Downloaden - Platform Integrale Vroeghulp

JA!
JEUGDGEZONDHEIDSZORG ACTUEEL
NUMMER 31
ZOMER 2014
TIJDSCHRIFT VAN DE ARTSEN(VERENIGING)
JEUGDGEZONDHEIDSZORG NEDERLAND
In deze JA!:
Een krachtig pleidooi voor koerswijziging
Triage
De arts die kan demedicaliseren
JGZ en Vroeghulp onmisbaar
Uithuisplaatsing
Interview met arts M&G en ex-tropenarts Liesbeth Meuwissen
JGZ op Sint Maarten
Keerzijden van sociale media
9377_V01_fc.indd 1
21-05-14 09:00
Voor de verzorging
van de anus.
Tijdens de zwangerschap en de bevalling kunnen
de aderen rond de anus extra aandacht gebruiken
omdat ze dan met meer druk te maken hebben
dan gebruikelijk. Curanol zalf in combinatie met
Curanol tabletten zorgen voor een optimaal
resultaat. Curanol zalf houdt de bloedvaten van
buitenaf elastisch. Curanol tabletten (bevatten
Gebruik
Curanol zalf in
combinatie met
Curanol tabletten
voor een optimaal
resultaat!
vitamine C) zijn van binnenuit gunstig voor
soepele en elastische aderen. www.curanol.nl
Curanol zalf houdt bloedvaten elastisch.
Curanol tabletten zijn gunstig voor
soepele en elastische aderen.
ForestHealthcare
Curanol is een product van de makers van Sudocrem
Voor echte
bofkontjes
www.sudocrem.nl
NIEUW:
TUBE
Vraag gratis
samples aan!
De huid van een kleintje is erg gevoelig, die wil je dus goed verzorgen. Door afsluiting van de huid
en/of door een natte luier kunnen baby's schrale, rode billetjes krijgen. Sudocrem verzacht en
helpt de rode en kwetsbare huid. Sudocrem is hypo-allergeen, ruikt lekker en kan meteen vanaf
de geboorte worden gebruikt. Daarom is Sudocrem het meest gebruikte middel bij luieruitslag.
Laat alle baby's gratis kennismaken met Sudocrem.
2Mail je naam (functie en organisatie) en
adresgegevens naar [email protected].
9377_V01_fc.indd 2
ForestHealthcare
BESCHERMT, VERZACHT EN HELPT
21-05-14 09:00
ra
K
n
ge
c o l o f o n
JA! Jeugdgezondheidszorg Actueel! Ledenbulletin
van de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg
Nederland (AJN)
Verschijnt drie keer per jaar.
Website AJN: www.artsenjgz.nl
Alle AJN-leden ontvangen JA!. Voor niet-leden zijn
de kosten van een abonnement € 25,- per jaar
(3 nummers). Een los nummer kost € 10,-.
Een verzoek om een abonnement kunt u schriftelijk
indienen bij het secretariaat van de AJN,
Churchilllaan 11, 3527 GV Utrecht.
ISSN: 1873-8346
Kernredactie
Michèle Haagmans (secretaris), Trudy de Jong (voorzitter),
Els Jonker (hoofdredacteur), Wike Lijs, Rianne Paalman,
Ulco Schuurmans (dr. Twitter) .
Redactieraad
Sigrid Hendriks, Hilly Ligtvoet-Bos, Rosanne van
der Lugt (aios), Elle Struijf.
Namens het AJN-bestuur: Marleen Johannes
Redactionele ondersteuning
John Luteijs, Den Dungen
Redactieadres
AJN
Churchilllaan 11
3527 GV Utrecht
t: 08 54 89 49 80
f: 08 54 89 89 88
e: [email protected]
Redactionele formule
JA! (Jeugdgezondheidszorg Actueel!) is het
tijdschrift van de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN). Het besteedt aandacht
aan alle aspecten rondom de beroepsuitoefening
van de artsen in de Nederlandse jeugdgezondheidszorg, zoals de uitvoering, politiek (op landelijk,
regionaal en lokaal niveau), wetenschappelijke
ontwikkelingen, nascholing en verenigingsnieuws.
JA! wil de vaak solistisch of in kleine teams
werkende artsen jeugdgezondheidszorg een forum
bieden om ervaringen en ontwikkelingen met elkaar
te delen, discussies op gang te brengen en de
gevolgen van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor het voetlicht te brengen.
Abonnementen
Secretariaat AJN, dagelijks
(bij voorkeur in de ochtend)
t: 08 54 89 49 80 of
e: [email protected]
9377_V01_fc.indd 3
Een abonnement gaat in per 1 januari. Als u in de
loop van het jaar een abonnement neemt, wordt de
abonnementsprijs evenredig met het te ontvangen
aantal nummers verrekend.
Het abonnement loopt automatisch door tenzij het
voor 1 november schriftelijk bij het secretariaat van
de AJN wordt opgezegd.
Grafische verzorging /aanleveren advertenties
E Media Connecting Business B.V.
Postbus 18
1720 AA Broek op Langedijk
t: (0226) 33 16 00
e: [email protected]
www.elma.nl
Advertenties vallen buiten de verantwoordelijkheid
van de redactie. Dat geldt ook voor de pagina’s
‘Nieuws vanuit het bedrijfsleven.’ Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd.
Foto: Communication Department (DCOMM)
Sint Maarten
Deelnemers aan een training op Sint Maarten
verzorgd door het RIVM met deelnemers uit Sint
Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, samen
met trainers van het RIVM.
Deze uitgave is mede mogelijk dankzij financiële
ondersteuning van Nutricia Nederland B.V.
De 2 laatste ALV’s en AJN-dagen van 2014 vinden
plaats op 20 juni en 14 november.
JA! 32 heeft als thema Eigen Kracht
Deadline: 27 aug. 2014. Verschijnt nov. 2014
Informatie over de AJN kunt u vinden via
www.artsenjgz.nl
Eigen Kracht – een kernbegrip in de huidige transitie
en transformatie en een belangrijke bron om als
jeugdgezondheidszorg aan te boren en te versterken.
JA! 32 (verschijnt november 2014) belicht het thema
Eigen Kracht van alle kanten: eigen kracht van ouders en
kinderen, maar ook die van de jeugdarts, de organisatie,
het dorp of de gemeente. Wij zijn op zoek naar succesverhalen en teleurstellingen, naar mogelijkheden
en grenzen, naar inspirerende voorbeelden, naar
sfeertekeningen en teleurgestelde verzuchtingen.
Boor uw eigen kracht aan, klim in de pen en zend uw
bijdrage (50-1200 woorden) in!: [email protected]
Deadline: 14 augustus. Wij hopen zoveel inzendingen te
ontvangen, dat we voor de keuze komen te staan welke
artikelen volledig in de papieren JA! te plaatsen en van
welke artikelen alleen de titel, met doorverwijzing naar
De redactie
de website!
Ei
Els Jonker, hoofdredacteur
"
OPROEP
ch
H
et sociale domein is in beweging, transitie en transformatie
zijn misschien wel de meest gebruikte beleidstermen van
2014. Als jeugdartsen dragen we kritisch en deskundig bij
aan die beweging en kiezen we positie. Deze JA! gaat over bewegen en
veranderen: Inge Steinbuch pleit voor meer regie bij professionals en
ouders samen, Janine Bezem en collega’s reageren op haar kanttekeningen bij de triagemethodiek; KAMG-voorzitter Cisca Koning roept
de jeugdartsen op zich als arts van het demedicaliseren te laten gelden
en minder bescheiden te zijn. We moeten daarvoor zeker onze schat
aan gegevens benutten en investeren in samenwerken (Twente; IVH).
De JA! blijft oog houden voor de dagelijkse werkelijkheid: de jeugdgezondheidszorg op Sint Maarten en de beleefde ervaring van ouders
van wie de kinderen uit huis geplaatst worden.
Anja, dr. Twitter, Vasanthi Iyer en de boekbesprekingen zijn als vanouds, nieuw is de Verwondering van de huisarts die de jeugdgezondheidszorg instapt.
Uw nieuwe hoofdredacteur heeft haar taak aanvaard met de papieren JA! voor ogen. Ondertussen is de AJN de digitale weg ingeslagen,
waarmee ook voor de JA! een digitale koers is uitgezet. Uw bijdrage
aan het volgende nummer wordt dus mogelijk (ook) digitaal gepubliceerd. Veranderen en bewegen dus!
t
eigenkracht
REDACTIONEEL
i n h o u d
NIE UWE O NTWIKKE LING E N
Van focus op risico naar normaliseren,
een krachtig pleidooi voor koerswijziging
Triage: minimale basiszorg als het kan,
zorg op maat als het nodig is
UIT D E P RAKTIJ K
De arts die kan demedicaliseren
O ND E RZO E K
Samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen
in Twente
NIE UWE O NTWIKKE LING E N
Jeugdgezondheidszorg en Vroeghulp onmisbaar!
‘Het leven gaat niet alleen maar over roosjes’
O ND E RZO E K
De JGZ zit op een schat aan informatie over de
jeugd - interview met Liesbeth Meuwissen
J G Z - IN HE T BUITE NLAND
Sint Maarten: niet alleen een onbezorgd tropisch
paradijs
NIE UWS UIT HE T BE D RIJ FSLEVEN
D R. TWITTE R
Wordt de jeugdige homo digitalis mobiles steeds
dommer? De keerzijden van sociale media
BO E KE N
Ambitie met een grote M
C O LUM N
Luister: allemaal vogels
D E V E RWO ND E RING
Een ander universum
BO E KE N
Normale kinderen; ze bestaan nog
UIT D E P RAKTIJ K
De fysieke omgeving en evidence-based werken
VAN HE T BE STUUR
AJN - digitaal: JA!
Van het Bedrijfsbureau
4
9
11
12
14
16
18
22
26
28
30
33
34
35
37
37
38
21-05-14 09:00
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Van focus op risico naar
normaliseren, een krachtig
pleidooi voor koerswijziging
„
Els Jonker
In december 2013 was er op het JGZ-portal van Captise een opmerkelijke
column1 te lezen: Normaliseren in plaats van focus op risico. Dit artikel is
een krachtige oproep aan de jeugdgezondheidszorg om de risicobenadering van kinderen en ouders los te laten. Dit zou een forse koerswijziging
betekenen. JA! wilde meer weten en sprak met een van de auteurs van
de column, jeugdarts Inge Steinbuch.
Auteurs Jacqueline de Vries, jeugdverpleegkundige, en Inge Steinbuch,
jeugdarts, pleiten in hun artikel Normaliseren in plaats van focus op risico voor een
breed JGZ-basisaanbod in combinatie
met de vrijheid voor JGZ-professionals
om samen met ouders en kinderen te
bepalen wat dit kind en dit gezin uit dat
pakket nodig heeft: een beperkt aanbod
als alles prima gaat en meer zorg en
aandacht voor gezinnen waar het wat
JGZ-professionals
moeten samen met
ouders en kinderen
bepalen wat het kind
en gezin uit het
JGZ-basisaanbod
nodig heeft.
minder goed gaat, zonder te stigmatiseren. De JGZ deelt daarmee de regie
over de contactmomenten met ouders
en jeugdigen, waarbij de jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen met professioneel inzicht en deskundigheid ouders
en jeugdigen adviseren/begeleiden om
optimaal gebruik te maken van wat JGZ
te bieden heeft, ook als er sprake is van
risicovolle omstandigheden voor een
kind. Een forse koerswijziging dus!
4
Een dergelijke koerswijziging vraagt
om een fundamentele afweging van
taken en verantwoordelijkheden. Maar
het vraagt ook om andere afspraken
tussen de JGZ-organisatie en gemeenten: van het huidige keuzepakket met
losse elementen die een gemeente per
stuk wel of niet kan aanschaffen, naar
een integraal aanbod met ruimte voor
de professionals om te bepalen welke
methodiek of preventieve interventie
voor dat gezin het meest geschikt is.
Wie is die jeugdarts achter dit pleidooi,
welke observaties en ervaringen zijn de
aanleiding? En wat vraagt deze insteek
van jeugdartsen, wat levert het op?
JA!: Wie is Inge Steinbuch?
Inge: ‘Direct na mijn afstuderen in 1984
ben ik begonnen als consultatiebureauarts. Hoewel het heerlijk werk was,
wist ik al na korte tijd dat ik niet tot mijn
pensioen uitvoerend cb-arts wilde blijven. Daarom ben ik in opleiding gegaan
tot sociaal geneeskundige, tak jeugdgezondheidszorg; een van de laatste
lichtingen oude stijl. Ondertussen was
ik stafarts en medisch adviseur van de
Entadministratie geworden. Toen ik in
2000 klaar was met de specialisatie vertrok mijn manager en werd ik gevraagd
hem waar te nemen. Dat werk bleek mij
te liggen, ik vond het makkelijker dan
het werk van consultatiebureauarts:
geen slapeloze nachten meer van de
vraag of ik het wel goed gedaan had
met dat kindje…. Onze organisatie was
een zelfsturende organisatie met veel
verantwoordelijkheden bij de professionals, maar na fusie en reorganisatie
waaide er een nieuwe wind met meer
top-downbeslissingen en veel minder
ruimte voor de professionals. Toen de
brancheorganisatie van thuiszorgorganisaties op zoek was naar iemand met
Alleen als een kind echt
gevaar loopt, overrulen
wij als professionals
de ouders, dan nemen
wij de regie.
zowel inhoudelijke als werkgeverservaring, heb ik drie maanden bedenktijd
gevraagd vanwege de reisafstand. Uiteindelijk heb ik ‘ja’ gezegd. Dat is een
goede beslissing geweest, ik werk er nu
acht jaar. Wat ik wel mis, is dat teamgevoel, dat je met elkaar ergens voor gaat.
ActiZ is namelijk een brede brancheorganisatie. Jeugdgezondheidszorg en
preventie vormen maar een heel klein
onderdeel. ActiZ-JGZ bestaat uit Jacqueline en Inge, ik ben de enige arts
binnen de organisatie.’
JA!: Dat lijkt me ook eenzaam.
Inge: ‘Daarom ben ik heel blij met mijn
intervisiegroepen. En het klinkt misschien gek, want hoewel ik met heel
veel voldoening samenwerk met heel
veel disciplines, voelen die groepen
een beetje als thuiskomen. Je spreekt
dezelfde artsentaal, je herkent dezelfde
artsendingen in elkaar.’
„ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 4
21-05-14 09:00
betrouwbare, gelijkwaardige, deskundige partner voor ouders en kinderen
zijn?’
Inge Steinbuch
JA!: Jullie column is een pleidooi
van en voor de werkvloer. Hoe
houden jullie, hoe houd jij daar
voeling mee?
Inge: ‘Behalve de intervisiegroepen,
leggen we ons oor te luisteren bij
ondermeer ledenbijeenkomsten met
managers, bij JGZ-bestuurders en we
gaan zeer regelmatig op werkbezoek.
Voor Jacqueline zijn de vergaderingen
van de V&VN heel belangrijk, net zoals
voor mij die van de AJN. We zijn samen
altijd op zoek naar het totaalplaatje en
daarvoor zijn onze beroepsverenigingen onmisbaar. Ik kies er overigens
bewust voor om zelf niet actief te zijn
in de AJN om te voorkomen dat belangen door elkaar lijken te lopen; ik wil
iedere schijn van belangenverstrengeling vermijden.
Onze columns schrijven we overigens
op persoonlijke titel, rekening houdend met de visie en belangen van
ActiZ. Ook wat ik in dit interview vertel,
is mijn persoonlijke visie. Zelf kan ik
die twee petten makkelijk onderscheiden, voor de buitenwereld is dat soms
lastiger. Zeker omdat Jacqueline en ik
het jeugdgezondheidszorggezicht van
ActiZ zijn.’
JA!: Terug naar jullie column, als
jullie een term als ‘eigen kracht’
gebruiken, staat jullie dan een
concrete invulling voor ogen?
Inge: ‘De essentie is dat we ouders en
jeugdigen zien als gesprekspartners
van de JGZ. Alleen als een kind echt
gevaar loopt, overrulen wij als professionals, dan nemen wij de regie. Ouders
en jeugdigen als gesprekspartner, het
klinkt zo eenvoudig. Het staat soms
op gespannen voet met wat we geleerd
hebben en met onze wens boodschappen te laten landen.
Eigen kracht vraagt ruimte: ruimte voor
de visie en ervaring van de ouder/jeugdige, naast de visie van de professional.
En eigen kracht vraagt ruimte en vaardigheden om samen te kiezen. Dat kan
de professional alleen als hij daarvoor
Echte sociale
geneeskunde is
sociaal bewogen
geneeskunde.
ruimte krijgt van zijn organisatie en die
weer van de opdrachtgever.
Eigen kracht en eigen regie betekenen
ook dat we meer risico lopen op incidenten, dat kan niet anders. Samen
met gemeenten moeten we ons daarvan
bewust zijn en plannen maken hoe er
mee om te gaan. Zo kunnen we voorkomen dat we bij een incident opnieuw
in de regelreflex schieten en alles dichttimmeren. Incidenten kunnen ons wel
heel veel leren: waar kunnen we onze
aanpak verbeteren, hoe kunnen we een
JA!: Hoe schat je het risico in
bij triage? Triage op basis van
vragenlijsten heeft immers het
risico dat ouders die sociaal
wenselijk invullen, zeker als
ze extra zorg van de JGZ als
stigmatiserend ervaren?
Inge: ‘Het doel dat de JGZ nastreeft is
dat jeugdigen volwaardig participeren,
op school, in de buurt, en later op het
werk en in de maatschappij. We willen
dat de JGZ bijdraagt aan het vermogen
van jongeren zich aan te passen en een
eigen regie te voeren en dat in het licht
van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven: het nieuwe
concept van gezondheid.2 Hoe toetsen
we of we met triage of een andere werkwijze dat doel bereiken? Er wordt vooral
op proces getoetst en maar weinig op
uitkomstmaten, en dat is jammer.
De essentie is dat we
ouders en jeugdigen zien
als gesprekspartners
van de JGZ.
Bij vragenlijsten ligt de regie bij de organisatie en niet bij ouders of jeugdigen,
behalve de keuze wel/niet eerlijk invullen. Een gelijkwaardige verhouding,
waarin professionals met ouders en
kinderen kunnen samenwerken, moet
je verdienen door elkaar te kennen, door
de wijze van bejegening en door je visie
op het leven. Als JGZ weten we dat je
met belonen veel meer bereikt dan met
straffen. Ik zie het risicogericht werken
als bezig zijn met straffen, terwijl je met
een positieve insteek – bevestigen wat
goed gaat – ouders en kinderen helpt
met reflectie en talentontwikkeling.
Het gaat om respect voor hun mening.
In die zin zijn onlangs de vragen van het
programma Stevig Ouderschap3 ook
van negatief naar positief omgezet, wat
leidt tot een andere beleving. De eerste
reacties zijn veelbelovend!
Dit betekent niet dat je het met ouders
niet meer over risico’s hebt! Maar je
doet het samen met ouders, in gelijkJA! zomer 2014 „
9377_V01_fc.indd 5
5
21-05-14 09:00
waardige wisselwerking. Dan bekijken
ouders en professionals de risico’s vanuit het perspectief van dat gezin, dan
kunnen ouders zich er in herkennen
en dan kun je samen naar oplossingen
zoeken.
De flexibilisering van de jeugdgezondheidszorg vindt plaats in de spreekkamer, tussen ouder, kind en professional. Dat maakt de kans veel groter
dat de JGZ als veilig en steunend wordt
ervaren en dat ouders wel aankloppen
als de nood hoog is.’
JA!: En wat betekent dat voor de
jeugdarts en jeugdverpleegkundige?
