DATARETENTIE - ALLES OF NIETS?

NEDERLANDS JURISTENBLAD
DATARETENTIE ALLES OF NIETS?
• Het schooladvies: bindend of niet?
• Toezicht op vrijheidsbeneming
• Het CBb en de digitale taxioorlog
• Meer over uitingsvrijheid en
religiekritiek
P. 737-800 JAARGANG 90 27 MAART 2015
10311895
12
Zakboek Proces-verbaal en
Bewijsrecht: de 2015/2016
editie is nu verkrijgbaar!
Het zakboek is geschreven voor hulpOvJ’s
en andere opsporingsambtenaren tot wiens
takenpakket het maken en/of corrigeren van
pv’s behoort en bevat een praktijkgerichte
bespreking van o.m.:
toezicht en opsporing
eisen aan het pv
(waaronder bijzondere pv’s zoals aanvraag-pv’s
en voorgeleidings-pv’s)
dagvaarding,
bestanddelen
aangifte / klacht / slachtoffer /
benadeelde
verhoor verdachte / getuige /
deskundige
bewijsrecht en positie pv binnen
bewijsrecht
slachtoffer / benadeelde
beslag
processtukken
checklisten
verbetertips
Nieuwe onderwerpen:
Alternatieve scenario’s van de verdediging,
aanvragen bijzondere opsporingsbevoegdheden,
ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel, enz.
Verwerkt is de omvangrijke gewijzigde regelgeving
en jurisprudentie van de laatste jaren.
Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht is onderdeel van de serie
‘Zakboeken Politie’ en ook verkrijgbaar als e-book.
Bestellen? Ga naar kluwer.nl/politie
Auteurs:
mr. R.T.J. van Da
rtel en
mr. M.G.M. Hoek
endijk
Inhoud
Mr. Y. Buruma
Heimelijke sympathie voor
de jihad
Wetenschap 592
Mr. A.C. Diesfeldt
Mr. F.C.W. de Graaf
Dataretentie
Een kwestie van alles of niets?
Focus 593
Mr. R.Th.J. van ’t Zelfde
Het schooladvies
Wel of niet bindend voor de
middelbare school?
Wetenschap 594
739
aanslagen die in Europa
740
Prof. dr. M. Westerveld
Het CBb en ‘Der digitale
Taxi-Krieg’
Reacties 596-598
Prof. dr. M.L.L.V. Storme
Reactie op het essay van
Paul Cliteur
748
752
758
761
763
Prof. dr. P.B. Cliteur
Een naschrift op Storme en
Kaptein over Charlie Hebdo
599-612 Rechtspraak
613 Boeken
614-622 Tijdschriften
623-627 Wetgeving
628-632 Nieuws
633 Universitair nieuws
634 Personalia
635 Agenda
plaatsvonden heeft dat
• Het schooladvies: bindend of niet?
• Toezicht op vrijheidsbeneming
• Het CBb en de digitale taxioorlog
• Meer over uitingsvrijheid en
MINDER te maken met
religiekritiek
P. 737-800 JAARGANG 90 27 MAART 2015
12
IS dan met het vermogen
van ONZE westerse wereld
om NIEUWE inwoners van
761
Dr. H.J.R. Kaptein
Reactie op Paul Cliteur, ‘Vrijheid
van expressie na Charlie’
Rubrieken
NEDERLANDS JURISTENBLAD
DATARETENTIE ALLES OF NIETS?
de aantrekkingskracht van
Mr. dr. P. Jacobs
Prof. dr. A.M. van Kalmthout
Toezicht op vrijheidsbeneming
in Nederland
CAT in de zak?!
Opinie 595
Als er BEGRIP is voor de
764
777
778
789
794
797
799
799
10311895
Vooraf 591
zich te VERVREEMDEN
Pagina 739
Dataretentie is een kwestie van
ALLES OF NIETS: ofwel alle
gegevens worden opgeslagen
maar de TOEGANG ertoe
wordt beperkt en gecontroleerd,
of er worden GEEN gegevens
Pagina 747
opgeslagen
Volgt uit die toelichting juist
niet dat middelbare SCHOLEN
leerlingen NIET meer mogen
WEIGEREN indien een
dergelijke weigering louter is
gebaseerd op de EINDTOETS
Pagina 750
c.q. cito-score?
Het preventieve TOEZICHTMECHANISME op nationaal
niveau is daarmee gereduceerd
tot een VRIJBLIJVEND
overlegorgaan van instanties die
op enigerlei wijze betrokken zijn
bij het toezicht op plaatsen waar
mensen hun VRIJHEID is
Pagina 755
ONTNOMEN
Een fraaie illustratie van het feit
dat het ARBEIDSRECHT de
ontwikkelingen op de arbeidsmarkt maar ternauwernood
kan BIJHOUDEN en steeds
minder in staat lijkt een passend
antwoord te formuleren op de
arbeidsrechtelijke ISSUES van
Pagina 758
DEZE TIJD
Voor mij is Charlie Hebdo
helemaal GEEN ICOON van
Pagina 761
de persvrijheid
Het is het inzicht dat gebruik
van UITINGSVRIJHEID
ook weer niet boven alles gaat,
in een wereld waarin leven en
DOOD op het spel kunnen
staan door toedoen van
TERRORISTEN Pagina 762
De BELASTINGRECHTER is
niet gebonden aan een oordeel
van de STRAFRECHTER
over de bruikbaarheid van
BEWIJSMATERIAAL
Pagina 795
Omslag: © YAY Media AS / Alamy
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
memo
2 015
015
NU
INCLUSIEF
HANDIGE
APP!
Het Advocatenmemo 2015
Alle essentiële feiten en cijfers handzaam bij elkaar
Nu inclusief ADVapp: dé app voor advocaten
Bij aanschaf van het Advocatenmemo 2015 ontvangt u een toegangscode voor
ADVapp: een handige app voor smartphone of tablet.
‚ Adres- en telefoongegevens van alle advocaten
en gerechtsdeurwaarders in Nederland
‚ Alle info uit het Advocatenmemo
(o.a. indexeringscijfers, vrijstellingsdrempels,
alimentatienormen)
‚ Automatische updates
‚ Bel en mail uw collega’s direct
vanuit de app
‚ Raadpleeg ‘m zonder
internetverbinding
Ga voor meer informatie naar www.wolterskluwer.nl/advocatenmemo
ADVapp is beschikbaar in de App Store
(Apple) en in Google Play (Android).
Vooraf
591
Heimelijke sympathie voor de jihad
12
Het druilde een beetje toen mijn vriendin het
trapje van haar Amsterdamse portiekwoning
wilde beklimmen. In de beschutting zaten twee
Marokkaantjes giechelend een wietje te rollen. Ze waren
misschien 13, 14 jaar. Mijn vriendin vroeg of ze niet naar
school moesten en of hun ouders wel wisten wat ze zaten
te doen. De jongens keken haar met ongelovige ogen aan:
‘Bent u niet bang voor ons?’ Toen ze in de lach schoot en
vroeg of zij niet bang waren voor een grote blonde vrouw,
raakten ze aan de praat. Wat ze wilden worden? Daar hadden ze nooit over nagedacht, maar dat hoefde ook niet
want ze zouden toch geen werk krijgen.
Ik moest aan die jongetjes denken toen ik afgelopen
week hoorde van de antiradicaliseringsprogramma’s van
minister Bussemaker (onderwijs).
Ik moest ook aan Achraf denken die op zijn zeventiende omkwam in Raqqa, het centrum van het zelfverklaarde kalifaat. Wat bezielt zo’n jongen? Er zijn inmiddels
circa 20.000 foreign fighters uit ten minste 90 landen naar
Syrië vertrokken, van wie zo’n 3400 Europeanen. Dat bleek
bij een hearing in de Parlementaire Assemblee van de
Raad van Europa van 16 maart jl. De Nederlandse AIVD
vergelijkt het plotselinge karakter, de snelheid en de
schaal van het verschijnsel met een zwerm: de horizontale
beïnvloeding van vrienden en verwanten zowel online als
offline brengen een gemeenschappelijke cohesie en richting teweeg zonder dat evidente leiders aanwijsbaar zijn.
Het beeld van een zwerm spreeuwen die, zo weten vogelaars, individueel opvallend verschillend zijn, sluit aan bij
de moeilijkheid om een helder profiel van een typische
foreign fighter te schetsen. Sommigen zijn heel jong – er
is al een 13-jarige Franse jongen gesignaleerd. Anderen
zijn bekeerde criminelen. Maar het is een misverstand te
denken dat het louter emotioneel labiele types zijn die als
kanonnenvlees zijn geronseld. Er zitten goed opgeleide
mensen tussen, die een bewuste keuze hebben gemaakt
en deze vaardig kunnen uitleggen.1 Hoe zou het ook
anders kunnen? Sommige mensen zijn bereid een in hun
eigen ogen betekenisloos leven van gemak en veiligheid
in te ruilen voor iets wat ertoe doet. In dat abstracte perspectief is er een verwantschap met het idealisme van de
mensen die in de jaren 1930 naar de Spaanse burgeroorlog afreisden, of in 1946-47 naar Israël gingen.
Het drama van de jonge Achraf wiens vader zich vergeefs heeft ingespannen om zijn zoon hier te houden of
dat van de Tsjetsjeense moeder uit Maastricht die juist
haar twee kinderen meenam, illustreren deze verschillen.
Nu gaat het in Nederland nog niet om zo gek veel mensen: een recent hard cijfer heb ik niet kunnen vinden
maar ik geloof niet dat het aantal van 200 is overschreden; van hen zijn er misschien 28 omgekomen.
Het aantal van Achraf en de zijnen is minder belangwekkend dan de inspiratie die van hen uitgaat op jongens
in de portieken van de stad. Sinds Lord Byron en Che Guevara hebben strijders voor de goede zaak bewondering
afgedwongen. Ze vechten voor een samenleving waar ze
echt in geloven. Zoiets moet ook gelden voor de jongens
die naar de Islamitische Staat afreizen, al kost het moeite
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
dat te erkennen omdat die helden niet de onze zijn. Verder ondersteunen op het Internet circulerende beelden en
rapportages over de slachtoffers van oorlogsgeweld de
gedachte dat het om een rechtvaardige zaak gaat. En dan
zijn er nog de kennelijk tot de verbeelding sprekende
audioboodschappen van IS-leider Bagdadi en zijn zegsman Adnani die inmiddels verlangen dat ‘echte moslims’
een eed van trouw (bay’a) aan deze kalief afleggen.2
Misschien bezielt dit idealisme, dit rechtvaardigheidsgevoel en deze gezagsgetrouwheid de foreign fighters. Maar ik geloof niet dat diezelfde factoren kunnen
verklaren dat hier te lande – als we de cijfermatig weinig
betrouwbare, maar toch niet te negeren berichten mogen
geloven – menig Turkse of Marokkaanse jongere begrip
heeft voor de aanslagen die in Europa plaatsvonden. Die
heimelijke sympathie heeft minder te maken met de aantrekkingskracht van IS dan met het vermogen van onze
westerse wereld om nieuwe inwoners van zich te vervreemden. We zijn het rapport van het SCP uit 2014 al
weer vergeten waaruit blijkt dat moslims en migranten in
aanzienlijke mate negatieve bejegening in de openbare
ruimte, het onderwijs en op de werkvloer ervaren en
bovendien ongelijke behandeling door de politie. Recenter
bleek dat 19,6% van onze Marokkanen werkloos is (tegen
5,7% van de autochtonen). Wie heeft uit het Armoedesignalement 2014 van het SCP/CBS opgepikt dat een derde
(34%) van de kinderen in Nederland van Marokkaanse
komaf in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens leeft? Volgens het Nationaal kompas volksgezondheid hebben allochtonen een minder goede gezondheid
dan autochtonen en lijden Turken en Marokkanen meer
aan depressies. Volgens de Veiligheidsmonitor voelt 31,8%
van de niet-westerse allochtonen zich wel eens of vaak
onveilig (18,1% van de autochtonen); en ze zijn ook vaker
slachtoffer van vermogensmisdrijven.
Hoe verleidelijk is het om rare gedachten te ontwikkelen over de zin van het leven, als je ondanks je opleiding
geen baan krijgt, je in armoe leeft, ziet dat je vader in een
depressie zit en je zus net is beroofd. Je zou dan, net als de
jongens in dat portiek, haast vergeten dat je in dezelfde
vredige gemeenschap woont als de blonde mevrouw.
Terecht werd bij de hearing voor de Parlementaire Assemblee benadrukt dat bij de bestrijding van gewelddadig
extremisme repressie alleen niet zal werken. Antiradicaliseringsprogramma’s strekken – om met militaire tactici te
spreken – tot ‘winning the hearts and minds’ van voor
extremisme ontvankelijke burgers. Maar inmiddels wordt
beseft dat burgers die het slecht hebben, verhalen die ze
niet vertrouwen, negeren. Pas als ze zien dat ze gelijkwaardig deel uitmaken van onze samenleving, zullen ze geloven wat die samenleving hun te zeggen heeft.
Ybo Buruma
1. M. van San, De Nederlandse Syriëgangers; ‘Kanonnenvlees’ of ‘helden van de Lage
Landen’? Forumverkenning maart 2014.
2. Cole Bunzel, From Paper State to Caliphate: The Ideology of the Islamic State, Brookings
Institute, 2015.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
739
Wetenschap
592
Dataretentie
Een kwestie van alles of niets?
Annick Diesfeldt & Fanny de Graaf1
Op 11 maart 2015 stelde de kortgedingrechter in Den Haag de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens
buiten werking.2 Aanleiding hiervoor was de uitspraak van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken Digital
Rights Ireland en Seitlinger,3 waarin de Dataretentierichtlijn – de richtlijn waarvan de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens de implementatie vormde – wegens strijd met artikel 7 en 8 van het Grondrechtenhandvest van de EU ongeldig werd verklaard. Eind 2014 is reeds een conceptwetsvoorstel opgesteld dat strekt
tot partiële wijziging van de toepasselijke wettelijke bepalingen in de Telecommunicatiewet en het Wetboek
van Strafvordering. In de tussentijd gold – tot nu – de oude wetgeving. In deze bijdrage wordt ingegaan op de
vraag in hoeverre het conceptwetsvoorstel tegemoetkomt aan de kritiek die het Hof van Justitie op de richtlijn
uitte. Daarnaast is er aandacht voor de vraag wat de vernietiging van de richtlijn betekent voor de strafrechtspraktijk, zolang er nog geen nieuwe wetgeving met betrekking tot het bewaren van verkeersgegevens is.
O
nzes inziens is het goed mogelijk dat het conceptwetsvoorstel, dankzij de voorgestelde waarborgen
met betrekking tot de toegang tot de gegevens,
geen onevenredige inbreuk op het recht op privacy oplevert. De minister zal met de nieuwe wetgeving wel haast
moeten maken. De mogelijkheid tot het vorderen van verkeersgegevens is niet buiten werking gesteld, en door de
officier van justitie reeds gevorderde of nog te vorderen
gegevens kunnen nog altijd voor het bewijs worden
gebruikt. Voor het aannemen van een vormverzuim ex
artikel 359a Sv dat moet leiden tot bewijsuitsluiting, is
namelijk meer vereist dan een enkele inbreuk op de privacy die bestaat uit het vorderen en gebruiken van verkeersgegevens. Daarnaast bestaat er op dit moment geen plicht
tot het bewaren van verkeersgegevens meer, terwijl deze
gegevens volgens het Ministerie van Veiligheid en Justitie
van groot belang kunnen zijn voor de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit.4 Ook om te voorkomen
dat er lange tijd geen gegevens worden opgeslagen, is het
dus zaak snel met nieuwe – privacy proof – wetgeving te
komen.
1. Inleiding
Op 8 april 2014 vernietigde het Hof van Justitie van de
Europese Unie in de gevoegde zaken Digital Rights Ireland en Seitlinger de Richtlijn 2006/24/EG betreffende de
bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt
in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare
elektronische communicatiediensten of van openbare
communicatienetwerken (hierna: Dataretentierichtlijn).5
740
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
De richtlijn werd ontwikkeld met het oog op de bevordering van de opsporing van ernstige misdrijven, waaronder terroristische aanslagen, en werd in Nederland met
de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in de
Telecommunicatiewet geïmplementeerd.6 De Uniewetgever creëerde met de richtlijn een verplichting voor telecommunicatieaanbieders om verkeersgegevens van al
hun klanten binnen de Europese Unie gedurende een
bepaalde tijd te bewaren, zodat deze konden worden
gebruikt in de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten. Verkeersgegevens betreffen niet de inhoud
van de conversatie, maar gegevens die naar aanleiding
van de gevoerde conversaties bekend worden, zoals de
duur van een gesprek, het telefoonnummer waar naartoe
is gebeld, de locatie van het gesprek en de hoeveelheid
gesprekken.7 Hoewel de inhoud van de gesprekken dus
niet behoefde te worden vastgelegd, en de bewaring van
verkeersgegevens op zich geschikt is voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel, oordeelde het Hof van
Justitie dat de Uniewetgever met de vaststelling van de
richtlijn de door het evenrev digheidsbeginsel gestelde
grenzen had overschreden, die hij ingevolge artikel 7, 8
en 52 lid 1 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: HV) in acht had behoren te nemen. Met
de richtlijn wordt namelijk een inbreuk gemaakt op de
fundamentele rechten van alle Europese burgers die
gebruik maken van elektronische communicatiemiddelen, zonder dat enig onderscheid wordt gemaakt, enige
beperking wordt gesteld of enige uitzondering wordt
gemaakt op basis van het doel: het bestrijden van zware
Niet het EU-recht, maar het nationale recht bepaalt wat de
consequenties zijn van de vernietiging van een richtlijn voor de
implementatiewetgeving
criminaliteit. Geen enkel verband is vereist tussen de
bewaarde gegevens en de bedreiging die betreffende personen vormen voor de openbare veiligheid (punt 56-59
van de uitspraak). Daarnaast bevat de richtlijn geen
objectieve criteria ter begrenzing van de toegang van de
nationale autoriteiten tot de gegevens en het gebruik
daarvan, noch is de toegang van de bevoegde autoriteiten
onderworpen aan enige voorafgaande controle door een
rechterlijke instantie (punt 60-62). Voorts dienen de gegevens ten minste zes maanden te worden bewaard, zonder
dat enig onderscheid tussen de categorieën van gegevens
wordt gemaakt en het nut van het bewaren ervan met
het oog op het nagestreefde doel. Bovendien wordt de
bewaringstermijn, die kan variëren van zes tot vierentwintig maanden, niet verbonden aan objectieve criteria
die waarborgen dat deze wordt beperkt tot het strikt
noodzakelijke (punt 64). Ten slotte zijn er geen regels met
betrekking tot de manier waarop de gegevens moeten
worden bewaard (punt 66) en beschermd (punt 67), noch
wordt gewaarborgd dat een onafhankelijke autoriteit op
het grondgebied van de Unie toezicht houdt op de vereisten van bescherming en beveiliging, zoals voorgeschreven door artikel 8 lid 3 HV. De dermate disproportionele
inbreuk op het recht op privacy leidt ertoe, aldus het Hof,
dat de richtlijn ongeldig is (punt 71). Zo’n ongeldigverklaring heeft volgens het Hof dezelfde rechtsgevolgen als
een nietigverklaring (artikel 264 VWEU), zodat de richtlijn geacht moet worden nooit te hebben bestaan.
De nationale implementatiewetgeving bestaat echter
onafhankelijk van de richtlijn. Niet het EU-recht, maar het
nationale recht bepaalt wat de consequenties zijn van de
vernietiging van een richtlijn voor de implementatiewetgeving.8 Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van
Justitie en op aanraden van de Raad van State heeft de
Nederlandse regering besloten de nationale wetgeving die
de implementatie van de richtlijn vormt, aan te passen.
De implementatiewetgeving komt materieel namelijk
sterk overeen met de Dataretentierichtlijn en zal dus
eveneens in strijd zijn met het recht op privacy.9 Een conceptwetsvoorstel is geformuleerd waarmee wordt getracht
de Nederlandse wetgeving in overeenstemming te brengen met het recht op privacy zoals neergelegd in het HV
en het EVRM (de rechten zoals neergelegd in het Handvest worden geacht te corresponderen met de overeenkomstige rechten in het EVRM en artikel 7 HV correspondeert met artikel 8 EVRM).10, 11 Vanuit de praktijk werd
kritiek geuit op het feit dat de oude wetgeving in de tussentijd van kracht bleef; in een kort geding tegen de Staat
is gevorderd de implementatiewetgeving buiten werking
te stellen. Tegelijkertijd is echter ook betoogd dat de
bewaarplicht van verkeersgegevens van groot belang is
met het oog op de opsporing van ernstige strafbare feiten.
De verwikkelingen rondom de terroristische aanslagen op
het tijdschrift Charlie Hebdo tonen dit maar al te goed
aan.12 Op 11 maart 2015 heeft de kortgedingrechter de
Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens, die regels
bevat inzake het bewaren van verkeersgegevens, buiten
werking gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
verklaard, zodat de buitenwerkingstelling direct van
kracht is.13 De bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die zien op het vorderen en gebruiken van de met
toepassing van de voornoemde wet bewaarde verkeersgegevens, zijn wel nog steeds van kracht.
In dit artikel willen wij op twee kwesties ingaan. Allereerst vragen wij ons af in hoeverre het conceptwetsvoorstel
tegemoetkomt aan de kritiek die het Hof van Justitie op de
richtlijn uitte. Daarbij leggen wij de focus op de eerste drie
kernproblemen die het Hof noemde: de hoeveelheid
bewaarde gegevens, de bewaartermijnen en de toegang tot
de gegevens. Het vierde punt, de bescherming van de gegevens en het toezicht daarop, laten wij buiten beschouwing,
omdat de Nederlandse wetgeving op dit punt al in grote
mate lijkt te voldoen aan de eisen die het Hof van Justitie
stelt. Vervolgens besteden wij aandacht aan de vraag wat de
vernietiging van de richtlijn betekent voor de strafrechtspraktijk, zolang er nog geen nieuwe wetgeving met betrek-
Auteurs
5. PbEU 2006, L 105/54.
andere de naam, het adres, de postcode en
11. Bijlage 415033 bij de Brief van minister
1. Mr. A.C. Diesfeldt & mr. F.C.W. de Graaf
6. Zie voor een uitgebreide bespreking van
de woonplaats van de gebruiker.
Opstelten aan de Tweede Kamer d.d. 17
zijn respectievelijk docent strafrecht en
de inhoud en totstandkoming van de Data-
8. T.A.J.A. Vandamme, The Invalid Direc-
november 2014 (Kamerstukken II 2014/15,
promovenda strafrecht aan de Vrije Univer-
retentierichtlijn en de implementatie daar-
tive: the legal authority of a Union act
33542, 16). De zogenaamde e-Privacyricht-
siteit Amsterdam.
van in het Nederlandse recht G. Odinot
requiring domestic law making, Groningen:
lijn (2002/58/EG, PbEU 2002 L 201/37)
e.a., De Wet bewaarplicht telecommunica-
Europa Law Publishing 2005, p. 135-143.
vormt het kader waarop de wetgeving nu
Noten
tiegegevens, Den Haag: WODC 2013. Zie
Zie ook (onder meer) HvJ EG 30 oktober
berust. Zie conceptwetsvoorstel, p. 7.
2. Rb. Den Haag 11 maart 2015,
ook H. Hijmans, ‘De ongeldigverklaring van
1975, C-23/75, punt 50-51 en HvJ EG 25
12. W. Ferdinandusse, ‘Charlie Hebdo toont
ECLI:NL:RBDHA:2015:2498.
de Dataretentierichtlijn: een nieuwe stap in
januari 1994, C-212/91, punt 18 en 43.
belang bewaarplicht telecomgegevens’,
3. HvJ EU 8 april 2014, C-293/12 en
de bescherming van de grondrechten door
9. Advies Raad van State van 17 juli 2014,
NRC Handelsblad van 15 januari 2015.
C-594/12.
het Hof van Justitie’, NtER 2014, p. 245-
p. 8 (bijlage bij Kamerstukken II 2014/15,
13. Rb. Den Haag 11 maart 2015,
4. Zie het persbericht op de website: www.
252.
33542, 16).
ECLI:NL:RBDHA:2015:2498.
rijksoverheid.nl/ministeries/venj onder
7. Verkeersgegevens omvatten ook de
10. Zie de toelichting bij het Handvest, ad
‘nieuws’.
‘gebruikersgegevens’: gegevens over onder
art. 52 (2007/C 303/2).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
741
Wetenschap
© YAY Media AS / Alamy
king tot het bewaren van verkeersgegevens is. Kunnen verkeersgegevens in lopende strafzaken nog voor het bewijs
worden gebruikt? Wij sluiten af met een conclusie.
2. Het conceptwetsvoorstel
Telecommunicatiegegevens spelen vaak een rol in het
opsporingsonderzoek. Zo werden alleen in 2012 al 56 825
vorderingen tot het verstrekken van die gegevens
gedaan.14 De praktische relevantie van regelgeving die ziet
op dataretentie is dan ook groot. Op dit moment ligt er
een conceptwetsvoorstel dat onder meer op basis van een
advies van de Raad van State tot stand is gekomen en
strekt tot partiële wijziging van de Telecommunicatiewet
en het Wetboek van Strafvordering. De kern van het
advies van de Raad van State luidt dat, wil de Nederlandse
742
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
wetgeving in overeenstemming zijn met artikel 7 en 8
van het Handvest, aan alle kritiekpunten die het Hof van
Justitie in zijn uitspraak heeft genoemd, tegemoet moet
worden gekomen.15 De minister is evenwel van mening
dat voldoende is dat slechts enkele van de door het Hof
geformuleerde waarborgen in de Nederlandse wetgeving
worden neergelegd. Hij zoekt de verbetering van de wetgeving met name in de waarborgen die zien op de toegang
tot de bewaarde gegevens en niet in (de omvang van) de
bewaarplicht zelf.
Het eerste probleem waar het Hof van Justitie in zijn
uitspraak op wijst, betreft de ongenormeerde gegevensopslag die ingevolge de richtlijn moet plaatsvinden: alle verkeersgegevens van alle EU-burgers die gebruik maken van
telecommunicatiemiddelen, moeten worden opgeslagen.
Die verplichting is in artikel 13.2a lid 2 Telecommunicatiewet neergelegd en gebiedt telecommunicatieaanbieders
van alle gebruikers alle telefonie- en internetgegevens te
bewaren.16 De Raad van State heeft op dit punt – overeenkomstig de uitspraak van het Hof van Justitie – geadviseerd om in de wet duidelijk en precies te omschrijven
welke categorieën gegevens, van welke communicatiemiddelen en van welke personen, strikt noodzakelijk zijn voor
het voorkomen, opsporen of vervolgen van ernstige criminaliteit en aldus door de telecommunicatieaanbieders dienen te worden opgeslagen. Er moeten aanwijzingen
bestaan dat er verbanden bestaan tussen 1. het gedrag
Ook wij zien niet goed op
welke wijze een filtering
van de te bewaren gegevens
praktisch zou moeten worden
vormgegeven
van degene wiens gegevens worden opgeslagen en zware
criminaliteit en 2. de gegevens die worden bewaard en
een bedreiging van de openbare veiligheid.17 De minister
wil de huidige wetgeving evenwel ongewijzigd laten voor
wat betreft de kring van personen wier gegevens bewaard
dienen te worden (alle burgers).18 Het bewaren van verkeersgegevens van iedereen is volgens hem noodzakelijk,
nu niet op voorhand bij de opslag kan worden onderscheiden tussen verdachte en niet-verdachte burgers.19 Dat is
opmerkelijk, nu het Hof van Justitie en de Raad van State
een punt maken van deze ongenormeerde gegevensopslag, en de Raad van State stelt dat de minister de wetgeving op dit punt moet aanpassen. Tegelijkertijd zien ook
wij echter niet goed op welke wijze een filtering van de te
bewaren gegevens praktisch zou moeten worden vormgegeven. Het lijkt niet haalbaar om – op basis van een objectief criterium, zoals eerdere veroordelingen – op voorhand te bepalen wiens gegevens moeten worden bewaard.
