`Het gaat om de patiënt

interview
interview
Prof. dr. J.H.
(Jan Harm)
Zwaveling,
Máxima Medisch
Centrum
‘Het gaat
om de
patiënt
die
om de
kwaal
heen
zit’
tekst: Ria Kerstens | foto’s: Jeroen Broekmans
094
095
interview
interview
J
an Harm Zwaveling heeft net een vurige
vergadering achter de rug. ‘Cijfergegoochel’ noemt hij het. De Excel-sheets met
bedragen staan nog open op zijn computerscherm. Hij studeerde niet voor bestuurder,
en had ook niet de ambitie er ooit een te
worden. „Ik ben een dokter die laat geroepen
is tot het bestuur, en vervolgens voorzitter
werd.” Vroeger had hij een enorme hekel aan
besturen. „Als arts weet je dingen die een
ander niet weet. Je kunt iets wat een ander
niet kan. Dat is duidelijk. Als bestuurder is
dat veel lastiger om aan te geven; het zijn
onvergelijkbare grootheden.”
In zijn tijd in het universiteitsziekenhuis in
Maastricht kwam hij in overleg met het Máxima om te bezien of ze wat nauwer konden samenwerken. Zwaveling voelde toen al meteen
een klik met het Máxima. „Later bleek er een
vacature te zijn in de Raad van Bestuur, en
in Maastricht zat mijn taak er zo goed als op.
Als intensive care-arts had ik een aantal losse
IC-afdelingen bij elkaar gebracht en compleet
ingericht, inclusief personeel. Als je iets goed
opbouwt, kunnen ze ook snel weer zonder
jou. Dus solliciteerde ik bij het Máxima. En
tussen al die grijze pakken kozen ze mij.”
Jan-Harm Zwaveling is sinds
2010 lid en sinds juli 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur
van het Máxima Medisch Centrum. Voorheen hoofd van de
afdeling Intensive Care, hoogleraar intensive care en voorzitter van het stafconvent bij
het universiteitsziekenhuis in
Maastricht. Eerder hoogleraar
bij het Academisch Ziekenhuis
in Groningen.
Zoon uit een artsengezin: pa
chirurg, moeder verpleegkundige. „Bij ons thuis gingen de
gesprekken altijd over het ziekenhuis, en de gezondheidszorg. Als klein kind zat ik vaak
in het ziekenhuis. Dan liep mijn
vader visites, en bleef ik bij de
zusters. Als pa tussen de middag wel eens thuiskwam in zijn
witte pak, rook hij naar jodium.”
In Zwavelings eigen gezin is het
niet veel anders: zijn vrouw is
ook arts en zijn oudste dochter
wordt internist.
096
Wat was de klik?
„Je kiest voor een organisatie die je niet tot in
de haarwortels kent. Nu ook nog niet, maar
toen zeker niet. Ik heb me daar niet in vergist;
dit is een niet-vechtziekenhuis. Hier gaat geen
energie zitten in strijd, en dat is heel prettig.
Dit is een hartelijk ziekenhuis waar we netjes
met elkaar omgaan en waar geen heel grote
controverses zitten, of partijen die elkaar naar
het leven staan. Iedereen is goed gemotiveerd
om het nog beter te maken dan het al is. Dat
is een prettige leef- en werkomgeving.”
Maar nu al jaren geen arts meer...
„Mensen kijken mij wel eens met grote ogen
aan, en vragen dan: ‘Mis je de kliniek niet?’
Alsof ik een familielid heb verloren; gecondoleerd dat je nu in het bestuur zit. Ik had tot
mijn 65e arts kunnen blijven, maar ik doe nu
andere dingen die ik ook heel leuk vind; die
niet saai, abstract of bureau-tijgerig zijn. Ja, ik
mis het fysieke, het rechtstreekse contact met
mensen. Iemand aanraken, is voor een bestuurder niet heel verstandig, maar als dokter
zit je natuurlijk heel vaak aan zieke patiënten.
