JA! JEUGDGEZONDHEIDSZORG ACTUEEL NUMMER 31 ZOMER 2014 TIJDSCHRIFT VAN DE ARTSEN(VERENIGING) JEUGDGEZONDHEIDSZORG NEDERLAND In deze JA!: Een krachtig pleidooi voor koerswijziging Triage De arts die kan demedicaliseren JGZ en Vroeghulp onmisbaar Uithuisplaatsing Interview met arts M&G en ex-tropenarts Liesbeth Meuwissen JGZ op Sint Maarten Keerzijden van sociale media 9377_V01_fc.indd 1 21-05-14 09:00 Voor de verzorging van de anus. Tijdens de zwangerschap en de bevalling kunnen de aderen rond de anus extra aandacht gebruiken omdat ze dan met meer druk te maken hebben dan gebruikelijk. Curanol zalf in combinatie met Curanol tabletten zorgen voor een optimaal resultaat. Curanol zalf houdt de bloedvaten van buitenaf elastisch. Curanol tabletten (bevatten Gebruik Curanol zalf in combinatie met Curanol tabletten voor een optimaal resultaat! vitamine C) zijn van binnenuit gunstig voor soepele en elastische aderen. www.curanol.nl Curanol zalf houdt bloedvaten elastisch. Curanol tabletten zijn gunstig voor soepele en elastische aderen. ForestHealthcare Curanol is een product van de makers van Sudocrem Voor echte bofkontjes www.sudocrem.nl NIEUW: TUBE Vraag gratis samples aan! De huid van een kleintje is erg gevoelig, die wil je dus goed verzorgen. Door afsluiting van de huid en/of door een natte luier kunnen baby's schrale, rode billetjes krijgen. Sudocrem verzacht en helpt de rode en kwetsbare huid. Sudocrem is hypo-allergeen, ruikt lekker en kan meteen vanaf de geboorte worden gebruikt. Daarom is Sudocrem het meest gebruikte middel bij luieruitslag. Laat alle baby's gratis kennismaken met Sudocrem. 2Mail je naam (functie en organisatie) en adresgegevens naar [email protected]. 9377_V01_fc.indd 2 ForestHealthcare BESCHERMT, VERZACHT EN HELPT 21-05-14 09:00 ra K n ge c o l o f o n JA! Jeugdgezondheidszorg Actueel! Ledenbulletin van de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN) Verschijnt drie keer per jaar. Website AJN: www.artsenjgz.nl Alle AJN-leden ontvangen JA!. Voor niet-leden zijn de kosten van een abonnement € 25,- per jaar (3 nummers). Een los nummer kost € 10,-. Een verzoek om een abonnement kunt u schriftelijk indienen bij het secretariaat van de AJN, Churchilllaan 11, 3527 GV Utrecht. ISSN: 1873-8346 Kernredactie Michèle Haagmans (secretaris), Trudy de Jong (voorzitter), Els Jonker (hoofdredacteur), Wike Lijs, Rianne Paalman, Ulco Schuurmans (dr. Twitter) . Redactieraad Sigrid Hendriks, Hilly Ligtvoet-Bos, Rosanne van der Lugt (aios), Elle Struijf. Namens het AJN-bestuur: Marleen Johannes Redactionele ondersteuning John Luteijs, Den Dungen Redactieadres AJN Churchilllaan 11 3527 GV Utrecht t: 08 54 89 49 80 f: 08 54 89 89 88 e: [email protected] Redactionele formule JA! (Jeugdgezondheidszorg Actueel!) is het tijdschrift van de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN). Het besteedt aandacht aan alle aspecten rondom de beroepsuitoefening van de artsen in de Nederlandse jeugdgezondheidszorg, zoals de uitvoering, politiek (op landelijk, regionaal en lokaal niveau), wetenschappelijke ontwikkelingen, nascholing en verenigingsnieuws. JA! wil de vaak solistisch of in kleine teams werkende artsen jeugdgezondheidszorg een forum bieden om ervaringen en ontwikkelingen met elkaar te delen, discussies op gang te brengen en de gevolgen van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor het voetlicht te brengen. Abonnementen Secretariaat AJN, dagelijks (bij voorkeur in de ochtend) t: 08 54 89 49 80 of e: [email protected] 9377_V01_fc.indd 3 Een abonnement gaat in per 1 januari. Als u in de loop van het jaar een abonnement neemt, wordt de abonnementsprijs evenredig met het te ontvangen aantal nummers verrekend. Het abonnement loopt automatisch door tenzij het voor 1 november schriftelijk bij het secretariaat van de AJN wordt opgezegd. Grafische verzorging /aanleveren advertenties E Media Connecting Business B.V. Postbus 18 1720 AA Broek op Langedijk t: (0226) 33 16 00 e: [email protected] www.elma.nl Advertenties vallen buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Dat geldt ook voor de pagina’s ‘Nieuws vanuit het bedrijfsleven.’ Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd. Foto: Communication Department (DCOMM) Sint Maarten Deelnemers aan een training op Sint Maarten verzorgd door het RIVM met deelnemers uit Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, samen met trainers van het RIVM. Deze uitgave is mede mogelijk dankzij financiële ondersteuning van Nutricia Nederland B.V. De 2 laatste ALV’s en AJN-dagen van 2014 vinden plaats op 20 juni en 14 november. JA! 32 heeft als thema Eigen Kracht Deadline: 27 aug. 2014. Verschijnt nov. 2014 Informatie over de AJN kunt u vinden via www.artsenjgz.nl Eigen Kracht – een kernbegrip in de huidige transitie en transformatie en een belangrijke bron om als jeugdgezondheidszorg aan te boren en te versterken. JA! 32 (verschijnt november 2014) belicht het thema Eigen Kracht van alle kanten: eigen kracht van ouders en kinderen, maar ook die van de jeugdarts, de organisatie, het dorp of de gemeente. Wij zijn op zoek naar succesverhalen en teleurstellingen, naar mogelijkheden en grenzen, naar inspirerende voorbeelden, naar sfeertekeningen en teleurgestelde verzuchtingen. Boor uw eigen kracht aan, klim in de pen en zend uw bijdrage (50-1200 woorden) in!: [email protected] Deadline: 14 augustus. Wij hopen zoveel inzendingen te ontvangen, dat we voor de keuze komen te staan welke artikelen volledig in de papieren JA! te plaatsen en van welke artikelen alleen de titel, met doorverwijzing naar De redactie de website! Ei Els Jonker, hoofdredacteur " OPROEP ch H et sociale domein is in beweging, transitie en transformatie zijn misschien wel de meest gebruikte beleidstermen van 2014. Als jeugdartsen dragen we kritisch en deskundig bij aan die beweging en kiezen we positie. Deze JA! gaat over bewegen en veranderen: Inge Steinbuch pleit voor meer regie bij professionals en ouders samen, Janine Bezem en collega’s reageren op haar kanttekeningen bij de triagemethodiek; KAMG-voorzitter Cisca Koning roept de jeugdartsen op zich als arts van het demedicaliseren te laten gelden en minder bescheiden te zijn. We moeten daarvoor zeker onze schat aan gegevens benutten en investeren in samenwerken (Twente; IVH). De JA! blijft oog houden voor de dagelijkse werkelijkheid: de jeugdgezondheidszorg op Sint Maarten en de beleefde ervaring van ouders van wie de kinderen uit huis geplaatst worden. Anja, dr. Twitter, Vasanthi Iyer en de boekbesprekingen zijn als vanouds, nieuw is de Verwondering van de huisarts die de jeugdgezondheidszorg instapt. Uw nieuwe hoofdredacteur heeft haar taak aanvaard met de papieren JA! voor ogen. Ondertussen is de AJN de digitale weg ingeslagen, waarmee ook voor de JA! een digitale koers is uitgezet. Uw bijdrage aan het volgende nummer wordt dus mogelijk (ook) digitaal gepubliceerd. Veranderen en bewegen dus! t eigenkracht REDACTIONEEL i n h o u d NIE UWE O NTWIKKE LING E N Van focus op risico naar normaliseren, een krachtig pleidooi voor koerswijziging Triage: minimale basiszorg als het kan, zorg op maat als het nodig is UIT D E P RAKTIJ K De arts die kan demedicaliseren O ND E RZO E K Samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen in Twente NIE UWE O NTWIKKE LING E N Jeugdgezondheidszorg en Vroeghulp onmisbaar! ‘Het leven gaat niet alleen maar over roosjes’ O ND E RZO E K De JGZ zit op een schat aan informatie over de jeugd - interview met Liesbeth Meuwissen J G Z - IN HE T BUITE NLAND Sint Maarten: niet alleen een onbezorgd tropisch paradijs NIE UWS UIT HE T BE D RIJ FSLEVEN D R. TWITTE R Wordt de jeugdige homo digitalis mobiles steeds dommer? De keerzijden van sociale media BO E KE N Ambitie met een grote M C O LUM N Luister: allemaal vogels D E V E RWO ND E RING Een ander universum BO E KE N Normale kinderen; ze bestaan nog UIT D E P RAKTIJ K De fysieke omgeving en evidence-based werken VAN HE T BE STUUR AJN - digitaal: JA! Van het Bedrijfsbureau 4 9 11 12 14 16 18 22 26 28 30 33 34 35 37 37 38 21-05-14 09:00 NIEUWE ONTWIKKELINGEN Van focus op risico naar normaliseren, een krachtig pleidooi voor koerswijziging Els Jonker In december 2013 was er op het JGZ-portal van Captise een opmerkelijke column1 te lezen: Normaliseren in plaats van focus op risico. Dit artikel is een krachtige oproep aan de jeugdgezondheidszorg om de risicobenadering van kinderen en ouders los te laten. Dit zou een forse koerswijziging betekenen. JA! wilde meer weten en sprak met een van de auteurs van de column, jeugdarts Inge Steinbuch. Auteurs Jacqueline de Vries, jeugdverpleegkundige, en Inge Steinbuch, jeugdarts, pleiten in hun artikel Normaliseren in plaats van focus op risico voor een breed JGZ-basisaanbod in combinatie met de vrijheid voor JGZ-professionals om samen met ouders en kinderen te bepalen wat dit kind en dit gezin uit dat pakket nodig heeft: een beperkt aanbod als alles prima gaat en meer zorg en aandacht voor gezinnen waar het wat JGZ-professionals moeten samen met ouders en kinderen bepalen wat het kind en gezin uit het JGZ-basisaanbod nodig heeft. minder goed gaat, zonder te stigmatiseren. De JGZ deelt daarmee de regie over de contactmomenten met ouders en jeugdigen, waarbij de jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen met professioneel inzicht en deskundigheid ouders en jeugdigen adviseren/begeleiden om optimaal gebruik te maken van wat JGZ te bieden heeft, ook als er sprake is van risicovolle omstandigheden voor een kind. Een forse koerswijziging dus! 4 Een dergelijke koerswijziging vraagt om een fundamentele afweging van taken en verantwoordelijkheden. Maar het vraagt ook om andere afspraken tussen de JGZ-organisatie en gemeenten: van het huidige keuzepakket met losse elementen die een gemeente per stuk wel of niet kan aanschaffen, naar een integraal aanbod met ruimte voor de professionals om te bepalen welke methodiek of preventieve interventie voor dat gezin het meest geschikt is. Wie is die jeugdarts achter dit pleidooi, welke observaties en ervaringen zijn de aanleiding? En wat vraagt deze insteek van jeugdartsen, wat levert het op? JA!: Wie is Inge Steinbuch? Inge: ‘Direct na mijn afstuderen in 1984 ben ik begonnen als consultatiebureauarts. Hoewel het heerlijk werk was, wist ik al na korte tijd dat ik niet tot mijn pensioen uitvoerend cb-arts wilde blijven. Daarom ben ik in opleiding gegaan tot sociaal geneeskundige, tak jeugdgezondheidszorg; een van de laatste lichtingen oude stijl. Ondertussen was ik stafarts en medisch adviseur van de Entadministratie geworden. Toen ik in 2000 klaar was met de specialisatie vertrok mijn manager en werd ik gevraagd hem waar te nemen. Dat werk bleek mij te liggen, ik vond het makkelijker dan het werk van consultatiebureauarts: geen slapeloze nachten meer van de vraag of ik het wel goed gedaan had met dat kindje…. Onze organisatie was een zelfsturende organisatie met veel verantwoordelijkheden bij de professionals, maar na fusie en reorganisatie waaide er een nieuwe wind met meer top-downbeslissingen en veel minder ruimte voor de professionals. Toen de brancheorganisatie van thuiszorgorganisaties op zoek was naar iemand met Alleen als een kind echt gevaar loopt, overrulen wij als professionals de ouders, dan nemen wij de regie. zowel inhoudelijke als werkgeverservaring, heb ik drie maanden bedenktijd gevraagd vanwege de reisafstand. Uiteindelijk heb ik ‘ja’ gezegd. Dat is een goede beslissing geweest, ik werk er nu acht jaar. Wat ik wel mis, is dat teamgevoel, dat je met elkaar ergens voor gaat. ActiZ is namelijk een brede brancheorganisatie. Jeugdgezondheidszorg en preventie vormen maar een heel klein onderdeel. ActiZ-JGZ bestaat uit Jacqueline en Inge, ik ben de enige arts binnen de organisatie.’ JA!: Dat lijkt me ook eenzaam. Inge: ‘Daarom ben ik heel blij met mijn intervisiegroepen. En het klinkt misschien gek, want hoewel ik met heel veel voldoening samenwerk met heel veel disciplines, voelen die groepen een beetje als thuiskomen. Je spreekt dezelfde artsentaal, je herkent dezelfde artsendingen in elkaar.’ JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 4 21-05-14 09:00 betrouwbare, gelijkwaardige, deskundige partner voor ouders en kinderen zijn?’ Inge Steinbuch JA!: Jullie column is een pleidooi van en voor de werkvloer. Hoe houden jullie, hoe houd jij daar voeling mee? Inge: ‘Behalve de intervisiegroepen, leggen we ons oor te luisteren bij ondermeer ledenbijeenkomsten met managers, bij JGZ-bestuurders en we gaan zeer regelmatig op werkbezoek. Voor Jacqueline zijn de vergaderingen van de V&VN heel belangrijk, net zoals voor mij die van de AJN. We zijn samen altijd op zoek naar het totaalplaatje en daarvoor zijn onze beroepsverenigingen onmisbaar. Ik kies er overigens bewust voor om zelf niet actief te zijn in de AJN om te voorkomen dat belangen door elkaar lijken te lopen; ik wil iedere schijn van belangenverstrengeling vermijden. Onze columns schrijven we overigens op persoonlijke titel, rekening houdend met de visie en belangen van ActiZ. Ook wat ik in dit interview vertel, is mijn persoonlijke visie. Zelf kan ik die twee petten makkelijk onderscheiden, voor de buitenwereld is dat soms lastiger. Zeker omdat Jacqueline en ik het jeugdgezondheidszorggezicht van ActiZ zijn.’ JA!: Terug naar jullie column, als jullie een term als ‘eigen kracht’ gebruiken, staat jullie dan een concrete invulling voor ogen? Inge: ‘De essentie is dat we ouders en jeugdigen zien als gesprekspartners van de JGZ. Alleen als een kind echt gevaar loopt, overrulen wij als professionals, dan nemen wij de regie. Ouders en jeugdigen als gesprekspartner, het klinkt zo eenvoudig. Het staat soms op gespannen voet met wat we geleerd hebben en met onze wens boodschappen te laten landen. Eigen kracht vraagt ruimte: ruimte voor de visie en ervaring van de ouder/jeugdige, naast de visie van de professional. En eigen kracht vraagt ruimte en vaardigheden om samen te kiezen. Dat kan de professional alleen als hij daarvoor Echte sociale geneeskunde is sociaal bewogen geneeskunde. ruimte krijgt van zijn organisatie en die weer van de opdrachtgever. Eigen kracht en eigen regie betekenen ook dat we meer risico lopen op incidenten, dat kan niet anders. Samen met gemeenten moeten we ons daarvan bewust zijn en plannen maken hoe er mee om te gaan. Zo kunnen we voorkomen dat we bij een incident opnieuw in de regelreflex schieten en alles dichttimmeren. Incidenten kunnen ons wel heel veel leren: waar kunnen we onze aanpak verbeteren, hoe kunnen we een JA!: Hoe schat je het risico in bij triage? Triage op basis van vragenlijsten heeft immers het risico dat ouders die sociaal wenselijk invullen, zeker als ze extra zorg van de JGZ als stigmatiserend ervaren? Inge: ‘Het doel dat de JGZ nastreeft is dat jeugdigen volwaardig participeren, op school, in de buurt, en later op het werk en in de maatschappij. We willen dat de JGZ bijdraagt aan het vermogen van jongeren zich aan te passen en een eigen regie te voeren en dat in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven: het nieuwe concept van gezondheid.2 Hoe toetsen we of we met triage of een andere werkwijze dat doel bereiken? Er wordt vooral op proces getoetst en maar weinig op uitkomstmaten, en dat is jammer. De essentie is dat we ouders en jeugdigen zien als gesprekspartners van de JGZ. Bij vragenlijsten ligt de regie bij de organisatie en niet bij ouders of jeugdigen, behalve de keuze wel/niet eerlijk invullen. Een gelijkwaardige verhouding, waarin professionals met ouders en kinderen kunnen samenwerken, moet je verdienen door elkaar te kennen, door de wijze van bejegening en door je visie op het leven. Als JGZ weten we dat je met belonen veel meer bereikt dan met straffen. Ik zie het risicogericht werken als bezig zijn met straffen, terwijl je met een positieve insteek – bevestigen wat goed gaat – ouders en kinderen helpt met reflectie en talentontwikkeling. Het gaat om respect voor hun mening. In die zin zijn onlangs de vragen van het programma Stevig Ouderschap3 ook van negatief naar positief omgezet, wat leidt tot een andere beleving. De eerste reacties zijn veelbelovend! Dit betekent niet dat je het met ouders niet meer over risico’s hebt! Maar je doet het samen met ouders, in gelijkJA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 5 5 21-05-14 09:00 waardige wisselwerking. Dan bekijken ouders en professionals de risico’s vanuit het perspectief van dat gezin, dan kunnen ouders zich er in herkennen en dan kun je samen naar oplossingen zoeken. De flexibilisering van de jeugdgezondheidszorg vindt plaats in de spreekkamer, tussen ouder, kind en professional. Dat maakt de kans veel groter dat de JGZ als veilig en steunend wordt ervaren en dat ouders wel aankloppen als de nood hoog is.’ JA!: En wat betekent dat voor de jeugdarts en jeugdverpleegkundige? Inge: ‘Je moet kunnen loslaten en vertrouwen hebben in ouders en kinderen en tegelijkertijd actie ondernemen als het echt niet goed gaat; dat is een complexe vaardigheid die veel deskundigheid vraagt. De professional heeft daarvoor ook zijn organisatie nodig. Het doel dat de JGZ nastreeft is dat jeugdigen volwaardig participeren, op school, in de buurt, en later op het werk en in de maatschappij. Nu wordt nogal eens gezegd dat het systeem, de organisatie dat niet toelaat. Als professional, als beroepsgroep zou je moeten opstaan als dat werkelijk zo is, als er zaken zijn in het systeem die het jou onmogelijk maken je werk met ouders en kinderen goed te doen. We moeten het met elkaar hebben over thema’s als beroepseer, beroepsspirit, het effect van de productienorm op professionals en wat de transformatie betekent voor professionals, of we ons daar wel voldoende bewust van zijn. We zouden onze beroepseer moeten koesteren, we zouden minder naar de ander (de manager, de wethouder) moeten wijzen en moeten opstaan tegen een topdownaanpak, tegen een jeugdgezondheidszorg die wordt ontwikkeld zonder onze doelgroep werkelijk te betrekken. 6 Zoek daarvoor vooral verbinding met je manager, met je kernpartners. Wees als JGZ weer aanjager, zorg dat je als jeugdarts in de maatschappij zichtbaar bent. Ja, dat kost vrije tijd als de organisatie dat niet nodig vindt! Heb het lef om uit de standaardwerkwijze en standaardprocedures te stappen als je merkt dat die in de weg zitten. Wees daar open over, zorg dat je het kunt onderbouwen en vertel wat het jou en de ouders en kinderen oplevert. Deel de kennis die je hebt over je wijk en wat je daar in je werk mee doet, wees zichtbaar, ga naar mensen toe in plaats van hen naar jou te laten komen. Jeugdgezondheidszorg als sociaal bewogen gezondheidszorg! De AJN is goed bezig, met de aansluiting bij de KNMG zijn we ook veel meer zichtbaar. De individuele jeugdarts is naar mijn smaak nog erg voorzichtig en braaf. Jeugdartsen en verpleegkundigen zouden zowel op de werkvloer als in de combinatie van AJN en V&VN vooral ook moeten uitstralen dat we het samen doen, dat we een team zijn. Als beroepsgroep moet je de kracht van je eigen discipline kennen en uitdragen, maar vooral ook die van de ander weten en respecteren, dan kun je samen optrekken.’ JA!: En waar staan de ouders? Zijn jou initiatieven bekend waar de JGZ in co-creatie met ouders opereert? Inge: ‘In sommige organisaties zijn er cliëntenraden met een groep ouders, maar mij is geen co-creatie (in ware zin) bekend. Bij de Richtlijnontwikkeling zijn sinds een jaar of twee ouders betrokken en enkele organisaties dagen hun professionals wel uit innovatiever te denken, maar nog niet samen met ouders. We zouden inderdaad als public health voor de jeugd onze doelgroep van ouders en kinderen systematisch moeten betrekken bij de ontwikkeling van ons aanbod!’ JA!: Tot slot, als jij droomt over het ideale plaatje (zonder extra geld), hoe ziet dat er uit? Inge: ‘Onze basishouding moet er een zijn van veel meer vertrouwen in elkaar. Managers, artsen, verpleegkundigen, assistentes en samenwerkingspartners moeten uitgaan van elkaars kunnen en met elkaar streven naar hetzelfde doel: JGZ en ouders werkelijk laten samenwerken voor een optimale ontwikkeling van kinderen. En in het ideale plaatje vindt iedereen dat je de best geoutilleerde professional moet inzetten voor preventie. Met elkaar ruimte zoeken door krachten te bundelen, slimmer te organiseren en te flexibili- Eigen kracht en eigen regie betekenen ook dat we meer risico lopen op incidenten, dat kan niet anders. seren door ouders en professionals samen. Dat betekent dat de ideale jeugdarts en jeugdverpleegkundige, samen met gemeenten, scholen, verenigingen enzovoorts bijdragen aan het organiseren van eigen kracht, van gemeenschapszin, van dat dorp, die wijk of buurt, van alles wat nodig is om kinderen te laten opgroeien (in de zin van tot bloei laten komen) en ouders te steunen in hun dagelijks werk van het laten draaien van hun gezin. Echte sociale geneeskunde is sociaal bewogen geneeskunde.’ Noten 1. Normaliseren in plaats van focus op risico http://jgz.captise.nl/Actueel/ Nieuws/Nieuwsdetails/tabid/241/ArticleID/778/View/Details/Src/Org/Default. aspx#.UzEuXU2PKmw QR-code Artikel Steinbuch-De Vries op JGZ-Captise 2. http://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/ parels/nieuw-concept-van-gezondheid/ 3. http://stevigouderschap.nl/ JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 6 21-05-14 09:01 e ve e uw g ie e N eg ch is in kl 1 ns Sneller* tolerantie opbouwen? ® Kies Nutramigen LGG ! Tolerantie voor koemelk na 12 maanden1 79% Intensief hydrolysaat 44% Rijsthydrolysaat 33% Soja 24% Vrije aminozuren 18% Kijk voor meer informatie op: www.nutramigen.nl Belangrijke opmerking: Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor baby’s. Nutramigen is een product voor speciale medische doeleinden en moet onder medisch toezicht worden gebruikt. Referenties: *Percentage zuigelingen met tolerantie voor koemelk 12 maanden na het starten met de voeding. 1. Berni Canani R et al. J Pediatr. 2013. [Epub ahead of print.] KMA = koemelkallergie; LGG = Lactobacillus rhamnosus GG. ® Handelsmerk van Mead Johnson & Co 2013. © 2013 Mead Johnson & Company, LLC. All Rights Reserved. Trademark and copyright used under license. Dit materiaal is uitsluitend bestemd voor (para)medici. LGG® en het LGG®-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Valio Ltd, Finland. Mead Johnson Nutrition WTC Toren H, 17e verdieping Zuidplein 142, 1077 XV Amsterdam Servicenummer: 0800 - 44 55 001 (tijdens kantooruren) www.nutramigen.nl JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 7 7 21-05-14 09:01 Goed ontbijtje. Goed kruipen. NESTLÉ PyjamaPapje®. Het lekkere, complete ontbijt. FFA211A Met een goed ontbijt doe je alles beter. Kruipen bijvoorbeeld… En groeien en lachen. NESTLÉ PyjamaPapje® complete ontbijtpappen bevatten melk en alle belangrijke voedingsstoffen, zoals vitaminen, calcium en ijzer. Ook nog makkelijk te bereiden. Meer info? Kijk op www.nestlebabyvoeding.nl of bel gratis 0800-0230131 Alleen bestemd voor (para) medici 9377_V01_fc.indd 8 21-05-14 09:01 NIEUWE ONTWIKKELINGEN Triage: minimale basiszorg als het kan, zorg op maat als het nodig is Janine Bezem, Carolijn Schuiling, Michèle Haagmans Ouders worden steeds mondiger en vinden het niet meer vanzelfsprekend dat ze ongevraagd adviezen krijgen. Met een groot deel van de Nederlandse jeugd gaat het gelukkig ook goed. Als publieke gezondheid hebben we samen met ouders de taak om er voor te zorgen dat het goed blijft gaan met onze jeugd. Daarom hebben wij een aantal jaren geleden differentiatie in de uitvoering van de standaardonderzoeken ingevoerd. Alle kinderen worden nog gezien op de standaardcontactmomenten door een doktersassistente. Ouders en jongeren ontvangen vooraf een brief met uitleg en de mogelijkheid om vragen en zorgen aan te geven. Alleen de kinderen die na dit eerste onderzoek extra zorg nodig hebben worden uitgenodigd voor een vervolgonderzoek, samen met hun ouders bij de jeugdarts of jeugdverpleegkundige. Er is sprake van maatwerk: de arts of verpleegkundige kan beoordelen wat er bij een bepaald kind, gezin, of zelfs op een bepaalde school of in een bepaalde wijk nodig is, uiteraard in overleg met ouders, jongere, de school en/of ketenpartners. De kunst is om te differentiëren, te normaliseren en maximaal gebruik te maken van de eigen kracht van ouders/jongeren met het inzetten van hun eigen netwerk. Ouders van kinderen voor wie geen vervolgonderzoek nodig is, zijn meestal blij met de bevestiging dat het inderdaad goed gaat met hun kind en dat ze hiervoor niet bij het onderzoek aanwezig hoefden te zijn. Ouders kunnen overigens altijd bellen of mailen bij vragen over de reden van het vervolgonderzoek. Als uit de vragenlijst of het verhaal van de jongere blijkt dat de jongere al onder behandeling is, worden ouders niet uitgenodigd indien deze zorg naar tevredenheid verloopt. Soms belt de jeugdarts of -verpleegkundige voor verduidelijking en vraagt of er voldoende ondersteuning is. Zo nodig kan de jeugdarts een schakel zijn tussen school en het (para)medische circuit. Wij weten uit ervaring dat ouders het niet stigmatiserend vinden om opgeroepen te worden op het spreekuur van de jeugdarts of verpleegkundige. Als we de ouders en het kind uitnodigen en zij het gevoel hebben dat het zinvol is en ze geholpen zijn, dan zullen ze dit niet direct als stigmatiserend ervaren. Dit kan wel het geval zijn als we kinderen oproepen waarvan de ouders het zelf niet nodig vinden en het misschien ook niet nodig is vanuit oogpunt van preventie. Omdat al jaren volgens deze werkwijze gewerkt wordt, is het bij ouders en scholen bekend dat sommige kinderen wél opgeroepen worden voor het spreekuur, en andere niet. De aanwezigheid van de jeugdarts en jeugdverpleegkundige op school is voor ouders een normale gang van zaken. Er zijn veel verschillende redenen waarvoor een kind wordt uitgenodigd voor het spreekuur. Hierdoor is het voor een ieder legitiem en laagdrempelig om naar het spreekuur te komen. Dit blijkt ook uit het feit dat bij de uitvoering van de triagemethode er significant meer kinderen voor het spreekuur worden aangemeld door ouders, school of derden dan bij de reguliere werkwijze (TNO Effectstudie Triage). Het versterken van empowerment door de JGZ zien we ook terug in het oplossingsgericht werken en de doorontwikkeling naar meer autonoom werkende professionals. Dit geeft nog meer mogelijkheden voor prioritering om zo onderzoeken met grotere urgentie ook echt op korte termijn te kunnen uitvoeren. De ervaring van de artsen en verpleegkundigen is dat ouders zich ook beter voorbereiden op het onderzoek als zij weten waarvoor zij bij de arts of verpleegkundige komen. Soms zoeken zij zelf ook al hulp of pakken zaken zelf op zoals bij overgewicht van hun kinderen. Ouders voelen zich in het algemeen zeer verantwoordelijk voor hun taak hun kinderen zo goed mogelijk te doen opgroeien! Voor ouders die hierbij meer ondersteuning nodig hebben wordt door de triagewerkwijze meer ruimte gecreëerd, door minder inzet van artsen en verpleegkundigen in de standaardcontactmomenten. Zo nemen we ouders en jeugdigen serieus, behouden ze zelf de regie en behandelen we ouders en jongeren als volwaardige participanten met ieders eigen verantwoordelijkheden. Het is belangrijk dat alle kinderen in beeld zijn door middel van een standaardonderzoek op vaste contactmomenten. Vandaar uit kan samen met ouders een inschatting gemaakt worden van verdere benodigde zorg. Doordat de jeugdarts en verpleegkundige regelmatig op school aanwezig zijn, kunnen zij kinderen snel zien en kunnen zij inspringen op de vragen die op dat moment actueel zijn en zo een belangrijke verbinding vormen tussen onderwijs en zorg, en tussen het individu en het collectief. Door triage en de daarmee samenhangende mogelijkheid tot meer flexibiliteit creëert de JGZ ruimte om te kunnen inspelen op zijn verbindende rol in het sociale domein. Janine Bezem is afdelingshoofd Jeugdgezondheidszorg, VGGM (GGD Gelderland Midden). Carolijn Schuiling is arts Maatschappij en Gezondheid, VGGM. Michèle Haagmans is jeugdarts KNMG, VGGM. Noot 1. http://jgz.captise.nl/Actueel/Nieuws/ Nieuwsdetails/tabid/241/ArticleID/778/ View/Details/Src/Org/Default.aspx#. UsqNuU13umw) JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 9 9 21-05-14 09:01 Noppy vanLent systems Plaswekker / / / / Kindvriendelijk Gebruiksvriendelijk Compact Kan links of rechts gedragen worden / Bevat 3 verschillende opklikbare kapjes / Kan met eigen ondergoed gebruikt worden / Wordt vergoed bij de meeste aanvullende verzekeringen Wat voor jeugdarts wordt u? Ligt uw hart bij de jeugdgezondheidszorg? Bent u trots op uw vak? Volg dan opleiding tot jeugdarts KNMG van de NSPOH, een complete opleiding voor artsen die werken in de jeugdgezondheidszorg. Medische vervolgopleiding Maatschappij & Gezondheid Profiel Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar Van Lent Systems - www.vanlentsystems.com Tel: 0412 640 690 - Email: [email protected] U maakt zich zorgen om een kind... 0900 - 123 123 0 Het AMK is er voor iedereen die met zorgen en vragen over kindermishandeling rondloopt. Ook als u twijfelt: ‘Is dit wel kindermishandeling?’ De opleiding bestaat uit een cursorisch deel en competentiegericht praktijkonderwijs. Tijdens de opleiding ontmoet u collega’s uit het hele land, uit het eigen en aanpalende profielen zoals forensische geneeskunde en infectieziektebestrijding. Docenten komen uit het brede werkterrein van publieke gezondheid en uit wetenschappelijke kring. De opleiding wordt vormgegeven in samenwerking met de praktijkopleiding. De theorie kunt u daardoor direct toepassen in de praktijk. Bij de NSPOH kunt u rekenen op hoogwaardig en gevarieerd onderwijs. De opleiding start 2x per jaar, in Zwolle (4 september 2014) en Utrecht (16 januari 2015). Daarom kiest u voor de NSPOH • • • • • • • • Flexibel voor parttime artsen Medisch-inhoudelijk expert in spreekkamer en daarbuiten Multidisciplinaire netwerken Cursusdagen eenvoudig in te halen Evidence based handelen krijgt volop aandacht Goede coaching vanuit de NSPOH Didactische training voor uw opleider Doorstroming naar 2e fase van de medische vervolgopleiding Maatschappij & Gezondheid • Goed afgestemd op actualiteiten binnen JGZ • Geaccrediteerde bij- en nascholing JGZ Ook voor advies of overleg: ‘Wat kan ik doen om Interesse? U kunt zich nu inschrijven. dit kind te helpen?’ Zie www.nspoh.nl voor toelatingseisen en informatie of bel 030 - 810 05 00. Ook als u vindt dat het AMK onderzoek moet doen. Advies en Meldpunt Kindermishandeling De NSPOH is hét opleidingsinstituut op het snijvlak van maatschappij, arbeid en gezondheid. Onze onderwijsprogramma’s slaan een brug tussen beleid, onderzoek en praktijk. De NSPOH werkt samen met AMC – UvA in de Academische Opleidings- www.amk.nl werkplaats AMC/NSPOH. Andere samenwerkingspartners zijn o.a. Erasmus MC, VU MC, UMCG, TNO, RIVM, GGD Nederland, Actiz, UWV, Hogeschool Utrecht en arbodiensten. 10 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 10 21-05-14 09:01 UIT DE PRAKTIJK De arts die kan demedicaliseren Cisca Koning Demedicaliseren is het woord van deze tijd. Daarmee wordt op macroniveau aangeduid dat de instroom naar de verzekerde zorg zou moeten afnemen en oplossingen gezocht moeten worden in ‘eigen kracht’, waarbij de sociale omgeving gezien wordt als bron waaruit nog ruimschoots te putten valt. Op microniveau vertaalt zich dat al snel in de gedachte dat er minder dokters aan te pas moeten komen: immers ‘dokters medicaliseren’. Maar juist de sociaalgeneeskundige in de publieke zorg en de jeugdarts in het bijzonder is nou net de professional om te demedicaliseren. Ik hoef op deze plaats natuurlijk geen uitleg te geven over de competenties die de jeugdarts heeft. Demedicaliseren is daar een heel belangrijke van. Voorbeelden te over van de mogelijkheden (en besparingen!) die kunnen ontstaan door de jeugdarts op het juiste moment in te zetten, naast de huisarts en met een eigen verantwoordelijkheid zoals voor de behandeling van ‘eenvoudige problemen’, die passen bij het normaal opgroeien van een kind. Lastig is echter dat de financiering niet meewerkt: een specifieke poli gericht op obesitas, alcoholmis- of -gebruik is in het ziekenhuis snel georganiseerd en de kosten worden gedeclareerd bij de zorgverzekering. De JGZ heeft die mogelijkheid niet. Kansen voor de sociaalgeneeskundige in de jeugdgezondheidszorg. Langzamerhand wordt zichtbaar dat de aandacht voor preventie groeit. Kijk bijvoorbeeld naar de ‘Agenda voor de Zorg’ waarin de belangrijkste partijen van consumenten, patiënten, zorgaanbieders, zorgverleners, zorgverzekeraars en gezondheidsfondsen zijn vertegenwoordigd. Zij spreken zich uit voor het verleggen van de aandacht van Zorg voor Ziekte naar Gezondheid en Gedrag en naar het functioneren van de Mens in de Maatschappij, net zoals wij al eerder deden in onze Position Paper. Daarbij ondersteunen zij nadrukkelijk het belang van preventie voor kinderen/ jongeren en hun ouders in de wijk. De Nationale Denktank, bestaande uit 25 juist niet in de gezondheidszorg gepokt en gemazelde studenten of promovendi, onderkent dit ook en kwam direct tot een aantal aanbevelingen voor vernieuwende projecten die de moeite van het uitvoeren waard zijn. Zo zijn hun gedachten over een ‘Uit met Oudkorting’ (bezorg ouderen een dagje uit en ontvang korting op je ov), ‘Carte Blanche aanpak jeugdzorg’ (vaste hulpverlener voor multi-probleemgezinnen in de zwaardere categorie), ‘Samen Sterk Plan’ (structurele samenwerking tussen ouderen en jeugd) en ‘de Zelfwijzer’ (regel zelf je doorverwijzing) de moeite waard om kennis van te nemen en er mee aan de slag te gaan. Het Nationaal Preventie Programma wil een impuls geven aan alle partijen in (maar ook buiten) de zorg om gezamenlijk activiteiten te ontwikkelen om te komen tot een integraal zorgaanbod gericht op het bevorderen van gezondheid. De AJN-pledge haakt daar op in en belooft lokale afspraken voor transmurale samenwerking. Werk voor de sociaalgeneeskundige in de publieke zorg dus. Dat wordt ook door het capaciteitsorgaan onderkend: voor de toekomst moet het aantal jeugdartsen dat per jaar opgeleid moet worden groeien: namelijk naar 112 tot 144 profielartsen en 21-22 artsen M&G JGZ in 2015. Dat betekent een toename van het aantal gefinancierde opleidingsplaatsen. Show, don’t tell! De gemeente staat voor een grote opdracht