Allereerst zijn de verkeersgegevens die nuttig zijn voor de
opsporing niet altijd de gegevens van de verdachte, maar
soms ook die van derden, zoals het slachtoffer. Daarnaast
is het op het moment dat de gegevens worden opgeslagen
lastig, zo niet onmogelijk, om in te schatten of die gegevens nadien relevant zullen zijn voor een strafzaak. De
waarde van de vastgelegde gegevens blijkt veelal pas later,
namelijk na de ontdekking van het strafbare feit. Tot slot
zou een beperking tot het vastleggen van gegevens van
bijvoorbeeld veroordeelden tot gevolg hebben dat aan
telecommunicatieaanbieders lijsten met namen van personen met – in ons voorbeeld – Justitiële Documentatie
moet worden verstrekt. Het zijn immers de telecommunicatieaanbieders die gegevens moeten opslaan. Het ligt
niet in de rede om aan hen deze privacygevoelige informatie te verschaffen.
Het onderdeel van het advies van de Raad dat ziet op
een ander kritiekpunt van het Hof van Justitie, te weten
de (lengte van de) bewaartermijnen, heeft de minister
evenmin aangezet tot het voorstellen van een wijziging
van de huidige wettelijke regeling. In artikel 6 van de
Dataretentierichtlijn was bepaald dat de telefonie- en
internetgegevens ten minste zes en ten hoogste vierentwintig maanden vanaf de datum van de communicatie
moesten worden bewaard. De Raad van State heeft de
minister geadviseerd om per categorie gegevens precies te
omschrijven voor welke periode het strikt noodzakelijk is
dat deze worden bewaard. Tussen de categorieën moet
onderscheid worden gemaakt naargelang van het nut
voor het nagestreefde doel en naargelang van de betrokken personen.20 De minister gaat aan dit punt in het conceptwetsvoorstel grotendeels voorbij. De bestaande
bewaartermijnen worden gehandhaafd en worden niet
gekoppeld aan de mate van betrokkenheid bij zware criminaliteit van de personen wier gegevens worden
bewaard. De minister heeft immers aangegeven dat het
op voorhand maken van een onderscheid tussen verdachte en niet-verdachte personen niet mogelijk is. De huidige
Telecommunicatiewet bepaalt in artikel 13.2a lid 3 dat
telefoniegegevens twaalf maanden dienen te worden
bewaard (sub a), terwijl voor internetgegevens een termijn
van zes maanden geldt (sub b). De bewaartermijn voor
telefoniegegevens is destijds op twaalf maanden gesteld,
omdat die termijn in het merendeel van de opsporingsonderzoeken voldoende leek en bij een langere termijn het
opsporingsbelang niet zou opwegen tegen de daaraan verbonden kosten en de consequenties voor de persoonlijke
levenssfeer.21 Omdat aanbieders van internetdiensten niet
vertrouwd waren met het bewaren van gegevens en het
opvragen van internetgegevens nog geen gemeengoed
was, werd voor die gegevens een bewaartermijn van zes
maanden opportuun geacht.22 Hoewel tegenwoordig
steeds meer mogelijkheden bestaan om via het internet
met elkaar te communiceren en uit internetgegevens wellicht meer vanuit opsporingsperspectief interessante
informatie kan worden gehaald dan uit telefoniegegevens,
worden internetgegevens niet veelvuldig gebruikt in het
opsporingsonderzoek. De oorzaak daarvan ligt voornamelijk in het feit dat met internetgegevens enorme hoeveelheden data worden binnengehaald en een gebrek aan
kennis bestaat over de wijze waarop de internetgegevens
in de opsporing kunnen worden gebruikt. Het onderzoeken van internetgegevens is derhalve een tijdrovende klus
voor opsporingsautoriteiten.23 In de zaken waarin internetgegevens noodzakelijk zijn – de minister noemt zaken
14. Odinot e.a 2013, p. 119.
17. Advies Raad van State, p. 10.
19. Kamerstukken II 2014/15, 33542, p. 8.
A, p. 3. Zie ook Odinot e.a. 2014, p. 94.
15. Advies Raad van State, p. 12.
18. Conceptwetsvoorstel, p. 1. Wel wordt
20. Advies Raad van State, p. 10-11.
22. Kamerstukken II 2009/10, 32185, 3, p.
16. De precieze gegevens die daartoe beho-
een aantal soorten gegevens van de lijst van
21. Kamerstukken II 2006/07, 31145, 3, p.
1-2.
ren, staan vermeld in de bijlage die hoort bij
de te bewaren gegevens gehaald (zie p.
6-7, Kamerstukken II 2006/07, 31145, 14,
23. Odinot e.a. 2013, p. 98-99.
artikel 13.2a lid 2 Telecommunicatiewet.
14-15).
p. 1-2 en Kamerstukken I 2007/08, 31145,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
743
Wetenschap
over kinderpornografie, grooming en het ronselen of
rekruteren van personen voor de jihad24 – en die gegevens
daadwerkelijk worden opgevraagd, wordt de bewaartermijn van zes maanden als te kort ervaren.25 Desalniettemin acht de minister het niet opportuun om de bewaartermijn van internetgegevens – evenals die van
telefoniegegevens – op twaalf maanden te stellen.26 Zijn
standpunt kan wellicht (mede) worden verklaard vanuit
de hoge kosten die gemoeid gaan met de opslag van grote
hoeveelheden data en het onderzoeken hiervan door
opsporingsautoriteiten. Dat wordt misschien anders als de
technische mogelijkheden om dergelijke gegevens snel en
effectief te onderzoeken toenemen.27 Wat hier ook van zij,
aangezien de bewaartermijnen ruim binnen de door de
richtlijn gestelde grenzen vallen en aan de keuze voor de
lengte daarvan een degelijke motivering ten grondslag
ligt, achten wij deze termijnen niet problematisch.
Om aan de kritiek van het Hof van Justitie tegemoet
te komen, neemt de minister met betrekking tot de toegang tot de gegevens wel beperkende maatregelen.28 Het
Hof van Justitie bekritiseert het feit dat de richtlijn geen
objectieve criteria ter begrenzing van de toegang tot de
gegevens bevat. De Raad van State adviseert daarom
objectieve criteria vast te stellen die ervoor zorgen dat
alleen personen voor wie dat strikt noodzakelijk is voor
het voorkomen, opsporen of strafrechtelijk vervolgen van
strafbare feiten, toegang krijgen tot de gegevens. Aan die
toegang dient een controle door een onafhankelijke
instantie vooraf te gaan.29 De toegang tot de bewaarde
gegevens is geregeld in het Wetboek van Strafvordering.
Het huidige artikel 126n Sv bepaalt dat indien sprake is
van een verdenking van een misdrijf als omschreven in
artikel 67 lid 1 Sv, de officier van justitie in het belang van
het onderzoek verkeersgegevens van de telecommunicatieaanbieder kan vorderen.30 Toegang tot de gegevens
wordt niet afhankelijk gemaakt van (bijvoorbeeld) de
ernst van het strafbare feit. Dat verandert in het conceptwetsvoorstel. Voorgesteld wordt dat de officier van justitie
ingeval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv verkeersgegevens kan vorderen
die op het moment van vorderen maximaal zes maanden
zijn opgeslagen (artikel 126n lid 3 sub a Sv). Ingeval van
een verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, geldt voor internetgegevens hetzelfde, terwijl voor telefoniegegevens een
periode van twaalf maanden geldt: gegevens die op het
moment van vorderen maximaal twaalf maanden (de
gehele bewaartermijn dus) zijn opgeslagen, kunnen worden gevorderd (126n lid 3 sub b Sv). De toegang tot de verkeersgegevens is hiermee beperkter dan voorheen, doch is
nog steeds vrij ruim. Al bij de verdenking wegens een
delict als diefstal, een feit dat valt onder artikel 67 lid 1 Sv
maar lang niet altijd als ‘zware criminaliteit’ zal worden
aangemerkt, is het opvragen van verkeersgegevens mogelijk. Een extra waarborg wordt in lid 4 ingebouwd, waarin
wordt bepaald dat de officier van justitie, alvorens hij tot
de vordering van de gegevens over kan gaan, een machtiging van de rechter-commissaris dient te verkrijgen. Hiermee komt het conceptwetsvoorstel tegemoet aan de kritiek van het Hof dat de toegang tot de bewaarde
telecommunicatiegegevens niet is onderworpen aan enige
voorafgaande controle door een onafhankelijke instantie.
744
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
De rechter-commissaris dient de wettelijke voorwaarden
voor de vordering te toetsen, zoals de aard en ernst van de
verdenking, de ernst van het strafbare feit waarvoor de
gegevens worden gevorderd, de periode waarover de gegevens worden gevorderd en de proportionaliteit en subsidiariteit. Nu het vorderen van verkeersgegevens niet specifiek hoeft te zien op dataverkeer van een verdachte – denk
aan het opvragen van verkeersgegevens die gerelateerd
zijn aan de locatie en het (vermoedelijke) tijdvak van een
diefstal – kunnen enorm veel gegevens worden opge-
In het conceptwetsvoorstel
wordt niet tegemoetgekomen
aan de problematiek rondom
de ongenormeerde gegevensopslag, maar wordt toegang tot
die gegevens wel aan banden
gelegd en aan rechterlijke
controle onderworpen
vraagd, waardoor niet alleen het recht op privacy van de
verdachte, maar ook dat van anderen in het geding is. De
rechter-commissaris zal deze belangen in zijn beoordeling
expliciet in overweging moeten nemen.
Al met al wordt in het conceptwetsvoorstel niet tegemoetgekomen aan de problematiek rondom de ongenormeerde
gegevensopslag, maar wordt de toegang tot die gegevens
wel aan banden gelegd en aan rechterlijke controle onderworpen. De minister stelt vast dat de ernst van de door
het Hof van Justitie geconstateerde inbreuk op het recht
op privacy voldoende kan worden beperkt door ‘het opnemen van passende garanties en waarborgen voor een
zorgvuldige wijze van bewaren en verwerken van gegevens, alsmede de toegang tot die gegevens’.31 Hij komt
aldus niet op alle fronten tegemoet aan de kritiek van het
Hof van Justitie en het advies van de Raad van State. Dat
is ons inziens te billijken, nu het praktisch niet mogelijk
lijkt te zijn om op voorhand te bepalen wiens gegevens
wel, en wiens gegevens niet worden opgeslagen. Het Hof
van Justitie noch de Raad van State doen suggesties daartoe. Het is de vraag of de benadering van de minister
– niet de opslag van de gegevens, maar de toegang daartoe aan banden leggen – nog steeds een onevenredige
inbreuk op het recht op privacy oplevert. De Raad van State meent dat de Nederlandse wetgeving in lijn dient te
zijn met alle aspecten die het Hof van Justitie benoemt,
maar het Hof van Justitie zegt dit niet expliciet. Het lijkt
de combinatie van de genoemde aspecten te zijn die
maakt dat de inbreuk op het recht op privacy onevenredig
is.32 Het is goed mogelijk dat wanneer de wetgeving op
enkele van deze aspecten aan meer waarborgen wordt verbonden, de inbreuk op het recht op privacy niet langer
onevenredig is.33 Het College bescherming persoonsgegevens is eveneens van mening dat de kritiekpunten van
het Hof in samenhang bezien moeten worden. Opmerkelijk is dan ook dat het CBP in zijn advies voornamelijk
ingaat op de ongenormeerde gegevensopslag en tot de
conclusie komt dat als het niet mogelijk is om de hoeveelheid te bewaren gegevens te beperken, de bewaarplicht
reeds om die reden in strijd is met artikelen 7 en 8 Handvest. Kennelijk maakt het volgens het CBP niet uit hoe het
regime van bewaartermijnen en de toegang tot de gegevens eruit ziet. Wij kunnen ons in dit advies niet vinden.
Als het bewaren en gebruiken van verkeersgegevens in de
opsporing als mogelijkheid wordt opengehouden, is het
momenteel vrijwel onmogelijk om nadere eisen te stellen
met betrekking tot de personen wier gegevens worden
opgeslagen. Wij menen voorts dat de minister met de
waarborgen rondom de toegang tot de gegevens voldoende tegemoet komt aan de kritiek van het Hof van Justitie.
Wel benadrukken wij dat de rechter-commissaris in voldoende mate moet toetsen of het gebruik van de gegevens proportioneel en subsidiair is, in het bijzonder
gezien de privacybelangen van alle betrokken personen.
3. In de tussentijd
Tot 11 maart 2015 was de oude wetgeving inzake het
bewaren en de toegang tot verkeersgegevens onverkort
van toepassing. Verkeersgegevens moesten door de telecommunicatieaanbieders worden opgeslagen en konden
door het Openbaar Ministerie worden gevorderd. Uit
rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat dit problematisch is: volgens het Hof dient de nationale rechter wetgeving die strijdig is met het Handvest buiten toepassing
te laten. De nationale rechter is hiertoe zo nodig op eigen
gezag bevoegd, dus zonder dat hij hoeft af te wachten dat
deze eerst door de wetgever of door enige andere constitutionele procedure wordt ingetrokken.34 Inmiddels is de
Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking gesteld, zodat verkeersgegevens niet langer hoeven
te worden bewaard.35 De vraag is evenwel of reeds gevorderde verkeersgegevens in een concrete strafzaak nog
kunnen worden gebruikt. We spreken in het vervolg dus
over lopende strafzaken, waarin verkeersgegevens reeds
zijn gevorderd ten behoeve van de opsporing en vervolging. In theorie is het overigens ook mogelijk dat het toekomstige strafzaken betreft, waarin gegevens worden
gevorderd die – ondanks de buitenwerkingstelling van de
Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens op 11 maart
2015 – toch door telecommunicatieaanbieders zijn (of
worden) bewaard. De strafvorderlijke bepalingen inzake
het vorderen van gegevens, bestaan namelijk nog wel. Nu
veel telecommunicatieaanbieders vanaf nu het bewaren
van gegevens zullen staken, zal dat in de praktijk evenwel
steeds minder voorkomen.
De rechtspraak inzake vormverzuimen ex artikel
359a Sv speelt bij de beantwoording van voornoemde
vraag een belangrijke rol. Twee sporen kunnen in dit verband worden gevolgd. Allereerst kan worden betoogd dat
de wettelijke bepalingen ter zake van de bewaarplicht en
het vorderen van verkeersgegevens buiten toepassing
moeten worden gelaten (overeenkomstig de uitspraak van
het Hof van Justitie in Akerberg Fransson) en dat als
gevolg daarvan het bewaren en opvragen van verkeersgegevens (en dus de schending van het recht op privacy van
de betrokkenen) door het Openbaar Ministerie zonder toereikende juridische grondslag heeft plaatsgevonden.36
Wordt ervan uitgegaan dat de implementatiewetgeving op
zich nog mocht worden toegepast, dan zou toepassing
ervan niettemin in veel gevallen (niet altijd, het verschilt
bijvoorbeeld per geval hoelang de betrokken gegevens al
waren opgeslagen) eveneens in strijd zijn met het recht
De vraag is evenwel of reeds
gevorderde verkeersgegevens
in een concrete strafzaak nog
kunnen worden gebruikt
op privacy. In beide gevallen zal artikel 359a Sv in een
strafzaak een remedie moeten bieden. De vraag is of er
ook daadwerkelijk een remedie zal worden geboden, en zo
ja, welke remedie dat zal zijn. In het hiernavolgende lopen
wij kort de vereisten van artikel 359a Sv na en proberen
wij voornoemde vraag te beantwoorden.
Een schending van het recht op privacy kan een
vormverzuim opleveren, maar artikel 359a Sv ziet alleen
op vormverzuimen die zijn begaan in het voorbereidend
onderzoek, waarbij het vormverzuim betrekking moet
hebben op het aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feit. Dit vereiste roept vragen op. Volgen wij het eerste
spoor, en gaan we ervan uit dat naast de Wet bewaarplicht
24. Conceptwetsvoorstel, p. 9.
27. Odinot e.a. 2013, p. 44.
de uitspraak van de kortgedingrechter. Zie
(Akerberg Fransson), punt 45.
25. Odinot e.a. 2013, p. 107 en 149. De
28. Conceptwetsvoorstel, p. 19.
Rb. Den Haag 11 maart 2015,
35. Op het moment van het afsluiten van
door de minister genoemde voorbeelden
29. Advies Raad van State, p. 10.
ECLI:NL:RBDHA:2015:2498, r.o. 3.7.
de tekst was nog niet duidelijk of de Staat
zijn niet zo gelukkig gekozen. Zij betreffen
30. Indien sprake is van een verdenking dat
33. Bijlage bij de Brief van het CBP van 10
in hoger beroep gaat tegen het vonnis en
namelijk geen zaken waarin de internetge-
in een georganiseerd verband misdrijven
februari 2015 inzake het Conceptwetsvoor-
tevens om schorsing van de tenuitvoerleg-
gevens met toepassing van artikel 126n Sv
worden beraamd of gepleegd, geldt de
stel Wijziging van de Telecommunicatiewet
ging vraagt.
zijn vergaard, maar zaken waarin het mate-
gelijkluidende regeling van art. 126u Sv. Bij
en het Wetboek van Strafvordering in ver-
36. In de uitspraak van 11 maart 2015 is
riaal naar aanleiding van onderzoek van een
aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is
band met het aanbieden van openbare elek-
dus enkel de bewaarplicht buiten werking
inbeslaggenomen computer boven water is
art. 126zh Sv van toepassing.
tronische communicatiediensten (raadpleeg-
gesteld.
gekomen.
31. Conceptwetsvoorstel, p. 9.
baar via www.cbpweb.nl), p. 11, 14 en 16.
26. Conceptwetsvoorstel, p. 9-10.
32. Steun voor deze opvatting vinden wij in
34. HvJ EU 26 februari 2013, C-617/10
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
745
Wetenschap
telecommunicatiegegevens ook de relevante bepalingen
in het Wetboek van Strafvordering buiten toepassing
moeten worden gelaten, dan is er evident sprake van een
vormverzuim: het Openbaar Ministerie heeft gehandeld
zonder juridische grondslag. Volgen wij het tweede spoor
(de wetgeving bestaat nog, maar levert strijd op met het
recht op privacy), dan is het lastiger: de Telecommunicatiewet richt zich niet tot het Openbaar Ministerie, maar
tot telecommunicatieaanbieders. Het verzuim wordt
zodoende feitelijk begaan door de aanbieders, die verkeersgegevens in strijd met het recht op privacy opslaan.
Het Openbaar Ministerie volgt vervolgens de wettelijke
procedure zoals neergelegd in artikel 126n Sv om de
beschikking over deze gegevens te krijgen. Zo bezien is er
geen sprake van een vormverzuim, begaan in het voorbereidend onderzoek.37 Anderzijds kan worden gesteld dat
de uit de Telecommunicatiewet voortvloeiende bewaarplicht bestaat met het oog op het gebruik daarvan in de
strafprocedure. De gegevens worden door telecommunicatieaanbieders bewaard ten behoeve van het Openbaar
Ministerie. De betrokkenheid van het Openbaar Ministerie
bij de opslag is zo groot, dat het vastleggen en het opvragen van de gegevens kunnen worden gezien als opsporing
in de zin van artikel 132a Sv, zodat de vordering van de
gegevens kan worden gezien als een vormverzuim, begaan
in het voorbereidend onderzoek.38
Gegeven dat aan de overige voorwaarden van artikel
359a lid 1 Sv is voldaan (het vormverzuim is onherstelbaar en de rechtsgevolgen ervan blijken niet uit de wet), is
de volgende vraag wat de consequentie van dit verzuim
kan zijn. Ingevolge lid 2 dient de rechter bij de beoordeling van deze vraag rekening te houden met het belang
dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het
verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Die gezichtspunten zijn niet specifiek verbonden met een
van de rechtsgevolgen die artikel 359a Sv mogelijk maakt,
maar dienen in zijn algemeenheid in acht te worden
genomen bij het bepalen van een geschikt rechtsgevolg.39
Voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
als sanctie zien wij in ieder geval geen ruimte, gelet op
het zeer strenge criterium daarvoor.40 Behoort de uitsluiting van de betrokken gegevens als bewijs tot de mogelijkheden? Wij gaan er daarbij van uit dat de verkeersgegevens van de verdachte (niet van een derde) in de strafzaak
tegen hem worden gebruikt.
Op 19 februari 2013 oordeelde de Hoge Raad dat
bewijsuitsluiting slechts in aanmerking komt indien door
de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate
is geschonden. Bovendien moet er een causaal verband
bestaan tussen het vormverzuim en de verkrijging van
het bewijsmateriaal.41 Een schending van het in artikel 8
EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer leidt echter niet zonder meer tot
bewijsuitsluiting.42 Enkel wanneer die schending dusdanig
is, dat ook het recht op een eerlijk proces bij het gebruik
van de gegevens wordt geschonden, is bewijsuitsluiting
mogelijk. De Hoge Raad geeft als voorbeelden het doen
van een lijfsvisitatie zonder wettelijke grondslag, of het
gebruik voor het bewijs van telefoongesprekken tussen de
verdachte en professionele verschoningsgerechtigden
(advocaat en arts). Nu deze schendingen ernstiger zijn
746
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
dan een schending van de informationele privacy, lijkt het
er op dat bewijsuitsluiting in de laatste gevallen niet in de
rede ligt.43 In een andere zaak oordeelde de Hoge Raad dat
het oordeel van het Hof dat onrechtmatig bewaarde en
verkregen ANPR-gegevens uitgesloten moesten worden
van het bewijs, ontoereikend was gemotiveerd.44 Ook in
die zaak werd overwogen dat een schending van artikel 8
EVRM niet zonder meer een schending van artikel 6 EVRM
oplevert, terwijl het Hof omtrent de ernst van de inbreuk
op dit recht (artikel 6 EVRM) van de verdachte niets had
vastgesteld. Met betrekking tot het gebruik van telecommunicatiegegevens in strafzaken zal het dus lastig worden
te motiveren op welke manier artikel 6 EVRM met het
gebruik van de gegevens is geschonden.
In het arrest van 19 februari 2013 oordeelde de Hoge
Raad dat ook tot bewijsuitsluiting kan worden overgegaan
in de – zeer uitzonderlijke – situatie waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt
zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter
vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf
het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend
moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben
getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift
te voorkomen (r.o. 2.4.6). Bewijsuitsluiting moet in dit geval
een preventief karakter hebben; hiermee moet voorkomen
worden dat het Openbaar Ministerie in de toekomst vergelijkbare schendingen zal begaan. Bewijsuitsluiting zal evenwel om meerdere redenen ook op basis van dit criterium
niet in de rede liggen. Allereerst is het voor de verdediging
lastig aan te tonen dat het Openbaar Ministerie structureel
een vormvoorschrift schendt, omdat het gebruik van verkeersgegevens niet altijd in strijd zal zijn met het recht op
privacy. Bovendien moet de rechter voornoemd preventief
effect afwegen tegen de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding en bestraffing, alsmede de rechten van slachtoffers en hun nabestaanden. Onzes inziens zal deze afweging ten voordele van de laatste belangen uitvallen. Het
Openbaar Ministerie gebruikt de verkeersgegevens immers
veelvuldig in de opsporing en ons zijn geen rechterlijke uitspraken bekend waarin het preventief effect van bewijsuitsluiting heeft geprevaleerd boven voornoemde (opsporings)
belangen. Het belang van de waarheidsvinding zal ook hier
hoogstwaarschijnlijk prevaleren boven het recht op privacy
van de verdachte.
In twee zaken (die speelden voor de uitspraak van de
kortgedingrechter van 11 maart 2015) is tevergeefs een
beroep gedaan op artikel 359a Sv. In een zaak voor het
Hof Amsterdam is door de verdediging gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a
Sv.45 Nu het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de richtlijn in strijd is met onder meer artikel 8 EVRM, is de
implementatiewetgeving onrechtmatig, en als gevolg
daarvan ongeldig. Alle gegevens die met toepassing van
de Telecommunicatiewet verkregen zijn, moeten daarom
worden uitgesloten van het bewijs. Het hof overweegt
terecht dat het feit dat de richtlijn is vernietigd, niet tot
gevolg heeft dat ook de nationale wetgeving geen rechtskracht meer heeft.46 Met een beroep op de zojuist besproken rechtspraak van de Hoge Raad (een schending van
artikel 8 EVRM levert niet zonder meer een schending van
artikel 6 EVRM op), stelt het hof vast dat de verdediging
niet heeft aangegeven in welk opzicht de belangen van de
verdachte door toepassing van de Telecommunicatiewet
zouden zijn geschonden en in welk opzicht aan zijn recht
op een eerlijk proces te kort zou zijn gedaan. Wegens
onvoldoende onderbouwing wordt het verweer aldus verworpen. Ook in een andere zaak wordt een beroep op het
feit dat de richtlijn (en daarmee de implementatiewetgeving) ongeldig is, en het aldus verkregen bewijsmateriaal
dient te worden uitgesloten, verworpen.47
De kans dat de rechter de sanctie van bewijsuitsluiting zal
toepassen op in strijd met het recht op privacy verkregen
verkeersgegevens (al dan niet wegens het ontbreken van
een toereikende grondslag voor het vorderen en gebruiken
daarvan), is al met al klein. Wellicht is strafmatiging als
sanctie op het vormverzuim wel mogelijk, of zal worden
volstaan met de constatering dat het vormverzuim heeft
plaatsgevonden. In het licht van zowel de rechten van de
Dataretentie is een kwestie
van alles of niets
verdachte als het beginsel van Unietrouw (artikel 4 lid 3
VEU), krachtens welk de EU-lidstaten de verwezenlijking
van het Unierecht niet in gevaar mogen brengen, kan het
onverkort toepassen van de (implementatie)wetgeving echter problematisch zijn. De uitspraak van de kortgedingrechter komt dan ook niet ongelegen: vanaf nu zal het in ieder
geval praktisch lastig worden voor het Openbaar Ministerie
om verkeersgegevens te vorderen, omdat deze niet meer
hoeven – en aangenomen mag worden: zullen – worden
opgeslagen. Enkel in lopende strafzaken lijken verkeersgegevens nog te kunnen worden gebruikt.
4. Conclusie
In deze bijdrage hebben wij onderzocht of het conceptwetsvoorstel dat strekt tot wijziging van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering voor wat betreft de
opslag en het gebruik van verkeersgegevens voldoet aan de
vereisten die voortvloeien uit de uitspraak van het Hof van
Justitie in Digital Rights Ireland en Seitlinger. Daarnaast
onderzochten wij in hoeverre verkeersgegevens die door
middel van de tot voor kort geldende wetgeving zijn vergaard, in lopende strafzaken nog mogen worden gebruikt.
Met betrekking tot het conceptwetsvoorstel concluderen
wij dat, hoewel de wetgeving niet op alle door het Hof van
Justitie genoemde punten wordt aangepast, er een flinke
stap wordt gezet in het met meer waarborgen omkleden
van het gebruik van verkeersgegevens. Nu het praktisch
nauwelijks mogelijk is om onderscheid te maken tussen
personen wier gegevens wel, en personen wier gegevens
niet worden opgeslagen, zien wij niet hoe aan het punt van
het Hof van Justitie met betrekking tot de ongenormeerde
gegevensopslag tegemoet kan worden gekomen. Wat dat
betreft is dataretentie een kwestie van alles of niets: ofwel
alle gegevens worden opgeslagen maar de toegang ertoe
wordt beperkt en gecontroleerd, of er worden geen gegevens opgeslagen. Hoewel door de Raad van State wordt aangenomen dat op alle door het Hof van Justitie genoemde
punten tegemoet moet worden gekomen, is daarvoor geen
bewijs te vinden in Digital Rights Ireland en Seitlinger. Het
is goed mogelijk dat het conceptwetsvoorstel, dankzij de
waarborgen met betrekking tot de toegang tot de gegevens,
geen onevenredige beperking op het recht op privacy oplevert.48 De nieuwe wetgeving zal wel snel moeten worden
ingevoerd, nu door de officier van justitie reeds gevorderde
of – voor zover zij nog worden bewaard – te vorderen verkeersgegevens in de tussentijd nog altijd voor het bewijs
kunnen worden gebruikt, ook al zijn deze in strijd met het
recht op privacy verkregen. Voor het aannemen van een
vormverzuim ex artikel 359a Sv dat zou moeten leiden tot
bewijsuitsluiting, is namelijk meer vereist dan een enkele
inbreuk op de privacy in de vorm van het vorderen en
gebruiken van verkeersgegevens. Daarnaast wordt vanuit
het Ministerie van Veiligheid en Justitie geklaagd dat het
gebruik van verkeersgegevens van wezenlijk belang is in de
strafvordering, en dat het gebrek aan een bewaarplicht
afbreuk zal doen aan een succesvolle opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit. Wat daar ook van zij, wij
kunnen ons vinden in het conceptwetsvoorstel en moedigen een snelle invoering – ook met het oog op de rechtsbescherming van de verdachte – aan.
