HET AFHOREN DER REKENINGEN VAN DE KATHOLIEKE KERK

De Kleine Meijerij Jaargang 1966 XIX nr. 10, pp. 118-124
HET AFHOREN DER REKENINGEN VAN DE KATHOLIEKE KERK TE UDENHOUT
door J.P. van de Voort
In een vorige aflevering is reeds verhaald van de moeilijkheden, die de Udenhoutse parochianen en de
Oisterwijkse pastoor, Johan de Winter, elkaar bezorgden, 1) De Oisterwijkse herder liet zich zelfs het woord
"Stijlooren" ontvallen, daarmee' doelend op de koppige aard van zijn verre parochianen. Zijn opvolger en de
eerste pastoor van Udenhout, Elias Robben, kende waarschijnlijk een vredig pastoraat. Berichten die op het
tegenovergestelde wijzen zijn mij niet bekend. Dit veranderde echter spoedig. In 1765 werd J. Watrin tot
pastoor van Udenhout benoemd. Reeds in 1767 protesteerden de kerkmeesters bij de Vicaris tegen het,
naar hun mening, eigenmachtige optreden van de pastoor, die aan zijn Berkelse collega toestond zijn
pastorie te huren. 2) Het heet: "de Pastor is wel Pastor, maar is evenwel niet meester van onse brieven van
de Kerk". Pastor Watrin was kennelijk een andere mening toegedaan, want in 1782 haalt hij bij de stervende
kerkregent, Steven Burgmans, de "penninge en pampiere" van do Kerk weg. 3) De erfgenamen konden dus
geen verantwoording van zijn beheer aan de dorpsregenten afleggen. De burgemeesters en zetters lieten
zich van hun kant ook niet onbetuigd, Ze namen bezit van een bank in de kerk, zeggende, dat ze meester
waren van het dorp én de kerk. 4) Ook hielden ze ƒ 20,-- in op het tractement van de pastoor, toen deze de
toelage van zijn kapelaan verhoogde van ƒ 160 tot ƒ 180. 5) De nieuwe kerkregent, Michiel Peijnenborgh, en
Daniël van Zon cum suis lieten de kerkrekening van 1782 zelfs afhooren in de gereformeerde kerk en
benoemden buiten medeweten van de pastoor twee nieuwe kerkmeesters . 6) De collega's in de omringende
dorpen vonden, aldus pastoor Watrin, dat dit voorval kwade gevolgen voor heel de Meierij zou kunnen
hebben. Deze onenigheden tussen pastoor Watrin enerzijds en de burgemeesters en kerkregent anderzijds
roepen enkele vragen op. Wie benoemde(n) de kerkregent en kerkmeesters? Wie hoorden de kerkrekening
af? Pastoor Lambert van den Boome, die in 1786 J. Watrin opvolgde, heeft gepoogd hiervoor een oplossing
te vinden. Hy doorzag beter dan zijn tegenstanders de inconsequentie van het verbieden der Katholieke
godsdienst en het oogluikend toelaten ervan. Misschien doelde Watrin hierop, toen hij van de burgemeesters
zei, dat ze wel eed gedaan hadden voor het welzyn van het dorp, naar voor geen Kerk 5) natuurlijk de
Katholieke Kerk. In het jaar 1787 richtten aen aantal parochianen zich in een request tot de burgemeesters
en zetters van Udenhout als "Auditeurs van den rekening van den Kerkmeester der Roomsche Gemeente."
7) In het zelfde jaar stelden ook de pastoor, kerkregent en kerkmeesters een memorie op, waarin zij de
argumenten en insinuaties van de tegenpartij beantwoordden. 8)
In het request wordt gesteld, dat volgens artikel 20 van het reglement op de politieke reformatie alle
aftredende officieren, kerkmeesters, armenvoogden, en regenten van weeshuizen, gasthuizen en rusthuizen
ton plattelande rekening en verantwoording van hun beheer moesten afleggen aan de regenten "ter plaatse".
Dit gebeurde zo sedert onheugelijke tijden, ook volgens richtsnoer en bevel van de Roomsche overheid
alhier. Ook artikel 27 van het reglement op de kerk- en armenmeesters bepaalde, dat deze personen
verantwoording moesten afleggen op de laatste dag van elk jaar aan de regenten "ter plaatse". De opstellers
van de memorie wijzen dit argument van de hand, want deze twee artikelen slaan zonder twijfel op het
afhoren van de rekening van de Gereformeerde Kerk. 7) De Katholieke godsdienst was immers verboden en
werd alleen oogluikend toegestaan. Voor het afhoren van de Roomsche kerkrekening konden dus geen
reglementen vanwege de Souverein bestaan. Pastoor van den Boome cum suis voeren verder nog aan, dat
de billijkheid en de "parilas rationis" eisen, dat, wanneer de predikant aanwezig is bij het afhoren van de
gerefomeerde kerkrekening, de pastoor aanwezig zal zijn bij het afhoren van de Roomsche kerkrekening.
