Misdrijf v/d Maand - Zakboekenpolitie

MISDRIJF VAN DE MAAND
AMBTSDWANG (art. 179 Sr)
VERZET/WEDERSPANNIGHEID (art. 180 Sr)
GEKWALIFICEERDE AMBTSDWANG (art. 181 Sr)
Afkomstig uit:
Auteur:
Uitgever:
ISBN:
Zakboek Strafrecht voor de Politie 6.4 t/m 6.6
M.G.M. Hoekendijk
Kluwer
978 90 13 123845 (Paperback)
Zoals gepubliceerd op www.zakboekenpolitie.com (april 2015)
LET OP:
1. Oude misdrijven van de maand worden niet gearchiveerd, zie het Zakboek Strafrecht voor de Politie (waarin alle gepubliceerde misdrijven en
veel meer zijn terug te vinden)
2. Tip van de week, misdrijf van de maand én de nieuwsmail nu ook gratis
via www.twitter.com/zakboeken (en dus bijv. via uw mobiele telefoon of
tablet).
Ambtsdwang (art. 179 Sr)
Hij die door geweld of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid
een ambtenaar dwingt tot het volvoeren van een ambtsverrichting of het
nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de 4e categorie.
Algemeen:
- zie voor het onderscheid met art. 180 (wederspannigheid) de bespreking
van art. 180 Sr;
- de dader moet zich bewust zijn geweest dat de ambtenaar als zodanig zou
1
handelen of nalaten en dat dit zou betreffen een ambtsverrichting;
- onder ambtsverrichting worden alle handelingen verstaan waartoe de functie gelegenheid geeft;
- het beletten van een onrechtmatige ambtsverrichting is dus gelet op de
wettekst niet strafbaar. Wel zou onder omstandigheden art. 284 Sr (het algemene dwangartikel) of art. 300 e.v. Sr (mishandeling) van toepassing
kunnen zijn (waarbij uiteraard wel goed naar mogelijke strafuitsluitingsgronden gekeken moet worden);
- zie voor strafverzwaringen art. 181 Sr (bijv. bij enig letsel als gevolg).
Dwingen: ‘veronderstelt dat iemand zonder het dwangmiddel dat op hem is
toegepast niet zou hebben gehandeld of nagelaten, althans niet op het ogenblik
waarop en in de omstandigheden waarin hij thans gehandeld of niet gehandeld
2
heeft’.
Nalaten:
3
- kan slechts een nog niet aangevangen ambtsverrichting betreffen, zie
anders art. 180 Sr (wederspannigheid) of art. 184 Sr (niet voldoen aan
1
.
.
3
.
2
Remmelink, aant. 2.
Remmelink, aant. 1.
HR, NJ 1978/597 en Remmelink aant. 4 onder verwijzing naar HR 2 juni 1905, W
8255.
-
ambtelijk bevel);
kan ook het vertragen (van een nog niet aangevangen ambtsverrichting)
4
omvatten.
Ambtenaar: zie de bespreking van art. 84 Sr en art. 178a Sr (gelijkstelling
ambtenaren).
Geweld: zie de bespreking van art. 81 en 180 Sr.
Feitelijkheid: zie de bespreking van art. 242 Sr.
Wederspannigheid (art. 180 Sr)
Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen
personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de 3e categorie.
Algemeen:
5
- verschil tussen art. 179 en 180 Sr:
• in art. 179 wordt strafbaar gesteld de dwang tot het verrichten of nalaten van handelingen, in art. 180 Sr verzet tegen (MH: handelende)
ambtenaren;
• onderscheid kan worden gemaakt tussen de ambtenaar die initiatief
neemt (= art. 180 Sr) en de ambtenaar die zich jegens de aanvaller lijdelijk gedraagt (= art. 179 Sr);
• ‘er kan ook een soort driehoeksverhouding bestaan. Wanneer A gearresteerd wordt, en B zich tegen de arrestatie verzet, gaat toch het initiatief van de ambtenaar uit, al trad hij niet tegen B op’;
• ‘zolang de ambtenaar niet handelend is opgetreden is er ambtsdwang.
Wanneer hij een positieve handeling heeft aangevangen en de dwang
zich direct of indirect tegen die handeling richt is er verzet. (…). Art. 179
sluit dus verzet tegen aangevangen handelingen uit. Deed het dit niet,
dan zou art. 180 naast art. 179 geen reden van bestaan hebben. Ook
de woorden van art. 180 wijzen op hetzelfde onderscheid: een ambtenaar is niet werkzaam in de uitoefening van zijn bediening wanneer hij
niets doet en er ook niets van hem gevergd wordt en kan geen personen tot bijstand aanspreken wanneer hij niet iets verricht, waarbij bijstand nodig is’;
• ‘onder de werkzaamheid van de ambtenaar voor de toepassing van art.