37. Vergelijk R. Kuiper, Vormfouten. Juridi-
Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2009, p.
ECLI:NL:HR:2013:BY5321, r.o. 2.4.2. Ver-
ECLI:NL:HR:2012:BV1800.
sche consequenties van vormverzuimen in
57.
gelijk ook HR 30 maart 2004, NJ 2004/376.
45. Hof Amsterdam 27 mei 2014,
strafzaken, Deventer: Kluwer 2014, p. 216-
39. G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het
42. ECLI:NL:HR:2009:BH8889 en
ECLI:NL:GHAMS:2014:28.
217.
Nederlands strafprocesrecht, Deventer:
ECLI:NL:HR:2010:BL5629.
46. Vergelijk Vandamme 2005, p. 135-143.
38. Kuiper 2014, p. 219-220. Zie ook M.J.
Kluwer 2014, p. 826.
43. Voor een overzicht van rechtspraak op
47. Hof Amsterdam 9 mei 2014,
Borgers, ‘Het opsporingsbegrip anno 2009’,
40. Vergelijk HR 19 december 1995, NJ
dit punt, zie Kuiper 2014, p. 527 e.v. Zie
ECLI:NL:GHAMS:2014:1835.
in: M.J. Borgers, M.J.A. Duker & L. Stevens
1996, 249 (Zwolsman).
ook Corstens & Borgers 2014, p. 832.
48. Anders: Hijmans 2014, p. 251.
(red.), Politie in beeld (Naeyé-bundel),
41. HR 19 februari 2013,
44. HR 3 juli 2012,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
747
593
Focus
Het schooladvies
Wel of niet bindend voor de middelbare school?
Robert van ’t Zelfde1
Is het schooladvies van de basisschool voor zowel leerling als middelbare school inderdaad zo bindend als de
staatssecretaris en de Onderwijsinspectie verkondigen? In de wet staat slechts dat de toelating van een leerling tot het voortgezet onderwijs wordt ‘gebaseerd’ op het schooladvies van de basisschool. Afgaande op de
letterlijke wettekst en daarnaast de systematiek van de wet en de parlementaire geschiedenis, kunnen er op
z’n minst serieuze vraagtekens bij worden geplaatst.
Vrijwel alle landelijke media hebben de afgelopen dagen
en weken melding gedaan van scholen voor voortgezet
onderwijs die zich in verband met de toelating van leerlingen niet gebonden (willen) achten aan het van basisscholen afkomstige en sinds 1 augustus 2014 verplicht
voorgeschreven schooladvies.2 Staatssecretaris Dekker van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW) heeft met het
oog hierop de Tweede Kamer bij brief d.d. 11 februari
20153 bericht dat scholen voor voortgezet onderwijs de
toelating van leerlingen op een bepaald onderwijsniveau
(vmbo, havo of vwo) ‘uitsluitend’ mogen baseren op het
schooladvies van de basisschool. Volgens de staatssecretaris is het schooladvies ‘leidend’ voor de toelating van
een leerling op een bepaald onderwijsniveau. In het verlengde hiervan schrijft de Inspectie van het Onderwijs
inmiddels middelbare scholen aan met de mededeling dat
het schooladvies van de basisschool ‘bindend’ is voor de
toelating tot het voortgezet onderwijs. Gelet op het feit
dat er dit jaar zo’n 190 000 leerlingen de overstap zullen
maken naar het voortgezet onderwijs is de vraag gerechtvaardigd of het schooladvies van de basisschool voor zowel leerling als middelbare school inderdaad zo bindend
is als de staatssecretaris en de Onderwijsinspectie verkondigen. Afgaande op de letterlijke wettekst, de systematiek
van de wet en parlementaire geschiedenis kunnen daar
op z’n minst serieuze vraagtekens bij worden geplaatst.
Hoe staat het in de wet?
Vanaf 1 augustus 2014 bepaalt artikel 9b van de Wet op
het primair onderwijs (WPO) dat leerlingen in het achtste
schooljaar (groep 8) in een volledige week tussen 15 april
en 15 mei een centrale eindtoets afleggen. Eveneens vanaf
1 augustus jl. bepaalt artikel 42 van de WPO onder meer
dat: a. de centrale eindtoets dient als tweede objectieve
gegeven om onderadvisering vanuit het primaire onderwijs te voorkomen, en b. voor leerlingen uit groep 8 voor
1 maart een schooladvies wordt vastgesteld omtrent het
748
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
volgen van aansluitend voortgezet onderwijs, en c. indien
de leerling blijkens de uitslag van de centrale eindtoets
beschikt over meer kennis en vaardigheden dan die waarop het schooladvies berust, het bevoegd gezag van de
basisschool het schooladvies dient te heroverwegen.
In artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs
(WVO) is vervolgens geregeld dat de toelating van een
leerling op een school voor voortgezet onderwijs ‘wordt
gebaseerd op het schooladvies’ van de basisschool. In het
Inrichtingsbesluit WVO (IWVO), dat onder de WVO hangt,
is bepaald dat het bevoegd gezag van een school voor
voortgezet onderwijs zijn beslissing over de toelating
‘baseert’ op het schooladvies van de basisschool.
Uit deze opsomming van wettelijke bepalingen volgt
dat nergens in de wet letterlijk staat dat het schooladvies
van de basisschool ‘bindend’ is voor zowel leerling, diens
ouders als de middelbare school. In de wet staat ook niet
dat middelbare scholen hun beslissing omtrent toelating
Nergens in de wet staat
letterlijk dat het schooladvies
van de basisschool ‘bindend’
is voor zowel leerling, diens
ouders als de middelbare
school
‘uitsluitend’ mogen baseren op het schooladvies en/of dat
dit advies ‘leidend’ is. Desondanks interpreteren de staatssecretaris en de Onderwijsinspectie de wet wel als zodanig. Maar doen zij dit terecht? Wat betekent eigenlijk dat
de beslissing omtrent toelating moet worden ‘gebaseerd’
op het schooladvies? Welke aanwijzingen omtrent de verhouding tussen het schooladvies en de centrale eindtoets
volgen er uit de wet zelf? En wat is eigenlijk de bedoeling
geweest van de wetgever bij de introductie van de centrale
eindtoets en het schooladvies?
Wat betekent ‘baseren op’ het schooladvies?
Een eenduidig antwoord op de vraag wat zowel de WVO
als het IWVO verstaan onder de term ‘baseren op’ lijkt
niet mogelijk, althans dat volgt in ieder geval niet expliciet uit deze twee wetten zelf. In het normale spraakgebruik betekent ‘baseren op’: doen steunen op en/of
berusten op. Dat betekent mijns inziens dat een beslissing van een middelbare school omtrent de toelating van
een leerling in ieder geval zal moeten berusten op c.q.
moet steunen op het schooladvies van de basisschool,
maar dat er desondanks ruimte is – mits deugdelijk
gemotiveerd – om in afwijking van het schooladvies te
beslissen. In ieder geval volgt niet uit de door mij geraadpleegde woordenboeken dat onder ‘baseren op’ moet
worden verstaan dat een (door een middelbare school te
nemen) toelatingsbesluit moet overeenstemmen met een
eerder gegeven advies (van een basisschool).
Valt uit de systematiek van de wet af te
leiden wat onder ‘baseren op’ moet worden
verstaan?
De centrale eindtoets is, zoals gezegd, verankerd in de WPO
en is nader uitgewerkt in het Toetsbesluit PO.4 In artikel 4
van het Toetsbesluit PO staat dat een eindtoets onder meer
voldoet aan de volgende kenmerken: a. het resultaat dat
een leerling behaalt, leidt tot een eenduidig advies omtrent
het te volgen vervolgonderwijs, en b. de eindtoets is
inhoudelijk valide, betrouwbaar en heeft een deugdelijke
normering. Uit deze wettelijke verankering volgt in ieder
geval dat in de wet een prominente rol is toebedeeld aan
de centrale eindtoets. Deze is immers volgens de regering,
die het Toetsbesluit PO heeft vastgesteld, valide, betrouwbaar en bevat een deugdelijke normering.
Gelet op het voorgaande is het niet vreemd dat in
artikel 42 van de WPO is bepaald dat de centrale eindtoets dient als tweede objectieve gegeven om onderadvisering vanuit het primair onderwijs te voorkomen. De
aanduiding tweede objectieve gegeven kan aldus worden
opgevat dat alleen het schooladvies (de inschatting van
de leraar) en de centrale eindtoets als objectieve gegevens worden beschouwd die ten grondslag kunnen liggen aan een beslissing tot toelating door een middelbare
school. Deze laatste beslissing mag niet (meer) afhankelijk zijn van andere indicatoren zoals aanvullende IQ-testen en de uitslagen van de doorgaans in groep 7 af te
nemen entreetoets.
De formele wetgever stelt in artikel 42 van de WPO
nadrukkelijk het belang van het ‘voorkomen’ van onderadvisering voorop: ‘De centrale eindtoets of andere eindtoets dient als tweede objectieve gegeven om onderadvisering vanuit het primair onderwijs te voorkomen.’ Deze
bepaling kan aldus worden geïnterpreteerd dat onderadvisering niet is toegestaan c.q. in ieder geval moet worden vermeden. Veel anders valt deze wettekst namelijk
niet uit te leggen. Hiervan uitgaande, ligt het niet voor
de hand dat het schooladvies bindend is voor de middelbare school. Immers, een bindend schooladvies dat lager
uitvalt dan de daaropvolgende centrale eindtoets heeft
dan precies datgene tot gevolg wat de wetgever in artikel
42 lid 1 WPO juist heeft willen voorkomen: onderadvisering vanuit de basisschool.
Last but not least bevat het IWVO in artikel 3 lid 4
een afwijkingsmogelijkheid van de hoofdregel dat de
middelbare school de beslissing tot toelating moet baseren op het schooladvies: in het geval waarin toepassing
van deze hoofdregel niet mogelijk is (volgens de middel-
Deze bepaling kan aldus
worden geïnterpreteerd dat
onderadvisering niet is
toegestaan c.q. in ieder geval
moet worden vermeden
bare school), kan de Onderwijsinspectie door de middelbare school worden verzocht om van de hoofdregel te
mogen afwijken. Dit lid 4 staat al sinds de inwerkingtreding van het IWVO in het besluit. Volgens de toelichting
op deze bepaling5 moet bij deze afwijkingsmogelijkheid
vooral worden gedacht aan gevallen van leerlingen die in
het buitenland onderwijs hebben genoten, in verband
waarmee het bevoegd gezag niet zou kunnen voldoen
aan de vereisten, neergelegd in lid 1 en 2. Deze toelichting sluit mijns inziens niet uit dat afwijking ook aan de
orde kan zijn in het geval de middelbare school bijvoorbeeld van mening is dat het schooladvies in kwestie zo
ondeugdelijk is dat de beslissing over toelating niet op
dat advies kan worden gebaseerd. Alsdan zou het
bevoegd gezag van de middelbare school de Onderwijsinspectie om toestemming kunnen verzoeken om af te
mogen wijken van de in artikel 3 lid 2 van het IWVO
neergelegde hoofdregel.
Mij is niet gebleken dat uit de wetssystematiek volgt
dat onder ‘baseren op’ moet worden verstaan dat het
schooladvies bindend is.
Wat is de bedoeling geweest van de wetgever?
In gevallen waarin de wettekst niet direct duidelijkheid
verschaft, kan de rechter de wetshistorie er op naslaan. In
de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uit het
vergaderjaar 2011/12 schrijft de Minister van OCenW dat
de centrale eindtoets tevens het karakter krijgt van ‘een
Auteur
Noten
1. Mr. R.Th.J. van ’t Zelfde is lid van de
2. Zie Stb. 2014, 13.
Branchegroep Onderwijs van Rassers Advo-
3. Zie Kamerstukken II 2014/15, 31289,
caten te Breda.
216.
4. Zie Stb. 2014, 209.
5. Zie Stb. 1993, 207, p. 27.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
749
Focus
© Pressmaster / Shutterstock
begintoets voor het voortgezet onderwijs’.6 Even verder
staat in de memorie van toelichting dat de gegevens
uit de centrale eindtoets door alle basisscholen worden
gebruikt als het tweede objectieve gegeven ‘naast het
schooladvies’. Het woord ‘naast’ duidt er op dat de centrale eindtoets en het schooladvies in ieder geval bij aanvang van het wetgevingsproces volgens de regering van
gelijke rang waren. Dat de regering tevens van mening is
dat het gewicht van het advies van het schooladvies ten
opzichte van de centrale eindtoets moet worden vergroot,
betekent echter nog niet dat het schooladvies als
bindend moet worden beschouwd.
In een brief d.d. 13 maart 2013 schrijft de Staatssecretaris van OCenW aan de Tweede Kamer: ‘De centrale
eindtoets vormt samen met het schooladvies de beste
voorspeller voor een goede plaatsing van leerlingen in
het voortgezet onderwijs’. Dit duidt er niet op dat het
schooladvies van hogere orde zou zijn dan de centrale
eindtoets, laat staan dat het schooladvies bindend is
voor middelbare scholen.
In een motie van de Kamerleden Ypma en Van Meenen7 is de regering verzocht om het IWVO zo aan te passen dat ‘het schooladvies en niet de eindtoets leidend
wordt voor het toelaten van leerlingen in het voortgezet
onderwijs’, maar ook dat ‘de eindtoets een objectieve
second opinion naast het schooladvies is’. De uitwerking
hiervan is opgenomen in de Nota van Toelichting behorende bij het Toetsbesluit PO.8 Wat in deze Nota van Toelichting opvalt, is dat er nergens staat dat de beslissing
omtrent toelating uitsluitend mag worden gebaseerd op
het schooladvies dan wel dat het schooladvies bindend is
voor de middelbare school. Wat er wel staat, is dat met
de wetswijzigingen ‘het leidende karakter van het school-
750
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
advies tot uitdrukking wordt gebracht’. Van Dale Groot
woordenboek van de Nederlandse taal definieert het
begrip ‘leidend’ als volgt: ‘als leidraad strekkend, waarnaar men zich richt’. Dat iets leidend is, wil mijns inziens
nog niet zeggen dat afwijking daarvan in het geheel niet
mogelijk is.
Wellicht staat de bedoeling van de wetgever correct
verwoord in par. 2.4 van de Nota van Toelichting: ‘In de
toekomst kan het dus niet meer zo zijn dat VO-scholen
leerlingen uitsluitend op basis van een eindtoetsresultaat
wel of niet toelaten’. Zou dat niet de daadwerkelijke
bedoeling van de wetgever zijn geweest bij de introductie van de verplichte centrale eindtoets en het daaraan
voorafgaande schooladvies? Met andere woorden: volgt
uit de Nota van Toelichting juist niet dat middelbare
scholen leerlingen niet meer mogen weigeren indien een
dergelijke weigering louter is gebaseerd op de eindtoets
c.q. cito-score? Dat strookt in ieder geval wel met het uitgangspunt van de regering dat het gewicht van het
schooladvies ten opzichte van de centrale eindtoets
moet worden vergroot.
Achteraf aangeven wat met de centrale
eindtoets en het schooladvies is bedoeld
Het Ministerie van OCenW, de PO-Raad en de VO-Raad (de
belangenbehartigers van het primair en voortgezet onderwijs) hebben het er momenteel maar druk mee om achteraf aan te geven wat de wetswijzigingen inhouden. Zo hebben de PO-Raad en VO-Raad een speciale website
gelanceerd: www.nieuweregelgevingovergangpo-vo.nl. Op
de site is onder andere het document ‘Toelating tot het
voorgezet onderwijs’ te vinden waarin de centrale eindtoets en het schooladvies worden toegelicht. In dit docu-
Deze potentiële geschillen kunnen en zullen allemaal aan de
(kort geding) rechter worden voorgelegd en alsdan zal blijken of
het nieuwe schooladvies wel of niet bindend is voor middelbare
scholen
ment geven de PO-Raad en VO-Raad aan wat zij verstaan
onder het leidende karakter van het schooladvies: ‘Omdat
het schooladvies meer gewicht heeft gekregen (leidend is),
wordt het nog belangrijker dan voorheen dat dit advies
goed is gefundeerd’. Dat het schooladvies meer gewicht
heeft gekregen – hetgeen zonder meer het geval is – hoeft
echter nog niet te betekenen dat het schooladvies door
middelbare scholen bindend moet worden geacht.
De PO-Raad en VO-Raad geven in voornoemd document ook aan dat de basisschool het schooladvies moet
heroverwegen in het geval de eindtoets hoger uitvalt en
dat deze heroverweging ertoe kan leiden dat het schooladvies naar boven wordt bijgesteld. Dit komt overeen met
hetgeen in artikel 42 WPO staat. De PO-Raad en VO-Raad
laten evenwel na om te vermelden dat het ook maar zo
kan zijn dat het schooladvies ondanks de hogere score in
de eindtoets ongewijzigd blijft. Dit geeft te denken over
hoe de PO-raad en VO-Raad tegen de materie aankijken;
het lijkt wel alsof zij er van uitgaan dat een hogere score
in de eindtoets automatisch een hoger schooladvies tot
gevolg heeft.
Het maakt het er allemaal niet duidelijker op voor de
betrokken leerlingen, hun ouders, de basisscholen, de
middelbare scholen, de Onderwijsinspectie en het Ministerie van OCenW.
Conclusie
Nu 1. de wet zelf slechts spreekt over ‘baseren op’ en zich
niet uitlaat in termen van ‘bindend’, ‘leidend’ of ‘uitsluitend’, en 2. een grammaticale benadering ook niet duidt
op een bindende kracht voor het schooladvies, en 3. in de
WPO uitdrukkelijk is aangegeven dat onderadvisering
dient te worden voorkomen en dat daarvoor de centrale
eindtoets als tweede objectieve gegeven dient, en 4. uit de
parlementaire geschiedenis niet onomstotelijk lijkt te volgen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om
het schooladvies te laten prevaleren boven de centrale
eindtoets, kan bepaald niet worden uitgesloten dat het
schooladvies van de basisschool toch niet bindend blijkt
te zijn voor de middelbare school.
Er zal hierover echter snel duidelijkheid moeten
komen. Voor 1 maart 2015 zijn namelijk zo’n 190 000
schooladviezen vastgesteld9 en de centrale eindtoetsen
zullen voor 15 mei a.s. moeten worden afgenomen.10
Voorts zullen uiterlijk medio augustus 2015 de middelbare scholen voor die 190 000 leerlingen toelatingsbeslissingen moeten nemen.11
In dit geheel van beslismomenten kunnen verschillende geschillen ontstaan, te weten: tussen basisschool en
leerling/ouder(s) voor wat betreft het schooladvies en tussen leerling/ouder(s) en middelbare school voor wat
betreft de beslissing omtrent toelating tot de middelbare
school. Denkbaar is zelfs dat basisscholen het niet eens
zullen zijn met beslissingen van middelbare scholen, dat
middelbare scholen het niet eens zullen zijn met schooladviezen van basisscholen, dat het Ministerie van OCenW
en de Onderwijsinspectie het niet eens zullen zijn met
toelatingsbeslissingen van middelbare scholen (resulterend in inhouding van de bekostiging op grond van artikel 104 WVO) en dat middelbare scholen bezwaar maken
tegen de weigering van de Onderwijsinspectie12 om afwijking van de hoofdregel toe te staan.
Deze potentiële geschillen kunnen en zullen allemaal
aan de (kort geding) rechter worden voorgelegd en alsdan
zal blijken of het nieuwe schooladvies wel of niet bindend
is voor middelbare scholen. Kortom: wordt vervolgd!
6. Zie Kamerstukken II 2011/2012, 33157
9. Zie art. 42 lid 2WPO.
3, p. 2.
10. Zie art. 9b lid 8 WPO.
7. Zie Kamerstukken II 33157, 36, 48.
11. Zie art. 27 lid 2e WVO.
8. Zie Stb. 2014, 209.
12. Zie art. 3 lid 4 Inrichtingsbesluit WVO.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
751
594
Wetenschap
Toezicht op vrijheidsbeneming in Nederland
CAT in de zak?!
Pauline Jacobs en Anton van Kalmthout1
Het door het Optioneel Protocol bij het VN Anti-folterverdrag vereiste Nationaal Preventief Mechanisme (NPM)
komt in Nederland niet goed van de grond. Dit komt onder andere door de meervoudige structuur waarvoor is
gekozen en de relatie van de als NPM aangewezen instanties met het Ministerie van VenJ. Deze instanties en
de toehoorders bij het NPM-overleg verschillen bovendien fundamenteel van mening over hoe het Protocol
moet worden uitgelegd. Het algehele disfunctioneren van het Nederlandse NPM was voor de Nationale
ombudsman al reden om zich uit het overleg terug te trekken. Om de huidige impasse te doorbreken zijn
ingrijpende veranderingen in de Nederlandse NPM-structuur noodzakelijk.
1. Inleiding
In september 2014 heeft de Nationale ombudsman zich
teruggetrokken als deelnemer van het netwerk van het
Nationaal Preventief Mechanisme (hierna: NPM). Dit
was een nogal opzienbarend bericht. Het gaat hierbij
immers om het toezicht ter voorkoming van foltering
en andere vormen van onmenselijke of vernederende
behandeling of bestraffing met betrekking tot personen
die om welke reden dan ook van overheidswege van hun
vrijheid zijn beroofd en zich daardoor in een afhankelijke
en kwetsbare positie bevinden. De categorieën personen
die hieronder moeten worden geschaard variëren van
gedetineerden, ter beschikking gestelden en jeugdigen, tot
gedwongen opgenomen psychiatrische of anderszins verpleegzorg behoeftige patiënten. Kortom categorieën die al
vele jaren juist ook de Nationale ombudsman tot bijzondere zorg zijn.
Het NPM is een instantie die verplicht moet worden
ingesteld in elk van de 72 landen die zijn aangesloten bij
het CAT, het VN Verdrag tegen foltering en andere wrede,
onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing en die het Optioneel Protocol, het OPCAT (hierna:
Protocol) hebben geratificeerd. Nederland deed dit laatste in 2010. Dit Protocol voorziet niet alleen in een vorm
van internationaal toezicht door het SPT, het Subcommittee for the Prevention of Torture (hierna: SPT) van de
VN, maar verplicht ieder betrokken land ook op nationaal niveau een toezichtsmechanisme (het NPM) in het
leven te roepen. Zo bezien is er sprake van een goed
doortimmerd geheel van toezicht en controle. Echter valt
752
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
vast te stellen dat er ruim vier jaar na ratificatie door
Nederland een grote bezorgdheid is opgetreden over de
wijze waarop Nederland dit Protocol interpreteert. Deze
bezorgdheid wordt gedeeld door het Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke en Vernederende
Behandeling of Bestraffing (hierna: CPT) van de Raad van
Europa,2 het College voor de Rechten van de Mens,3 het
NJCM4 en de Raad voor de Strafrechtspleging en Jeugdbescherming.5
Ruim vier jaar na ratificatie
door Nederland is een grote
bezorgdheid opgetreden over
de wijze waarop Nederland dit
Protocol interpreteert
De vraag die wij in dit artikel aan de orde willen stellen is wat de Nationale ombudsman heeft bewogen om
zich te distantiëren van het Nederlandse NPM-model en
waarop de kritiek van de andere genoemde instanties op
de Nederlandse invulling van het Protocol is gebaseerd. In
onderstaand artikel zal het NPM aan een nadere beschou-
wing worden onderworpen om een en ander in het juiste
perspectief te kunnen plaatsen.
2. Het door het Protocol gewenste toezicht op
nationaal niveau: de NPM’s
Zoals gezegd voorziet het Protocol in een vorm van preventief toezicht op internationaal en nationaal niveau. Dit
internationaal toezicht is niet nieuw. Sinds 25 jaar wordt
een dergelijk internationaal toezicht binnen de Raad van
Europa al uitgeoefend door het CPT. Door het Protocol
wordt dit internationaal toezicht nu uitgebreid met een
vergelijkbare instantie op VN niveau. Anders dan het CPT
heeft dit SPT echter maar beperkte financiële middelen
en heeft het door het grote aantal bij het Protocol betrokken landen maar een beperkte slagkracht. Het ligt dan
ook voor de hand dat het SPT zijn directe toezichthoudende taak vooral zal richten op de landen buiten de Raad
van Europa, die niet door het CPT worden bestreken. Voor
wat betreft de landen van de Raad van Europa zal de taak
van het SPT vooral gericht zijn op de ondersteuning en
monitoring van het toezicht door de nationale toezichthouders. Vandaar dat het accent van het Protocol vooral
ligt bij het toezicht houden op risico’s voor foltering en
onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing
op nationaal niveau. Daarbij komt dat nationale toezichthouders hun toezichthoudende taken met een grotere frequentie kunnen uitvoeren en beter in staat zijn toe te
zien op een juiste uitvoering van de bevindingen en aanbevelingen van de internationale toezichthouders.6 Niet
zonder reden typeert Evans het systeem van toezicht door
het NPM dan ook als ‘the “front line” in the system of prevention which the OPCAT constructs’.7
De vereisten die het Protocol aan de nationale toezichthouder stelt zijn te vinden in het Protocol en de
begeleidende stukken daarbij. Deze punten zijn van
belang om te kunnen beoordelen of het Nederlandse
NPM-model voldoet aan de eisen die daaraan in het Protocol gesteld worden. De belangrijkste daarvan kunnen als
volgt, puntsgewijs, worden samengevat.
1) Ingevolge artikel 18 van het Protocol dienen verdragsstaten allereerst de functionele onafhankelijkheid van
het NPM te waarborgen,8 evenals de onafhankelijkheid
en deskundigheid van zijn personeel en de nodige
middelen vrij te maken voor het functioneren van het
NPM. Cruciaal voor deze functionele onafhankelijkheid
is niet alleen dat een NPM onafhankelijk en zonder
inmenging van autoriteiten kan opereren, maar dat
deze ook door de buitenwereld als onafhankelijk wordt
gepercipieerd.9 Om die reden moeten de taken en
bevoegdheden zijn vastgelegd in een eigen, wettelijke
regeling10 en moeten de leden van een NPM worden
benoemd volgens een openbare procedure, in overleg
met relevante stakeholders. Bij de samenstelling van
het NPM dient te worden gestreefd naar een evenwichtige verdeling tussen de seksen en naar een adequate
vertegenwoordiging van ethische en minderheidsgroepen in het land. Bij het instellen van het NPM dienen
de Staten ook rekening te houden met de ‘Paris Principles’,11 het document waarin de voorwaarden worden
genoemd waaraan instellingen voor de bevordering en
bescherming van mensenrechten moeten voldoen.
2) Artikel 19 van het Protocol bepaalt verder dat het NPM
in staat moet worden gesteld om regelmatig inrichtingen te bezoeken, met het oog op het versterken van de
bescherming van ingeslotenen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling
of bestraffing (onder a). Het NPM dient tevens in de
gelegenheid te worden gesteld aanbevelingen ter verbetering te doen (onder b) en te komen met voorstellen en
opmerkingen met betrekking tot bestaande of voorgestelde wetgeving (onder c).12
3) Om zijn taken adequaat te kunnen vervullen dient het
NPM krachtens artikel 19 van het Protocol te beschikken over onder andere de volgende, belangrijke,
bevoegdheden:
- toegang tot alle informatie betreffende de behandeling van deze gedetineerden en de detentieomstandigheden;
- toegang tot alle plekken waar personen van hun vrijheid beroofd worden;
- de mogelijkheid om privégesprekken te voeren met
die personen, evenals met andere personen die relevante informatie kunnen verstrekken (advocaten, personeel, medici, familieleden, ex-gedetineerden); en
- de vrijheid om zelfstandig de plaatsen uit te kiezen
die bezocht worden en de personen die geïnterviewd
worden. Relevant hierbij is dat artikel 21 bepaalt dat
Auteurs
devolle commentaar op een eerdere versie
preventief Mechanisme.
