Manifest Er waart een golf van idealisme door Nederland

Manifest
Er waart een golf van idealisme
door Nederland
Door Denktank
Prof. dr. Sigrid Hemels (EUR)
Prof. dr. Gabriël van den Brink (UvT)
Mr. Addie Stehouwer (Nationale Ombudsman)
Prof. dr. Sylvester Eijffinger (UvT)
Mr. Marnix van Rij (E&Y)
Felix Rottenberg
Prof. dr. Theo Camps (UvT)
Ds. Paul van Oosten (Diaconie Amsterdam)
Prof. mr. Arno Akkermans (VU)
Prof. dr. Lucas Meijs (EUR)
Redactie: prof. dr. Theo Schuyt (VU) en mr. Elly Mariani (VU)
24 april 2014
Dit Manifest wil uiting geven aan een hoopgevende ontwikkeling in Nederland. Het
‘Particulier maatschappelijk initiatief’, oorspronkelijk, autonoom, oer-Nederlands, zoekt een
vorm, lokaal, regionaal en landelijk. Een vorm die zichtbaar is, waar maatschappelijke
initiatieven elkaar tegenkomen en van elkaar leren. Een baken van hoop en inspiratie. Een
vorm die ook voor overheden en marktpartijen zichtbaar en herkenbaar is.
Want er is reden tot bezorgdheid. Vrijwilligers worden gezien als onbetaalde arbeidsreserve
voor een bezuinigende overheid. Filantropische fondsen op hun beurt worden geacht bij te
dragen om gaten in overheidsbudgetten te dichten.
De denktank is een tijdelijk, onafhankelijk adviesorgaan. De leden participeren zonder last of
ruggespraak.
De totstandkoming van dit advies is door een incidentele bijdrage van een particulier fonds
mogelijk gemaakt.
Contact:
Werkgroep Filantropische Studies
Vrije Universiteit
Faculteit der Sociale Wetenschappen
De Boelelaan 1081
1081 HV Amsterdam
T 020 598 6782
E [email protected]
I www.geveninnederland.nl
ISBN: 978-90-77383-19-3
2014, Geven in Nederland, Amsterdam
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen, vermenigvuldigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever en vermelding van de auteur(s) van
het rapport.
2
Inhoudsopgave
Manifest ..................................................................................................................................... 5
1. Inleiding, probleemstelling en opzet ...................................................................................... 7
2. Begripsomschrijving ............................................................................................................... 9
3. Missie en visie van particulier, maatschappelijk initiatief ................................................... 11
4. Analyse ................................................................................................................................. 15
4.1 Hoe particulier, maatschappelijk initiatief in de verzorgingsstaat is gemarginaliseerd;
een korte, historische schets ......................................................................................... 15
4.2 Ontzield, verstatelijkt particulier initiatief ..................................................................... 16
4.3 Behoefte aan betekenis; eigen identiteit ....................................................................... 17
5. Oplossingen .......................................................................................................................... 19
5.1 Van handelingsverlegenheid naar ‘leven met variëteiten’ ............................................ 19
5.2 Onafhankelijkheidsacceptatie ........................................................................................ 19
6. Wat te doen? Naar een Nederlandse Raad voor Maatschappelijk Initiatief? ..................... 23
Bijlage 1 Aanbevolen (eigen) artikelen door leden van de denktank ...................................... 25
Bijlage 2 The Independent Sector: leading organization in de Verenigde Staten ................... 27
3
4
Manifest
1.
Er is in de participatiesamenleving meer tussen overheid en de individueel
verantwoordelijke burger.
2.
Er waart een golf van idealisme door Nederland; een golf van particuliere,
maatschappelijke initiatieven.
3.
Dit idealisme past in de Nederlandse traditie van particulier initiatief; het vrijwillig ter
beschikking stellen van tijd, kennis en geld voor de goede zaak.
4.
Dit particulier initiatief kent eigen organisatie- en governancevormen.
5.
De individueel verantwoordelijke burger in de participatiesamenleving aanprijzen,
miskent dit maatschappelijk betrokken middenveld.
6.
De verantwoordelijkheid van particulier initiatief raakt aan de maatschappelijke
verantwoordelijkheden van overheid en markt.
7.
De Nederlandse democratie en de Nederlandse verzorgingsstaat berusten op drie
pijlers: vrijheid (burgerrechten, een vrije markt), gelijkheid (voor wet en overheid) en
broederschap (betrokkenheid bij elkaar en bij de maatschappij).
8.
Particuliere, maatschappelijke initiatieven belichamen broederschap, betrokkenheid
en directe democratie (dit te onderscheiden van politieke democratie).
9.
Particulier initiatief wordt niet op de juiste wijze gekend en laat zich niet kennen.
10.
De balans tussen overheid, markt en particulier initiatief is scheefgetrokken.
11.
Een heroriëntatie van particulier initiatief is noodzakelijk om deze balans te herstellen.
12.
Een stap is dat partijen elkaar kennen, ontmoeten en – waar mogelijk – elkaar
versterken.
5
6
1. Inleiding, probleemstelling en opzet
Dit Manifest is opgesteld om uiting te geven aan een grote bezorgdheid dat aan particulier
initiatief in Nederland geen recht wordt gedaan. De vele vrijwilligers worden gezien als
onbetaalde arbeidsreserve voor een bezuinigende overheid. Filantropische fondsen op hun
beurt worden geacht bij te dragen om gaten in overheidsbudgetten te dichten.
Dit Manifest wil echter ook uiting geven aan een hoopgevende ontwikkeling in Nederland:
alom zijn er particuliere maatschappelijke initiatieven. Vanaf 1993 is in Nederland een sector
filantropie in opkomst.1 Geldwervende fondsen en vermogensfondsen treden vanaf dat
moment meer op de voorgrond. Nieuwe fondsen nemen snel in aantal toe. Van den Ende,
Cruijff en Krajicek geven in Nederland een gezicht aan deze ontwikkeling. Lokale
gemeenschapsfondsen doen hun intrede; particuliere zorgarrangementen ontstaan naast
vele andere burgerinitiatieven. Fondsen op naam floreren, ‘maatschappelijk verantwoord
ondernemen’ wordt door bedrijven algemeen gepraktiseerd, voedselbanken verspreiden
zich in snel tempo over het land, vrijwilligerswerk en vrijwilligersorganisaties,
vertegenwoordigd door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), zijn
onmisbaar voor het functioneren van de maatschappij.
