Presentatie Marc Hendrikse

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS)
De levensverzekeringsovereenkomst: een vreemde
eend in de bijt van verzekeringsovereenkomsten
Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse
Algemene opmerkingen (1)
 
 
De wetgever heeft voor de sommenverzekering en in de
levensverzekering in het bijzonder een aparte afdeling
opgenomen in titel 7.17: afdeling 3 (met daarin § 1 (alg.) en §
2 (levensverzekering).
Reden daarvoor is volgens de Toel. Meijers (PG titel 7.17 BW,
p. 219) onder andere: ‘’dat de meeste levensverzekeringen
ook vóórdat de verzekerde som opeisbaar is geworden, een
zekere waarde bezitten’’. Dit brengt ons bij bij de bepalingen
aangaande afkoopwaarde, premievrije waarde en andere
aspecten van de wilsrechten bij levensverzekeringen.
Typ hier de footer
2
Algemene opmerkingen (2)
 
In deze bijdrage wil ik mij evenwel niet richten op de
problematiek van de wilsrechten bij
levensverzekeringen maar in gaan op de vraag in
hoeverre en waarom bepaalde algemene
verzekeringsrechtelijke leerstukken bij
levensverzekeringen afwijkend zijn geregeld. Aan
de orde komen: eigen schuld, opzegging/
ontbinding/verval van recht, verjaring en
premiewanbetaling.
Typ hier de footer
3
Eigen schuld (1)
 
Art. 7:973 BW bepaalt voor de sommenverz. dat aan de
sommenverzekeringsovk geen rechten kunnen worden
ontleend door degeen die onherroepelijk is veroordeeld ter
zake dat hij de verwezenlijking van het risico opzettelijk
teweeg heeft gebracht of daaraan opzettelijk meegewerkt
heeft. Op grond van art. 7:974 BW kan niet van art. 7:973 BW
worden afgeweken. De onderhavige wetsbepaling geeft
aanleiding tot de nodige toepassingsproblemen.
Typ hier de footer
4
Eigen schuld (2)
 
1) Kan de levensverzekeraar in de verzekeringsvoorwaarden
bepalen dat al bij grove schuld (roekeloosheid) van de
begunstigde diens recht op uitkering komt te vervallen? De
wetgever acht dit ondanks het het dwingende karakter – zie
art. 7:974 BW – van art. 7:973 mogelijk: “Artikel 7.17.3.8a (art.
7:974 BW, MLH) staat immers niet in de weg aan een
uitbreiding van de gevallen waarbij geen recht op uitkering
bestaat (vergelijk de memorie van toelichting, kamerstukken II
1985/86, 19 529, nr. 3, blz. 44).” Zie PG titel 7.17 BW, p. 260.
Typ hier de footer
5
Eigen schuld (3)
 
Naar mijn mening brengt het dwingendr. karakter mee dat in
beginsel niet van art. 7:973 BW kan worden afgeweken. Door een
lagere schuldgradatie als drempel te stellen wijkt men van
laatstgenoemde bepaling af, hetgeen niet is toegestaan. De
begunstigde wordt op die manier beschermd tegen
verzekeringsvoorw. die zijn recht op uitkering (vrijwel) illusoir zouden
maken door lage schuldgradaties als drempel te stellen. Dergelijke
drempels staan haaks op het verzorgingskarakter van de
levensverz.ovk. Ook zie ik niet dat op andere gronden een lagere
schuldgradatie dan opzet is toegestaan. Privaatrechtelijke beginselen
en de openbare/goede zeden lijken dit naar mijn mening niet mee te
brengen.
Typ hier de footer
6
Eigen Schuld (4)
 