met de uitwerking van de decentralisaties, waaronder die van de jeugdzorg. De nieuwe coalitie moet nog ingewerkt worden. Huisartsen en wijkverpleging hebben zich inmiddels uitgesproken: zij zijn niet het wondermiddel waarop de gemeente zich kan verlaten. Er is behoefte aan een verbindende schakel tussen gemeente, de eerstelijnszorg, de sociale sector en de burger. Dit is het moment voor de jeugdarts om te laten zien wat we als sociaalgeneeskundige in onze mars hebben en wat we waard zijn. Dit is dus het moment voor de jeugdarts om te laten zien wat we als sociaalgeneeskundige in onze mars hebben en wat we waard zijn. Eigen initiatief is van groot belang – wij zullen zelf achter het bureau vandaan moeten komen en de eerste stap moeten zetten naar huisartsen, ziekenhuis, gemeente en verzekeraar. Maar daarin staat de jeugdarts niet alleen: door samenwerking met de collega’s in de publieke zorg (de artsen in de infectieziektebestrijding, tuberculosebestrijding, forensische geneeskunde en medische milieukunde, de artsen indicatie & advies, artsen beleid & advies en de vertrouwensartsen) is synergie te bereiken! SUCCES! Voordracht gehouden tijdens de Missie-Visiedag AJN op 18 januari 2014. F. P. (Cisca) Koning-van den Berg van Saparoea, arts M&G Voorzitter KAMG, [email protected] JA! zomer 2014 11 9377_V01_fc.indd 11 21-05-14 09:01 ONDERZOEK Samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen in Twente Simone Kienhuis-Heerink en Riet Haasnoot-Smallegange De samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen is de laatste tijd in een stroomversnelling terecht gekomen, ook door veranderingen in de maatschappij als de transitie jeugdzorg. In dit artikel laten de auteurs zien hoe de jeugdartsen in Twente die samenwerking vorm geven, met valkuilen en tips. Een huisarts die werd geconfronteerd met de titel arts Maatschappij en Gezondheid (M&G) maakte de opmerking: ‘Ik vind mijzelf eigenlijk een arts Gezondheid en Maatschappij’. Om de valkuil van concurrentie tussen huisartsen en jeugdartsen te vermijden is afstemming van taken noodzakelijk. De positie van jeugdartsen is versterkt nu ook zij rechtstreeks naar de tweedelijns zorg kunnen verwijzen. Ook de transitie Jeugdzorg vraagt om meer samenwerking in de preventieve en eerstelijns zorg voor jeugd. Vanaf januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor het preventieve en curatieve jeugdbeleid. Gemeenten bereiden zich hier op voor en zoeken contact met huisartsen om de zorg laagdrempelig en dicht bij de jeugdigen te organiseren. Wij bevelen aan dat jeugdartsen aanschuiven bij de gesprekken tussen huisartsen en gemeenten en bij de gesprekken van de gemeente met JGZ. We streven ernaar dat de jeugdarts positie kiest als verbindende professional tussen het sociale domein en de gezondheidszorg. Twentse voorbeelden uit het verleden In het verleden zijn in Twente een aantal pogingen gedaan om de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen op gang te brengen. In 2008 is door het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Landelijke Huisartsen Vereniging en de Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland de handreiking Samenwerking huisarts jeugdgezondheidszorg uitgebracht Deze handreiking was het uitgangspunt van gesprekken met huisartsen in Twente. Het resultaat was een aantal scholingen die georganiseerd werden met de Werkgroep Deskundigheidsbevordering Huisartsen (WDH) en JGZ GGD Twente over de sociale kaart en over kindermishandeling. De huisartsen en Onbekendheid met de JGZ en slechte bereikbaarheid zijn belangrijke knelpunten in de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen. jeugdartsen uit een wijk leerden elkaar kennen en kregen inzicht in elkaars deskundigheid. De Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraken (LESA) stonden hierbij centraal, maar er werden geen lokale, concrete samenwerkingsafspraken gemaakt. In 2011 startte in de regio Almelo in overleg met huisartsen een pilot ‘Rechtstreeks verwijzen voor visus’. Een jeugdarts in opleiding analyseerde de verwijzingen. Ouders, oogarts, orthoptisten, huisartsen en jeugdartsen waren tevreden over de werkwijze. Toch eindigde de pilot in 2012 door bezwaren van de zorgverzekeraar. De Academische Werkplaats Jeugd Twente voerde in 2012 een project uit over samenwerking bij chronisch zieke kinderen. De conclusies waren: huisartsen, kinderartsen en JGZ hebben weinig kennis van elkaars richtlijnen; huisartsen weten niet goed wat de JGZ voor hen kan betekenen. Slechte bereikbaarheid en vele personele wisselingen bij de JGZ GGD Twente werden ook als knelpunt benoemd. In 2013 organiseerden de WDH NoordWest Twente en JGZ GGD Twente de scholing ‘Kinderen met een stempeltje’. Aan de hand van casuïstiek werd voor het voetlicht gebracht wat de huisarts en de jeugdarts voor elkaar kunnen betekenen. Opnieuw bleek slechte bereikbaarheid een knelpunt. Deze activiteiten uit het verleden leverden wel enige verbetering in de samenwerking op, maar een samenhangende aanpak ontbrak. Naar een programmatische aanpak In het kader van de opleiding tot arts M&G van Simone werd de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen gekozen als doorlopend thema in het Individueel Opleidingsplan. Dit thema hebben de auteurs als aios en opleider/ stafarts besproken met het management van de JGZ GGD Twente. Het management erkende het belang van een centrale positie van jeugdartsen bij de positionering van de JGZ. Omdat in 12 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 12 21-05-14 09:01 dit proces ook de steun van jeugdartsen en huisartsen onontbeerlijk was, hebben wij de mening van huisartsen en jeugdartsen gepeild. Uit die interviews kwamen een aantal behoeften overeen: elkaar kennen en zorgen voor goede bereikbaarheid. Er waren ook verschillen, bijvoorbeeld in hoe de bereikbaarheid vorm moet krijgen en in verwachtingen van elkaar. JGZ De auteurs organiseerden in november 2013 een werkbijeenkomst met het management en jeugdartsen (ook een jeugdarts die als huisarts werkt) om met elkaar doelen en tijdspad vast te stellen. Een van de conclusies was opnieuw dat de jeugdarts onvoldoende bekend is bij huisartsen. Maar ook dat jeugdartsen onvoldoende weten te verwoorden wat zij voor huisartsen kunnen betekenen. We stelden vast dat het initiatief voor verandering vooral bij de JGZ ligt en dat jeugdartsen hiervoor toegerust moeten worden. In de werkbijeenkomst werd ook aandacht besteed aan belemmeringen als tijdsinvestering, belangenverschillen en bereikbaarheid. Het management wil jeugdartsen meer zelf prioriteiten laten stellen en meer flexibiliteit geven in de uitvoering van hun werk. Samen met de jeugdartsen formuleerde het management een concreet doel: vóór de zomervakantie 2014 hebben de jeugdartsen zich voorgesteld aan de huisartsen in hun wijk. Daarmee willen we bereiken dat: – huisartsen en jeugdartsen in een wijk elkaar kennen (naam, gezicht, werktijden, bereikbaarheid via collegiaal nummer en bereikbaarheidsdienst). – huisartsen weten wat de JGZ voor hen kan betekenen. – jeugdartsen zich profileren als ambassadeur van de JGZ in Twente. – huisartsen en jeugdartsen elkaar informeren en naar elkaar verwijzen. Gemeenten Ook de Twentse gemeenten speelden een rol bij de samenwerking. Zij zochten contact met huisartsen in verband met de transitie Jeugdzorg. Tegelijkertijd betrok het JGZ-management een aantal jeugdartsen en Riet als stafarts bij hun contacten met de gemeenten over de transitie. In meerdere gemeenten werden pilots opgezet met verschillende rollen van de jeugdartsen. In één gemeente is gekozen voor een centrale rol van de jeugdarts naast de huisarts bij jeugdGGZ-problematiek. In die gemeente verwijzen doktersassistenten van de huisartsen kinderen met gedragsproblemen en verzuim of ouders met opvoedvragen door naar het spreekuur van de jeugdarts. In een andere pilot maakt de jeugdarts deel uit van het kernteam Centrum Jeugd en Gezin, waar huisartsen en andere professionals casuïstiek aanleveren. In een derde gemeente neemt de jeugdarts deel aan het consultteam waar professionals casuïstiek kunnen inbrengen op het gebied van jeugd-GGZ. Ook startten in veel gemeenten sociale wijkteams waarbij de rol van zowel de huisarts en de JGZ nog onduidelijk is. De tijd is rijp om jeugdartsen meer ruimte te geven voor flexibiliteit en eigen prioritering. Academische Werkplaats De Twentse gemeenten laten nu deze pilots in het kader van de transitie Jeugdzorg onderzoeken in de Academische Werkplaats Jeugd in Twente. JGZ is een belangrijke partner in die werkplaats en zal als zodanig nauw betrokken worden. Tegelijk is de werkplaats betrokken bij het wetenschappelijk onderzoek in het kader van de opleiding tot arts M&G. Conclusies: 1. Onbekendheid met de jeugdarts en de JGZ plus de slechte bereikbaarheid van de jeugdarts zijn de belangrijkste knelpunten in de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen. 2. Het management van de JGZ kan de jeugdarts gebruiken om de JGZ een duidelijke positie te geven in het veld. 3. Goede contacten tussen jeugdartsen en huisartsen zijn ook voor gemeenten van belang bij de transitie Jeugdzorg. Simone Kienhuis (rechts) en Riet Haasnoot 4. De opleiding tot arts M&G en de aanwezigheid van de Academische Werkplaats worden benut om het thema ‘samenwerking’ gestructureerd op te pakken. Daarmee wordt de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen in Twente onderzocht, ontwikkeld en begeleid. Aanbevelingen 1. Huisartsen en jeugdartsen hebben verschillende belangen. Dat is een mogelijke valkuil bij samenwerking. Door gebruik te maken van richtlijnen van beide beroepsgroepen, kunnen afspraken gemaakt worden met duidelijkheid over en waardering voor ieders competentie en werkveld. 2. LESA’s moeten door huisartsen en jeugdartsen samen vertaald worden naar de plaatselijke situatie. 3. Om de samenwerking vorm te geven zijn concrete doelen nodig die gedragen worden door management en jeugdartsen: a. Vraag je als jeugdarts en JGZ af wat voor de huisarts van belang is. b. Regel goede bereikbaarheid (een collegiaal telefoonnummer voor huisartsen). c. Sluit aan bij casuïstiekbesprekingen of scholingen die door de huisartsen zelf georganiseerd worden. 4. De tijd is rijp om jeugdartsen meer ruimte te geven voor flexibiliteit en eigen prioritering. 5. Huisartsen in Twente verwijzen steeds vaker een kind met gedragsproblemen, verzuim, of opvoedvragen naar de jeugdarts. De jeugdarts die rechtstreeks verwijst zorgt dat de huisarts hierover geïnformeerd is. Simone Kienhuis-Heerink is jeugdarts KNMG bij GGD Twente en in opleiding tot arts M&G. Riet Haasnoot-Smallegange is arts M&G bij GGD Twente en opleider JA! zomer 2014 13 9377_V01_fc.indd 13 21-05-14 11:33 NIEUWE ONTWIKKELINGEN Jeugdgezondheidszorg en Vroeghulp onmisbaar! Susan Osterop Nederland staat aan de vooravond van een grote stelselwijziging voor de jeugd. De ambitie is om alle kinderen in Nederland veilig en gezond te laten opgroeien, hun talenten te laten ontwikkelen en mee te laten doen in de samenleving. Gemeenten zullen van alles moeten organiseren om die ambitie waar te maken. Zij krijgen immers de regie over de jeugdzorg. ‘Hoe pakken we dat aan?’, vragen veel gemeenten zich af. Wij hebben een gouden tip: laat de samenwerking tussen Integrale Vroeghulp en jeugdgezondheidszorg goed tot bloei komen. Inmiddels hebben het ministerie van VWS, de VNG en MEE Nederland overeenstemming bereikt over een zorgvuldige overgang van de cliëntondersteuning van MEE naar gemeenten per 1 januari 2015. De drie partijen hebben bestuurlijke afspraken gemaakt en één van de afspraken heeft betrekking op Integrale Vroeghulp. Gemeenten en MEE-organisaties moeten vóór 1 mei 2014 afspraken hebben gemaakt over de coördinatie van de netwerken Integrale Vroeghulp. Dit vormt een goede uitgangspositie om de continuïteit van de netwerken Integrale Vroeghulp zoveel mogelijk te borgen. Wat is Integrale Vroeghulp? Als ouders zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun kind, kunnen ze terecht bij de huisarts, het consultatie- ‘Wij waren er vroeg genoeg bij’ Moeder van Christiaan (zeven jaar): ‘Christiaan is nu bijna zeven jaar oud. Al op heel jonge leeftijd hadden we het gevoel dat hij anders was. We kregen geen contact met hem, hij was angstig, zijn spraak ontwikkelde niet en hij had moeite zich te concentreren. Natuurlijk maak je je als ouders dan ongerust. Via het consultatiebureau zijn we verwezen naar Integrale Vroeghulp. Daar ging een wereld voor ons open: mensen die met veel begrip voor onze situatie naar ons luisterden. Omdat de specialisten elk vanuit hun eigen vakgebied naar ons kind keken, kon de casemanager van Integrale Vroeghulp de nodige onderzoeken in gang zetten. Onze vermoedens werden bevestigd. Christiaan heeft autisme. We weten nu wat er met hem aan de hand is en kunnen op basis daarvan verder. Het gaat dus niet enkel om het etiketje. We willen hem gewoon de beste kansen bieden in het leven. Er vroeg bij zijn, was in zijn geval heel belangrijk. Nu zijn er nog veel mogelijkheden om zijn ontwikkeling te stimuleren, ook daar helpt Integrale Vroeghulp bij. Zij kennen de weg. Wat zo fijn is aan Integrale Vroeghulp, is dat we niet van het kastje naar de muur werden gestuurd of dat we van de ene specialist naar de andere moesten. Het team van specialisten kwam bij elkaar voor Christiaan en daardoor is het traject efficiënt in gang gezet.’ bureau of het Centrum voor Jeugd en Gezin. Maar soms is dat niet voldoende. Ouders die blijven twijfelen of hun kind zich wel goed ontwikkelt, kunnen hulp zoeken bij een van de 37 netwerken Integrale Vroeghulp. Deze netwerken kunnen per regio van samenstelling licht verschillen en zijn vaak al langer dan vijftien jaar actief en hebben daarmee ruime ervaring. Ze richten zich op kinderen van 0-7 jaar met (dreigende) ontwikkelingsachterstanden als gevolg van een beperking, gedragsproblemen of een chronische ziekte. De afgelopen jaren zijn de netwerken geïnnoveerd waardoor actieve ketens1 zijn ontstaan van verschillende organisaties op het gebied van vroege signalering, multidisciplinaire diagnostiek, trajectbegeleiding, preventieve gezinsondersteuning, samenhangende zorg en onderwijs. Wie participeren in de netwerken Integrale Vroeghulp? Er zijn per regio uiteraard verschillen wie samenwerken in de netwerken Integrale Vroeghulp, maar de Centra voor Jeugd en Gezin, Bureau Jeugdzorg, MEE, Jeugdgezondheidszorg (JGZ), jeugd GGZ, zorgaanbieders, (kinder)ziekenhuizen, revalidatiecentra, kinderdienstencentra (KDC) en onderwijsinstellingen participeren in deze netwerken. Integrale Vroeghulp is een begrip geworden. Dat is niet voor niets. Deze manier van werken levert voor iedereen veel op. Ouders houden de regie en krijgen optimale zorg en ondersteuning die is afgestemd op hun situatie. Zorgverleners weten zich gesteund door collega’s. Ouders2 worden niet meer van het kastje naar de muur gestuurd. En de kinderen waar het over gaat: die 14 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 14 21-05-14 09:01 Neem deel, deel mee! De kennis en verdere professionalisering van IVH is beschikbaar in een kenniscentrum. Deze kennis wordt gedeeld op het digitale platform www. integralevroeghulp.nl. Hier staan ook filmpjes met ervaringen van ouders3 en casuïstiek.4 Gemakkelijk online kennis, praktijkvoorbeelden5 en informatie delen. Plus samenwerken met partners, gemeenten, ouders en professionals, dit kan op de community Integrale Vroeghulp.6 Je kunt hier een eigen sub-community creëren, discussiëren, de laatste Tweets volgen, blogs lezen én schrijven. Als JGZ-professional kun je hier ook aan deelnemen. Foto: IVH komen veel beter tot hun recht en krijgen in een vroeg stadium de hulp en ondersteuning die ze nodig hebben, waarmee duurdere zorg en dus kosten worden bespaard. JGZ – IVH in de praktijk Een goed voorbeeld van samenwerking tussen Jeugdgezondheidszorg en Integrale Vroeghulp, is Integrale Vroeghulp Friesland, die bestaat uit vijf regio’s. Daar signaleert jeugdarts en coördinator Integrale Vroeghulp van regio Leeuwarden-Dokkum Froukje Houtstra dat Integrale Vroeghulp veel bekender is geworden binnen de JGZ, bij de peuterspeelzalen, in het onderwijs en bij ouders. De kracht van Integrale Vroeghulp zit hem in de manier van werken. ‘Aanmeldingen komen vaak via het consultatiebureau binnen, maar ook via peuterspeelzalen of kinderartsen. Daarna bespreken we elk kind met het hele multidisciplinaire team met daarin een kinderarts, iemand van Bureau Jeugdzorg, MEE, een orthopedagoog of psycholoog (bijvoorbeeld werkzaam binnen een jeugd GGZ-instelling), een gedragswetenschapper vanuit Jeugdhulp en een Consulent Jonge Risicokin- deren vanuit het onderwijs. We willen dat iedereen vanuit zijn eigen expertise naar een situatie kan kijken. Soms is op het eerste gezicht geen kinderarts nodig, maar die blijkt dan wel te denken in een bepaalde richting waar de andere disciplines niet zo snel op komen. Zo komen er vanuit alle expertises inzichten op tafel waardoor er geen blikvernauwing ontstaat.’ Als coördinator houdt Froukje vooral het ondersteuningsproces in de gaten. Spil in de ondersteuning is de casemanager. Die staat het dichtst bij het gezin en verbindt alle ondersteuningslijntjes met elkaar. ‘We zijn er niet op uit om zo vroeg mogelijk een kind te labelen met een diagnose. Dat kan ondersteunend zijn, maar is niet het uitgangspunt. Het gaat ons er vooral om het kind en de ouders verder te helpen. De casemanager ziet van dichtbij wat er in een gezin nodig is, zodat niemand in de knel komt. Van gezinnen horen we terug dat het zo fijn is dat de casemanager alle informatie weer bij elkaar brengt. Die zorgt ervoor dat de ondersteuning van het kind goed verloopt, maar ook dat ze zelf in staat blijven om grip op de situatie te houden.’ Taskforce Integrale Vroeghulp De taskforce Integrale Vroeghulp bestaat uit de volgende kernpartijen: MEE Nederland (Vereniging voor ondersteuning bij leven met een beperking), VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland), BOSK (Vereniging van mensen met een lichamelijke handicap) en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. Deze tijdelijke taskforce ondersteunt de netwerken Integrale Vroeghulp en de gemeenten om samen een gouden team voor goede zorg voor jeugd te zijn. En om de netwerken IVH te borgen in het gemeentelijk jeugdbeleid. Meer informatie? Susan Osterop ([email protected] ) is coördinator van de landelijke taskforce Integrale Vroeghulp (IVH). Noten 1. (http://www.integralevroeghulp.nl/ professionals/integrale-vroeghulp/debouwstenen-in-beeld/) 2. http://www.integralevroeghulp.nl/ ouders/ervaringen-ouders/ 3. http://www.integralevroeghulp.nl/ ouders/ervaringen-ouders/ervaringenin-beeld/ 4. http://www.integralevroeghulp. nl/ouders/ervaringen-ouders/ casu%C3%AFstiek/ 5. https://integralevroeghulp.pleio.nl/ professionals 6. https://integralevroeghulp.pleio.nl/ professionals JA! zomer 2014 15 9377_V01_fc.indd 15 21-05-14 09:01 NIEUWE ONTWIKKELINGEN ‘Het leven gaat niet alleen maar over roosjes’ Hoe beleven ouders de uithuisplaatsing van hun kind? Johanna Gröne Een kind wordt uit huis geplaatst. Voor kinderen, ouders en pleegouders een ingrijpende gebeurtenis. In Nederland worden relatief veel kinderen uit huis geplaatst. Johanna Gröne laat in dit artikel zien hoe de tot nu onderbelichte groep van ouders een uithuisplaatsing beleven. Wanneer een kind uit huis geplaatst wordt, is dit een ingrijpende gebeurtenis. De kinderen zien hun ouders nauwelijks meer en moeten wennen aan een nieuwe gezinssituatie met andere gewoonten en regels. De ouders zijn niet langer opvoeder en moeten deze taak overdragen aan de pleegouders. Die moeten op hun beurt een manier vinden om de pleegkinderen in hun gezin te integreren en het contact met de biologische ouders zo goed mogelijk in te vullen. Want al zijn de eigen ouders – al dan niet tijdelijk – niet meer de opvoeders, ouders zijn en blijven ze. Doordat uithuisplaatsing ingrijpt in een fundamentele relatie, namelijk de ouder-kindrelatie, maakt het de betrokkenen zeer kwetsbaar. In Nederland worden relatief veel kinderen uit huis geplaatst. Zo ging het in 2010 om zo’n 53.000 kinderen (Clarijs 2012). Ook ten opzichte van ons omringende westerse landen worden in Nederland zeer veel kinderen uit huisgeplaatst: 7 keer zoveel als in Frankrijk, 28 keer zoveel als in België, 42 keer zoveel als in Portugal, 84 keer zoveel als in Denemarken, Noorwegen en Finland (Clarijs 2012). Hoewel er veel onderzoek gedaan is naar wat uithuisplaatsing voor kinderen betekent en de juridische kanten ervan, bleef de beleving van de ouders onderbelicht. Doel van dit onderzoek was daarom het in kaart brengen van de ervaringen van ouders van wie het kind uit huis geplaatst werd. Onderzoeksmethode Dit kwalitatieve onderzoek focust op de ingrijpende ervaring in het leven van ouders van wie het kind uit huis geplaatst is. Dit noemt men de ‘geleefde ervaring’. Wanneer het om de betekenis of essentie van een geleefde ervaring voor een persoon of groep gaat, wordt dit fenomenologisch onderzoek genoemd (Patton 2002). Het gaat daarbij vooral om wat de geleefde ervaring voor de betrokkenen betekent. De analyse van de interviews concentreert zich daarom op de vraag welke thema’s een terugkerende rol spelen in de verhalen van de ouders en in hoeverre deze elkaar overlappen. In samenwerking met een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp werden ouders benaderd voor interviews over hoe zij de uithuisplaatsing beleefd hebben, welke gevoelens deze ervaring bij hen opriep en wat het voor hen betekent dat het kind (tijdelijk) door pleegouders wordt opgevoed. Vanwege de vaak moeilijke en complexe omstandigheden bij uithuisplaatsing bleek het lastig om ouders te vinden die aan de interviews mee wilden en konden werken. Hierdoor zijn uiteindelijk maar twee interviews afgenomen, met een moeder en een ouderpaar. Niettemin leverden deze een grote hoeveelheid informatie op. Resultaten Kijkend naar de thema’s die uit de analyse naar voren komen, staat opof- fering centraal. De ouders zetten zichzelf bewust op de tweede plaats door hun eigen belangen ondergeschikt te maken aan die van het kind. Met deze opoffering raken de ouders echter ook iets kwijt, het is geen makkelijke opgave. Het gaat gepaard met pijn en verdriet. Deze kerncategorie in hun beleving wordt daarom omgeven door complexe en soms heftige ambivalente gevoelens en denkbeelden. Moeder: ‘Je probeert eerst een verstandige beslissing te nemen uit het oogpunt van de beide kinderen. En die gaan niet altijd bepaald over rozen, moet ik zeggen. [lachje] Da’s vaak heel, ja heel, heel dubbel. Dubbele vragen, dubbele antwoorden, alles.’1 Deze ambivalentie is aan de orde, zowel bij het besluit al dan niet tot uithuisplaatsing over te gaan, als tijdens de uithuisplaatsing. Zo speelt voor de ouders hun eigen angst om de kinderen te verliezen een grote rol. Zij kunnen moeilijk overzien wat hun te wachten staat en maken zich daarnaast zorgen over waar hun kinderen terecht zullen komen, en of bijvoorbeeld broertjes bij elkaar kunnen blijven. Het wordt door de ouders echter ook als heel positief ervaren dat de kinderen in het pleeggezin tot rust komen en deel van een ‘gewoon gezin’ kunnen zijn. De ouders waarderen dat de kinderen op deze manier ook een voorbeeld zien van hoe een familie naar hun idee hoort te zijn. Moeder: ‘Bij ons was alleen maar ruzie eigenlijk. Op een gegeven moment alleen nog maar. En in het pleeggezin was er gewoon weer iedere avond om vijf uur eten op tafel en de warmte van een gezin. Dat was bij ons eigenlijk helemaal weg. En dat heeft ze denk ik 16 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 16 21-05-14 09:01 Johanna Gröne toch ook wel goed gedaan. Dat ze meegemaakt hebben dat het ook anders kan.’ Hoewel de ouders de kansen voor het kind, zoals een stabiele, veilige gezinssituatie, zwaarder vinden wegen dan hun eigen belang, neemt dit niet weg dat er sprake is van ambivalentie, omdat naast deze verstandelijke overwegingen ook gevoelens van gemis en verlies spelen. Gedurende de uithuisplaatsing kijken ouders eveneens vooral naar wat hun kinderen nodig hebben, maar kampen zij met de beperkte invloed die zij nog kunnen uitoefenen. Zij willen betrokken blijven en tegelijkertijd de kinderen ruimte geven om te aarden in hun nieuwe omgeving. Als de kinderen zich in het pleeggezin op hun gemak voelen, wordt het voor de ouders ook makkelijker om de situatie te accepteren. Verder helpt het als ouders het idee hebben dat de pleegouders ongeveer dezelfde opvattingen over opvoeden hebben. Desondanks kunnen gemakkelijk conflicten ontstaan waarbij de ouder zich te kort gedaan voelt in zijn rol. Dit hoeven geen grote kwesties te zijn, vaker gaat het over kleine dingen zoals bijvoorbeeld het uiterlijk. Moeder: ‘Natuurlijk, je bent het niet altijd eens met de dingen die gebeuren. Ik bedoel, M. had heel mooi, erg lang haar, krullend haar voordat hij daar naar toe ging en ik had wel gezegd tegen hen van hij moet wel naar de kapper toe, maar ja toen die terugkwam was die helemaal gekortwiekt en dat was natuurlijk niet de bedoeling. Ik dacht meer aan alleen de puntjes en zo. Dus ja. Dat zijn natuurlijk wel dingen dat je dan denkt van ja, pff, zonde, weet je wel, had het even overlegd of zo.’ Voor de ouders is het dus lastig om een balans te vinden tussen enerzijds de kinderen loslaten en de opvoeding overdragen aan de pleegouders en anderzijds grip te houden op wat er met de kinderen gebeurt. Dit leidt tot spanningen die de uithuisplaatsing, die toch al gepaard gaat met veel emoties, kan bemoeilijken. Conclusie Uit dit onderzoek komt naar voren dat ouders van wie het kind uit huis geplaatst wordt met veel ambivalente gevoelens worstelen. Ondanks hun eigen gemis, verdriet en hun beperkingen, streven zij naar het beste voor hun kinderen en stellen hun behoeftes voorop, zelfs als ouders hiervoor hun eigen belangen moeten opgeven. In de praktijk wordt echter vooral uitgegaan van condities en competenties waaraan ouders moeten (gaan) voldoen. Meer erkenning voor de bereidheid van ouders zich op te offeren en voor de emotionele prijs daarvan zou hun steun kunnen bieden. De uitkomsten zijn slechts beperkt generaliseerbaar vanwege de zeer kleine omvang van de onderzoeksgroep en het feit dat met ouders gesproken is die vrijwillig voor uithuisplaatsing kozen of coöperatief waren. Daarnaast was de uithuisplaatsing kort geleden, vanuit de gedachte dat ouders zich deze ervaring dan nog goed kunnen herinneren en er zo min mogelijk vertekening optreedt door het verstrijken van tijd. Uit de gesprekken kwam naar voren dat de situatie voor ouders moeilijker wordt naarmate de uithuisplaatsing langer duurt. Het is de vraag hoe ouders uithuisplaatsing beleven wanneer hun kind al jaren in een pleeggezin leeft en er geen hoop meer is op terugkeer. Verder onderzoek naar de beleving van ouders is dan ook noodzakelijk, voordat aan de uitkomsten bijvoorbeeld beleidsmaatregelen verbonden kunnen worden. Johanna Gröne is afgestudeerd in Zorg, Ethiek en Beleid aan de Universiteit Tilburg. Dit onderzoek werd samen met Hans Hebing uitgevoerd in het kader van het vak ‘Veldverkenning en veldonderzoek’, onder begeleiding van prof. dr. Anne Goossensen. Een samenvatting van dit onderzoek is eerder gepubliceerd op Zorgethiek.nu (http://zorgethiek.nu/het-leven-gaat-niet-alleen-maarover-roosjes-fenomenologisch-onderzoek-naaruithuisplaatsing/). Bronnen 1. Clarijs, R. De dreigende beleidsklucht van de transitie jeugdzorg: De olifant in de kamer van het Nederlandse jeugdbeleid. Jeugdbeleid 2012; 6(3): 145-167. 2. Patton, M.Q. Qualitative Research & Evaluation Methods (3de ed.). Thousand Oaks: Sage Publications, 2002. Noot 1. Citaten uit de interviews zijn geredigeerd voor betere leesbaarheid. JA! zomer 2014 17 9377_V01_fc.indd 17 21-05-14 09:01 ONDERZOEK De JGZ zit op een schat aan informatie over de jeugd Interview met dr. Liesbeth Meuwissen, arts M&G, profiel JGZ, epidemioloog en ex-tropenarts Esther Hafkamp-de Groen ‘Werken in de tropen geeft een arts een schat aan ervaring, waar de Nederlandse gezondheidzorg van kan profiteren.’ Dat blijkt wel uit het interview met dr. Liesbeth Meuwissen, sinds 2009 werkzaam als jeugdarts bij GGD Gelderland Midden te Arnhem. Liesbeth was voorheen als tropenarts werkzaam in de periode van 1993-2004 in zuidelijk en westelijk Afrika en Midden-Amerika. Kun je iets meer over jezelf vertellen? ‘In Maastricht heb ik geneeskunde gestudeerd en aansluitend heb ik de opleiding tot tropenarts gevolgd, wat bestaat uit een jaar opleiding in de chirurgie, een jaar opleiding gynaecologie en drie maanden tropenopleiding, die onder andere gaat over tropische ziekten, epidemiologie en management. Samen met mijn man ben ik vertrok- Liesbeth Meuwissen ken naar Lesotho, in zuidelijk Afrika. Ik heb daar 3,5 jaar als districtsdokter gewerkt in het St. James Mission Hospital, daarna ruim twee jaar in Niger, in westelijk Afrika, als adviseur districtsgezondheidszorg, en nog vijf jaar in Midden-Amerika als onderzoeker.’ Liesbeth benadrukt dat vergeleken met de Nederlandse gezondheidszorg, de curatieve zorg en preventieve zorg in de tropen veel minder gescheiden zijn. Liesbeth: ‘Dat kan best ingewikkeld zijn, omdat het soms verschillende attitudes op hetzelfde moment vraagt. Zo zat je bijvoorbeeld in overleg met dorpshoofden over het aidsprogramma en ondertussen lag er iemand in de verloskamer waarvan je moest beslissen of het wel of geen sectio moest worden.’ Welke ervaring heb je nog meer opgedaan in Afrika wat mogelijk een leerpunt is voor de Nederlandse gezondheidszorg? ‘Eén van de belangrijke dingen die ik in Lesotho en Niger heb geleerd, is om de bevolking te betrekken bij het ontwerpen en soms in de organisatie van gezondheidsprogramma’s. Wil je als westerse gezondheidszorgmedewerker iets kunnen bereiken wat duurzaam is, dan zul je dat samen met de lokale staf en met de bevolking moeten doen. Deze participatieve benadering is in Nederland niet heel gebruikelijk. Ik denk dat ex-tropenartsen in dit opzicht een verfrissende inbreng kunnen hebben in Nederlandse gezondheidsprogramma’s.’ Hoe ben je in het onderzoek terecht gekomen? ‘Ik heb altijd interesse gehad om zichtbaar te maken wat het effect is van mijn handelen. In Lesotho schreef ik jaarverslagen en daarin werd ook het bereik van de vaccinaties, de percentages ondervoeding en het percentage begeleide bevallingen berekend. Ook werd Het mooie van de JGZ is dat je zowel individuele zorg verleent als zorg gericht op de populatie als geheel. Dat spreekt me aan. door alle verpleegkundigen geturfd wat de ziektes waren van de mensen die ze onderzocht hadden; zo konden we bijvoorbeeld volgen hoe de hiv/aidsepidemie zich ontwikkelde. In Niger heb ik op basis van rapportages uit de gezondheidscentra het effect van de invoering van een systeem van medicijnvoorziening op het gebruik van de gezondheidszorg geëvalueerd. Dat onderzoek resulteerde in mijn eerste publicatie in Health Policy and Planning (2002).’ 1 In Midden-Amerika werkte Liesbeth bij een regionaal onderzoeksinstituut, The Central American Health Institute (ICAS), aan een onderzoeksprogram- 18 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 18 21-05-14 09:01 ma gericht op de preventie van ongewenste tienerzwangerschap in Nicaragua. Op dit onderzoek is ze gepromoveerd. Eén van de belangrijke dingen die ik in Lesotho en Niger heb geleerd, is om de bevolking te betrekken bij het ontwerpen en soms in de organisatie van gezondheidsprogramma’s. Kun je wat meer over je promotieonderzoek vertellen? ‘Ik heb in Nicaragua onderzoek gedaan naar het verbeteren van seksuele en reproductieve gezondheidszorg voor jongeren. In Nicaragua was acht procent van de meisjes moeder of zwanger als ze vijftien jaar waren en vijfenveertig procent als ze negentien jaar waren. In Nicaragua startte toen juist een onderzoek om middels vouchers anticonceptie toegankelijk maken. Dit onderzoek werd uitgevoerd onder leiding van de Nederlandse epidemioloog Anneke Gorter die al zestien jaar in Nicaragua werkzaam was. Het was een samenwerkingsverband tussen de Universiteit van Londen en ICAS. Ik kon daarin meedraaien, en dat gaf mij de ruimte om voor mijn kinderen te zorgen, als zowel inhoudelijk zeer interessant en relevant bezig te zijn.’ In het voucherprogramma werden aan ruim 30.000 jongeren van twaalf tot twintig jaar uit arme wijken vouchers uitgedeeld. Hiermee konden ze naar twintig door ICAS gecontracteerde gezondheidscentra voor één à twee consulten voor seksuele voorlichting, anticonceptie, een zwangerschapstest of zwangerschapscontrole en/of geslachtsziektebehandeling. ‘Ik heb dit programma van alle kanten onderzocht, in nauwe samenwerking met het ICAS-team, Anneke en mijn promotor André Knottnerus, hoogleraar huisarts- geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht. Het voucherprogramma bleek een effectieve benadering te zijn om de behoeften te vervullen van tienermeiden in Nicaragua, en om het gebruik en de kwaliteit van de zorg én van anticonceptie te doen toenemen.’2,3 In de beginfase van haar onderzoek heeft Liesbeth de master Epidemiologie gevolgd aan de Universiteit van Londen. ‘Deze master (een ‘distance learning program’ aan de London School of Hygiene and Tropical Medicine) is een aanrader als je onderzoeker wilt worden. Een sterk punt van deze opleiding vind ik dat er ook veel aandacht wordt besteed aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen om fondsen te werven, en aan het schrijven van artikelen om daarna je resultaten gepubliceerd te krijgen. Het ‘distance’-programma kan naast je werk gedaan worden en duurt twee tot vijf jaar, afhankelijk van de hoeveelheid tijd die je eraan kunt besteden. Het heeft mij erg geholpen om de vaardigheden te verkrijgen die nodig waren om de data te analyseren en de artikelen te schrijven.’ Wat kunnen jeugdartsen met de uitkomsten van je promotieonderzoek doen? ‘De resultaten van het onderzoek zijn gebruikt om op diverse plaatsen in de wereld nieuwe voucherprogramma’s op te zetten voor groepen die niet bereikt worden door de zorg. Doordat deze groepen zo ‘financieel aantrekkelijk’ worden voor de zorgverleners, blijken die ineens bereid de organisatie en kwaliteit van hun zorg aan te passen. Die ervaring is niet alleen voor tieners opgedaan, maar ook voor sekswerkers, lijmsnuivers, zwangere vrouwen met weinig geld en andere groepen die doorgaans weinig aanzien hebben bij de gezondheidswerkers. Wanneer de sociale positie of eigen bijdragen voor de zorgkosten een belemmering vormen voor toegang tot zorg of voorzieningen voor bepaalde groepen, kan een vouchersysteem mogelijk ook in Nederland verandering brengen.’ De terugkeer in Nederland ‘Toen ik eind 2004 terugkeerde in Nederland heb ik eerst als epidemioloog gewerkt bij het NIVEL, het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg. Ik heb bij het NIVEL onder andere onderzoek gedaan rondom eerstelijnszorg, kwaliteit van de huisartsgeneeskunde en benchmarking huisartsenzorg.4,5 Daardoor ben ik weer geïntegreerd in het Nederlandse zorgsysteem. Omdat ik onderzoek vooral leuk vind als het mijn eigen onderzoeksvragen betreft, ben ik in 2009 gaan werken binnen de JGZ. Hierdoor kreeg ik weer meer feeling met de praktijk van de zorg in een veld waarin nog veel te onderzoeken is. Het mooie van de JGZ is dat je zowel individuele zorg verleent als zorg gericht op de populatie als geheel. Dat spreekt me aan.’ Het voucherprogramma bleek een effectieve benadering te zijn om de behoeften te vervullen van tienermeiden in Nicaragua, en het gebruik en de kwaliteit van de zorg én van anticonceptie te doen toenemen. Waar ben je zelf momenteel mee bezig? ‘Toen ik bij de JGZ kwam werken viel mij op dat er erg veel geregistreerd werd, maar dat deze informatie niet gebruikt werd voor beleid. Ik heb me ingezet om de waardevolle informatie van de registraties te ontsluiten. Op basis hiervan heb ik rapporten geschreven om allerlei beleidsvragen te beantwoorden, zowel voor onze eigen bedrijfsvoering – inhoud en kwaliteit – als richting gemeenten. Ik was erg benieuwd hoe ze dat bij andere GGD’en deden. Daarom heb ik in het kader van de tweede fase opleiding tot arts Maatschappij en Gezondheid diverse ervaren JGZ-onderzoekers en epidemiologen van verschillende GGD’en geïnterviewd. Het bleek dat er overal veel geregistreerd werd in het JA! zomer 2014 19 9377_V01_fc.indd 19 21-05-14 11:33 elektronische kinddossier, maar dat de geregistreerde informatie nauwelijks gebruikt werd voor rapportages aan gemeenten. De databestanden werden vaak als te complex beschouwd en de registraties te onbetrouwbaar. Een belangrijke factor hierin is de manier waarop de basisdataset in het digitaal kinddossier is opgezet. Ik heb over deze problematiek een artikel geschreven in Medisch Contact in januari 2013, waarin ook aanbevelingen staan om dit op te lossen.’6 ‘De JGZ heeft een unieke positie als het gaat om inzicht in de populatie en dat inzicht is belangrijk voor de toekomst. JGZ-organisaties zijn nu met name Als we beter zicht krijgen op de gezondheid van de hele populatie en op de factoren die daarop van invloed zijn, kunnen jeugdartsen hun rol als sociaal geneeskundige beter spelen, én een essentiële bijdrage leveren aan goed beleid voor de jeugd. gericht op de individuele zorg voor het kind en besteden over het algemeen weinig aandacht aan output op het gebied van de hele populatie. Als we beter zicht krijgen op de gezondheid van de hele populatie en op de factoren die daarop van invloed zijn, kunnen jeugdartsen hun rol als sociaal geneeskundige beter spelen én een essentiële bijdrage leveren aan goed beleid voor de jeugd. Dit is niet eenvoudig. Om hiertoe te komen is het essentieel dat we kritisch kijken naar onze registratie en afspreken wat we altijd en op welke manier we dat registreren, zodat de registratie betrouwbaarder en vollediger wordt en meerdere doelen kan dienen. Registratie ten behoeve van de individuele zorg is natuurlijk essentieel, maar daarnaast zouden een aan- tal zaken ‘telbaar’ moeten zijn, zodat rapportages mogelijk zijn, zowel voor interne doeleinden (kwaliteitsbewaking en feedback) als naar gemeenten toe. Goed nieuws is dat er onlangs een commissie Basisdataset binnen het NCJ is gevormd. In deze commissie wordt nagedacht hoe we de basisdataset kunnen aanpassen, zodat het toekomstbestendig wordt en onze digitale registratie ook geschikt is om informatie over de populatie te verkrijgen.’ Wat is leuk aan het doen van onderzoek? ‘Het interessante aan onderzoek doen is dat je kunt evalueren wat je doet en of je de bijdrage die je denkt te leveren ook daadwerkelijk levert. Onderzoek maakt zichtbaar wat je doet, het geeft verdieping van je werk en door onderzoek ga je het werk beter begrijpen. Je kunt je werkuitvoering en de kwaliteit van je werk verbeteren. Doordat je afstand neemt van de praktische uitvoering en meer beschouwend naar het werk kijkt, krijg je nieuwe inzichten. Het aantrekkelijke van promotieonderzoek is dat je goed begeleid wordt, je de kans krijgt je echt te verdiepen en je enorm veel kunt leren op een gebied waar je interesse ligt.’ Heb je nog tips voor (aanstaande) onderzoekers? ‘Uit de digitale kinddossiers is veel zinvolle informatie te halen. Echter, dit zijn altijd ‘vuile data’, omdat registratie niet het primaire doel is van de hulpverlener. Door tijdsdruk, andere prioriteiten tijdens het consult of door slordigheid zitten er soms ‘onbegrijpelijke’ dingen in. Deze registraties kunnen desondanks bruikbaar zijn, mits er iemand met verstand van de inhoud meekijkt naar de cijfers en deze ook mee kan interpreteren. Soms is er namelijk een ‘vertaalslag’ nodig om de cijfers te kunnen duiden. Deze stappen zijn door onderzoekers of epidemiologen die ver van de werkvloer staan meestal niet goed te maken. Daarom is het zo belangrijk dat binnen GGD’en JGZ-professionals de samenwerking met de epidemiologen/onderzoekers opzoeken. Zij hebben veel kennis en kunde van onderzoek doen, en samen kun je prachtige dingen halen uit de digitale dossiers, zonder dat je zelf eerst epidemioloog hoeft te worden. De JGZ zit op een schat aan informatie over de jeugd!’ Het is essentieel dat we kritisch kijken naar onze registratie en afspreken wat we altijd en op welke manier we dat registreren, zodat de registratie betrouwbaarder en vollediger wordt en meerdere doelen kan dienen. Referenties 1. Meuwissen LEMM (2002), Problems of cost recovery implementation in district health care: A case study from Niger, Health Policy and Planning, 2002, 17(3): 304-313. 2. Meuwissen LE, Gorter AC, Knottnerus AJ (2006). Impact of accessible sexual and reproductive health care on poor and underserved adolescents in Managua, Nicaragua: a quasi-experimental intervention study. J Adolesc Health 2006; 38(1):56. 3, Meuwissen LE (2006). Improving sexual and reproductive health care for poor and underserved girls Impact of a voucher program on access and quality of primary care in Nicaragua, proefschrift 20-09-2006. 4. Meuwissen LE, Bakker de DH (2009). CQ-index huisartsenzorg: om de ervaringen van patiënten te meten en praktijken te kunnen vergelijken. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2009 Okt 53 (43) 2087-2093. 5. Meuwissen LE, Voorham A.J.J, Schouten G.M., Bakker de DH (2010). Hoe te komen tot een populatiegerichte huisartsenzorg? Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 2010 88 (7) , 381-387. Meuwissen. 6. Meuwissen LE (2013), E-dossier jgz leidt nog niet tot inzicht, Druk op de knop geeft informatie zonder betekenis. Medisch Contact 2013 (2), 80-82 http:// medischcontact.artsennet.nl/archief-6/ tijdschriftartikel/126333/edossier-jgzleidt-nog-niet-tot-inzicht.htm. 20 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 20 21-05-14 09:01 Eindelijk... Geitenmelk! Nieuw Neder in land De eerste moderne babyvoeding op basis van licht verteerbare geitenmelk Geitenmelk staat bekend om een aantal natuurlijke voordelen, waaronder lichte verteerbaarheid1. Kabrita babyvoeding combineert de natuurlijke voordelen van geitenmelk met een moderne formulering die voldoet aan de laatste inzichten voor gezonde voeding. Kabrita babyvoedingen zijn o.a. verrijkt met DHA, AA, Prebiotische vezels en de unieke DigestX vetblend, waarvan uit onderzoek blijkt dat het bijdraagt aan een optimale energie opname2. Kabrita is de eerste babyvoeding op basis van geitenmelk die volledig voldoet aan de Europese richtlijn 2006/141/EG. Kijk voor meer informatie op www.kabritaonline.nl of neem contact op via 088 -11 63 661 of [email protected] 1 Belangrijke mededeling: Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor baby’s. Kabrita is een merk van Hyproca Nutrition B.V. 9377_V01_fc.indd 21 2 Park, Y.W. 2006. Goat milk – Chemistry and Nutrition. Chapter in: Handbook of milk of non-bovine mammals. Y.W. Park and G.F.W. Haenlein, Blackwell Publishing. Bar-Yoseph, F. et al. 2013. Review of sn-2 palmitate oil implications for infant health. Prostaglandins, Leukotrienes and essential fatty acids 89, 139-143. 21-05-14 09:01 JEUGDGEZONDHEIDSZORG - IN HET BUITENLAND Sint Maarten: niet alleen een onbezorgd tropisch paradijs Jeugdgezondheidszorg op Sint Maarten Josien van Wijk Sinds september 2012 werkt Josien van Wijk als jeugdarts op Sint Maarten. Zij solliciteerde op een advertentie van BKV Artsen Intermediair, waarmee haar overstap in gang werd gezet. Voor de artikelenreeks ‘Jeugdgezondheidszorg in het buitenland’ heeft de JA!-redactie aan Josien gevraagd over haar ervaringen met de jeugdgezondheidszorg op Sint Maarten te vertellen. Het zijn twee artikelen geworden. In dit nummer leest u in het eerste gedeelte vooral feiten over Sint Maarten; in het tweede gedeelte vertelt Josien over haar werkvelden. In het volgende JA!-nummer gaat Josien op enkele onderwerpen dieper in. Sint Maarten1,2 Sint Maarten is één van de Bovenwindse Eilanden. Saba en Sint Eustatius liggen op steenworp afstand. Sinds 10 oktober 2010 is het een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Sint Maarten deelt het eiland met het Franse Saint Martin. De bewoners kunnen zich vrij over beide delen van het eiland Josien van Wijk bewegen. Het (kleinere) Nederlandse deel van het eiland heeft een oppervlakte van 34 km2. In het Nederlandse deel wonen ongeveer 50.000 inwoners, waarvan een deel niet is geregistreerd (illegaal). Sint Maarten kent een multiculturele bevolkingssamenstelling: zeventig procent van de inwoners van Sint Maarten is elders geboren en het eiland kent 118 nationaliteiten (volkstelling 2011). Het aantal immigranten groeit nog steeds. Kinderen en jongeren maken 28 procent van de bevolking uit. Engels is de taal die het meest gesproken wordt (voertaal) op Sint Maarten, gevolgd door Nederlands en Spaans. Het eiland is een belangrijke toeristenbestemming; dagelijks meren meerdere cruiseschepen aan. Toerisme is dan ook de voornaamste economische bron van inkomsten. Kwetsbaar De levensomstandigheden zijn gemiddeld te vergelijken met die in Nederland en de VS, aldus Unicef. Er is wel relatief veel armoede op het eiland, vooral onder de geëmigreerde Dominicanen. De werkloosheid is de laatste jaren gestegen (tot ongeveer twaalf procent); onder jongeren is de werkloosheid hoog (29 procent). Doordat het eiland ook nauwelijks een jeugd- en jongerenbeleid kent, emigreren veel jongeren (met als gevolg een braindrain). Het eiland kent problemen rondom drugs en criminaliteit van jongeren, waardoor mensen zich niet veilig voelen. Vrouwen en kinderen/jongeren zitten in een kwetsbaardere situatie dan mannen. Dat blijkt alleen al uit het feit dat vrouwen twee keer vaker juridische, financiële en medische hulp aanvragen. Er zijn veel echtscheidingen en eenoudergezinnen. Gezondheidszorg op Sint Maarten Van de totale begroting van Sint Maarten maakt de gezondheidszorg volgens het rapport van Unicef tien procent uit (ongeveer 42 miljoen Antilliaanse guldens = € 18,5 miljoen), wat in vergelijking met andere landen relatief veel is. Het geld wordt vooral besteed aan curatieve zorg; elf procent gaat naar preventie. De gezondheidszorg wordt door 89% van de bevolking als goed of zeer goed beoordeeld. De kindersterfte is laag (7,6 per 1000 levendgeborenen) en de levensverwachting ligt bij 79 jaar. Op Sint Maarten zijn vaccinaties voor iedereen kosteloos, ook voor niet-geregistreerde inwoners. Voor de overige medische zorg moet men zich verzekeren. Twaalf procent van de bevolking heeft geen ziektekostenverzekering. Gezondheidsproblemen op Sint Maarten We zien veel overgewicht en obesitas veroorzaakt door leefstijl en eetgewoonten. Unicef maakt zich hier zorgen over, ook vanwege de gevolgen voor het zorgstelsel in de toekomst. Kinderen en jongeren hebben ook veel psychosociale problemen zoals slechte woonsituaties, ouders die veel van huis zijn waardoor de kinderen alleen 22 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 22 21-05-14 09:01 thuis zijn en kinderen die opgroeien in armoede. Sint Maarten kent het hoogste aantal HIV-gevallen van de Nederlandse Antillen (664 gevallen tussen 1985 en 2010). Onder jongeren komt HIV overigens nauwelijks voor. Statistische informatie ontbreekt voor een belangrijk deel, waardoor maatregelen op het gebied van gezondheid lastig te monitoren zijn. Tienerzwangerschappen Een probleem dat extra opvalt, is het relatief hoge aantal tienerzwangerschappen: Unicef beschrijft dat bij negen procent van de zwangerschappen de moeder onder de twintig jaar was (ter vergelijking: in heel Nederland in 2012: 0,45 procent). De belangrijkste redenen die hiervoor genoemd worden, zijn de slechte communicatie over seksualiteit en zwangerschap tussen ouders en kinderen en de seksuele voorlichting op school die niet aansluit bij de belevingswereld van de jongeren. Veel meisjes staan er alleen voor als ze zwanger zijn; de vaders raken uit beeld. Deze gang van zaken komt al generaties lang op Sint Maarten voor. De nieuwe Staatsregeling geeft kinderen sinds kort wel recht om te weten wie hun vader is en recht op zijn financiële steun. Consultatiebureau De jeugdgezondheidszorg valt onder het ministerie van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid en is naast de sectie Algemene Jeugdgezondheidszorg één van de secties van de afdeling Collectieve Preventie. Sint Maarten heeft een Baby Wellness Clinic (consultatiebureau) voor de kinderen van nul tot bijna vier jaar en een afdeling schoolgezondheidszorg (SGZ) voor de kinderen van vier tot zeventien jaar. Op de Baby Clinic werken twee verpleegkundigen en een assistente vijf dagen per week. Zelf werk ik daar vier dagen per week. Na de geboorte komen de ouders met hun pasgeborene naar het consultatiebureau. Sommige mensen komen al binnen een week en anderen pas na twee tot drie maanden. Dat komt omdat er niet gewerkt wordt met een oproepsysteem. De mensen komen dus wanneer het hen uitkomt. Het ziekenhuis geeft wel de folder mee van het consultatiebureau. Op het consultatiebureau worden de kinderen gewogen, gemeten en lichamelijk onderzocht. Ouders krijgen gezondheidsadviezen over bijvoorbeeld voeding en verzorging van de baby. Sinds ik in oktober 2013 in samenwerking met de GGD Den Haag en Jong Florence de Van Wiechentraining heb verzorgd, kunnen nu ook de verpleegkundigen het Van Wiechenonderzoek uitvoeren. Er werd nog geen visusonderzoek gedaan op het consultatiebureau, maar sinds kort voer ik ook de APK-visustest voor de driejarigen uit. Helaas hebben we op dit moment nog geen hielprik of neonatale gehoorscreening voor de pasgeborenen. De minister van VWS heeft eind 2013 besloten om de hielprik te introduceren op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden): vanaf 2015 hopen we pasgeborenen op Sint Maarten met de hielprik te kunnen onderzoeken. Wat betreft de neonatale gehoorscreening ben ik op dit moment bezig met een verkenning van de mogelijkheden. Het eiland beschikt echter (nog) niet over mogelijkheden voor aanvullende diagnostiek en verdere begeleiding mocht een kind met een verminderd gehoor worden opgespoord. Schoolgezondheidszorg Op de afdeling SGZ werken vier verpleegkundigen en twee assistentes. Er zijn 24 basisscholen op het eiland en zes middelbare scholen. De kinderen zijn vanaf vier jaar leerplichtig, maar de meeste scholen nemen gedurende het lopende schooljaar geen nieuwe leerlingen aan, waardoor veel kinderen ruim na hun vierde verjaardag op school starten. Een aantal scholen heeft wel een ‘early stimulation’-groep voor kinderen vanaf drie jaar, een peuterspeelzaal met een extra programma. Dit is te vergelijken met de Nederlandse voorschool. Verder is er een flink aantal crèches op het eiland. De lessen zijn over het algemeen van 7.30 uur tot ongeveer 12.30 uur. ’s Middags is er geen school, sommige scholen hebben wel een naschoolse opvang, net als sommige crèches. Vaccinatieprogramma Voor kinderen van vier jaar en ouder is het vaccinatieprogramma een schoolgebonden programma. Op basis van de leerlingenlijsten van de scholen wordt nagegaan of de kinderen vaccinaties nodig hebben. De ouders van deze kinderen ontvangen een toestemmingsformulier. Als ouders dit formulier getekend hebben, gaan de verpleegkundigen naar de scholen om daar de vaccinaties te geven. Ouders kunnen ook op kantoor komen om hun kind te laten vaccineren door de verpleegkundigen. Zij kunnen daar bovendien terecht voor vragen over vaccinaties, Cruiseschepen in de haven van Philipsburg, Sint Maarten JA! zomer 2014 23 9377_V01_fc.indd 23 21-05-14 09:01 voeding en eventueel over opvoeding, voor wegen/meten of de