Particulier initiatief is springlevend. Maatschappelijk onmisbaar, maar als sector nog weinig
zichtbaar voor de politiek, onbekend voor ambtelijke beleidsmakers en gebrekkig
communicatief met het brede publiek. Dit betekent dat dit particulier initiatief zichzelf nog
onvoldoende georganiseerd heeft, geen duidelijke ‘constituency’ heeft die is gebaseerd op
een visie en een missie. Dit werd bijvoorbeeld duidelijk bij de totstandkoming van het
Belastingplan 2012 (inhoudende de Geefwet), dat uiteindelijk de uitkomst bevatte van
politieke en maatschappelijke lobbyactiviteiten, met name toegespitst op fiscale regelingen
over cultuur.
De in de Troonrede 2013 gepropageerde ‘participatiesamenleving’ maakt andermaal
duidelijk dat het kabinet voorbijgaat aan het feit dat er tussen overheid en de individueel
verantwoordelijke burger meer bestaat, namelijk particulier, maatschappelijk initiatief.
Negen wetenschappers uit verschillende disciplines en vier ‘maatschappelijke experts’
hebben als Denktank een poging ondernomen de situatie te duiden waarin het particulier
initiatief op dit moment verkeert, een analyse te maken en oplossingen te bieden.
Doelstelling
Het doel van dit Manifest uit wetenschappelijke hoek, is om vanuit een onafhankelijke
positie steun te verlenen aan de maatschappelijke (branche)organisaties van het particulier
initiatief en tevens een bijdrage te leveren aan de politieke en beleidsdiscussies over de
Nederlandse verzorgingsstaat van de toekomst.
1
Schuyt, Th. (2001). De Filantropische Sector en ‘Philanthropic Studies’ in Nederland. Wetenschappelijke
belangstelling voor een maatschappelijke sector in wording. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Oratie
VU Amsterdam.
7
Tegelijkertijd beoogt het Manifest ook een bijdrage te leveren aan het zelfbewustzijn van de
vele particuliere initiatieven en daarmee uiting te geven aan bezieling, perspectief en
idealen, kortom, een baken van hoop te zijn.
Probleemstelling
Gezien het bovenstaande houdt de Denktank zich bezig met het beantwoorden van de
volgende vragen:
1.
Hoe kan de ontstane situatie van particulier maatschappelijk initiatief worden
verklaard?
2.
Hoe ziet de visie en missie van particulier maatschappelijk initiatief eruit?
3.
Wat zijn oplossingen voor de ontstane situatie?
Opzet
Het voorwerk voor de tekst is gedaan door interviews te houden met de leden van de
Denktank. Aan het eind van elk interview is gevraagd om een artikel (van eigen hand of
anderszins) aan te leveren dat het best de eigen ideeën weerspiegelt. Deze artikelen zijn in
Bijlage 1 opgenomen. Afsluitend is met zes leden van de Denktank eenmaal gezamenlijk
vergaderd.
8
2. Begripsomschrijving
Filantropie is een ander woord voor ‘particulier maatschappelijk initiatief dat zijn eigen tijd
investeert of portemonnee meebrengt’. Uit betrokkenheid en voor het algemeen nut.
Filantropie staat voor vrijwillige bijdragen aan de maatschappij: particulieren steunen KWF
Kankerbestrijding en de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNRM) met donaties
en nalatenschappen, fondsen investeren in de Nederlandse kenniseconomie, bedrijven
sponsoren culturele instellingen en NOC-NSF, en sportverenigingen draaien op vrijwilligers.
Nederland is het land van het particulier initiatief. Ondernemerschap, handelsgeest werd –
en wordt – verbonden met maatschappelijke betrokkenheid. ‘De koopman en de dominee’ is
een bekende typering van deze ‘Hollandse attitude’. Filantropie kwam in het verleden tot
uiting in het oprichten van ouderenhofjes, in armenzorg en opvang van weduwen en wezen.
Geen land ter wereld kent zoveel ouderenhofjes als Nederland, en het Maagdenhuis staat in
het centrum van Amsterdam.
Aan het eind van de 20e eeuw is een nieuw, modern soort filantropie ontstaan. Mede
gevoed door een toegenomen welvaart, maar ook het resultaat van een groeiend gevoel van
eigen verantwoordelijkheid voor het welzijn van de (wereld)samenleving en gestimuleerd
door veranderend overheidsbeleid. De moderne filantropie is niet langer ‘liefdadigheid’,
maar bestrijkt het brede terrein van algemeen nut, zoals natuur, cultuurbehoud of de
kenniseconomie.
Een kernachtige definitie van filantropie is die van Bob Payton (1988): ‘voluntary action for
the public good’.2 Hij is een van de grondleggers van het Center on Philanthropy aan de
universiteit van Indianapolis, in de Verenigde Staten. Het onderzoek Geven in Nederland
gebruikt een uitgebreidere definitie dan die van Payton:
Filantropie staat voor bijdragen in de vorm van geld, goederen en tijd (expertise),
vrijwillig ter beschikking gesteld door individuen en organisaties (fondsen, kerken,
bedrijven, goededoelenloterijen), waarmee primair algemeen nuttige doelen worden
gesteund.3
Moderne filantropie staat voor de handeling, de bijdrage. In Nederland gebeurt dat in de
regel aan organisaties: men geeft aan een goededoelenorganisatie. Filantropie heeft twee
verschijningsvormen: als sector filantropie en als inkomstenbron voor non-profitinstellingen.
De sector filantropie: ten eerste zijn er de filantropische instellingen, zoals de Nierstichting,
het Prins Bernhard Cultuurfonds, het VSB Fonds, de Van den Ende Foundation en het Wereld
Natuurfonds. Een aantal brancheorganisaties van een aantal filantropische instellingen –
vooral de grotere – heeft zich verenigd binnen de sector filantropie.
De sector filantropie is een subsector van de Nederlandse non-profitsector. Hij onderscheidt
zich echter van andere non-profitinstellingen op het punt van de zelf verkregen financiële
middelen (om deze vervolgens door te geven aan algemeen nuttige doelen).
2
3
Payton. R.L. (1988). Philanthropy: Voluntary Action for the Public Good. New York: Macmillan.
Schuyt, Th., B. Gouwenberg en R. Bekkers (red.) (2013). Geven in Nederland 2013. Den Haag: Reed Elsevier.
9
Daarnaast komt filantropie voor als een bron van inkomsten voor non-profitinstellingen. In
het Global Civil Society-researchproject zijn wereldwijd de non-profitsectoren in 34 landen
onderzocht. Deze sectoren kennen de volgende inkomstenbronnen: 4
•
charges/fees (eigen inkomsten uit de markt);
•
government funding (overheidsfinanciering);
•
philanthropy (vrijwillige bijdragen; filantropie).