Daarom gebeurde dit ook zo in heel de Meierij. Ook pastoor Robben was er steeds bij aanwezig. Dat er van
1765 tot 1782 geen kerkrekening is afgehoord, is het gevolg van onenigheden. Dit bewijst tevens, dat de
regenten niet altijd in de rustige possessie van dit recht zijn geweest, zoals de schrijvers van het request
zeggen.
Deze requestranten beweren, dat ze hebben gehoord van een voorstel aan de regenten en van het
bedoelde recht af te zien. Hun gevolgtrekking is, dat men de regenten dit recht dus niet durft te betwisten.
Men wil met dit voorstel bereiken, dat de stand van de kerkmiddelen geheim blijft. De regenten weten wel,
wie in deze zaak de hoofdrol speelt en wie alles naar zijn hand tracht te zetten met behulp van anderen, die
van hem afhankelijk zijn Deze aantijging ontzenuwen de memorieschrijvers door te wijzen op de regeling, die
in 1787 is getroffen en die do goedkeuring heeft van de Vicaris en van alle parochianen, uitgezonderd de
opposanten:
1) De kerkrekening moet afgehoord worden op de laatste dag van elk jaar.
2) De rekening wordt gepresenteerd door de pastoor kerkregent en kerkmeesters. Hierbij wordt de
aantekening gemaakt, dat de enige verandering hierin bestaat, dat de regenten vroeger altijd zelf optraden
als auditeurs, terwijl zij nu twee auditeurs van de Roomsche godsdienst benoemen; eventueel zichzelf.
3) Alle parochianen mogen hierbij aanwezig zijn. Tijdstip en plaats zullen in de kerk aangekondigd worden.
4) Een nieuwe kerkmeester wordt aangesteld door de pastoor, kerkregent en aanblijvende kerkmeester, met
dien verstande, dat bij het staken der stemmen de pastoor geen concluderende sten heeft, maar de
aftredende kerkmeester "geassemeerd" wordt. De kerkregent wordt benoemd door de regenten.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
Door deze regeling, aldus de opstellers van de memorie, wordt het recht van de regenten dus niet aangetast.
Deze horen de kerkrekening af niet zo zeer in hun kwaliteit van regenten, naar als de voornaamste
ingezetenen, die doorgaans tot regenten worden verkozen. In de memorie wordt vermeld, dat de opposanten
bij hun request twee notarieële verklaringen uit het jaar 1704 hebben overlegd, die bewijzen, dat de
Roomsche priesters nooit aanwezig waren bij het afhoren van de Roomsche kerkrekening in Udenhout. Een
van deze akten is my bekend 9). En hierin wordt zulks inderdaad verklaard door Jan Jansen Vermeer, oud
burgemeester van Udenhout, Lourens Adriaen Witlox, oud zetter en de tegenwoordige burgemeester in
1704, welke niet met name wordt genoemd. Deze personen waren respectievelijk 34, 20 en 23 jaar geleden
kerkmeester. Zij beweren verder nog, dat de sieraden van de kerk eigendom van de gemeente waren. De
pastoor had daartoe niets bijgedragen. Deze twee akten wyzen de memorieschryvers van de hand, omdat
ze niet in forma probantia zijn: Udenhout was in 1704 nog geen zelfstandige parochie. De opstandige
parochianen richtten ook nog een request, zoals wordt vermeld, aan de Edel Mogende Heeren. De hierin
vervatte aantijgingen waren onder meer:
1) de twee kerkmeesters en de auditeurs van de kerkrekening van 1786 zouden allen door de pastoor zijn.
benoemd,
2) de pastoor zou degenen, die weigerden vrijwillig aan de regeling van 1787 mee te werken, gedreigd
hebben bij het Paasfeest de sacramenten te weigeren.
3) de gemaakte regeling zou de onenigheden juist uitgelokt hebben,
De eerste bewering wordt weerlegd door de bovenvermelde regeling van 1787 terwijl de andere twee door
pastoor van den Boome cum suis ontkend worden. Deze zeggen verder, dat de requestranten bijna allen
familie of nabestaanden van elkaar zijn. Zij trachten een scheuring te veroorzaken in de parochie, omdat ze
kwaad zijn, dat niemand van hen benoemd is tot kerkregent, kerkmeester of auditeur. De namen en de
familierelaties van de opposanten worden uit de doeken gedaan in een brief van pastoor van den Boome
aan de Heer van Boxtel, advokaat te 's Hertogenbosch.