Je onderzoekt ze, maar je hebt ze ook vast, je
troost ze. Arts zijn is best een fysiek vak. Dat
vond ik zeker niet het naarste onderdeel. Dat
element is nu weg. Mijn vader is een bevlogen arts, mijn vrouw en dochter ook. Ik koos
het vak uit idealisme, nooit om bestuurder te
worden. En dan gebeurt dat toch. Mijn vrouw
vindt het wel jammer, want zij vindt een echte
dokter, geloof ik, relevanter dan een bestuurder. Rechtstreekser van waarde. Maar een
bestuurder kan ook heel goede dingen doen
voor patiënten. Dat houdt me met plezier bij
het werk.”
Welke bevlogenheid als arts neemt u
mee in het bestuurlijke?
„Ik zou bijna zeggen: alles. Ik zie in die zin
het bestuur ook als instrumenteel. Ik ken het
proces waar het om gaat en kan me goed verplaatsen in hoe patiënten zich voelen als ze in
een ziekenhuis komen. Ik weet hoe dat is.”
Bent u zelf ooit patiënt in een ziekenhuis geweest?
„Ik ben heel ziek geweest, en mijn vrouw is
nog niet zo heel lang geleden ook heel ziek
geweest. Ik ken de impact die het heeft als de
zorg niet optimaal is. Terwijl al die mensen
erg hun best deden en we het helemaal niet
slecht getroffen hadden. Vroeger wilde ik
nooit geloven wat er allemaal mis ging. Maar
er gaat veel mis, met name omdat er zoveel
schijven zijn waarover alles loopt. Een ziek
mens is kwetsbaar, en dan moet je heel erg
je best doen. Dan kun je ook veel betekenen.
Daarom is het ook zo’n relevant vak. Maar je
kunt ook verschrikkelijk falen. Het gaat om
iets belangrijks. We praatten deze middag
in de vergadering over allemaal afgeleide
dingen; vooral over geld. Uiteindelijk gaat het
over echt iets heel belangrijks. Iemand die
ziek is, en zich zorgen maakt, of iemand die
zich zorgen maakt over zijn kind of geliefde.
Die moet je zo goed mogelijk helpen met je
kennis, maar ook met je persoonlijkheid en
je invoelingsvermogen. Dat is zo intrinsiek
de moeite waard. Daar kan ik iedere dag nog
enthousiast over worden.”
Hoe ziek was u?
„Ik had tuberculose. Ouderwetse tering;
opgelopen van een patiënt. Ik viel af, maar
hoestte niet. Uiteindelijk werd ik in het
ziekenhuis opgenomen waar ze dachten dat
ik een kwaadaardige ziekte had. Nadat ze een
stukje uit mijn long haalden, bleek het TB te
zijn. Vroeger ging je daar dood aan, maar ik
kon daar van genezen. Ik kan me herinneren
dat ik in het ziekenhuis in Leiden liggend
werd vervoerd naar een afdeling waar ze dat
onderzoek deden. Dan lig je op je rug in een
bed, en zie je het ene na het andere plafond.
Of dat je een hele dag op je kamer naar zo’n
lampfitting moet kijken. Dat realiseer je je
pas als je er ligt. Ziek zijn, helpt dokters en
verpleegkundigen.”
Welk effect hadden uw eigen ervaringen als patiënt?
„Je wordt kritischer. Als je arts bent, ben je
lid van een soort gilde. Je bent trots om daar
bij te horen. Ik dacht dat dokters niet zoveel
fouten maken, maar nu kijk ik daar wat
kritischer naar. Dat heeft invloed gehad; het
doet me nog meer beseffen wat een ziekenhuis moet doen en wat het vooral niet fout
moet doen.”
Er staat een quote van Oscar Wilde
op een door u geschreven notitie
over kwaliteit van zorg: ‘A cynic is a
man who knows the price of everything, and the value of nothing’
„Als je het heel plat wil zeggen, rekent de
zorgverzekeraar nu uit wat een behandeling
mag kosten. Dat is verstandig, maar goedkoper is niet altijd beter. Je weet misschien de
prijs van iets, maar nog niet de waarde.”
In hoeverre houdt een ziekenhuis
zich met die waarden bezig? Een arts
zweert een eed om te genezen, maar
is dat altijd even zinvol?