9 December 2010.
1. Mr. dr. P. Jacobs is universitair docent
van dit artikel.
6. Association for the Prevention of Torture
9. APT, Implementation manual, 2010
(APT) and Inter-American Institute for
(revised edition), p. 90.
straf(proces)recht bij het Willem Pompe
Instituut voor Strafrechtswetenschappen
Noten
Human Rights (IIHR), Optional Protocol to
10. Art. 11 en 12 (onder ‘basic principles’)
van de Universiteit Utrecht. Prof. dr. A.M.
2. CPT/Inf (2012) 21, par. 9.
the UN Convention against Torture. Imple-
van de guidelines en artikel 2 van de analy-
van Kalmthout is emeritus hoogleraar vrij-
3. The Netherlands Institute for Human
mentation Manual, 2010 (revised edition),
tical self-assessment tool for National Pre-
heidsbeneming en vrijheidsbeperking in het
Rights, Utrecht 2013, p. 11-13.
p. 47.
vention Mechanisms (NPM), a preliminary
vreemdelingen- en strafrecht aan Tilburg
4. NJCM, commentary on the sixth periodic
7. M. Evans, ‘The OPCAT at 50’. in: G.
guide by the SPT regarding the functioning
University, lid van de Raad voor Straf-
report submitted by the Kingdom of the
Gilbert, F. Hampson, C. Sandoval (eds.),
of an NPM, CAT/OP/1, d.d. 6 februari
rechtstoepassing en Jeugdbescherming
Netherlands on the implementation of the
The Delivery of Human Rights: essays in
2012.
(RSJ) en het Europees Comité voor de Pre-
UN Convention against Torture and Other
Honour of Professor Sir Nigel Rodley,
11. Deze zijn neergelegd in Resolutie
ventie van Foltering en Onmenselijke of
Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or
Routledge 2011, p. 107.
48/134 van de Algemene Vergadering van
Vernederende Behandeling of Bestraffing.
punishment (CAT/C/NLD/Q/6), Leiden
8. Zie artikel 8 (onder ‘basic principles’) van
de Verenigde Naties van 20 december
Deze bijdrage is door laatstgenoemde op
2013, p. 32-34
de guidelines on national preventive
1993.
persoonlijke titel geschreven. De auteurs
5. Zie: Brief RSJ van 10 november 2014 aan
mechanisms, SPT’s twelfth session, Geneva
12. Zie ook art. 35 (onder ‘points for
bedanken prof. mr. C. Kelk voor zijn waar-
de organisaties betrokken bij het Nationaal
15-19 November 2010, CAT/OP/12/5, d.d.
NPMs’) van de guidelines.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
753
Wetenschap
Met de NPM’s wordt niet beoogd om bestaande systemen van
toezicht of inspectie te vervangen, maar juist om deze te
complementeren
geen sancties mogen worden opgelegd aan personen of
instanties die het NPM voorzien van informatie.13
4) In de guidelines wordt in lijn met eerder genoemde
‘Paris Principles’ nog een aantal basis voorwaarden
genoemd, die bij de instelling van een NPM in acht
moeten worden genomen. Deze betreffen onder meer
dat het NPM een eigen, herkenbare identiteit dient te
hebben, welke wordt gekenmerkt door openheid en
transparantie, waarbij het maatschappelijk middenveld
in ruime mate betrokken wordt (nr. 16). Vandaar ook
dat de selectie, de zittingstermijn en de benoeming
van de leden van het NPM volgens openbare criteria
dient plaats te vinden (nr. 9 en 16). Bovendien moet
een NPM collectief over de expertise en ervaring
beschikken die voor een effectieve uitvoering van zijn
taak noodzakelijk is. Expliciet wordt daarbij genoemd
de juridische expertise en expertise op het terrein van
gezondheidszorg (nr. 17 en 20). Andere voorwaarden
die in de guidelines worden genoemd zijn, dat:
- het mandaat en de bevoegdheden bij wet worden
geregeld (nr. 7);
- bij wet de zittingsduur van de leden van een NPM
wordt vastgesteld (nr. 9);
- het NPM wordt geïnformeerd over relevante wetsvoorstellen en daarover advies kan uitbrengen (nr. 28); en
- de NPM-taak in een aparte afdeling of unit wordt
ondergebracht met eigen staf en budget, ingeval dit
NPM ook andere dan NPM-taken te vervullen heeft (nr.
32).
5) In de self-assessment tool wordt een werkwijze voor het
NPM beschreven die sterke gelijkenis vertoont met die
van het CPT.14 Een belangrijke rol bij deze werkwijze
speelt het (steekproefsgewijze) onderzoek van dossiers
van ingeslotenen en het onderzoeken van activiteiten
die worden aangeboden aan de gedetineerden. Crosschecking van informatie is hierbij van groot belang.15
Rapporten naar aanleiding van het bezoek, met daarbij
de gedane aanbevelingen, kunnen worden gepubliceerd zonder voorafgaande instemming van de nationale autoriteiten.16 Dit in tegenstelling tot de rapporten van het CPT en het SPT, die vertrouwelijk van aard
zijn en waarvan de nationale autoriteiten zelf beslissen
of deze worden gepubliceerd.17
Geconcludeerd kan worden dat de opdracht van het NPM
tweeërlei is: 1. het regelmatig - bij voorkeur onaangekondigd - bezoeken van plaatsen waar personen verblijven
aan wie de vrijheid is ontnomen om de omstandigheden
ter plaatse te beoordelen op mogelijke risico’s voor foltering en andere wrede, onmenselijke en vernederende
behandeling en bestraffing (kortweg ill-treatment)
genoemd en 2. het adviseren van de nationale regeringen
over bestaande en toekomstige wetgeving die betrekking
heeft op de mensenrechten van ingeslotenen. In dit
754
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
opzicht verschilt het door het Protocol beoogde model
van maatschappelijk toezicht wezenlijk van het huidige
systeem van toezicht dat wordt uitgeoefend door ambtelijke, nationale inspectieorganen. Een ander verschil met
de gebruikelijke nationale inspecties en andere toezichthoudende instanties is dat de NPM’s multidisciplinair
moeten zijn samengesteld, met daarin een belangrijke
inbreng vanuit het maatschappelijk middenveld, in het
Protocol aangeduid met de term civil society. Juist vanwege deze verschillen wordt dan ook gesteld dat met de
NPM’s niet beoogd wordt om bestaande systemen van toezicht of inspectie te vervangen, maar juist om deze te
complementeren.18
3. Vormgeving en werkwijze van het
Nederlandse NPM
In december 2011 liet de Staatssecretaris van Veiligheid
en Justitie weten hoe het NPM in Nederland gestalte zou
krijgen. Er werd niet besloten tot de creatie van een nieuw
NPM, maar om de NPM-taken neer te leggen bij reeds
bestaande toezichthoudende organisaties. Aanvankelijk
waren dat er zes, maar na wat verschuivingen zijn uiteindelijk drie instanties als aangewezen NPM overgebleven:
de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna: RSJ), de Inspectie Jeugdzorg (hierna: IJZ) en
de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ). De
coördinatie van de NPM’s werd in handen gelegd van de
Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna: IVenJ). Daarnaast
werd een viertal instanties genoemd die niet de status
van NPM kregen maar als toehoorder aan dit NPM-overleg mochten deelnemen, waaronder de Nationale ombudsman.19 Uitdrukkelijk wordt in de brief ook vermeld dat uit
de aanwijzing als NPM geen nieuwe bevoegdheden voor
de betrokken organisaties voortvloeien noch dat daarvoor
extra middelen ter beschikking zullen worden gesteld.
4. Knelpunten bij de huidige vormgeving en
werkwijze van het Nederlandse NPM
Het eerste wat opvalt bij de door Nederland opgezette
NPM-structuur is de keuze voor een meervoudig NPM,
waar vrijwel alle andere landen die het Protocol hebben
geratificeerd de NPM taak aan slechts één bestaande of
nieuw opgerichte instantie hebben toevertrouwd. In de
meeste gevallen is dat het instituut van de Nationale
ombudsman of een apart Instituut voor de Mensenrechten. Voor een meervoudige structuur opteerden alleen het
Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nieuw Zeeland.20 Voor
deze landen is deze keuze begrijpelijk gezien de federale
structuur en de daarbij behorende verschillende jurisdicties. Het Protocol biedt landen de mogelijkheid meerdere
instanties met de preventieve taak te belasten, al geldt
dan wel als voorwaarde dat elke afzonderlijke instantie
dient te voldoen aan alle eisen uit het Protocol. Het is niet
voldoende wanneer elk van de als NPM aangewezen
Model van de koepelgevangenis in Haarlem © Spaarnestad Photo / Hollandse Hoogte
instanties één of slechts een gedeelte van de taken op
zich neemt, ook al levert dit op dat gezamenlijk aan de
eisen van het Protocol voldaan wordt.21 De niet nader
gemotiveerde keuze om ook in Nederland voor een meervoudig NPM-model te kiezen kan alleen worden verklaard
uit de opstelling van het Ministerie van Justitie, dat in het
Deze opstelling, waarbij aan
het Protocol geen toegevoegde
waarde wordt toegekend,
verklaart de keuze voor het
meervoudig NPM-model
Protocol geen enkele toegevoegde waarde voor Nederland
zag naast het reeds bestaande systeem van toezicht door
het CPT en het toezicht dat al door diverse nationale
instanties wordt uitgeoefend. Om die reden verzette het
ministerie zich lange tijd tegen ratificatie. Uiteindelijk
werd echter schoorvoetend en onder druk van het Ministerie van Buitenlandse zaken besloten tot de ratificatie
van het Protocol, aangezien het weigeren van ratificatie de
goede internationale reputatie van Nederland op het
gebied van de mensenrechten en het internationaal recht
zou schaden.22 Dat men toch tot ratificatie overging was,
aldus de regering teneinde ‘ook andere landen aan te
moedigen het Protocol te bekrachtigen en dergelijke toezichthoudende organen in te stellen’.23 Deze opstelling,
waarbij aan het Protocol geen toegevoegde waarde wordt
toegekend, verklaart de keuze voor het meervoudig NPMmodel. Feitelijk is er niets veranderd ten opzichte van de
situatie die bestond vóór de ratificatie. Het door het Protocol beoogde preventieve toezichtmechanisme op nationaal niveau is daarmee gereduceerd tot een vrijblijvend
overlegorgaan van instanties die op enigerlei wijze betrokken zijn bij het toezicht op plaatsen waar mensen hun
vrijheid is ontnomen.
De vraag moet dan ook worden gesteld of dit Nederlandse
overlegmodel in overeenstemming is met de letter en
geest van het Protocol, zoals dat op grond van Verdrag van
Wenen inzake het Verdragenrecht moet worden uitgelegd
en toegepast.24
13. Zie ook art. 14 (onder ‘basic principles’)
de guidelines. Zie ook het Third annual
toezicht arrestantenzorg geheten (CTA’s),
(laatst geraadpleegd op 17 maart 2015).
en art. 27 (onder ‘points for states’) van de
report van het SPT, waar in par. 50 wordt
de Commissies van Toezicht Detentieplaat-
21. APT, Implementation Manual, p. 25 en
guidelines.
gesteld; ‘NPM’s should complement exis-
sen Koninklijke Marechaussee en de Natio-
88.
14. In art. 13 en verder.
ting systems of protection against torture
nale ombudsman. Brief ‘Aanwijzen Nationa-
22. H. Reiding, The Netherlands and the
15. Zie art. 14 en 15 van de self-assessment
and ill-treatment. They should not replace
le Preventie Mechanismen (NPM’s) op basis
Development of International Human
tool.
or duplicate the monitoring, control and
van VN-OPCAT’, d.d. 20 december 2011.
Rights Instruments, Antwerpen: Intersentia
16. Zie art. 22 van de self-assessment tool.
inspection functions of governmental and
20. In het Verenigd Koninkrijk zijn 23
2007, p. 65-71, met verwijzingen.
17. APT, Implementation manual, p. 32.
non-governmental bodies.’
instanties als NPM aangewezen, in Nieuw
23. Tweede Kamer, Nota naar aanleiding
Overigens kan het SPT zijn rapporten zon-
19. Als zodanig werden in de brief
Zeeland vier en in Duitsland is er één NPM
van het verslag, 31797 (R1871), p. 2.
der toestemming van de nationale autoritei-
genoemd: de Klankbordgroep Commissies
op federaal niveau, naast de NPM’s die per
24. Verdrag van Wenen inzake het Verdra-
ten wel op vertrouwelijke basis aan het
van Toezicht (voor justitiële inrichtingen),
deelstaat worden aangewezen. Zie: www.
genrecht van 21 maart 1986, Trb. 1989,
betreffende NPM toesturen.
de Commissies van Toezicht op de Politie-
ohchr.org/EN/HRBodies/OPCAT/Pages/
136.
18. Zie art. 5 (onder ‘basic principles’) van
cellen (CTPC’s), thans Commissies van
NationalPreventiveMechanisms.aspx>
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
755
Wetenschap
Getoetst aan de hiervoor genoemde criteria uit het
Protocol en de begeleidende stukken hierbij, kan worden
geconcludeerd dat met name de drie als NPM aangewezen
inspecties maar in beperkte mate voldoen aan de criteria
die aan een NPM worden gesteld. Bij deze ambtelijke
inspecties is bijvoorbeeld geen sprake van multidisciplinaire teams met een collectieve expertise op het terrein
van mensenrechten en gezondheidszorg, ontbreekt de
inbreng van het maatschappelijk middenveld en is er geen
sprake van leden met een vastgestelde zittingstermijn die
volgens een openbare procedure worden benoemd. Ook is
er geen expliciete wettelijke regeling, waarin de complementaire NPM-taak is vastgelegd. Anders dan de RSJ worden de inspecties ook niet betrokken bij het adviseren over
relevante toekomstige beleidsvoorstellen en wetsvoorstellen en zijn de NPM-taken niet ondergebracht in een staf
met eigen staf en budget. Ook de gefragmenteerde werkwijze van deze inspecties, waarbij slechts bij uitzondering
in multidisciplinair verband gezamenlijk wordt opgetreden verschilt wezenlijk van de werkwijze die het Protocol
naar het voorbeeld van het CPT voorstaat. Bovendien
wordt er doorgaans pas samengewerkt als er zich een ernstig incident heeft voorgedaan (zoals na het overlijden van
rol als NPM – kunnen beïnvloeden. De schijn van partijdigheid die het NPM zo wekt was een punt van zorg voor
het CPT naar aanleiding van het bezoek aan Nederland in
2011,26 alsook voor het College voor de Rechten van de
Mens,27 het NJCM en 9 andere mensenrechtenorganisaties.28 De onafhankelijkheid komt temeer in het gedrang
nu de IVenJ als NPM, als coördinator van het NPM-overleg
correspondeert met briefpapier van dit ministerie en zittingen van het NPM plaatsvinden in het gebouw van hetzelfde ministerie. Ook naar buiten beperkt de IVenJ zich
niet tot een coördinerende rol, maar stelt zij zich steeds
meer op als de vertegenwoordiger van het NPM, zonder de
overige deelnemers aan het NPM daarbij te betrekken. Dit
alles is moeilijk te rijmen met de gedachte uit het Protocol dat het NPM ook in zijn presentatie en daden moet
laten zien onafhankelijk te zijn.
De hier genoemde knelpunten doen zich niet, of in
beperkte mate, voor bij de RSJ en bij de als toehoorders bij
het NPM-overleg aangewezen instanties. De laatste zijn
echter niet als NPM aangewezen, hoewel hun structuur en
werkwijze meer met de Protocoldoelstellingen correspondeert dan die van de drie inspecties.
5. Hoe nu verder? Suggesties voor verbetering
van de huidige situatie
De schijn van partijdigheid die
het NPM zo wekt was een punt
van zorg voor het CPT
Alexander Dolmatov in het Detentiecentrum Rotterdam),
wat iets anders is dan een gezamenlijke optreden dat
gericht op het preventief signaleren van situaties die een
risico van ill-treatment inhouden. De bij het NPM betrokken inspecties opereren naar buiten ook niet als NPM en
hebben blijk gegeven in de aanwijzing als NPM geen aanleiding te zien om hun werkwijze (meer) in lijn met het
Protocol te brengen. Dat betekent dat bezoeken aan instellingen doorgaans van tevoren worden aangekondigd, dat
interviews met ingeslotenen maar op beperkte schaal
plaatsvinden en cross-checking met bijvoorbeeld de medische dossiers en klachtendossiers, die bij andere instanties
liggen, niet of nauwelijks plaatsvindt. Ook heeft de ratificatie van het Protocol er niet toe geleid dat de relevante
mensenrechtenstandaarden in het toetsingskader van de
IGZ en IJZ zijn opgenomen.
Een ander discutabel punt betreft de onafhankelijke
status van de drie inspecties. Formeel zijn deze in hun
werkwijze en formuleren van bevindingen onafhankelijk
van het ministerie, maar niet kan worden ontkend dat zij
als organisatorische onderdelen van de respectieve ministeries toch in bepaalde opzichten daarvan afhankelijk zijn.
Zo is de Staatssecretaris van VenJ bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het aanstellen van personeel en dienen
jaarplannen te worden voorgelegd aan de Minister van
VenJ.25 Dit is een relevante constatering, aangezien de verantwoordelijke staatssecretaris en minister zo, in ieder
geval potentieel, de koers van de inspectie – ook in diens
756
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Kijkend naar het buitenland kan men stellen dat wanneer
ook in Nederland de NPM-taak aan slechts één niet-departementale instantie, zoals een Instituut voor de rechten
van de Mens of (een instituut) van de Nationale ombudsman zou zijn toegewezen, dit meer in lijn met het Protocol zou zijn geweest. Aldus zou ook de complementaire
taak van het NPM ten opzichte van bestaande inspecties
beter tot zijn recht gekomen zijn. Dit neemt evenwel niet
weg dat ook een meervoudig NPM een werkbare structuur
kan zijn, zoals het geval is in Nieuw Zeeland, waar de coördinerende rol van de NPM’s is toevertrouwd aan de onafhankelijke, niet zelf als NPM aangewezen Human Rights
Commission en de implementatie van het Protocol bij
wet29 is geregeld. Ook in het Verenigd Koninkrijk is men
erin geslaagd een samenwerkingsverband in te richten
dat er op gericht is de meerwaarde ten opzichte van de
bestaande inspectievormen vorm te geven.30
In Nederland is van de implementatie van het Protocol daarentegen tot op heden weinig terechtgekomen.
NPM’s en toehoorders bij het driejaarlijkse NPM-overleg
verschillen fundamenteel van mening over hoe het Protocol moet worden uitgelegd waarbij een gemeenschappelijk werkprogramma en visie over de functie en werkwijze
van het NPM ontbreken. De drie ambtelijke inspecties
zien de NPM-structuur, evenals de Staatssecretaris van
VenJ31 als niet meer dan een netwerkoverleg van de
inspecties, RSJ en toehoorders en niet als een opgave om
naast de bestaande inspectietaken ook gezamenlijk naar
buiten herkenbaar, autonoom en onafhankelijk als NPM
te opereren. Voor zover er van enige gezamenlijke actie
sprake is betreft dat het jaarlijks vervaardigen van een
NPM-jaarverslag, dat, zoals ook door de Nationale ombudsman wordt geconstateerd, feitelijk niet meer is ‘dan een
opsomming van activiteiten die ook zonder het bestaan
van het NPM zouden zijn uitgevoerd.’32 De meerwaarde
van het door het Protocol beoogde preventieve toezicht is
nu echter juist dat dit zich kan richten op terreinen en
Het is met name dit dilemma dat tot nu toe een effectieve
samenwerking binnen het NPM-netwerk heeft geblokkeerd
thema’s die niet, of slechts fragmentarisch, in onderlinge
samenhang door de inspecties worden bestreken. Te denken valt daarbij onder meer aan de tenuitvoerlegging van
de levenslange gevangenisstraf, de praktijk van separeren
en isoleren in de verschillende justitiële en (forensisch)
psychiatrische inrichtingen, de mensenrechten in verzorgings- en verpleegtehuizen, de omstandigheden in detentiecentra voor vreemdelingen en de bejegening van ingeslotenen in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg
(het voormalige Justitieel Medisch Centrum).
Het algehele disfunctioneren van het Nederlandse
NPM was voor de Nationale ombudsman reden om zich
uit het overleg terug te trekken.33 Ook de RSJ heeft laten
weten een eigen koers te gaan varen om zodoende, in
samenwerking met andere relevante, onafhankelijke partners tot een zo goed mogelijke invulling van zijn rol
onder het Protocol te komen.34 In de brieven aan de
Staatssecretaris van VenJ waarin beide organisaties hun
beslissing toelichtten werd, naast bezorgdheid over de
huidige structuur en werkwijze van het NPM als belangrijke reden genoemd de weigering van de IVenJ en IGZ, na
overleg met de Staatssecretaris van VenJ, mee te werken
aan een gezamenlijk, onafhankelijk multidisciplinair
onderzoek naar het beleid en de tenuitvoerlegging van de
levenslange gevangenisstraf. Dit onderzoek werd ingegeven door recente uitspraken van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens,35 die nopen tot onderzoek naar de
verenigbaarheid van het huidige Nederlandse beleid en
uitvoeringspraktijk met artikel 3 EVRM.
Om de huidige impasse te doorbreken zijn ingrijpende veranderingen in de Nederlandse NPM-structuur noodzakelijk. Een mogelijkheid daartoe zou kunnen zijn om de
NPM-taken slechts bij één niet-ambtelijke organisatie neer
te leggen, zoals in de meeste het Protocol ratificerende
landen het geval is. Zou toch worden vastgehouden aan
een meervoudig NPM dan zou het onderscheid tussen
NPM’s en toehoorders moeten worden losgelaten. Dit
onderscheid heeft nu al geen betekenis, maar miskent ook
dat juist deze toehoorders in samenstelling, werkwijze en
taakstelling meer voldoen aan de eisen uit het Protocol
dan de wel als NPM aangewezen inspecties. Ook zou de
coördinerende taak bij voorkeur moeten worden belegd
bij een onafhankelijke instantie, die zelf geen NPM-mandaat heeft. Dit is de constructie waarvoor in Nieuw Zeeland is gekozen. Meest essentieel is echter dat zowel de
verantwoordelijke bewindslieden en de onder hun verantwoordelijkheid opererende inspecties de meerwaarde van
het Protocol erkennen en het zowel naar de letter als naar
de geest uitvoeren. Dit zou er toe kunnen leiden de NPMtaak uitsluitend nog toe te bedelen aan instanties, die
geen inspectietaak hebben, zoals het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de RSJ.
Voordeel daarvan is dat de inspecties daarmee verlost
worden van het probleem dat zij complementair aan hun
bij wet opgedragen inspectietaken als NPM tezamen met
het maatschappelijk middenveld preventieve taken moeten vervullen, waarvoor het nationale wettelijk kader geen
ruimte biedt, zolang dit niet aan de eisen van het Protocol
is aangepast. Het is met name dit dilemma dat tot nu toe
een effectieve samenwerking binnen het NPM-netwerk
heeft geblokkeerd. Gezien de reactie van de staatssecretaris aan de RSJ, Nationale ombudsman en het antwoord op
Kamervragen van D66 ziet het er vooralsnog echter niet
naar uit dat de huidige impasse zal worden doorbroken.36
Het wachten is nu op de reactie van het SPT, dat in reactie
op het uittreden van de Nationale ombudsman uit het
NPM-netwerk heeft laten weten in 2015 Nederland te zullen bezoeken.
25. V.L. Derckx, A.G. Hallo de Wolf &
Netherlands on the implementation of the
cretaris Teeven aan de Nationale ombuds-
Mechanisme van 10 november 2014 (ken-
B.C.A. Toebes, Implementatie van het
UN Convention against Torture and Other
man en de RSJ van 30 september 2014
merk RSJ/100/2306/14/Avb/HE).
OPCAT: preventie van onmenselijke behan-
Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or
(kenmerk 561637) en de antwoorden op de
35. Met name EHRM, Vinter e.a vs. United
deling in zorginstellingen, Groningen 2013,
punishment (CAT/C/NLD/Q/6), Leiden
Kamervragen van D66 over het uittreden
Kingdom, 9 juli 2013, appl. nrs. 66069/09,
p. 30-31.
2013, p. 32-34.
van de Nationale ombudsman van 4
130/10 en 3896/10, EHRC 2013, nr. 12, p.
26. CPT/Inf (2012) 21, par. 9.
29. Crimes of torture act 1989, zoals her-
november 2014 (kenmerk 5677350).
2759-2782, m.nt. A.M. van Kalmthout.
27. The Netherlands Institute for Human
zien bij de Crimes of Torture Amendment
32. Zie de Brief van de Nationale ombuds-
36. Zie onder meer de brieven van staats-
Rights, Submission to the UN Committee
Act 2006 (2006 No 68).
man aan de Staatssecretaris van VenJ en
secretaris Teeven aan de Nationale ombuds-
against Torture on the Examination of the
30. Zie hiervoor met name: Monitoring
de RSJ van 24 september 2014 (nr.
man en de RSJ van 30 september 2014
6th Periodic report on the Netherlands in
places of detention, Fourth annual report of
20140273 U).
(kenmerk 561637) en de antwoorden op de
May 2013, Utrecht 2013, p. 11-13.
the United Kingdom’s National Preventive
33. Ibid.
Kamervragen van D66 over het uittreden
28. NJCM, commentary on the sixth perio-
Mechanism, London, March 2014.
34. Zie brief van de RSJ aan de organisaties
van de Nationale Ombudsman van 4
dic report submitted by the Kingdom of the
31. Zie onder meer de brieven van staatsse-
betrokken bij het Nationaal Preventief
november 2014 (kenmerk 5677350).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
757
595
Opinie
Het CBb en ‘Der digitale
Taxi-Krieg’
Mies Westerveld1
UberPOP, de taxidienst die stelt zich te baseren op het moderne idee van een shared economy en een
mobiliteitsoplossing te bieden met een positief effect op leefbaarheid, milieu en energieverbruik, confronteert
ons in werkelijkheid met de vraag of we in staat zijn on demand werkers te beschermen tegen basale sociale
risico’s als uitbuiting en onzekere beloning. Het verwijt van kartelvorming is eerder van toepassing op
megabedrijven als Google en Uber dan op zelfstandig werkende taxichauffeurs die de samenwerking
zoeken om te voorkomen dat ze voor een hongerloon moeten werken.
I
n december van het vorig jaar sprak de rechter, meer
specifiek de president van het College van Beroep
voor het bedrijfsleven, zich als eerste uit in een kwestie die ook wel wordt aangeduid als een ‘digitale taxioorlog’. Voor arbeidsrecht-beoefenaren is deze uitspraak
(Ministerie van I&M vs. Uber)2 een fraaie illustratie van het
feit dat het arbeidsrecht de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt maar ternauwernood kan bijhouden en steeds minder in staat lijkt een passend antwoord te formuleren op
de arbeidsrechtelijke issues van deze tijd. Meer concreet
gaat het om de vraag of nog wel mogelijk is afdwingbare
normen te stellen ten aanzien van zaken als verantwoorde
arbeids- en rusttijden, gezonde arbeidsomstandigheden,
een adequate uurvergoeding en een inkomensgarantie bij
ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Voor ik hierop doorga, eerst iets over het bedrijf dat de
uitspraak heeft uitgelokt. Uber is een bedrijf dat gericht is
op het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software
en het verstrekken van on demand transportdiensten. Voor
dit laatste biedt Uber de dienst UberPOP aan die inmiddels
in 200 steden actief is. Uber is ook big business: met een
geschatte waarde van € 13.4 miljard was Uber vorig jaar de
hoogste gewaardeerde start-up van dat moment.3
Om de vervoersdienst te kunnen leveren sluit Uber
contracten met particulieren met een eigen auto die van
haar een iPhone in bruikleen krijgen waarmee bestelde
ritten geaccepteerd kunnen worden. Personen die van de
dienst UberPOP gebruik willen maken, melden zich eenmalig aan met een creditcard. Bij het bestellen van een rit
wordt de passagier via de GPS van de telefoon aan de
dichtstbijzijnde Uber-chauffeur gekoppeld, waarna de ritprijs bij aankomst wordt afgeschreven van de aan de creditcard gekoppelde bankrekening. Contant geld komt er
niet meer aan te pas. De passagier krijgt de factuur via de
758
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
e-mail toegestuurd, de chauffeur ontvangt van de ritprijs
80% op zijn rekening, de resterende 20% is voor Uber.
