206 • berichten industriele eigendom • oktober 2014 Inbreuk vs nietigheid in grensoverschrijdende gevallen; is de Nederlandse octrooirechter bevoegd? Lianne Kelkensberg en Jaap Bremer* Inleiding 1. In veel octrooigeschillen die worden uitgevochten voor de rechters van de Haagse rechtbank en het Haagse hof, wordt een grensoverschrijdend inbreukverbod gevorderd. De Nederlandse octrooirechter is sinds de jaren '90 van de vorige eeuw graag bereid beslissingen te geven waarvan de effecten zijn landsgrenzen overschrijden.! De rechtsmacht van de Nederlandse rechter in internationale gevallen kan worden gegrond op verschillende bevoegdheidsbepalingen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen eerste spoor bevoegdheidsgronden en tweede spoor bevoegdheidsgronden. Het eerste spoor betreft de artikelen 2 en 5-24 EEXVa. 2 Wanneer de rechter op grand van een van deze bepalingen bevoegd is am van het bodemgeschil kennis te nemen, is hij tevens bevoegd am voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten. Het tweede spoor betreft artikel jr EEXVa. Deze bepaling bevat een aanvullende bevoegdheidsgrond die inhoudt dat, oak indien de rechter niet bevoegd is am kennis te nemen van het bodemgeschil, hij voorlopige maatregelen kan gelasten mits het maatregelen betreft die kunnen worden bevolen krachtens zijn nationale wetgeving." 2. 3. Artikel 22 lid 4 EEX Vo ibevat een exclusieve bevoegdheidsbepaling die de gerechten aanwijst van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of ~ 2 3 Mr. L. Kelkensberg was tijdens het schrijven van dit artikel cassatieadvocaat te Den Haag. Mr. J.E. Bremer is advocaat te Den Haag. Het startschot hiervoor was HR 24 november ~989, NJ ~992, 404 (Lincoln/Interlas), genuanceerd door de 'spin in het web' doctrine van het Hof Den Haag in arresten van 23 april ~998, BIE 2002 nr. 8, p. 25 (EGP/Boston Scientific) en 26 november ~998, BIE 2002, nr. ao, p. 46 (Bostion Scientific/Cordis). Zie hierover bijvoorbeeld Van Nispen, "Grensoverschrijdende verboden in octrooizaken, Kanttekeningen bij de noten van Paul VIas onder NJ 2008/76 en 78" in IPR in de spiegel van Paul VIas: opstellen aangeboden aan prof. mr. dr. P. VIas ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum als hoogleraar intemationaal privaatrecht en rechtsvergeliiking aan de Vrije UniversiteitAmsterdam, 20~2, p. ~43-~44 en Hoorneman, Solvay/ Honeywell: Deur wijd open voor de Nederlandse crossborder-praktijk?, IEF ~~587. Verordening (EG) nr. 44/200~ betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Zie T&C Burg. Rv. (20~4), aant. ~-3bij art. 3~ EEX Vo. Voor de toepassing van ar tikel j i EEX Vo gelden specifieke voorwaarden die wij hie rna zullen bespreken. registratie van onder meer octrooien is verzocht, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad als bij uitsluiting bevoegd am te oordelen over de registratie of de geldigheid van dergelijke rechten. 4. In het geval dat de Nederlandse rechter wordt verzocht te oordelen over een grensoverschrijdende inbreukvordering, en de in Nederland gevestigde of woonachtige gedaagde - zoals dat vaak gebeurt - een nietigheidsverweer voert ten aanzien van de ingeroepen Nederlandse en buitenlandse octrooidelen, is sprake van een botsing van bevoegdheidsbepalingen.t 5. Over de gevolgen van een nietigheidsverweer voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van grensoverschrijdende inbreukverbodsvorderingen hebben Nederlandse rechters en het Hof van Justitie EU (HvJ), evenals verschillende auteurs>, zich reeds gebogen. Nag niet alle vragen random deze situatie zijn echter beantwoord. In deze bijdrage gaan wij nader in op de volgende vraag: Is de Nederlandse rechter die ter zake een inbreukvordering rechtsmacht toekomt op basis van artikel 2 EEX Va bevoegd am als voorlopige maatregel een grensoverschrijdend inbreukverbod uit te spreken, wanneer de (Nederlandse) gedaagde zich beroept op nietigheid van (oak) de ingeroepen buitenlandse octrooidelen, en in hoeverre en onder welke voorwaarden kan hij aanvullende bevoegdheid ten aanzien van de niet-Nederlandse delen van het octrooi ontlenen aan artikel ja EEX Va? 4 5 Als enkel de nietigheid van het Nederlandse deel van een octrooi wordt ingeroepen, is geen sprake van confticterende bevoegdheidsgronden: over de grensoverschrijdende inbreukvorderingen is de Nederlandse rechter dan (voor wat betreft in Nederland gevestigde of wonende gedaagden) bevoegd te oordelen krachtens artikel 2 EEXVo en (voor wat betreft in het buitenland gevestigde of wonende gedaagden) krachtens ar tikel zq EEX Vo. De exclusieve bevoegdheidsgrond van artikel 22 lid 4 EEXVo staat aan bevoegdheid van de Nederlandse rechter op die gronden niet in de weg. De exclusief bevoegde rechter ter zake het nietigheidsverweer dat enkel ziet op een Nederlands octrooideel is immers ook de Nederlandse rechter. Vgl. VIas in zijn noten onder HvJ EG ~3juli 2006, NJ 2008, 76 (Roche/Primus I) en HvJ EG ~3juli 2006, NJ 2008, 78 (GAT/LuK); Van Nispen voornoemd; Hoorneman voornoemd; Van Nispen in zijn noot onder het Solvay/Honeywell arrest in BIE 20~2, nr. 64; Schaafsma in zijn noot onder het Solvay/Honeywell arrest in IER 20~2, 62; Chielen in zijn noot onder het Solvay/Honeywell arrest in NJ 20~3, 67; Van Engelen, Grensoverschrijdend procederen in IE-zaken: back to the future?, AA 20~3027~en Dack, Solvay/Honeywell - a sleeping beauty, in de Hoyng-bundel (20~3). oktober 6. In het hiernavolgende bespreken wij eerst de belangrijkste rechtspraak over deze kwestie tot 12 juli 2012. Op die datum werd het Solvay/Honeywell arrest gewezen," waarnaar reikhalzend was uitgezien