Inge: ‘Je moet kunnen loslaten en vertrouwen hebben in ouders en kinderen en tegelijkertijd actie ondernemen
als het echt niet goed gaat; dat is een
complexe vaardigheid die veel deskundigheid vraagt. De professional heeft
daarvoor ook zijn organisatie nodig.
Het doel dat de
JGZ nastreeft is dat
jeugdigen volwaardig
participeren, op school,
in de buurt, en later
op het werk en in de
maatschappij.
Nu wordt nogal eens gezegd dat het
systeem, de organisatie dat niet toelaat.
Als professional, als beroepsgroep zou
je moeten opstaan als dat werkelijk zo
is, als er zaken zijn in het systeem die
het jou onmogelijk maken je werk met
ouders en kinderen goed te doen. We
moeten het met elkaar hebben over thema’s als beroepseer, beroepsspirit, het
effect van de productienorm op professionals en wat de transformatie betekent voor professionals, of we ons daar
wel voldoende bewust van zijn. We zouden onze beroepseer moeten koesteren,
we zouden minder naar de ander (de
manager, de wethouder) moeten wijzen en moeten opstaan tegen een topdownaanpak, tegen een jeugdgezondheidszorg die wordt ontwikkeld zonder
onze doelgroep werkelijk te betrekken.
6
Zoek daarvoor vooral verbinding met je
manager, met je kernpartners. Wees als
JGZ weer aanjager, zorg dat je als jeugdarts in de maatschappij zichtbaar bent.
Ja, dat kost vrije tijd als de organisatie
dat niet nodig vindt! Heb het lef om uit
de standaardwerkwijze en standaardprocedures te stappen als je merkt dat
die in de weg zitten. Wees daar open
over, zorg dat je het kunt onderbouwen
en vertel wat het jou en de ouders en
kinderen oplevert. Deel de kennis die
je hebt over je wijk en wat je daar in je
werk mee doet, wees zichtbaar, ga naar
mensen toe in plaats van hen naar jou
te laten komen. Jeugdgezondheidszorg
als sociaal bewogen gezondheidszorg!
De AJN is goed bezig, met de aansluiting bij de KNMG zijn we ook veel meer
zichtbaar. De individuele jeugdarts is
naar mijn smaak nog erg voorzichtig
en braaf. Jeugdartsen en verpleegkundigen zouden zowel op de werkvloer
als in de combinatie van AJN en V&VN
vooral ook moeten uitstralen dat we het
samen doen, dat we een team zijn. Als
beroepsgroep moet je de kracht van je
eigen discipline kennen en uitdragen, maar vooral ook die van de ander
weten en respecteren, dan kun je samen
optrekken.’
JA!: En waar staan de ouders?
Zijn jou initiatieven bekend waar
de JGZ in co-creatie met ouders
opereert?
Inge: ‘In sommige organisaties zijn er
cliëntenraden met een groep ouders,
maar mij is geen co-creatie (in ware
zin) bekend. Bij de Richtlijnontwikkeling zijn sinds een jaar of twee
ouders betrokken en enkele organisaties dagen hun professionals wel uit
innovatiever te denken, maar nog niet
samen met ouders. We zouden inderdaad als public health voor de jeugd
onze doelgroep van ouders en kinderen
systematisch moeten betrekken bij de
ontwikkeling van ons aanbod!’
JA!: Tot slot, als jij droomt over
het ideale plaatje (zonder extra
geld), hoe ziet dat er uit?
Inge: ‘Onze basishouding moet er een
zijn van veel meer vertrouwen in elkaar.
Managers, artsen, verpleegkundigen,
assistentes en samenwerkingspartners
moeten uitgaan van elkaars kunnen
en met elkaar streven naar hetzelfde
doel: JGZ en ouders werkelijk laten
samenwerken voor een optimale ontwikkeling van kinderen. En in het ideale plaatje vindt iedereen dat je de best
geoutilleerde professional moet inzetten voor preventie. Met elkaar ruimte
zoeken door krachten te bundelen,
slimmer te organiseren en te flexibili-
Eigen kracht en eigen
regie betekenen ook dat
we meer risico lopen
op incidenten, dat kan
niet anders.
seren door ouders en professionals samen. Dat betekent dat de ideale jeugdarts en jeugdverpleegkundige, samen
met gemeenten, scholen, verenigingen
enzovoorts bijdragen aan het organiseren van eigen kracht, van gemeenschapszin, van dat dorp, die wijk of
buurt, van alles wat nodig is om kinderen te laten opgroeien (in de zin van tot
bloei laten komen) en ouders te steunen in hun dagelijks werk van het laten
draaien van hun gezin.
Echte sociale geneeskunde is sociaal
bewogen geneeskunde.’
Noten
1. Normaliseren in plaats van focus op
risico http://jgz.captise.nl/Actueel/
Nieuws/Nieuwsdetails/tabid/241/ArticleID/778/View/Details/Src/Org/Default.
aspx#.UzEuXU2PKmw
QR-code Artikel Steinbuch-De Vries op
JGZ-Captise
2. http://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/
parels/nieuw-concept-van-gezondheid/
3. http://stevigouderschap.nl/
„ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 6
21-05-14 09:01
e ve
e
uw g
ie e
N eg
ch
is
in
kl
1
ns
Sneller* tolerantie opbouwen?
®
Kies Nutramigen LGG !
Tolerantie voor koemelk na 12 maanden1
79%
Intensief hydrolysaat
44%
Rijsthydrolysaat
33%
Soja
24%
Vrije
aminozuren
18%
Kijk voor meer informatie op: www.nutramigen.nl
Belangrijke opmerking: Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor baby’s. Nutramigen is een product voor
speciale medische doeleinden en moet onder medisch toezicht worden gebruikt. Referenties: *Percentage zuigelingen
met tolerantie voor koemelk 12 maanden na het starten met de voeding. 1. Berni Canani R et al. J Pediatr. 2013. [Epub ahead
of print.] KMA = koemelkallergie; LGG = Lactobacillus rhamnosus GG. ® Handelsmerk van Mead Johnson & Co 2013. © 2013
Mead Johnson & Company, LLC. All Rights Reserved. Trademark and copyright used under license. Dit materiaal is uitsluitend
bestemd voor (para)medici. LGG® en het LGG®-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Valio Ltd, Finland.
Mead Johnson Nutrition
WTC Toren H, 17e verdieping
Zuidplein 142,
1077 XV Amsterdam
Servicenummer:
0800 - 44 55 001
(tijdens kantooruren)
www.nutramigen.nl
JA! zomer 2014 „
9377_V01_fc.indd 7
7
21-05-14 09:01
Goed ontbijtje.
Goed kruipen.
NESTLÉ PyjamaPapje®. Het lekkere, complete ontbijt.
FFA211A
Met een goed ontbijt doe je alles beter. Kruipen bijvoorbeeld… En groeien en lachen.
NESTLÉ PyjamaPapje® complete ontbijtpappen bevatten melk en alle belangrijke voedingsstoffen,
zoals vitaminen, calcium en ijzer. Ook nog makkelijk te bereiden.
Meer info? Kijk op www.nestlebabyvoeding.nl of bel gratis 0800-0230131
Alleen bestemd voor (para) medici
9377_V01_fc.indd 8
21-05-14 09:01
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Triage: minimale basiszorg
als het kan, zorg op maat als
het nodig is
„
Janine Bezem, Carolijn Schuiling, Michèle Haagmans
Ouders worden steeds mondiger en
vinden het niet meer vanzelfsprekend
dat ze ongevraagd adviezen krijgen.
Met een groot deel van de Nederlandse
jeugd gaat het gelukkig ook goed. Als
publieke gezondheid hebben we samen
met ouders de taak om er voor te zorgen dat het goed blijft gaan met onze
jeugd. Daarom hebben wij een aantal
jaren geleden differentiatie in de uitvoering van de standaardonderzoeken
ingevoerd. Alle kinderen worden nog
gezien op de standaardcontactmomenten door een doktersassistente.
Ouders en jongeren ontvangen vooraf
een brief met uitleg en de mogelijkheid
om vragen en zorgen aan te geven.
Alleen de kinderen die na dit eerste
onderzoek extra zorg nodig hebben
worden uitgenodigd voor een vervolgonderzoek, samen met hun ouders bij
de jeugdarts of jeugdverpleegkundige.
Er is sprake van maatwerk: de arts of
verpleegkundige kan beoordelen wat er
bij een bepaald kind, gezin, of zelfs op
een bepaalde school of in een bepaalde
wijk nodig is, uiteraard in overleg met
ouders, jongere, de school en/of ketenpartners. De kunst is om te differentiëren, te normaliseren en maximaal
gebruik te maken van de eigen kracht
van ouders/jongeren met het inzetten
van hun eigen netwerk. Ouders van kinderen voor wie geen vervolgonderzoek
nodig is, zijn meestal blij met de bevestiging dat het inderdaad goed gaat met
hun kind en dat ze hiervoor niet bij het
onderzoek aanwezig hoefden te zijn.
Ouders kunnen overigens altijd bellen
of mailen bij vragen over de reden van
het vervolgonderzoek. Als uit de vragenlijst of het verhaal van de jongere
blijkt dat de jongere al onder behandeling
is, worden ouders niet uitgenodigd indien
deze zorg naar tevredenheid verloopt.
Soms belt de jeugdarts of -verpleegkundige voor verduidelijking en vraagt of er
voldoende ondersteuning is. Zo nodig
kan de jeugdarts een schakel zijn tussen
school en het (para)medische circuit.
Wij weten uit ervaring dat ouders het
niet stigmatiserend vinden om opgeroepen te worden op het spreekuur van
de jeugdarts of verpleegkundige. Als we
de ouders en het kind uitnodigen en zij
het gevoel hebben dat het zinvol is en
ze geholpen zijn, dan zullen ze dit niet
direct als stigmatiserend ervaren. Dit
kan wel het geval zijn als we kinderen
oproepen waarvan de ouders het zelf
niet nodig vinden en het misschien
ook niet nodig is vanuit oogpunt van
preventie. Omdat al jaren volgens deze
werkwijze gewerkt wordt, is het bij
ouders en scholen bekend dat sommige
kinderen wél opgeroepen worden voor
het spreekuur, en andere niet. De aanwezigheid van de jeugdarts en jeugdverpleegkundige op school is voor
ouders een normale gang van zaken.
Er zijn veel verschillende redenen waarvoor een kind wordt uitgenodigd voor
het spreekuur. Hierdoor is het voor een
ieder legitiem en laagdrempelig om
naar het spreekuur te komen. Dit blijkt
ook uit het feit dat bij de uitvoering van
de triagemethode er significant meer
kinderen voor het spreekuur worden
aangemeld door ouders, school of
derden dan bij de reguliere werkwijze
(TNO Effectstudie Triage).
Het versterken van empowerment door
de JGZ zien we ook terug in het oplossingsgericht werken en de doorontwikkeling naar meer autonoom werkende
professionals. Dit geeft nog meer
mogelijkheden voor prioritering om zo
onderzoeken met grotere urgentie ook
echt op korte termijn te kunnen uitvoeren. De ervaring van de artsen en verpleegkundigen is dat ouders zich ook
beter voorbereiden op het onderzoek
als zij weten waarvoor zij bij de arts of
verpleegkundige komen. Soms zoeken
zij zelf ook al hulp of pakken zaken
zelf op zoals bij overgewicht van hun
kinderen. Ouders voelen zich in het
algemeen zeer verantwoordelijk voor
hun taak hun kinderen zo goed mogelijk te doen opgroeien! Voor ouders
die hierbij meer ondersteuning nodig
hebben wordt door de triagewerkwijze
meer ruimte gecreëerd, door minder
inzet van artsen en verpleegkundigen
in de standaardcontactmomenten. Zo
nemen we ouders en jeugdigen serieus,
behouden ze zelf de regie en behandelen we ouders en jongeren als volwaardige participanten met ieders eigen
verantwoordelijkheden.
Het is belangrijk dat alle kinderen in
beeld zijn door middel van een standaardonderzoek op vaste contactmomenten. Vandaar uit kan samen
met ouders een inschatting gemaakt
worden van verdere benodigde zorg.
Doordat de jeugdarts en verpleegkundige regelmatig op school aanwezig
zijn, kunnen zij kinderen snel zien en
kunnen zij inspringen op de vragen die
op dat moment actueel zijn en zo een
belangrijke verbinding vormen tussen onderwijs en zorg, en tussen het
individu en het collectief. Door triage
en de daarmee samenhangende mogelijkheid tot meer flexibiliteit creëert de
JGZ ruimte om te kunnen inspelen
op zijn verbindende rol in het sociale
domein.
Janine Bezem is afdelingshoofd Jeugdgezondheidszorg, VGGM (GGD Gelderland Midden).
Carolijn Schuiling is arts Maatschappij en
Gezondheid, VGGM.
Michèle Haagmans is jeugdarts KNMG, VGGM.
Noot
1. http://jgz.captise.nl/Actueel/Nieuws/
Nieuwsdetails/tabid/241/ArticleID/778/
View/Details/Src/Org/Default.aspx#.
UsqNuU13umw)
JA! zomer 2014 „
9377_V01_fc.indd 9
9
21-05-14 09:01
Noppy
vanLent
systems
Plaswekker
/
/
/
/
Kindvriendelijk
Gebruiksvriendelijk
Compact
Kan links of rechts
gedragen worden
/ Bevat 3 verschillende
opklikbare kapjes
/ Kan met eigen
ondergoed
gebruikt worden
/ Wordt vergoed bij
de meeste
aanvullende
verzekeringen
Wat voor jeugdarts wordt u?
Ligt uw hart bij de jeugdgezondheidszorg? Bent u trots
op uw vak? Volg dan opleiding tot jeugdarts KNMG
van de NSPOH, een complete opleiding voor artsen die
werken in de jeugdgezondheidszorg.
Medische vervolgopleiding Maatschappij & Gezondheid
Profiel Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar
Van Lent Systems - www.vanlentsystems.com
Tel: 0412 640 690 - Email: [email protected]
U maakt zich zorgen
om een kind...
0900 - 123 123 0
Het AMK is er voor iedereen die met zorgen en vragen
over kindermishandeling rondloopt.
Ook als u twijfelt: ‘Is dit wel kindermishandeling?’
De opleiding bestaat uit een cursorisch deel en competentiegericht praktijkonderwijs. Tijdens de opleiding ontmoet
u collega’s uit het hele land, uit het eigen en aanpalende
profielen zoals forensische geneeskunde en infectieziektebestrijding. Docenten komen uit het brede werkterrein
van publieke gezondheid en uit wetenschappelijke kring.
De opleiding wordt vormgegeven in samenwerking met
de praktijkopleiding. De theorie kunt u daardoor direct
toepassen in de praktijk. Bij de NSPOH kunt u rekenen op
hoogwaardig en gevarieerd onderwijs.
De opleiding start 2x per jaar, in Zwolle (4 september 2014)
en Utrecht (16 januari 2015).
Daarom kiest u voor de NSPOH
•
•
•
•
•
•
•
•
Flexibel voor parttime artsen
Medisch-inhoudelijk expert in spreekkamer en daarbuiten
Multidisciplinaire netwerken
Cursusdagen eenvoudig in te halen
Evidence based handelen krijgt volop aandacht
Goede coaching vanuit de NSPOH
Didactische training voor uw opleider
Doorstroming naar 2e fase van de medische vervolgopleiding Maatschappij & Gezondheid
• Goed afgestemd op actualiteiten binnen JGZ
• Geaccrediteerde bij- en nascholing JGZ
Ook voor advies of overleg: ‘Wat kan ik doen om
Interesse? U kunt zich nu inschrijven.
dit kind te helpen?’
Zie www.nspoh.nl voor toelatingseisen
en informatie of bel 030 - 810 05 00.
Ook als u vindt dat het AMK onderzoek moet doen.
Advies en Meldpunt
Kindermishandeling
De NSPOH is hét opleidingsinstituut op het snijvlak van maatschappij, arbeid en gezondheid. Onze onderwijsprogramma’s
slaan een brug tussen beleid, onderzoek en praktijk. De NSPOH
werkt samen met AMC – UvA in de Academische Opleidings-
www.amk.nl
werkplaats AMC/NSPOH. Andere samenwerkingspartners zijn
o.a. Erasmus MC, VU MC, UMCG, TNO, RIVM, GGD Nederland,
Actiz, UWV, Hogeschool Utrecht en arbodiensten.
10 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 10
21-05-14 09:01
UIT DE PRAKTIJK
De arts die kan demedicaliseren
„
Cisca Koning
Demedicaliseren is het woord van deze
tijd. Daarmee wordt op macroniveau
aangeduid dat de instroom naar de verzekerde zorg zou moeten afnemen en
oplossingen gezocht moeten worden
in ‘eigen kracht’, waarbij de sociale
omgeving gezien wordt als bron waaruit nog ruimschoots te putten valt. Op
microniveau vertaalt zich dat al snel in
de gedachte dat er minder dokters aan
te pas moeten komen: immers ‘dokters
medicaliseren’. Maar juist de sociaalgeneeskundige in de publieke zorg en de
jeugdarts in het bijzonder is nou net de
professional om te demedicaliseren.
Ik hoef op deze plaats natuurlijk geen
uitleg te geven over de competenties die
de jeugdarts heeft. Demedicaliseren is
daar een heel belangrijke van. Voorbeelden te over van de mogelijkheden
(en besparingen!) die kunnen ontstaan
door de jeugdarts op het juiste moment
in te zetten, naast de huisarts en met
een eigen verantwoordelijkheid zoals
voor de behandeling van ‘eenvoudige
problemen’, die passen bij het normaal opgroeien van een kind. Lastig
is echter dat de financiering niet meewerkt: een specifieke poli gericht op
obesitas, alcoholmis- of -gebruik is
in het ziekenhuis snel georganiseerd
en de kosten worden gedeclareerd bij
de zorgverzekering. De JGZ heeft die
mogelijkheid niet.
Kansen voor de sociaalgeneeskundige in de jeugdgezondheidszorg.
Langzamerhand wordt zichtbaar dat de
aandacht voor preventie groeit.
Kijk bijvoorbeeld naar de ‘Agenda voor
de Zorg’ waarin de belangrijkste partijen van consumenten, patiënten, zorgaanbieders, zorgverleners, zorgverzekeraars en gezondheidsfondsen zijn
vertegenwoordigd. Zij spreken zich uit
voor het verleggen van de aandacht van
Zorg voor Ziekte naar Gezondheid en
Gedrag en naar het functioneren van de
Mens in de Maatschappij, net zoals wij
al eerder deden in onze Position Paper.
Daarbij ondersteunen zij nadrukkelijk
het belang van preventie voor kinderen/
jongeren en hun ouders in de wijk.
De Nationale Denktank, bestaande uit
25 juist niet in de gezondheidszorg
gepokt en gemazelde studenten of promovendi, onderkent dit ook en kwam
direct tot een aantal aanbevelingen voor
vernieuwende projecten die de moeite
van het uitvoeren waard zijn. Zo zijn
hun gedachten over een ‘Uit met Oudkorting’ (bezorg ouderen een dagje uit
en ontvang korting op je ov), ‘Carte
Blanche aanpak jeugdzorg’ (vaste
hulpverlener voor multi-probleemgezinnen in de zwaardere categorie),
‘Samen Sterk Plan’ (structurele samenwerking tussen ouderen en jeugd) en
‘de Zelfwijzer’ (regel zelf je doorverwijzing) de moeite waard om kennis van
te nemen en er mee aan de slag te gaan.
Het Nationaal Preventie Programma
wil een impuls geven aan alle partijen
in (maar ook buiten) de zorg om gezamenlijk activiteiten te ontwikkelen om
te komen tot een integraal zorgaanbod
gericht op het bevorderen van gezondheid. De AJN-pledge haakt daar op in en
belooft lokale afspraken voor transmurale samenwerking.