180 is niet te begrijpen het uiten van zijn voornemen tot het verrichten
van een ambtshandeling. Het tegengaan van de uitvoering van dit
voornemen is echter dwang of poging tot dwang tot het nalaten van een
ambtsverrichting, en valt dus in werkelijkheid onder art. 179. Evenmin
als het enkel uiting geven aan een voornemen is het geven van een
bevel al een ambtshandeling is waartegen verzet gepleegd kan worden’;
- het tenietdoen van een voltooide ambtshandeling valt niet onder dit
6
artikel , mogelijk wel onder mishandeling, bedreiging, vernieling of ambtsdwang (zie de wettekst van art. 179 Sr: volvoeren nieuwe ambtsverrichting). Verzet tegen een voltooide aanhouding is dus niet strafbaar, wel bijv.
het verzet tegen het op die aanhouding volgende overbrengen naar een po4
.
.
6
.
5
Remmelink, aant. 7.
Remmelink, aant. 1.
HR, NJ 1927, p. 72.
7
litiebureau ter voorgeleiding aan een hulpOvJ. Tijdig, juist en volledig verwerken in het pv dus!
zie voor strafverzwarende omstandigheden art. 181 en 182 Sr;
zie voor de legitimatieplicht van een opsp. ambt. maar ook voor het niet
mogen aanhouden voor ‘noh’-vonnissen het zakboek HulpOvJ of Opsp.
ambt. (paragrafen 'legitimatieplicht ambtenaar' en ‘aanhouden’).
-
Geweld of bedreiging met geweld:
- zie voor ‘geweld’ ook de bespreking van art. 81 Sr;
- geweld dient ruim opgevat te worden. Hieronder valt ook ‘rukken en trekken’ tegenovergesteld aan de richting waarin de betreffende ambtenaar de
8
aangehouden verdachte trachtte te brengen. (MH: dit betekent overigens
nog niet dat het OM dit soort wederspannigheid te allen tijde zal vervolgen.
Ik kan me uit mijn politietijd nog herinneren dat we tot op zekere hoogte ‘ingeënt’ waren en dus niet voor ieder verzet pv opmaakten. Ook bijv. niet als
de verdachte door de gevolgen van zijn eigen wederspannigheid getroffen
was);
- ook het trekken aan een arrestant is het plegen van geweld. Geschiedt dit
in een andere richting dan die, waarin de ambtenaar de arrestant tracht te
brengen, dan is het geweld rechtstreeks tegen de persoon van de ambte9
naar gericht;
- het enkele zich vastklampen aan een hekwerk kan niet worden beschouwd
10
als geweld in de zin van art. 180 Sr.
Verzet: is het weerstreven van de ondernomen ambtshandeling
12
opzet.
11
en omvat
Ambtenaar: zie de bespreking van art. 84 Sr.
Rechtmatige uitoefening van zijn bediening:
- van een rechtmatige uitoefening van hun bediening zal in beginsel sprake
zijn wanneer opsporingsambtenaren uitvoering geven aan een hen toekomende in een wettelijke bepaling neergelegde bevoegdheid. In de betreffende zaak had de rechter vastgesteld dat de verdachte gesignaleerd stond
voor toepassing van het dwangmiddel gijzeling en dat deze signalering voldoende wettelijke grondslag vormde voor verdachtes aanhouding, zodat die
aanhouding reeds daarom rechtmatig was. Daaraan deed niet af dat de
verbalisanten van die grondslag (bevoegdheid) ten tijde van de aanhouding
13
mogelijkerwijs niet op de hoogte waren. De PG merkt in diens conclusie
nog op dat verbalisanten niet 'maar raak kunnen handelen en maar moeten
hopen dat hun handelen grondslag vindt in de wet en evenmin dat wel achterwege kan blijven de verdachte van de grondslag van de aanwending van
een bevoegdheid op de hoogte te stellen. Wel is het zo dat voor handelen
in de rechtmatige uitoefening van de bediening niet behoeft te worden vastgesteld dat de verbalisanten de grondslag van hun bevoegdheid tot handelen kenden en/of dat de verdachte daarvan op de hoogte is gesteld. Het
kan zo zijn dat verbalisanten zich vergissen in de grondslag van hun be7
.
8
.
.
9
10
.
.
12
.
13
.
