Uitleg persoonsvorm (pv)

Uitleg zinnen knippen
Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel.
Als er meer mogelijkheden zijn, moet je altijd de
langste kiezen.
Bij een gebiedende wijs moet je eerst het
onderwerp je toevoegen.
Een vraagzin moet je eerst bevestigend maken.
Een voegwoord moet je eerst weglaten.
voorbeelden
Hij heeft haar toen zien lopen.
heeft is de pv.
Hij / heeft / haar / toen / zien lopen.
want: haar heeft hij toen zien lopen.
want: toen heeft hij haar zien lopen.
want: zien lopen heeft hij haar toen.
voorbeelden
Hij wilde niet, dat zij hem zou zien.
wilde en zou zijn de persoonsvormen
Hij / wilde / niet. Zij / zou / hem / zien.
dat is een voegwoord en moet dus weg.
zij hem zou zien ► zij zou hem zien
voorbeelden
Heeft hij haar toen zien lopen?
heeft is de pv.
Bij een vraagzin kun je niets voor de pv
zetten. Daarom moet je er eerst een
bevestigende zin van maken.
Hij / heeft / haar / toen / zien lopen.
voorbeelden
Doe die deur eens dicht!
doe is de pv.
Bij een gebiedende zin kun je niets voor de
pv zetten. Daarom moet je er eerst een
bevestigende zin van maken door jij toe te
voegen.
Doe / jij / die deur / eens / dicht!
voorbeelden
Pas een uur geleden heeft hij haar zien lopen.
heeft is de pv.
pas een uur geleden ▲voor de pv
MAAR: Een uur geleden heeft hij haar pas
zien lopen kan ook. Kies de langste.
Pas een uur geleden / heeft / hij / haar / zien lopen.
voorbeelden
Net in de tuin heeft hij haar zien lopen.
heeft is de pv.
net in de tuin ▲voor de pv
MAAR: In de tuin heeft hij haar net zien
lopen kan ook. Kies nu NIET de langste,
want net geeft een tijd aan en in de tuin
een plaats.
Net / in de tuin / heeft / hij / haar / zien lopen.
Al na een kwartier had zij het eerste
hoofdstuk helemaal gelezen.
Al na een kwartier / had / zij / het eerste
hoofdstuk / helemaal / gelezen.
antwoord
uitleg
Al na een kwartier / had / zij / het eerste hoofdstuk / helemaal / gelezen.
Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen.
Zij had al na een kwartier het eerste hoofdstuk helemaal gelezen.
Het eerste hoofdstuk had zij al na een kwartier helemaal gelezen.
Helemaal had zij het eerste hoofdstuk al na een kwartier gelezen.
Staat in een vragende zin de persoonsvorm
altijd vooraan?
Staat / in een vragende zin / de
persoonsvorm / altijd / vooraan?
antwoord
uitleg
Staat / in een vragende zin / de persoonsvorm / altijd / vooraan?
eerst bevestigend maken:
In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan.
In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan.
De persoonsvorm / staat / in een vragende zin / altijd / vooraan.
Altijd / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / vooraan.
Vooraan / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / altijd.
Doe die deur even achter je dicht!
Doe / die deur / even / achter je dicht!
antwoord
uitleg
Doe / die deur / even / achter je / dicht!
Dit is een gebiedende wijs,
dus eerst het onderwerp jij toevoegen:
Doe jij die deur even achter je dicht!
Doe jij die deur even achter je dicht!
Jij doet die deur even achter je dicht!
Die deur doe jij even achter je dicht!
Even doe jij die deur achter je dicht!
Achter je doe jij die deur even dicht!
Dicht doe jij die deur even achter je!
Had jij dit antwoord van haar verwacht?
Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht?
antwoord
uitleg
Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht?
Eerst bevestigend maken:
Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht.
Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht.
Dit antwoord / had / jij / van haar / verwacht.
Van haar / had / jij / dit antwoord / verwacht.
Verwacht / had / jij / dit antwoord / van haar.
Daar wordt op de deur geklopt!
Daar / wordt / op de deur / geklopt!
antwoord
uitleg
Daar wordt op de deur geklopt!
Daar / wordt / op de deur / geklopt!
Op de deur / wordt / daar / geklopt!
Geklopt / wordt / daar / op de deur!
Hadden ze me dat maar iets eerder verteld!
Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld!
antwoord
uitleg
Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld!
Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld!
Dat / hadden / ze / me / maar iets eerder / verteld!
Me (mij) / hadden / ze / dat / maar iets eerder / verteld!
Maar iets eerder / hadden / ze / me / dat / verteld!
Verteld / hadden / ze / me / dat / maar iets eerder!
Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies
hetzelfde.
Je / vraagt / het / mij. Ze / bedoelen / precies hetzelfde.
antwoord
uitleg
Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde.
Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan
altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als.
je / vraagt / het / mij.
mij / vraag / je / het.
het (dat) / vraag / je / me.
ze / bedoelen / precies hetzelfde.
precies hetzelfde / bedoelen / ze.
Toen ze die boom hadden omgezaagd,
zagen ze pas, dat er een schat onder lag.
Ze / hadden / die boom / omgezaagd.
Ze / zagen / pas.
Er / lag / een schat / onder.
antwoord
uitleg
Toen ze die boom hadden omgezaagd,
zagen ze pas, dat er een schat onder lag.
Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst
de voegwoorden weglaten, in dit geval toen en dat.
Ze / hadden / die boom / omgezaagd.
Die boom / hadden / ze / omgezaagd.
Ze / zagen / pas.
Pas / zagen / ze.
Er / lag / een schat / onder.