omdat het HvJ daarin verlossende antwoorden zou geven op vragen omtrent de botsing van bevoegdheidsbepalingen uit de EEXVerordening. Vervolgens bespreken wij de betekenis van het Solvay/Honeywell arrest voor de praktijk, en voor de hierv66r geformuleerde vraag in het bijzonder. Daarna gaan wij in op de stand van de rechtspraak sinds dit arrest. Wij zullen constateren dat de Nederlandse rechter goed raad weet met de regels die voortvloeien uit de bestaande jurisprudentie, maar dat nadere richtinggeving vanuit Luxemburg niettemin welkom is. 7. Wellicht zullen de introductie van het unieoctrooi (Unitary Paten e) en het Unieoctrooigerecht (Unified Patent Court") er in de toekomst voor zorgen dat bevoegdheidsconflicten als beschreven in dit artikel steeds minder zullen voorkomen. Wanneer het pakket van regels over het Unified Patent Court in werking is getreden kunnen octrooihouders er bij nieuw te verlenen octrooien voor kiezen om een inbreukgeschil betreffende een Europees Octrooi voor te leggen aan het Unified Patent Court. Geschillen ten aanzien van zowel inbreuk op als de geldigheid van alle nationale del en van het Europees octrooi kunnen dan worden beoordeeld door de Central Division van het Unified Patent Court. Als een inbreukvordering aanhangig is gemaakt bij een lokale of regionale divisie van het Unified Patent Court, en in reconventie de nietigheid van het octrooi wordt ingeroepen, dan kan die lokale of regionale divisie ook oordelen over de geldigheid van alle nationale delen van het octrooi.? 8. Naar verwachting zal dit echter nog wel enige tijd op zich laten wachten. Ten tijde van het afronden van dit artikel is het verdrag nog niet door de vereiste 13 landen geratificeerd. 2. De stand van de rechtspraak tot 12 juli 2012 9. In 2006 werd het GAT/LuK-arrest10 gewezen. Het HvJ oordeelde daarin - kort samengevat - dat de exclusieve bevoegdheid van de rechter van het land van registratie van een octrooi ter zake geschillen over de geldigheid of registratie daarvan geldt ongeacht het procedurele kaderwaarin de geldigheidsvraagwordt opgeworpen. Voor de toepasselijkheid van artikel ao lid 4 6 7 HvJ EU12juli 2012,NJ 2013,67 (Solvay/Honeywell). Regulation(EU)No 1257/2012of the European Parliament and of the Councilof 17December2012implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection en CouncilRegulation(EU)No 1260/2012of 17December 2012implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection with regard to the applicable translation arrangements. 8 Agreement on a UnifiedPatent Court (16351/12)van 11januari 2013,zie:http://www.unified-patent-court.org/images/ documents/upc-agreement.pdf. 9 Vgl.art. 32en 33UPCAgreement. 10 HvJ EG13juli 2006, zaak C-4/03,IEF2333(Gat/LuK). 2014. berichten industriele eigendom • 207 EEX Verdrag (thans artikel zz lid 4 EEXVo) is dus onverschillig of de geldigheid van een octrooi aan de orde wordt gesteld bij wege van rechtsvordering of bij wege van exceptie, bij aanvang of in een later stadium van de procedure. In zijn Roche/Primus arrest van 200711oordeelde de Nederlandse Hoge Raad over de situatie waarin de verweerder in een inbreukprocedure de geldigheid van een ingeroepen, in een andere lidstaat geldend, octrooi(deel) aanvecht bij wege van verweer of vordering. De Hoge Raad constateerde dat het Hof van Justitie in het arrest GAT/LuK niet heeft beslist dat de bevoegdheidsbepaling van artikel 16 lid 4 (thans artikel 22 lid 4 EEXVo) ook de inbreukvraag als zodanig treft. Volgens de Hoge Raad moet dan ook worden aangenomen dat een rechter aan wie een octrooi-inbreukvordering is voorgelegd die met een nietigheidsverweer of -vordering wordt begroet, door die enkele omstandigheid zijn bevoegdheid ter zake de inbreukvordering niet verliest. Het staat de rechter, aldus de Hoge Raad, in zo'n geval vrij om de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het door een partij uit te lokken oordeel van de ex artikel ao lid 4 (22 lid 4 EEXVo) bevoegde buitenlandse rechter. Indien eiser geen aanhouding wenst, dient de rechter de vordering af te wijzen, nu hij de bevoegdheid mist om te oordelen over een voor toewijzing van de inbreukvordering noodzakelijk geschilpunt.12 10. 11. Het hof Den Haag heeft de vraag naar zijn bevoegdheid in 2011 bevestigend beantwoord in de Yellow Pages-zaak.P Het ging daar om een Nederlandse gedaagde die werd beticht van merkinbreuk, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht ontleende aan artikel z EEX Vo (eerste spoor bevoegdheid). Het Hof oordeelde dat, zolang het HvJ niet anders beslist, op grond van het Roche/Primus II arrest-s moest worden aangenomen dat de rechter de inbreukprocedure kan aanhouden in afwachting van het oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter omtrent de geldigheid van het betrokken intellectuele-eigendomsrecht of, indien eiser geen aanhouding wenst, de vordering afwijzen. 12. Het hof Den Haag oordeelde voorts dat, zolang het HvJ niet anders beslist, voorshands moet worden aangenomen dat de exclusieve-bevoegdheidsregel van artikel zz lid 4 EEXVo, zoals uitgelegd in het GAT/LuK arrest, geen toepassing vindt wanneer een vordering tot een voorlopige maatregel ter zake inbreuk op een industrieel eigendomsrecht in een andere lidstaat wordt begroet met een nietigheidsverweer. Dat gold volgens het Hof ongeacht of deze maatregel wordt gevraagd in het kader van een kortgedingprocedure of bij wege van provisionele vordering in het kader van een bodemprocedure.t> 11 12 13 14 15 HR30 november 2007,NJ 2008, 77 (Roche/Primus II). Vgl.rov.2.5-4van het Roche/PrimusII arrest. Hof Den Haag 12juli 2011,LJN BR1364(Yellow Pages/Yell). HR30 november 2007,NJ 2008,77 (Roche/Primus II). Rov.4-4-4.9van het YellowPages/Yellarrest. 