In de tabel staan gegevens van enkele Europese landen: 5
Europa
VK
Frankrijk
Duitsland
Nederland
België
Eigen inkomsten
45%
35%
32%
39%
19%
Overheidsfinanciering
47%
58%
64%
59%
77%
Filantropie
9%
8%
3%
2%
5%
Binnen Europa staat Nederland met 2% filantropische bijdragen op de laatste plaats. De nog
grotendeels door de overheid gefinancierde Nederlandse non-profitsector wordt zich
bewust van filantropie als inkomstenbron en stelt in rap tempo fondsenwervers aan. Zo
doen bijvoorbeeld universiteiten, ziekenhuizen en culturele instellingen steeds vaker en
intensiever aan fondsenwerving. En zij doen een beroep op vrijwilligers. Naast
overheidsfinanciering en eigen marktinkomsten blijkt filantropie voor non-profitinstellingen
steeds vaker een noodzakelijke optie.
Nederlanders geven derhalve tijd en geld aan organisaties in de sector filantropie en –
steeds meer – aan non-profitorganisaties.
4
Salamon, L.M., S.W. Sokolowski and Associates (2004). Global Civil Society. Dimensions of the Nonprofit
Sector. Bloomfield: Kumarian Press; Burger, A. en P. Dekker (red.) (2001). Noch markt, noch staat. De
Nederlandse non-profitsector in vergelijkend perspectief. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
5
Salamon 2004: 33.
10
3. Missie en visie van particulier, maatschappelijk initiatief
De ‘philos anthropos’ is de persoon die handelt uit liefde voor de mensheid. In algemene
betekenis, ‘For the Love of Mankind’. 6
De missie van particulier maatschappelijk initiatief is bijdragen aan de kwaliteit van
samenleven en samenleving. Sociaal, maatschappelijk, cultureel, ecologisch en economisch.
Particulier initiatief draagt – op eigen initiatief – bij aan essentiële maatschappelijke functies,
algemeen nuttige functies.
De visie van particulier initiatief is afhankelijk van de maatschappelijke context waarin dit
particulier initiatief opereert. Voor Nederland is de visie van particulier, maatschappelijk
initiatief dat zijn inzet de pluriformiteit in de samenleving en daarmee de democratie
bewaart en bevordert.
Deze visie op de rol van particulier maatschappelijk initiatief wordt in de context van de
Verenigde Staten door Payton en Moody als volgt verwoord. Zij zien voor filantropie een
fundamentele rol weggelegd, die in democratieën belangrijk is:
We have argued that philanthropy plays an essential role in defining, advocating and
achieving the public good. (...) Both government and philanthropy provide public
goods. Sometimes they do so in partnership – government money is a primary source
of funding for non-profit organizations – and other times philanthropy steps in to
provide public goods ... when both the market and government fail to do so (...)
Democracy needs philanthropy because democracy is not simply a political
phenomenon 7
Het belang van pluriformiteit; een hernieuwde balans tussen overheid en zelfstandig
particulier initiatief – een hernieuwd maatschappelijk middenveld – wordt in de context van
de Verenigde Staten ook door Peter Berger en Richard Neuhaus bepleit. Zij menen dat de
moderne verzorgingsstaat niet ontmanteld moet worden, maar dat alternatieve
mechanismen nodig zijn. Zij schreven op basis van onderzoek in opdracht van het Enterprise
Institute in Washington de publicatie To empower people, the role of mediating structures in
public policy. Zij definiëren deze ‘tussenstructuren’ als volgt:
those institutions standing between the individual in his private life and the large
institutions of public life. (...) Such institutions have a private face, giving private life a
measure of stability, and have a public face, transferring meaning and value to the
megastructures8
6
Wiepking, P. (2008). For the Love of Mankind. A sociological Study on Charitable Giving. Ph.D dissertation.
VU University Amsterdam, Faculty of Social Sciences.
7
R.L. Payton en M.P. Moody (2008). Understanding Philanthropy. Its Meaning and Mission. Bloomington en
Indianapolis: Indiana University Press, pp. 156-157.
8
Berger, P.L. and R.J. Neuhaus (1977). To empower people, the role of mediating structures in public policy.
Washington DC: American Enterprise Institute, p. 6.
11
Volgens deze sociologen kunnen mediating structures een belangrijke rol spelen. Zij kiezen
daarmee positie tegen een neoliberaal standpunt dat de nadruk legt op individuele
verantwoordelijkheid, maar ook tegen een ‘statelijk standpunt’ dat maatschappelijke
vraagstukken zaak voor de overheid zijn. Berger en Neuhaus presenteren mediating
structures als fundamentele sociale categorie, essentieel voor een democratische
maatschappij:
Without institutionally reliable processes of mediation, the political order becomes
detached from the values and realities of individual life. Deprived of its moral
foundations, the political order is ‘delegitimized’. When that happens, the political
order must be secured by coercion rather than by consent. And when that happens
democracy disappears 9
Trommel spreekt van ‘gulzig bestuur’:
Het afgelopen decennium is in de wereld van politiek, beleid en bestuur een
opmerkelijke ontwikkeling op gang gekomen. Terwijl in brede kring het geloof in
maatschappelijke maakbaarheid achterhaald is verklaard, zien we een bestuur dat
zich steeds indringender met de leefwereld van burgers bemoeit: achter de voordeur,
in de wijken, op de arbeidsmarkt, in de vrije tijd. Bijzonder daarbij is ook dat
maatschappelijke organisaties, marktpartijen en ook burgers zelf
medeverantwoordelijk worden gemaakt voor de uitvoering van alsmaar meer
bestuurstaken. Dit alles vormt aanleiding om van gulzig bestuur te spreken, ofwel
bestuur dat erop gericht is burgers en organisaties tot grotere trouw en toewijding
aan de publieke zaak te bewegen. De centrale stelling luidt dat gulzig bestuur een
pathologische reactie vormt op een drievoudig ‘moderniseringstrauma’. Het
verzorgingsstaatideaal vervliegt, het overheidsgezag erodeert, en het zelfordenende
vermogen van de samenleving lekt weg. Gulzig bestuur duidt op een angstige poging
dit tij te keren en maatschappelijke orde te realiseren waar deze juist steeds
problematischer wordt.10
Voor de Europese verzorgingsstaten wijst Schuyt naar de Franse Revolutie om de rol van
filantropie te verduidelijken. 11 Overheid, markt en filantropie zijn drie allocatiemechanismen
voor het bereiken van algemeen nuttige doelen. Vreemd genoeg is gebleken dat een
monopolie van een van deze mechanismen niet tot een leefbare samenleving leidt. Een
monopolistisch overheidsregime – vaak omschreven als ‘communistisch’ of ‘socialistisch’ –
leidt tot bureaucratie en tot ontmoediging van persoonlijke verantwoordelijkheid. De markt
daarentegen vergroot die persoonlijke verantwoordelijkheid en vrijheid, maar als
monopolistisch allocatiemechanisme leidt het tot onacceptabele bestaansonzekerheid en
wijdverbreide armoede. Als filantropie zou overheersen, wordt de persoonlijke
betrokkenheid vooropgesteld, maar dit mechanisme kan leiden tot willekeur en ongelijkheid.