Degene die als chauffeur voor Uber wil rijden dient ouder
te zijn dan 21 jaar, één jaar rijervaring te hebben en hij
moet in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag.
De auto (vierdeurs, niet ouder dan tien jaar en met een
geldige APK) wordt op veiligheid geïnspecteerd door een
medewerker van Uber. Uber is gebaseerd op het idee van
een shared economy, aldus de Nederlandse Uber-directeur
Niek van Leeuwen. ‘Heb je geen baan, maar toch een auto,
dan kun je met Uber geld verdienen.’4
Arbeidsrechtelijk zit het knelpunt van deze constructie in de onaantastbaarheid en daarmee de ongelimiteerde marktmacht van het bedrijf ten opzichte van haar
‘medewerkers’. Toen, bijvoorbeeld, het bedrijf in New York
in concurrentie was met een nieuwkomer op de on
demand taximarkt, verlaagde het eenzijdig de ritprijzen.
Boze taxichauffeurs protesteerden tegen deze verlaging
van hun inkomsten en richtten hun pijlen, bij gebreke
aan een zichtbare wederpartij, op het gemeentebestuur
dat hiertegen zou moeten optreden. Tevergeefs, Uber
bleek niet aan te pakken. Ook in Nederland, waar het
bedrijf zijn diensten sinds juli van het vorig jaar aanbiedt,
heeft het zich bij de gevestigde taxibranche knap impopulair gemaakt. ‘Eerst paaien ze, dan naaien ze’, aldus een
chauffeur bij TCA.5
Het juridische handvat om het bedrijf te stuiten (of
misschien ‘mores’ te leren?) zit in het fenomeen taxivergunning. De taximarkt wordt sinds de openstelling eind
jaren negentig gereguleerd door de Wet Personenververvoer 2000 (WPV 2000). Deze schrijft een vergunning voor
voor iedereen die zijn diensten als taxichauffeur wil aanbieden. De vergunning wordt afgegeven (en kan bij slecht
presteren ook worden ingetrokken) door de Minister van
Arbeidsrechtelijk zit het knelpunt van deze constructie in de
onaantastbaarheid en daarmee de ongelimiteerde marktmacht
van het bedrijf ten opzichte van haar ‘medewerkers’
Infrastructuur en Milieu, die belast is met het toezicht op
de naleving van de wet. Uber daarentegen maakt gebruik
van iedereen die onder haar voorwaarden wil werken, met
of zonder vergunning. Het toezicht op de kwaliteit van de
Uber-diensten voert het bedrijf liever zelf uit.
In het afgelopen jaar trad Uber toe tot de Europese
arbeidsmarkt. Net als in de VS riep die komst in verschillende landen veel protest op. Boze taxichauffeurs gingen
de straat op en grote taxibedrijven spanden rechtszaken
aan. Soms met succes, zoals in Brussel en Berlijn waar
UberPOP door de rechter werd verboden. In ons land verliep de strijd in eerste instantie over de band van de overheid. Op 29 september 2014 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu Uber in kennis van haar voornemen
een last onder dwangsom op te leggen als de dienst UberPop niet gestaakt zou worden; hierop werd niet gereageerd. Kort daarna voerden inspecteurs van de Inspectie
Leefomgeving en Transport in samenwerking met de
politie Amsterdam een ‘snordersactie’ uit. Ze maken als
betalende passagiers gebruik van de dienst van UberPOP
en houden de betreffende chauffeur na aankomst op de
plaats van bestemming aan. Als op dat moment blijkt dat
deze geen vergunning heeft, wordt hij bekeurd en wordt
hem een last onder dwangsom opgelegd. Ook Uber krijgt
een dergelijke last opgelegd. Uber betaalt de bekeuringen
van de chauffeurs en gaat van de last in beroep bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven. De onderhavige uitspraak betreft het verzoek van Uber tot schorsing
van deze last.
De rechter overweegt, kort samengevat, als volgt.
Uber is een vervoerbedrijf in de zin van de WPV 2000 en
niet zoals zij had gesteld een software bedrijf waarvan de
bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend gericht zijn op het
aanbieden van technologie en het bijeenbrengen van
vraag en aanbod. Vervoer via UberPOP valt niet onder de
‘carpoolbepaling’ in de WPV 2000, waarin voor het samen
reizen door particulieren een uitzondering op het taxiverbod is gemaakt. De hoogte van de vergoeding die de
chauffeurs voor de rit ontvangen is hiervoor niet relevant.
De stelling van Uber dat er geen noodzaak tot handhaving is snijdt geen hout. Uber had ter onderbouwing van
deze stelling aangevoerd dat de WPV 2000 verouderd is en
achterhaald door nieuwe ontwikkelingen, technologieën
en mogelijkheden als waarvan Uber gebruik maakt. UberPOP is, in de woorden van Uber, ‘geen probleem maar een
oplossing. Het biedt de consument een betaalbaar alternatief voor autobezit en het zorgt ervoor dat de beschikbare
auto’s beter benut worden doordat mensen met elkaar
meerijden, en er een betere aansluiting is op het openbaar vervoer. Dat is een mobiliteitsoplossing met een
positief effect op leefbaarheid, milieu en energieverbruik’.
De rechter overweegt in dit verband dat de minister bij
overtreding van de WPV 2000 handhavend moet optreden, en dat die regel alleen uitzondering lijdt in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer concreet zicht
bestaat op legalisatie. Daarvan is vooralsnog geen sprake.
Wel onderkent de rechter dat een technologie als waarvan
Uber gebruik maakt kan leiden tot innovatie, maar daarmee bestaat nog geen zicht (laat staan een ‘concreet
zicht’) op legalisatie van UberPOP in de huidige vorm.
Uber voert tevens aan dat de last geen legitiem belang
dient en haaks staat op de belangen die met de taxiregulering worden gediend, te weten een eerlijke en open
marktwerking met bescherming van de consument, keuzevrijheid en de beste propositie voor de consument. De
last daarentegen is blijkens zijn bewoordingen mede
opgelegd in het belang van chauffeurs die wel in het bezit
zijn van een vergunning en in het belang van de ordening
van de vervoermarkt. De rechter verwerpt deze stelling
met de - niet nader onderbouwde - overweging dat in een
stelsel met een wettelijke vergunningplicht de belangen
van de chauffeurs met vergunning wel degelijk
beschermd mogen worden. Ten slotte wordt ook het
beroep van Uber op Europeesrechtelijke regels van de
hand gewezen.
In een reactie op de uitspraak geeft Uber aan door te
gaan met het aanbieden van UberPOP ‘om de vernieuwing die we in gang hebben gezet niet te laten stranden.
Het is nu aan de politiek om vaart te maken met gemoderniseerde wetgeving en niet te wachten tot eind 2015,
zodat innovatie niet tot stilstand komt. Wij zullen er alles
aan doen om hierbij te helpen.’ Ook Eurocommissaris
Kroes mengde zich eerder in het debat naar aanleiding
van het door de Brusselse rechter uitgesproken verbod.
‘Wij kunnen de digitale innovatie niet tegenhouden’,
schreef ze op haar blog. ‘Dus laten we innovatie omarmen, niet tegenwerken.’ In de visie van Kroes is een verbod op Uber vooral ingegeven om kartels zoals de taxibranche te beschermen.6 Die kwalificatie roept
herinneringen op aan de ambtsperiode van Kroes als
Auteur
Noten
NRCQ 30 juli 2014.
http://ec.europa.eu/commissi-
1. Prof. dr. M. Westerveld is hoogleraar
2. Uber vs. Minister Infrastructuur en
4. Interview Bronzwaer & Schravesande
on_2010-2014/kroes/en/content/crazy-
Sociaal verzekeringsrecht en Sociale rechts-
Milieu, CBb 8 december 2014,
(2014).
court-decision-ban-uber-brussels-show-
hulp aan de Universiteit van Amsterdam.
ECLI:NL:CBB:2014:450.
5. Bronzwaer & Schravesande (2014).
your-anger.
Het citaat uit de titel is afkomstig uit Bild,
3. Bronzwaer & Schravesande, Uber – hoe
6. Blog Neelie Kroes 15 april 2014, ‘Crazy
juli 2014.
één app de hele taxibranche op zijn kop zet,
court decision to ban Uber in Brussels’,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
759
Opinie
Malieveld, 18 februari 2015: ruim 200 taxichauffeurs protesteren tegen de taxiapp Uperpop. © Dirk Hol / ANP foto
De internetindustrie confronteert ons met de vraag of we in
staat zijn on demand werkers te beschermen tegen zulke basale
sociale risico’s als uitbuiting en onzekere beloning
Eurocommissaris Mededinging, en hij past bij de periode
dat de WPV 2000 werd geconcipieerd. De parlementaire
stukken over die regeling bevatten dan ook veel overwegingen over de zegeningen voor de consument van een
open markt en het beschermen van de veiligheid van de
passagier door het stellen van kwaliteitseisen aan de
chauffeur en diens auto, maar niets over veilige en gezonde arbeidsomstandigheden of een eerlijke beloning van
deze zzp’ers avant la lettre. Dat is ook niet zo vreemd als
men bedenkt dat de WPV 2000 vooral was ingegeven
door de wens de gesloten en daardoor onnodig dure taximarkt open te breken. Kartels, in de woorden van Kroes.
Die tijden zijn veranderd. Met de komst van de technologie-industrie, waarvan UberPOP slechts één voorbeeld is, gaat het er niet alleen om of bestaande con-
760
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
structies inefficiënt zijn – dat zijn ze misschien wel – of
dat de aanbieders van de klassieke diensten teveel
marktmacht hebben. De internetindustrie confronteert
ons met de vraag of we in staat zijn on demand werkers
te beschermen tegen zulke basale sociale risico’s als uitbuiting, onzekere beloning en het ‘als u wat overkomt,
zoekt u het zelf maar uit’. En - wanneer het antwoord op
die vraag ontkennend luidt - of een race to the bottom
op andere segmenten van de arbeidsmarkt dan nog te
keren valt. In die verhoudingen past een verwijt van kartelvorming eerder bij een megabedrijf als Google of Uber
dan bij zelfstandig werkende taxichauffeurs die de
samenwerking zoeken om te voorkomen dat ze voor een
hongerloon moeten werken.
Reactie
Reactie op het essay van Paul Cliteur
Marcel Storme1
H
et heeft mij verbaasd dat
een uitstekende Leidse collega als Paul Cliteur aan de
vrijheid van godsdienst zoals
gewaarborgd door het EVRM een
dusdanige beperkte betekenis
toekent in zijn essay dat men eigenlijk de godsdienstuitingen mag
beschimpen of spottend verguizen.
Aldus beperkt of hindert men de
vrijheid om zijn godsdienst te belijden (art. 9, 2 EVRM)
Vooraf mag ik erop wijzen dat in éénzelfde artikel de vrijheid van expressie en die van godsdienst samen
worden voorgeschreven als verdragsregel, wat dus betekent dat er reeds
een transversale en in een zekere zin
onlosmakelijke verbinding bestaat
tussen de vrijheid van mening en
van godsdienst.
Het is zeker niet collega Cliteur die ik
moet herinneren aan het fundamenteel beginsel van de gemeenschappelijke convergentiewaarde van alle
grondrechten, die in hun geheel de
bescherming beogen van de onvervreemdbare waardigheid van elke
menselijke persoon en diens recht op
een vrije en volledige ontplooiing
van zijn menselijke talenten samen
met vele anderen in de samenleving.
In het licht van deze convergentiewaarde zou het zeker niet erg consistent zijn de onderscheidene fundamentele rechten en vrijheden aldus
te interpreteren dat zij onderling
met elkaar in conflict of tegenspraak
zouden geraken.
Geen enkele geordende samenleving
kan bijvoorbeeld een volstrekt ongelimiteerde vrijheid van meningsuiting aanvaarden. Zo werden beperkingen aan de vrijheid van expressie
aanvaard in het licht van bepaalde
collectieve waarden of zelfs soms van
persoonlijke waarden.
In dit laatste verband kan men zonder twijfel gewagen van het recht op
eerbiediging van levensbeschouwing.
Van de levensbeschouwingen is de
godsdienstige overtuiging wellicht
de meest persoonlijke en indringende.
Wie wil zoeken naar het wankele
evenwichtspatroon waar de vrijheid
van expressie en andere grondrechten elkaar raken, kan best terecht bij
het Europees Hof van de Rechten van
de Mens in Straatsburg (zie aldus K.
Rimanque, in Jaarboek van het Interuniversitair Centrum Mensenrechten,
Antwerpen, 1996, p. 145 e.v.).
Reeds in het Otto Preminger-arrest
van 20 september 1994 werd het
godslasterlijk karakter van een film
voor christengelovigen gelaakt. En
later zal hetzelfde Hof in zijn arrest
I.A. vs. Turkije van 13 september 2005
een boek veroordelen wegens beledigingen van ‘God, de godsdienst, de
profeet en het heilige boek’: ‘des attaques offensantes concernant des
questions considérées comme sacrées
par les musulmans’.
Ik keer terug tot het uitgangspunt
van het essay. Voor mij is Charlie
Hebdo helemaal geen icoon van de
persvrijheid.
De in lengte van jaren gepubliceerde
cartoons kunnen dan ook moeilijk
beschouwd worden als de uitdrukking van het ‘heilige’ principe van de
vrije meningsuiting.
Auteur
1. Prof. dr. em. M.L.L.V. Storme was van 1963 tot 1995
hoogleraar procesrecht aan de Gentse Rechtsfaculteit en
Cleveringa-leerstoelhouder (1987-1988) aan de Leidse rechtenfaculteit.
597
Reactie op Paul Cliteur, ‘Vrijheid van
expressie na Charlie’
Hendrik Kaptein1
I
n tenminste twee opzichten gaat
zelfs Paul Cliteurs vlammend
betoog tegen bedreiging van
vrijheid van expressie (in NJB
2015/248, afl. 5, p. 306 e.v.) niet ver
genoeg. Uitingsvrijheid heeft nog
sterkere gronden dan Cliteur opvoert
en meer dan hij suggereert kan worden gedaan om die vrijheid te
beschermen – ook door gebruikers
van die uitingsvrijheid.
Cliteur stelt: uitingsvrijheid is een
fundamenteel recht dat dus alleen
op doorslaggevende gronden kan
worden ingeperkt. Bovendien is
uitingsvrijheid goed voor wetenschappelijke, religieuze en culturele
vooruitgang. Ten derde is diezelfde
uitingsvrijheid onontbeerlijk in religiekritiek. Staat uitingsvrijheid daarmee als een huis, of zelfs als het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
761
596
Reactie
huis van de rechtsstaat en de
beschaafde samenleving? Dat is nog
maar de vraag, zolang de eigenlijke
grondslag van uitingsvrijheid versluierd blijft.
Wie nadenkt, over uitingsvrijheid of
over wie en wat dan ook, kan dat niet
anders doen dan in termen van redenen voor en tegen. Audi et alteram
partem begint dus al in ons eigen
hoofd, in de hoop dat goede redenen
zo ongehinderd mogelijk kunnen
worden gewogen.
Hetzelfde geldt voor overleg met
anderen. Pas als alle betrokkenen
min of meer ongedwongen kunnen
zeggen en schrijven wat zij willen,
pas dan lopen we de kans dat we het
af en toe met elkaar eens worden en
dat het betere argument wint. Zo
komt Plato’s analogie van de ziel en
de stad weer terug. Uitingsvrijheid
als ongehinderde hoor en wederhoor is een mogelijkheidsvoorwaarde voor mensen en hun samenlevingen.
Pas met dit ‘transcendentale’ argument (magistraal uitgewerkt door
Stuart Hampshire, in Justice is conflict, 2000) krijgen Cliteurs drie gronden werkelijk zin. Omdat wij niet zinvol kunnen leven en samen leven
© Brian Wolfe (www.flickr.com)
762
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
zonder uitingsvrijheid is die vrijheid
een fundamenteel recht dat ook nog
eens nuttig is, misschien zelfs in religiekritiek. Zonder gedachtewisseling
met onszelf en met anderen blijven
wij nergens, tenzij je denkt dat je
alles al weet.
Wat kunnen we doen aan dodelijk terreur die juist geen twijfels kent? Cliteur stelt: bescherm bedreigde cartoonisten en geef niet toe aan terreur,
anders worden grenzen van uitingsvrijheid niet in Straatsburg vastgesteld maar in Jemen.
Ja, maar lok terreur dan ook niet uit.
Op dit punt gaat Cliteur niet in. Als
je weet dat gebruik van uitingsvrijheid doden kan kosten en als die
terroristen niet zonder meer en allemaal kunnen worden uitgeschakeld,
dan kan het zin hebben om die terroristen geen enkele aanleiding te
bieden. Gesprek met fundamentalisten heeft geen enkele zin, ook niet
met hulp van profetische plaatjes.
Die bieden geen zinvolle religiekritiek.
Dan deze en dergelijke cartoons
maar verbieden? Nee, want overheden kunnen niet per algemene regel
alle concrete afwegingen van uitingsvrijheid tegen andere rechten en
belangen dwingend voorschrijven.
Dat moeten wij zelf doen. Dan gaat
het uiteindelijk niet om juridische,
maar om menselijke maatstaven. Cru
gesteld: kwetsen voor de lol met
mogelijk dodelijke gevolgen moet
juridisch mogen, maar is daarom
nog geen verstandig gebruik van
uitingsvrijheid.
Zonder principieel ongehinderde
afweging van redenen voor en tegen
bij wat we ook zeggen, schrijven,
tekenen en verder doen en laten, in
ieder geval in termen van mensenlevens, blijven we nergens. Dit is juist
geen ‘afstand nemen van ons systeem’ en ‘vernedering’, het is bevestiging ervan. Het is niet meer dan het
inzicht dat gebruik van uitingsvrijheid ook weer niet boven alles gaat,
in een wereld waarin leven en dood
op het spel kunnen staan door toedoen van terroristen die wij helaas
nog niet allemaal onschadelijk kunnen maken. Wij geven om het leven,
om ieders leven als het goed is en
dat is wat ons in ieder geval van terroristen onderscheidt.
Auteur
1. Dr. H.J.R. Kaptein is universitair hoofddocent rechtsfilosofie aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden.
Naschrift
Een naschrift op Storme en Kaptein
over Charlie Hebdo
Paul Cliteur1
T
oen op 11 januari 2015 drieënveertig regeringsleiders (ongeveer één vierde van de Verenigde Naties) zich in Parijs bij de
demonstranten voegden die uiting
gaven aan hun afschuw en ontzetting over de moord op twaalf cartoonisten van een Frans satirisch tijdschrift, was dat een positief teken dat
erop leek te wijzen dat eindelijk (na
Rushdie, de Deense cartoonaffaire en
meer moord en doodslag) de wereld
zich begint te realiseren in wat voor
penibele toestand we verkeren ten
aanzien van de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van expressie en
de vrijheid van gedachte.
De twee reacties op mijn artikel ‘Vrijheid van expressie na Charlie’ door
mijn gewaardeerde collega’s Storme
en Kaptein kan ik dan ook niet
anders dan met een zekere verbazing
lezen.
Kaptein’s reactie bestaat uit twee
delen. Van het eerste deel, waarin hij
een versterking aandraagt voor het
argument ten gunste van vrijheid
van expressie neem ik met belangstelling kennis. Wat Hampshire toevoegt aan John Stuart Mill’s fameuze
verdediging in On Liberty (1859) is
mij niet geheel duidelijk, maar dat
hoeft ook niet. Het gaat mij om het
tweede deel van zijn reactie waarin
hij aanraadt: ‘maar lok terreur dan
ook niet uit’. Uitlokking? Cartoonisten die geheel binnen de begrenzingen van de Franse wet, en in overeenstemming met een eeuwenoude
traditie van religiekritiek, hun werk
proberen te doen in een wereld
waarin terreur om zich heen grijpt,
vallen bij Kaptein onder het ‘uitlokken’ van terreur. Maar als dat zo is,
dan heeft Giordano Bruno toen hij
in 1600 op het Campo dei Fiori in
Rome werd verbrand vanwege zijn
astronomische opvattingen, zijn
eigen dood ook ‘uitgelokt’. Ook
Michael Servet lokte de terreur uit
die hem trof (in zijn geval van Calvinistische zijde). Ook Socrates had de
gifbeker ‘uitgelokt’ door zijn politieke en filosofische activiteiten. Net
als Voltaire, Diderot, Rousseau en
Ernst Renan de dwangmaatregelen
van staat en kerk over zich afriepen.
Ook Immanuel Kant die niet meer
over religie kon schrijven toen de
grootmoedige Frederik de Grote
plaatsmaakte voor een minder getalenteerde opvolger: hij kreeg een
ongetwijfeld ‘uitgelokt’ schrijfverbod
opgelegd.
Kaptein realiseert zich niet dat veel
van de boeken die hij nu leest en aan
studenten als studiemateriaal voorschrijft, bevochten zijn op een traditie van terreur, censuur en onderdrukking.
De reactie van collega Storme is in
die zin anders dat Storme een
geheel andere interpretatie geeft
aan EVRM-bepalingen dan mij verantwoord lijkt. Uit de eerste vier zinnen van zijn bijdrage maak ik op dat
hij van mening is dat iemand die
religie zou bespotten, verguizen of
beschimpen de godsdienstvrijheid
van anderen zou beperken (of verhinderen, zoals hij schrijft). Maar
dat lijkt mij manifest onjuist. De
godsdienstvrijheid van persoon A
kan nooit betekenen dat hij persoon
B het zwijgen kan opleggen. Zou dat
zo zijn, dan zou de ‘godsdienstvrijheid’ van een christen betekenen
dat een moslim zijn godsdienst niet
zou mogen belijden.
Misschien is Storme van mening dat
een grens moet worden gelegd bij
bespotting of beschimping, maar ook
dat kan ik niet onderschrijven. Jezus
Christus zei vele dingen die op
bespotting of beschimping neerkomen. Van Farizeërs bijvoorbeeld. De
profeet Elia provoceerde en bespotte
de profeten van Baäl. De profeet
Mohammed had geen goed woord
voor de polytheïsten van zijn tijd. Met
name Luther foeterde en tierde dat
het een lust was.
Nu zijn dit voorbeelden van religieuze iconen, maar ik kan natuurlijk ook
wijzen op de seculiere traditie van
satire, sarcasme, ironie en blasfemie
in het werk van Socrates, Aristofanes,
Molière, Voltaire, Diderot, G.B. Shaw,
Jean-Paul Sartre (ik doe een willekeurige greep).
De zaken Otto Preminger (1994) en
I.A. vs. Turkije (2005) die Storme
opvoert zijn dieptepunten in de
geschiedenis van het Europese Hof
in Straatsburg die gelukkig worden
gecorrigeerd door de in vele arresten
herhaalde verzekering dat de vrijheid
van expressie niet alleen omvat
meningen waarmee iedereen het
eens is, maar ook die meningen die
‘offend, shock or disturb the state or
any sector of the population’ (Handyside 1976).
Omdat deze vrijheid, een vrijheid die
de moderne staat verleent en die het
Europese Hof handhaaft, aan de burgers van die staat was ontroofd door
terroristen op 7 januari, gingen op 11
januari 2015 drieënveertig regeringsleiders en vier miljoen mensen de
straat op. Laten we hen steunen. Of
was dat ook uitlokking?
Auteur
1. Prof. dr. P.B. Cliteur is hoogleraar encyclopedie van de
rechtswetenschap aan de rechtenfaculteit van de Universiteit
Leiden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
763
598
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
$ 2 150 000. Een zestal kapers, de klagers in
Verenigde Naties waarin van staten voor een
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
deze zaak, probeerde te vluchten in een
duur van zes maanden werd gevraagd om de
wagen, maar werd onderweg gearresteerd
Somalische regering bij te staan in de strijd
EHRM
764
door een speciaal team van Franse militai-
tegen piraterij en alle mogelijke middelen in
Hoge Raad (civiele kamer)
765
ren. Ze werden onder Franse militaire contro-
te zetten. Het cassatieberoep werd vervol-
Hoge Raad (strafkamer)
769
le geplaatst en nadat de Somalische autori-
gens verworpen.
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
774
ten hun toestemming verleenden, vertrokken
Centrale Raad van Beroep
775
ze op 15 april met een militaire vlucht naar
B. Procedure
Frankrijk. Na aankomst in Frankrijk 5 uur ’s
De klagers in Ali Samatar e.a. dienden op 15
middags op diezelfde dag werden ze in voor-
en 16 maar 2010 een klacht in bij het EHRM.
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
arrest geplaatst. In de ochtend van 18 april
De klagers in Hassan e.a. deden dat op 13 en
werden klagers voorgeleid en werden ze
16 augustus 2010. In Hassan e.a. stellen de
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
onder rechterlijk controle geplaatst.
klagers dat aan de detentie door de Franse
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Klagers spanden een beroep aan wegens
militairen tussen 16 en 23 september 2008
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
onrechtmatigheid van de interventie van de
een rechtsbasis ontbrak wat tot een schen-
de bewerking is verzorgd door mr. M.P. Beijer
Franse autoriteiten in Somalië en de vrij-
ding van art. 5, eerst lid, EVRM zou moeten
(RU Nijmegen). Alle uitspraken van het
heidsbeneming in Frankrijk. Het Parijse Hof
leiden. In beide zaken stellen de klagers dat
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
van Beroep oordeelde op 6 april 2009 dat de
er een schending heeft plaatsgevonden van
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
procedure rechtmatig was geweest. Het cas-
art. 5 lid 3 EVRM, omdat zij niet onverwijld
ments and Decisions. De uitspraken van
satieberoep werd vervolgens verworpen.
zijn voorgeleid voor een rechter en dat er
kamers van het EHRM worden drie maanden
De klagers in Hassan e.a. zijn drie onderda-
een schending van art. 5 lid 4 EVRM heeft
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
nen van Somalië die eveneens in Frankrijk
plaatsgevonden doordat de mogelijkheid om
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
zijn vervolgd voor piraterij. Op 2 september
over de rechtmatigheid van het arrest en de
Kamer van het Hof.