11
Remmelink aant. 2 en T&C, aant. 11, onder verwijzing naar HR, NJ 1987/888 (het
door verdachte slaan van een opsp. ambt. nadat de verdachte ter overbrenging
naar het politiebureau in het dienstvoertuig was geplaatst).
HR, NJ 1932, p. 665.
HR, NJ 1932, p. 665, zie ook Remmelink aant. 9.
HR 16-03-04, LJN AO5634.
HR, NJ 1930, p. 692.
Remmelink, aant. 5.
HR 08-04-14, ECLI:NL:HR:2014:852. Zie over het ‘vergissen in de grondslag van
de bevoegdheid’ uitgebreid het zakboek HulpOvJ of Opsp. ambt., par. 3.1.
voegdheid maar toch wel over die bevoegdheid beschikken zij het op an14
dere grondslag. Aan de rechtmatigheid van hun optreden doet dat niet af.
“In de rechtmatige uitoefening van de bediening” is een objectief bestanddeel waarvan de invulling door de wetgever niet afhankelijk is gesteld van
de wetenschap van de optredende opsporingsambtenaren noch van het15
geen daarvan aan de verdachte is medegedeeld';
'bij het antwoord op de vraag of de ambtenaar werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van de bediening heeft als uitgangspunt te gelden dat de
politieambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de
aanhouding van een verdachte werkzaam is in de rechtmatige uitoefening
16
van zijn bediening als bedoeld in art. 180 Sr. Bij de beoordeling of zich
omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van
de bediening niet rechtmatig is, kan de strafrechter de noodzaak en proportionaliteit van het desbetreffende overheidsoptreden betrekken'. De enkele
omstandigheid dat de Nationale ombudsman in een vergelijkbare zaak tot
de conclusie is gekomen dat in die bewuste zaak het aanleggen van de
handboeien niet behoorlijk was omdat "geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangetoond die het aanleggen van de handboeien (...) op zich
17
zouden kunnen rechtvaardigen, maakte dit niet anders';
‘als uitgangspunt heeft (…) te gelden dat de ambtenaar die uitvoering geeft
aan een opdracht die hem is verstrekt door een tot het geven van die opdracht bevoegde meerdere, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening zoals bedoeld in art. 180 Sr (MH: behoudens bijzondere omstandigheden). Ook indien achteraf zou komen vast te staan dat het door
de OvJ gegeven bevel tot aanhouding buiten heterdaad niet op goede
gronden is gegeven en mitsdien de aanhouding van de verdachte mogelijkerwijs niet rechtmatig zou moeten worden geacht, neemt dit niet weg dat
de ambtenaren die aan een dergelijk bevel gevolg hebben gegeven, in beginsel hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening
18
in de zin van art. 180 Sr’;
de dader moet de bediening van de ambtenaar kennen. Een politieambte19
naar kan daartoe volstaan met zich als zodanig bekend te maken. Als de
politieambtenaar in uniform is gekleed dan is dat uiteraard niet nodig. Let
nog op dat de ambtsinstructie vereist dat de (politie)ambtenaar zich bij
diens optreden in uniform op verzoek daartoe dient te legitimeren. Treedt
de (politie)ambtenaar in burger op dan dient hij zich ongevraagd te legitimeren, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken (art. 2 Ambtsinstructie);
het is niet nodig dat de dader weet dat de ambtenaar zijn bediening rechtmatig uitoefent (zie ook 1.12). Dwaling hierover maakt de verdachte niet
20
straffeloos;
niet alles wat een ambtenaar verricht valt onder de uitoefening van zijn
bediening. De werkzaamheden moeten hem bij of krachtens de wet zijn
21
opgedragen;
aanhouding en voorgeleiding door een politieambtenaar is slechts rechtma-
-
-
-
-
-
14
.
15
.
.
17
.
16
18
.
.
19
20
.
.
21
Zie over vergissen in de grondslag van de bevoegdheid uitgebreid het zakboek
HulpOvJ of Opsp. ambt. 3.1.
Conclusie PG 11-02-14, ECLI:NL:PHR:2014:255.
Vlg. HR 29-09-09, ECLI:NL:HR:2009:BJ2808 (MH: zie hierna).
HR 07-10-14, ECLI:NL:HR:2014:2919 (met noot Schalken in NJ 2014/529). Zie
ook hof Arnhem-Leeuwarden 06-06-14, ECLI:NL:GHARL:2014:4626 (binnentreden op basis van info en middels aanhoudingseenheid niet redelijkerwijs vereist).
HR 29-09-09, LJN BJ2808 en BJ2795.