Werk voor de sociaalgeneeskundige
in de publieke zorg dus. Dat wordt
ook door het capaciteitsorgaan onderkend: voor de toekomst moet het aantal
jeugdartsen dat per jaar opgeleid moet
worden groeien: namelijk naar 112 tot
144 profielartsen en 21-22 artsen M&G
JGZ in 2015. Dat betekent een toename
van het aantal gefinancierde opleidingsplaatsen.
Show, don’t tell!
De gemeente staat voor een grote
opdracht met de uitwerking van de
decentralisaties, waaronder die van
de jeugdzorg. De nieuwe coalitie moet
nog ingewerkt worden. Huisartsen en
wijkverpleging hebben zich inmiddels
uitgesproken: zij zijn niet het wondermiddel waarop de gemeente zich kan
verlaten. Er is behoefte aan een verbindende schakel tussen gemeente, de
eerstelijnszorg, de sociale sector en de
burger.
Dit is het moment
voor de jeugdarts
om te laten zien
wat we als sociaalgeneeskundige
in onze mars hebben
en wat we waard zijn.
Dit is dus het moment voor de jeugdarts
om te laten zien wat we als sociaalgeneeskundige in onze mars hebben en
wat we waard zijn. Eigen initiatief is van
groot belang – wij zullen zelf achter het
bureau vandaan moeten komen en de
eerste stap moeten zetten naar huisartsen, ziekenhuis, gemeente en verzekeraar. Maar daarin staat de jeugdarts
niet alleen: door samenwerking met de
collega’s in de publieke zorg (de artsen
in de infectieziektebestrijding, tuberculosebestrijding, forensische geneeskunde en medische milieukunde, de
artsen indicatie & advies, artsen beleid
& advies en de vertrouwensartsen) is
synergie te bereiken! SUCCES!
Voordracht gehouden tijdens de Missie-Visiedag AJN op 18 januari 2014.
F. P. (Cisca) Koning-van den Berg van
Saparoea, arts M&G
Voorzitter KAMG,
[email protected]
JA! zomer 2014 „ 11
9377_V01_fc.indd 11
21-05-14 09:01
ONDERZOEK
Samenwerking tussen
huisartsen en jeugdartsen
in Twente
„
Simone Kienhuis-Heerink en Riet Haasnoot-Smallegange
De samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen is de laatste tijd in
een stroomversnelling terecht gekomen, ook door veranderingen in de
maatschappij als de transitie jeugdzorg. In dit artikel laten de auteurs
zien hoe de jeugdartsen in Twente die samenwerking vorm geven, met
valkuilen en tips.
Een huisarts die werd geconfronteerd met de titel arts Maatschappij en
Gezondheid (M&G) maakte de opmerking: ‘Ik vind mijzelf eigenlijk een arts
Gezondheid en Maatschappij’. Om de
valkuil van concurrentie tussen huisartsen en jeugdartsen te vermijden is
afstemming van taken noodzakelijk.
De positie van jeugdartsen is versterkt
nu ook zij rechtstreeks naar de tweedelijns zorg kunnen verwijzen.
Ook de transitie Jeugdzorg vraagt om
meer samenwerking in de preventieve
en eerstelijns zorg voor jeugd. Vanaf
januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor het preventieve
en curatieve jeugdbeleid. Gemeenten
bereiden zich hier op voor en zoeken
contact met huisartsen om de zorg
laagdrempelig en dicht bij de jeugdigen te organiseren. Wij bevelen aan dat
jeugdartsen aanschuiven bij de gesprekken tussen huisartsen en gemeenten en
bij de gesprekken van de gemeente met
JGZ. We streven ernaar dat de jeugdarts
positie kiest als verbindende professional tussen het sociale domein en de
gezondheidszorg.
Twentse voorbeelden uit het
verleden
In het verleden zijn in Twente een aantal
pogingen gedaan om de samenwerking
tussen huisartsen en jeugdartsen op
gang te brengen.
In 2008 is door het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Landelijke
Huisartsen Vereniging en de Artsen
Jeugdgezondheidszorg Nederland de
handreiking Samenwerking huisarts jeugdgezondheidszorg uitgebracht Deze
handreiking was het uitgangspunt van
gesprekken met huisartsen in Twente.
Het resultaat was een aantal scholingen die georganiseerd werden met de
Werkgroep Deskundigheidsbevordering Huisartsen (WDH) en JGZ GGD
Twente over de sociale kaart en over
kindermishandeling. De huisartsen en
Onbekendheid met
de JGZ en slechte
bereikbaarheid zijn
belangrijke knelpunten
in de samenwerking
tussen huisartsen en
jeugdartsen.
jeugdartsen uit een wijk leerden elkaar
kennen en kregen inzicht in elkaars
deskundigheid. De Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraken (LESA)
stonden hierbij centraal, maar er werden geen lokale, concrete samenwerkingsafspraken gemaakt.
In 2011 startte in de regio Almelo in
overleg met huisartsen een pilot ‘Rechtstreeks verwijzen voor visus’. Een
jeugdarts in opleiding analyseerde de
verwijzingen. Ouders, oogarts, orthoptisten, huisartsen en jeugdartsen waren
tevreden over de werkwijze. Toch eindigde de pilot in 2012 door bezwaren
van de zorgverzekeraar.
De Academische Werkplaats Jeugd
Twente voerde in 2012 een project uit
over samenwerking bij chronisch zieke
kinderen. De conclusies waren: huisartsen, kinderartsen en JGZ hebben
weinig kennis van elkaars richtlijnen;
huisartsen weten niet goed wat de JGZ
voor hen kan betekenen. Slechte bereikbaarheid en vele personele wisselingen
bij de JGZ GGD Twente werden ook als
knelpunt benoemd.
In 2013 organiseerden de WDH NoordWest Twente en JGZ GGD Twente de
scholing ‘Kinderen met een stempeltje’. Aan de hand van casuïstiek werd
voor het voetlicht gebracht wat de huisarts en de jeugdarts voor elkaar kunnen betekenen. Opnieuw bleek slechte
bereikbaarheid een knelpunt.
Deze activiteiten uit het verleden leverden wel enige verbetering in de samenwerking op, maar een samenhangende
aanpak ontbrak.
Naar een programmatische
aanpak
In het kader van de opleiding tot arts
M&G van Simone werd de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen
gekozen als doorlopend thema in het
Individueel Opleidingsplan. Dit thema
hebben de auteurs als aios en opleider/
stafarts besproken met het management van de JGZ GGD Twente. Het
management erkende het belang van
een centrale positie van jeugdartsen bij
de positionering van de JGZ. Omdat in
12 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 12
21-05-14 09:01
dit proces ook de steun van jeugdartsen
en huisartsen onontbeerlijk was, hebben wij de mening van huisartsen en
jeugdartsen gepeild. Uit die interviews
kwamen een aantal behoeften overeen:
elkaar kennen en zorgen voor goede
bereikbaarheid. Er waren ook verschillen, bijvoorbeeld in hoe de bereikbaarheid vorm moet krijgen en in verwachtingen van elkaar.
JGZ
De auteurs organiseerden in november 2013 een werkbijeenkomst met het
management en jeugdartsen (ook een
jeugdarts die als huisarts werkt) om met
elkaar doelen en tijdspad vast te stellen.
Een van de conclusies was opnieuw dat
de jeugdarts onvoldoende bekend is bij
huisartsen. Maar ook dat jeugdartsen
onvoldoende weten te verwoorden wat
zij voor huisartsen kunnen betekenen.
We stelden vast dat het initiatief voor
verandering vooral bij de JGZ ligt en dat
jeugdartsen hiervoor toegerust moeten
worden.
In de werkbijeenkomst werd ook aandacht besteed aan belemmeringen als
tijdsinvestering, belangenverschillen
en bereikbaarheid. Het management
wil jeugdartsen meer zelf prioriteiten
laten stellen en meer flexibiliteit geven
in de uitvoering van hun werk. Samen
met de jeugdartsen formuleerde het
management een concreet doel: vóór
de zomervakantie 2014 hebben de
jeugdartsen zich voorgesteld aan de
huisartsen in hun wijk. Daarmee willen we bereiken dat:
– huisartsen en jeugdartsen in een wijk
elkaar kennen (naam, gezicht, werktijden, bereikbaarheid via collegiaal
nummer en bereikbaarheidsdienst).
– huisartsen weten wat de JGZ voor hen
kan betekenen.
– jeugdartsen zich profileren als
ambassadeur van de JGZ in Twente.
– huisartsen en jeugdartsen elkaar
informeren en naar elkaar verwijzen.
Gemeenten
Ook de Twentse gemeenten speelden
een rol bij de samenwerking. Zij zochten contact met huisartsen in verband
met de transitie Jeugdzorg. Tegelijkertijd betrok het JGZ-management een
aantal jeugdartsen en Riet als stafarts
bij hun contacten met de gemeenten
over de transitie.
In meerdere gemeenten werden pilots
opgezet met verschillende rollen van
de jeugdartsen. In één gemeente is
gekozen voor een centrale rol van de
jeugdarts naast de huisarts bij jeugdGGZ-problematiek. In die gemeente
verwijzen doktersassistenten van de
huisartsen kinderen met gedragsproblemen en verzuim of ouders met
opvoedvragen door naar het spreekuur
van de jeugdarts. In een andere pilot
maakt de jeugdarts deel uit van het
kernteam Centrum Jeugd en Gezin,
waar huisartsen en andere professionals casuïstiek aanleveren. In een derde
gemeente neemt de jeugdarts deel aan
het consultteam waar professionals
casuïstiek kunnen inbrengen op het
gebied van jeugd-GGZ. Ook startten
in veel gemeenten sociale wijkteams
waarbij de rol van zowel de huisarts en
de JGZ nog onduidelijk is.
De tijd is rijp om
jeugdartsen meer
ruimte te geven voor
flexibiliteit en eigen
prioritering.
Academische Werkplaats
De Twentse gemeenten laten nu deze
pilots in het kader van de transitie
Jeugdzorg onderzoeken in de Academische Werkplaats Jeugd in Twente. JGZ
is een belangrijke partner in die werkplaats en zal als zodanig nauw betrokken worden. Tegelijk is de werkplaats
betrokken bij het wetenschappelijk
onderzoek in het kader van de opleiding tot arts M&G.
Conclusies:
1. Onbekendheid met de jeugdarts en
de JGZ plus de slechte bereikbaarheid
van de jeugdarts zijn de belangrijkste
knelpunten in de samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen.
2. Het management van de JGZ kan de
jeugdarts gebruiken om de JGZ een
duidelijke positie te geven in het veld.
3. Goede contacten tussen jeugdartsen
en huisartsen zijn ook voor gemeenten van belang bij de transitie Jeugdzorg.
Simone Kienhuis (rechts) en Riet Haasnoot
4. De opleiding tot arts M&G en de
aanwezigheid van de Academische
Werkplaats worden benut om het
thema ‘samenwerking’ gestructureerd op te pakken. Daarmee wordt
de samenwerking tussen huisartsen
en jeugdartsen in Twente onderzocht, ontwikkeld en begeleid.
Aanbevelingen
1. Huisartsen en jeugdartsen hebben
verschillende belangen. Dat is een
mogelijke valkuil bij samenwerking.
Door gebruik te maken van richtlijnen van beide beroepsgroepen, kunnen afspraken gemaakt worden met
duidelijkheid over en waardering
voor ieders competentie en werkveld.
2. LESA’s moeten door huisartsen en
jeugdartsen samen vertaald worden
naar de plaatselijke situatie.
3. Om de samenwerking vorm te geven
zijn concrete doelen nodig die gedragen worden door management en
jeugdartsen:
a. Vraag je als jeugdarts en JGZ af
wat voor de huisarts van belang is.
b. Regel goede bereikbaarheid (een
collegiaal telefoonnummer voor
huisartsen).
c. Sluit aan bij casuïstiekbesprekingen of scholingen die door de huisartsen zelf georganiseerd worden.
4. De tijd is rijp om jeugdartsen meer
ruimte te geven voor flexibiliteit en
eigen prioritering.
5. Huisartsen in Twente verwijzen
steeds vaker een kind met gedragsproblemen, verzuim, of opvoedvragen naar de jeugdarts. De jeugdarts
die rechtstreeks verwijst zorgt dat de
huisarts hierover geïnformeerd is.
Simone Kienhuis-Heerink is jeugdarts KNMG
bij GGD Twente en in opleiding tot arts M&G.
Riet Haasnoot-Smallegange is arts M&G bij
GGD Twente en opleider
JA! zomer 2014 „ 13
9377_V01_fc.indd 13
21-05-14 11:33
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Jeugdgezondheidszorg en
Vroeghulp onmisbaar!
„
Susan Osterop
Nederland staat aan de vooravond van een grote stelselwijziging voor de
jeugd. De ambitie is om alle kinderen in Nederland veilig en gezond te laten opgroeien, hun talenten te laten ontwikkelen en mee te laten doen in
de samenleving. Gemeenten zullen van alles moeten organiseren om die
ambitie waar te maken. Zij krijgen immers de regie over de jeugdzorg.
‘Hoe pakken we dat aan?’, vragen veel
gemeenten zich af. Wij hebben een
gouden tip: laat de samenwerking tussen Integrale Vroeghulp en jeugdgezondheidszorg goed tot bloei komen.
Inmiddels hebben het ministerie van
VWS, de VNG en MEE Nederland overeenstemming bereikt over een zorgvuldige overgang van de cliëntondersteuning van MEE naar gemeenten per
1 januari 2015. De drie partijen hebben
bestuurlijke afspraken gemaakt en één
van de afspraken heeft betrekking op
Integrale Vroeghulp. Gemeenten en
MEE-organisaties moeten vóór 1 mei
2014 afspraken hebben gemaakt over
de coördinatie van de netwerken Integrale Vroeghulp. Dit vormt een goede
uitgangspositie om de continuïteit
van de netwerken Integrale Vroeghulp
zoveel mogelijk te borgen.
Wat is Integrale Vroeghulp?
Als ouders zich zorgen maken over de
ontwikkeling van hun kind, kunnen ze
terecht bij de huisarts, het consultatie-
‘Wij waren er vroeg genoeg bij’
Moeder van Christiaan (zeven jaar): ‘Christiaan is nu bijna zeven jaar
oud. Al op heel jonge leeftijd hadden we het gevoel dat hij anders
was. We kregen geen contact met hem, hij was angstig, zijn spraak
ontwikkelde niet en hij had moeite zich te concentreren. Natuurlijk
maak je je als ouders dan ongerust. Via het consultatiebureau zijn we
verwezen naar Integrale Vroeghulp. Daar ging een wereld voor ons
open: mensen die met veel begrip voor onze situatie naar ons luisterden. Omdat de specialisten elk vanuit hun eigen vakgebied naar ons
kind keken, kon de casemanager van Integrale Vroeghulp de nodige
onderzoeken in gang zetten.
Onze vermoedens werden bevestigd. Christiaan heeft autisme. We
weten nu wat er met hem aan de hand is en kunnen op basis daarvan verder. Het gaat dus niet enkel om het etiketje. We willen hem
gewoon de beste kansen bieden in het leven. Er vroeg bij zijn, was in
zijn geval heel belangrijk. Nu zijn er nog veel mogelijkheden om zijn
ontwikkeling te stimuleren, ook daar helpt Integrale Vroeghulp bij.
Zij kennen de weg. Wat zo fijn is aan Integrale Vroeghulp, is dat we
niet van het kastje naar de muur werden gestuurd of dat we van de
ene specialist naar de andere moesten. Het team van specialisten
kwam bij elkaar voor Christiaan en daardoor is het traject efficiënt
in gang gezet.’
bureau of het Centrum voor Jeugd en
Gezin. Maar soms is dat niet voldoende.
Ouders die blijven twijfelen of hun kind
zich wel goed ontwikkelt, kunnen hulp
zoeken bij een van de 37 netwerken
Integrale Vroeghulp. Deze netwerken
kunnen per regio van samenstelling
licht verschillen en zijn vaak al langer
dan vijftien jaar actief en hebben daarmee ruime ervaring. Ze richten zich op
kinderen van 0-7 jaar met (dreigende)
ontwikkelingsachterstanden als gevolg
van een beperking, gedragsproblemen
of een chronische ziekte.
De afgelopen jaren zijn de netwerken
geïnnoveerd waardoor actieve ketens1
zijn ontstaan van verschillende organisaties op het gebied van vroege signalering, multidisciplinaire diagnostiek,
trajectbegeleiding, preventieve gezinsondersteuning, samenhangende zorg
en onderwijs.
Wie participeren in de netwerken
Integrale Vroeghulp?
Er zijn per regio uiteraard verschillen
wie samenwerken in de netwerken
Integrale Vroeghulp, maar de Centra
voor Jeugd en Gezin, Bureau Jeugdzorg, MEE, Jeugdgezondheidszorg
(JGZ), jeugd GGZ, zorgaanbieders,
(kinder)ziekenhuizen, revalidatiecentra, kinderdienstencentra (KDC) en
onderwijsinstellingen participeren in
deze netwerken.
Integrale Vroeghulp is een begrip
geworden. Dat is niet voor niets. Deze
manier van werken levert voor iedereen
veel op. Ouders houden de regie en krijgen optimale zorg en ondersteuning
die is afgestemd op hun situatie. Zorgverleners weten zich gesteund door
collega’s. Ouders2 worden niet meer
van het kastje naar de muur gestuurd.
En de kinderen waar het over gaat: die
14 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 14
21-05-14 09:01
Neem deel, deel mee!
De kennis en verdere professionalisering van IVH is beschikbaar in een
kenniscentrum. Deze kennis wordt
gedeeld op het digitale platform www.
integralevroeghulp.nl. Hier staan ook
filmpjes met ervaringen van ouders3 en
casuïstiek.4
Gemakkelijk online kennis, praktijkvoorbeelden5 en informatie delen. Plus
samenwerken met partners, gemeenten,
ouders en professionals, dit kan op de
community Integrale Vroeghulp.6 Je
kunt hier een eigen sub-community
creëren, discussiëren, de laatste Tweets
volgen, blogs lezen én schrijven. Als
JGZ-professional kun je hier ook aan
deelnemen.
Foto: IVH
komen veel beter tot hun recht en krijgen in een vroeg stadium de hulp en
ondersteuning die ze nodig hebben,
waarmee duurdere zorg en dus kosten
worden bespaard.
JGZ – IVH in de praktijk
Een goed voorbeeld van samenwerking
tussen Jeugdgezondheidszorg en Integrale Vroeghulp, is Integrale Vroeghulp
Friesland, die bestaat uit vijf regio’s.
Daar signaleert jeugdarts en coördinator Integrale Vroeghulp van regio Leeuwarden-Dokkum Froukje Houtstra dat
Integrale Vroeghulp veel bekender is
geworden binnen de JGZ, bij de peuterspeelzalen, in het onderwijs en bij
ouders. De kracht van Integrale Vroeghulp zit hem in de manier van werken.
‘Aanmeldingen komen vaak via het
consultatiebureau binnen, maar ook
via peuterspeelzalen of kinderartsen.
Daarna bespreken we elk kind met het
hele multidisciplinaire team met daarin
een kinderarts, iemand van Bureau
Jeugdzorg, MEE, een orthopedagoog
of psycholoog (bijvoorbeeld werkzaam
binnen een jeugd GGZ-instelling), een
gedragswetenschapper vanuit Jeugdhulp en een Consulent Jonge Risicokin-
deren vanuit het onderwijs. We willen
dat iedereen vanuit zijn eigen expertise
naar een situatie kan kijken. Soms is
op het eerste gezicht geen kinderarts
nodig, maar die blijkt dan wel te denken
in een bepaalde richting waar de andere
disciplines niet zo snel op komen. Zo
komen er vanuit alle expertises inzichten op tafel waardoor er geen blikvernauwing ontstaat.’