2008 werd een jacht gekaapt dat in Somali-
detentie te klagen werd uitgesteld tot aan de
sche wateren voer en door een Frans stel
hechtenis in Frankrijk.
werd bemand. Zij werden gedwongen om
599
richting andere schepen te varen waarna een
C. Uitspraak van het Hof
tiental mannen het jacht in bezit nam en
(Vijfde Kamer: Villiger (president),
4 december 2014, nrs. 17110/10 en
naar de Somalische kust voer. Het stel werd
Nußberger, Zupančič, Yudkivska, De Gaetano,
17301/10; en 46695/10 en 54588/10
van hun bezittingen beroofd en gegijzeld
Potocki, Pejchal)
gehouden met het oog op een borgsom van
In Hassan e.a. gaat het EHRM in op de klacht
Art. 5 EVRM. Rechtmatigheid detentie van
$ 2 miljoen. Op 5 september kwam een een-
die is aangebracht onder art. 5 lid 1 EVRM en
Somalische piraten door Franse autoritei-
heid van Franse militairen ter plaatse met
overweegt dat bij de beoordeling van de
ten. Rechtsgrondslag vrijheidsbeneming.
een team van commando´s die in de Golf van
rechtmatigheid van de detentie zowel een
Onverwijlde voorgeleiding voor een rech-
Aden op het fregat de Courbet patrouilleer-
rechtsbasis kan worden gevonden in natio-
terlijke autoriteit. Schending.
den. Op 15 september werd een militaire
naal recht als in internationaal recht. De wet-
operatie uitgevoerd om de gegijzelden te
telijke bepaling moet echter voldoende pre-
bevrijden op basis van een besluit dat door
cies zijn opdat het voorzienbaar is voor
de Franse president was genomen. Op 16 sep-
individuen wat de gevolgen van bepaald han-
Ali Samatur en anderen, Hassan en anderen
tember werd een aanval uitgevoerd waarbij
delen zijn. Volgens het EHRM waren er in het
vs. Frankrijk
zes Somaliërs, waaronder de klagers, werden
geval van Hassan e.a. plausibele redenen om
gearresteerd. Zij werden aan boord genomen
aan te nemen dat de klagers verdacht konden
A. Feiten
van de Courbet en daar tot 22 september
worden van de misdrijven die zij hadden
Klagers in Ali Samatur e.a. zijn zes onderda-
onder militaire controle geplaatst. Nadat toe-
begaan. De Resolutie van de VN Veiligheids-
nen van Somalië die in Frankrijk zijn ver-
stemming was verleend door de Somalische
raad die op dat moment van kracht was bood
volgd voor piraterij. Op 4 april 2008 kaapte
autoriteiten werden zij overgeplaatst naar
daarbij de rechtsbasis waarin is bepaald dat
een groep gewapende mannen een cruise-
een militaire basis aan land. Op 23 septem-
internationaal recht wordt geëerbiedigd.
schip dat onder de Franse vlag voor de kust
ber 2008 werden zij met een militaire vlucht
Hierbij kijkt het EHRM naar de definitie van
van Jemen en Somalië voer. De bemanning
overgeplaatst naar Frankrijk waar zij in de
piraterij en de inname van een piratenschap
van het schip waaronder zich twintig Franse
middag aankwamen. Zij bevonden zich in
zoals is bepaald door art. 101 en 105 van het
onderdanen bevonden, werd gegijzeld en de
voorarrest tot de middag van 25 september
VN-zeerechtverdrag. Volgens het EHRM is er
kapers voeren naar de kust van Somalië.
waarna zij werden voorgeleid en onder rech-
hiermee sprake geweest van een rechtmatige
Intussen werd door de Franse minister-presi-
terlijke controle werden geplaatst.
vrijheidsbeneming van de klagers. Daarnaast
dent een plan gelanceerd om alle aanwezige
De zes klagers stelden beroep in tegen de
was het volgens het EHRM voorzienbaar voor
Franse eenheden in de regio te mobiliseren.
rechtmatigheid van de interventie en hun
de klagers dat zij door de het kapen van een
Door de Federale Transitie Overheid van
vrijheidsbeneming. Het beroep werd door
Frans jacht zouden worden gearresteerd en
Somalië werd op 5 april autorisatie verleend
het Parijse Hof van Beroep op 6 oktober
gevangengehouden door Franse autoriteiten
om de territoriale wateren van Somalië te
2009 verworpen. Bij de beoordeling van de
en zouden kunnen worden berecht door de
betreden en alle noodzakelijke maatregelen
rechtmatigheid van de handelingen van de
Franse gerechtshoven. Het EHRM acht echter
te nemen om de crisis te beteugelen. De
Franse autoriteiten werd de Resolutie in
van belang dat er geen regels waren opge-
Franse gegijzelden werden vervolgens op 11
overweging genomen die op 2 juni 2008 is
steld die waarborgen zouden kunnen bieden
april bevrijd in ruil voor een borgsom van
aangenomen door de Veiligheidsraad van de
voor de periode die gelegen is tussen de
(EVRM art. 5 lid 1, 3 en 4)
764
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Rechtspraak
arrestatie van piraten en het moment van
daarnaast in de vorm van gemaakte kosten,
zou worden betaald bij oplevering. ABN
voorgeleiding voor een rechter. Hiermee is er
variërend van € 3000 tot € 9000.
AMRO heeft de transactie voorgefinancierd
door aan Giebros een lening te verstrekken.
niet voldoende bescherming geboden tegen
Amstelpark heeft als zekerheid voor de nako-
willekeurige inbreuken op het recht op vrijheid en stelt het EHRM een schending van
Hoge Raad (civiele kamer)
ming van haar betalingsverplichtingen een
art. 5 lid 1 EVRM vast.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
bankgarantie doen stellen door Rabobank.
In Hassan e.a. en in Ali Samatar e.a. behan-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
Daarbij is ABN AMRO als begunstigde aange-
delt het EHRM op eenzelfde wijze de klacht
van Justitie van het Caribische deel van het
wezen. In de bankgarantie staat vermeld:
die is gebracht onder art. 5 lid 3 EVRM. Het
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
‘[Rabobank] verplicht zich hierbij onvoor-
EHRM neemt hierbij een aantal eerdere
zien op www.rechtspraak.nl.
waardelijk en onherroepelijk ten behoeve
van Giebros aan [ABN AMRO] (…) per
zaken in ogenschouw waarin sprake was
geweest van uitzonderlijke omstandigheden
die er aan bijdroegen dat er een lange perio-
600
omgaande op eerste verzoek als eigen schuld
te zullen voldoen het op te geven factuurbedrag (...) tot een maximumbedrag van 90%
de gelegen was tussen het moment dat de
betrokken personen gearresteerd werden en
13 maart 2015, nr. 13/04790
van de aanneemsom (...).’
de voorgeleiding voor de rechter. Het EHRM
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
ABN AMRO heeft betaling onder de bankga-
erkent dat ook in Hassan e.a. en Ali Samatar
Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders;
rantie verzocht. Rabobank heeft betaling
e.a. sprake was van uitzonderlijke omstandig-
A-G mr. P. Vlas)
geweigerd op de grond dat volgens Amstel-
heden. De Franse autoriteiten dienden op te
ECLI:NL:HR:2015:600
park de hoogte van het opgegeven factuurbedrag apert onjuist is.
treden op grote afstand van het Franse
grondgebied waarbij het de Somalische auto-
Bankgarantie. Een bankgarantie vermeldt
In dit geding heeft ABN AMRO betaling
riteiten ontbeerde aan capaciteit om op te
dat de bank het door de begunstigde op te
onder de bankgarantie gevorderd. De recht-
treden. Het EHRM houdt rekening met de
geven factuurbedrag op eerste verzoek zal
bank heeft de vordering toegewezen. Het hof
moeilijkheden die zijn gelegen in het bestrij-
voldoen. De begunstigde roept de bankga-
heeft de vordering alsnog afgewezen. Het hof
den van piraterij in een gevoelig gebied zoals
rantie af onder opgave van een factuurbe-
heeft daarbij overwogen dat de onderhavige
de Hoorn van Afrika. Het EHRM neemt in
drag. De bank weigert betaling op de grond
bankgarantie geen zelfstandig karakter heeft
overweging dat de Franse autoriteiten er
dat volgens haar cliënte het opgegeven
ten opzichte van de onderliggende rechtsver-
voor hebben gezorgd dat de militaire vluch-
bedrag apert onjuist is. Het hof wijst de vor-
houding tussen Giebros en Amstelpark en
ten spoedig werden georganiseerd nadat de
dering tot betaling onder de bankgarantie
dat de zekerheid die ABN AMRO aan de bank-
toestemming werd verleend door de Somali-
af. HR: 1. Abstracte bankgarantie. Het hof
garantie kan ontlenen, beperkt is. Verder
sche autoriteiten. Het EHRM acht hierbij
heeft miskend dat een abstracte bankgaran-
heeft het hof aangenomen dat het voor ABN
bezwaarlijk dat er na aankomst in Frankrijk
tie een zelfstandig karakter heeft ten
AMRO kenbaar was dat zij slechts recht op
nog 48 uur nodig was om de klagers voor
opzichte van de onderliggende rechtsver-
betaling onder de garantie zou hebben
een rechter voor te geleiden. De tijd die was
houding. 2. Bedrog. Willekeur. Een uitzon-
indien Giebros grond had om te verklaren
gelegen tussen de interventie in Somalië (11
dering op het beginsel van strikte confor-
dat Amstelpark haar betalingsverplichtingen
dagen in Ali Samatar e.a. en 10 dagen in Has-
miteit kan niet alleen worden aangenomen
jegens Giebros niet was nagekomen.
san e.a.) en de aankomst in Frankrijk had
indien sprake is van bedrog of willekeur
juist kunnen worden gebruikt om ervoor te
aan de zijde van de begunstigde, maar ook
Hoge Raad
zorgen dat de klagers spoedig konden wor-
indien sprake is van bedrog of willekeur
Gelet op de aard van een abstracte garantie
den voorgeleid. Het EHRM accepteert hierbij
aan de zijde van degene die de opdracht tot
op afroep (onder de voorwaarden vermeld in
niet het argument van de Franse autoriteiten
het stellen van de garantie heeft verstrekt.
de garantie) en de functie die dergelijke
dat het de periode van twee dagen heeft aan-
In dat geval is niet vereist dat degene die de
garanties in het handelsverkeer vervullen,
gewend om het onderzoek en de tenlasteleg-
garantie afroept, wetenschap van dat
alsmede gelet op de positie van de garande-
ging voor te bereiden. Het EHRM stelt een
bedrog of die willekeur heeft. 3. Weigering
rende bank, die de belangen in het oog moet
schending van art. 5 lid 3 EVRM vast.
tot betaling. De bank dient haar beroep op
houden van zowel degene die de opdracht
In beide zaken oordeelt het EHRM dat het de
bedrog of willekeur onverwijld aan de
gaf tot het stellen van de garantie, als van
klachten die onder art. 5 lid 4 EVRM zijn
afroeper tegen te werpen en daarbij
degene te wiens gunste de garantie is gesteld,
gebracht niet zal beoordelen, omdat het al de
voldoende inzicht te geven in de gronden
is een strikte toepassing door de bank van de
klacht onder het lid 3van hetzelfde artikel
voor de weigering. De opgegeven gronden
in de garantie gestelde voorwaarden gebo-
heeft beoordeeld waarbij bovendien strenge-
moeten het beroep op bedrog of willekeur
den. Een uitzondering op dit beginsel op
re eisen worden gesteld.
kunnen dragen.
grond van de beperkende werking van de
D. Slotsom
(BW art. 6:248 lid 2)
redelijkheid en billijkheid is echter niet uitgesloten. Deze uitzondering kan zich voordoen in geval van bedrog of willekeur aan de
Het EHRM oordeelt in beide zaken unaniem
dat er sprake is van een schending van art. 5,
ABN AMRO, adv. mr. F.E. Vermeulen, vs.
zijde van de begunstigde of degene in wiens
lid 3 EVRM en geen schending van art. 5 lid 4
Rabobank c.s., adv. mr. J. de Bie Leuveling
opdracht de garantie is gesteld (Vgl. HR 26
EVRM. In Hassan e.a. oordeelt het EHRM
Tjeenk.
maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2778, NJ
2004/309 (Anthea vs. ABN AMRO)). Uit de
eveneens unaniem dat er sprake is van een
schending van art. 5 lid 1 EVRM. Het EHRM
Feiten en procesverloop
aard en functie van de abstracte bankgaran-
kent billijke genoegdoening toe aan de ver-
Amstelpark heeft Giebros opgedragen techni-
tie vloeit tevens voort dat bij de uitleg daar-
schillende klagers in de vorm van immaterië-
sche installaties te plaatsen voor een aan-
van groot gewicht toekomt aan de (strikt te
le kosten, variërend van € 2000 tot € 5000 en
neemsom van € 1,2 miljoen, waarvan 90%
lezen) bewoordingen van de garantie. Een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
765
Rechtspraak
abstracte bankgarantie bevat een betalings-
voor zover zij tot uitgangspunt nemen dat
van schade en aansprakelijkheid is niet ver-
verplichting die zelfstandig is ten opzichte
Rabobank geen betaling mocht weigeren
eist dat uiteindelijk komt vast te staan dat
van de onderliggende rechtsverhouding. Dit
indien ABN AMRO niet wist dat de verkla-
schade is geleden.
brengt mee dat verweren ontleend aan die
ring van Giebros frauduleus was. Uit het
rechtsverhouding in beginsel niet in de weg
hiervoor vermelde arrest van 26 maart 2004
kunnen staan aan de vordering tot betaling
vloeit immers voort dat een uitzondering
uit hoofde van de bankgarantie, indien aan
op het beginsel van strikte conformiteit ook
MFE, adv. mrs. R.S. Meijer en B.T.M. van der
de in de bankgarantie gestelde voorwaarden
kan worden aangenomen indien sprake is
Wiel, vs. KF c.s., adv. mr. D.M. de Knijff.
voor betaling is voldaan. Dit is op grond van
van fraude of willekeur aan de zijde van
de derogerende werking van de redelijkheid
degene die de opdracht tot het stellen van
Feiten en procesverloop
en billijkheid anders indien sprake is van
de garantie heeft verstrekt. In dat geval is
Vanaf 1995 hebben MFE en KF overleg
bedrog of willekeur aan de zijde van de
niet vereist dat degene die de garantie
gevoerd over een beoogde samenwerking die
begunstigde of degene in wiens opdracht de
afroept, wetenschap van die fraude of wille-
ertoe strekte dat MFE producten zou impor-
garantie is gesteld. Dat bedrog of die wille-
keur heeft. Bij de beoordeling van onderdeel
teren en KF die op de markt zou brengen. In
keur kan ook betrekking hebben op de onder-
2.6 wordt vooropgesteld dat een bank bij de
2001 heeft KF aan MFE meegedeeld dat zij
liggende rechtsverhouding. Daarbij is niet
weigering om tot betaling over te gaan, niet
‘geen mogelijkheden ziet het dossier (...) te
vereist dat degene die de garantie afroept, op
met zoveel woorden de juridische grondslag
commercialiseren’.
het moment van afroepen wetenschap heeft
van die weigering behoeft te vermelden.
In de hoofdprocedure die aan de onderhavige
van het gestelde bedrog of van de beweerde
Voldoende is dat zij onverwijld en voldoen-
schadestaatprocedure is voorafgegaan, heeft
willekeur. De zekerheidsfunctie van de bank-
de duidelijk redenen voor weigering aan-
MFE betoogd dat het KF niet vrijstond de
garantie in het handelsverkeer eist echter wel
voert die een beroep op fraude of willekeur
onderhandelingen af te breken en een ver-
dat de bank haar beroep op bedrog of wille-
kunnen dragen. Het onderdeel slaagt. De
klaring voor recht gevorderd dat KF aanspra-
keur onverwijld tegenwerpt aan degene die
door Rabobank vermelde reden om niet tot
kelijk is voor de schade, nader op te maken
de bankgarantie afroept. Zij dient daarbij de
betaling over te gaan, te weten dat volgens
bij staat. Het hof heeft bij arrest van 16 juni
afroeper voldoende inzicht te geven in de
haar opdrachtgever de hoogte van de gestel-
2005 overwogen dat een basisovereenkomst
gronden voor haar weigering om te betalen,
de factuur apert onjuist zou zijn, is in het
is ontstaan waaraan KF zich niet eenzijdig
en de opgegeven gronden moeten het beroep
licht van de hiervoor vermelde eisen, onvol-
kon onttrekken, voor recht verklaard dat KF
op bedrog of willekeur kunnen dragen.
doende gespecificeerd om betaling onder
aansprakelijk is en KF veroordeeld tot scha-
De klachten zijn gegrond voor zover zij het
een abstracte bankgarantie te mogen weige-
devergoeding, op te maken bij staat. Dat
oordeel van het hof bestrijden dat de onder-
ren. Daaruit volgt immers nog niet dat spra-
arrest is in kracht van gewijsde gegaan.
havige bankgarantie geen zelfstandig karak-
ke is van bedrog of willekeur. Rabobank
In deze schadestaatprocedure heeft MFE
ter ten opzichte van de onderliggende
heeft eerst in hoger beroep een onderbouwd
betaling gevorderd van ruim € 55 miljoen in
rechtsverhouding tussen Giebros en Amstel-
beroep op bedrog of willekeur gedaan.
hoofdsom en van ruim € 410.000 ter zake
park heeft en dat de zekerheid die ABN
Volgt vernietiging en verwijzing.
van kosten voor deskundigen, bankgarantie
AMRO aan die garantie kan ontlenen,
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
en ‘eigen art. 6:96 lid 2, sub b BW-activitei-
beperkt is. De gedingstukken laten geen
dat het hof heeft kunnen oordelen dat Rabo-
ten’. De rechtbank heeft KF veroordeeld tot
andere conclusie toe dan dat beide partijen
bank het opgegeven factuurbedrag heeft kun-
betaling van ongeveer € 2 miljoen, met ren-
tot uitgangspunt hebben genomen dat de
nen aanmerken als onjuist/frauduleus (2.26).
te. Het hof heeft MFE een bewijsopdracht
onderhavige garantie een abstract karakter
Onder 2.2-2.10 geeft hij een vooropstelling
verstrekt. Na bewijslevering heeft het hof
heeft. Het hof heeft kennelijk miskend dat
over bankgaranties, met aandacht voor de
overwogen dat MFE er niet in is geslaagd te
een zodanige garantie een zelfstandig karak-
omstandigheid dat in dit geval de begunstig-
bewijzen dat de overeenkomst had kunnen
ter ten opzichte van de onderliggende
de van de bankgarantie (ABN AMRO) een
worden uitgevoerd en dat daarom niet kan
rechtsverhouding heeft. De klachten zijn
ander is dan degene in wiens belang de bank-
worden aangenomen dat er sprake is van
eveneens gegrond voor zover zij betogen dat
garantie is gesteld (Giebros).
schade in de vorm van gederfde winst. Op
het oordeel van het hof onbegrijpelijk is
waar het heeft aangenomen dat het ook
voor ABN AMRO de kenbare bedoeling van
(BW art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b)
die grond heeft het hof de vordering alsnog
601
de bankgarantie was dat ABN AMRO slechts
geheel afgewezen.
Hoge Raad
dan recht op betaling onder de garantie kan
13 maart 2015, nr. 14/00695
De rechtsklacht van onderdeel 4.2 slaagt. Vol-
doen gelden ingeval Giebros grond had om
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
gens vaste rechtspraak is voor vergoeding
te verklaren dat Amstelpark haar onderhavi-
Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
van kosten ter vaststelling van schade en
ge betaalverplichtingen jegens Giebros niet
M.V. Polak; A-G mr. J. Spier)
aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid
was nagekomen. Het hof heeft niet duidelijk
ECLI:NL:HR:2015:586
2, aanhef en onder b, BW, vereist dat:
gemaakt uit welke omstandigheden het die
a. condicio sine qua non-verband bestaat tus-
‘kenbare’ bedoeling heeft afgeleid en zijn
Buitengerechtelijke kosten. Schade. Een
sen de aansprakelijkheid scheppende gebeur-
oordeel is reeds hierom ontoereikend gemo-
partij vordert schadevergoeding wegens
tenis en de kosten;
tiveerd. Zonder nadere motivering is voorts
gederfde winst en vergoeding van buiten-
b. de kosten in zodanig verband staan met
niet begrijpelijk hoe een dergelijke bedoe-
gerechtelijke kosten ter vaststelling van
die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard
ling is te rijmen met het abstracte karakter
schade en aansprakelijkheid. Het hof acht
van de aansprakelijkheid en van de schade,
van de garantie, dat meebrengt dat groot
niet bewezen dat er sprake is van gederfde
aan de aansprakelijke persoon kunnen wor-
gewicht toekomt aan de strikt te lezen
winst en wijst de gehele vordering af. HR:
den toegerekend;
bewoordingen daarvan. De klachten falen
Voor vergoeding van kosten ter vaststelling
c. het redelijk was om in verband met een
766
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Rechtspraak
onderzoek naar de mogelijke gevolgen van
Hoge Raad
zaam zijn in de zaken van de vennootschap
die gebeurtenis deskundige bijstand in te
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend
(het beheersverbod). De aansprakelijkheid
roepen; en
dat voor de vaststelling van het moment
van een stille vennoot voor schulden van de
d. de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
waarop de schulden zijn ontstaan noch het
commanditaire vennootschap is in beginsel
Voor vergoeding van de hier bedoelde kosten
moment van de aanmelding van de vennoot-
beperkt tot zijn inbreng in de vennootschap
is echter niet vereist dat uiteindelijk komt
schap bij het Pensioenfonds, noch het
(art. 20 leden 2 en 3 WvK). Indien een stille
vast te staan dat schade is geleden (vgl. HR
moment van de oplegging van de aanslagen
vennoot in strijd met het in art. 20 lid 2 WvK
11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423, NJ
bepalend is. De klacht is gegrond. De vorde-
vervatte verbod handelt, wordt hij op grond
2005/50 (Bravenboer vs. London Verzekerin-
ringen van het Pensioenfonds op Carlande
van art. 21 WvK evenwel hoofdelijk aanspra-
gen)).
ontstonden van rechtswege op het moment
kelijk voor alle schulden en verbintenissen
Overige klachten: art. 81 lid 1 RO.
waarop zij aan de voorwaarden voldeed voor
van de vennootschap. Deze hoofdelijke aan-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
verplichte deelneming in het bedrijfstakpen-
sprakelijkheid geldt ook voor schulden die
komstig de conclusie van de A-G.
sioenfonds (art. 3 en 4 Wet verplichte deelne-
zijn ontstaan voordat de vennoot in strijd
De A-G bespreekt onderdeel 4.2 over de bui-
ming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000).
met het beheersverbod handelde (HR 24 april
tengerechtelijke kosten onder 4.68-4.71. Hij
De aanslagen ter zake waarvan het Pensioen-
1970, ECLI:NL:HR:1970:AC5021, NJ 1970/406
acht ook een van de andere cassatieklachten
fonds in dit geding betaling vordert, hebben
(Mansvelt vs. Verboord)). De omstandigheid
gegrond (onder 4.34-4.50).
betrekking op de premies die Carlande vanaf
dat bij deze wetsuitleg de bestaande schuld-
februari 2010 uit hoofde van de verplichte
eisers van de vennootschap er met de toetre-
bedrijfstakpensioenregeling verschuldigd
ding van een nieuwe vennoot een verhaals-
was. A wordt dan ook mede aangesproken tot
mogelijkheid bij krijgen, leidt niet tot een
betaling van schulden die zijn ontstaan voor
ander oordeel. Daarvoor bestaat een deugde-
13 maart 2015, nr. 14/00943
zijn aantreden als beherend vennoot bij Car-
lijke grond, te weten dat deze schuldeisers
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
lande. Voor zover het onderdeel betoogt dat
een rechtsbetrekking zijn aangegaan met een
Spapens, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-
A niet hoofdelijk verbonden kan zijn voor
vennootschap voor de verbintenissen waar-
van den Broek; A-G mr. L.A.D. Keus)
schulden van de vennootschap die betrek-
van de (beherend) vennoten krachtens de
ECLI:NL:HR:2015:588
king hebben op de periode voor zijn toetre-
wet persoonlijk instaan. Het aanvaarden van
ding, faalt het evenwel. In cassatie dient – nu
hoofdelijke aansprakelijkheid van (beherend)
Commanditaire vennootschap. Beherend
A het tegendeel niet heeft aangevoerd – tot
vennoten van een vennootschap onder firma
vennoot. Hoofdelijke verbondenheid. Een
uitgangspunt dat de commanditaire ven-
of commanditaire vennootschap voor bij
beherend vennoot van een commanditaire
nootschap Carlande bij de toetreding van A
hun toetreden reeds bestaande verbintenis-
vennootschap wordt aangesproken tot
is voortgezet. Voor zodanig geval geldt het
sen van de vennootschap dient bovendien de
betaling van schulden van de vennootschap
volgende. Volgens art. 19 lid 1 WvK zijn de
rechtszekerheid. Een onderzoek naar het ont-
die zijn ontstaan vóór zijn aantreden als
beherende vennoten van een commanditaire
staansmoment van verbintenissen van de
beherend vennoot. HR: De beherende
vennootschap hoofdelijk verbonden. Art. 18
vennootschap, met het oog op de vraag welke
vennoten van een commanditaire vennoot-
WvK, dat ingevolge art. 19 lid 2 WvK even-
vennoot of vennoten daarvoor kan of kun-
schap zijn hoofdelijk verbonden voor alle
eens van toepassing is op de beherend ven-
nen worden aangesproken, kan dan immers
schulden van de vennootschap die ten tijde
noten van een commanditaire vennootschap,
achterwege blijven. Aan de belangen van
van hun toetreding tot de vennootschap
bepaalt voor de vennootschap onder firma
degene die overweegt als (beherend) vennoot
bestaan of nadien ontstaan.
dat elk der vennoten hoofdelijk verbonden is
toe te treden tot een bestaande vennoot-
‘wegens de verbindtenissen der vennoot-
schap onder firma of commanditaire ven-
(WvK art. 18, 19 lid 1 en 2, 20 lid 2 en 3, 21;
schap’. Daarin valt geen beperking te lezen
nootschap wordt in voldoende mate tege-
Wet verplichte deelneming in een bedrijfs-
tot verbintenissen van de vennootschap die
moet gekomen doordat hij kan bedingen dat
takpensioenfonds 2000 art. 3, 4)
zijn ontstaan nadat een vennoot is toegetre-
hem inzage wordt gegeven in de schuldenpo-
den. Voorts brengt de strekking van de art. 18
sitie van de vennootschap, of dat hij in de
A, adv. mr. K. Aantjes, vs. Stichting Bedrijfs-
en 19 lid 1 WvK mee dat de hoofdelijke ver-
gelegenheid wordt gesteld daarnaar zelf
takpensioenfonds voor het Beroepsvervoer
bondenheid van de vennoten alle schulden
onderzoek te doen. Bovendien kan hij garan-
over de Weg, adv. mr. P.S. Kamminga.
betreft die ten tijde van hun toetreding tot
ties bedingen van de overige vennoten en
de vennootschap bestaan, of nadien ont-
afspraken maken over de draagplicht ten
Feiten en procesverloop
staan. Deze bepalingen beogen immers de
aanzien van bestaande schulden. Opmerking
Op 2 februari 2010 is de commanditaire ven-
schuldeisers van een vennootschap onder
verdient dat de wettelijke regeling van de
nootschap Carlande met één beherend ven-
firma of een commanditaire vennootschap
maatschap een andere is dan die van de ven-
noot opgericht. Op 17 augustus 2010 is A
te beschermen in een situatie waarin het
nootschap onder firma en de commanditaire
beherend vennoot van Carlande geworden.
(van dat van de vennoten) afgescheiden ven-
vennootschap. De vennoten in een maat-
Bij nota’s van 21 februari 2011 heeft het Pen-
nootschapsvermogen ontoereikend is om
schap binden immers in beginsel slechts
sioenfonds aan Carlande twaalf ambtshalve
aan alle verbintenissen van de vennootschap
zichzelf; is de gehele maatschap gebonden,
aanslagen Basispensioenregeling opgelegd
te voldoen, door hun een verhaalsmogelijk-
dan zijn de vennoten niet hoofdelijk, maar
over de maanden februari 2010 tot en met
heid te geven op het vermogen van de (behe-
ieder voor een gelijk deel aansprakelijk (art.
januari 2011 voor € 4000 per maand.
rend) vennoten zelf. Voor zover het gaat om
7A:1679 en 1681 BW). De in HR 15 maart
In dit geding heeft het Pensioenfonds beta-
een commanditaire vennootschap strookt
2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290
ling van € 48 000 gevorderd. De kantonrechter
deze wetsuitleg met de aansprakelijkheid van
(Biek) voor de maatschap geformuleerde
heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft
stille vennoten die in strijd met art. 20 lid 2
regels zijn dus niet bepalend voor het geval
het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
WvK daden van beheer verrichten of werk-
waarin het gaat om een vennootschap onder
602
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
767
Rechtspraak
firma of een commanditaire vennootschap,
onderzoeken laten instellen, waaronder een
de vrouw dit heeft gedaan. Gelet op het
waarvan de (beherend) vennoten wél hoofde-
onderzoek door het Nederlands Instituut
vorenstaande faalt de klacht.
lijk verbonden zijn. Het voorgaande brengt
voor Forensische Psychiatrie en Psychologie
Volgt verwerping.
mee dat A belang mist bij de gegrond bevon-
(NIFP). De rechtbank heeft de man belast
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
den klacht. Na vernietiging en verwijzing zou
met het eenhoofdige gezag over de zoon en
zing. Hij meent dat de partijdeskundige inza-
immers geen ander oordeel kunnen worden
beslist dat de zoon hoofdverblijf bij de man
ge in de testgegevens nodig kan hebben
bereikt dan dat A aansprakelijk is voor de
zal hebben en dat de vrouw omgang met de
gehad om het oordeel van de rechtbankdes-
schuld aan het Pensioenfonds, ook voor zover
zoon zal hebben als te bepalen door het
kundige te kunnen controleren en de door de
deze is ontstaan in de periode voordat hij
bureau jeugdzorg. Het hof heeft deze beslis-
rechtbankdeskundige gemaakte gevolgtrek-
beherend vennoot werd van Carlande.
singen bekrachtigd.
kingen concreet te kunnen becommentariëren
(2.23) en dat hierover in de feitelijke instan-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclusie van de A-G.
