que la condition du cheval s’améliore grâce à un schéma
de travail adapté. En réitérant le test, nous pouvons suivre
la condition du cheval et continuer à optimaliser l’entraînement.
QU’AVONS-NOUS APPRIS AUJOURD’HUI ?
1) Entraîner un cheval de façon optimale est une combinaison entre art et science.
2) Pour l’entraînement des trotteurs, tant les efforts aérobies qu’anaérobies sont importants.
3) Un test à l’effort permet de déterminer à partir de
quand un cheval fournit un effort anaérobie. Sur cette
base, un schéma d’entraînement spécifique peut être
établi.
4) Les entraînements sur base du rythme cardiaque sont
plus fiables que les entraînements sur base de la vitesse.
24|trotting magazine
Michel Hoegaerts, vétérinaire | EquiSound
Sara Torfs, vétérinaire
trotting magazine|25