HR, NJ 1933, 467. Zie ook Rb Zutphen 08-11-06, LJN AZ3336 (aanhouding door
in burger geklede opsp. ambt.).
HR 27-02-1888, W 5526 en NJ 1940/113.
HR 23-03-1903, W 7907.
-
-
-
-
-
-
-
-
22
.
.
24
.
23
25
.
.
27
.
28
.
29
.
30
.
26
tig onder de omstandigheden van art. 53 en 54 Sv. Voor een veroordeling
22
wegens art. 180 Sr moeten deze omstandigheden worden bewezen;
de rechtmatige uitoefening kan ontbreken als de politieambtenaar is beledigd 'in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening' nadat deze de woning van de verdachte was binnengetreden zonder te beschikken over de
23
daartoe vereiste machtiging;
de rechtmatigheid van het optreden van een politieambtenaar ter handhaving van de openbare orde (art. 3 Politiewet 2012, voorheen art. 2 Politiewet 1993) hangt er mede van af of het door de omstandigheden naar rede24
lijk inzicht wordt vereist. Zie voor een omvangrijke bespreking van politieoptreden op basis van art. 3 Politiewet 2012 het zakboek HulpOvJ of Opsp.
ambt. en de bespreking van art. 184 Sr;
tot de rechtmatige bediening van de politie behoort niet alleen het opsporen
en constateren van overtredingen van strafbepalingen, doch ook het door
gepaste middelen verzekeren van de naleving ervan door de overtreding te
25
doen ophouden; LET OP: op basis van 3 Politiewet 2012 (voorheen art. 2
Politiewet 1993) mag géén inbreuk gemaakt worden op art. 12 Grondwet
en art. 8 EVRM (woon/huisrecht) en mag er dus op basis van die artikelen
26
niet ontruimd worden bij kraken. Zie uitgebreid 4.14 (kraken);
in politiedienst surveillerende agenten zijn als zodanig in de rechtmatige
27
uitoefening van hun bediening (MH: maar hebben dus op grond van dit arrest nog geen bevoegdheid tot het toepassen van een dwangmiddel);
uit het pv dient duidelijk te blijken waaruit de rechtmatige bediening bestond, waarop die gebaseerd was (bijv. aanhouding op heterdaad van een
verdachte, overbrenging van een aangehouden verdachte naar een politiebureau ter voorgeleiding aan de hulpOvJ, hulpverlening aan iemand die dat
behoeft, uitschrijven van een bekeuring, handhaving van de rechtsorde (art.
3 Politiewet 2012), enz.);
voor alle duidelijkheid: als achteraf blijkt dat de betreffende opsp. ambt. niet
werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, dan is het
28
verzet gericht tegen die opsp. ambt. weliswaar niet strafbaar, maar kan
dat niet strafbare verzet mogelijk wel strafbaar zijn als mishandeling en/of
belediging (waarbij uiteraard wel goed naar mogelijke strafuitsluitingsgronden gekeken moet worden);
niet-voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (bijv.
buitensporig geweld bij de aanhouding) kan aan de bewezenverklaring
van ‘rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ in de weg staan en dan lei29
den tot vrijspraak. Zie over proportionaliteit en subsidiariteit en geweldtoepassing door de politie het zakboek HulpOvJ of Opsp. ambt.;
van ‘rechtmatige uitoefening van de bediening’ kan ook sprake zijn en blijven als achteraf blijkt dat het strafbare feit waarvan verdachte ten tijde
van de aanhouding terecht verdacht werd en ter zake waarvan hij werd
aangehouden toch niet door hem gepleegd is: wederspannigheid tegen
30
die verrichte aanhouding blijft dan dus strafbaar. Een verdenking wordt
niet met terugwerkende kracht onrechtmatig als achteraf blijkt dat de politie
zich heeft vergist over het redelijk vermoeden of de strafbaarheid. De beHR, NJ 1941/207 en NJ 1941/840.
HR 26-11-13, ECLI:NL:HR:2013:1423 (met noot Schalken in NJ 2014/121).
HR, NJ 1962/86 (Zeijense Nachtbraker), HR 09-05-95, DD 1995/333 (beiden ook
besproken in voornoemde conclusie) en NJ 1977/288 (rode vlagarrest).
HR, NJ 1964/205, zie ook NJ 1917, p. 467.
HR 09-10-09, LJN BJ1254 (met noot Mevis in NJ 2010/213).
HR, NJ 1932, p. 1270 en NJ 1930, p. 33.