208 • berichten industriele eigendom • oktober 2014 aangevoerd ook zijn bevoegdheid ten aanzien van de inbreukvordering? 4. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, kan de nationale rechter zijn bevoegdheid om te oordelen over een vordering tot verkrijging van een voorlopige voorziening gebaseerd op een buitenlands octrooi (zoals een grensoverschrijdend inbreukverbod) en waartegen bij wege van verweer wordt aangevoerd dat het ingeroepen octrooi nietig is, dan wel (in het geval geoordeeld zou worden dat toepasselijkheid van art. 22 lid 4 EEX-Verordening de bevoegdheid van de rechtbank om over de inbreukvraag te oordelen onverlet laat) zijn bevoegdheid om te oordelen over een verweer inhoudende dat het ingeroepen buitenlandse octrooi nietig is, ontlenen aan art. 31 EEX-Verordening? 5. Indien vraag 4 bevestigend wordt beantwoord, welke feiten of omstandigheden zijn dan nodig om de in r.o. 40 van het Van Uden/Deco-Line-arrest bedoelde reele band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter, te kunnen aannernen?" 18 13. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag volgde, in afwachting van het Solvay/Honeywell arrest van het HvJ EU,met zoveel woorden de lijn van het hof in het YellowPagesIYellarrest.lf 3. De betekenis van het Solvay/Honeywell arrest 14. Een jaar na het YellowPagesIYellarrest heeft het HvJ zich in het Solvay/Honeywell arrest-? uitgelaten over de vraag of de nationale rechter bevoegd is om een voorlopig grensoverschrijdend inbreukverbod uit te spreken, wanneer de gedaagde zich beroept op nietigheid van (ook) de ingeroepen buitenlandse intellectuele eigendomsrechten. In het arrest was de grensoverschrijdende bevoegdheid van de nation ale rechter ter zake octrooi-inbreuken in een provisionele voorziening aan de orde, in een procedure waarin een nietigheidsverweer werd gevoerd. Het HvJ geeft antwoord op prejudicielevragen van de rechtbank Den Haag. 15. De vragen 1 en 3 tot en met 5 zoals die door de rechtbank Den Haag zijn geformuleerd raken de kern van het bevoegdheidsprobleem dat in deze bijdrage centraal staat: "1. Is art. 22 lid 4 EEX-Verordeningvan toepassing in een procedure tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening gebaseerd op een buitenlands octrooi (zoals een voorlopig grensoverschrijdend inbreukverbod), indien gedaagde bij wege van verweer aanvoert dat het ingeroepen octrooi nietig is, in aanmerking genomen dat de rechter in dat geval geen definitieve beslissing neemt over de geldigheid van het ingeroepen octrooi, maar een inschatting maakt hoe de ingevolge art. 22 lid 4 EEX-Verordening bevoegde rechter daarover zou oordelen en de gevorderde voorlopige voorziening in de vorm van een inbreukverbod zal worden afgewezen indien naar het oordeel van de rechter een redelijke, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi door de bevoegde rechter vernietigd zou worden? (...) 3. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, behoudt de rechter, nadat in een procedure als in de eerste vraag bedoeld een nietigheidsverweer is aangevoerd, bevoegdheid ten aanzien van de inbreukvordering met als gevolg dat (indien de eisende partij dat wenst) de inbreukprocedure moet worden aangehouden totdat de ingevolge art. 22 lid 4 EEXVerordening bevoegde rechter over de geldigheid van het ingeroepen nationale deel van het octrooi heeft beslist, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen omdat over een voor de beslissing essentieel verweer niet mag worden geoordeeld of verliest de rechter nadat een nietigheidsverweer is 16 17 Zie onder meer Voorzieningenrechter rechtbank Den Haag, 25 april 2012, IEPT 20120425 (Rhodia!PPG), rov. 4.5; Voorzieningenrechter rechtbank Den Haag, 24 augustus 2011, IEPT 20110824 (AppleISamsung), rov. 4.1. HvJ EU 12 juli 2012, NJ 2013, 67 (Solvay/Honeywell). 16. Het oordeel van het HvJ komt erop neer dat de exclusieve-bevoegdheidsregelvan artikel 22 sub 4 EEX Vo, zoals uitgelegd in het GAT/LuK-arrest,19niet van toepassing is in de situatie dat: (i) eiser een voorlopige maatregel ter zake inbreuk op een octrooirecht in een andere EEX-staatvordert; (ii) gedaagde daartegen een nietigheidsverweer voert; (iii) de bevoegdheid van de aangezochte rechter is gebaseerd op het tweede spoor (artikel gu EEXVo);en (iv) deze rechter geen definitieve beslissing geeft over de geldigheid van het ingeroepen octrooi, maar evalueert hoe de (op grond van artikel 22 sub 4 EEXVo) bodembevoegde rechter zich daarover zou uitspreken, en de gevraagde voorlopige maatregel niet zal toekennen indien er naar zijn oordeel een redelijke, en niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi door de bevoegde rechter nietig wordt verklaard. Kort samengevat oordeelt het HvJ dat de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 22 lid 4 EEXVoin de omstandigheden zoals aan de orde in de Solvay-procedure niet in de weg staat aan de toepassing van de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel ja EEXVo. 