2) De huidige wettekst van art. 7:973 BW roept verder de vraag op of een
levensverzekeraar in zijn verzekeringsvoorwaarden mag bepalen dat deze de
uitkering aan de begunstigde mag weigeren indien hij het evenement
opzettelijk heeft veroorzaakt maar daar niet strafrechtelijk voor veroordeeld is.
Op het eerste gezicht lijkt dit niet mogelijk: de bepaling is van dwingend recht
waardoor het niet mogelijk lijkt een ruimere uitsluitingsclausule te hanteren.
De wetgever ziet evenwel geen beletsel: “In de polisvoorwaarden kan worden
bepaald dat ook zonder strafrechtelijke veroordeling opzettelijk veroorzaakte
schade niet tot uitkering leidt. Artikel 7.17.3.8a staat immers niet in de weg
aan een uitbreiding van de gevallen waarbij geen recht op uitkering bestaat
(vergelijk de memorie van toelichting, kamerstukken II 1985/86, 19 529, nr. 3,
blz. 44).” Zie PG titel 7.17 BW, p. 260.
Typ hier de footer
7
Eigen Schuld (5)
 
Meer overtuigend is m.i. de argumentatie van Clausing voor de mogelijkheid
van de levensverzekeraar om in de verzekeringsvoorw. de onderhavige
verruiming te realiseren. Hij merkt op dat het dwingendr. 7:973 BW onverlet
laat dat de HR in zijn arrest Auto in Kanaal heeft overwogen dat –
strafrechtelijke veroordeling of niet – privaatrechtelijke beginselen er aan in de
weg kunnen staan dat de begunstigde die de verzekerde om het leven brengt
rechten aan de levensverzekering kan ontlenen. Ook wijst hij op het Bierglasarrest welk arrest meebrengt dat opzettelijke verwezenlijking van het
overlijdensrisico door de begunstigde, ook zonder uitsluiting in de
verzekeringsvoorw, in het algemeen niet door de verz. wordt gedekt omdat de
ovk op dat punt dan in strijd is met de openbare orde en/of de goede zeden.
Hij merkt terecht op dat bij deze benadering – gelijk het oude recht – de verz.
ten gunste van andere belanghebbenden volledig intact blijft. Zie Clausing,
Wansink-bundel 2006, p. 140-141.
Typ hier de footer
8
Eigen schuld (6)
 
3) Als men de visie van de wetgever volgt dat ondanks het dwingendrechtelijke karakter
van art. 7:973 allerlei afwijkingen van de onderhavige wetsbepaling zijn toegestaan, is het
opvallend dat niet voor een andere opzet van deze bepaling is gekozen. Het had naar
mijn mening meer voor de hand gelegen art. 7:973 niet in art. 7:974 BW als dwingend
recht te bestempelen. Voor zover de verzekerings- voorw. een uitkering in geval van
opzettelijk handelen al zouden toestaan – hetgeen niet waarschijnlijk lijkt – brengt
allereerst het karakter van de verz.ovk mee, zijnde een overeenkomst tot risicooverdracht, dat het plaatsvinden van het evenement voor de begunstigde tijdens de
looptijd van de verzekeringsovereenkomst een risico en dus onverwacht dient te zijn.
Toepassing van dit laatste beginsel brengt naar mijn mening mee dat opzet als oogmerk
en opzet als zekerheidsbewustzijn – de meest voor de hand liggende vormen van opzet
bij opzettelijk handelen van de begunstigde in het kader van verwezenlijking van het
verzekerde risico bij een levensverzekering – juridisch niet verzekerbaar zijn omdat er
geen enkele onzekerheid is ten aanzien van het plaatsvinden van het verzekerde
evenement.
Typ hier de footer
9
Opzegging/ontbinding/verval van recht
(1)
 
Art. 7:977 lid 1 BW bepaalt: ‘’Behoudens het elders in deze
titel bepaalde kan de verzekering niet door de verzekeraar
worden opgezegd, of ontbonden, noch krachtens enig beding
vervallen.’’ De wetgever ligt de onderhavige bepaling als volgt
toe: ‘’Dit artikel is opgenomen met het oog op het bijzondere
belang dat de verzekeringnemer vooral bij levensverzekering
met een spaarelement op voortzetting van de verzekering
heeft.’’ Zie PG titel 7.17, p. 267. Op grond van art. 7:986 lid 2
BW kan niet van de onderhavige bepaling worden afgeweken
ten nadele van o.a. de verzekeringnemer en de begunstigde.
Typ hier de footer
10
Opzegging/ontbinding/verval van recht
(2)
 