Een oplossing voor de toekomst ligt misschien in een samenspel van deze drie
9
o.c., p. 6.
Trommel, W. (2009). Gulzig bestuur. Oratie, 17 september 2009, VU. Meppel: Uitgeverij Boom.
11
Schuyt, Th. (2012). ‘Filantropie in Europese Verzorgingsstaten; een uitdagende belofte’. In: Openbaar
Bestuur 22, 5, pp. 2-10.
10
12
mechanismen, waarin de overheid een sterke basis van voorzieningen garandeert en de
markt en de filantropische sector ruimte creëren voor dynamiek en pluriformiteit. Een
dergelijke opzet sluit enerzijds aan bij de geschiedenis van Europese democratieën doordat
het de principes van de Franse Revolutie doet herleven: vrijheid (markt), gelijkheid
(overheid) en broederschap (filantropie). Deze opzet past anderzijds bij de overgang van
Europese verzorgingsstaten naar een civil society waarin meer aandacht wordt besteed aan
de bijdragen en verantwoordelijkheden van individuele burgers, maatschappelijke
organisaties en het bedrijfsleven.
De driedeling in maatschappelijke allocatiemechanismen – en de voorgestane balans
daartussen – komt ook naar voren in fundamenteel interdisciplinair wetenschappelijk
onderzoek naar coördinatiemechanismen in organisatie- en samenlevingsvormen. Dit
onderzoek heeft het volgende basismodel van menselijke acties en coördinatie ontwikkeld: 12
In order to explain the coordination of actions, there is a multitude of approaches in
the social sciences whose systematization, however, which can be briefly described
as follows:
Mode of Coordination
Hierarchy
Market
Norms and Values
Solidarity
Type of Transaction
power relation
exchange
conformity and approval
personal relationship
Reasons for Compliance
fear
interest
commitment
sympathy trust
With these four sets of concepts, different types of motivations of human behavior as
well as typical social prerequisites are described. These concepts explain the
emergence of chains of action in an ideal way: however, what we usually find in
reality is a mixture of elements which can only be recognized as such through a sharp
distinction of the ideal type. 13
12
Het model is zowel op micro-, meso- als macroniveau van toepassing; het derde en vierde type worden vaak
samengevoegd.
13
Hegner, F (1986). ‘Solidarity and hierarchy: institutional arrangements for the coordination of actions’. In: F.X.
Kaufmann, G. Majone, and V. Ostrom (eds.). Guidance, Control en Evaluation in the Public Sector. The Bielefeld
Interdisciplinary Project, De Gruyter, Berlijn/New York; Kaufmann, F.X. (1987). ‘Prevention and Intervention in the
analytical Perspective of Guidance’. In: Kl. Hurrelman, F.X. Kaufmann and F. Lösel (eds.), Social Intervention: Potential
and Constraints. De Gruyter, Berlijn/New York, pp. 17-18.
13
14
4. Analyse
4.1 Hoe particulier, maatschappelijk initiatief in de verzorgingsstaat is gemarginaliseerd;
een korte, historische schets
Het particulier initiatief speelde tot begin jaren zeventig in de vorige eeuw een belangrijke
rol om maatschappelijke doelen te bereiken. Als landelijke koepel kende Nederland voor
maatschappelijke doelen de Nationale Raad voor het Maatschappelijk Welzijn (NRMW). Deze
functioneerde op landelijk niveau als coördinatiepunt van burgerlijk en kerkelijk particulier
initiatief en de overheid. Op provinciaal niveau en in grotere steden functioneerden vanaf
1965 Raden voor Overleg en Advies (POA’s en ROA’s). Het Memorandum voorbereiding
wetgeving maatschappelijk en cultureel welzijn dat in 1970 verscheen, wilde deze structuur
wettelijk vastleggen. Men wilde de welzijnsactiviteiten wettelijk regelen, die alle tot het
beleidsterrein van het toenmalige ministerie van CRM behoorden. Belangrijke punten waren:
beleidsvoering, wettelijke regeling en decentralisatie. De beleidsvoorbereiding moest
volgens het Memorandum een zaak worden van overheid, particulier initiatief en bevolking
gezamenlijk. Over de beleidsvoorbereiding werd als volgt gedacht: particuliere instellingen
moesten zich – voor zover dit niet het geval was – bundelen in zogenoemde functionele
raden (functioneel wilde zeggen: ‘per werksoort’) en deze functionele raden sloten zich aan
bij een Raad voor Overleg en Advies (een ROA), waarin het verzamelde particulier initiatief in
overleg trad met de overheid en bevolking.
In 1972 verscheen het proefschrift van Bram Peper: Vorming van welzijnsbeleid. 14 Zijn
promotieonderzoek verrichtte hij onder begeleiding van de socioloog prof. dr. J.A.A. van
Doorn (met prof. dr. C. Lammers schrijver van het sociologische standaardwerk Moderne
sociologie’). Aan hem ontleende Peper het begrip institutionalisering om het verschijnsel
particulier initiatief en de organisatie van bevolkingsparticipatie in het brede welzijnsbeleid
te analyseren. Hij onderzocht doelstelling, maatschappelijke steun en middelen van
particulier initiatief en concludeerde dat er sprake was van ‘anticiperende
institutionalisering’. Peper bepleitte een alternatief, te weten: autonome institutionalisering,
oftewel politieke invloedvergroting. Als latere beleidsadviseur van het toenmalig
toonaangevende ministerie van CRM (later VWS) en voorzitter van de Knelpuntennota (1974)
werd zijn beleidsmodel voorbeeld voor het hele overheidsbeleid.
De hiervoor genoemde coördinatiepunten voor particulier initiatief (ROA’s) zijn na het
verschijnen van de Knelpuntennota verdwenen. De overheid ging het welzijnswerk en de
cultuursector (maar ook onderwijs en de zorg) volledig financieren. Dit proces van statelijke
financiering van particuliere non-profitinstellingen stoelde op het politieke uitgangspunt ‘wie
betaalt, bepaalt’. Voor deze volledige financiering werd de mal gebruikt van het bestaande,
verzuilde, particulier initiatief. Als de overheid protestants-christelijke scholen begunstigde,
moesten katholieke en openbare scholen hetzelfde ontvangen. Door het
evenredigheidsprincipe werd deze wijze van overheidsfinanciering van ‘particulier initiatief’
een vermenigvuldigingsfactor. Daardoor kreeg Nederland de grootste non-profitsector van
14
Peper, B. (1972). Vorming van welzijnsbeleid. Meppel: Uitgeverij Boom.