17. Het Hof gaat bij de beantwoording van de vragen uit van bevoegdheid van de nationale rechter op basis van het tweede spoor. De beantwoording in het Solvay/ Honeywell arrest van de - door het HvJ geherformuleerde - prejudiciele vragen ziet daardoor enkel op de verhouding tussen artikel 31 en artikel 22 lid 4 EEX Vo. De rechtbank Den Haag had het HvJ wel expliciet gevraagd in hoeverre de nationale rechter zijn bevoegd- 18 19 Zie Rechtbank Den Haag 15 september 2010, IER 2011,30. HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-4/03, IEF 2333 (GatILuK). oktober 2014 • berichten industriele eigendom • 209 heid om te oordelen over een vordering tot verkrijging van een voorlopige voorziening gebaseerd op een buitenlands octrooi, waartegen bij wege van verweer wordt aangevoerd dat het ingeroepen octrooi nietig is, kan ontlenen aan artikel ju EEXV020,maar deze vraag beantwoordt het Hv.I niet. Het Hv.I overweegt in rev; 32 - samengevat -dat uit de bewoordingen van de prejudiciele vraag en de verwijzingsbeslissing blijkt dat het gaat om een procedure waarvoor de bevoegdheidsregel van artikel ja EEXVo geldt. Het Hv] stelt de toepasselijkheid van artikel 31 EEXVo in de Solvay/Honeywell zaak dus niet vast op basis van een eigen toets van de voorliggende situatie aan de vereisten van artikel 31 EEXVo. Wij lezen het arrest daarom aldus, dat het Hv] in Solvay/Honeywell de bevoegdheid van de nation ale rechter ex artikel 31 EEX Vo aanneemt als premisse. In ieder geval gaat het Hof niet in op de vragen of in het voorgelegde geval grensoverschrijdende bevoegdheid van de Nederlandse rechter kon worden gebaseerd op artikel 31 EEX Vo, en welke feiten of omstandigheden nodig zijn om te kunnen aannemen dat sprake is van een reele band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter, zoals bedoeld in rov, 40 van het Van Uden/Deco-Line arrest.s! 18. Nu het Hv] de prejudiciele vragen 4 en 5 van de Haagse rechtbank niet heeft beantwoord (maar die bevoegdheid aanneemt als premisse), kan naar ons idee niet uit het Solvay/Honeywell arrest worden geconcludeerd dat de nationale rechter in een inbreukprocedure waarin voorlopige maatregelen worden verzocht en de gedaagde nietigheidsverweren voert, steeds bevoegd is om op grond van artikel ga EEXVo de grensoverschrijdende inbreukvorderingen (en het daartegen gevoerde verweer) te beoordelen. Wij gaan hierop nader in in de alinea's 19 e.v. 19. Aan de overwegingen het Solvay/Honeywell arrest moet ons inziens (wel) worden vastgesteld dat de exclusieve bevoegdheidsbepaling van artikel 22 lid 4 EEX Vo voorgaat boven de algemene bepalingen van afdeling I van Hoofdstuk II over bevoegdheid. Dit volgt uit de rechtsoverwegingen 37-39 van het arrest: nu in artikel 22 wordt verwezen naar artikel 2 en artikel 22 lid 4 aldus als lex specialis derogeert aan de in beginsel territoriaal onbegrensde bevoegdheid van artikel 2. Dat betekent dus dat de exclusieve bevoegdheidsbepaling van artikel zz lid 4 EEXVo de algemene bevoegdheidsregels van de eerste spoor bepalingen opzij zet. Als de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid baseert op een eerste spoor bepaling, zoals artikel z EEXVo, dan is deze derhalve - gelet op de structuur van de EEX Vo - in een bodemprocedure niet bevoegd om te oordelen over de grensoverschrijdende inbreukvorderingen als deze worden beantwoord met een nietigheidsverweer ten 20 21 Zievraag 4 van de Rechtbank Den Haag in het vonnis van 15 september 2010, IER2011,30. Zie vraag 5 van de Rechtbank Den Haagin het vonnis van 15 september 2010, IER2011,30. aanzien waarvan een exclusieve bevoegdheidsbepaling geldt. Om te kunnen oordelen over de gegrondheid van de inbreukvorderingen moet de nationale rechter immers oordelen over het nietigheidsverweer=. Althans dient de nationale rechter zijn beslissingen hieromtrent dan aan te houden totdat de ex artikel 22 lid 4 EEXVo bevoegde rechters over de nietigheidsverweren hebben beslist.P 3.1 Alternatieve of aanvullende bevoegdheid ex artrkel ja EEX Vo? 20. Aannemende dat artikel 22 lid 4 EEX Vo de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ex artikel z EEX Vo in een bodemprocedure 'verdringt', rijst de vraag hoe rechtsmacht van de Nederlandse rechter bij het treffen van voorlopige maatregelen kan worden geconstrueerd. Ook in een kort geding of provisionele procedure moet de rechter een - zij het voorlopig - oordeel geven over c.q. een ins chatting maken van de kans van slagen van het nietigheidsverweer, teneinde te kunnen beslissen op de inbreukvorderingen. Wij gaan er dan ook van uit dat artikel 22 lid 4 EEXVo ook in een kort geding- c.q. provisionele procedure van toepassing is. 21. Kan de Nederlandse rechter die een voorlopig ocrdeel moet geven - naar keuze - grensoverschrijdende bevoegdheid ontlenen aan artikel 31 EEXVo, in plaats van artikel 2 EEX Vo? Of moet worden aangenomen dat de Nederlandse rechter, die in een kort geding of een provisionele procedure moet oordelen over een grensoverschrijdend verbod waartegen de in Nederland woonachtige of gevestigde gedaagde een nietigheidsverweer of -vordering in stelling brengt, slechts gedeeltelijk (namelijk enkel voor de beoordeling van de verbodsvordering gebaseerd op het Nederlandse octrooitdeel) bevoegd is ex artikel 2 EEX Vo? En kan de rechter in dat geval voor het overige (namelijk voor de beoordeling van de verbodsvordering gebaseerd op buitenlandse octrooien/octrooidelen waarvan de nietigheid wordt ingeroepen) bevoegdheid ontlenen aan artikel ja EEXVo? 22. Wij menen dat de Nederlandse rechter in een kort geding (of in een provisionele procedure) niet steeds bevoegd is om - in weerwil van artikel 22 lid 4 EEX Vo - op basis van artikel 31 EEX Vo te oordelen over grensoverschrijdende inbreukvorderingen waartegenover een nietigheidsverweer of -vordering staat. In het Solvay/Honeywell arrest wordt uitgegaan van artikel 31 EEX Vo als bevoegdheidsgrondslag. Uit de beslissing van het Hv] in Solvay/Honeywell kan echter, zoals gezegd, niet worden afgeleid op basis waarvan de nationale rechter in dat geval bevoegdheid kon ontlenen aan artikel ja EEXVo. Het Hv.I beantwoordt de daarop toegespitste vragen van de verwijzende Haagse rechtbank immers niet. Het Solvay/Honeywell arrest geeft ook geen duidelijkheid over het toepassingsgebied van artikel ja EEXVo in meer algemene zin. 22 Dit is in overeenstemming met het arrest van het HvJ in de zaak 23 Vgl.HR 30 november 2007, NJ GAT/LuK. 2008, 77 (Roche/Primus II). 