Zie bijv. hof Arnhem-Leeuwarden 25-10-13, ECLI:NL:GHARL:2013:8642.
HR 09-10-12, LJN BX5513.
HR 29-01-08, LJN BC2332 (met name conclusie AG, onder verwijzing naar HR,
NJ 1987/851).
oordeling van de vraag of er sprake is van een redelijk vermoeden van
schuld dient volgens de HR te geschieden aan de hand van de op het moment van de verdenking bekende feiten en omstandigheden (wederspan31
nigheid dus strafbaar);
aan de rechtmatigheid van de aanhouding (en dus aan de rechtmatigheid
van de uitoefening van de bediening) staat niet in de weg 'dat het opsporingsonderzoek naar het op heterdaad ontdekte feit, achteraf bezien, onvolledig of gebrekkig is geweest, zoals een redelijk vermoeden van schuld aan
een strafbaar feit ook kan hebben bestaan indien bij nader onderzoek
mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan
32
of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit oplevert'.
-
Personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn ver33
zoek bijstand verlenen:
- niet vereist is dat de bijstand in verband staat met een gepleegd of te verwachten verzet of bestaat uit het overmeesteren van de wederspannige.
Voldoende is dat de bijstand wordt verleend bij de ambtshandeling waartegen het verzet zich richt;
- zie voor een wettelijke verplichting art. 446 Sr: ‘hij die, bij het bestaan van
gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of bij ontdekking van een misdrijf op heterdaad, het hulpbetoon weigert dat de
openbare macht van hem vordert en waartoe hij, zonder zich aan dadelijk
gevaar bloot te stellen, in staat is, wordt gestraft met een geldboete van de
eerste categorie’. Een politieambtenaar die een persoon aanhoudt die tegenstribbelt, kan, door art. 446 Sr gesteund, hulp vorderen. Slaat de arrestant daarentegen om zich heen, dan zal dat waarschijnlijk niet mogelijk
34
zijn.
- voor bijstand op verzoek behoeft geen wettelijke verplichting te bestaan.
Een verzoek volstaat. Het verzoek moet wel zijn uitgegaan van de ambtenaar, niet van anderen. ‘Zij die spontaan hulp verlenen (dat wil zeggen
zonder dat er enig teken van de ambtenaar aan is voorafgegaan dat als
een verzoek moet worden uitgelegd) vallen buiten de bescherming van deze bepaling’.
Gekwalificeerde ambtsdwang of wederspannigheid (art. 181 Sr)
De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 179 en 180 omschreven
worden gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de 4e
categorie, indien het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel tengevolge hebben;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden of
geldboete van de 5e categorie, indien zij zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de
5e categorie, indien zij de dood tengevolge hebben.
Algemeen:
- het strafverzwarende gevolg (letsel/dood) moet uiteraard de persoon betreffen tegen wie het verzet gericht is;
- zie voor zwaar lichamelijk letsel de bespreking van art. 82 Sr;
35
- onder lichamelijk letsel valt niet enkel pijn (wel letsel zonder pijn).
31
.
32
.
.
34
.
35
.
33
HR, NJ 1987/851, NJ 1992/819 en NJ 1993/307. Zie ook HR 29-01-08, LJN
BC2332.
HR 25-03-14, ECLI:NL:HR:2014:709.
Remmelink, aant. 8.
T&C, aant. 6b.
HR, NJ 1916, p. 481.
Verbod taakstraf (werkstraf/leerstraf) bij overtreding van art. 181 Sr: van
belang is art. 22b Sr.
1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf
van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a,
248b, 248c en 250.
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een
misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van art.
22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel
wordt opgelegd.
Medeplegen ambtsdw./wedersp. (met letsel/ de dood) (art. 182 Sr)
1. De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 179 en 180 omschreven, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de 4e categorie.
2. De schuldige wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden
of geldboete van de 5e categorie, indien het door hem gepleegde
misdrijf of de daarbij door hem gepleegde feitelijkheden enig lichamelijk letsel tengevolge hebben;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de 5e categorie, indien zij zwaar lichamelijk letsel tengevolge hebben;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de 5e categorie, indien zij de dood tengevolge hebben.
Algemeen: het strafverzwarende gevolg (letsel/dood) moet uiteraard de persoon betreffen tegen wie het verzet gericht is.
Verenigde krachten:
- bewuste samenwerking van tenminste 2 plegers;
- de samenwerking en het opzet hoeven zich voor strafbaarheid conform dit
artikel niet te richten op de gevolgen (letsel of dood).
Zwaar lichamelijk letsel: zie de bespreking van art. 82 Sr.