Hoge Raad
De A-G bespreekt de vraag of een beherend
Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof de vrouw,
vennoot van een commanditaire vennoot-
overeenkomstig haar verzoek, in de gelegen-
schap persoonlijk aansprakelijk is voor schul-
heid had behoren te stellen om de ruwe test-
den van de vennootschap die vóór zijn toe-
en onderzoeksgegevens en de concept-rap-
treden zijn ontstaan onder 2.1-2.32, met
portage omtrent de zoon te laten
13 maart 2015, nr. 14/05576
aandacht voor de wetsgeschiedenis (uit
onderzoeken door haar eigen deskundige, die
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
1834), de rechtspraak, de literatuur en bui-
daarover een second opinion zou kunnen
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot;
tenlands recht.
geven. Het onderdeel doet hierbij een beroep
A-G mr. L. Timmerman)
op de rechtspraak van het EHRM waarin is
ECLI:NL:HR:2015:589
ties voldoende is aangevoerd (2.19).
604
beslist dat de ‘equality of arms’ in verband
603
met door de rechter gehoorde deskundigen
Prejudiciële vraag. Faillissement.
meebrengt dat partijen de mogelijkheid krij-
Schuld-saneringsregeling. Omzetting.
13 maart 2015, nr. 14/03002
gen om zich effectief uit te spreken over het-
Buiten-gerechtelijke schuldregeling.
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
geen voor de oordeelsvorming van de rechter
HR: Bij een verzoek tot omzetting van een
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
van belang is. Art. 19 Rv bepaalt dat de rech-
faillissement in een schuldsaneringsrege-
G. Snijders; A-G mr. F.F. Langemeijer)
ter zijn oordeel ten nadele van een partij niet
ling dient een verklaring als bedoeld in
ECLI:NL:HR:2015:599
mag baseren op bescheiden of andere gege-
art. 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw te zijn
vens waarover die partij zich niet voldoende
gevoegd. Aan deze eis kan worden voldaan
Deskundigenonderzoek. Second opinion. De
heeft kunnen uitlaten. Dat vloeit ook voort
door bij het omzettingsverzoek een verkla-
vrouw is ervan overtuigd dat de man de
uit art. 6 EVRM. Dit brengt mee dat de desbe-
ring van de curator te voegen waarin is
zoon mishandelt of seksueel misbruikt.
treffende partij de gelegenheid moet hebben
vermeld dat de curator heeft onderzocht
De rechtbank laat een deskundigenbericht
gehad om effectief commentaar te leveren
of de gefailleerde aan zijn gezamenlijke
uitbrengen. Vervolgens belast zij de man
op een deskundigenbericht dat aan de rech-
schuldeisers een akkoord kan aanbieden en
met het eenhoofdige gezag over de zoon.
terlijke beslissing ten grondslag wordt gelegd
dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot
Het hof bekrachtigt deze beslissing zonder
(vgl. EHRM 18 maart 1997,
een buitengerechtelijke schuldregeling te
de vrouw in de gelegenheid te stellen de
ECLI:NL:XX:1997:AD4449, NJ 1998/278 (Man-
komen. De rechtbank die constateert dat bij
ruwe test- en onderzoeksgegevens en de
tovanelli vs. Frankrijk)). Om effectief com-
een omzettingsverzoek niet een verklaring
concept-rapportage te laten onderzoeken
mentaar te kunnen leveren op een deskundi-
als bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en
door een partijdeskundige. HR: Om effec-
genbericht, behoeven partijen niet steeds de
onder f, Fw is gevoegd, kan de gefailleerde
tief commentaar te kunnen leveren op een
beschikking te hebben over alle (onderliggen-
een termijn van ten hoogste een maand
deskundigenbericht behoeven partijen
de) bescheiden en andere gegevens waarop
stellen om dat alsnog te doen, en dient de
niet steeds de beschikking te hebben over
het deskundigenbericht mede is gebaseerd.
gefailleerde niet-ontvankelijk te verklaren
alle (onderliggende) bescheiden en andere
Een partij die een deskundigenbericht, bij
als de verklaring niet wordt verstrekt.
gegevens waarop het deskundigenbericht
gebreke van de onderliggende gegevens of
mede is gebaseerd.
bescheiden, onvoldoende inzichtelijk of con-
(Rv art. 392; Fw art. 15b lid 1 en 2, 138, 284
troleerbaar acht, kan daarvan desgewenst
lid 1, 285 lid 1, aanhef en onder f, 287 lid 2,
blijk geven in haar commentaar, waarna de
288 lid 2, aanhef en onder b; Wck art. 48 lid 1,
rechter beoordeelt of het deskundigenbericht
aanhef en onder c en d)
(EVRM art. 6; Rv art. 19)
De vrouw, adv. mr. G.R. den Dekker, vs. de
zonder schending van het beginsel van hoor
man, niet verschenen.
en wederhoor aan de beslissing ten grond-
Verzoekster, niet verschenen in de
slag kan worden gelegd. Het onderdeel ver-
prejudiciële procedure.
Feiten en procesverloop
meldt niet dat de vrouw in feitelijke instan-
In 2006 is uit het huwelijk van partijen een
ties heeft aangevoerd dat en op welke
Feiten en procesverloop
zoon geboren. In 2010 is het huwelijk door
punten de rapportages van het NIFP onvol-
Verzoekster is op 5 december 2012 op eigen
echtscheiding ontbonden. Bij de vrouw is de
doende inzichtelijk en controleerbaar voor
aangifte failliet verklaard.
overtuiging ontstaan dat de man de zoon
haar zijn, of dat zij slechts effectief commen-
In dit geding heeft verzoekster de rechtbank
mishandelt of seksueel misbruikt.
taar kan leveren op de rapportages als zij
verzocht haar faillissement op te heffen
Dit geding heeft betrekking op het gezag
beschikt over de in het onderdeel genoemde
onder het gelijktijdig uitspreken van de toe-
over de zoon, de omgang met hem en zijn
ruwe gegevens en concept-rapportage, laat
passing van de wettelijke schuldsaneringsre-
verblijfplaats. De rechtbank heeft diverse
staan dat het de vindplaatsen vermeldt waar
geling. De rechtbank heeft het verzoek afge-
768
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Rechtspraak
wezen. Verzoekster heeft hoger beroep
kende tot vernietiging wat betreft de hoog-
Nederland en zich zal gedragen naar de voor-
ingesteld. Het hof heeft de Hoge Raad de vol-
te van de opgelegde straf, tot vermindering
schriften en aanwijzingen, door of namens
gende prejudiciële vragen gesteld:
daarvan en tot verwerping voor het overi-
deze instelling te geven. Beveelt dat voormel-
1. Dient, indien een omzettingsverzoek op de
ge; adv. mr. J. Boksem, Leeuwarden)
de voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.’
voet van art. 15b Fw wordt gedaan, vooraf-
ECLI:NL:HR:2015:531
Het bestreden arrest houdt onder het
opschrift ‘Oplegging van straf’ onder meer
gaand een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en
Tenuitvoerlegging rechterlijke uitspraak in
het volgende in: ‘Het hof heeft in hoger
onder f en h, Fw te worden beproefd?
jeugdzaak: dit is in de regel pas toegestaan
beroep de op te leggen straf bepaald op grond
2. Dient een omzettingsverzoek te voldoen
nadat de uitspraak onherroepelijk is
van de ernst van de feiten en de omstandig-
aan het vereiste van art. 285 lid 1, aanhef en
geworden. De in art. 77za Sr voorziene
heden waaronder deze zijn begaan en gelet
onder f, Fw?
uitzondering op deze regel met betrekking
op de persoon van de verdachte. Het hof
3. Kan de verzoeker in het omzettingsverzoek
tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op
heeft daarbij in het bijzonder het volgende in
worden ontvangen, indien de verklaring als
grond van art. 77z Sr gestelde bijzondere
beschouwing genomen. De verdachte heeft
bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en onder f,
voorwaarden dan wel het op grond van art.
zich samen met een ander schuldig gemaakt
Fw, ontbreekt?
77aa Sr uit te oefenen toezicht kan voor de
aan de overval op een benzinestation. Daarbij
veroordeelde verstrekkende gevolgen heb-
hebben zij gebruik gemaakt van een mes en
Hoge Raad
ben. Mede daarom zal de rechter in de
een bijl. Hierbij is de medewerkster van het
Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat
motivering van zijn bevel tot dadelijke uit-
benzinestation in haar been gestoken. Door
wordt aanvaard dat bij een omzettingsver-
voerbaarheid ervan blijk dienen te geven
te handelen als bewezen verklaard heeft de
zoek een schriftelijke verklaring van de cura-
zich ervan te hebben vergewist dat aan de
verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlij-
tor kan worden gevoegd, waarin is vermeld
in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is vol-
ke integriteit van het slachtoffer en getoond
dat de curator heeft onderzocht of de gefail-
daan. De Hoge Raad geeft daartoe vinger-
geen respect te hebben voor andermans
leerde aan zijn gezamenlijke schuldeisers een
wijzingen. Dat ‘de verdachte behoefte heeft
eigendom. Hij heeft daarbij geen rekening
akkoord in de zin van art. 138 Fw kan aanbie-
aan begeleiding’ is daartoe ontoereikend.
gehouden met het feit dat zijn handelen voor
het slachtoffer zeer beangstigend moet zijn
den en dat er geen reële mogelijkheden zijn
om tot een buitengerechtelijke schuldrege-
(Sr art. 77aa, 77z, 77za)
geweest. De ervaring leert dat dergelijke delicten doorgaans nog geruime tijd nadien
ling te komen. Het antwoord op de tweede
vraag luidt dat een verzoek tot omzetting van
Inleiding:
gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer
een faillissement in een schuldsaneringsrege-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
met zich meebrengen. Naast de gevolgen voor
ling op de voet van art. 15b Fw dient te vol-
gezegd – ‘diefstal, voorafgegaan, vergezeld en
het slachtoffer, veroorzaken feiten als het
doen aan de eis van art. 285 lid 1, aanhef en
gevolgd van geweld en bedreiging met
onderhavige onrust in de samenleving en
onder f, Fw; het antwoord op de eerste vraag
geweld tegen personen, gepleegd met het
versterken ze gevoelens van onveiligheid. Het
luidt dat aan deze eis kan worden voldaan
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij
door bij het omzettingsverzoek een verkla-
maken, en om, bij betrapping op heterdaad,
geen openheid van zaken heeft gegeven
ring van de curator te voegen als hiervoor
aan zichzelf of andere deelnemers aan het
omtrent zijn aandeel. Daarnaast heeft de ver-
bedoeld. Het antwoord op de derde vraag
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
dachte hennep verkocht aan een derde. Het
luidt dat de rechtbank die constateert dat bij
hetzij het bezit van het gestolene te verzeke-
gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen
een omzettingsverzoek niet een verklaring
ren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee
met zich meebrengen voor gebruikers. Voorts
als bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en onder
of meer verenigde personen’ en ‘opzettelijk
heeft het hof acht geslagen op het advies van
f, Fw is gevoegd, de gefailleerde een termijn
handelen in strijd met een in artikel 3 onder
de Raad voor de Kinderbescherming ten
van ten hoogste een maand kan stellen om
B van de Opiumwet gegeven verbod’.
behoeve van de voorgeleiding van 12 januari
dat alsnog te doen, en de gefailleerde niet-
Het dictum van het bestreden arrest houdt,
2012, het psychologisch onderzoek pro justi-
ontvankelijk dient te verklaren in het verzoek
voor zover voor de beoordeling van het mid-
tia van 16 maart 2012, het multidisciplinair
als de verklaring niet wordt verstrekt.
del van belang, het volgende in: ‘Veroordeelt
onderzoek pro justitia van 14 september
Volgt een dienovereenkomstig dictum.
de verdachte tot jeugddetentie voor de duur
2012 en de brief van 29 oktober van [betrok-
De A-G beantwoordt de vragen onder 3.18
van 547 (vijfhonderdzevenenveertig) dagen.
kene 1], behandelcoördinator binnen Amster-
van zijn conclusie.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddeten-
baken waaruit naar voren komt dat de ver-
tie, groot 225 (tweehonderdvijfentwintig)
dachte behoefte heeft aan begeleiding.
dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd,
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justiti-
Hoge Raad (strafkamer)
tenzij de rechter later anders mocht gelasten
ele Documentatie van 11 maart 2013 is de
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
omdat de verdachte zich voor het einde van
verdachte eerder veroordeeld.’
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een straf-
Het middel klaagt over ’s Hofs bevel dat de
straf(proces)recht Radboud Universiteit
baar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vast-
gestelde bijzondere voorwaarde dadelijk uit-
Nijmegen.
stelling identiteit geen medewerking heeft
voerbaar is.
verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs a.b.i. art. 1 Wet
Relevante wetsbepaling:
o/d identificatieplicht ter inzage heeft aange-
Art. 77za, eerste lid, Sr luidt: ‘De rechter kan
boden dan wel de hierna te noemen bijzon-
bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vorde-
10 maart 2015, nr. 13/02525
dere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd. Stelt
ring van het openbaar ministerie, bevelen
(Mrs. A.J.A. van Dorst, als voorzitter, en de
als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
dat de op grond van artikel 77z gestelde
raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink)
zich gedurende de volledige proeftijd stelt
voorwaarden, de op grond van artikel 77aa,
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
onder toezicht van Stichting Reclassering
tweede en derde lid, te verlenen hulp en
605
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
769
Rechtspraak
steun dan wel het op grond van artikel 77aa,
606
nis en de gevolgen van die voorgenomen
daad na te denken en zich daarvan reken-
vierde lid, uit te oefenen toezicht, dadelijk
uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening
10 maart 2015, nr. 14/03278
schap te geven. Het hof is daarom van oor-
mee moet worden gehouden dat de veroor-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van
deel dat verdachte met voorbedachte raad
deelde wederom een misdrijf zal begaan dat
den Brink)
heeft gehandeld.’
gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
Het middel klaagt onder meer dat de bewe-
de onaantastbaarheid van het lichaam van
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
zenverklaring, voor zover inhoudende dat de
een of meer personen.’
dan wel verwijzing; adv. mr. B. Vermeirssen,
verdachte met voorbedachte raad heeft
Kattendijke)
gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
Hoge Raad, onder meer:
ECLI:NL:HR:2015:535
Hoge Raad, onder meer:
3.4. Vooropgesteld moet worden dat een
rechterlijke uitspraak in de regel pas tenuit-
Toepassing maatstaven voorbedachte raad
2.3. Voor een bewezenverklaring van het
voergelegd mag worden nadat zij onherroe-
zoals aangevuld in HR 15 oktober 2013,
bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet
pelijk is geworden en dat de in art. 77za Sr
ECLI:NL HR:2013:963, NJ 2014/156: in casu
komen vast te staan dat de verdachte zich
voorziene uitzondering op deze regel met
ontoereikende motivering voorbedachte
gedurende enige tijd heeft kunnen beraden
betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid
raad gelet op mogelijke contra-indicaties
op het te nemen of het genomen besluit en
van de op grond van art. 77z Sr gestelde bij-
en nu het hof in het midden heeft gelaten
dat hij niet heeft gehandeld in een ogen-
zondere voorwaarden dan wel het op grond
wanneer de verdachte het besluit heeft
blikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de
van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht - ook
genomen om het slachtoffer een alcoholi-
gelegenheid heeft gehad na te denken over
volgens voormelde wetsgeschiedenis - voor
sche drank met daarin minoxidil te
de betekenis en de gevolgen van zijn voor-
de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan
drinken te geven en evenmin blijkt uit de
genomen daad en zich daarvan rekenschap
hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in
bewijsvoering hoeveel tijd tussen het
te geven.
de motivering van zijn bevel tot dadelijke
nemen van dat besluit en de uitvoering
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte
uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven
daarvan is verlopen.
raad gaat het bij uitstek om een weging en
zich ervan te hebben vergewist dat aan de in
art. 77za Sr gestelde voorwaarden is voldaan.
waardering van de omstandigheden van het
(Sr art. 301)
Meer in het bijzonder zal hij in een uit-
concrete geval door de rechter, waarbij deze
het gewicht moet bepalen van de aanwijzin-
spraak waarin ten laste van de verdachte een
Inleiding:
gen die voor of tegen het bewezen verklaren
misdrijf is bewezenverklaard dat is gericht
Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort
van voorbedachte raad pleiten. De vaststel-
tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de
gezegd – ‘opzettelijk en met voorbedachten
ling dat de verdachte voldoende tijd had om
onaantastbaarheid van het lichaam van een
rade, mishandelend een persoon, te weten
zich te beraden op het te nemen of het
of meer personen, als zijn oordeel tot uit-
[slachtoffer], (verdachtes wettige echtgenoot)
genomen besluit vormt weliswaar een
drukking dienen te brengen dat en waarom
telkens na kalm beraad en rustig overleg, een
belangrijke objectieve aanwijzing dat met
ernstig rekening ermee moet worden gehou-
hoeveelheid van een middel/vloeistof, bevat-
voorbedachte raad is gehandeld, maar
den dat de verdachte wederom zo een mis-
tende minoxidil, al dan niet gemengd met
behoeft de rechter niet ervan te weerhou-
drijf zal begaan.
een alcohol houdende drank te weten Rua
den aan contra-indicaties een zwaarder
3.5. Blijkens zijn in 3.2.2 weergegeven over-
Vieja, heeft te drinken gegeven en/of ter con-
gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoor-
weging heeft het Hof de dadelijke uitvoer-
sumptie aangeboden en/of achtergelaten en/
beeld worden gedacht aan de omstandig-
baarheid van de voorwaarde kennelijk uit-
of laten innemen en/of laten opdrinken;
heid dat de besluitvorming en uitvoering in
sluitend bevolen op de grond ‘dat de
welk feit de dood van voornoemde [slachtof-
plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat
verdachte behoefte heeft aan begeleiding’.
fer] ten gevolge heeft gehad.’
slechts sprake is van een korte tijdspanne
Door aldus te overwegen heeft het Hof zijn
Het hof heeft over de voorbedachte raad
tussen besluit en uitvoering of dat de gele-
beslissing ontoereikend gemotiveerd.
onder meer overwogen: ‘Voor een bewezen-
genheid tot beraad eerst tijdens de uitvoe-
3.6. Voor zover het middel hierover klaagt is
verklaring van het bestanddeel “voorbedach-
ring van het besluit ontstaat. Zo kunnen
het terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal om
te raad” moet komen vast te staan dat de ver-
bepaalde omstandigheden (of een samen-
redenen van doelmatigheid de zaak zelf
dachte zich gedurende enige tijd heeft
stel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het
afdoen en het bevel tot dadelijke uitvoer-
kunnen beraden op het te nemen of het
oordeel brengen dat de verdachte in het
baarheid vernietigen.
genomen besluit en dat zij niet heeft gehan-
gegeven geval niet met voorbedachte raad
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uit-
deld in een ogenblikkelijke gemoedsopwel-
heeft gehandeld.
spraak ten aanzien van het bevel dat de in de
ling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na
Mede met het oog op het strafverzwarende
bestreden uitspraak vermelde bijzondere
te denken over de betekenis en de gevolgen
gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten
voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zijn, alsme-
van haar voorgenomen daad en zich daarvan
aan de vaststelling dat de voor voorbedach-
de ten aanzien van de duur van de opgelegde
rekenschap te geven. Het hof is van oordeel
te raad vereiste gelegenheid heeft bestaan,
jeugddetentie; vermindert de opgelegde
dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmid-
bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient
jeugddetentie in die zin dat deze 512 dagen
delen blijkt dat het door verdachte aan
de rechter, in het bijzonder indien de voor-
beloopt, waarvan 225 dagen voorwaardelijk
[slachtoffer] te drinken geven en/of ter con-
bedachte raad niet rechtstreeks uit de
met een proeftijd van 2 jaren; verwerpt het
sumptie achterlaten en/of laten innemen en/
bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn moti-
beroep voor het overige.
of laten opdrinken van minoxidil het gevolg
vering van de bewezenverklaring nadere
is geweest van een tevoren door verdachte
aandacht te geven.
genomen besluit en dat zij tussen het nemen
De achtergrond van het vereiste dat de ver-
van dat besluit en de uitvoering daarvan
dachte de gelegenheid heeft gehad na te
gelegenheid heeft gehad om over de beteke-
denken over de betekenis en de gevolgen
770
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Rechtspraak
van zijn voorgenomen daad en zich daarvan
607
king van zijn bewegingsvrijheid in zijn
woning maar geen dwangmiddel, vergelijk-
rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat
dat de verdachte die gelegenheid heeft
10 maart 2015, nr. 13/05936
baar met een aanhouding. Vervolgens is de
gehad, het redelijk is aan te nemen dat de
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
woning doorzocht en is het wapen met
verdachte gebruik heeft gemaakt van die
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
munitie aangetroffen. Nadat verdachte de
gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron-
cautie was gegeven is hij door verbalisant
nagedacht over de betekenis en de gevolgen
ken, strekkende tot vernietiging en terug-
[verbalisant] kort bevraagd omtrent het aan-
van zijn voorgenomen daad en zich daarvan
wijzing; adv. mr. F. Visser, Utrecht)
treffen van het wapen. Derhalve was de situa-
rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte
ECLI:NL:HR:2015:543
tie als bedoeld in het Salduz-arrest hier niet
aan de orde en wordt het verweer in zoverre
daadwerkelijk heeft nagedacht en zich
rekenschap heeft gegeven leent zich immers
Salduz-recht om een raadsman te raad-
verworpen. De door de verdachte ten tijde
moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in
plegen: mede gelet op art. 125 lid 1 Sv en
van de huiszoeking afgelegde verklaring zal
het geval dat de verklaringen van de ver-
art. 99 lid 2 Sv is een situatie waarin een
naar het inzicht van het hof kunnen dienen
dachte en/of eventuele getuigen geen
verdachte tijdens een doorzoeking niet is
tot bewijs van het tenlastegelegde.’
inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde
aangehouden maar waarin jegens hem
Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt
van het begaan van het feit in de verdachte
door de rechter-commissaris wel ‘orde-
door brigadier [verbalisant] houdt het vol-
is omgegaan. Of in een dergelijk geval voor-
maatregelen’ zijn getroffen, niet vergelijk-
gende in: ‘Na de vondst van het pistool en
bedachte raad bewezen kan worden, hangt
baar met een aanhouding en is ingeval
bijhorende houder en munitie, werd door mij
dan sterk af van de hierboven bedoelde gele-
verdachte dan wordt bevraagd omtrent een
verbalisant de aanwezige [verdachte] gecon-
genheid en van de overige feitelijke omstan-
aangetroffen vuurwapen het Salduz-recht
fronteerd met deze vondst. Na hem te heb-
digheden van het geval zoals de aard van
niet van toepassing.
ben medegedeeld dat hij niet verplicht was
om antwoord te geven, hoorde ik hem zeg-
het feit, de omstandigheden waaronder het
is begaan alsmede de gedragingen van de
(EVRM art. 6; Sv art. 29, 99, 125)
gen: “Oh ja dat klopt, die heb ik ook nog,
waar heb je die gevonden?”, of woorden van
verdachte voor en tijdens het begaan van
het feit. Daarbij verdient opmerking dat de
Inleiding:
gelijke strekking.’
enkele omstandigheid dat niet is komen
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
Het middel klaagt dat het hof het verweer
vast te staan dat is gehandeld in een ogen-
gezegd –het voorhanden hebben van een
dat de verklaring die de verdachte tijdens de
blikkelijke gemoedsopwelling, niet toerei-
vuurwapen van de categorie III alsmede
doorzoeking van zijn woning heeft afgelegd
kend is om daaraan de gevolgtrekking te
munitie van de categorie III, strafbaar gesteld
van het bewijs moet worden uitgesloten
verbinden dat sprake is van voorbedachte
in art. 26 lid 1 WWM.
omdat de verdachte voorafgaand aan het ver-
raad (vgl. HR 15 oktober 2013,
Door de raadsman is betoogd dat de verdach-
hoor niet in de gelegenheid was gesteld een
ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
te bij de doorzoeking van zijn woning, naar
advocaat te raadplegen, ten onrechte, althans
2.4. Het Hof heeft zijn oordeel dat de ver-
aanleiding van het aantreffen van het wapen
ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
dachte met voorbedachte raad heeft gehan-
en de munitie is bevraagd door verbalisant,
deld, gelet op hetgeen hiervoor is vooropge-
zonder dat verdachte vooraf in de gelegen-
Hoge Raad, onder meer:
steld met betrekking tot mogelijke
heid is gesteld een advocaat te raadplegen.