210 • berichten industriele eigendom • oktober 2014 23. Voor de toepassing van artikel ja EEXVois vereist dat sprake is van een reele band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de staat van aangezochte rechter. Daarin zou een obstakel kunnen liggen voor de toepassing van deze bevoegdheidsgrond in onze hypothetische casus. Aan dit vereiste is voldaan indien de maatregel wordt gelast door de rechter van de lidstaat waar de maatregel moet worden gerealiseerd.24 A-GCruzVillalonlegt in zijn conclusievoor het Solvay/ Honeywellarrest het reele band vereiste aldus uit, dat de gevorderde maatregel effect moet sorteren op het grondgebied van de lidstaat:van de aangezochte rechter en aldaar kan worden tenuitvoergelegd. Bijgebreke van dat effect is de nationale rechter niet ex artikel 31 EEXVo bevoegd om een voorlopige maatregel toe te staan, aldus Cruz Villalon.s- Het Hof van Justitie laat zich over de invulling van het reele band-vereiste niet uit. 24. Voorlopige maatregelen ter zake inbreuk op buitenlandse octrooien en de beoordeling van de geldigheid daarvan sorteren niet altijd effect in Nederland. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een Duitse partij voor de Nederlandse voorzieningenrechter wordt gedaagd in verband met vermeende inbreuk op het Nederlandse deel en een Frans deel van een Europees octrooi. Een door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod op inbreuk op het Franse deel zal dan effect sorteren in Frankrijk. Daar zal de verhandeling van de inbreukmakende goederen danwel de toepassing van de inbreukmakende werkwijzeimmers moeten worden gestaakt. Ook zal het vonnis primair door betekening in Duitsland ten uitvoer moeten worden gelegd. Maar ook bij een aan een Nederlandse gedaagde opgelegd verbod op inbreuk op een buitenlands deel van een Europees octrooi wordt het effect van het verbod in beginsel gesorteerd in het buitenland, niet in Nederland. Het is dan ook de vraag of op basis van enkel de Nederlandse nationaliteit of vestigingsplaats van (een van) de gedaagde(n) sprake is van een reele band in de zin van artikel ja EEXVotussen de gevorderde voorlopige maatregelen ter zake octrooi-inbreuk in het buitenland enerzijds en de bevoegdheid van de Nederlandse (kort geding) rechter anderzijds.if 25. Onze indruk is dat het toepassingsgebiedvan artikel ja EEXVoen in het bijzonder het reeleband-vereiste eraan in de wegzouden kunnen staan dat de Nederlandse rechter, oordelend over een vordering tot voorlopige maatregelen in (tevens) het buitenland tegen een Nederlandse gedaagdedie de nietigheid van de ingeroepen buitenlandse octrooien heeft gesteld, alternatieve of aanvullendebevoegdheidontleent aan artikel ja EEXVo. 24 Vgl. HvJ EG17november 1998,zaak C-391195 (Van Uden/DecoLine); HR 19maart 2004, NJ 2007,585m.nt. Vias; Hof Den Bosch, 25september 2012,ECLI:NL:GHSE:2012:BX8633; Hof Leeuwarden 4 oktober 2011,ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6624 en vgl. Schaafsma 2014, (T&CRv),art. 31 EEXVo,aant. 5. 25 A-GCruz Villal6n in zijn conclusiev66r het Solvay/Honeywell arrest, nrs. 54-55. 26 Vgl. Schaafsma 2014, (T&CRv),art. 31 EEXVo,aant. 5. 4. Nederlandsejurisprudentie, ook naaa jultaoaa 4.1 Rechtbank Den Haag en Utrecht 26. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haagzag in de Bettacare/Hj zaak 2006 in het GAT/LuK arrest nog geen beletsel om ex artikel z EEXVo (eerste spoor bevoegdheid) grensoverschrijdende bevoegdheid aan te nemen in een kort geding, omdat - kort gezegdin een voorlopig oordeel niets definitiefs zou worden gezegd over de geldigheidvan een buitenlands octrooi. Dezebenadering wordt - ons inziens opjuiste gronden bekritiseerd door Van Engelen in zijn IEPTnoot onder deze uitspraak. 27 De bevoegdheid om te oordelen over inbreuk op de buitenlandse delen van het octrooi had wellicht op artikel ja EEXVokunnen worden gestoeld, maar niet op artikel 2, gelet op de verhouding tussen artikel z en artikel zz lid 4 EEXVo,zo kan worden afgeleid uit het Solvay/Honeywell-arrest(rov.37-39). 27. In 2008 was inmiddels het Roche/Primus II arrest gewezen. De rechtbank Den Haag overweegt dan in een procedure tussen opnieuw Bettacare en H3 dat zij, omdat de nietigheid van de buitenlandse delen van het octrooi aan de orde is gesteld, gehouden is de zaak aan te houden dan wel de vorderingen ter zake inbreuk op buitenlandse octrooidelen af te wijzen.s'' In een provisionele voorziening in de bodemzaak Fort Vale/ Pelicanachtte de rechtbank Den Haag zich in 2008 wel bevoegd. De hoofdzaak werd echter aangehouden, totdat de ex artikel 22 lid 4 EEXVobevoegde rechter over de geldigheid van de betrokken octrooien zou hebben beslist.P 28. In het vonnis in de zaak DeLaval/Boumaticvan 7 december 201230 twijfelt de Haagsevoorzieningenrechter openlijk aan zijn rechtsmacht ten aanzien van de reconventionele, op nietigheid van de betrokken octrooirechten gebaseerde, anti-suit injunction vordering gericht tegen een Zweedse gedaagde. Het spoedeisend karakter van de gevorderde maatregelen verzet zich volgens de rechtbank echter tegen het stellen van prejudiciele vragen op dit punt. De rechtbank neemt niet haar toevlucht tot de tweede spoor bevoegdheidvan artikel ja EEXVo;het ging om een voorlopige maatregel met werking buiten Nederland uitsluitend tegen een niet-Nederlandse gedaagde. De voorzieningenrechter meent dat er onder die omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten zijn om de vereiste reele band aan te nemen tussen het voorwerp van de gevraagde rnaatregelen en de op de territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de Nederlandse rechter.P 27 Voorzieningenrechter rechtbank Den Haag, 21september 2006, IEPT20060921 (Bettacare/Hy Products). 