Een schat / lag / eronder.
Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt,
dat zij het heeft gedaan.
Het / is / gemeen.
Je / zegt / zonder bewijs.
Zij / heeft / het / gedaan.
antwoord
uitleg
Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt,
dat zij het heeft gedaan.
Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst
de voegwoorden weglaten, in dit geval als en dat.
Het / is / gemeen.
Gemeen / is / het.
Je / zegt / zonder bewijs.
Zonder bewijs / zeg / je.
Zij / heeft / het / gedaan.
Het (dat) / heeft / zij / gedaan.
In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar
het buitenland gaan, omdat het weer daar
warmer is.
In de vakantie / zie / je / vaak.
Mensen / gaan / naar het buitenland.
Het weer / is / daar / warmer.
antwoord
uitleg
In de vakantie zie je vaak, dat mensen
naar het buitenland gaan, omdat het weer
daar warmer is.
Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd
eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat en omdat.
In de vakantie / zie / je / vaak.
Je / ziet / vaak / in de vakantie.
Vaak / zie / je / in de vakantie.
Mensen / gaan / naar het buitenland.
Naar het buitenland / gaan / mensen.
Het weer / is / daar / warmer.
Daar / is / het weer / warmer.
Warmer / is / het weer / daar.
Zij blijven de hele vakantie in Nederland,
omdat volgens het KNMI het hier ook warm
wordt.
Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland.
Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook /
warm.
antwoord
uitleg
Zij blijven de hele vakantie in Nederland,
omdat volgens het KNMI het hier ook
warm wordt.
Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd
eerst het voegwoord weglaten, in dit geval omdat.
Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland.
De hele vakantie / blijven / zij / in Nederland.
In Nederland / blijven / zij / de hele vakantie.
Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook / warm.
Het / wordt / hier / volgens het KNMI / ook / warm.
Hier / wordt / het / volgens het KNMI / ook / warm.
Warm / wordt / het / hier / ook / volgens het KNMI.
Ook / wordt / het / hier / warm / volgens het KNMI.
Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je
alleen maar dronken achter het stuur te
gaan zitten.
Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen.
Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter
het stuur / te gaan zitten.
antwoord
uitleg
Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef
je alleen maar dronken achter het stuur te
gaan zitten.
Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd
eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als.
Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen.
Daar / wil / je / je rijbewijs / verliezen.
Je rijbewijs / wil / je / daar / verliezen.
Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter het stuur / te gaan zitten.
Alleen maar / hoef / je / dronken / achter het stuur / te gaan zitten.
Dronken achter het stuur / hoef / je / alleen maar / te gaan zitten.
Dronken geeft geen plaats aan, en achter het stuur wel.
Het moet dus zijn: Dronken / achter het stuur /
Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het
waar is, wat ze daarover verteld hebben.
Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan.
Het / is / waar.
Ze / hebben / daarover / wat / verteld.
antwoord
uitleg
Er wordt blindelings van uitgegaan, dat
het waar is, wat ze daarover verteld
hebben.
Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd
eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat.
Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan.
Blindelings / wordt / ervan / uitgegaan.
Het / is / waar.
Waar / is / het.
Ze / hebben / daarover / wat / verteld.
Daarover / hebben / ze / wat / verteld.
Wat (iets) / hebben / ze / daarover / verteld.
Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar
je kunt het wel raden.
Wie / heeft / dat / gezegd.
(Dat) / is / niet / bekend.
Je / kunt / het / wel / raden.
antwoord
uitleg
Wie dat heeft gezegd, is niet bekend,
maar je kunt het wel raden.
Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd
eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar.
Wie (iemand) / heeft / dat / gezegd.
Dat / heeft / (iemand) / gezegd.
(Dat) / is / niet / bekend.
Niet / is / (dat) / bekend.
Bekend / is / (dat) / niet.
Je kunt het wel raden.
Het (dat) / kun / je / wel / raden.
Wel / kun / je / dat / raden.
Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt
me logisch.
Wie / vertrouw / je.
Je / vertelt / het.
Dat / lijkt / me / logisch.
antwoord
uitleg
Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat
lijkt me logisch.
Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd
eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar.
Wie (iemand) / vertrouw / je.
Je / vertrouwt / (iemand).
Je / vertelt / het.
Het (dat) / vertel / je.
Dat / lijkt / me / logisch.
Mij / lijkt / dat / logisch.
Logisch / lijkt / me / dat.
Wil je het meisje van wie je dit hebt
gehoord, mijn hartelijke groeten doen?
Wil / je / het meisje / mijn hartelijke groeten /
doen?
Je / hebt / dit / van (iemand) / gehoord.
antwoord
uitleg
Wil je het meisje van wie je dit hebt
gehoord, mijn hartelijke groeten doen?
Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd
eerst het voegwoord weglaten; in dit geval is er echter geen voegwoord.
Je / wilt / het meisje / mijn hartelijke groeten / doen.
Het meisje / wil / je / mijn hartelijke groeten / doen.
Mijn hartelijke groeten / wil / je / het meisje / doen.
Je / hebt / dit / van wie (iemand) / gehoord.
Dit / heb / je / van wie (iemand) / gehoord.
Van wie (iemand) / heb / je / dit / gehoord.
Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik
samen spelen.
Ik / wou.
Ik / was / twee hondjes.
Dan / kon / ik / samen / spelen.
antwoord
uitleg
Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon
ik samen spelen.
Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd
eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat.
Ik / wou.
Ik / was / twee hondjes.
Twee hondjes / was / ik.
Dan / kon / ik / samen / spelen.
Ik / kon / dan / samen / spelen.
Samen / kon / ik / dan / spelen.
einde