„Ik ben 59 en werk vanaf mijn 29e als specialist. Ik begon ooit als verpleeghulp op de
hartbewaking in Leiden na een mislukte studie. Daar ging een man met hartritmestoornissen bijna dood. Hij werd gereanimeerd,
maar riep dat hij dat niet wilde. Dat heeft
diepe indruk op me gemaakt. Tegenwoordig
willen we iemand niet meer in leven houden
tot iedere prijs. In dit ziekenhuis besteden we
veel aandacht aan palliatieve zorg. We hebben
sinds kort zelfs een speciale palliatieve poli
waarin we nauw samenwerken met de huisarts. Als mensen niet meer kunnen genezen,
moeten we ze zo goed mogelijk begeleiden.
Maar die discussie is hier ook: wat bied je
nog wel, wat bied je niet? Daar zijn eigenlijk
geen regels voor. Maar we zijn met z’n allen
opgeschoven naar de iets verstandigere kant
waarbij we ons afvragen of het allemaal wel
zo lang door moet gaan. Dat gaat in overleg
097
interview
met patiënten. Die gesprekken worden as we
speak ergens in dit ziekenhuis gevoerd.”
Maar het ziekenhuis is een bedrijf,
iedere behandeling levert geld op.
„Ja, maar een slecht bedrijf. We maken weinig
winst, ik zou er geen aandelen in nemen.
Bovendien, de zorgverzekeraars zorgen voor
plafonds; er is een max aan vergoedingen.
Ik moet mevrouw Schippers nageven dat
de aftopping van de explosieve groei zo wel
wordt bereikt. Dus er is meer controle over
het ongebreideld meer behandelen dan er
voorheen was.”
En er kan steeds meer…
advertentie
„Ja, we werken samen met onder andere de
TU/e en Philips; daardoor komen er steeds
meer oplossingen waardoor we langer leven.
Maar ook meer onderzoeken en behandelingen thuis door wearables. Of dat automatisch ook goedkoper wordt, moeten we nog
bekijken. Het moet beheersbaar en betaalbaar
zijn, want er moet wel iemand naar die data
kijken.
Daarnaast wordt er meer zorg verplaatst naar
de eerste lijn, de huisarts; sommige patiënten hoeven helemaal niet in het ziekenhuis
behandeld te worden. Dat zal in de toekomst
alleen maar meer worden. Wij geloven in die
ontwikkeling en zoeken de samenwerking
met de eerste lijn actief op.”
Wie bepaalt of nieuwe ontwikkelingen worden ingevoerd?
„Het is onmogelijk om iets niet te gaan
gebruiken als het er is. Je kunt niet on-uitvinden. Als je iets bedenkt dat werkelijk helpt,
vindt het vroeg of laat zijn toepassing. Daarmee kan de zorg weer duurder zijn geworden.
Dus dan moet je weer meer geld verdienen
door het efficiënter maken van je ziekenhuis.
En die zijn al een stuk efficiënter dan een
paar jaar geleden. Best ingewikkeld, want in
een ziekenhuis hebben medewerkers toch al
het idee dat je aan het drukken bent, bijvoorbeeld op het aantal medewerkers. Geen enkel
ziekenhuis zit ruim in zijn verpleging, het is
snoeien, snoeien, snoeien.”
Dat kan toch zo niet aan de gang
blijven?
„Nee, er is ergens een lijn die gaat over
behoud van kwaliteit, en op een gegeven moment komt er een punt van kwaliteitsverlies.”
098
Moet het zover komen?
„Nou, dat denk ik wel ja. We doen het ook
met de thuiszorg. Ik geloof niet dat iemand
met droge ogen kan vertellen dat het nu beter
wordt. Misschien is het met de ziekenhuizen
ook wel zo; we zijn het steeds verder aan het
afschaven. De zorgverzekeraar zegt rustig:
‘Doe er maar tien procent af ’. Maar bij tien
procent minder inkomsten voor een ziekenhuis is het praktisch failliet. Dat kunnen wij
niet, een ziekenhuis maakt gemiddeld zo’n
drie procent winst als het meezit.”
Wat is het speerpunt voor het
Máxima in de toekomst?
„Er is heel veel kanker en er zal nog meer
kanker komen. Vroeger ging je er steevast
aan dood. Nu zijn er veel mensen die niet
genezen, maar er wel lang mee leven; het is
een chronische ziekte aan het worden. Hoe
houd je deze mensen zo goed mogelijk aan
het werk? Hoe houd je ze actief en ‘gezond’?