visustest. Het vaccinatieprogramma vertoont overeenkomsten met het Nederlandse schema. Wij gebruiken op dit moment echter een DKTP-Hib-vaccin en een aparte hepatitis B-vaccinatie. De BMR wordt op de leeftijd van één en vier jaar gegeven. In 2013 hebben we de pneumokokkenvaccinatie ingevoerd voor kinderen onder de leeftijd van twee jaar en de HPV-vaccinatie voor meisjes van negen en tien jaar. De meeste van onze vaccins kopen we in via het PAHO-RF (Pan American Health Organization Revolving Fund). Zij onderhandelen met leveranciers om zo de laagst mogelijke prijs voor vaccins te verkrijgen. Screening Kinderen van vijf en tien jaar krijgen een screening aangeboden, waarbij een gezondheidsvragenlijst doorgenomen wordt met vragen over voeding, beweging, slapen, zindelijkheid, tandenpoetsen, tandartsbezoek en recente ziektes. De kinderen worden gewogen en gemeten en er wordt een visustest gedaan. Helaas lukt het vanwege capaciteitsproblemen niet om alle vijf- en tienjarigen te zien. Voor de kinderen van de middelbare scholen is er op dit moment geen programma. Om gemiste vaccinaties in te halen kunnen kinderen en ouders wel bij ons terecht. Naast de contactmomenten kunnen de verpleegkundigen op verzoek van school ook gezondheidsvoorlichting geven over bijvoorbeeld hygiëne, voeding of seksualiteit. Mondgezondheidszorg Binnen de afdeling jeugdgezondheidszorg werkt ook een TGVO-medewerker (tandheelkundige gezondheidsvoorlichting en opvoeding). Zij geeft voorlichting over mondgezondheidszorg op scholen, crèches en naschoolse opvang. De afgelopen drie jaar was er een mobiele tandheelkundekliniek actief, waar de tandarts samen met de TGVO-medewerker de gebitten van de schoolkinderen van de zeven openbare basisscholen onderzocht, fluoridebehandelingen gaf en sealant voor de eerste blijvende kiezen. Dit project wordt op dit moment geëvalueerd en kan hopelijk in de toekomst voortgezet worden voor alle basisscholen. De Deelnemers aan een training verzorgd door het RIVM met deelnemers uit Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, samen met trainers van het RIVM meeste ouders gaan hier namelijk niet met hun kinderen naar de tandarts en het aantal kinderen met cariës is dan ook groot. Mogelijkheden tot verwijzing Er zijn ongeveer 22 huisartsen actief op het eiland. In het ziekenhuis werken op dit moment twee kinderartsen en een aantal andere specialisten. Voor meer gespecialiseerde zorg worden volwassenen en kinderen veelal verwezen naar Curaçao of Colombia. Voogdijraad Er is een voogdijraad die zich bezig houdt met onder andere de voogdij van kinderen, bijvoorbeeld bij minderjarige ouders. Zij houdt zich ook bezig met het onderzoek naar kindermishandeling. Mijn werk als jeugdarts Naast jeugdarts ben ik ook waarnemend hoofd van de sectie jeugdgezondheidszorg. In de veertig uur dat ik werk, houd ik me dus niet alleen met de uitvoering van het werk bezig, maar ook met beleids- en managementtaken zoals het aansturen van medewerkers en het maken en uitvoeren van plannen voor de ontwikkeling van de jeugdgezondheidszorg. Er is geen gestructureerde ondersteuning vanuit Nederland, maar gelukkig kan ik bij oud-collega’s terecht met vragen. De GGD Den Haag heeft een project uitgevoerd voor de ondersteuning van de jeugdgezondheidszorg op de ‘BES’eilanden. Hierdoor is het ook mogelijk geweest om de Van Wiechentraining te organiseren. Het voorlichtingsmateriaal dat we gebruiken maken we zelf, waarbij we wel naar Nederland en omringende eilanden kijken als voorbeeld. We gebruiken een papieren dossier dat we zelf hebben ontwikkeld, naar voorbeeld van de dossiers van Nederland, Curaçao en Aruba. Voor de toekomst hoop ik dat we de jeugdgezondheidszorg hier verder kunnen uitbouwen met bijvoorbeeld een of meerdere contactmomenten in het voortgezet onderwijs, gebruik van de SDQ-vragenlijsten en de introductie van de hielprik en (neonatale) gehoorscreening. En mijn grote wens is dat er meer opvoedingsondersteuning voor ouders beschikbaar komt. In de volgende JA! ga ik wat dieper in op enkele specifieke problemen waar JGZ-Sint Maarten mee te maken heeft. Ondertussen kunt u mijn belevenissen volgen via http://jeugdartssintmaarten. wordpress.com. Noten 1. Veel feiteninformatie stamt uit het Unicef-rapport uit 2013: United Nations Children’s Fund (UNICEF) 2. United Nations Children’s Fund (UNICEF) (2013) : De situatie van kinderen en jongeren op Sint Maarten – Hoofdbevindingen en aanbevelingen (12 pag.). 24 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 24 21-05-14 09:01 Medela deelt graag haar expertise over borstvoeding Medela ondersteunt al meer dan 50 jaar moeders en deskundigen op het gebied van borstvoeding. Wij hechten veel waarde aan wetenschappelijk onderzoek en werken nauw samen met de Universiteit van West-Australië waar het meest vooruitstrevende borstvoedingsonderzoek wordt verricht. Op dit onderzoek baseert Medela haar innovaties. De unieke 2-Fase borstkolven bijvoorbeeld, die het zuiggedrag van een baby precies nabootsen. Ook leerden wij uit onderzoek de vele voordelen van het dubbel afkolven. Als specialist op het gebied van borstvoeding deelt Medela graag haar kennis en de meest recente onderzoeksresultaten. We bieden daarom verschillende scholingen en trainingen aan om u van onze kennis te laten profiteren. Medela wil graag uw partner zijn bij het geven van praktische informatie over borstvoeding. Neem daarom vrijblijvend contact met ons op voor meer informatie of maak direct een afspraak: [email protected] of bel 073-690 40 40. WHO-code De scholingen van Medela zijn conform de WHO-code. Dat wil zeggen, tegen een kleine bijdrage geven we u alleen praktische en wetenschappelijke informatie over borstvoeding. Kijk voor meer informatie op www.medela.nl of volg Medela Benelux op 9377_V01_fc.indd 25 JA! zomer 2014 25 21-05-14 09:01 NIEUWS UIT HET BEDRIJFSLEVEN In deze nieuwe rubriek brengt het bedrijfsleven de nieuwe ontwikkelingen onder de aandacht! Hulp bij de ondersteuning van e spijsvertering van baby’s De geboorte van een baby zorgt vaak voor veel gelukkige momenten. Daarnaast zijn er ook momenten van onzekerheid en stress bij het jonge gezin. Wanneer baby’s last hebben van darmkrampjes gaat dit vaak gepaard met huilen. Probiotica, ook wel ‘natuurlijke culturen’ genoemd, zijn veilige, ‘goede bacteriën’ die vaak gebruikt worden in voedingsmiddelen en dranken bij het ondersteunen van een goede spijsvertering. Het probioticum Lactobacillus reuteri (DSM 17938) of L. reuteri is een stam die van nature aanwezig is in de menselijke darmmicrobiota en in moedermelk. Veel onderzoeken van de afgelopen 20 jaar tonen de veiligheid en voordelen van probiotica aan, waaronder L. reuteri.1,2,3.4,5,6 De bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de vorming van gas, in het bijzonder E. coli, komen vaker voor in de darmflora van kinderen die last hebben van kolieken. Uit een onderzoek is gebleken dat de stam L. reuteri zorgt voor een betere darmmicrobiota en een significante afname van de hoeveelheid E. coli-bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de vorming van gas bij kinderen met kolieken.2 Nestlé heeft al ruim 145 jaar ervaring in babyvoeding. Bovendien heeft een recente studie met ongeveer 600 baby's (gepubliceerd in het Journal of the American Medical Association Pediatrics) aangetoond dat L. reuteri constipatie en het huilen als gevolg van kolieken vermindert.6 Nestlé gebruikt probiotica, waaronder L. reuteri, in veel van haar babyvoedingsproducten om de gezondheid van het spijsverteringskanaal van baby’s te ondersteunen. Ook Nestlé Groeie Start Standaard bevat het probioticum L. reuteri en kan helpen bij de ondersteuning van een goede spijsvertering van baby’s. 26 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 26 21-05-14 09:01 Alleen bestemd voor (para)medici LWB004 n een gezonde Nestlé heeft al ruim 145 jaar ervaring in babyvoeding. In 1867 ontwikkelde de apotheker Henri Nestlé de eerste zuigelingenvoeding voor een baby waarvan de moeder geen borstvoeding kon geven. REFERENTIES: 1. Savino F, Pelle E, Palumeri E, Oggero R, Miniero R. Lactobacillus reuteri (American Type Culture Collection Strain 55730) versus simethicone in the treatment of infantile colic: a prospective randomized study. Pediatrics. 2007;119(1): e124- 30. 2. Savino F, Cordisco L, Tarasco V, Palumeri E, Calabrese R, Oggeror, Roos S, Matteuzzi D, et al. Lactobacillus reuteri DSM 17938 in infantile colic: a randomized, double-blind, placebo controlled trial. Pediatrics 2010; 126:e526-33. Tegenwoordig doen meer dan 220 onderzoekers onderzoek naar de samenstelling van zuigelingenvoeding in één van de Nestlé Research Centra wereldwijd. Nestlé zuigelingenvoeding wordt geproduceerd in gespecialiseerde fabrieken, onder andere in Nunspeet. Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor zuigelingen. www.nestlebabyvoeding.nl 3. Szajewska H, Gyrczuk E, Horvath A. Lactobacillus reuteri DSM 17938 for the management of infantile colic in breastfed infants: a randomized, double-blind, placebo-controlled trial. J Pediatr. 2013 Feb;162(2):257-62. doi: 10.1016/j. jpeds.2012.08.004. Epub 2012 Sep 14. 4. Bruyas-Bertholon V, Lachaux A, Dubois JP, Fourneret O, Letrilliart L., Which treatments for infantile colics? Presse Med 2012; 41: e404-10. 5. Indrio F, DiMauro A, Riezzo G, Civardi E, Intini C, Corvaglia L, Ballardini E, Bisceglia M, Cinquetti M, Brazzoduro E, Del Vecchio A, Tafuri S, Francavilla R. Prophylactic use of a probiotic in the prevention of colic, regurgitation, and functional constipation: a randomized clinical trial. JAMA Pediatrics. 2014. 6.Sung V, Collett S, de Gooyer T, Hiscock H, Tang M, Wake M. Probiotics to prevent or treat excessive infant crying. Systematic review and metaanalysis. JAMA Pediatr. Doi:10.1001/jamapediatrics.2013.2572 [Epub ahead of print]. JA! zomer 2014 27 9377_V01_fc.indd 27 21-05-14 09:01 DR. TWITTER Wordt de jeugdige homo digitalis m De keerzijden van social media Dokter Twitter Het hogere kader van Apple, Google en Yahoo uit Silicon Valley plaatst hun kinderen op Waldorf-privéscholen zonder computers. Zij willen daarmee remming van de ontluikende creativiteit voorkomen, aldus de New York Times van 23 oktober 2011. Is het geven van een iPad aan kleuters een vorm van kindermishandeling, zoals geheugenonderzoeker en psycholoog Manfred Spitzer beweert? En kun je mensen van onder de dertig nog wel vertrouwen bij hun oordeel- en begripsvorming, wat professor Mark Bauer van de Engelse Emory Universiteit zich afvraagt? Zij halen immers veel informatie klakkeloos op via Google, YouTube en social media. Of die allemaal zo betrouwbaar zijn? Niet dus. Dr. Twitter schetst de keerzijden van de social media. Na de hype over alle voordelen van social media komt er nu ook een tegenbeweging op gang. Remt het snel toenemend gebruik van sociale media niet de creativiteit en objectieve oordeelsvorming van de mens? En zijn jeugdigen daarbij niet extra kwetsbaar? Moeten wij dan wel een Steve Jobs-school met iPad-onderwijs willen? Gevolgen voor geheugen De eerder genoemde Manfred Spitzer (directeur van de psychiatrische universiteitskliniek in het Duitse Ulm) sprak in juni 2013 in ons land van digiMaken sociale media ons asociaal? tale dementie. Volgens hem zou er een waarschuwing dienen te komen op computers: 'Niet geschikt voor de ontwikkelende hersenen van jonge kinderen.' Het belangrijkste argument van deze Duitse onderzoeker is dat je computers en social media pas aan jeugdigen moet verstrekken als zij er aan toe zijn. Eerst de jeugdige hersenen creatief prikkelen en leren hoe je informatie verzamelt en opslaat en dan pas de handige multimediale hulpmiddelen aanbieden. Spitzer zegt dat je het geheugen eerst dient te trainen hoe informatie te selecteren en op te slaan. Als je het geheugen te weinig gebruikt, zal het ook minder goed functioneren. En hoe meer kennis je in het hoofd hebt zitten des te gemakkelijker is het om nieuwe kennis te vergaren. Kortom: ‘use it or lose it’. Minder kennis tussen de oortjes maar zo veel mogelijk online en via Twitter valt vanuit deze optiek niet aan te bevelen. Andere problemen die volgens deze Duitse geheugenonderzoeker uit het veelvuldig gebruik van social media kunnen voorvloeien zijn het slecht kunnen lezen en schrijven en het verlies van fysieke sociale contacten. Alles uiteraard met mate. Beperk het gebruik en de schadelijkheid neemt zienderogen af (zie verder het artikel in de Volkskrant van 21-6-2013 en het boek Digitale Dementie van Manfred Spitzer). Waarom iemand bezoeken als je kan skypen of mailen? Inmiddels wordt Manfred Spitzer al de 'anti-Ipad-psychiater' genoemd en regent het kritische tegengeluiden op Internet. Sander Duivenstein en Jaap Bloemen (Sogeti) brachten onlangs het extra hoofdstuk 'The Dark Side of Social Media' voor hun eerdere publicatie The App Effect uit. Ook in dit hoofdstuk worden er duidelijk vraagtekens gezet bij het gebruik van social media. De publicatie noemt tien 'jet-black consequences' (gitzwarte consequenties) voor de Homo Digitalis Mobiles: 1. Maken social media ons dom? Als je transformeert tot een levende webbrowser waarschijnlijk wel. Dan dreigen een minder kritische beoordeling van de aangeboden informatie en afstomping. Een ander probleem is dat social media er toe neigen emoties sneller te verspreiden dan gefundeerde feiten. Een aantal hoogwaardigheidsbekleders heeft daaraan al de vingers gebrand met voortijdige en niet onderbouwde Tweets. Nog meer te denken geeft de combinatie van de ervarings- en belevingseconomie met social media en internet. In onze drang naar het steeds weer willen beleven van speciale momenten raken eerdere (normale) ervaringen in de vergetelheid. De mens behoort niet alleen een toeschouwer te zijn bij een collectie van thrilling events. De opgedane ervaringen dienen gewaardeerd, vergeleken met eerdere belevingen en ter referentie (levenservaring) opgeslagen te worden! 28 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 28 21-05-14 09:01 s mobiles steeds dommer? 2. Maken social media ons asociaal? Een populair onderwerp uit de sciencefictionliteratuur is de mens die de techniek en wetenschap boven de sociaalemotionele waarden stelt. Het gaat nog een stapje verder: 'Wij geven de gereedschappen vorm en vervolgens gaan deze gereedschappen ons vormen.' Als voorbeeld noemen de auteurs dat het versturen van sms-jes (techniek) het telefoneren doet afnemen. En waarom iemand bezoeken als je kan skypen of mailen? Hier en daar is SMS al synoniem voor Social Media Syndroom. 3. Zorgen social media voor tunnelvisies, egotrippen en verkokeren? Een deel van het succes van Twitter en profielsites zoals Facebook komt voort uit het jezelf kunnen profileren. Uit het zojuist genoemde SMS komt dan de 'ME' (uit Me-dia) sterk naar voren. Minder kennis tussen de oortjes maar zo veel mogelijk online en via Twitter valt niet aan te bevelen. Sociaal en communicatie raken overvleugeld door het mij- of ik-gevoel. Als het mis gaat stelt de persoon in kwestie zichzelf als egotripper op de voorgrond en begint de informatie voor diens volgers te filteren. Is dat nog objectief ? 4. Kunnen social media ons geestelijk ziek maken? Al vroeg werd de kans op informatieoverload herkend. Teveel informatie doet de grip er op verliezen en leidt tot irritaties of irrationele beslissingen. De term multimediapsychose is inmiddels al opgedoken in blogs. Daarnaast hoor je over stress, verslaving aan multimedia, multimediadepressie en psychosomatische klachten. Hoe jonger het kind en nog onrijper het brein, des te kwetsbaarder is het voor een overload aan informatie. Ook stompt een teveel aan informatie het creatief denken af. 5. Kunnen social media het (korte termijn)geheugen aantasten? Dit kwam al bij Manfred Spitzer aan de orde. Het kortetermijngeheugen kan tot maximaal zeven nieuwe dingen per verwerkingscyclus naar het permanente geheugen aan, meer gaat verloren. Tevens neemt bij een overload de aandacht voor nieuwe gebeurtenissen af. Een aardig voorbeeld dat ons geheugen geen hyperlink dient te zijn stond onlangs in Medisch Contact. Een gepensioneerd arts bezocht zijn cardioloog van wie de computer op de poli was uitgevallen. Gevolg: deze cardioloog kon zowel de patiënt met diens ziektebeeld als de gedane onderzoeken en ingezette behandeling niet meer voor de geest halen. Er ontstond een geïrriteerde conversatie met tal van misvattingen. Wat doet de jeugdarts op een zorgteam of CB als het DD JGZ het begeeft? 6. Kunnen social media manipulatief zijn? Dit is uitvoerig bekend. De HPV-vaccinatie werd er door getorpedeerd, de aandelenkoersen en benzineprijzen beïnvloed, tv-programma’s en films gemaakt of afgekraakt en personen de hemel in geprezen of tot de grond toe afgebrand (digitaal pesten, politiek moddergooien en dergelijken). Je kunt de grootste onzin via social media verspreiden. En jeugdigen zijn in dezen goedgelovig en worden geleid door emoties. 