28 Rechtbank Den Haag 16juli 2008, BIE2009, 48 (Bettacare/Hq) . 29 Rechtbank Den Haag, 18juni 2008, IEPT20080618, (Fort Vale/ Pelican). 30 Voorzieningenrechter rechtbank Den Haag, 7 december 2012, IEPT20121207(Del.aval/Boumatic). 31 Vgl.rov. 5-4van het DeLaval/Boumaticvonnis. • oktober 2014 • berichten industriele eigendom • 211 29. In het Nedap vonnis van 4 december 2013 valt te lezen dat de rechtbank Den Haag er (in een bodemprocedure) van uit gaat dat artikel 22 lid 4 EEX Vo rechtsmacht aan de Nederlandse rechter kan ontnemen.F In het daar berechte geval moest de rechtbank echter oordelen over onrechtmatig 'wapperen' en kwam zij niet toe aan de beoordeling van de geldigheid van de betrokken octrooien. De Rechtbank zou zich derhalve niet (mogelijk) op het terrein begeven waarop de buitenlandse rechter ex artikel 22 lid 4 EEX Vo exclusief bevoegd is. Zij nam dan ook rechtsmacht aan. Indien wel sprake was geweest van een vordering als bedoeld in artikel 22 lid 4 EEX Vo, dat wil zeggen: als de rechtbank weI had moeten oordelen over de geldigheid van de betrokken buitenlandse octrooien, dan had de procedure moeten worden aangehouden in afwachting van het oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter, dan wel had de vordering moeten worden afgewezen, aldus de rechtbank.P 30. Op 15 augustus 2012 moest de Utrechtse voorzieningenrechter in de Boehringer/Teva zaak oordelen over een onrechtmatige daad-vordering vanwege betrokkenheid bij inbreuk op octrooirechten. Verweerster riep de ongeldigheid van de betreffende octrooirechten in. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter in kort geding op grond van artikel 31 EEX Vo rechtsmacht toekwam in deze procedure. Volgens de voorzieningenrechter was voldaan aan het reele band vereiste van artikel ja EEX Vo, nu de gedaagde partijen waren gevestigd in Nederland en ook het gestelde onrechtmatig handelen in Nederland plaatsyond. De voorzieningenrechter achtte zichzelf, onder verwijzing naar het Solvay/Honeywell arrest, dan ook bevoegd om over de kwestie te oordelen, ondanks het bepaalde in artikel zz lid 4 EEX VO.34 De benadering van de Utrechtse voorzieningenrechter lijkt ons juist. De voorzieningenrechter werd immers gevraagd voorlopige maatregelen te treffen vanwege onrechtmatig handelen dat in Nederland plaatsvond.t> 4.2 Hof Den Haag 31. In het al eerder genoemde Yellow PagesIYell uit 2011 arrest bewees het hof Den Haag de Nederlandse octrooirechtpraktijk een dienst met een uitvoerig gemotiveerde leer ten aanzien van de grensoverschrijdende bevoegdheid van de Nederlandse octrooirechter in kort geding c.q. in provisionele procedures.v' 32 Rechtbank Den Haag, 4 december 2013,C/09/438943/ HAZA 13-270 (Nedap/X). 33 Vgl.rov. 4.4 van het Nedap vonnis. 34 Voorzieningenrechter rechtbank Utrecht, 15augustus 2012, !EPT20120815(Boehringer/Teva). 35 Overigenslijkt het erop dat de vaststelling dat het onrechtmatig handelen plaatsvond in Nederland enkel is gebaseerd op de vestigingsplaats van de gedaagde. Ook hier is dus niet zeker of er wei voldoende aanknopingspunten zijn met het Nederlandse territorium in de zin van het Van Uden/Deco-Linearrest. Zie ook alinea's , en 33. 36 Hof Den Haag 12juli 2011,!EPT20110712(Yellow Pages/Yell), met name rov. 4-4-4.9. De hoofdlijn van die leer is dat de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 22 lid 4 EEXVo niet goed verenigbaar is met het doel en het karakter van een voorlopige maatregel, waarbij de aangezochte rechter niet oordeelt over de geldigheid van het buitenlandse industriele eigendomsrecht, maar slechts een ins chatting geeft van de kans van slagen van een nietigheidsverweer/ vordering.F 32. Het hof Den Haag besliste in de zaak APE/PTC van april 2013 (overigens zonder verdere motivering) dat het Solvay/Honeywell arrest van het HvJ EU weliswaar een aantal vragen oproept, maar dat er onvoldoende reden is om af te wijken van de in het Yellow PagesIYell arrest neergelegde leer.38 33. Wij vragen ons af of deze beslissing juist is. In de APE/PTC zaak ging het om een Franse octrooihouder die een in Nederland gevestigde gedaagde in kort geding aansprak op basis van octrooi-inbreuk. De voorzieningenrechter noch het hof stelt in deze zaak met zoveel woorden vast welke bevoegdheidsgrondslag wordt gehanteerd. Van toepassing van artikel 31 EEX Vo respectievelijk de invulling van het reele band-vereiste blijkt niets. Gelet op de vestigingsplaats van APE als verweerder kan worden aangenomen dat de Nederlandse rechter ex artikel 2 EEX Vo rechtsmacht heeft, maar zoals wij hiervoor hebben uiteengezet, menen wij dat de bevoegdheid om kennis te nemen van een vorde ring betreffende een grensoverschrijdend verbod op te leggen, wanneer door een Nederlandse gedaagde een nietigheidsverweer wordt gevoerd, niet kan worden gestoeld op artikel z de EEX Vo. Ook mag volgens ons uit het Solvay/Honeywell arrest niet worden afgeleid dat de Nederlandse rechter in kort geding steeds ex artikel 31 EEXVo bevoegd is te beslissen over een verbod op inbreuk op buitenlandse del en van een Europees octrooi. In dit licht was het beter geweest als het Hof uitdrukkelijk had aangegeven op grond van welke bepaling van de EEX Verordening hij zich grensoverschrijdend bevoegd achtte en waarom er een reele band met het Nederlandse territoir, zoals bedoeld in het Van Uden/ Deco Line-arrest, was. 34. In het recente Apple/Samsung-arrest van 20 mei 201439 gaat het hof wel uitgebreid in op zijn bevoegdheid. In deze zaak had Apple onder meer vorderingen ingesteld ter zake inbreuk op de buitenlandse delen van een van haar octrooien. Samsung had daartegenover de nietigheid van dit octrooi ingeroepen. Het hof stelt opnieuw vast dat het Solvay/Honeywell arrest naar zijn voorlopig oordeel niet noopt tot herziening van de Yellow PagesIYellleer. Het Hof verwijst daarbij naar de ratio van Solvay/Honeywell die het le est in de roy. 49 en 50 van dat arrest, en die luiden als volgt: 37 Vgl.rov. 4.7.1en 4.7.2van het YellowPages/Yellarrest. 