Dat worden hele belangrijke thema’s. We
hebben een lange historie van sportfysiologen. Het is interessant wat de resultaten voor
de topsport voor gewone patiënten kunnen
betekenen. We investeren in dat soort trainingsprogramma’s; dat zijn samenwerkingen
tussen een sportfysioloog, een cardioloog en
een psycholoog. Door deze programma’s gaan
mensen zich beter voelen en dat is belangrijk
naast oncologische zorg.
We zijn sinds kort gestart met medisch
centrum Flow, specifiek gericht op revalidatie en preventie. Flow staat voor fitheid,
leefstijl, ontwikkeling en wetenschap, en
biedt en ontwikkelt innovatieve programma’s
om de kwaliteit van leven van chronisch
zieken te vergroten, en ziekenhuisopnames
te voorkomen. Vroeger werd vaak alleen de
kwaal behandeld. Dan vergaten we de patiënt
die om die kwaal heen zat. Nu proberen we
dat wat holistischer te zien. Je wilt als mens
gezien worden en niet als een ding; dat heeft
misschien toch ook wat met mijn eigen ervaring te maken.”
Wat is er veranderd bij het Máxima
met u aan het roer?
„We hebben gereorganiseerd, het is eenvoudiger geworden. De gelaagde bestuursstructuur
is er tussenuit gesneden, waardoor voeten en
het hoofd weer iets dichter bij elkaar staan. Er
is onder de Raad van Bestuur een nieuwe laag
bestuurders gekomen, allemaal van ‘buiten’.
Deze mensen zoeken elkaar op en komen
zelf met oplossingen en initiatieven. We zijn
tien jaar na de fusie van het Jozef en het Diac.
In die jaren hebben we gebouwd aan een
coherente organisatie. Er is iets aan de structuur en cultuur veranderd. Daar zijn we nog
helemaal niet mee klaar.”
Wat is er veranderd aan de cultuur?
„We denken meer ziekenhuisbreed. We zijn
goed voor de patiënten, daar is niet zo gek
veel aan te verbeteren. Maar door breder denken zijn we meer eenheid geworden. Ik geloof
dat medewerkers het prettig vinden als ze
weten waar het heen gaat; een ziekenhuis met
een visie kan ze een gevoel van trots geven.
We hebben net een onderzoek gedaan onder
1500 (bijna de helft van de) medewerkers.
Het gros heeft niet echt een idee van de visie
dus ik denk dat we dat we dat tot nu toe niet
voldoende hebben gecommuniceerd. Daar
zijn we nu druk mee bezig.”
Is er een plan?
„De visie is er, het plan ook. Visie: de wereld
verandert en wij gaan daar in mee. Goede
huisartsen zijn belangrijk; zij kunnen goede
zorg leveren. In de toekomst loopt de zorg
voor een patiënt door de huisarts en door de
specialist in elkaar over. Je krijgt de arts die
je op dat moment nodig hebt in een collectief
en op een plek die je goed uitkomt. Dat is ons
idee van de toekomst, en dat is niet zo heel
ver weg meer. Vijf jaar denk ik. Veel verder
kan niemand denken.”
Komt u eigenlijk nog wel eens op de
werkvloer?
„Jazeker. Ik wil niet die meneer zijn die daar
op een kamertje zit, die ze nooit zien en
waarvan ze zich afvragen: ‘Wat doet hij nou
eigenlijk?’ Ik doe mijn best om zichtbaar te
zijn. Daarom werk ik eens per maand mee
in de zorg op verpleegkundig niveau. Gertie
(zijn secretaresse) regelt dat allemaal. Dan
trek ik zo’n wit pak aan, en dan help ik een
halve dag of paar uur.
Soms maak ik bedden op of was ik patiënten,
en praat ik met mensen. Dan hoor ik wat ze
van het ziekenhuis vinden.
Ik vind het interessant en het houdt mij
gemotiveerd. Bovendien is er dan contact met
verpleegkundigen die mij vertellen wat zij op
hun hart hebben. Sommige grijpen de kans
aan om te vertellen wat er niet deugt. Dat is
ook heel waardevol.”
099