7. Is Big Brother watching the social media? Pedofielen die profielsites van jeugdigen afschuimen. School Shooters en andere extremisten die hun daden aankondigen op Internet. Mensen van wie de opinie nadelig is voor de overheid of politie. Monitoren en aanpakken via het controleren van social media als een ware Big Brother komt zo bij verschil- lende regeringen en veiligheidsdiensten in het vizier. Vanuit deze optiek is het naast opsporing eveneens een idee om de jeugdigen alleen door de overheid geselecteerde welgevallige informatie via social media aan te bieden. Willen wij dat ook? Klokkenluiders hebben in dezen al een boekje open gedaan. Een probleem is dat social media er toe neigen emoties sneller te verspreiden dan gefundeerde feiten. 8. Wakkeren sociaal media terreur aan? Een goed Nederlands voorbeeld zijn de rellen in het Groningse Haren waarbij een verkeerd geplaatst bericht op Facebook en verspreid via Twitter over een verjaardagsfeestje grote gevolgen had. Dit is inmiddels uitvoerig door mediadeskundigen onderzocht. Overigens is deze situatie niet geheel nieuw. Hooligans bij voetbal spraken zo onderling al af om te knokken en zogenoemde flash mobs zijn populair (een flash mob is het snel bij elkaar roepen van mensen via social media voor het uitvoeren van een bepaalde activiteit). En ook deed een Facebookmoord van zich spreken. 9. Voeden social media de sensatiezucht? Kommer en kwel, rampspoed en leedvermaak interesseren de mens. Snelle verspreiding van al of niet gefundeerde berichten via social media voeden deze zucht naar sensatie. Of het nu wel of niet waar is doet er voor tal van ontvangers (vooral bij jeugdigen) niet zo toe. Als het maar spanning en sensatie oplevert. Deze zucht naar sensatie kan vervelende gevolgen hebben zoals het verzenden van webfilmpjes over mishandeling (happy slapping), seksuele exploitatie en snuff movies, gewelddaJA! zomer 2014 29 9377_V01_fc.indd 29 21-05-14 09:01 dige films waarin mensen daadwerkelijk worden mishandeld, verkracht, bij een ongeluk worden betrokken of worden vermoord om op die manier 'span- Hoe jonger het kind en nog onrijper het brein, des te kwetsbaarder is het voor een overload aan informatie. Ook stompt een teveel aan informatie het creatief denken af. nende' films te maken. Recentelijk werd al door politie, scholen en jeugd en jongerenwerk opgetreden tegen door jongeren gemaakte videoclips in dit genre. 10. Schaden social media de privacy en creativiteit? Wat weten providers, profielsites en andere online dataverzamelaars eigenlijk over ons? Waarschijnlijk veel te veel! Jeugdigen geven gemakkelijk via social media persoonlijke informatie prijs. Het verspreiden van naaktfoto’s en seksfilmpjes buiten de beoogde vriendenkring, fishing en diefstal van identiteit zijn aan de orde van de dag. Social media zijn een bedenkelijk veiligheidsrisico voor jeugdigen. Het wereldbeeld gevormd door Google en Facebook kan bij de minder kritische gebruiker de eigen creativiteit doen afnemen. Waarom iets zelf nazoeken, bedenken of vormgeven als het toch al heel gemakkelijk online staat? Mediawijzer Dat social media ook een duistere zijde hebben behoeft geen betoog. Net als bij het in de vorige eeuw waarschuwen voor het lezen van stripverhalen en tv-kijken is nuancering nodig. Het gaat bij jongeren om overdadig en niet goed voorgestructureerd gebruik. Social media, smartphones, tablets en internet behoren bij onze moderne maatschappij. Aan de opvoeders en onderwijsgevenden de taak om kinde- Aan de opvoeders en onderwijsgevenden de taak om kinderen te leren verantwoord met media om te gaan. Dan wordt de jeugdige homo digitalis niet dommer maar juist social media-slimmer. ren te leren hier verantwoord mee om te gaan. Dan wordt de jeugdige homo digitalis niet dommer maar juist social media-slimmer. BOEKEN Ambitie met een grote M Voluit leven als medicus, moeder en mijzelf Trudy de Jong Voor wie als vrouwelijke arts haar ambitie teveel opzij heeft gezet na de start van een gezin, is dit mogelijk een interessant boek. De schrijfster, zelf gezondheidswetenschapper en coach, beschrijft dat vrouwen eerder de neiging hebben dan mannen om hun ambities bij te stellen als dat ten koste gaat van het privéleven. In dit boek probeert zij theorieën en strategieën aan te reiken die kunnen helpen om die ambitie weer te hervinden. Dit kan een bewustwording van onze mindbugs zijn (ideeën en opvattingen die je in je leven onbewust meekrijgt), maar ook praktische handvatten om werk en privé te combineren. Ook bekende zaken als de Rationeel Emotieve Therapie (een manier om grip te krijgen op je gedachten) en de Kernkwadranten (het in kaart brengen van je talenten en valkuilen) komen aan bod. Belangrijk om te weten is dat de verschillende strategieën slechts kort worden aangestipt, waardoor er te weinig informatie is om er echt in te duiken. Daarvoor worden dan wel weer filmpjes en boeken genoemd die de geïnteresseerde lezer verder kunnen helpen. De persoonlijke verhalen gaan over curatief werkende vrouwelijke artsen. In hun verhalen spelen de regels van de mannenwereld en de toenemende productiviteit in de zorg een belangrijke rol. Door het verschil in werelden herkende ik mezelf niet in de persoonlijke verhalen. Maleene de Ridder: Ambitie met een grote M. Nieuwegein, Uitgeverij Réunion, 208 pag. ISBN: 978 90 79263 158, Ð 17,50 30 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 30 21-05-14 09:01 Livit redressiehelm Livit Orthopedie is de partner van alle Nederlandse Kenniscentra voor Schedelvormafwijkingen. Samen met de behandelend arts zorgen de orthopedisch adviseurs van Livit voor de beste diagnostiek en behandeling. Er wordt met helmtherapie gestart bij kinderen met een ODDI van 108 of meer. De therapie omvat één behandeling met een duidelijk stappenplan. Het kindje krijgt één helm aangemeten die tussentijds wordt aangepast aan de groei van het hoofdje. Livit hanteert een vast tarief voor de hele behandeling, ongeacht het aantal consults. Wilt u meer weten over het behandeltraject, onze werkwijze of vergoedingen en regelgeving? Neem dan contact met ons op! Dit kan via onze website redressiehelm.nl of door een e-mail te sturen naar [email protected]. 100% maatwerk Gepatenteerde groeilagen Unieke 3D scan Unieke prints naar keuze Regelmatige controles Vergoeding vanuit aanvullende verzekering bij enkele zorgverzekeraars Één helm, één behandeling, één prijs Wij begrijpen wat u beweegt JA! zomer 2014 31 9377_V01_fc.indd 31 21-05-14 09:01 D IARR EE ? P AK H E T G OE D A AN ! Diarree is een alledaags, maar onhandig probleem, dat het liefst zo snel mogelijk opgelost moet worden omdat het u behoorlijk kan belemmeren in uw dagelijkse bezigheden. Wat is diarree? Diarree is dunne, waterige ontlasting, die het gevolg is van een acute infectie van de darmwand. Diarree wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld een virus, bacterie of parasiet, die zich nestelt in de darmwand. Soms kan diarree gepaard gaan met misselijkheid, overgeven en soms zelfs met koorts. Als afweerreactie van het lichaam worden de darmbewegingen verhoogd om de indringers te verwijderen uit de darmwand en het lichaam. Door de infectie kunnen vocht en voedingsstoffen lastig via de darmwand in het lichaam worden opgenomen. Het teveel aan vocht blijft dus in de darmen aanwezig en veroorzaakt zo dunne, waterige ontlasting ofwel diarree, met kans op uitdroging. Bij diarree verliest het lichaam veel vocht. De darmwand kan namelijk niet meer voldoende vocht opnemen waardoor de vochthuishouding van het lichaam wordt verstoord. Zorg dus dat u méér drinkt dan gebruikelijk om uitdroging te voorkomen. Vooral baby’s, jonge kinderen en ouderen kunnen snel uitdrogen. Behandeling van diarree Het is bij de behandeling van diarree van groot belang dat de veroorzaker van de acute diarree zoals een bacterie, virus of een parasiet zo snel mogelijk het lichaam verlaat, zodat de oorzaak zich niet juist in de darmen kan gaan nestelen. Het wordt daarom ontraden om middelen te gebruiken die diarree 'remmen', ofwel diarreeremmers.1 Unieke behandelmethode Er is een middel verkrijgbaar dat een andere aanpak heeft bij de behandeling van diarree, namelijk Tasectan. Dit middel heeft een dubbele werking bij diarree, want het bedwingt niet alleen effectief de diarree maar het pakt tegelijkertijd de oorzaak aan. Tasectan vormt een dunne laag die het darmslijmvlies beschermt waardoor ongewenste indringers zich niet in de darmwand kunnen nestelen. Tasectan bindt zich bovendien aan de veroorzaker van de infectie (bacterie, virus of parasiet), isoleert de oorzaak en voert deze via de ontlasting af. Tasectan herstelt de vochtbalans in de darmen en bedwingt dus effectief de diarree. De voordelen van Tasectan op een rij t#FEXJOHUFGGFDUJFGEFEJBSSFFCJOOFOVVS t5BTFDUBOQBLUPQFFOWFJMJHFNBOJFSEFPPS[BBLBBO t)FSTUFMUEFWFSTUPPSEFWPDIUIVJTIPVEJOH t(FTDIJLUWPPSLJOEFSFOWBOBGKBBS t)FFGUHFFOFGGFDUPQEFEBSNNPUJMJUFJU t(FFOCJKXFSLJOHFOFODPOUSBJOEJDBUJFT t#FWBUHFFOPOOPEJHFIVMQTUPGGFOBMMFFOEF werkzame stof Referenties 1. Richtlijnen Maag Lever Darm Stichting en de Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen 2. Durbán Reguera F, López-Argüeta Alvarez S, Lopez Montes J, Redondo Viciana F, Reyes Castillo A, Esteban Carretero J. Prospective observational study on adults with acute diarrhoea treated with gelatin tannate. 3. Durbán Reguera F, López-Argüeta Alvarez S, Lopez Montes J, Redondo Viciana F, Reyes Castillo A, Esteban Carretero J. Prospective observational study on infants and children with acute diarrhoea treated with gelatin tannate. 4. Frasca G, Cardile V, Alonso MA, Fernandes V, Di Fulvio M, Bonina F. Gelatin tannate reduces the proinflammatory effects of lipopolysaccharide in human intestinal epithelial cells. Clinical and Experimental Gastoenterology 2012;5:61-67. 5. De Servi B, Moreira da Silva R, Meloni M. New insights into the mechanism of gelatine tannate for acute diarrhoea. Part 2: antibacterial activity. Presented at the 33rd Congress of thye Francophone Association of Paediatric Gastroenterology, Hepatology and Nutrition, March 2012, Nantes (France). 6. Esteban Carretero J, Durbán Reguera F, López-Argüeta Álvarez S, López Montes J. A comparative analysis of response to ORS (oral rehydration solution) vs. ORS + gelatin tannate in two cohorts of pediatric patients with acute diarrhea. Rev Esp Enferm Dig (Madrid) 2009; vol. 101. n.° 1:41-48. 7. Loredana Guzganu I. Severe diarrhea in a 4-month old baby girl with acute gastroenteritis: a case report and review of the literature. Case Reports in Gastrointestinal Medicine 2012, article ID 920375. 32 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 32 21-05-14 09:01 COLUMN Luister: allemaal vogels Ben je door je studie, opleiding en voortdurende nascholingen geheel bij de tijd wat betreft ziektebeelden en bijbehorende symptomen? Pas als je zelf ziek bent of het van nabij meemaakt kom je erachter wat dat in de praktijk betekent: moeheid, spierzwakte, geheugenproblemen of gehoorverlies. Dan maak je aan den lijve mee wat het betekent ziek of gehandicapt te zijn, wat zo’n klein woordje als moeheid verbergt. Zijn we er ons als jeugdarts voldoende van bewust dat wij verstand hebben van ziektebeelden, maar de zieke of haar ouders expert is over wat die ziekte in het dagelijks leven betekent? Vragen wij alleen hoe het gaat met het genezingsproces en de ziekteparameters, of vragen we ook hoe het dagelijks leven met ziekte er uitziet? Wij registreren zwangerschapsduur, het geboortegewicht en de apgarscore. We volgen de ontwikkeling intensief als er sprake was van ernstige vroeggeboorte. Maar we vragen vaak niet, en al helemaal niet systematisch, hoe een ouder het opgroeiend kind beleeft als alles goed lijkt te gaan: ervaart de ouder het kind nog steeds als superkwetsbaar, heeft de ouder nog steeds die vlammende angst het kind te verliezen? Of heeft het kind in de beleving van de ouder die kwetsbaarheid achter zich gelaten? Ouders vertellen het niet als je er niet expliciet naar vraagt! Bekijk zoiets eenvoudigs als gehoorverlies. Dan moet ik denken aan dat meiske wat bij het kleuterpgo onverwacht slecht hoorde. Door haar ouders en leerkracht was ze als dromerig getypeerd. Uiteindelijk kreeg ze buisjes en toen zij na de behandeling het ziekenhuis uit liep, pakte ze haar moeder bij de hand: ‘Mam, luister: allemaal vogels’! Moeder had tranen in de ogen toen ze het me vertelde! ZonMw heeft een nieuw gezondheidsconcept gelanceerd: gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven. Misschien gaat dat nieuwe concept ook jeugdartsen helpen om met ouders en kinderen te spreken over wat ziekte in het dagelijks leven betekent. Misschien dat het vragenlijsten gaat veranderen. Vooralsnog is het vooral belangrijk dat we vragen naar hoe kinderen en hun ouders eerdere ziekte en behandelingen beleefd hebben en hoe het dagelijks leven met ziekte en zorg eruit ziet. Dan pas hoor je van de angst om een kleuter bij klasgenootjes te laten spelen, van een dagelijks leven dat heel klein is geworden door vermoeidheidsklachten of armoede, dan hoor je over de vogels. Hoeven we gelukkig toch niet alle ziekten zelf meegemaakt te hebben! Anja Aanvullingen op artikelen over TSC (verschenen in de JA!30) Medeauteur Leontine ten Hoopen van een artikel over TSC in de vorige JA! schreef ons eind maart: ‘In de recent verschenen JA! Jeugdgezondheidszorg Actueel! staan twee artikelen over tubereuze sclerose. Het artikel ‘Druk gedrag bij Tubereuze Sclerose Complex’ is deels van mijn hand. Omdat de ontwikkelingen in de wereld van tubereuze sclerose heel snel gaan, is een deel van de tekst bij verschijning al weer enigszins achterhaald. Met name de diagnostische criteria waarvan een tabel is opgenomen en de illustratie van de huisartsenbrochure zijn inmiddels vernieuwd en aangepast. Graag wil ik deze, mede namens de Stichting Tubereuze Sclerosís Nederland (STSN), onder uw aandacht brengen, omdat de jeugdgezondheidszorg zeker met deze kinderen in de dagelijkse prak- tijk te maken heeft. Tevens wil ik u wijzen op een primeur, namelijk de uitgave van het nieuwe boekje Wat is TSC?. Informatie hierover is te verkrijgen bij de STSN (www.stsn.nl/) Richtlijnen en huisartsenbrochure kunt uw downloaden via de AJN-site: http:// ajn.artsennet.nl/Artikel/ JA-30-maart-2014.htm JA! zomer 2014 33 9377_V01_fc.indd 33 21-05-14 09:01 DE VERWONDERING Een ander universum Agaath Cornel-Muysken Door toeval kwam ik ruim twee jaar geleden als huisarts in de jeugdgezondheidszorg terecht. Op zoek naar informatie over schoolverzuim stuitte ik op een advertentie voor een jeugdarts en gedreven door nieuwsgierigheid en de behoefte aan een nieuwe uitdaging reageerde ik. Ik werd aangenomen en met enig ontzag in de nieuwe organisatie ontvangen. Al gauw merkte ik dat mijn collega’s de verwachting hadden dat ik, als huisarts, toch enigszins de wijsheid in pacht had. Niets bleek echter minder waar. Het ontbreken van een hulpvraag van ouders en kinderen die mijn spreekuur bezochten, de complexe problematiek, de overweldigende, maar even ondoorzichtige veelheid aan hulpverlenende instanties naar wie ik zou kunnen verwijzen, en de onzekerheid of ouders zouden terugkeren als de hulp die ik had voorgesteld faalde, maakte dat ik mij al snel realiseerde dat de competenties van een huisarts zeker niet afdoende waren voor een jeugdarts. Waar een half uur per consult mij aan- vankelijk een grote luxe leek – na de tien minuten, die ik gewend was –, bleek dat ik daar lang niet genoeg aan had. Regelmatig moest ik gevoelige thema’s als opvoeding, ontwikkelingsachterstand of het vermoeden van kinderpsychiatrische aandoeningen aan de orde stellen. Zo nu en dan kwam een gezin niet opdagen. Waar ik daar aanvankelijk opgelucht over was, omdat het tijd bood om de vele administratie overdag af te werken, kwam ik er achter dat dit alleen maar meer werk met zich mee- bracht. Veel van de ouders waren met een reden niet gekomen en het kostte vervolgens de nodige moeite om ze te overtuigen van het belang van een consult, alvorens hen alsnog te zien. Daarnaast was de groep schoolkinderen die onder mijn verantwoordelijkheid viel vele malen groter dan de populatie van de huisartsenpraktijk waar ik vandaan kwam. Het digitaal dossier bood nog geen mogelijkheden om ‘zorgenkinderen’ goed in beeld te houden, dus mijn bureau raakte al snel bezaaid met briefjes en schriftjes met aantekeningen. Maar tegenover deze beginnersproblemen stonden ook de kleine successen: gezinnen die dankbaar waren na een geslaagde opvoedondersteuning, de overplaatsing naar een passendere vorm van onderwijs, goede begeleiding na het stellen van een psychiatrische diagnose of een normaliserend gesprek. En dan waren er kinderen waarbij een jarenlange situatie van kindermishandeling werd doorbroken. In de tussentijd werkte ik door als huisarts en probeerde ik iets van mijn enthousiasme voor de jeugdgezondheidszorg op collega-huisartsen over te brengen, onder andere door het organiseren van gezamenlijke nascholingsbijeenkomsten. ‘Het lijkt of er naast mijn bekende wereld nog een ander universum bestaat’, verzuchtte een collega-huisarts. En zo is het inderdaad voor veel huisartsen en andere professionals in de zorg: ze hebben geen idee van de activiteiten en mogelijkheden van de JGZ. Dat ze niet meer contact zoeken met de jeugdarts komt meestal voort uit onbekendheid met het vak. Aan ons dus de schone taak om de huisartsen en andere professionals in ons werkgebied beter