15
de wereld. 15 Maar wel een met een uniek karakter: een sector van ‘staatsparticulier
initiatief’. 16
Op deze manier ontstonden in Nederland twee soorten particulier initiatief: het
staatsparticulier initiatief en het zelfstandige particulier initiatief (de huidige sector
filantropie), dat functioneert op basis van eigen financiële middelen.
Dit proces van ‘verstatelijking’ leidde ertoe dat ook de landelijke overleg- en
beleidsvoorbereidingscontacten tussen overheid en sector filantropie ophielden te bestaan.
De zelfstandige instellingen, het traditionele ‘particulier initiatief voor goede doelen’ kon
zich door dit overheidsbeleid slechts aan de rand van de maatschappij nestelen. Onbekend
maakte langzamerhand onbemind.
4.2 Ontzield, verstatelijkt particulier initiatief
De oorspronkelijke zuilen zijn verstatelijkt en daarmee is de ziel eruit verdwenen; betaald,
ontzield en gevuld met staatsrationaliteit. De belofte van de kerk ‘er wordt voor u gezorgd’ is
door de overheid overgenomen. Gabriël van den Brink heeft tussen 2008 en 2012 empirisch
onderzoek gedaan naar hoe het in Nederland staat met idealen. 17 Van den Brink:
‘Verzuiling was in Nederland onze eigen Tocqueville. De laatste 20 jaar is er héél veel over de
markt en heel veel over de overheid gesproken. Daartussen was er niks; dat is institutioneel
weggevallen. Ons onderzoek richtte zich op hoe het staat met idealisme in Nederland. Wij
zijn op zoek gegaan naar waardedefinities. 49% van de bevolking noemt sociale waarden als
de belangrijkste; een betere samenleving. Van die 49% noemt 25% vitale waarden, zoals een
nieuw type spiritualiteit, natuur- en dierbescherming. Maar 12% van de Nederlandse
bevolking noemt inkomen als de belangrijkste waarde. Er is een golf van idealisme die om
een vorm vraagt. De oude vormen voldoen niet meer; de civil society moet opnieuw worden
uitgevonden. Noch de overheid, noch de markt kan dit, en het kan niet van bovenaf
gestuurd worden.
Wat betreft het maatschappelijk initiatief en zijn toekomst zie ik drie ontwikkelingen:
1.
Mensen nemen hun idealen veel serieuzer dan twintig jaar geleden. Tijdens de
verzuiling geschiedde de beleving van idealen in de kerk, terwijl door de week hard
werd gewerkt. Het ‘sacrale’ was afgescheiden. Nu zijn idealen niet langer opgesloten,
maar relevant geworden in het werkzame leven, in het bedrijf. Secularisatie betekent
niet dat het idealisme minder is geworden, maar méér.
2.
Een tweede ontwikkeling is de herwaardering van ondernemerschap in de jaren
tachtig: er wordt positief gedacht over een ondernemende houding, moeite doen,
vasthouden, ook winst maken mag weer.
3.
Een derde is verbondenheid; dat zit in ons allemaal. Totaal nieuwe verbindingswijzen
dienen zich aan.
15
Salamon, L. M. et al. (eds.) (2004). Global Civil Society: Dimensions of the Nonprofit Sector (Vol. 2). Baltimore: Johns
Hopkins University, p. 19.
16
Waal, S. de (2000). Nieuwe strategieën voor het publieke domein. Alphen a/d Rijn: Samsom.
Van den Brink, G. (red.) (2012). De Lage Landen en het Hogere. De Betekenis van Geestelijke Beginselen in
het Moderne Bestaan. Amsterdam: Amsterdam University Press.
17
16
Maatschappelijk particulier initiatief is vanwege het ondernemerschap niet
institutionaliseerbaar. Het loopt via verbeelding en beelden. Het begint bij burgers. Dan pas
komen in latere fasen besturen en politiek. Wij kunnen het niet van bovenaf sturen.
Daarnaast is het vermogen én de bereidheid om zelf iets te organiseren ongelijk verdeeld. Er
zijn groepen voor wie dit niet werkt. De klassieke verzorgingsstaat zal voor lagere klassen
nodig blijven.’ 18
Volgens Sylvester Eijffinger is Nederland op dit punt ‘de beschaving voorbij. De
middengroepen en de hogere klassen redden zich wel. De last komt bij groepen die zich niet
kunnen wapenen. Het verval van de economie is de economie van het verval geworden. De
grondleggers van de economische wetenschap waren moraalfilosofen, met een integrale
visie op economie én maatschappij’. Sinds Pareto is economie wiskunde geworden en van de
maatschappij losgezongen.’ 19
4.3 Behoefte aan betekenis; eigen identiteit
Arno Akkermans: ‘Particulier initiatief heeft te maken met hoe natuurlijke personen de
maatschappij ervaren. Fiscale aftrek zou aandacht moeten schenken aan de (sociale)
psychologie: het gaat bij particulier initiatief om de beleving van rechtvaardigheid en
betrokkenheid. Juist die betrokkenheid heeft niet alleen maatschappelijke betekenis, maar
ook – en vooral – voor de personen zelf. De overheid is instrumenteel, de markt is bekend.
Particulier initiatief betreft identificatie en betrokkenheid.
In alle wetenschappen zie je de laatste jaren verbreding van het mensbeeld. Zie de klassieke
economie die plaats heeft moeten maken voor “behavioral economics”. Wij zijn allen
jarenlang blootgesteld aan de “doctrine van self-interest”. We zijn “gebrainwasht”: “als ik
mijn eigenbelang nastreef, voel ik mij beter”. Terwijl sociaal psychologen op basis van
empirisch onderzoek tot de conclusie komen dat mensen betekenis willen geven, dat dit
voor hen als menselijke drijfveer belangrijker is dan self-interest. Ook in de medische
wetenschap wordt de traditionele dichotomie lichaam-geest nu vervangen door het biopsychosociale model.
In het recht zie je hetzelfde bij conflictoplossingenstrategieën. Er komt ruimte voor bredere
visies. Niet alleen focus op het geschil, maar op de achterliggende belangen. In de oude
vorm wordt de menselijke kant vergeten, de betekeniskant is weg. Zie het onderzoek onder
slachtoffers, bijvoorbeeld bij mensen die een kind door een ongeval hebben verloren.