38 Hof den Haag 23april 2013,IEPT20130423(APE/PTe), rov. 5. 39 Hof Den Haag 20 mei 2014,zaaknummer 200.096.074/01,!EPT 200514 (Apple/Samsung). 212 • berichten industriele eigendom • oktober 2014 49. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat volgens de verwijzende rechter de incidenteel aangezochte rechter geen definitieve beslissing geeft over de geldigheidvan het ingeroepen octrooi,maar evalueert hoe de op grond van artikel az, punt 4, van verordening nr. 44/2001 bevoegde rechter zich daarover zou uitspreken en de gevraagdevoorlopige maatregel niet zal toekennen indien er naar zijn oordeel een redelijke en niet te verwaarlozen kans bestaat dat het ingeroepen octrooi door de bevoegde rechter nietig wordt verklaard. 50. In die omstandigheden ontbreekt het in punt 47 van het onderhavige arrest bedoelde gevaar voor tegenstrijdige beslissingen, nu de voorlopige beslissing van de incidenteel aangezochte rechter geenszins zal vooruitlopen op de beslissing ten gronde van de op grond van artikel zz, punt 4, van verordening nr. 44/2001 bevoegde rechter. De redenen op grond waarvan het Hof een ruime uitleggingheeft gegevenaan de bevoegdheidop grond van artikel za, punt 4, van verordening nr. 44/2001 vereisen niet dat in een geval zoals aan de orde in het hoofdgeding artikel j i van die verordening buiten toepassing wordt gelaten." 40 (onderstrepingen toegevoegd) 35. Het hof oordeelt dat artikel 22 lid 4 EEXVo niet in de weg staat aan bevoegdheid van de Nederlandse rechter ex artikel ja EEXVo (rov. 21). Daarnaast overweegt het hof, onder verwijzingnaar roy.49 en 50 van het Solvay/Honeywellarrest, dat artikel 22 lid 4 EEXVo ookgeen toepassing vindt wanneer de rechter op grond van een eerste spoor bepaling van de EEXVerordening bevoegd is om een voorlopige maatregel te treffen ter zake inbreuk in een andere lidstaat, en deze vordering wordt begroet met een nietigheidsverweer. Voorwaarde is weI dat de rechter geen definitief oordeel geeft omtrent de geldigheid van het ingeroepen octrooi, maar enkel evalueert hoe de ex artikel zz lid 4 EEXVo bevoegde rechter zich zou uitspreken en de gevraagde voorlopige maatregel niet toekent als er een redelijke en niet te verwaarlozen kans bestaat dat de bevoegde rechter zou komen tot nietigheid van het ingeroepen octrooi (rov.20). 36. Het hof overweegt vervolgens (rov. 22) dat zijn bevoegdheid in de onderhavige zaak kan worden gebaseerd op twee gronden, althans in ieder geval op een daarvan. Nu het (voor wat betreft dit gedeelte van de vorderingen van Apple) gaat om Nederlandse gedaagden,.is de Nederlandse rechter ten eerste bevoegd ex artikel 2 EEXVo. Daarnaast neemt het hof op basis van het Solvay/Honeywellarrest aan dat het "kennelijk"ook bevoegd is ex artikel ja EEXVo,aangezien het HvJ in dat arrest ook bevoegdheidvan de Nederlandse rechter aannam ten aanzien van in Nederlands gevestigde gedaagden (rov. 32 van het Solvay/Honeywell arrest). Het hof neemt dan ook voorshands aan dat het 40 HvJ EU 12 juli 2012, NJ 2013,67 (Solvay/Honeywell), rov. 49 en 50. bevoegd is grensoverschrijdende voorlopige maatregelen te treffen "op grond van artikel 2 en/of artikel 31 EEXVerordening". Degevraagdegrensoverschrijdendevoorzieningenworden evenwel afgewezen, aangezien het hof een redelijke, niet te verwaarlozen kans aanwezigacht dat buitenlandse rechters het betrokken octrooi nietig zullen achten (rov.23). 37. Het is interessant om te zien hoe het hof Den Haag hier omgaat met het onvolledigekader dat het Solvay/ Honeywellarrest biedt voor de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter die ter zake een inbreukvordering rechtsmacht toekomt op basis van artikel z EEXVobevoegd is om als voorlopige maatregel een grensoverschrijdend inbreukverbod uit te spreken, wanneer de gedaagde zich beroept op nietigheid van (ook) de ingeroepen buitenlandse octrooidelen. Het hof leidt uit de ratio van het Solvay/Honeywellarrest af dat de Nederlandse rechter in de Apple/Samsung zaak rechtsmacht toekomt ten aanzien van de grensoverschrijdende vorderingen van Apple jegens de Nederlandse Samsung-vennootschappen. Hierbijgeldt echter dat het HvJ deze ratio in roy. 49 en 50 enkel formuleert in de verhouding tussen artikel 22 lid 4 en artikel ga EEXVo,waarbij het HvJ zonder eigen beoordeling aanneemt dat de bevoegdheidsregelvan artikel 31 EEXVo geldt (rov. 32) en geen inzicht geeft in de voorwaarden die (in meer algemene zin) gelden voor de toepassing van artikel ja EEXVo. a 38. Bovendienvalt in roy. 49 te lezen dat het HvJ niet zelf oordeelt dat artikel 31 EEXVo in het geval van Solvay/Honeywelltoepassing vindt, maar dat het enkel vaststelt dat de verwijzende rechter ervan uit gaat dat geen sprake is van een definitieve beslissing, maar om een (voorlopige) evaluatie van de geldigheid van het