te informeren en de samenwerking te intensiveren. Agaath Cornel-Muysken, jeugdarts en huisarts. Twitter: @AgaathC Agaath Cornel-Muysken 34 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 34 21-05-14 09:01 BOEKEN Normale kinderen; ze bestaan nog Michèle Haagmans De auteurs willen met dit boek, geschreven voor zowel ouders, leerkrachten, hulpverleners als beleidsmakers, oproepen tot een maatschappelijk debat over overdiagnosticering. De auteurs werk(t)en als docent, psychomotorisch therapeut, NLP-practitioner, coördinator Dyslexie en Remedial Teaching, en kinder- en jeugdpsycholoog. Hoewel kinderen niet anders zijn dan vijftig jaar geleden, krijgen ze steeds vaker etiketten opgeplakt. Dit gebeurt volgens de auteurs ook steeds meer zonder dat aan alle diagnostische criteria is voldaan of zonder consultatie van gespecialiseerde hulpverlening. Het probleem van overetikettering wordt beschreven vanuit verschillende invalshoeken. De maatschappij is veranderd. Gezinnen zijn kleiner en kinderen leren minder van elkaar. Daarnaast projecteren ouders hun hoop en verwachtingen maar op één of twee kinderen, en accepteren misschien minder snel dat deze niet perfect zijn. Ouders en kinderen hebben meer (keuze) vrijheid, maar ook minder houvast. Kinderen krijgen minder structuur en grenzen. In de consumptiemaatschappij lijkt er ook sprake van het consumeren van hulp. Er is druk om optimaal te presteren. Maar scores boven en onder het gemiddelde zijn normaal, daarom is er sprake van een gemiddelde! De drang om een kind een bepaalde stoornis ‘op te leggen’ komt meestal voort uit de wens het kind het zo goed mogelijk te laten doen. Ouders en leerkrachten vinden dat het kind recht heeft op bepaalde maatregelen. Voor extra maatregelen zijn echter ‘bewijzen’ nodig, zodat ouders op zoek moeten gaan naar een stoornis bij hun kind. Om een beschrijvende diagnose te krijgen, moet een kind aan een aantal criteria voldoen. De problemen moeten aan- getoond zijn met betrouwbare tests, er mag geen andere oorzaak zijn, het kind moet efficiënt onderwijs gehad hebben en er moet sprake zijn van hardnekkigheid. Lang niet altijd is dit het geval. Bij het aantonen van hardnekkigheid is het probleem bijvoorbeeld dat het kind een voldoende lange periode hulp gehad moet hebben, maar deze hulp wordt pas vergoed als er een diagnose is. Volgens de auteurs zou het beter zijn als de knelpunten in het leerproces goed in beeld worden gebracht en het kind aan de hand daarvan begeleid wordt. Een diagnose zou niet nodig moeten zijn, ieder kind in het basisonderwijs heeft recht op zorg op maat. Je moet je ook afvragen of het kind er wel beter van wordt als het een ‘stoornis’ heeft: je ontneemt het de kans om ‘normaal’ te zijn, en misschien ook wel de kans om datgene te leren waar het moeilijkheden mee heeft. Mensen kunnen bevooroordeeld zijn doordat ze weten wat je stoornis is, en wat betekent dat voor je kansen op de arbeidsmarkt? Er is geen test om te kijken of het kind na een aantal jaren nog voldoet aan de criteria voor diagnose. Voor de kinderen met echte hardnek- kige leerstoornissen is overetikettering van zo veel meer kinderen met lichtere problemen ook niet gunstig. Wat betekent ondersteuning van deze kinderen nog als iedereen voor dezelfde maatregelen in aanmerking komt? Een belangrijk iets om over na te denken vond ik: ieder kind dat buitenschoolse therapie nodig heeft, is een kind dat moet overwerken, en dat week in, week uit. De auteurs geven aan dat in plaats van het opstellen van verklaringen, het eerlijker is om voor ieder kind te inventariseren wat de behoeften zijn en welke aanpak er nodig is. Een goede diagnose is beschrijvend en handelingsgericht. Er moet meer gekeken worden naar de sterke kant van kinderen. Hier is bij uitstek een taak voor de JGZ: normaliseren en adviseren waar dat kan, en de kinderen voor wie meer zorg noodzakelijk is, verwijzen naar de juiste hulpverlener. Wendy Peerlings, Sam Geuens en Jeroen Pasveer (2013): Normale kinderen – ze bestaan nog. Houten, LannooCampus, 200 pag. Ð 19,99 EAN 9789401412438 JA! zomer 2014 35 9377_V01_fc.indd 35 21-05-14 09:01 Congres ‘Jong geleerd is oud gedaan’ Het belang van de ontwikkeling van goede eet- en leefgewoonten 3 oktober 2014 - Corpus te Leiden Kinderen eten minder basisvoedingsmiddelen en meer ‘extraatjes’. Wat zijn hiervan de gevolgen op de gezondheid later in het leven? Wanneer begint de ontwikkeling van eetgedrag? En hoe kan de gezondheidszorg nog effectiever bijdragen aan een gezonder voedingspatroon van kinderen? Tijdens het congres wordt ingegaan op de factoren die van belang zijn voor de ontwikkeling van goede eet- en leefgewoonten bij kinderen voor gezondheid later in het leven. Ook is er aandacht voor de nieuwe JGZ-richtlijn Voeding en eetgedrag. Presentaties van onder andere: • Prof. Dr. Ir. Kees de Graaf over de ontwikkeling van smaakvoorkeur en eetgedrag bij 0-4 jarigen. • Dr. Edith van den Hooven over de rol van voeding bij botopbouw in kinderleeftijd. • Ir. Brenda Glas over de rol van de kinderdiëtist bij de ontwikkeling van een gezonder voedingspatroon bij kinderen. Praat tijdens het congres mee over: • De rol van o.a. JOGG en het Diabetesfonds in voorlichting over een gezonde leefstijl ter preventie van chronische ziekten. • Wat kan de gezondheidszorg doen om nog meer bij te dragen aan het gezond laten opgroeien van kinderen. En wat is de rol van de jeugdzorg hierin? Voor het volledige programma en aanmelding: www.frieslandcampinainstitute.nl/nl/congres Congres ‘Jong geleerd is oud gedaan’ Wanneer 3 oktober 2014 van 09.00 - 17.30 uur Waar Corpus, Leiden Voor wie Jeugdartsen en -verpleegkundigen (Kinder)diëtisten Gewichtsconsulenten Praktijkondersteuners en –verpleegkundigen 36 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 36 Accreditatie Accreditatie wordt aangevraagd voor jeugdartsen en –verpleegkundigen, (kinder)diëtisten en praktijkondersteuners en –verpleegkundigen Kosten Dit congres wordt u volledig aangeboden door het FrieslandCampina Institute Nederland Aanmelden Aanmelden voor het congres kan via www.frieslandcampinainstitute.nl/nl/congres Vragen? E [email protected] T 0317 711 646 21-05-14 09:01 UIT DE PRAKTIJK De fysieke omgeving en evidence-based werken Vasanthi Iyer De fysieke omgeving van de jeugdarts is aan verandering onderhevig. Van CJG's waar menig jeugdarts spreekuur draait, gaan we naar een situatie waarbij we nog dichter bij de burger moeten gaan werken. Dit alles heeft tot doel om een efficiënt en effectief gezondheidsbeleid uit te voeren waar de jeugdarts in meebeweegt. Geen punt, want 'adapteren' (nieuwe definitie van gezondheid)1 kunnen we als de beste. Aan de hand van twee voorbeelden leg ik een verband tussen hoe we goede dingen doen (gezondheidswinst) en hoe we dingen goed doen (evidence-based werken). Ik begin met de vaccinatiegraad en hygiene. Tijdens mijn opleiding tot basisarts in de tropen leerde ik intramusculaire injecties geven als stappenplan: handen wassen, spuiten en naalden uitkoken (Public Health was arm), huid ontsmetten en injecteren. Dat het anders kon, bleek toen ik in Nederland mijn eerste Hepatitis B-vaccinatie kreeg. De arts/ apotheker vroeg mij om mijn mouw op te stropen en ik werd geïnjecteerd zonder dat er ontsmet werd (schande!). Jaren ontsmette ik zelf trouw de jonge armen en benen met 'chloorhexidinedoekjes', totdat de RVP-richtlijn aangaf dat het niet meer hoefde. Veranderen dus, maar hoe is het elders? Het handelen op basis van evidence is afhankelijk van de omgeving en kan verschillen; ontsmetten is bij de JGZ misschien niet meer nodig, het AMC te Amsterdam blijft het wel verplichten. In een tertiair ziekenhuis met ernstig en soms bijzonder zieke mensen zijn patiënten immers extra kwetsbaar voor infecties. Hygiëne en evidencebased werken zijn afhankelijk van de omgeving. Gelukkig werken we op maat en is de vaccinatiegraad hoog. Het tweede voorbeeld gaat over visusscreening. We hebben een mooie richtlijn die aangeeft hoeveel meter afstand je moet aanhouden om een goede meting af te nemen. En o wee als het minder is dan vijf meter of als je slecht licht hebt. In de setting van het consultatiebureau is het prachtig geregeld. Voetjes geplakt op vijf meter van de visuskaart en spotverlichting om iedere laars, kerk of Landoltring in beeld te krijgen. Het was toch weer anders toen ik op scholen kwam en het moest doen met een kaart op het aanrecht en een kind dat op de schooltafel moest zitten om de afstand en hoogte te kunnen optimaliseren. Met een meetlint checkte ik uiteraard de afstand, of het licht voldoende was betwijfelde ik soms, mijn eigen zicht was de referentie. Het gaat tenslotte om het doel, goed kunnen zien, en bij een onvoldoende score wordt een onderzoek op indicatie uitgevoerd, op school. Je adapteert, want je wilt dichtbij de burger werken, het kind. De JGZ (lees: jeugdarts) vind ik erg flexibel. Ook al wordt er met taken geschoven en moet er overal met koffers vol spullen worden gesjouwd om onderzoeken te doen: we stropen onze mouwen op en vaccineren conform richtlijnen zeer efficiënt in sporthallen; we 'adapteren' om ons vak overal uit te oefenen. We doen hele goede dingen (we hebben een gezonde jeugd) maar misschien moeten we iets meer aandacht schenken aan waar en hoe we de goede dingen goed doen! Adapteren kent grenzen. Vasanthi Iyer,arts M&G en werkzaam bij TNO Noot 1. http://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/ parels/nieuw-concept-van-gezondheid/ VAN HET BESTUUR AJN – digitaal: JA! Een digitale weg is ingeslagen. De koers is uitgezet. De AJN houdt koers. Marleen Johannes, bestuurslid AJN De workshops sociale media worden nog steeds enthousiast bezocht. Steeds meer commissies, besturen en leden gebruiken de nieuwe media om met elkaar in contact te komen. Vergaderingen met lange reistijden zijn vervangen door vergaderingen met een kopje thee of koffie, ieder op zijn eigen bank. U kunt vanaf diezelfde bank uw eigen gegevens bij de AJN aanpassen. E-captain biedt actuele gegevens over u en uw collega’s. De AJN-website wordt op dit moment geheel vernieuwd. Hij krijgt een nieuwe look en wordt aangepast aan het apparaat waarop je de site bezoekt. Overzichtelijker, gebruikersvriendelijker, moderner. Het jaarverslag krijgt een nieuw digitaal jasje. Een jasje met een vertrouwde voering die printbaar is. JA! zomer 2014 37 9377_V01_fc.indd 37 21-05-14 09:01 VAN HET BESTUUR Waar leidt de weg ons heen? Het wordt een mooie reis met nieuwe mogelijkheden die we willen laten samenvloeien met de papieren media die we nu gebruiken. De JA! en de website zullen met elkaar verbonden worden. We willen discussies naar aanleiding van berichten op de website en in de JA!. Leden komen zo nog meer met elkaar in contact. We kunnen elkaar versterken en van elkaar leren. Kennis met elkaar delen. De ervaring van anderen direct meenemen in de praktijk die u morgen weer tegenkomt. Lees een artikel in de JA! en praat erover met collega’s via de AJN-website of Facebook. Het is leuk en efficiënt als u direct op een digitaal artikel kunt reageren, gepubliceerd op de website. De informatie uit de JA! kunnen we beter benutten. Door zoektermen te gebruiken wordt kennis beter beschikbaar gemaakt. De hele tekst kan doorzocht worden, of er kunnen tags (labels) aan gehangen worden. Daarmee wordt de inhoud van de JA! ook vindbaar via zoek- machines op internet. Door themadossiers aan te leggen kunnen we informatie groeperen, waardoor alle informatie over een onderwerp bij elkaar staat en beter te vinden is. Makkelijk toegankelijk op elk moment en op iedere plaats die voor u het handigste is. Dit zijn de eerste stappen naar een JA!digitaal, of 2.0, zo u wilt. Op uw computer, tablet, smartphone of Google Glass lezen waar u maar wilt en meteen uw ideeën en gedachten delen. En mocht u iets over een onderwerp of mening zoeken, de inhoud is ‘full tekst’ doorzoekbaar. Hebt u een vraag, een thema, een dilemma waar u verder mee moet? De digitale JA! kan het podium zijn, of de arena, of kan het naslagwerk worden. Het zou mooi zijn als we meer artikelen op de website kunnen publiceren. Daarmee kunnen we ook meer partners bereiken. En op die manier aan meer mensen laten zien waar jeugdartsen zich mee bezig houden. Interessante artikelen publiceren voor een groter publiek. En met de publicatie van het artikel is het niet afgelopen, met reacties en aanvullingen schrijft het artikel zich door, met elkaar. Via social media als blogs, Twitter en Facebook worden kennis en informatie dynamischer. Verbinden en u laten zien Het werk van de jeugdartsen, de kwaliteit waarmee we het werk uitvoeren delen met anderen. Laten zien waar we voor staan en waar we ons op vele niveaus mee bezig houden. Zorgen dat er niet vragend wordt gekeken als we het over de preventieve zorg hebben die de jeugdartsen leveren. Onze taken lijken zo vanzelfsprekend, maar waarom weten anderen dan vaak niet wat we doen? Nieuwe middelen van communicatie kunnen we gebruiken om aan de bekendheid van de jeugdarts te werken. Profilering is en blijft belangrijk. Daar past ook het meereizen op de digitale snelweg bij. De digitale weg zien wij als een avontuur in de goede richting. Nieuws van het Bedrijfsbureau Yvonne de Vette Smoelenboek in plaats van vademecum Met ingang van dit jaar verspreidt de AJN voor het eerst geen vademecum meer aan de leden. Het vorig jaar ingevoerde systeem E-captain voorziet in deze functie door-de-leden-voor-ledenmodule in Mijn Captain. De mogelijkheden zijn recent uitgebreid waardoor we iedereen oproepen om een mooie foto te uploaden in Mijn Captain zodat uw collega-jeugdartsen weten welk gezicht bij welke naam hoort. Op die manier krijgen we een mooi gevuld Smoelenboek. U kunt dit document ook printen mocht u toch een papieren exemplaar op uw bureau willen hebben. Uitbreiding van de dienstverlening Met ingang van 1 april heeft het Bedrijfsbureau de ledenadministratie en secretariële ondersteuning van de Neder- landse Vereniging Artsen Beleid Management Onderzoek (NVAG) overgenomen. Nog twee andere verenigingen binnen de Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid (KAMG) hebben aangegeven interesse te hebben taken bij het AJN-Bedrijfsbureau onder te willen brengen. De uitbreiding van de dienstverlening aan de KAMG en NVAG hebben we nog kunnen opvangen met uitbreiding van de huidige contracten. Mochten er in de toekomst nog meer verenigingen komen dan zullen we het Bedrijfsbureau moeten gaan uitbreiden. Alleen automatische incasso voor wetenschappelijke dagen Met de invoering van SEPA1, is het nu ook mogelijk om een doorlopende machtiging af te geven voor alleen de wetenschappelijke dagen. Dit voor- komt iedere keer de rompslomp van het tekenen van de eenmalige machtiging en opsturen. De aanmelding via Mijn captain gaat daardoor nog eenvoudiger. Als u deze machtiging afgeeft zullen wij alleen de wetenschappelijke dagen via automatische incasso innen; u blijft dan gewoon de factuur voor de jaarlijkse contributie ontvangen. Bewijs van lidmaatschap Voor het aanvragen van de AGB-code wordt in veel gevallen gevraagd naar een bewijs van lidmaatschap van de beroepsvereniging. Met ingang van 2014 is het mogelijk om na betaling van de contributie dit bewijs van lidmaatschap zelf via Mijn Captain op te halen. Noot 1. http://nl.wikipedia.org/wiki/Single_ Euro_Payments_Area 38 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 38 21-05-14 09:01 www.infacol.nl Darmkrampjes? lucht op! Baby’s krijgen tijdens hun voeding lucht binnen, die vast kan gaan zitten en zo buik- en darmkrampjes veroorzaakt. Gelukkig is dat tijdelijk en bovendien eenvoudig te verhelpen. Infacol is een gecertificeerd medisch hulpmiddel waarvan de veiligheid en doeltreffendheid bepaald zijn onder richtlijn 93/42/EEC betreffende Medische Hulpmiddelen. Geschikt om vanaf de geboorte te gebruiken! Infacol kan vanaf de geboorte én voor onbepaalde tijd worden gebruikt. Het voedingspatroon van de baby hoeft niet te worden aangepast en ook speciale dieetvoeding is niet nodig.Infacol wordt gegeven vóór elke voeding. Het is ook geschikt om bij borstvoeding te gebruiken. Infacol heeft alleen effect op het bevrijden van vastzittende lucht, zonder het natuurlijke ontwikkelingsproces van de darmen te beïnvloeden. Infacol: bij vastzittende lucht, buik- en darmkrampjes. ForestHealthcare Infacol is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing. KOAG 2977-1212-2283. Infacol is een product van de makers van Sudocrem www.tasectan.nl Diarree? Tasectan met dubbele werking effectief tegen diarree* én pakt de oorzaak aan vermindert buikkrampen en overmatige ontlasting geen onnodige hulpstoffen, alleen werkzame stof geen bijwerkingen en contra-indicaties** geen effect op de darmen zeer veilig; geschikt voor kinderen vanaf 0 jaar herstelt de vochtbalans door oorzaak uit de darmen af te voeren Tasectan laat je niet zitten! ® Tasectan is een product van de zomer makers van Sudocrem. JA! 2014 39 ForestHealthcare 9377_V01_fc.indd 39 Tasectan is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing. *binnen 12 uur ** bij gebruik volgens de gebruiksaanwijzing 21-05-14 09:01 40 JA! zomer 2014 9377_V01_fc.indd 40 21-05-14 09:01
© Copyright 2024 ExpyDoc