Art. 7:940 BW – in de algemene afdeling 1 - kent
een uitgebreide regeling over opzegging. Hoe
verhouden art. 7:940 en 7:977 zich tot elkaar? Zie
ook over deze kwestie Van de Meent ACIS-serie
deel 5 2011, p. 68. M.i. blijft door de ‘behoudens
zinsnede’’ in art. 7:977 art. 7:940 BW in beginsel
van kracht met als gevolg dat opzegging van een
levensovereenkomst in zeer veel gevallen wel
degelijk mogelijk is.
Typ hier de footer
11
Opzegging/ontbinding/verval van recht
(3)
 
Anders ligt het in geval van ontbinding van de
levensverz.ovk. Die kwestie is niet in algemene
zin geregeld in afdeling 1. Ontbinding van de
levensverzekering is derhalve in beginsel niet
mogelijk. Leidt dat tot problemen voor de
verzekeraar in geval van premiewanbetaling
door de verzekeringnemer? Nee, art. 7:980 BW
biedt daarvoor een andere oplossing.
Typ hier de footer
12
Opzegging/ontbinding/verval van recht
(4)
 
In het kader van de verval van recht-sanctie doet zich
gedeeltelijk hetzelfde probleem voor als bij de opzegging. Art.
7:940 lid 4 BW kent de mogelijkheid van een beroep op een
verval van recht-sanctie bij schending van de
medewerkingsplicht in geval de verzekeraar in een redelijk
belang is geschaad. M.i. blijft door de ‘behoudens zinsnede’’ in
art. 7:977 art. 7:941 lid 4 BW in beginsel van kracht met als
gevolg dat een beroep op een verval van recht beding bij
schending van de medewerkingsplicht in geval van een
levensovk wel degelijk mogelijk is.
Typ hier de footer
13
Verjaring (1)
 
Art. 7:985 BW luidt: ‘’ Een
rechtsvordering tegen de verzekeraar
tot het doen van een uitkering verjaart
door verloop van vijf jaar na de dag
waarop die vordering opeisbaar is
geworden, tenzij een langere termijn is
bedongen.’’
Typ hier de footer
14
Verjaring (2)
 
 
Art. 7:985 BW kent een van art. 7:942 BW afwijkende verjaringsregeling. Deze
regeling is in tegenstelling tot die van art. 7:942 BW – zie art. 7:943 lid 2 BW –
van regelend recht.
In de literatuur wordt opgemerkt – zie Kalkman 2013, p. 227 en Asserverzekeringsrecht 2012, nr. 743. – dat een afwijking van art. 7:985 niet in strijd
mag komen met art. 7:942 BW. Dit standpunt is m.i. onjuist nu de wetgever
juist de levensv.ovk. heeft willen uitzonderen van de algemene regeling in art.
7:942 BW: ‘’De regeling van het vervallen van de vordering tegen de
verzekeraar, in artikel 7.17.1.15 (het huidige 7:942 BW, MLH) vervat, is voor
levensverzekering nodeloos ingewikkeld, zodat daar beter de gebruikelijke
verjaringstermijn van vijf jaar kan worden voorgeschreven.’’ Zie voor dit
laatste PG titel 7.17 BW, p. 327-328.
Typ hier de footer
15
Verjaring (3)
 