Empirisch onderzoek wijst uit dat die slachtoffers zich vooral druk maken “dat het niet nog
een keer kan gebeuren, dat het gevaarlijke verkeersplein veranderd moet worden”. Bij
fouten in het ziekenhuis zie je dit ook terug: de betrokkenheid dat voorkomen wordt dat
missers nogmaals worden gemaakt. Elk individu verwoordt het op zijn eigen manier; het
gemeenschappelijke zit erin dat mensen betekenis willen geven.
Particulier initiatief en de overheid: privaat recht en publiekrecht. Het is geregeld dat via de
parlementaire democratie het kader wordt geschapen voor privaatrecht en ‘zelfregulering’,
18
19
Interview met Van den Brink, in Tilburg, 26 augustus 2013.
Interview met Eijffinger in Tilburg, 26 augustus 2013.
17
maar deze werkelijkheid is achterhaald. Zie bijvoorbeeld de Wet bescherming
persoonsgegevens. Deze wet schrijft voor:
•
gedragscode;
•
het model;
•
representativiteit;
•
outputlegitimatie (het werkt!).
En dit geschiedt onder het mom van zelfregulering: ik noem dit particulier
onderaannemerschap.’ 20
Lucas Meijs: ‘“Er waart een golf van idealisme” suggereert dat er iets nieuws aan de hand is.
Dat is niet zo. Het is een bestaande golf, vanuit een lange traditie. In de contacten tussen
overheid en particuliere organisaties wordt het probleem van governance zichtbaar; daar
zijn verschillen van inzicht. De overheid denkt in “raden van toezicht”, toezicht en controle,
bijvoorbeeld bij de wetsvoorstellen op maatschappelijke ondernemingen. Particuliere
organisaties of verenigingen werken anders, zij hebben andere organisatieprincipes.
Overheid en particulier initiatief hebben elk positieve kenmerken, maar ook negatieve. De
overheid/politiek werkt volgens het democratisch beginsel van de helft + 1. Particuliere
organisaties, zoals vermogensfondsen, hebben een democratisch deficit.’ 21
Paul van Oosten: ‘Er is een geringe samenwerking tussen de overheid en de sector
filantropie in Amsterdam. Er is een boekje uitgereikt aan burgemeester Van der Laan met
een overzicht van de investeringen die de afgelopen vijf jaar zijn gedaan door
vermogensfondsen op sociaal maatschappelijk vlak. De inventarisatie geeft aan dat er 47
miljoen is geïnvesteerd, maar de schatting is dat dit bedrag in werkelijkheid 100 miljoen
bedraagt.’ 22
20
Interview met Akkermans in Amsterdam, 30 juli 2013.
Interview met Meijs, 7 oktober 2013.
22
Maatschappelijke investeringen in Amsterdam door Vermogensfondsen (2013). Amsterdam: Protestantse
Diaconie Amsterdam; gezamenlijke bijeenkomst van de Denktank in Utrecht , 22 augustus 2013.
21
18
5. Oplossingen
5.1 Van handelingsverlegenheid naar ‘leven met variëteiten’
Theo Camps: ‘Gemeenteraadsleden en ambtenaren hebben geen beeld van wat particulier
initiatief beoogt en realiseert, maar hebben hoogstens een individueel beeld. De
onderliggende stroom is: het is raar dat een zak geld (filantropische vermogensfondsen) –
niet democratisch gecontroleerd – meedoet. Maar wél alstublieft meedoen aan ons
overheidsbeleidskader.
De vraag is: kunnen wij leven met variëteiten? Naast een overheid een markt met mvobedrijven (looking for a public purpose) én maatschappelijke initiatieven? Oog hebben voor
de constante dynamiek en constant wisselende samenwerking tussen deze drie actoren. Een
model waarin de overheid, civil society en de markt een driehoek vormen. Er is een
beweging zichtbaar waarbij het begint met de civil society, het daarna wordt overgenomen
door de overheid en de overheid daarna stappen terugdoet, waardoor er financiering uit de
markt moet worden gehaald. Uiteindelijk staat het particulier initiatief dan tussen de markt
en de overheid in. Het is belangrijk om dit verhaal op een positieve manier te brengen. Het
gaat om het feit dat mensen iets willen doen voor anderen: vrijwilligerswerk en de opkomst
van de civil society. We moeten op zoek naar intermediaire systemen. Deze ontwikkelen zich
ook, maar worden vaak niet als zodanig herkend.
Overheden willen particuliere initiatieven steeds overnemen. Aan de andere kant:
initiatieven lokken de overheid uit het over te nemen! Derhalve moet de richting zijn: “laat
ons, overheid”. Het is een situatie van handelingsverlegenheid.’23
Addie Stehouwer: ‘Het is voor een gemeente prima als burgers een brug schilderen, maar
ambtenaren willen wél de kleur bepalen.’24
5.2 Onafhankelijkheidsacceptatie
Sigrid Hemels: ‘De politici moeten loslaten. Het is net als bij ouders met kinderen die het huis
uitgaan en op eigen benen willen staan. De ambtenaren zijn niet de schuldigen. Wat nu
gebeurt, is een politieke invulling van het begrip algemeen nut. Dat mag niet. De houding ten
aanzien van particulier initiatief is er een van georganiseerde angst. Men gaat bij voorbaat
uit van misbruik. De tijd is gekomen voor een nieuwe slogan, met als centraal begrip
onafhankelijkheidsacceptatie.
Na de periode van de uitbouw van de verzorgingsstaat is – toen de bezuinigingen nodig
waren – met de kabinetten-Lubbers (1982-1994) de ‘markt’ als redmiddel omarmd. In 19941998 vertaalde de overheid dit marktdenken in de MDW-operatie: Marktwerking,
Deregulering en Wetgevingskwaliteit. De tijd is gekomen voor een nieuwe slogan, met als
centraal begrip onafhankelijkheidsacceptatie. Het overheidsbeleid voor 2014-2018 zou
23
24
Gezamenlijke bijeenkomst van de Denktank in Utrecht , 22 augustus 2013.
Idem.
19
gestoeld moeten zijn op een DWG-beleid: Draagvlakverbreding, Wetgevende facilitering en
Governance.’25
Een effectieve belastingsubsidie: de giftenaftrek als erkenning van betrokkenheid van
particulieren.