Als coördinator houdt Froukje vooral
het ondersteuningsproces in de gaten.
Spil in de ondersteuning is de casemanager. Die staat het dichtst bij het gezin
en verbindt alle ondersteuningslijntjes
met elkaar. ‘We zijn er niet op uit om zo
vroeg mogelijk een kind te labelen met
een diagnose. Dat kan ondersteunend
zijn, maar is niet het uitgangspunt. Het
gaat ons er vooral om het kind en de
ouders verder te helpen. De casemanager ziet van dichtbij wat er in een gezin
nodig is, zodat niemand in de knel
komt. Van gezinnen horen we terug
dat het zo fijn is dat de casemanager
alle informatie weer bij elkaar brengt.
Die zorgt ervoor dat de ondersteuning
van het kind goed verloopt, maar ook
dat ze zelf in staat blijven om grip op
de situatie te houden.’
Taskforce Integrale Vroeghulp
De taskforce Integrale Vroeghulp
bestaat uit de volgende kernpartijen:
MEE Nederland (Vereniging voor
ondersteuning bij leven met een beperking), VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland), BOSK (Vereniging van mensen met een lichamelijke
handicap) en het Nederlands Centrum
Jeugdgezondheid. Deze tijdelijke taskforce ondersteunt de netwerken Integrale Vroeghulp en de gemeenten om
samen een gouden team voor goede
zorg voor jeugd te zijn. En om de netwerken IVH te borgen in het gemeentelijk jeugdbeleid.
Meer informatie?
Susan Osterop ([email protected] ) is coördinator van de landelijke taskforce Integrale
Vroeghulp (IVH).
Noten
1. (http://www.integralevroeghulp.nl/
professionals/integrale-vroeghulp/debouwstenen-in-beeld/)
2. http://www.integralevroeghulp.nl/
ouders/ervaringen-ouders/
3. http://www.integralevroeghulp.nl/
ouders/ervaringen-ouders/ervaringenin-beeld/
4. http://www.integralevroeghulp.
nl/ouders/ervaringen-ouders/
casu%C3%AFstiek/
5. https://integralevroeghulp.pleio.nl/
professionals
6. https://integralevroeghulp.pleio.nl/
professionals
JA! zomer 2014 „ 15
9377_V01_fc.indd 15
21-05-14 09:01
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
‘Het leven gaat niet alleen
maar over roosjes’
Hoe beleven ouders de uithuisplaatsing van hun kind?
„
Johanna Gröne
Een kind wordt uit huis geplaatst. Voor kinderen, ouders en pleegouders
een ingrijpende gebeurtenis. In Nederland worden relatief veel kinderen
uit huis geplaatst. Johanna Gröne laat in dit artikel zien hoe de tot nu
onderbelichte groep van ouders een uithuisplaatsing beleven.
Wanneer een kind uit huis geplaatst
wordt, is dit een ingrijpende gebeurtenis. De kinderen zien hun ouders nauwelijks meer en moeten wennen aan
een nieuwe gezinssituatie met andere
gewoonten en regels. De ouders zijn
niet langer opvoeder en moeten deze
taak overdragen aan de pleegouders.
Die moeten op hun beurt een manier
vinden om de pleegkinderen in hun
gezin te integreren en het contact met
de biologische ouders zo goed mogelijk in te vullen. Want al zijn de eigen
ouders – al dan niet tijdelijk – niet meer
de opvoeders, ouders zijn en blijven ze.
Doordat uithuisplaatsing ingrijpt in
een fundamentele relatie, namelijk de
ouder-kindrelatie, maakt het de betrokkenen zeer kwetsbaar.
In Nederland worden relatief veel
kinderen uit huis geplaatst. Zo ging
het in 2010 om zo’n 53.000 kinderen
(Clarijs 2012). Ook ten opzichte van
ons omringende westerse landen worden in Nederland zeer veel kinderen
uit huisgeplaatst: 7 keer zoveel als in
Frankrijk, 28 keer zoveel als in België,
42 keer zoveel als in Portugal, 84 keer
zoveel als in Denemarken, Noorwegen
en Finland (Clarijs 2012). Hoewel er
veel onderzoek gedaan is naar wat uithuisplaatsing voor kinderen betekent
en de juridische kanten ervan, bleef de
beleving van de ouders onderbelicht.
Doel van dit onderzoek was daarom
het in kaart brengen van de ervaringen
van ouders van wie het kind uit huis
geplaatst werd.
Onderzoeksmethode
Dit kwalitatieve onderzoek focust op
de ingrijpende ervaring in het leven
van ouders van wie het kind uit huis
geplaatst is. Dit noemt men de ‘geleefde
ervaring’. Wanneer het om de betekenis of essentie van een geleefde ervaring voor een persoon of groep gaat,
wordt dit fenomenologisch onderzoek
genoemd (Patton 2002). Het gaat daarbij vooral om wat de geleefde ervaring
voor de betrokkenen betekent. De analyse van de interviews concentreert zich
daarom op de vraag welke thema’s een
terugkerende rol spelen in de verhalen van de ouders en in hoeverre deze
elkaar overlappen.
In samenwerking met een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp werden
ouders benaderd voor interviews over
hoe zij de uithuisplaatsing beleefd
hebben, welke gevoelens deze ervaring bij hen opriep en wat het voor hen
betekent dat het kind (tijdelijk) door
pleegouders wordt opgevoed. Vanwege
de vaak moeilijke en complexe omstandigheden bij uithuisplaatsing bleek het
lastig om ouders te vinden die aan de
interviews mee wilden en konden werken. Hierdoor zijn uiteindelijk maar
twee interviews afgenomen, met een
moeder en een ouderpaar. Niettemin
leverden deze een grote hoeveelheid
informatie op.
Resultaten
Kijkend naar de thema’s die uit de
analyse naar voren komen, staat opof-
fering centraal. De ouders zetten zichzelf bewust op de tweede plaats door
hun eigen belangen ondergeschikt te
maken aan die van het kind. Met deze
opoffering raken de ouders echter
ook iets kwijt, het is geen makkelijke
opgave. Het gaat gepaard met pijn en
verdriet. Deze kerncategorie in hun
beleving wordt daarom omgeven door
complexe en soms heftige ambivalente
gevoelens en denkbeelden.
Moeder: ‘Je probeert eerst een verstandige beslissing te nemen uit het oogpunt van de beide kinderen. En die gaan
niet altijd bepaald over rozen, moet ik
zeggen. [lachje] Da’s vaak heel, ja heel,
heel dubbel. Dubbele vragen, dubbele
antwoorden, alles.’1 Deze ambivalentie is aan de orde, zowel bij het besluit
al dan niet tot uithuisplaatsing over te
gaan, als tijdens de uithuisplaatsing.
Zo speelt voor de ouders hun eigen
angst om de kinderen te verliezen een
grote rol. Zij kunnen moeilijk overzien
wat hun te wachten staat en maken
zich daarnaast zorgen over waar hun
kinderen terecht zullen komen, en of
bijvoorbeeld broertjes bij elkaar kunnen blijven. Het wordt door de ouders
echter ook als heel positief ervaren dat
de kinderen in het pleeggezin tot rust
komen en deel van een ‘gewoon gezin’
kunnen zijn. De ouders waarderen dat
de kinderen op deze manier ook een
voorbeeld zien van hoe een familie naar
hun idee hoort te zijn.
Moeder: ‘Bij ons was alleen maar ruzie
eigenlijk. Op een gegeven moment
alleen nog maar. En in het pleeggezin
was er gewoon weer iedere avond om
vijf uur eten op tafel en de warmte van
een gezin. Dat was bij ons eigenlijk
helemaal weg. En dat heeft ze denk ik
16 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 16
21-05-14 09:01
Johanna Gröne
toch ook wel goed gedaan. Dat ze meegemaakt hebben dat het ook anders
kan.’
Hoewel de ouders de kansen voor het
kind, zoals een stabiele, veilige gezinssituatie, zwaarder vinden wegen dan
hun eigen belang, neemt dit niet weg
dat er sprake is van ambivalentie,
omdat naast deze verstandelijke overwegingen ook gevoelens van gemis en
verlies spelen.
Gedurende de uithuisplaatsing kijken
ouders eveneens vooral naar wat hun
kinderen nodig hebben, maar kampen
zij met de beperkte invloed die zij nog
kunnen uitoefenen. Zij willen betrokken blijven en tegelijkertijd de kinderen ruimte geven om te aarden in hun
nieuwe omgeving. Als de kinderen zich
in het pleeggezin op hun gemak voelen,
wordt het voor de ouders ook makkelijker om de situatie te accepteren. Verder helpt het als ouders het idee hebben
dat de pleegouders ongeveer dezelfde
opvattingen over opvoeden hebben.
Desondanks kunnen gemakkelijk conflicten ontstaan waarbij de ouder zich te
kort gedaan voelt in zijn rol. Dit hoeven
geen grote kwesties te zijn, vaker gaat
het over kleine dingen zoals bijvoorbeeld het uiterlijk.
Moeder: ‘Natuurlijk, je bent het niet
altijd eens met de dingen die gebeuren.
Ik bedoel, M. had heel mooi, erg lang
haar, krullend haar voordat hij daar
naar toe ging en ik had wel gezegd tegen
hen van hij moet wel naar de kapper
toe, maar ja toen die terugkwam was
die helemaal gekortwiekt en dat was
natuurlijk niet de bedoeling. Ik dacht
meer aan alleen de puntjes en zo. Dus
ja. Dat zijn natuurlijk wel dingen dat
je dan denkt van ja, pff, zonde, weet je
wel, had het even overlegd of zo.’
Voor de ouders is het dus lastig om
een balans te vinden tussen enerzijds
de kinderen loslaten en de opvoeding
overdragen aan de pleegouders en
anderzijds grip te houden op wat er
met de kinderen gebeurt. Dit leidt tot
spanningen die de uithuisplaatsing, die
toch al gepaard gaat met veel emoties,
kan bemoeilijken.
Conclusie
Uit dit onderzoek komt naar voren
dat ouders van wie het kind uit huis
geplaatst wordt met veel ambivalente
gevoelens worstelen. Ondanks hun
eigen gemis, verdriet en hun beperkingen, streven zij naar het beste voor
hun kinderen en stellen hun behoeftes
voorop, zelfs als ouders hiervoor hun
eigen belangen moeten opgeven. In de
praktijk wordt echter vooral uitgegaan
van condities en competenties waaraan ouders moeten (gaan) voldoen.
Meer erkenning voor de bereidheid van
ouders zich op te offeren en voor de
emotionele prijs daarvan zou hun steun
kunnen bieden.
De uitkomsten zijn slechts beperkt
generaliseerbaar vanwege de zeer kleine omvang van de onderzoeksgroep
en het feit dat met ouders gesproken
is die vrijwillig voor uithuisplaatsing
kozen of coöperatief waren. Daarnaast
was de uithuisplaatsing kort geleden,
vanuit de gedachte dat ouders zich deze
ervaring dan nog goed kunnen herinneren en er zo min mogelijk vertekening
optreedt door het verstrijken van tijd.
Uit de gesprekken kwam naar voren
dat de situatie voor ouders moeilijker
wordt naarmate de uithuisplaatsing
langer duurt. Het is de vraag hoe ouders
uithuisplaatsing beleven wanneer hun
kind al jaren in een pleeggezin leeft
en er geen hoop meer is op terugkeer.
Verder onderzoek naar de beleving van
ouders is dan ook noodzakelijk, voordat aan de uitkomsten bijvoorbeeld
beleidsmaatregelen verbonden kunnen
worden.
Johanna Gröne is afgestudeerd in Zorg, Ethiek
en Beleid aan de Universiteit Tilburg. Dit
onderzoek werd samen met Hans Hebing uitgevoerd in het kader van het vak ‘Veldverkenning en veldonderzoek’, onder begeleiding van
prof. dr. Anne Goossensen.
Een samenvatting van dit onderzoek is eerder
gepubliceerd op Zorgethiek.nu (http://zorgethiek.nu/het-leven-gaat-niet-alleen-maarover-roosjes-fenomenologisch-onderzoek-naaruithuisplaatsing/).
Bronnen
1. Clarijs, R. De dreigende beleidsklucht van de
transitie jeugdzorg: De olifant in de kamer van
het Nederlandse jeugdbeleid. Jeugdbeleid
2012; 6(3): 145-167.
2. Patton, M.Q. Qualitative Research & Evaluation Methods (3de ed.). Thousand Oaks:
Sage Publications, 2002.
Noot
1. Citaten uit de interviews zijn geredigeerd voor betere leesbaarheid.
JA! zomer 2014 „ 17
9377_V01_fc.indd 17
21-05-14 09:01
ONDERZOEK
De JGZ zit op een schat aan
informatie over de jeugd
Interview met dr. Liesbeth Meuwissen, arts M&G, profiel JGZ,
epidemioloog en ex-tropenarts
„
Esther Hafkamp-de Groen
‘Werken in de tropen geeft een arts een schat aan ervaring, waar de
Nederlandse gezondheidzorg van kan profiteren.’ Dat blijkt wel uit het
interview met dr. Liesbeth Meuwissen, sinds 2009 werkzaam als jeugdarts bij GGD Gelderland Midden te Arnhem. Liesbeth was voorheen als
tropenarts werkzaam in de periode van 1993-2004 in zuidelijk en westelijk Afrika en Midden-Amerika.
Kun je iets meer over jezelf
vertellen?
‘In Maastricht heb ik geneeskunde
gestudeerd en aansluitend heb ik de
opleiding tot tropenarts gevolgd, wat
bestaat uit een jaar opleiding in de chirurgie, een jaar opleiding gynaecologie
en drie maanden tropenopleiding, die
onder andere gaat over tropische ziekten, epidemiologie en management.
Samen met mijn man ben ik vertrok-
Liesbeth Meuwissen
ken naar Lesotho, in zuidelijk Afrika.
Ik heb daar 3,5 jaar als districtsdokter
gewerkt in het St. James Mission Hospital, daarna ruim twee jaar in Niger, in
westelijk Afrika, als adviseur districtsgezondheidszorg, en nog vijf jaar in
Midden-Amerika als onderzoeker.’
Liesbeth benadrukt dat vergeleken met
de Nederlandse gezondheidszorg, de
curatieve zorg en preventieve zorg in
de tropen veel minder gescheiden zijn.
Liesbeth: ‘Dat kan best ingewikkeld
zijn, omdat het soms verschillende
attitudes op hetzelfde moment vraagt.
Zo zat je bijvoorbeeld in overleg met
dorpshoofden over het aidsprogramma
en ondertussen lag er iemand in de verloskamer waarvan je moest beslissen of
het wel of geen sectio moest worden.’
Welke ervaring heb je nog
meer opgedaan in Afrika wat
mogelijk een leerpunt is voor de
Nederlandse gezondheidszorg?
‘Eén van de belangrijke dingen die ik
in Lesotho en Niger heb geleerd, is
om de bevolking te betrekken bij het
ontwerpen en soms in de organisatie
van gezondheidsprogramma’s. Wil je
als westerse gezondheidszorgmedewerker iets kunnen bereiken wat duurzaam is, dan zul je dat samen met de
lokale staf en met de bevolking moeten
doen. Deze participatieve benadering is
in Nederland niet heel gebruikelijk. Ik
denk dat ex-tropenartsen in dit opzicht
een verfrissende inbreng kunnen hebben in Nederlandse gezondheidsprogramma’s.’
Hoe ben je in het onderzoek
terecht gekomen?
‘Ik heb altijd interesse gehad om zichtbaar te maken wat het effect is van mijn
handelen. In Lesotho schreef ik jaarverslagen en daarin werd ook het bereik
van de vaccinaties, de percentages
ondervoeding en het percentage begeleide bevallingen berekend. Ook werd
Het mooie van de JGZ is
dat je zowel individuele
zorg verleent als zorg
gericht op de populatie
als geheel. Dat spreekt
me aan.
door alle verpleegkundigen geturfd wat
de ziektes waren van de mensen die ze
onderzocht hadden; zo konden we bijvoorbeeld volgen hoe de hiv/aidsepidemie zich ontwikkelde. In Niger heb ik
op basis van rapportages uit de gezondheidscentra het effect van de invoering
van een systeem van medicijnvoorziening op het gebruik van de gezondheidszorg geëvalueerd. Dat onderzoek
resulteerde in mijn eerste publicatie in
Health Policy and Planning (2002).’ 1
In Midden-Amerika werkte Liesbeth
bij een regionaal onderzoeksinstituut,
The Central American Health Institute
(ICAS), aan een onderzoeksprogram-
18 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 18
21-05-14 09:01
ma gericht op de preventie van ongewenste tienerzwangerschap in Nicaragua. Op dit onderzoek is ze gepromoveerd.
Eén van de belangrijke
dingen die ik in Lesotho
en Niger heb geleerd,
is om de bevolking
te betrekken bij het
ontwerpen en soms
in de organisatie van
gezondheidsprogramma’s.
Kun je wat meer over je promotieonderzoek vertellen?
‘Ik heb in Nicaragua onderzoek gedaan
naar het verbeteren van seksuele en
reproductieve gezondheidszorg voor
jongeren. In Nicaragua was acht procent van de meisjes moeder of zwanger
als ze vijftien jaar waren en vijfenveertig
procent als ze negentien jaar waren. In
Nicaragua startte toen juist een onderzoek om middels vouchers anticonceptie toegankelijk maken. Dit onderzoek
werd uitgevoerd onder leiding van de
Nederlandse epidemioloog Anneke
Gorter die al zestien jaar in Nicaragua
werkzaam was. Het was een samenwerkingsverband tussen de Universiteit van Londen en ICAS. Ik kon daarin
meedraaien, en dat gaf mij de ruimte
om voor mijn kinderen te zorgen, als
zowel inhoudelijk zeer interessant en
relevant bezig te zijn.’
In het voucherprogramma werden aan
ruim 30.000 jongeren van twaalf tot
twintig jaar uit arme wijken vouchers
uitgedeeld. Hiermee konden ze naar
twintig door ICAS gecontracteerde
gezondheidscentra voor één à twee
consulten voor seksuele voorlichting,
anticonceptie, een zwangerschapstest of zwangerschapscontrole en/of
geslachtsziektebehandeling. ‘Ik heb
dit programma van alle kanten onderzocht, in nauwe samenwerking met het
ICAS-team, Anneke en mijn promotor
André Knottnerus, hoogleraar huisarts-
geneeskunde aan de Universiteit van
Maastricht. Het voucherprogramma
bleek een effectieve benadering te zijn
om de behoeften te vervullen van tienermeiden in Nicaragua, en om het
gebruik en de kwaliteit van de zorg én
van anticonceptie te doen toenemen.’2,3
In de beginfase van haar onderzoek
heeft Liesbeth de master Epidemiologie gevolgd aan de Universiteit van Londen. ‘Deze master (een ‘distance learning program’ aan de London School of
Hygiene and Tropical Medicine) is een
aanrader als je onderzoeker wilt worden. Een sterk punt van deze opleiding
vind ik dat er ook veel aandacht wordt
besteed aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen om fondsen te werven, en aan het schrijven van artikelen
om daarna je resultaten gepubliceerd te
krijgen. Het ‘distance’-programma kan
naast je werk gedaan worden en duurt
twee tot vijf jaar, afhankelijk van de hoeveelheid tijd die je eraan kunt besteden.
Het heeft mij erg geholpen om de vaardigheden te verkrijgen die nodig waren
om de data te analyseren en de artikelen
te schrijven.’
Wat kunnen jeugdartsen met
de uitkomsten van je promotieonderzoek doen?