ingeroepen octrooi. Het is onzes inziens de vraag of uit het Solvay/Honeywell-arrestwel mag worden afgeleid dat de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van in Nederlands gevestigdegedaagden. Het HvJ heeft zich immers niet uitgesproken over de verhouding tussen artikel z en artikel zz lid 4 EEX-Voin zaken betreffende een vordering tot het treffen van voorlopige maatregelen, terwijl rechtsoverwegingen 37-39 er eerder op lijken te wijzen dat artikel 2 in een dergelijk gevalgeen bevoegdheidverschaft. t 39. Ook is het maar de vraag of de bevoegdheid kan worden gestoeld op artikel ga EEXVo.Het Haagse Hof verwijst naar het feit dat het HvJ ook bevoegdheid aannam ten aanzien van Nederlandse gedaagden en gaat er aldus kennelijk vanuit dat het HvJ impliciet heeft vastgesteld dat er in geval van gedaagden die gevestigd zijn in het land van de aangezochte rechter, sprake is van een reele band tussen de gevraagdevoorziening en het territoir van de rechter. Als het Hof dit inderdaad bedoeld heeft, gaat hij er onzes inziens aan voorbij dat de beoordeling van de vraag of er een reele band is tussen de gevraagdevoorziening en forum, een feitelijke kwestie is waar het Hof van Justitie zich in het kader van zijn bevoegdheid tot het beantwoorden .. .a ., oktober 2014 • berichten industriele eigendom • 213 van prejudiciele vragen niet mee bezighoudt. Het Hof leest wellicht meer in het Solvay/Honeywell-arrestdat het HvJ heeft bedoeld te zeggen. 40. Wijvragen ons daarom af of de in rov. 49 en 50 van het Solvay/Honeywellarrest geformuleerde uitgangspunten wel zonder meer kunnen worden doorgetrokken naar de verhouding tussen artikel 22 lid 4 EEXVo en de eerste spoor bevoegdheidsbepalingen, zoals het hof Den Haag dat doet. Wat ons betreft had het in de rede gelegen om het HvJ zich nader te doen uitlaten over (onder meer) diens premissen in rov. 32 en 49 van het Solvay/Honeywellarrest, en te laten verduidelijken onder welke omstandigheden een nationale rechter die ex artikel 2 EEXVo rechtsmacht toekomt ook, of aanvullend, bevoegd is om grensoverschrijdende voorlopige maatregelen te treffen ex artikel ja EEXVo. heidsbepaling van artikel 22 lid 4 EEXVo. De verhouding tussen eerste spoor bevoegdheidsbepalingen (waaronder artikel z EEXVo)en de exclusievebevoegdheidsgrond van artikel 22 lid 4 EEXVo is daarbij niet, of in ieder geval niet expliciet, aan de orde gekomen. Ook heeft het HvJ zich noch expliciet, noch (naar onze mening) impliciet uitgesproken over de vraag of de nationaliteit of plaats van vestiging van gedaagden binnen het territoir van de aangezochte rechter in alle gevallen voldoende is om te concluderen dat sprake is van een reele band tussen de gevorderde maatregel en het territoir. 45. Indien een Nederlandse verweerder een beroep fel bestaan over het antwoord op de vraag of de Nederlandse rechter, die ter zake een inbreukvordering in kort geding of in een provisionele procedure ex artikel 2 EEXVo rechtsmacht toekomt, bevoegd is om te cordelen over de inbreukvordering op het buitenlandse (deelvan het) ingeroepen octrooi, wanneer daar tegenover een nietigheidsverweer of -vordering in stelling wordt gebracht ten aanzien van (ook) het ingeroepen buitenlandse octrooi(deel).41 doet op de ongeldigheidvan tegen hem ingeroepen buitenlandse octrooien, zou artikel zz lid q EEXVodus wellicht in de weg kunnen staan aan de beoordeling door de Nederlandse rechter van dat nietigheidsverweer en de inbreukvorderingen strekkende tot voorlopige maatregelen buiten Nederland. Voldoende reden, onzes inziens, voor de rechtbank Den Haag, het Haagse hof of de Hoge Raad om het HvJ ertoe te bewegen om zich nader uit te laten over de mogelijke toepassing van artikel ga EEXVo in dit verband. Als het HvJ het toepassingsgebied van artikel 31 EEXVo en de invulling van het reelebandvereiste inderdaad ruim uitlegt, waardoor de Nederlandse rechter als alternatief voor of ter aanvulling van zijn eerste spoor bevoegdheid rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 31 EEXVo, kan de Nederlandse cross border-praktijk verder floreren. 42. Naar ons idee is niet zeker of artikel ga EEXVo in Den Haag, oktober 2014. 5. Conclusie 41. Naar de huidige stand van de rechtspraak kan twij- een kortgeding- of provisionele procedure steeds (dus: ook als alternatief voor dan wel naast artikel z EEXVo) kan dienen als bevoegdheidsgrondslag voor enerzijds de beslissing op een gevorderdgrensoverschrijdend inbreukverbod, en anderzijds een voorlopig oordeel over een nietigheidsverweer ten aanzien van de buitenlandse delen van een octrooi, ook niet wanneer sprake is van Nederlandse gedaagden. 43. Ons inziens is niet volstrekt helder wanneer is vol- daan aan het reele band vereiste van artikel j i EEXVo. Enkel de Nederlandse nationaliteit of vestigingsplaats van (een van) de gedaagde(n) lijkt, ter zake voorlopige maatregelen in het buitenland, op zich onvoldoende aanknopingspunt om zonder meer te kunnen spreken van een reele band met het grondgebied van de aangezochte Nederlandse rechter volgens het arrest Van Uden/Deco-Line.42 44. In het lang verwachte Solvay/Honeywellarrest is het HvJ, ondanks de meeromvattende vragen van de rechtbank Den Haag (zie alinea hierv66r), enkel ingegaan op de verhouding tussen artikel 31 EEXVo (de tweede spoor bevoegdheid) en de exclusievebevoegd- 41 Althans de vraag of de Nederlandse rechter zijn beslissingen hieromtrent zou moeten aanhouden totdat de ex artikel zz lid 4 EEX Vobevoegde rechter over de geldigheid van het betreffende buitenlandse octrooi heeft beslist. 42 HvJ EG 17 november 1998, zaak C-3901/95.
© Copyright 2024 ExpyDoc