– Sigrid Hemels
Uit Sigrid Hemels (2013): ‘Een voorbeeld van een beleidsdoelstelling die effectiever kan
worden bereikt met een fiscale maatregel dan met een directe subsidie, is het betrekken van
particulieren bij kunst en cultuur. Als de overheid kunstsubsidies verstrekt, ontstaan er twee
relaties: één tussen de overheid en de kunstinstellingen (de subsidiestroom) en één tussen
de overheid en burgers (de belastingbetalingen waarmee de subsidies worden gefinancierd).
In figuur 1 is dit grafisch weergegeven:
Figuur 1
Overheid
100 subsidie
100 belasting
belastingbetaler
s
liefhebbers
kunstinstellingen
Kunstliefhebbers en andere belastingbetalers dragen hetzelfde bij. Tussen kunstinstellingen
en burgers ontstaat geen relatie. Dit heeft als nadeel dat kunstinstellingen zich primair op de
subsidie gevende overheid en haar adviseurs richten en dat de wensen van het publiek
ondergesneeuwd kunnen raken. Op de lange termijn kan dit erin resulteren dat
belastingbetalers niet langer willen betalen voor “elitehobby’s” met als gevolg
subsidiereductie. Dit is de afgelopen jaren in Nederland gebeurd.
Door een deel van de kunstfinanciering via een belastingsubsidie, de giftenaftrek, te laten
lopen, kan een band ontstaan tussen het publiek en kunstinstellingen. In figuur 2 is deze
combinatie van publiek-private financiering weergegeven.
25
Interview met Hemels, 15 juli 2013.
20
Figuur 2
Overheid
50 belasting
50
aftrek
kunstinstellingen
belastingbetalers
liefhebbers
100 gift
Allereerst ontstaat een relatie tussen het kunstliefhebbers en kunstinstellingen: liefhebbers
doen een gift. Vervolgens ontstaat een relatie tussen liefhebbers en de overheid: zij trekken
hun gift af in hun aangifte inkomstenbelasting en krijgen deze deels terug via
belastingvermindering. Dit financiert de overheid met belastingbijdragen van alle
belastingbetalers. Alle belastingbetalers betalen echter slechts een deel, het andere deel
betalen de liefhebbers. Hoe deze verhouding moet liggen, is een politieke beslissing. Naar
mijn mening moeten liefhebbers zelf het grootste deel van de gift dragen. Dat is nu niet het
geval: gevers in de hoogste tariefschijf kunnen het merendeel van hun gift op de
samenleving afwentelen, hetgeen wordt versterkt door de multiplier. Een maximering van
de giftenaftrek op bijvoorbeeld 42%, zoals ook de bedoeling is bij de hypotheekrenteaftrek,
is rechtvaardiger.
Hoe dan ook, de giftenaftrek bewerkstelligt dat kunstinstellingen zich niet alleen op de
overheid richten (de overheid blijft van belang, want zij bepaalt of een instelling voor de
giftenaftrek in aanmerking komt), maar ook op het publiek, de kunstliefhebbers. Dit maakt
de financieringsbasis van kunstinstellingen veel stabieler. Subsidies en sponsoring zijn
afhankelijk van de politieke en economische wind, terwijl particulieren die een band met een
kunstinstelling hebben opgebouwd minder snel hun giften verminderen. De fiscale stimulans
voor periodieke giften versterkt dit. Als een particulier zich verplicht om gedurende
minimaal vijf jaar een vast bedrag te schenken, is deze gift volledig aftrekbaar, zonder de
drempel en het maximum die voor andere giften gelden.’ 26
26
Hemels, S. (2013). ‘Belastingen als middel voor kunstbeleid’. In: Liberaal Reveil, oktober, pp. 1-8.
21
22
6. Wat te doen? Naar een Nederlandse Raad voor Maatschappelijk Initiatief?
Marnix van Rij: ‘Wat wil het particulier initiatief zelf? Voor particulier initiatief is het
belangrijk te bedenken waarom hij met de overheid in gesprek wil. Ambtenaren denken
vanuit beleidskaders, vanuit macht, maar waarom wil particulier initiatief in gesprek met de
overheid? Welk resultaat wordt daarvan verwacht?’ 27
Felix Rottenberg: ‘Er is behoefte aan autonome continuïteit. Zoals vroeger de aparte heffing
van de omroepbijdrage. Die heffing ging niet alleen over geld, maar over betrokkenheid van
de achterban, het draagvlak van de omroep.’28
Een overkoepelende ideologie, een visie op de collectieve barmhartige samaritaan
ontbreekt, waar vroeger de zuilen als systemen met intellect dit voor hun rekening namen. Is
een herbronning van particulier initiatief mogelijk zonder dat de overheid helpt?
‘Een nieuwe Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen?’ Deze vraag werd opgeworpen door
professor Mijnhardt tijdens een lezing voor het Fonds 1818 in Den Haag. In het
gepubliceerde verslag wordt dit als volgt weergegeven:
Ten slotte, en dat is niet het minste, ik geloof dat het historisch voorbeeld zou
moeten inspireren tot de hernieuwde oprichting van een Maatschappij tot Nut van ’t
Algemeen. (...) ik doel dan op het landelijke Nut van de achttiende en negentiende
eeuw dat los van de overheid, vele hoogst belangrijke rapporten over
maatschappelijke problemen heeft uitgebracht die later de grondslag van veel
overheidsbeleid zijn geworden. 29
Op 14 november 2002 werd op de Vrije Universiteit het symposium Naar een Nederlandse
Raad voor de Filantropie gehouden. Er werd verslag gedaan van een onderzoek naar
samenwerking in de sector filantropie. Vertegenwoordigers uit die sector en uit de politiek
reageerden op de uitkomsten van het onderzoek. Speciale gast was Peter Shiras uit de
Verenigde Staten, vicepresident van de Filantropische Raad aldaar: The Independent Sector.
Zie bijlage 2 voor zijn bijdrage.
Het voorwoord uit het onderzoeksrapport blijkt weinig aan actualiteit te hebben ingeboet:
Dit rapport heeft een titel met enige pretentie: Naar een Nederlandse Raad voor de
Filantropie? Het vraagteken is er niet voor niets bijgevoegd. Het is inderdaad de vraag
of de tijd rijp is om een raad in het leven te roepen, het is de vraag of een raad
wenselijk is en het is de vraag of meer gemeenschappelijk optreden van partijen in de
Nederlandse filantropische sector zou moeten culmineren in een ‘Raad’. Zo’n
benaming roept gelijk associaties op met overleggen, commissies, procedures,
27
Gezamenlijke bijeenkomst van de Denktank in Utrecht , 22 augustus 2013.
Interview met Rottenberg in Amsterdam, 19 september 2013.