‘De resultaten van het onderzoek zijn
gebruikt om op diverse plaatsen in de
wereld nieuwe voucherprogramma’s
op te zetten voor groepen die niet
bereikt worden door de zorg. Doordat
deze groepen zo ‘financieel aantrekkelijk’ worden voor de zorgverleners,
blijken die ineens bereid de organisatie
en kwaliteit van hun zorg aan te passen.
Die ervaring is niet alleen voor tieners
opgedaan, maar ook voor sekswerkers, lijmsnuivers, zwangere vrouwen
met weinig geld en andere groepen
die doorgaans weinig aanzien hebben
bij de gezondheidswerkers. Wanneer
de sociale positie of eigen bijdragen
voor de zorgkosten een belemmering
vormen voor toegang tot zorg of voorzieningen voor bepaalde groepen, kan
een vouchersysteem mogelijk ook in
Nederland verandering brengen.’
De terugkeer in Nederland
‘Toen ik eind 2004 terugkeerde in
Nederland heb ik eerst als epidemioloog gewerkt bij het NIVEL, het
Nederlands instituut voor onderzoek
van de gezondheidszorg. Ik heb bij
het NIVEL onder andere onderzoek
gedaan rondom eerstelijnszorg, kwaliteit van de huisartsgeneeskunde
en benchmarking huisartsenzorg.4,5
Daardoor ben ik weer geïntegreerd in
het Nederlandse zorgsysteem. Omdat
ik onderzoek vooral leuk vind als het
mijn eigen onderzoeksvragen betreft,
ben ik in 2009 gaan werken binnen
de JGZ. Hierdoor kreeg ik weer meer
feeling met de praktijk van de zorg in
een veld waarin nog veel te onderzoeken is. Het mooie van de JGZ is dat je
zowel individuele zorg verleent als zorg
gericht op de populatie als geheel. Dat
spreekt me aan.’
Het voucherprogramma
bleek een effectieve
benadering te zijn om
de behoeften te vervullen
van tienermeiden in
Nicaragua, en het
gebruik en de kwaliteit
van de zorg én van
anticonceptie te doen
toenemen.
Waar ben je zelf momenteel mee
bezig?
‘Toen ik bij de JGZ kwam werken viel mij
op dat er erg veel geregistreerd werd,
maar dat deze informatie niet gebruikt
werd voor beleid. Ik heb me ingezet om
de waardevolle informatie van de registraties te ontsluiten. Op basis hiervan
heb ik rapporten geschreven om allerlei beleidsvragen te beantwoorden,
zowel voor onze eigen bedrijfsvoering
– inhoud en kwaliteit – als richting
gemeenten.
Ik was erg benieuwd hoe ze dat bij
andere GGD’en deden. Daarom heb ik
in het kader van de tweede fase opleiding tot arts Maatschappij en Gezondheid diverse ervaren JGZ-onderzoekers
en epidemiologen van verschillende
GGD’en geïnterviewd. Het bleek dat
er overal veel geregistreerd werd in het
JA! zomer 2014 „ 19
9377_V01_fc.indd 19
21-05-14 11:33
elektronische kinddossier, maar dat de
geregistreerde informatie nauwelijks
gebruikt werd voor rapportages aan
gemeenten. De databestanden werden
vaak als te complex beschouwd en de
registraties te onbetrouwbaar. Een
belangrijke factor hierin is de manier
waarop de basisdataset in het digitaal
kinddossier is opgezet. Ik heb over deze
problematiek een artikel geschreven in
Medisch Contact in januari 2013, waarin
ook aanbevelingen staan om dit op te
lossen.’6
‘De JGZ heeft een unieke positie als het
gaat om inzicht in de populatie en dat
inzicht is belangrijk voor de toekomst.
JGZ-organisaties zijn nu met name
Als we beter zicht krijgen
op de gezondheid van de
hele populatie en op de
factoren die daarop van
invloed zijn, kunnen
jeugdartsen hun rol als
sociaal geneeskundige
beter spelen, én een
essentiële bijdrage
leveren aan goed beleid
voor de jeugd.
gericht op de individuele zorg voor het
kind en besteden over het algemeen
weinig aandacht aan output op het
gebied van de hele populatie.
Als we beter zicht krijgen op de gezondheid van de hele populatie en op
de factoren die daarop van invloed zijn,
kunnen jeugdartsen hun rol als sociaal geneeskundige beter spelen én een
essentiële bijdrage leveren aan goed
beleid voor de jeugd. Dit is niet eenvoudig. Om hiertoe te komen is het essentieel dat we kritisch kijken naar onze
registratie en afspreken wat we altijd
en op welke manier we dat registreren,
zodat de registratie betrouwbaarder en
vollediger wordt en meerdere doelen
kan dienen. Registratie ten behoeve van
de individuele zorg is natuurlijk essentieel, maar daarnaast zouden een aan-
tal zaken ‘telbaar’ moeten zijn, zodat
rapportages mogelijk zijn, zowel voor
interne doeleinden (kwaliteitsbewaking en feedback) als naar gemeenten
toe. Goed nieuws is dat er onlangs een
commissie Basisdataset binnen het NCJ
is gevormd. In deze commissie wordt
nagedacht hoe we de basisdataset kunnen aanpassen, zodat het toekomstbestendig wordt en onze digitale registratie ook geschikt is om informatie over
de populatie te verkrijgen.’
Wat is leuk aan het doen van
onderzoek?
‘Het interessante aan onderzoek doen
is dat je kunt evalueren wat je doet en of
je de bijdrage die je denkt te leveren ook
daadwerkelijk levert. Onderzoek maakt
zichtbaar wat je doet, het geeft verdieping van je werk en door onderzoek ga
je het werk beter begrijpen. Je kunt je
werkuitvoering en de kwaliteit van je
werk verbeteren. Doordat je afstand
neemt van de praktische uitvoering en
meer beschouwend naar het werk kijkt,
krijg je nieuwe inzichten. Het aantrekkelijke van promotieonderzoek is dat je
goed begeleid wordt, je de kans krijgt je
echt te verdiepen en je enorm veel kunt
leren op een gebied waar je interesse
ligt.’
Heb je nog tips voor (aanstaande)
onderzoekers?
‘Uit de digitale kinddossiers is veel
zinvolle informatie te halen. Echter,
dit zijn altijd ‘vuile data’, omdat registratie niet het primaire doel is van de
hulpverlener. Door tijdsdruk, andere
prioriteiten tijdens het consult of door
slordigheid zitten er soms ‘onbegrijpelijke’ dingen in. Deze registraties
kunnen desondanks bruikbaar zijn,
mits er iemand met verstand van de
inhoud meekijkt naar de cijfers en deze
ook mee kan interpreteren. Soms is er
namelijk een ‘vertaalslag’ nodig om de
cijfers te kunnen duiden. Deze stappen
zijn door onderzoekers of epidemiologen die ver van de werkvloer staan
meestal niet goed te maken. Daarom is
het zo belangrijk dat binnen GGD’en
JGZ-professionals de samenwerking
met de epidemiologen/onderzoekers
opzoeken. Zij hebben veel kennis en
kunde van onderzoek doen, en samen
kun je prachtige dingen halen uit de
digitale dossiers, zonder dat je zelf
eerst epidemioloog hoeft te worden.
De JGZ zit op een schat aan informatie
over de jeugd!’
Het is essentieel dat we
kritisch kijken naar
onze registratie en
afspreken wat we altijd
en op welke manier
we dat registreren,
zodat de registratie
betrouwbaarder en
vollediger wordt en
meerdere doelen
kan dienen.
Referenties
1. Meuwissen LEMM (2002), Problems of
cost recovery implementation in district
health care: A case study from Niger,
Health Policy and Planning, 2002, 17(3):
304-313.
2. Meuwissen LE, Gorter AC, Knottnerus
AJ (2006). Impact of accessible sexual
and reproductive health care on poor
and underserved adolescents in Managua, Nicaragua: a quasi-experimental
intervention study. J Adolesc Health 2006;
38(1):56.
3, Meuwissen LE (2006). Improving sexual
and reproductive health care for poor and
underserved girls Impact of a voucher program
on access and quality of primary care in Nicaragua, proefschrift 20-09-2006.
4. Meuwissen LE, Bakker de DH
(2009). CQ-index huisartsenzorg: om
de ervaringen van patiënten te meten en
praktijken te kunnen vergelijken. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2009 Okt
53 (43) 2087-2093.
5. Meuwissen LE, Voorham A.J.J, Schouten
G.M., Bakker de DH (2010). Hoe te
komen tot een populatiegerichte huisartsenzorg? Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 2010 88 (7) , 381-387.
Meuwissen.
6. Meuwissen LE (2013), E-dossier jgz
leidt nog niet tot inzicht, Druk op de
knop geeft informatie zonder betekenis.
Medisch Contact 2013 (2), 80-82 http://
medischcontact.artsennet.nl/archief-6/
tijdschriftartikel/126333/edossier-jgzleidt-nog-niet-tot-inzicht.htm.
20 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 20
21-05-14 09:01
Eindelijk... Geitenmelk!
Nieuw
Neder in
land
De eerste moderne babyvoeding op basis van
licht verteerbare geitenmelk
Geitenmelk staat bekend om een aantal natuurlijke voordelen, waaronder lichte verteerbaarheid1. Kabrita
babyvoeding combineert de natuurlijke voordelen van geitenmelk met een moderne formulering die
voldoet aan de laatste inzichten voor gezonde voeding. Kabrita babyvoedingen zijn o.a. verrijkt met DHA, AA,
Prebiotische vezels en de unieke DigestX vetblend, waarvan uit onderzoek blijkt dat het bijdraagt aan een
optimale energie opname2. Kabrita is de eerste babyvoeding op basis van geitenmelk die volledig voldoet aan de
Europese richtlijn 2006/141/EG.
Kijk voor meer informatie op www.kabritaonline.nl
of neem contact op via 088 -11 63 661 of [email protected]
1
Belangrijke mededeling: Borstvoeding is de meest geschikte
voeding voor baby’s. Kabrita is een merk van Hyproca Nutrition B.V.
9377_V01_fc.indd 21
2
Park, Y.W. 2006. Goat milk – Chemistry and Nutrition. Chapter in: Handbook of
milk of non-bovine mammals. Y.W. Park and G.F.W. Haenlein, Blackwell Publishing.
Bar-Yoseph, F. et al. 2013. Review of sn-2 palmitate oil implications for infant
health. Prostaglandins, Leukotrienes and essential fatty acids 89, 139-143.
21-05-14 09:01
JEUGDGEZONDHEIDSZORG - IN HET BUITENLAND
Sint Maarten: niet alleen een
onbezorgd tropisch paradijs
Jeugdgezondheidszorg op Sint Maarten
„
Josien van Wijk
Sinds september 2012 werkt Josien van Wijk als jeugdarts op Sint Maarten. Zij solliciteerde op een advertentie van BKV Artsen Intermediair,
waarmee haar overstap in gang werd gezet. Voor de artikelenreeks
‘Jeugdgezondheidszorg in het buitenland’ heeft de JA!-redactie aan
Josien gevraagd over haar ervaringen met de jeugdgezondheidszorg op
Sint Maarten te vertellen. Het zijn twee artikelen geworden. In dit nummer leest u in het eerste gedeelte vooral feiten over Sint Maarten; in het
tweede gedeelte vertelt Josien over haar werkvelden. In het volgende
JA!-nummer gaat Josien op enkele onderwerpen dieper in.
Sint Maarten1,2
Sint Maarten is één van de Bovenwindse
Eilanden. Saba en Sint Eustatius liggen
op steenworp afstand. Sinds 10 oktober
2010 is het een autonoom land binnen
het Koninkrijk der Nederlanden. Sint
Maarten deelt het eiland met het Franse
Saint Martin. De bewoners kunnen
zich vrij over beide delen van het eiland
Josien van Wijk
bewegen. Het (kleinere) Nederlandse
deel van het eiland heeft een oppervlakte van 34 km2. In het Nederlandse
deel wonen ongeveer 50.000 inwoners,
waarvan een deel niet is geregistreerd
(illegaal). Sint Maarten kent een multiculturele bevolkingssamenstelling:
zeventig procent van de inwoners van
Sint Maarten is elders geboren en het
eiland kent 118 nationaliteiten (volkstelling 2011). Het aantal immigranten
groeit nog steeds. Kinderen en jongeren maken 28 procent van de bevolking uit. Engels is de taal die het meest
gesproken wordt (voertaal) op Sint
Maarten, gevolgd door Nederlands en
Spaans. Het eiland is een belangrijke
toeristenbestemming; dagelijks meren
meerdere cruiseschepen aan. Toerisme
is dan ook de voornaamste economische bron van inkomsten.
Kwetsbaar
De levensomstandigheden zijn gemiddeld te vergelijken met die in Nederland
en de VS, aldus Unicef. Er is wel relatief veel armoede op het eiland, vooral
onder de geëmigreerde Dominicanen.
De werkloosheid is de laatste jaren
gestegen (tot ongeveer twaalf procent);
onder jongeren is de werkloosheid
hoog (29 procent). Doordat het eiland
ook nauwelijks een jeugd- en jongerenbeleid kent, emigreren veel jongeren
(met als gevolg een braindrain). Het
eiland kent problemen rondom drugs
en criminaliteit van jongeren, waardoor
mensen zich niet veilig voelen. Vrouwen en kinderen/jongeren zitten in een
kwetsbaardere situatie dan mannen.
Dat blijkt alleen al uit het feit dat vrouwen twee keer vaker juridische, financiële en medische hulp aanvragen. Er
zijn veel echtscheidingen en eenoudergezinnen.
Gezondheidszorg op Sint Maarten
Van de totale begroting van Sint Maarten maakt de gezondheidszorg volgens
het rapport van Unicef tien procent uit
(ongeveer 42 miljoen Antilliaanse guldens = € 18,5 miljoen), wat in vergelijking met andere landen relatief veel
is. Het geld wordt vooral besteed aan
curatieve zorg; elf procent gaat naar
preventie. De gezondheidszorg wordt
door 89% van de bevolking als goed of
zeer goed beoordeeld.
De kindersterfte is laag (7,6 per 1000
levendgeborenen) en de levensverwachting ligt bij 79 jaar. Op Sint Maarten zijn vaccinaties voor iedereen kosteloos, ook voor niet-geregistreerde
inwoners. Voor de overige medische
zorg moet men zich verzekeren. Twaalf
procent van de bevolking heeft geen
ziektekostenverzekering.
Gezondheidsproblemen op Sint
Maarten
We zien veel overgewicht en obesitas
veroorzaakt door leefstijl en eetgewoonten. Unicef maakt zich hier zorgen over, ook vanwege de gevolgen
voor het zorgstelsel in de toekomst.
Kinderen en jongeren hebben ook veel
psychosociale problemen zoals slechte
woonsituaties, ouders die veel van
huis zijn waardoor de kinderen alleen
22 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 22
21-05-14 09:01
thuis zijn en kinderen die opgroeien in
armoede.
Sint Maarten kent het hoogste aantal
HIV-gevallen van de Nederlandse Antillen (664 gevallen tussen 1985 en 2010).
Onder jongeren komt HIV overigens
nauwelijks voor.
Statistische informatie ontbreekt voor
een belangrijk deel, waardoor maatregelen op het gebied van gezondheid
lastig te monitoren zijn.
Tienerzwangerschappen
Een probleem dat extra opvalt, is het
relatief hoge aantal tienerzwangerschappen: Unicef beschrijft dat bij
negen procent van de zwangerschappen de moeder onder de twintig jaar
was (ter vergelijking: in heel Nederland in 2012: 0,45 procent). De belangrijkste redenen die hiervoor genoemd
worden, zijn de slechte communicatie
over seksualiteit en zwangerschap tussen ouders en kinderen en de seksuele
voorlichting op school die niet aansluit
bij de belevingswereld van de jongeren. Veel meisjes staan er alleen voor
als ze zwanger zijn; de vaders raken
uit beeld. Deze gang van zaken komt al
generaties lang op Sint Maarten voor.
De nieuwe Staatsregeling geeft kinderen sinds kort wel recht om te weten wie
hun vader is en recht op zijn financiële
steun.
Consultatiebureau
De jeugdgezondheidszorg valt onder
het ministerie van Volksgezondheid,
Sociale Ontwikkeling en Arbeid en
is naast de sectie Algemene Jeugdgezondheidszorg één van de secties van
de afdeling Collectieve Preventie.
Sint Maarten heeft een Baby Wellness
Clinic (consultatiebureau) voor de kinderen van nul tot bijna vier jaar en
een afdeling schoolgezondheidszorg
(SGZ) voor de kinderen van vier tot
zeventien jaar. Op de Baby Clinic werken twee verpleegkundigen en een
assistente vijf dagen per week. Zelf
werk ik daar vier dagen per week. Na
de geboorte komen de ouders met hun
pasgeborene naar het consultatiebureau. Sommige mensen komen al binnen een week en anderen pas na twee
tot drie maanden. Dat komt omdat er
niet gewerkt wordt met een oproepsysteem. De mensen komen dus wanneer
het hen uitkomt. Het ziekenhuis geeft
wel de folder mee van het consultatiebureau. Op het consultatiebureau
worden de kinderen gewogen, gemeten en lichamelijk onderzocht. Ouders
krijgen gezondheidsadviezen over bijvoorbeeld voeding en verzorging van
de baby. Sinds ik in oktober 2013 in
samenwerking met de GGD Den Haag
en Jong Florence de Van Wiechentraining heb verzorgd, kunnen nu ook de
verpleegkundigen het Van Wiechenonderzoek uitvoeren. Er werd nog geen
visusonderzoek gedaan op het consultatiebureau, maar sinds kort voer ik ook
de APK-visustest voor de driejarigen
uit. Helaas hebben we op dit moment
nog geen hielprik of neonatale gehoorscreening voor de pasgeborenen. De
minister van VWS heeft eind 2013
besloten om de hielprik te introduceren op Bonaire, Sint Eustatius en Saba
(BES-eilanden): vanaf 2015 hopen we
pasgeborenen op Sint Maarten met de
hielprik te kunnen onderzoeken. Wat
betreft de neonatale gehoorscreening
ben ik op dit moment bezig met een
verkenning van de mogelijkheden. Het
eiland beschikt echter (nog) niet over
mogelijkheden voor aanvullende diagnostiek en verdere begeleiding mocht
een kind met een verminderd gehoor
worden opgespoord.
Schoolgezondheidszorg
Op de afdeling SGZ werken vier verpleegkundigen en twee assistentes. Er
zijn 24 basisscholen op het eiland en
zes middelbare scholen. De kinderen
zijn vanaf vier jaar leerplichtig, maar
de meeste scholen nemen gedurende
het lopende schooljaar geen nieuwe
leerlingen aan, waardoor veel kinderen ruim na hun vierde verjaardag op
school starten. Een aantal scholen
heeft wel een ‘early stimulation’-groep
voor kinderen vanaf drie jaar, een peuterspeelzaal met een extra programma.
Dit is te vergelijken met de Nederlandse
voorschool. Verder is er een flink aantal
crèches op het eiland.
De lessen zijn over het algemeen van
7.30 uur tot ongeveer 12.30 uur. ’s Middags is er geen school, sommige scholen hebben wel een naschoolse opvang,
net als sommige crèches.
Vaccinatieprogramma
Voor kinderen van vier jaar en ouder is
het vaccinatieprogramma een schoolgebonden programma. Op basis van de
leerlingenlijsten van de scholen wordt
nagegaan of de kinderen vaccinaties
nodig hebben. De ouders van deze kinderen ontvangen een toestemmingsformulier. Als ouders dit formulier
getekend hebben, gaan de verpleegkundigen naar de scholen om daar de
vaccinaties te geven. Ouders kunnen
ook op kantoor komen om hun kind
te laten vaccineren door de verpleegkundigen. Zij kunnen daar bovendien
terecht voor vragen over vaccinaties,
Cruiseschepen in de haven van Philipsburg, Sint Maarten
JA! zomer 2014 „ 23
9377_V01_fc.indd 23
21-05-14 09:01
voeding en eventueel over opvoeding,
voor wegen/meten of de visustest.