1) 
2) 
Onderhavig standpunt brengt mee:
Dat de verjaringstermijn van 5 jaar beperkt mag
worden. Niet onbeperkt overigens. Vgl. art. 6:236
sub g BW. Maximaal tot 1 jaar-termijn.
De verjaringstermijn van 5 jaar kan verlengd
worden. De laatste zinsnede van art. 7:985 BW
maakt dit duidelijk maar die woorden zijn m.i.
overbodig door het regelend recht karakter van
onderhavige bepaling.
Typ hier de footer
16
Verjaring (4)
3) Art. 7:985 kent niet een eigen stuitingsregeling zoals gedeeltelijk art.
7:942 BW wel kent. Anders dan Asser-verzekeringsrecht 2012, nr. 743
ben ik van mijn mening dat de algemene stuitingsregeling van Boek 3
BW moet worden toegepast in geval van een levens.v.ovk. De wetgever
vond – zie mijn eerdere citaat – de verjaringsregeling van art. 7:942 BW
nodeloos ingewikkeld voor de levens.v.ovk en heeft daarom art. 7:985
BW in het leven geroepen waardoor het voor de hand ligt aan te sluiten
bij de relatief eenvoudige stuitingsregeling van Boek 3 BW.
4) De verjaringsregeling ex art. 7:985 mag op grond van art. 7:977 niet
opzij worden gezet door een verval van recht-regeling in de
verzekeringsvoorwaarden.
Typ hier de footer
17
Premiewanbetaling (1)
 
Art. 7:980 BW luidt als volgt: ‘’ 1. Het niet-betalen van vervolgpremie heeft
eerst gevolg, indien de verzekeraar na de vervaldag de verzekeringnemer, de
begunstigde, indien deze zijn aanwijzing heeft aanvaard, de pandhouder en
de beslaglegger door een mededeling op dat gevolg heeft gewezen en
betaling binnen een daarbij op ten minste één maand gestelde termijn is
uitgebleven. 2. Indien betaling is uitgebleven, wordt de verzekering die
premievrije waarde heeft, premievrij voortgezet of, indien de overeenkomst
daarin voorziet, voortgezet door middel van verrekening van de premie en de
bedongen rente en kosten met de afkoopwaarde. Bestaat geen recht op
voortzetting als in de vorige zin bedoeld, dan eindigt de verzekering, en heeft
de verzekeringnemer bij een verzekering die afkoopwaarde heeft, recht op die
waarde. 3. In afwijking van lid 1 kan worden bedongen dat van de vervaldag
af rente en kosten verschuldigd zijn.’’
Typ hier de footer
18
Premiewanbetaling (2)
 
Art. 7:980 BW kent een van art. 7:934 afwijkende regeling
voor premiewanbetaling in geval van een levensverzekering.
De wetgever licht de afwijking als volgt toe: ‘’In de eerste
plaats moet rekening worden gehouden met het feit dat bij
levensverzekering meestal geen verplichting tot
premiebetaling bestaat. (..) In de tweede plaats moet rekening
worden gehouden met de positie van de begunstigde die zijn
aanwijzing heeft aanvaard, en met de pandhouder wiens recht
overeenkomstig artikel 7.17.3.7d is gevestigd.’’ Zie PG titel
7.17 BW, p. 277.
Typ hier de footer
19
Premiewanbetaling (3)
 
1) 
2) 
Een en ander brengt mee dat:
In lid 1 van de onderhavige bepaling wordt
gesproken van niet-betalen van de premie in
plaats van niet-nakomen van de verplichting tot
betaling.
In datzelfde lid 1 ook wordt bepaald dat ook de
begunstigde en een mogelijke pandhouder
moeten worden gewaarschuwd.
Typ hier de footer
20
Premiewanbetaling (4)
Onduidelijk blijft onder andere :
1) Waarom – net zoals art. 7:934 – art. 7:980 alleen geldt voor de
vervolgpremie. Waarom is er geen waarschuwingsplicht voor de
consequenties van niet betaling van de eerste premie? Zie ook
Leerink diss. 2011, p. 145.
2) Waarom is gekozen voor een respijttermijn van 30 dagen in plaats van
de 14 dagen termijn van art. 7:934. Zie ook Leerink diss. 2011, p.
143.
3) Art. 7:980 de uitzondering van 6:83 sub c niet kent. Aangenomen mag
worden dat de verzekeraar moet waarschuwen ook als de
verzekeringnemer duidelijk laat weten dat hij de premie niet gaat
betalen. Zie ook Leerink diss. 2011, p. 143.
 
Typ hier de footer
21