29
Mijnhardt, W.W. (2003). ‘Over de kwaliteit van de samenleving’. In: Speciale Uitgaven Fonds 1818, nr. 3,
Den Haag, p. 27.
28
23
kortom met ‘polderen’ en ‘bureaucratisering’ waarmee de filantropische sector zich
juist niet wil inlaten. Directe betrokkenheid is het parool, wel professioneel, maar
zonder de rompslomp alles en iedereen erbij te hoeven halen. Initiëren en stimuleren
vanuit een ‘vrije positie’, vanwege de eigen financiële middelen, dat is het doel van
het oude en nieuwe particulier initiatief in de civil society. 30
30
Sikkel, M., Th. Schuyt en P. Shiras (2003). Naar een Nederlandse Raad voor de Filantropie? Amsterdam:
Werkgroep filantropie, Vrije Universiteit.
24
Bijlage 1 Aanbevolen (eigen) artikelen door leden van de denktank
•
Akkermans, A.J. (2011), ‘Beter recht door herziening van ons beeld van de herkomst
van rechtsnormen’. In: Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht, 2011, 28 (4), pp.
510-515 (http://hdl.handle.net/1871/33104).
•
Brink, G. van den (red.) (2012). De Lage Landen en het Hogere. De Betekenis van
Geestelijke Beginselen in het Moderne Bestaan. Amsterdam: Amsterdam University
Press.
•
Eijffinger, S. (2013). ‘Verval van de economie en de economie van het verval’. In: Luxe
en Verval. Nexus 64 Bundel. Tilburg: Nexus Instituut, pp. 49-59.
•
Hemels, S. (2013). ‘Belastingen als middel voor kunstbeleid’. In: Liberaal Reveil
oktober, pp. 1-8.
•
Oosten. P. van (2013). Maatschappelijke investeringen in Amsterdam door
Vermogensfondsen. Amsterdam: Protestantse Diaconie Amsterdam.
•
Schuyt, Th. (2012). ‘Filantropie in Europese Verzorgingsstaten; een uitdagende
belofte’. In: Openbaar Bestuur 22, 5, pp. 2-10.
25
26
Bijlage 2 The Independent Sector: leading organization in de Verenigde Staten
Door Peter Shiras 31
The Value of and Challenges for Nonprofit Infrastructure in a Democratic Society
1. What do I mean by Nonprofit Infrastructure?
A. Definition
Websters – ‘the permanent installations required for military purposes’
American Heritage – ‘an underlying base or supporting structure.’ The basic facilities,
equipment, services and installations needed or the growth and functioning of a country,
community, or organization.
B. Some examples
Council on Foundations, California Association of Nonprofit Organizations, Chicago Donors
Forum, BBB Wise Giving Alliance, National Council of Nonprofit Enterprise, Alliance of
Nonprofit Management, Association for Research on Nonprofit Organizations and Voluntary
Action, Grantmakers for Effective Organizations, National Committee for Responsive
Philanthropy; Network for Good.
2. Role and Value of Nonprofit Infrastructure in a democratic society
A. Protection and promotion of core democratic values:
Freedom of speech and assembly, the right to petition government
Nonprofit Infrastructure protects these rights as they affect not individuals but groups of
individuals who have come together in organizations. We focus largely on theorganizational
rights which represent collective individual rights
B. Protection and promotion of core human values
Commitment beyond self
Worth and dignity of the individual
Individual responsibility
Tolerance and inclusiveness and pluralism
Justice
Responsibilities of citizenship
C. Promoting accountability of government and business in relation to the nonprofit sector
To the public interest and public good
To democratic and societal values
Corporate social responsibility
Government reform and the role of government in
society
31
Uit: Maaike Sikkel, Theo Schuyt en Peter Shiras, Naar een Nederlandse Raad voor de Filantropie? VU,
Amsterdam 2003, pp. 31-33.
27
D. Promoting the growth, accountability, effectiveness and understanding of nonprofit and
philanthropic organizations
Ethical practices and responsible stewardship
Good management and effective organizations
Public understanding of the sector
Growth in giving and volunteering
Influencing government policy
3. A Case Study: The Origins and Role of Independent Sector
A. Origins – A time of growth and crisis – 1960-1979
1.
Tremendous growth in nonprofit sector and social movements
2.
Crisis and growing dependence on government funding and controls that come with
that money
3.
Crisis-growing government regulation of the sector unrelated to government funding
4.
Abuses, particularly by foundations, of the government trust
B. The need
1.
Influence in Washington, D.C. on policy, funding and regulatory issues
2.
Research with policy relevance and to increase public understanding of the sector
3.
Capacity to inform the public, the media, policy-makers – and organizations within the
sector – of the role and contributions of the sector as a whole
4.
Capacity to network, share and learn from one another
C. Obstacles to overcome
1.
Sheer diversity within the sector and the independence of existing organizations and
networks
2.
Suspicion that it is possible to come together with a unified voice – and suspicion
about what that voice would say and who would control it
3.
Concern about whether a broad-based organization of nonprofits, foundations and
corporate philanthropy would serve the lowest common denominator of self-interest
and self-preservation or the highest common denominator of the public interest
D. Major Successes
1.
Legislative victories on tax incentives for giving, advocacy rights of nonprofits, free
speech rights for charitable solicitation, appropriate government regulation of the
sector, and restrictions on partisan political activities of charities.
2.
Growth of research on the sector and the development of a field of research on
nonprofit organizations, philanthropy and voluntary action.
3.
Providing a forum for networking, sharing and peer learning
4.
Beginning to tell the story of the sector more effectively
5.
Raising the visibility of the importance of ethics and accountability for nonprofit
organizations
28
4. Challenges Ahead: For the nonprofit sector generally, but with specific reference to the
role of NP infrastructure organizations
A. Visibility
The voluntary sector is still not recognized as the vital force in American democracy that it is.
There is also a lack of public understanding of the sector, which threatens public trust in the
sector.
B. Voice
The voluntary sector has not been nearly as effective as it should be in influencing public
policy as it affects the sector directly, as it affects the values that the sector espouses
(equality, justice, responsibilities of citizenship, etc.), and as it affects the relations between
government, business and the voluntary sector.
C. Ethics
The voluntary sector lacks effective mechanisms to promote self-regulation and to ensure,
to the extent possible, that voluntary organizations act ethically and are accountable.
D. Effectiveness
There is an appalling lack of investment in the human resources of the sector and in building
greater capacity for organizational effectiveness.
E. Growth
The voluntary sector has not tapped the full potential of giving and volunteering, nor has it
managed its growth effectively.
F. Globalization
With few exceptions, the NP infrastructure groups have not embraced the power of civil
society at a global level.
29