Het vaccinatieprogramma vertoont
overeenkomsten met het Nederlandse
schema. Wij gebruiken op dit moment
echter een DKTP-Hib-vaccin en een
aparte hepatitis B-vaccinatie. De BMR
wordt op de leeftijd van één en vier jaar
gegeven. In 2013 hebben we de pneumokokkenvaccinatie ingevoerd voor
kinderen onder de leeftijd van twee jaar
en de HPV-vaccinatie voor meisjes van
negen en tien jaar. De meeste van onze
vaccins kopen we in via het PAHO-RF
(Pan American Health Organization
Revolving Fund). Zij onderhandelen
met leveranciers om zo de laagst mogelijke prijs voor vaccins te verkrijgen.
Screening
Kinderen van vijf en tien jaar krijgen
een screening aangeboden, waarbij
een gezondheidsvragenlijst doorgenomen wordt met vragen over voeding,
beweging, slapen, zindelijkheid, tandenpoetsen, tandartsbezoek en recente
ziektes. De kinderen worden gewogen
en gemeten en er wordt een visustest
gedaan. Helaas lukt het vanwege capaciteitsproblemen niet om alle vijf- en
tienjarigen te zien. Voor de kinderen
van de middelbare scholen is er op
dit moment geen programma. Om
gemiste vaccinaties in te halen kunnen
kinderen en ouders wel bij ons terecht.
Naast de contactmomenten kunnen
de verpleegkundigen op verzoek van
school ook gezondheidsvoorlichting
geven over bijvoorbeeld hygiëne, voeding of seksualiteit.
Mondgezondheidszorg
Binnen de afdeling jeugdgezondheidszorg werkt ook een TGVO-medewerker
(tandheelkundige gezondheidsvoorlichting en opvoeding). Zij geeft voorlichting over mondgezondheidszorg
op scholen, crèches en naschoolse
opvang. De afgelopen drie jaar was
er een mobiele tandheelkundekliniek
actief, waar de tandarts samen met de
TGVO-medewerker de gebitten van
de schoolkinderen van de zeven openbare basisscholen onderzocht, fluoridebehandelingen gaf en sealant voor
de eerste blijvende kiezen. Dit project
wordt op dit moment geëvalueerd en
kan hopelijk in de toekomst voortgezet worden voor alle basisscholen. De
Deelnemers aan een training verzorgd door het RIVM met deelnemers uit Sint Maarten,
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, samen met trainers van het RIVM
meeste ouders gaan hier namelijk niet
met hun kinderen naar de tandarts en
het aantal kinderen met cariës is dan
ook groot.
Mogelijkheden tot verwijzing
Er zijn ongeveer 22 huisartsen actief op
het eiland. In het ziekenhuis werken op
dit moment twee kinderartsen en een
aantal andere specialisten. Voor meer
gespecialiseerde zorg worden volwassenen en kinderen veelal verwezen naar
Curaçao of Colombia.
Voogdijraad
Er is een voogdijraad die zich bezig
houdt met onder andere de voogdij van
kinderen, bijvoorbeeld bij minderjarige
ouders. Zij houdt zich ook bezig met het
onderzoek naar kindermishandeling.
Mijn werk als jeugdarts
Naast jeugdarts ben ik ook waarnemend hoofd van de sectie jeugdgezondheidszorg. In de veertig uur dat ik
werk, houd ik me dus niet alleen met
de uitvoering van het werk bezig, maar
ook met beleids- en managementtaken zoals het aansturen van medewerkers en het maken en uitvoeren
van plannen voor de ontwikkeling van
de jeugdgezondheidszorg. Er is geen
gestructureerde ondersteuning vanuit
Nederland, maar gelukkig kan ik bij
oud-collega’s terecht met vragen. De
GGD Den Haag heeft een project uitgevoerd voor de ondersteuning van de
jeugdgezondheidszorg op de ‘BES’eilanden. Hierdoor is het ook mogelijk
geweest om de Van Wiechentraining
te organiseren. Het voorlichtingsmateriaal dat we gebruiken maken we
zelf, waarbij we wel naar Nederland
en omringende eilanden kijken als
voorbeeld. We gebruiken een papieren
dossier dat we zelf hebben ontwikkeld,
naar voorbeeld van de dossiers van
Nederland, Curaçao en Aruba.
Voor de toekomst hoop ik dat we de
jeugdgezondheidszorg hier verder
kunnen uitbouwen met bijvoorbeeld
een of meerdere contactmomenten in
het voortgezet onderwijs, gebruik van
de SDQ-vragenlijsten en de introductie
van de hielprik en (neonatale) gehoorscreening. En mijn grote wens is dat er
meer opvoedingsondersteuning voor
ouders beschikbaar komt.
In de volgende JA! ga ik wat dieper in
op enkele specifieke problemen waar
JGZ-Sint Maarten mee te maken heeft.
Ondertussen kunt u mijn belevenissen
volgen via http://jeugdartssintmaarten.
wordpress.com.
Noten
1. Veel feiteninformatie stamt uit het
Unicef-rapport uit 2013: United Nations
Children’s Fund (UNICEF)
2. United Nations Children’s Fund (UNICEF) (2013) : De situatie van kinderen en
jongeren op Sint Maarten – Hoofdbevindingen en aanbevelingen (12 pag.).
24 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 24
21-05-14 09:01
Medela deelt graag haar
expertise over borstvoeding
Medela ondersteunt al meer dan 50 jaar moeders en deskundigen op het gebied van
borstvoeding. Wij hechten veel waarde aan wetenschappelijk onderzoek en werken
nauw samen met de Universiteit van West-Australië waar het meest vooruitstrevende
borstvoedingsonderzoek wordt verricht.
Op dit onderzoek baseert Medela haar innovaties. De unieke 2-Fase borstkolven
bijvoorbeeld, die het zuiggedrag van een baby precies nabootsen. Ook leerden wij uit
onderzoek de vele voordelen van het dubbel afkolven.
Als specialist op het gebied van borstvoeding deelt Medela graag haar kennis en de meest
recente onderzoeksresultaten. We bieden daarom verschillende scholingen en trainingen aan
om u van onze kennis te laten profiteren.
Medela wil graag uw partner zijn bij het geven
van praktische informatie over borstvoeding.
Neem daarom vrijblijvend contact met ons op
voor meer informatie of maak direct een afspraak:
[email protected] of bel 073-690 40 40.
WHO-code
De scholingen van Medela zijn conform de
WHO-code. Dat wil zeggen, tegen een kleine
bijdrage geven we u alleen praktische en
wetenschappelijke informatie over borstvoeding.
Kijk voor meer informatie op www.medela.nl of volg Medela Benelux op
9377_V01_fc.indd 25
JA! zomer 2014 „ 25
21-05-14 09:01
NIEUWS UIT HET BEDRIJFSLEVEN
In deze nieuwe rubriek brengt
het bedrijfsleven de nieuwe
ontwikkelingen onder de
aandacht!
Hulp bij de ondersteuning van e
spijsvertering van baby’s
De geboorte van een baby zorgt vaak voor veel
gelukkige momenten. Daarnaast zijn er ook momenten van onzekerheid en stress bij het jonge
gezin. Wanneer baby’s last hebben van darmkrampjes gaat dit vaak gepaard met huilen.
Probiotica, ook wel ‘natuurlijke culturen’ genoemd, zijn
veilige, ‘goede bacteriën’ die vaak gebruikt worden in
voedingsmiddelen en dranken bij het ondersteunen van
een goede spijsvertering.
Het probioticum Lactobacillus reuteri (DSM 17938) of
L. reuteri is een stam die van nature aanwezig is in de
menselijke darmmicrobiota en in moedermelk. Veel
onderzoeken van de afgelopen 20 jaar tonen de veiligheid en voordelen van probiotica aan, waaronder L. reuteri.1,2,3.4,5,6
De bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de vorming
van gas, in het bijzonder E. coli, komen vaker voor in de
darmflora van kinderen die last hebben van kolieken. Uit
een onderzoek is gebleken dat de stam L. reuteri zorgt
voor een betere darmmicrobiota en een significante
afname van de hoeveelheid E. coli-bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de vorming van gas bij kinderen met
kolieken.2
Nestlé heeft al ruim
145 jaar ervaring in
babyvoeding.
Bovendien heeft een recente studie met ongeveer 600
baby's (gepubliceerd in het Journal of the American
Medical Association Pediatrics) aangetoond dat L. reuteri constipatie en het huilen als gevolg van kolieken
vermindert.6
Nestlé gebruikt probiotica, waaronder L. reuteri, in veel
van haar babyvoedingsproducten om de gezondheid van
het spijsverteringskanaal van baby’s te ondersteunen.
Ook Nestlé Groeie Start Standaard bevat het probioticum L. reuteri en kan helpen bij de ondersteuning van
een goede spijsvertering van baby’s.
26 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 26
21-05-14 09:01
Alleen bestemd voor (para)medici LWB004
n een gezonde
Nestlé heeft al ruim 145 jaar ervaring in babyvoeding. In
1867 ontwikkelde de apotheker Henri Nestlé de eerste
zuigelingenvoeding voor een baby waarvan de moeder
geen borstvoeding kon geven.
REFERENTIES:
1. Savino F, Pelle E, Palumeri E, Oggero R, Miniero
R. Lactobacillus reuteri (American Type Culture
Collection Strain 55730) versus simethicone in
the treatment of infantile colic: a prospective
randomized study. Pediatrics. 2007;119(1):
e124- 30.
2. Savino F, Cordisco L, Tarasco V, Palumeri E,
Calabrese R, Oggeror, Roos S, Matteuzzi D, et
al. Lactobacillus reuteri DSM 17938 in infantile colic: a randomized, double-blind, placebo
controlled trial. Pediatrics 2010; 126:e526-33.
Tegenwoordig doen meer dan 220 onderzoekers onderzoek naar de samenstelling van zuigelingenvoeding in
één van de Nestlé Research Centra wereldwijd. Nestlé
zuigelingenvoeding wordt geproduceerd in gespecialiseerde fabrieken, onder andere in Nunspeet.
Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor zuigelingen.
www.nestlebabyvoeding.nl
3. Szajewska H, Gyrczuk E, Horvath A. Lactobacillus reuteri DSM 17938 for the management of
infantile colic in breastfed infants: a randomized, double-blind, placebo-controlled trial. J
Pediatr. 2013 Feb;162(2):257-62. doi: 10.1016/j.
jpeds.2012.08.004. Epub 2012 Sep 14.
4. Bruyas-Bertholon V, Lachaux A, Dubois JP,
Fourneret O, Letrilliart L., Which treatments for
infantile colics? Presse Med 2012; 41: e404-10.
5. Indrio F, DiMauro A, Riezzo G, Civardi E, Intini C,
Corvaglia L, Ballardini E, Bisceglia M, Cinquetti
M, Brazzoduro E, Del Vecchio A, Tafuri S, Francavilla R. Prophylactic use of a probiotic in the
prevention of colic, regurgitation, and functional
constipation: a randomized clinical trial. JAMA
Pediatrics. 2014.
6.Sung V, Collett S, de Gooyer T, Hiscock H, Tang
M, Wake M. Probiotics to prevent or treat excessive infant crying. Systematic review and metaanalysis. JAMA Pediatr. Doi:10.1001/jamapediatrics.2013.2572 [Epub ahead of print].
JA! zomer 2014 „ 27
9377_V01_fc.indd 27
21-05-14 09:01
DR. TWITTER
Wordt de jeugdige homo digitalis m
De keerzijden van social media
„
Dokter Twitter
Het hogere kader van Apple, Google en Yahoo uit Silicon Valley plaatst
hun kinderen op Waldorf-privéscholen zonder computers. Zij willen daarmee remming van de ontluikende creativiteit voorkomen, aldus de New
York Times van 23 oktober 2011. Is het geven van een iPad aan kleuters
een vorm van kindermishandeling, zoals geheugenonderzoeker en psycholoog Manfred Spitzer beweert? En kun je mensen van onder de dertig
nog wel vertrouwen bij hun oordeel- en begripsvorming, wat professor
Mark Bauer van de Engelse Emory Universiteit zich afvraagt? Zij halen
immers veel informatie klakkeloos op via Google, YouTube en social media. Of die allemaal zo betrouwbaar zijn? Niet dus. Dr. Twitter schetst de
keerzijden van de social media.
Na de hype over alle voordelen van
social media komt er nu ook een tegenbeweging op gang. Remt het snel toenemend gebruik van sociale media niet
de creativiteit en objectieve oordeelsvorming van de mens? En zijn jeugdigen daarbij niet extra kwetsbaar? Moeten wij dan wel een Steve Jobs-school
met iPad-onderwijs willen?
Gevolgen voor geheugen
De eerder genoemde Manfred Spitzer
(directeur van de psychiatrische universiteitskliniek in het Duitse Ulm)
sprak in juni 2013 in ons land van digiMaken sociale media ons asociaal?
tale dementie. Volgens hem zou er een
waarschuwing dienen te komen op
computers: 'Niet geschikt voor de ontwikkelende hersenen van jonge kinderen.' Het belangrijkste argument van
deze Duitse onderzoeker is dat je computers en social media pas aan jeugdigen moet verstrekken als zij er aan toe
zijn. Eerst de jeugdige hersenen creatief prikkelen en leren hoe je informatie
verzamelt en opslaat en dan pas de handige multimediale hulpmiddelen aanbieden. Spitzer zegt dat je het geheugen
eerst dient te trainen hoe informatie
te selecteren en op te slaan. Als je het
geheugen te weinig gebruikt, zal het
ook minder goed functioneren. En hoe
meer kennis je in het hoofd hebt zitten
des te gemakkelijker is het om nieuwe
kennis te vergaren. Kortom: ‘use it or
lose it’. Minder kennis tussen de oortjes maar zo veel mogelijk online en
via Twitter valt vanuit deze optiek niet
aan te bevelen. Andere problemen die
volgens deze Duitse geheugenonderzoeker uit het veelvuldig gebruik van
social media kunnen voorvloeien zijn
het slecht kunnen lezen en schrijven en
het verlies van fysieke sociale contacten. Alles uiteraard met mate. Beperk
het gebruik en de schadelijkheid neemt
zienderogen af (zie verder het artikel in
de Volkskrant van 21-6-2013 en het boek
Digitale Dementie van Manfred Spitzer).
Waarom iemand
bezoeken als je kan
skypen of mailen?
Inmiddels wordt Manfred Spitzer al
de 'anti-Ipad-psychiater' genoemd en
regent het kritische tegengeluiden op
Internet.
Sander Duivenstein en Jaap Bloemen
(Sogeti) brachten onlangs het extra
hoofdstuk 'The Dark Side of Social
Media' voor hun eerdere publicatie The
App Effect uit. Ook in dit hoofdstuk worden er duidelijk vraagtekens gezet bij
het gebruik van social media. De publicatie noemt tien 'jet-black consequences' (gitzwarte consequenties) voor de
Homo Digitalis Mobiles:
1. Maken social media ons dom?
Als je transformeert tot een levende
webbrowser waarschijnlijk wel. Dan
dreigen een minder kritische beoordeling van de aangeboden informatie
en afstomping. Een ander probleem is
dat social media er toe neigen emoties
sneller te verspreiden dan gefundeerde
feiten. Een aantal hoogwaardigheidsbekleders heeft daaraan al de vingers
gebrand met voortijdige en niet onderbouwde Tweets.
Nog meer te denken geeft de combinatie van de ervarings- en belevingseconomie met social media en internet. In
onze drang naar het steeds weer willen
beleven van speciale momenten raken
eerdere (normale) ervaringen in de vergetelheid. De mens behoort niet alleen
een toeschouwer te zijn bij een collectie
van thrilling events. De opgedane ervaringen dienen gewaardeerd, vergeleken
met eerdere belevingen en ter referentie
(levenservaring) opgeslagen te worden!
28 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 28
21-05-14 09:01
s mobiles steeds dommer?
2. Maken social media ons
asociaal?
Een populair onderwerp uit de sciencefictionliteratuur is de mens die de techniek en wetenschap boven de sociaalemotionele waarden stelt. Het gaat nog
een stapje verder: 'Wij geven de gereedschappen vorm en vervolgens gaan
deze gereedschappen ons vormen.' Als
voorbeeld noemen de auteurs dat het
versturen van sms-jes (techniek) het
telefoneren doet afnemen. En waarom
iemand bezoeken als je kan skypen of
mailen? Hier en daar is SMS al synoniem voor Social Media Syndroom.
3. Zorgen social media voor
tunnelvisies, egotrippen en
verkokeren?
Een deel van het succes van Twitter en
profielsites zoals Facebook komt voort
uit het jezelf kunnen profileren. Uit
het zojuist genoemde SMS komt dan
de 'ME' (uit Me-dia) sterk naar voren.
Minder kennis tussen
de oortjes maar zo veel
mogelijk online en via
Twitter valt niet aan
te bevelen.
Sociaal en communicatie raken overvleugeld door het mij- of ik-gevoel. Als
het mis gaat stelt de persoon in kwestie
zichzelf als egotripper op de voorgrond
en begint de informatie voor diens volgers te filteren. Is dat nog objectief ?
4. Kunnen social media ons
geestelijk ziek maken?
Al vroeg werd de kans op informatieoverload herkend. Teveel informatie
doet de grip er op verliezen en leidt tot
irritaties of irrationele beslissingen. De
term multimediapsychose is inmiddels
al opgedoken in blogs. Daarnaast hoor
je over stress, verslaving aan multimedia, multimediadepressie en psychosomatische klachten. Hoe jonger het
kind en nog onrijper het brein, des te
kwetsbaarder is het voor een overload
aan informatie. Ook stompt een teveel
aan informatie het creatief denken af.
5. Kunnen social media het (korte
termijn)geheugen aantasten?
Dit kwam al bij Manfred Spitzer aan
de orde. Het kortetermijngeheugen
kan tot maximaal zeven nieuwe dingen
per verwerkingscyclus naar het permanente geheugen aan, meer gaat verloren. Tevens neemt bij een overload de
aandacht voor nieuwe gebeurtenissen
af. Een aardig voorbeeld dat ons geheugen geen hyperlink dient te zijn stond
onlangs in Medisch Contact. Een gepensioneerd arts bezocht zijn cardioloog van
wie de computer op de poli was uitgevallen. Gevolg: deze cardioloog kon
zowel de patiënt met diens ziektebeeld
als de gedane onderzoeken en ingezette
behandeling niet meer voor de geest
halen. Er ontstond een geïrriteerde
conversatie met tal van misvattingen.
Wat doet de jeugdarts op een zorgteam
of CB als het DD JGZ het begeeft?
6. Kunnen social media
manipulatief zijn?
Dit is uitvoerig bekend. De HPV-vaccinatie werd er door getorpedeerd, de
aandelenkoersen en benzineprijzen
beïnvloed, tv-programma’s en films
gemaakt of afgekraakt en personen
de hemel in geprezen of tot de grond
toe afgebrand (digitaal pesten, politiek moddergooien en dergelijken). Je
kunt de grootste onzin via social media
verspreiden. En jeugdigen zijn in dezen
goedgelovig en worden geleid door
emoties.
7. Is Big Brother watching the
social media?
Pedofielen die profielsites van jeugdigen afschuimen. School Shooters en
andere extremisten die hun daden aankondigen op Internet. Mensen van wie
de opinie nadelig is voor de overheid
of politie. Monitoren en aanpakken via
het controleren van social media als een
ware Big Brother komt zo bij verschil-
lende regeringen en veiligheidsdiensten in het vizier. Vanuit deze optiek is
het naast opsporing eveneens een idee
om de jeugdigen alleen door de overheid
geselecteerde welgevallige informatie
via social media aan te bieden. Willen
wij dat ook? Klokkenluiders hebben in
dezen al een boekje open gedaan.