4) Daendel van Zon Aert, zijn zoon, bij hem inwonend Luyk van Zon, de broer van Daendel zijn knecht,
wiens oom hij is
5) Niklaas van lersel, de 21e laatstleden overledene
6) Aert, zij 11 soon, die bij hem inwoonde
7) Jan, de zoon van de overledene
8) Jan Verhoeven, de schoonzoon van niklaas van lersel
9) Jan Gooien
10) Adriaen Schonk
11) Willem van den Hurk.
In een brief aan de Vicaris 11) schryft pastoor van den Boome, dat de auditeurs van de kerkrekening
"zoodanig ten mijnen aveu en beschikking niet aangestelt" zijn, dat hij voor het eerst hun namen hoorde en
hen zag, toen ze door de regenten reeds waren aangesteld. Aart van Zon "den antesignaan en beldrager der
partey" vroeg aan burgemeester van de Pas, of de auditeurs ook door hun regenten waren aangesteld. De
burgemeester beaamde dit en zei, dat er verscheidenen dit kenden getuigen. Dit was, aldus van den Boome,
een "valseheid, daar onder andere de wreevelige opposanten donders kaal noeten afkomen". Of dit laatste
ook gebeurd is, is mij onbekend.
Uit de zwak geargumenteerde requesten van de ene, en de langdradige, maar spitse memorie van de
andere partij, benevens de enkele brieven van pastoor van den Boome kan men de volgende conclusies
trekken:
l) Zeer waarschijnlijk werd de rekening van de Katholieke Kerk van Udenhout tot 1722 afgehoord zonder
presentie van Rooms priesters. Sedert 1722 echtor in het bijzijn van de pastoor, uitgezonderd de jaren 1745
tot 1782, toen wegens onenigheden geen kerkrekeningen werden afgehoord.
2) De kerkmeesters werden benoemd door de pastoor, de kerkregent en de aanblijvende kerkmeester,
terwijl de kerkregent door de dorpsregenten werd aangesteld.
3) De auditeurs van de kerkrekening waren tot 1787 tie dorpsregenten zelf, daarna benoemeen zij twee
katholieke auditeurs.
Noten;
1) C. Robben; Udenhout als parochie voor de afscheiding van Oisterwijk, in "De kleine Meierij" , jrg. XVII, no.
3. Zie ook: Anton Fasel; Het ontstaan van de parochie Udenhout, a.w.XVII,10-11.
2) Brief van de kerkmeesters Francis Broek en Francis Jan Verhoeven aan Vicaris Aerts te Schijndel,
Bisschoppelijk Archief, parochie Udenhout. Datum 20 maart 1?67.
3) Ongedateerde akte, actum in Udenhout, Bisschoppelijk Archief, parochie Udenhout.
4) Brief van pastoor, J. Watrin aan Vicaris Aerts te Schijndel, Bisschoppelijk Archief, parochie Udenhout.
Datum 19 maart 1783.
5) Brief van pastoor J. Watrin aan Vicaris Aerts te Schijiidel, Bisschoppelijk Archief, parochie Udenhout.
Datum O april 1782.
6) Brief van pastoor J. Watrin aan Vicaris Aerts te Schijndel, Bisschoppelijk Archief, parochie Udenhout.
Datum 20 januari 1783.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
7) Request aan de burgemeesters en zetters van Udonhout, Bisschoppelijk Archief, parochie Udenhout.
Hierin wordt vermeld, dat het reglement op de politieke reformatie dateert van 1 april 1660 en dat op de kerken armmeesters van 16 maart 1700.
8) Memorie, Bisschoppelijk Archief, parochie Udenhout. Het begin en het oind hiervan ontbreken en er valt
ook niet uit op te maken, aan wie deze memorie gericht is.
9) Copie van een akte, opgesteld in 1704 door Abraham van Rotterdam te Oisterwijk. Hij was openbaar
notaris, geadmitteerd by de EdelMogende Raden van Brabant te 's Gravenhage. 124.
10) Brief van pastoor van den Boome aan de Heer van Boxtel, advokaat te 's Hertogenbosch, Bisschoppelijk
Archief, parochie Udenhout. Datum 21 juli 178?.
11) Brief van pastoor van den Boome aan Vicaris Aerts te Schijndel, Bisschoppelijk Archief, parochie
Udenhout. Datum 18 juli 1787. In deze brief wordt ook vermeld, dat de eerste dopeling van Elias Robben
staat genoteerd op 9 augustus 1722.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009