Een probleem is dat
social media er toe
neigen emoties sneller
te verspreiden dan
gefundeerde feiten.
8. Wakkeren sociaal media
terreur aan?
Een goed Nederlands voorbeeld zijn de
rellen in het Groningse Haren waarbij
een verkeerd geplaatst bericht op Facebook en verspreid via Twitter over een
verjaardagsfeestje grote gevolgen had.
Dit is inmiddels uitvoerig door mediadeskundigen onderzocht. Overigens is
deze situatie niet geheel nieuw. Hooligans bij voetbal spraken zo onderling al
af om te knokken en zogenoemde flash
mobs zijn populair (een flash mob is
het snel bij elkaar roepen van mensen
via social media voor het uitvoeren van
een bepaalde activiteit). En ook deed
een Facebookmoord van zich spreken.
9. Voeden social media de
sensatiezucht?
Kommer en kwel, rampspoed en leedvermaak interesseren de mens. Snelle
verspreiding van al of niet gefundeerde
berichten via social media voeden deze
zucht naar sensatie. Of het nu wel of
niet waar is doet er voor tal van ontvangers (vooral bij jeugdigen) niet zo
toe. Als het maar spanning en sensatie
oplevert. Deze zucht naar sensatie kan
vervelende gevolgen hebben zoals het
verzenden van webfilmpjes over mishandeling (happy slapping), seksuele
exploitatie en snuff movies, gewelddaJA! zomer 2014 „ 29
9377_V01_fc.indd 29
21-05-14 09:01
dige films waarin mensen daadwerkelijk worden mishandeld, verkracht, bij
een ongeluk worden betrokken of worden vermoord om op die manier 'span-
Hoe jonger het kind
en nog onrijper
het brein, des te
kwetsbaarder is het
voor een overload aan
informatie. Ook stompt
een teveel aan informatie
het creatief denken af.
nende' films te maken. Recentelijk
werd al door politie, scholen en jeugd
en jongerenwerk opgetreden tegen
door jongeren gemaakte videoclips in
dit genre.
10. Schaden social media de
privacy en creativiteit?
Wat weten providers, profielsites en
andere online dataverzamelaars eigenlijk over ons? Waarschijnlijk veel te
veel! Jeugdigen geven gemakkelijk via
social media persoonlijke informatie
prijs. Het verspreiden van naaktfoto’s
en seksfilmpjes buiten de beoogde
vriendenkring, fishing en diefstal van
identiteit zijn aan de orde van de dag.
Social media zijn een bedenkelijk veiligheidsrisico voor jeugdigen.
Het wereldbeeld gevormd door Google
en Facebook kan bij de minder kritische
gebruiker de eigen creativiteit doen
afnemen. Waarom iets zelf nazoeken,
bedenken of vormgeven als het toch al
heel gemakkelijk online staat?
Mediawijzer
Dat social media ook een duistere zijde
hebben behoeft geen betoog. Net als
bij het in de vorige eeuw waarschuwen voor het lezen van stripverhalen
en tv-kijken is nuancering nodig. Het
gaat bij jongeren om overdadig en
niet goed voorgestructureerd gebruik.
Social media, smartphones, tablets
en internet behoren bij onze moderne
maatschappij. Aan de opvoeders en
onderwijsgevenden de taak om kinde-
Aan de opvoeders en
onderwijsgevenden de
taak om kinderen te
leren verantwoord met
media om te gaan.
Dan wordt de jeugdige
homo digitalis niet
dommer maar juist
social media-slimmer.
ren te leren hier verantwoord mee om
te gaan. Dan wordt de jeugdige homo
digitalis niet dommer maar juist social
media-slimmer.
BOEKEN
Ambitie met een grote M
Voluit leven als medicus, moeder en mijzelf
„
Trudy de Jong
Voor wie als vrouwelijke arts haar
ambitie teveel opzij heeft gezet na de
start van een gezin, is dit mogelijk een
interessant boek. De schrijfster, zelf
gezondheidswetenschapper en coach,
beschrijft dat vrouwen eerder de neiging hebben dan mannen om hun
ambities bij te stellen als dat ten koste
gaat van het privéleven. In dit boek
probeert zij theorieën en strategieën
aan te reiken die kunnen helpen om
die ambitie weer te hervinden. Dit kan
een bewustwording van onze mindbugs zijn (ideeën en opvattingen die je
in je leven onbewust meekrijgt), maar
ook praktische handvatten om werk
en privé te combineren. Ook bekende
zaken als de Rationeel Emotieve Therapie (een manier om grip te krijgen op
je gedachten) en de Kernkwadranten
(het in kaart brengen van je talenten en
valkuilen) komen aan bod.
Belangrijk om te weten is dat de verschillende strategieën slechts kort worden aangestipt, waardoor er te weinig
informatie is om er echt in te duiken.
Daarvoor worden dan wel weer filmpjes
en boeken genoemd die de geïnteresseerde lezer verder kunnen helpen. De
persoonlijke verhalen gaan over curatief werkende vrouwelijke artsen. In
hun verhalen spelen de regels van de
mannenwereld en de toenemende productiviteit in de zorg een belangrijke
rol. Door het verschil in werelden herkende ik mezelf niet in de persoonlijke
verhalen.
Maleene de Ridder: Ambitie met
een grote M. Nieuwegein,
Uitgeverij Réunion, 208 pag.
ISBN: 978 90 79263 158, Ð 17,50
30 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 30
21-05-14 09:01
Livit redressiehelm
Livit Orthopedie is de partner van alle Nederlandse Kenniscentra voor Schedelvormafwijkingen. Samen met
de behandelend arts zorgen de orthopedisch adviseurs van Livit voor de beste diagnostiek en behandeling.
Er wordt met helmtherapie gestart bij kinderen met een ODDI van 108 of meer. De therapie omvat één
behandeling met een duidelijk stappenplan. Het kindje krijgt één helm aangemeten die tussentijds wordt
aangepast aan de groei van het hoofdje. Livit hanteert een vast tarief voor de hele behandeling, ongeacht
het aantal consults.
Wilt u meer weten over het behandeltraject, onze werkwijze of vergoedingen en regelgeving? Neem dan contact
met ons op! Dit kan via onze website redressiehelm.nl of door een e-mail te sturen naar [email protected].
100%
maatwerk
Gepatenteerde
groeilagen
Unieke
3D scan
Unieke
prints
naar
keuze
Regelmatige
controles
Vergoeding
vanuit aanvullende
verzekering
bij enkele
zorgverzekeraars
Één helm,
één behandeling,
één prijs
Wij begrijpen wat u beweegt
JA! zomer 2014 „ 31
9377_V01_fc.indd 31
21-05-14 09:01
D IARR EE ? P AK
H E T G OE D A AN !
Diarree is een alledaags, maar onhandig probleem, dat
het liefst zo snel mogelijk opgelost moet worden omdat
het u behoorlijk kan belemmeren in uw dagelijkse
bezigheden.
Wat is diarree?
Diarree is dunne, waterige ontlasting, die het gevolg is
van een acute infectie van de darmwand. Diarree wordt
veroorzaakt door bijvoorbeeld een virus, bacterie of
parasiet, die zich nestelt in de darmwand.
Soms kan diarree gepaard gaan met misselijkheid,
overgeven en soms zelfs met koorts. Als afweerreactie
van het lichaam worden de darmbewegingen verhoogd
om de indringers te verwijderen uit de darmwand
en het lichaam. Door de infectie kunnen vocht
en voedingsstoffen lastig via de darmwand in het
lichaam worden opgenomen. Het teveel aan vocht
blijft dus in de darmen aanwezig en veroorzaakt zo
dunne, waterige ontlasting ofwel diarree, met kans op
uitdroging.
Bij diarree verliest het lichaam veel vocht. De
darmwand kan namelijk niet meer voldoende vocht
opnemen waardoor de vochthuishouding van het
lichaam wordt verstoord. Zorg dus dat u méér drinkt
dan gebruikelijk om uitdroging te voorkomen.
Vooral baby’s, jonge kinderen en ouderen kunnen snel
uitdrogen.
Behandeling van diarree
Het is bij de behandeling van diarree van groot belang
dat de veroorzaker van de acute diarree zoals een
bacterie, virus of een parasiet zo snel mogelijk het
lichaam verlaat, zodat de oorzaak zich niet juist in de
darmen kan gaan nestelen. Het wordt daarom ontraden
om middelen te gebruiken die diarree 'remmen', ofwel
diarreeremmers.1
Unieke behandelmethode
Er is een middel verkrijgbaar dat een andere aanpak
heeft bij de behandeling van diarree, namelijk Tasectan.
Dit middel heeft een dubbele werking bij diarree, want
het bedwingt niet alleen effectief de diarree maar het
pakt tegelijkertijd de oorzaak aan.
Tasectan vormt een dunne laag die het darmslijmvlies
beschermt waardoor ongewenste indringers zich niet
in de darmwand kunnen nestelen. Tasectan bindt zich
bovendien aan de veroorzaker van de infectie (bacterie,
virus of parasiet), isoleert de oorzaak en voert deze via
de ontlasting af. Tasectan herstelt de vochtbalans in de
darmen en bedwingt dus effectief de diarree.
De voordelen van Tasectan op een rij
t#FEXJOHUFGGFDUJFGEFEJBSSFFCJOOFOVVS
t5BTFDUBOQBLUPQFFOWFJMJHFNBOJFSEFPPS[BBLBBO
t)FSTUFMUEFWFSTUPPSEFWPDIUIVJTIPVEJOH
t(FTDIJLUWPPSLJOEFSFOWBOBGKBBS
t)FFGUHFFOFGGFDUPQEFEBSNNPUJMJUFJU
t(FFOCJKXFSLJOHFOFODPOUSBJOEJDBUJFT
t#FWBUHFFOPOOPEJHFIVMQTUPGGFOBMMFFOEF
werkzame stof
Referenties
1.
Richtlijnen Maag Lever Darm Stichting en de Nederlandse
Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
2.
Durbán Reguera F, López-Argüeta Alvarez S, Lopez Montes
J, Redondo Viciana F, Reyes Castillo A, Esteban Carretero J.
Prospective observational study on adults with acute diarrhoea
treated with gelatin tannate.
3.
Durbán Reguera F, López-Argüeta Alvarez S, Lopez Montes
J, Redondo Viciana F, Reyes Castillo A, Esteban Carretero J.
Prospective observational study on infants and children with acute
diarrhoea treated with gelatin tannate.
4.
Frasca G, Cardile V, Alonso MA, Fernandes V, Di Fulvio M,
Bonina F. Gelatin tannate reduces the proinflammatory effects of
lipopolysaccharide in human intestinal epithelial cells. Clinical and
Experimental Gastoenterology 2012;5:61-67.
5.
De Servi B, Moreira da Silva R, Meloni M. New insights into
the mechanism of gelatine tannate for acute diarrhoea. Part
2: antibacterial activity. Presented at the 33rd Congress of
thye Francophone Association of Paediatric Gastroenterology,
Hepatology and Nutrition, March 2012, Nantes (France).
6.
Esteban Carretero J, Durbán Reguera F, López-Argüeta Álvarez S,
López Montes J. A comparative analysis of response to ORS (oral
rehydration solution) vs. ORS + gelatin tannate in two cohorts
of pediatric patients with acute diarrhea. Rev Esp Enferm Dig
(Madrid) 2009; vol. 101. n.° 1:41-48.
7.
Loredana Guzganu I. Severe diarrhea in a 4-month old baby
girl with acute gastroenteritis: a case report and review of the
literature. Case Reports in Gastrointestinal Medicine 2012, article
ID 920375.
32 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 32
21-05-14 09:01
COLUMN
Luister: allemaal vogels
Ben je door je studie, opleiding
en voortdurende nascholingen
geheel bij de tijd wat betreft
ziektebeelden en bijbehorende
symptomen? Pas als je zelf
ziek bent of het van nabij meemaakt kom je erachter wat dat
in de praktijk betekent: moeheid, spierzwakte, geheugenproblemen of gehoorverlies.
Dan maak je aan den lijve mee
wat het betekent ziek of gehandicapt te zijn, wat zo’n klein
woordje als moeheid verbergt.
Zijn we er ons als jeugdarts
voldoende van bewust dat wij
verstand hebben van ziektebeelden, maar de zieke of haar
ouders expert is over wat die
ziekte in het dagelijks leven
betekent? Vragen wij alleen
hoe het gaat met het genezingsproces en de ziekteparameters, of vragen we ook hoe
het dagelijks leven met ziekte
er uitziet?
Wij registreren zwangerschapsduur, het geboortegewicht en de apgarscore.
We volgen de ontwikkeling
intensief als er sprake was van
ernstige vroeggeboorte. Maar
we vragen vaak niet, en al helemaal niet systematisch, hoe
een ouder het opgroeiend kind
beleeft als alles goed lijkt te
gaan: ervaart de ouder het kind
nog steeds als superkwetsbaar, heeft de ouder nog steeds
die vlammende angst het kind
te verliezen? Of heeft het kind
in de beleving van de ouder
die kwetsbaarheid achter zich
gelaten? Ouders vertellen het
niet als je er niet expliciet naar
vraagt!
Bekijk zoiets eenvoudigs als
gehoorverlies. Dan moet ik
denken aan dat meiske wat
bij het kleuterpgo onverwacht
slecht hoorde. Door haar
ouders en leerkracht was
ze als dromerig getypeerd.
Uiteindelijk kreeg ze buisjes
en toen zij na de behandeling
het ziekenhuis uit liep, pakte
ze haar moeder bij de hand:
‘Mam, luister: allemaal vogels’!
Moeder had tranen in de ogen
toen ze het me vertelde!
ZonMw heeft een nieuw
gezondheidsconcept gelanceerd: gezondheid is het
vermogen van mensen zich aan
te passen en een eigen regie te
voeren, in het licht van fysieke,
emotionele en sociale uitdagingen van het leven. Misschien
gaat dat nieuwe concept ook
jeugdartsen helpen om met
ouders en kinderen te spreken
over wat ziekte in het dagelijks
leven betekent. Misschien dat
het vragenlijsten gaat veranderen. Vooralsnog is het vooral
belangrijk dat we vragen naar
hoe kinderen en hun ouders
eerdere ziekte en behandelingen beleefd hebben en hoe het
dagelijks leven met ziekte en
zorg eruit ziet. Dan pas hoor
je van de angst om een kleuter bij klasgenootjes te laten
spelen, van een dagelijks leven
dat heel klein is geworden
door vermoeidheidsklachten
of armoede, dan hoor je over
de vogels. Hoeven we gelukkig toch niet alle ziekten zelf
meegemaakt te hebben!
Anja
Aanvullingen op artikelen over TSC
(verschenen in de JA!30)
Medeauteur Leontine ten Hoopen van een
artikel over TSC in de vorige JA! schreef
ons eind maart: ‘In de recent verschenen
JA! Jeugdgezondheidszorg Actueel! staan
twee artikelen over tubereuze sclerose.
Het artikel ‘Druk gedrag bij Tubereuze
Sclerose Complex’ is deels van mijn hand.
Omdat de ontwikkelingen in de wereld
van tubereuze sclerose heel snel gaan, is
een deel van de tekst bij verschijning al
weer enigszins achterhaald. Met name de
diagnostische criteria waarvan een tabel
is opgenomen en de illustratie van de
huisartsenbrochure zijn inmiddels vernieuwd en aangepast.
Graag wil ik deze, mede namens de
Stichting Tubereuze Sclerosís Nederland
(STSN), onder uw aandacht brengen,
omdat de jeugdgezondheidszorg zeker
met deze kinderen in de dagelijkse prak-
tijk te maken heeft. Tevens wil ik u wijzen
op een primeur, namelijk de uitgave van
het nieuwe boekje Wat is TSC?. Informatie hierover is te verkrijgen bij de STSN
(www.stsn.nl/)
Richtlijnen en huisartsenbrochure kunt
uw downloaden via de AJN-site: http://
ajn.artsennet.nl/Artikel/
JA-30-maart-2014.htm
JA! zomer 2014 „ 33
9377_V01_fc.indd 33
21-05-14 09:01
DE VERWONDERING
Een ander universum
„
Agaath Cornel-Muysken
Door toeval kwam ik ruim twee jaar geleden als huisarts in de jeugdgezondheidszorg terecht. Op zoek naar informatie over schoolverzuim
stuitte ik op een advertentie voor een jeugdarts en gedreven door
nieuwsgierigheid en de behoefte aan een nieuwe uitdaging reageerde ik.
Ik werd aangenomen en met enig ontzag in de nieuwe organisatie ontvangen. Al gauw merkte ik dat mijn collega’s de verwachting hadden dat ik,
als huisarts, toch enigszins de wijsheid in pacht had. Niets bleek echter
minder waar.
Het ontbreken van een hulpvraag van
ouders en kinderen die mijn spreekuur
bezochten, de complexe problematiek,
de overweldigende, maar even ondoorzichtige veelheid aan hulpverlenende
instanties naar wie ik zou kunnen verwijzen, en de onzekerheid of ouders
zouden terugkeren als de hulp die ik
had voorgesteld faalde, maakte dat
ik mij al snel realiseerde dat de competenties van een huisarts zeker niet
afdoende waren voor een jeugdarts.
Waar een half uur per consult mij aan-
vankelijk een grote luxe leek – na de tien
minuten, die ik gewend was –, bleek dat
ik daar lang niet genoeg aan had. Regelmatig moest ik gevoelige thema’s als
opvoeding, ontwikkelingsachterstand
of het vermoeden van kinderpsychiatrische aandoeningen aan de orde stellen.
Zo nu en dan kwam een gezin niet
opdagen. Waar ik daar aanvankelijk
opgelucht over was, omdat het tijd
bood om de vele administratie overdag
af te werken, kwam ik er achter dat dit
alleen maar meer werk met zich mee-
bracht. Veel van de ouders waren met
een reden niet gekomen en het kostte
vervolgens de nodige moeite om ze te
overtuigen van het belang van een consult, alvorens hen alsnog te zien.
Daarnaast was de groep schoolkinderen die onder mijn verantwoordelijkheid viel vele malen groter dan de
populatie van de huisartsenpraktijk
waar ik vandaan kwam. Het digitaal
dossier bood nog geen mogelijkheden
om ‘zorgenkinderen’ goed in beeld te
houden, dus mijn bureau raakte al snel
bezaaid met briefjes en schriftjes met
aantekeningen.
Maar tegenover deze beginnersproblemen stonden ook de kleine successen: gezinnen die dankbaar waren na
een geslaagde opvoedondersteuning,
de overplaatsing naar een passendere
vorm van onderwijs, goede begeleiding na het stellen van een psychiatrische diagnose of een normaliserend
gesprek. En dan waren er kinderen
waarbij een jarenlange situatie van kindermishandeling werd doorbroken.
In de tussentijd werkte ik door als
huisarts en probeerde ik iets van mijn
enthousiasme voor de jeugdgezondheidszorg op collega-huisartsen over te
brengen, onder andere door het organiseren van gezamenlijke nascholingsbijeenkomsten.
‘Het lijkt of er naast mijn bekende wereld nog een ander universum bestaat’,
verzuchtte een collega-huisarts. En zo
is het inderdaad voor veel huisartsen
en andere professionals in de zorg: ze
hebben geen idee van de activiteiten en
mogelijkheden van de JGZ. Dat ze niet
meer contact zoeken met de jeugdarts
komt meestal voort uit onbekendheid
met het vak. Aan ons dus de schone
taak om de huisartsen en andere professionals in ons werkgebied beter te
informeren en de samenwerking te
intensiveren.
Agaath Cornel-Muysken, jeugdarts en huisarts. Twitter: @AgaathC
Agaath Cornel-Muysken
34 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 34
21-05-14 09:01
BOEKEN
Normale kinderen;
ze bestaan nog
„
Michèle Haagmans
De auteurs willen met dit boek, geschreven voor zowel ouders, leerkrachten,
hulpverleners als beleidsmakers, oproepen tot een maatschappelijk debat
over overdiagnosticering. De auteurs
werk(t)en als docent, psychomotorisch
therapeut, NLP-practitioner, coördinator Dyslexie en Remedial Teaching, en
kinder- en jeugdpsycholoog.
Hoewel kinderen niet anders zijn dan
vijftig jaar geleden, krijgen ze steeds
vaker etiketten opgeplakt. Dit gebeurt
volgens de auteurs ook steeds meer
zonder dat aan alle diagnostische criteria is voldaan of zonder consultatie van
gespecialiseerde hulpverlening.
Het probleem van overetikettering
wordt beschreven vanuit verschillende
invalshoeken. De maatschappij is veranderd. Gezinnen zijn kleiner en kinderen leren minder van elkaar. Daarnaast projecteren ouders hun hoop en
verwachtingen maar op één of twee kinderen, en accepteren misschien minder
snel dat deze niet perfect zijn. Ouders
en kinderen hebben meer (keuze)
vrijheid, maar ook minder houvast.
Kinderen krijgen minder structuur en
grenzen. In de consumptiemaatschappij lijkt er ook sprake van het consumeren van hulp. Er is druk om optimaal te
presteren. Maar scores boven en onder
het gemiddelde zijn normaal, daarom
is er sprake van een gemiddelde!
De drang om een kind een bepaalde
stoornis ‘op te leggen’ komt meestal
voort uit de wens het kind het zo goed
mogelijk te laten doen. Ouders en leerkrachten vinden dat het kind recht heeft
op bepaalde maatregelen. Voor extra
maatregelen zijn echter ‘bewijzen’
nodig, zodat ouders op zoek moeten
gaan naar een stoornis bij hun kind.
Om een beschrijvende diagnose te krijgen, moet een kind aan een aantal criteria voldoen. De problemen moeten aan-
getoond zijn met betrouwbare tests, er
mag geen andere oorzaak zijn, het kind
moet efficiënt onderwijs gehad hebben
en er moet sprake zijn van hardnekkigheid. Lang niet altijd is dit het geval. Bij
het aantonen van hardnekkigheid is het
probleem bijvoorbeeld dat het kind een
voldoende lange periode hulp gehad
moet hebben, maar deze hulp wordt
pas vergoed als er een diagnose is.
Volgens de auteurs zou het beter zijn als
de knelpunten in het leerproces goed in
beeld worden gebracht en het kind aan
de hand daarvan begeleid wordt. Een
diagnose zou niet nodig moeten zijn,
ieder kind in het basisonderwijs heeft
recht op zorg op maat.
Je moet je ook afvragen of het kind er
wel beter van wordt als het een ‘stoornis’ heeft: je ontneemt het de kans om
‘normaal’ te zijn, en misschien ook
wel de kans om datgene te leren waar
het moeilijkheden mee heeft. Mensen
kunnen bevooroordeeld zijn doordat
ze weten wat je stoornis is, en wat betekent dat voor je kansen op de arbeidsmarkt? Er is geen test om te kijken of
het kind na een aantal jaren nog voldoet
aan de criteria voor diagnose.
Voor de kinderen met echte hardnek-
kige leerstoornissen is overetikettering
van zo veel meer kinderen met lichtere
problemen ook niet gunstig. Wat betekent ondersteuning van deze kinderen
nog als iedereen voor dezelfde maatregelen in aanmerking komt?
Een belangrijk iets om over na te denken vond ik: ieder kind dat buitenschoolse therapie nodig heeft, is een
kind dat moet overwerken, en dat week
in, week uit.
De auteurs geven aan dat in plaats van
het opstellen van verklaringen, het eerlijker is om voor ieder kind te inventariseren wat de behoeften zijn en welke
aanpak er nodig is. Een goede diagnose
is beschrijvend en handelingsgericht.
Er moet meer gekeken worden naar de
sterke kant van kinderen.
Hier is bij uitstek een taak voor de JGZ:
normaliseren en adviseren waar dat
kan, en de kinderen voor wie meer zorg
noodzakelijk is, verwijzen naar de juiste
hulpverlener.
Wendy Peerlings, Sam Geuens en
Jeroen Pasveer (2013): Normale
kinderen – ze bestaan nog. Houten,
LannooCampus, 200 pag. Ð 19,99
EAN 9789401412438
JA! zomer 2014 „ 35
9377_V01_fc.indd 35
21-05-14 09:01
Congres ‘Jong geleerd is oud gedaan’
Het belang van de ontwikkeling van goede eet- en leefgewoonten
3 oktober 2014 - Corpus te Leiden
Kinderen eten minder basisvoedingsmiddelen en meer
‘extraatjes’. Wat zijn hiervan de gevolgen op de gezondheid
later in het leven? Wanneer begint de ontwikkeling
van eetgedrag? En hoe kan de gezondheidszorg nog
effectiever bijdragen aan een gezonder voedingspatroon
van kinderen? Tijdens het congres wordt ingegaan op
de factoren die van belang zijn voor de ontwikkeling van
goede eet- en leefgewoonten bij kinderen voor gezondheid
later in het leven. Ook is er aandacht voor de nieuwe
JGZ-richtlijn Voeding en eetgedrag.
Presentaties van onder andere:
• Prof. Dr. Ir. Kees de Graaf over de ontwikkeling van
smaakvoorkeur en eetgedrag bij 0-4 jarigen.
• Dr. Edith van den Hooven over de rol van voeding bij
botopbouw in kinderleeftijd.
• Ir. Brenda Glas over de rol van de kinderdiëtist bij de
ontwikkeling van een gezonder voedingspatroon bij
kinderen.
Praat tijdens het congres mee over:
• De rol van o.a. JOGG en het Diabetesfonds in
voorlichting over een gezonde leefstijl ter preventie
van chronische ziekten.
• Wat kan de gezondheidszorg doen om nog meer bij te
dragen aan het gezond laten opgroeien van kinderen.
En wat is de rol van de jeugdzorg hierin?
Voor het volledige programma en aanmelding:
www.frieslandcampinainstitute.nl/nl/congres
Congres ‘Jong geleerd is oud gedaan’
Wanneer
3 oktober 2014 van 09.00 - 17.30 uur
Waar
Corpus, Leiden
Voor wie
Jeugdartsen en -verpleegkundigen
(Kinder)diëtisten
Gewichtsconsulenten
Praktijkondersteuners en –verpleegkundigen
36 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 36
Accreditatie Accreditatie wordt aangevraagd voor jeugdartsen
en –verpleegkundigen, (kinder)diëtisten en
praktijkondersteuners en –verpleegkundigen
Kosten
Dit congres wordt u volledig aangeboden door het
FrieslandCampina Institute Nederland
Aanmelden
Aanmelden voor het congres kan via
www.frieslandcampinainstitute.nl/nl/congres
Vragen?
E [email protected]
T 0317 711 646
21-05-14 09:01
UIT DE PRAKTIJK
De fysieke omgeving en
evidence-based werken
„
Vasanthi Iyer
De fysieke omgeving van de jeugdarts is
aan verandering onderhevig. Van CJG's
waar menig jeugdarts spreekuur draait,
gaan we naar een situatie waarbij we
nog dichter bij de burger moeten gaan
werken. Dit alles heeft tot doel om een
efficiënt en effectief gezondheidsbeleid
uit te voeren waar de jeugdarts in meebeweegt. Geen punt, want 'adapteren'
(nieuwe definitie van gezondheid)1
kunnen we als de beste. Aan de hand
van twee voorbeelden leg ik een verband tussen hoe we goede dingen doen
(gezondheidswinst) en hoe we dingen
goed doen (evidence-based werken).
Ik begin met de vaccinatiegraad en hygiene. Tijdens mijn opleiding tot basisarts
in de tropen leerde ik intramusculaire
injecties geven als stappenplan: handen
wassen, spuiten en naalden uitkoken
(Public Health was arm), huid ontsmetten en injecteren. Dat het anders kon,
bleek toen ik in Nederland mijn eerste
Hepatitis B-vaccinatie kreeg. De arts/
apotheker vroeg mij om mijn mouw op
te stropen en ik werd geïnjecteerd zonder dat er ontsmet werd (schande!). Jaren
ontsmette ik zelf trouw de jonge armen
en benen met 'chloorhexidinedoekjes',
totdat de RVP-richtlijn aangaf dat het
niet meer hoefde. Veranderen dus, maar
hoe is het elders? Het handelen op basis
van evidence is afhankelijk van de omgeving en kan verschillen; ontsmetten is bij
de JGZ misschien niet meer nodig, het
AMC te Amsterdam blijft het wel verplichten. In een tertiair ziekenhuis met
ernstig en soms bijzonder zieke mensen
zijn patiënten immers extra kwetsbaar
voor infecties. Hygiëne en evidencebased werken zijn afhankelijk van de
omgeving. Gelukkig werken we op maat
en is de vaccinatiegraad hoog.
Het tweede voorbeeld gaat over
visusscreening. We hebben een mooie
richtlijn die aangeeft hoeveel meter afstand je moet aanhouden om een goede
meting af te nemen. En o wee als het
minder is dan vijf meter of als je slecht
licht hebt. In de setting van het consultatiebureau is het prachtig geregeld. Voetjes geplakt op vijf meter van de visuskaart
en spotverlichting om iedere laars, kerk
of Landoltring in beeld te krijgen. Het
was toch weer anders toen ik op scholen
kwam en het moest doen met een kaart
op het aanrecht en een kind dat op de
schooltafel moest zitten om de afstand
en hoogte te kunnen optimaliseren.
Met een meetlint checkte ik uiteraard
de afstand, of het licht voldoende was
betwijfelde ik soms, mijn eigen zicht
was de referentie. Het gaat tenslotte om
het doel, goed kunnen zien, en bij een
onvoldoende score wordt een onderzoek
op indicatie uitgevoerd, op school. Je
adapteert, want je wilt dichtbij de burger
werken, het kind.
De JGZ (lees: jeugdarts) vind ik erg flexibel. Ook al wordt er met taken geschoven
en moet er overal met koffers vol spullen worden gesjouwd om onderzoeken
te doen: we stropen onze mouwen op
en vaccineren conform richtlijnen zeer
efficiënt in sporthallen; we 'adapteren'
om ons vak overal uit te oefenen. We
doen hele goede dingen (we hebben een
gezonde jeugd) maar misschien moeten
we iets meer aandacht schenken aan
waar en hoe we de goede dingen goed
doen! Adapteren kent grenzen.
Vasanthi Iyer,arts M&G en werkzaam bij TNO
Noot
1. http://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/
parels/nieuw-concept-van-gezondheid/
VAN HET BESTUUR
AJN – digitaal: JA!
Een digitale weg is ingeslagen. De koers is uitgezet. De AJN houdt koers.
„
Marleen Johannes, bestuurslid AJN
De workshops sociale media worden nog steeds enthousiast bezocht.
Steeds meer commissies, besturen en
leden gebruiken de nieuwe media om
met elkaar in contact te komen. Vergaderingen met lange reistijden zijn
vervangen door vergaderingen met een
kopje thee of koffie, ieder op zijn eigen
bank. U kunt vanaf diezelfde bank uw
eigen gegevens bij de AJN aanpassen.
E-captain biedt actuele gegevens over u
en uw collega’s.
De AJN-website wordt op dit moment
geheel vernieuwd. Hij krijgt een
nieuwe look en wordt aangepast aan
het apparaat waarop je de site bezoekt.
Overzichtelijker, gebruikersvriendelijker, moderner. Het jaarverslag krijgt
een nieuw digitaal jasje. Een jasje met
een vertrouwde voering die printbaar is.
JA! zomer 2014 „ 37
9377_V01_fc.indd 37
21-05-14 09:01
VAN HET BESTUUR
Waar leidt de weg ons heen?
Het wordt een mooie reis met nieuwe
mogelijkheden die we willen laten
samenvloeien met de papieren media
die we nu gebruiken.
De JA! en de website zullen met elkaar
verbonden worden. We willen discussies naar aanleiding van berichten op
de website en in de JA!. Leden komen
zo nog meer met elkaar in contact. We
kunnen elkaar versterken en van elkaar
leren. Kennis met elkaar delen. De ervaring van anderen direct meenemen in
de praktijk die u morgen weer tegenkomt. Lees een artikel in de JA! en praat
erover met collega’s via de AJN-website
of Facebook. Het is leuk en efficiënt als
u direct op een digitaal artikel kunt reageren, gepubliceerd op de website.
De informatie uit de JA! kunnen we beter
benutten. Door zoektermen te gebruiken wordt kennis beter beschikbaar
gemaakt. De hele tekst kan doorzocht
worden, of er kunnen tags (labels) aan
gehangen worden. Daarmee wordt de
inhoud van de JA! ook vindbaar via zoek-
machines op internet. Door themadossiers aan te leggen kunnen we informatie groeperen, waardoor alle informatie
over een onderwerp bij elkaar staat en
beter te vinden is. Makkelijk toegankelijk op elk moment en op iedere plaats
die voor u het handigste is.
Dit zijn de eerste stappen naar een JA!digitaal, of 2.0, zo u wilt. Op uw computer, tablet, smartphone of Google Glass
lezen waar u maar wilt en meteen uw
ideeën en gedachten delen. En mocht u
iets over een onderwerp of mening zoeken, de inhoud is ‘full tekst’ doorzoekbaar. Hebt u een vraag, een thema, een
dilemma waar u verder mee moet? De
digitale JA! kan het podium zijn, of de
arena, of kan het naslagwerk worden.
Het zou mooi zijn als we meer artikelen op de website kunnen publiceren.
Daarmee kunnen we ook meer partners
bereiken. En op die manier aan meer
mensen laten zien waar jeugdartsen
zich mee bezig houden. Interessante
artikelen publiceren voor een groter
publiek. En met de publicatie van het
artikel is het niet afgelopen, met reacties en aanvullingen schrijft het artikel
zich door, met elkaar. Via social media
als blogs, Twitter en Facebook worden
kennis en informatie dynamischer.
Verbinden en u laten zien
Het werk van de jeugdartsen, de kwaliteit waarmee we het werk uitvoeren
delen met anderen. Laten zien waar
we voor staan en waar we ons op vele
niveaus mee bezig houden. Zorgen dat
er niet vragend wordt gekeken als we
het over de preventieve zorg hebben die
de jeugdartsen leveren. Onze taken lijken zo vanzelfsprekend, maar waarom
weten anderen dan vaak niet wat we
doen? Nieuwe middelen van communicatie kunnen we gebruiken om aan de
bekendheid van de jeugdarts te werken.
Profilering is en blijft belangrijk. Daar
past ook het meereizen op de digitale
snelweg bij.
De digitale weg zien wij als een avontuur in de goede richting.
Nieuws van het Bedrijfsbureau
„
Yvonne de Vette
Smoelenboek in plaats van
vademecum
Met ingang van dit jaar verspreidt de
AJN voor het eerst geen vademecum
meer aan de leden. Het vorig jaar ingevoerde systeem E-captain voorziet in
deze functie door-de-leden-voor-ledenmodule in Mijn Captain. De mogelijkheden zijn recent uitgebreid waardoor we
iedereen oproepen om een mooie foto
te uploaden in Mijn Captain zodat uw
collega-jeugdartsen weten welk gezicht
bij welke naam hoort. Op die manier
krijgen we een mooi gevuld Smoelenboek. U kunt dit document ook printen
mocht u toch een papieren exemplaar
op uw bureau willen hebben.
Uitbreiding van de dienstverlening
Met ingang van 1 april heeft het Bedrijfsbureau de ledenadministratie en secretariële ondersteuning van de Neder-
landse Vereniging Artsen Beleid
Management Onderzoek (NVAG)
overgenomen. Nog twee andere verenigingen binnen de Koepel Artsen
Maatschappij en Gezondheid (KAMG)
hebben aangegeven interesse te hebben taken bij het AJN-Bedrijfsbureau
onder te willen brengen. De uitbreiding
van de dienstverlening aan de KAMG en
NVAG hebben we nog kunnen opvangen met uitbreiding van de huidige
contracten. Mochten er in de toekomst
nog meer verenigingen komen dan zullen we het Bedrijfsbureau moeten gaan
uitbreiden.
Alleen automatische incasso voor
wetenschappelijke dagen
Met de invoering van SEPA1, is het nu
ook mogelijk om een doorlopende
machtiging af te geven voor alleen de
wetenschappelijke dagen. Dit voor-
komt iedere keer de rompslomp van het
tekenen van de eenmalige machtiging
en opsturen. De aanmelding via Mijn
captain gaat daardoor nog eenvoudiger. Als u deze machtiging afgeeft
zullen wij alleen de wetenschappelijke
dagen via automatische incasso innen;
u blijft dan gewoon de factuur voor de
jaarlijkse contributie ontvangen.
Bewijs van lidmaatschap
Voor het aanvragen van de AGB-code
wordt in veel gevallen gevraagd naar
een bewijs van lidmaatschap van de
beroepsvereniging. Met ingang van
2014 is het mogelijk om na betaling van
de contributie dit bewijs van lidmaatschap zelf via Mijn Captain op te halen.
Noot
1. http://nl.wikipedia.org/wiki/Single_
Euro_Payments_Area
38 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 38
21-05-14 09:01
www.infacol.nl
Darmkrampjes?
lucht op!
Baby’s krijgen tijdens hun voeding lucht binnen, die vast kan gaan zitten en
zo buik- en darmkrampjes veroorzaakt. Gelukkig is dat tijdelijk en bovendien
eenvoudig te verhelpen. Infacol is een gecertificeerd medisch
hulpmiddel waarvan de veiligheid en doeltreffendheid bepaald zijn
onder richtlijn 93/42/EEC betreffende Medische Hulpmiddelen.
Geschikt
om vanaf de
geboorte te
gebruiken!
Infacol kan vanaf de geboorte én voor onbepaalde tijd worden gebruikt.
Het voedingspatroon van de baby hoeft niet te worden aangepast en ook
speciale dieetvoeding is niet nodig.Infacol wordt gegeven vóór elke voeding.
Het is ook geschikt om bij borstvoeding te gebruiken. Infacol heeft alleen
effect op het bevrijden van vastzittende lucht, zonder het natuurlijke
ontwikkelingsproces van de darmen te beïnvloeden.
Infacol: bij vastzittende lucht,
buik- en darmkrampjes.
ForestHealthcare
Infacol is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing.
KOAG 2977-1212-2283.
Infacol is een product van
de makers van Sudocrem
www.tasectan.nl
Diarree?
Tasectan met dubbele werking
effectief tegen diarree* én pakt de oorzaak aan
™vermindert buikkrampen en overmatige ontlasting ™geen onnodige hulpstoffen, alleen werkzame stof
™geen bijwerkingen en contra-indicaties**
™geen effect op de darmen
™zeer veilig; geschikt voor kinderen vanaf 0 jaar
™herstelt de vochtbalans door oorzaak uit de darmen af te voeren
Tasectan laat je niet zitten!
®
Tasectan is een product van
de zomer
makers van
Sudocrem.
JA!
2014
„ 39
ForestHealthcare
9377_V01_fc.indd 39
Tasectan is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing.
*binnen 12 uur ** bij gebruik volgens de gebruiksaanwijzing
21-05-14 09:01
40 „ JA! zomer 2014
9377_V01_fc.indd 40
21-05-14 09:01