2.3. Art. 125, eerste lid, Sv bepaalt dat in
contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd,
De raadsman stelt dat deze situatie vergelijk-
geval van het doorzoeken van plaatsen de
mede in aanmerking genomen dat het Hof
baar is met die van een aanhouding en dat
daarmede belaste rechter of ambtenaar de
niet meer heeft vastgesteld dan dat het ‘door
gelet op de Salduz-jurisprudentie dit een
nodige maatregelen tot bewaking of afslui-
de verdachte aan [slachtoffer] te drinken
onherstelbaar vormverzuim is in het vooron-
ting kan nemen of doen nemen en bevelen
geven en/of ter consumptie achterlaten en/of
derzoek en dat in dit geval slechts bewijsuit-
dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke
laten innemen en/of laten opdrinken van
sluiting recht kan doen aan het recht van
bewilliging, van de plaats van onderzoek zal
minoxidil’ het gevolg is geweest van een
verdachte op een eerlijk proces.
verwijderen of gebruik zal maken van de
‘tevoren’ door de verdachte genomen besluit
Het hof is van oordeel ‘dat de Hoge Raad uit
zich op de plaats van onderzoek bevindende
en dat de gelegenheid voor de verdachte om
de rechtspraak van het EHRM heeft afgeleid
telecommunicatievoorzieningen zolang het
na te denken over de betekenis en de gevol-
dat alleen een verdachte die door de politie is
onderzoek aldaar niet is afgelopen. Ingevol-
gen van haar voorgenomen daad en om zich
aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd,
ge het tweede lid van dat artikel kan de
daarvan rekenschap te geven, zich in het bij-
aan artikel 6 van het EVRM aanspraak kan
rechter of ambtenaar de overtreders van het
zonder voordeed gedurende het tijdsbestek
ontlenen om in de gelegenheid te worden
bevel doen vatten en tot de afloop doen
tussen het nemen van dat besluit en de uit-
gesteld voorafgaand aan het verhoor door de
aanhouden.
voering daarvan. Het Hof heeft in dat ver-
politie aangaande zijn betrokkenheid bij een
Ingevolge art. 99, tweede lid, Sv stelt de
band echter in het midden gelaten wanneer
strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Bij
opsporende ambtenaar tijdens een doorzoe-
de verdachte dit besluit heeft genomen en
de doorzoeking van de woning van verdachte
king de verdachte ‘in de gelegenheid, zich
evenmin blijkt uit de bewijsvoering hoeveel
op 25 november 2008 was er geen sprake van
omtrent de ter plaatse inbeslaggenomen
tijd tussen het nemen van dit besluit en de
een dergelijke verhoorsituatie. Bij het bin-
voorwerpen te verklaren’. Zodanige gelegen-
uitvoering daarvan is verlopen.
nentreden in de woning van verdachte is ver-
heid wordt hem in die fase geboden opdat
2.5. De klacht is gegrond.
dachte naar zijn naam gevraagd. Daarna is
een inbeslagneming te zijnen laste kan wor-
Volgt vernietiging en verwijzing.
door de rechter-commissaris de reden van
den afgewend indien bijvoorbeeld blijkt dat
het binnentreden aan verdachte medege-
hij met die voorwerpen niets uitstaande
deeld en zijn door de rechter-commissaris
heeft, zulks zonder dat de verdachte wordt
“ordemaatregelen” getroffen. Deze maatrege-
bevraagd met betrekking tot zijn betrokken-
len betreffen weliswaar een (tijdelijke) beper-
heid bij een strafbaar feit. Zulk een uitnodi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
771
Rechtspraak
ging tot het afleggen van een verklaring
De raadsman van verdachte voerde in een
ingevolge de Wet BOPZ. Cliënt werd op 24
geschiedt aldus in beginsel niet in het kader
‘appelschriftuur’ onder meer aan: ‘1. Appel-
juni 2013 in een psychotische toestand over-
van een verhoor als bedoeld in art. 29 Sv.
lant verzoekt het gerechtshof om een
gebracht naar het RPC in Woerden. Nadat cli-
2.4. In zijn overwegingen heeft het Hof vast-
gedragswetenschapper als deskundige te
ent zijn psychiatrische toestand was gestabi-
gesteld dat de verdachte, toen hij tijdens de
benoemen, die zich in verband met de toere-
liseerd werd cliënt op 12 juli 2013 ontslagen
doorzoeking van zijn woning werd bevraagd
keningsvraag een oordeel dient te vormen
uit het RPC in Woerden. Cliënt wordt in deze
door de verbalisant [verbalisant] omtrent
omtrent appellant zijn geestestoestand ten
zaak verdacht van diefstal gepleegd op 19 juli
het aantreffen van het vuurwapen, niet was
tijde van het delict. Redengevend voor toewij-
2013, slechts 5 dagen nadat zijn psychotische
aangehouden.
zing van dit verzoek is het volgende; Appel-
toestand zou zijn gestabiliseerd. Cliënt wordt
Blijkens zijn overwegingen is het Hof voorts
lant werd in de periode juni t/m augustus
na zijn voorgeleiding in eerste instantie
ervan uitgegaan dat zich bij het afleggen van
2010 in verband met een psychose opgeno-
geplaatst op de Extra Zorgvoorziening afde-
de verklaring door de verdachte geen ver-
men bij het Regionaal Psychiatrisch Centrum
ling van PI Utrecht loc. Wolvenplein maar
hoorsituatie heeft voorgedaan.
in Woerden. Vanaf september 2010 was
wordt al snel overgeplaatst naar het Peniten-
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de
appellant hiervoor in behandeling bij het
tiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Uit
Rechter-Commissaris op de voet van art. 125,
Forensische Functie Assertive Community
het selectieadvies d.d. 5 september 2013
eerste lid, Sv getroffen maatregelen welis-
Treatment Team van Altrecht in Utrecht.
blijkt dat cliënt verhalen vertelt die niet zijn
waar de bewegingsvrijheid van de verdachte
Appellant werd gediagnosticeerd op een psy-
te volgen, in het luchtledige praat en dat hij
in zijn woning hebben beperkt, maar dat die
chose met de classificatie P689. Appellant
op nachtrapport is gezet om hem in de gaten
maatregelen niet meebrachten dat de ver-
heeft vervolgens tot medio februari 2011 een
te houden. Uit de indicatiestelling d.d. 5 sep-
dachte zich in een met een aanhouding ver-
rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus
tember 2013 blijkt dat cliënt geen ziektebesef
gelijkbare situatie heeft bevonden. Dat oor-
2012 wordt appellant opnieuw opgenomen
heeft, steeds meer afglijdt in dwanghandelin-
deel is niet onbegrijpelijk.
door de crisisdienst. Appellant wordt
gen en dient te worden overgeplaatst naar
Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld
geplaatst bij Altrecht in Zeist op de gesloten
het PPC van PI Vught om zijn psychose te
dat de in het arrest van de Hoge Raad van 30
afdeling van Acute Psychiatrie. Appellant
stabiliseren. Ook de reclassering stelt in het
juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ
wordt op 24 juni 2013 vanuit zijn detentie in
zogeheten rechtszittingadvies d.d. 11 septem-
2009/349 geformuleerde regels niet gelden
het Penitentiair Psychisch Centrum van PI
ber 2013 vast dat cliënt niet is te volgen. In
en het proces-verbaal van bevindingen van
Vught overgebracht naar het RPCW. Appel-
dit adviesrapport wordt verwezen naar de Pro
verbalisant [verbalisant] voor het bewijs kan
lant verkeert op dat moment in een psychoti-
Justitia rapportage d.d. 6 maart 2013, waaruit
worden gebruikt. Dat oordeel geeft niet blijk
sche toestand. Nadat zijn psychiatrische toe-
naar voren komt dat er bij cliënt sprake is
van een onjuiste rechtsopvatting en het is
stand was gestabiliseerd was er geen
van psychiatrische problematiek. Er was een
ook niet onbegrijpelijk.
aanleiding voor directe behandeling. Appel-
vermoeden van een schizofrene stoornis in
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
lant is op 12 juli 2013 ontslagen uit het
combinatie met middelengebruik. Het den-
RPCW. Onderhavige feit dateert van 18 juli
ken van cliënt was inhoudelijk omslachtig en
2013. Geconcludeerd kan worden dat appel-
verward waarbij cliënt af en toe een bizarre
lant zijn psychische stoornis na 2010 nage-
indruk maakte. De verdediging stelt dat cli-
noeg op hetzelfde niveau is gebleven.’
ent zijn psychische stoornis vanaf 2010 nage-
10 maart 2015, nr. 14/00774
Verder voerde de raadsman volgens de pleit-
noeg gelijk is gebleven. Cliënt heeft geen
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
nota onder meer aan: ‘De verdediging persis-
ziektebesef. Volgens de verdediging zijn er
Brink)
teert in haar verzoek tot het benoemen van
deswege aanwijzingen om te veronderstellen
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
een gedragsdeskundige (...) 1. Benoemen
dat bij cliënt ten tijde van het feit sprake was
Spronken, strekkende tot vernietiging en
gedragsdeskundige die zich in verband met
van een zodanige gebrekkig ontwikkeling of
terugwijzing; adv. mr. J.J. Weldam, Utrecht)
de toerekeningsvraag een oordeel dient te
een ziekelijke stoornis van de geestvermo-
ECLI:NL:HR:2015:533
vormen omtrent cliënt zijn geestestoestand
gens dat cliënt over onvoldoende capacitei-
ten tijde van het delict. Cliënt werd in de
ten beschikte om de betekenis van zijn
Verzoek tot het benoemen van een deskun-
periode juni t/m augustus 2010 in verband
gedrag in voldoende mate te beseffen en zijn
dige, art. 328 jo. 330 jo 316 Sv: in casu heeft
met een psychose opgenomen bij het RPC in
wil te bepalen. De verdediging stelt dat de fei-
het hof terecht het noodzakelijkheidscrite-
Woerden. Vanaf september 2010 was cliënt
ten hem deswege niet kunnen worden toege-
rium toegepast, maar is de afwijzing van
hiervoor in behandeling bij Altrecht in
rekend. De verdediging stelt dat er in ieder
het verzoek ontoereikend gemotiveerd
Utrecht. Cliënt werd gediagnosticeerd met
geval aanwijzingen zijn dat cliënt vermin-
gelet op hetgeen aan het verzoek ten grond-
een psychose met classificatie P689. Cliënt
derd toerekeningsvatbaar is. De verdediging
slag is gelegd, in het bijzonder omtrent de
heeft vervolgens tot medio februari 2011 een
stelt dat dit blijkt uit de stukken die zijn
aard van de bij de verdachte aanwezige psy-
rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus
overgelegd aan uw Hof en het Openbaar
chiatrische problematiek in de periode
2012 werd cliënt opnieuw opgenomen door
Ministerie in de brief d.d. 13 januari 2014, die
rond het plegen van de aan hem tenlastege-
de crisisdienst. Cliënt werd geplaatst op de
tevens aan deze pleitnota zijn gehecht. Dit
legde feiten.
gesloten Acute Psychiatrie afdeling van
betreft de griffiersverklaring d.d. 17 juni
Altrecht in Zeist. Cliënt heeft hierna in deten-
2013, bewijs van ontslag d.d. 21 juni 2013,
tie gezeten van 8 januari 2013 tot en met 21
selectieadvies d.d. 5 september 2013, indica-
juni 2013. Cliënt onderging de detentie in het
tiestelling d.d. 5 september 2013, selectiebe-
Inleiding:
Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI
slissing d.d. 6 september 2013, reclasserings-
Het middel klaagt over ’s Hofs afwijzing van
Vught. Om te voorkomen dat cliënt in vrij-
advies d.d. 11 september 2013, beslissing op
het door de verdediging gedane verzoek tot
heid werd gesteld, werd aan cliënt op 17 juni
bezwaar d.d. 16 oktober 2013 en toelichting
het benoemen van een gedragsdeskundige.
2013 een voorlopige machtiging verleend
Selectiefunctionaris d.d. 18 november 2013.
608
(Sv art. 316, 328, 330)
772
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Rechtspraak
Het inschakelen van een gedragsdeskundige
Volgt vernietiging en terugwijzing.
strafmaat. Het verzoek om een deskundige te
benoemen en de opdracht te geven om ver-
erf van [betrokkene] te zoeken. De politie is
echter op genoemd erf doorgegaan met zoe-
is relevant voor de toerekeningsvraag en de
609
ken en trof aldaar toen de bewuste groene
aanhangwagen aan. De politie heeft de klep
van die aanhangwagen geopend en trof daar-
slag uit te brengen, is door de verdediging
tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De ver-
10 maart 2015, nr. 13/02157
in vervolgens een hoeveelheid verboden
dediging stelt dat het verdedigingsbelang
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
vuurwerk aan. Er was op dat moment tegen
noopt tot benoeming van een deskundige.
Lohman, Y. Buruma)
verdachte geen redelijk vermoeden van
Voorts stelt de verdediging dat artikel 6 lid 3
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
schuld aanwezig dat hij op enigerlei wijze bij
sub d EVRM noopt tot het inschakelen van
strekkende tot verwerping; adv. mr. G.J.P.M.
de opslag en/of het voorhanden hebben van
een deskundige.’
Grijmans, Bolsward)
dit vuurwerk was betrokken. De politie had
De raadsman van de verdachte heeft blijkens
ECLI:NL:HR:2015:542
voor de doorzoeking van deze groene aanhangwagen geen toestemming van genoem-
het proces-verbaal van de terechtzitting in
hoger beroep aldaar nog het volgende aange-
Bewijsuitsluiting ingevolge art. 359a Sv
de bewoner [betrokkene]. Ook had de politie
voerd: ‘Ik heb de deskundige nodig om iets te
vanwege onrechtmatig onderzoek aan aan-
geen machtiging om deze groene aanhang-
kunnen zeggen over het causale verband tus-
hangwagen waarin vuurwerk wordt gevon-
wagen te doorzoeken. Derhalve dient het op
sen stoornis en delict. Dat kan ik zelf niet
den? In casu onjuiste aanname van het hof
27 januari 2011 door de politie aantreffen
onderzoeken. Er zijn aanwijzingen dat hij
dat dit nader onderzoek kan worden geba-
van een hoeveelheid vuurwerk in de groene
gestoord is. Hij wordt met de BOPZ-machti-
seerd op de aan de verbalisanten in art.
aanhangwagen op grond van artikel 359a
ging overgebracht en dan is er toch iets ern-
141 Sv opgedragen algemene taak tot
[Sv] te worden uitgesloten van het bewijs.
stigs aan de hand. Het is ook mogelijk dat
opsporing van strafbare feiten. Dit leidt
Het overige voorhanden zijnde bewijs is
het delict niet met de stoornis te maken
evenwel niet tot cassatie: het gevoerde ver-
onvoldoende voor een bewezenverklaring
heeft, maar verdachte doet rare dingen.’
weer houdt slechts in dat sprake is van
van het tenlastegelegde voor zover gepleegd
Het hof heeft het verzoek tot het benoemen
een vormverzuim als bedoeld in art. 359a
op 27 januari 2011.’
van een gedragsdeskundige als volgt afge-
Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet
Het hof overweegt over dit verweer onder
wezen: ‘het verzoek van de raadsman om
leiden, maar over het belang van het
meer: ‘[…] Op het erf hebben zij daarbij een
een gedragskundig onderzoek bij de ver-
geschonden voorschrift, de ernst van het
groene zelfbouw aanhangwagen aangetrof-
dachte te laten verrichten wordt afgewezen
verzuim en het daardoor veroorzaakte
fen, die door een klep te openen is. In die aan-
nu het hof zich op basis van de thans aan-
nadeel is niets aangevoerd. Het hof had
hangwagen troffen verbalisanten een hoe-
wezige stukken waaronder ook hetgeen de
reeds op die grond niet anders kunnen
veelheid vuurwerk aan. Het hof komt, met de
raadsman aan zijn verzoek ten grondslag
doen dan het verweer verwerpen.
raadsman, tot het oordeel dat de toestemming van de broer van verdachte niet geacht
heeft gelegd voldoende voorgelicht acht om
antwoord te geven op de vragen van 350 Sv,
(Sv art. 359a)
kan worden ook voor dit (laatste) onderzoek
te zijn gegeven. Hetgeen verbalisanten daar-
waaronder dus ook de vraag naar de strafoplegging, en op grond daarvan een gedrags-
Inleiding:
omtrent hebben gerelateerd is daartoe niet
kundig onderzoek bij verdachte niet nood-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
voldoende expliciet. Echter, voor het onder-
zakelijk acht.’
gezegd – ‘opzettelijk een hoeveelheid profes-
zoek dat hier is verricht hadden verbalisan-
sioneel vuurwerk (nitraten, vlinders, lawine-
ten een dergelijke toestemming of een mach-
Hoge Raad, onder meer:
pijlen en strijkers) bestemd voor particulier
tiging ook niet nodig. Hetgeen verbalisanten
2.3. Het Hof heeft het door de raadsman
gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden
hebben gedaan kan niet als doorzoeking wor-
gedane verzoek, niet onbegrijpelijk, opgevat
heeft gehad.’
den aangemerkt. Verbalisanten hebben hun
als een verzoek tot het benoemen van een
De raadsman heeft in hoger beroep aange-
bevoegdheid tot het verrichten van het nade-
deskundige voor nader (gedrags)deskundig
voerd dat een onrechtmatige opsporingshan-
re onderzoek, dat heeft geleid tot het aantref-
onderzoek naar de geestestoestand van de
deling is verricht. De raadsman betoogt daar-
fen van het vuurwerk, kunnen ontlenen aan
verdachte ten tijde van het plegen van de
toe: ‘De politie bevond zich op genoemde
hun algemene opsporingstaak, hen opgedra-
tenlastegelegde feiten. Een dergelijk verzoek
datum met toestemming van de bewoner
gen in artikel 141 [Sv]. Er is geen sprake van
is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in
[betrokkene], de broer van verdachte, bij wie
verzuim van vormen als bedoeld in artikel
verbinding met art. 330 Sv om gebruik te
verdachte regelmatig verbleef, in het kader
359a [Sv] dat tot bewijsuitsluiting zou moe-
maken van een in art. 316 Sv omschreven
van een onderzoek naar diefstal van een aan-
ten leiden. Het verweer wordt verworpen.’
bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op
hangwagen op diens erf. Op dat erf trof de
Het middel behelst de klacht dat het hof een
een zodanig verzoek is of de rechter de nood-
politie vervolgens een dubbelassige aanhang-
gevoerd verweer strekkende tot bewijsuitslui-
zaak van het verzochte is gebleken. Het Hof
wagen aan, voorzien van het kenteken [001].
ting ten onrechte, althans op ontoereikende
heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit
Uit onderzoek bleek dat deze aanhangwagen
gronden heeft verworpen.
verzoek derhalve de juiste maatstaf toege-
uit de provincie Drenthe was verduisterd dan
past. Die beslissing is evenwel, gelet op het-
wel was meegenomen. Deze aanhangwagen
Hoge Raad, onder meer:
geen aan het verzoek ten grondslag is gelegd,
is vervolgens door de politie in beslag geno-
2.4. Gelet op de door het Hof als vaststaand
in het bijzonder omtrent de aard van de bij
men. Met het aantreffen van deze aanhang-
aangenomen feiten en omstandigheden,
de verdachte aanwezige psychiatrische pro-
wagen is het onderzoek naar de diefstal van
klaagt het middel terecht dat de bevoegdheid
blematiek in de periode rond het plegen van
de aanhangwagen op het erf van [betrokke-
van de verbalisanten tot nader onderzoek dat
de aan hem tenlastegelegde feiten, ontoerei-
ne] geëindigd en is de toestemming die
heeft geleid tot het aantreffen van het vuur-
kend gemotiveerd.
[betrokkene] de politie had gegeven eveneens
werk, niet kan worden gebaseerd op de aan
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
geëindigd. De politie had niets meer op het
de verbalisanten in art. 141 Sv opgedragen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
773
Rechtspraak
algemene taak tot opsporing van strafbare
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie].
voormeld artikel 47. Het EHRM heeft in het
arrest van 3 november 2011, Arvelo Aponte
feiten. Aldus heeft het Hof het verweer dat
het aantreffen door de politie van de hoe-
(…)
vs. Nederland, nr. 28770/05 (…) overwogen
veelheid vuurwerk ‘op grond van artikel 359a
1.6. Uit het arrest Hansen [van het EHRM van
dat de omstandigheid dat een hoger beroep
van het Wetboek van Strafvordering dient te
2 oktober 2014, Hansen vs. Noorwegen, nr.
met een beknopte motivering ongegrond
worden uitgesloten van het bewijs’ ontoerei-
15319/09] kan worden afgeleid dat de uit
wordt verklaard, op zichzelf niet de conclusie
kend gemotiveerd verworpen.
artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloei-
rechtvaardigt dat geen daadwerkelijk rechts-
Het slagen van het middel behoeft evenwel
ende algemene motiveringsplicht zich er niet
middel als bedoeld in artikel 13 van het
niet tot cassatie te leiden. Het gevoerde ver-
tegen verzet dat een rechter met toepassing
EVRM is geboden.
weer houdt slechts in dat sprake is van een
van een specifiek wettelijke bepaling volstaat
1.9. Derhalve bestaat geen aanleiding om in
vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en
met een beknopte motivering. Nu de motive-
uitspraken met toepassing van en onder ver-
dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden,
ringsplicht ten aanzien van verzoeken om
wijzing naar artikel 91, tweede lid, van de Vw
maar over het belang van het geschonden
prejudiciële verwijzing een specifiek onder-
2000 te vermelden dat is verzocht om preju-
voorschrift, de ernst van het verzuim en het
deel vormt van de algemene motiverings-
diciële vragen te stellen en afzonderlijk te
daardoor veroorzaakte nadeel is niets aange-
plicht, volgt hieruit dat artikel 6, eerste lid,
motiveren dat en waarom een zodanig ver-
voerd. Het Hof had reeds op die grond niet
van het EVRM zich ook niet verzet tegen het
zoek is afgewezen. Deze wijze van afdoening,
anders kunnen doen dan het verweer ver-
afwijzen van een dergelijk verzoek met een
die reeds voor het arrest Dhahbi [van het
werpen.
beknopte motivering met toepassing van een
EHRM van 8 april 2014, Dhahbi vs. Italië, nr.
Volgt verwerping van het beroep.
specifiek wettelijke bepaling.
17120/09] is ingezet en na dat arrest is
1.7. Een uitspraak met toepassing van en
gehandhaafd, zal daarom worden voortgezet.
onder verwijzing naar artikel 91, tweede lid,
(…)
Raad van State
Vw 2000 is een beknopt gemotiveerde uit-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
spraak, als bedoeld in het arrest Hansen, en
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
geeft aan dat hetgeen is aangevoerd niet
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
kan leiden tot vernietiging van de aangeval-
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
len uitspraak. Een zodanige uitspraak bevat
10 maart 2015, nr. 201403539/1/V3
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
tevens de vaststelling dat geen vragen aan
(Mrs. Troostwijk, Verheij en Wissels)
vinden op www.raadvanstate.nl.
de orde zijn die in het belang van de rechts-
ECLI:NL:RVS:2015:839
611
eenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoor-
Geen ongerechtvaardigd onderscheid
ding behoeven. Aangezien prejudiciële
tussen referenten die bruto wettelijk
vragen op de voet van artikel 267 van het
minimumloon verdienen en sv-loon ter
5 maart 2015, nr. 201500670/1/V2
VWEU de uitleg van het Unierecht betreffen
hoogte van dat eerste loon en referenten
(Mrs. Lubberdink, Parkins-de Vin en
en daarmee rechtsvragen zijn, ligt in een
wier sv-loon lager is dan het wettelijk
Sevenster)
dergelijke uitspraak besloten dat geen aan-
minimumloon. Ten onrechte geen concrete
ECLI:NL:RVS:2015:785
leiding bestaat om een prejudiciële vraag te
beoordeling van de situatie van referent
stellen. De uitspraak impliceert daarmee dat
op het punt van de middelen.
610
Het arrest Dhahbi van het Europees Hof
zich in de betreffende zaak één van de situ-
voor de Rechten van de Mens (hierna: het
aties voordoet waarin van het stellen van
(EVRM art. 14; Richtlijn 2003/86/EG van de
EHRM) noopt er niet toe dat bij uitspraak
prejudiciële vragen kan worden afgezien, te
Raad van de Europese Unie van 22 septem-
met toepassing van art. 91 lid 2 Vreemde-
weten dat de opgeworpen prejudiciële vra-
ber 2003 inzake het recht op gezinshereni-
lingenwet 2000 het verzoek om prejudiciële
gen niet relevant zijn voor de oplossing van
ging art. 7 lid 1 aanhef en onder c; VW 2000
vragen te stellen moet worden vermeld en
het geschil dan wel dat deze kunnen worden
art. 16 lid 1 aanhef en onder c; Vreemdelin-
te motiveren dat en waarom dat verzoek is
beantwoord aan de hand van de rechtspraak
genbesluit 2000 (hierna: het VB 2000) art.
afgewezen.
van het Hof van Justitie of dat redelijkerwijs
3.74 lid 1 aanhef en onder a)
geen twijfel kan bestaan over de wijze waar(Verdrag tot bescherming van de rechten van
op deze vragen over de betrokken Unierech-
Uitspraak op het hoger beroep van: de
de mens en de fundamentele vrijheden (hier-
telijke rechtsregel moet worden opgelost
[vreemdeling], appellante, vs. de uitspraak
na: het EVRM), art. 6, 13; Verdrag betreffende
(zie het arrest van het Hof van Justitie van 6
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
de werking van de Europese Unie (hierna: het
oktober 1982, 283/81, Cilfit, punten 10, 13,
Utrecht, van 2 april 2014 in zaak nr.
VWEU) art. 267; Handvest van de grondrech-
14 en 16).
13/23184 in het geding tussen: de [vreemde-
ten van de Europese Unie (hierna: het Hand-
1.8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 1.6 is
ling] en de [Staatssecretaris van Veiligheid
vest) art. 47; Vreemdelingenwet 2000 (hierna
overwogen, is, anders dan de vreemdelingen
en Justitie].
VW 2000 art. 91 lid 2)
betogen, een beknopt gemotiveerde uitspraak met toepassing van en onder verwij-
(…)
Uitspraak op het hoger beroep van: de
zing naar artikel 91, tweede lid, van de
4.6. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan
[vreemdelingen], appellanten, vs. de uit-
Vw 2000 in het geval een verzoek om preju-
worden afgeleid (vergelijk de uitspraak van
spraak van de voorzieningenrechter van
diciële verwijzing is gedaan, niet in strijd met
20 oktober 2005, nr. 8876/04, Haydarie vs.
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht,
artikel 6, eerste lid, van het EVRM, zoals ver-
Nederland; (…)) dat het gerechtvaardigd is
van 15 januari 2015 in zaken nrs. 14/28314,
vat in artikel 47 van het Handvest. Een zoda-
om bij gezinshereniging de eis te stellen dat
14/28319, 14/28316 en 14/28320 in het
nige uitspraak is evenmin in strijd met arti-
een referent in voldoende mate beschikt
geding tussen: de [vreemdelingen] en de
kel 13 van het EVRM, zoals ook vervat in
over zelfstandig en duurzaam inkomen,
774
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Rechtspraak
zodat een beroep op de publieke middelen
Centrale Raad van Beroep
aan de authenticiteit van het optreden van
wordt voorkomen. De wetgever heeft in
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
appellant in 2001 en 2005. Dit wordt volgens
redelijkheid de in artikel 3.74, eerste lid,
van der Ham, vice-president van de Centrale
de rechtbank versterkt door het feit dat
aanhef en onder a, van het VB 2000 gestelde
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
namens appellant in 2001 en 2005 is bena-
norm een geschikt middel kunnen achten
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
drukt dat opname ophanden was, gelet op de
om dit doel te bereiken. Nu blijkens de hier-
Raad van Beroep.
ernst van de klachten, maar dat die vervolgens nimmer heeft plaatsgevonden. Voorts
voor onder 4.5 weergegeven nota van toelichting het bruto wettelijk minimumloon
uitgangspunt is bij de berekening van de
612
heeft de rechtbank van belang geacht dat
Trompenaars onbetwist heeft gesteld dat het
door hem tijdens zijn consult waargenomen
bijstandsnorm neergelegd in de Wet Werk
en Bijstand, moet er vanuit worden gegaan
4 maart 2015, nr. 14/4471 WAO
gedrag niet past bij enig bekend psychia-
dat in vrijwel alle gevallen waarin een refe-
(Mrs. Van den Hurk, Van der Kris, Doolaard)
trisch ziektebeeld, dat appellant dit gedrag
rent een sv-loon ter hoogte van ten minste
ECLI:NL:CRVB:2015:622
op weg naar het treinstation niet heeft voortgezet en dat de echtgenote niet heeft geant-
het bruto wettelijk minimumloon heeft,
geen beroep op de bijstand mogelijk zal zijn.
Schending inlichtingenplicht, bestuurlijke
woord op de vraag of hij dit gedrag ook heeft
De wetgever heeft evenzeer in redelijkheid
boete, bewijslast, verwijtbaarheid. De ver-
vertoond op de heenreis. Volgens de recht-
het middel evenredig kunnen achten ten
wijtbaarheid van de gestelde schending
bank maakt dit eveneens dat getwijfeld kan
opzichte van het daarmee beoogde doel.
staat niet vast.
worden aan de authenticiteit van het optreden van appellant in 2011. Verder heeft de
Hierbij mocht de wetgever de aanzienlijke
uitvoeringsvoordelen, zoals beschreven in
(WAO art. 29a, 80)
ting, van de gekozen inkomensnorm laten
rechtbank meegewogen dat appellant stelt
jarenlang Zyprexa te hebben gebruikt, terwijl
de hiervoor weergegeven nota van toelich(…)
geen sprake is van gewichtstoename en
onweersproken is gesteld dat dit medicijn
meewegen. Dat niet geheel kan worden uitgesloten dat een referent met een sv-loon
Overwegingen
dat veelal tot gevolg heeft. Ten slotte heeft de
ter hoogte van ten minste het bruto wette-
1.8. Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het
rechtbank laten meewegen het optreden van
lijk minimumloon in een uitzonderlijk geval
Uwv appellant een boete opgelegd van
appellant bij zijn voordeur tijdens het huis-
wel een beroep op de publieke middelen
€ 2269 wegens schending van zijn inlichtin-
bezoek op 11 april 2011 dat niet strookt met
kan doen, maakt niet dat voormelde inko-
genverplichting. Appellant wordt verweten
zijn presentatie in 2001 en 2005 dat hij zelf-
mensnorm daarom onevenredig moet wor-
hij ten tijde van de verzekeringsgeneeskundi-
standig tot niets komt en in alles begeleid
den geacht. De vreemdeling heeft voorts
ge spreekuren op 26 oktober 2001 en 3 febru-
wordt. Dit alles in onderlinge samenhang
niet aannemelijk gemaakt dat de toepassing
ari 2005 de verzekeringsarts door zijn hande-
gezien heeft de rechtbank geleid tot het oor-
van deze inkomensnorm op zichzelf in dit
len en presentatie verkeerd heeft
deel dat genoegzaam is komen vast te staan
geval niet redelijk is.
geïnformeerd over zijn gezondheidstoestand
dat appellant zich in 2001 en 2005 anders
(…)
en dit onjuiste beeld heeft laten voortduren.
heeft voorgedaan dan zijn medische situatie
5.4. (…) In punt 48 van het arrest Chakroun
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit
daadwerkelijk was.
[van het Hof van Justitie van 4 maart 2010,
is bij besluit van 7 november 2013 (bestre-
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft
C-578/08] is overwogen dat, aangezien de
den besluit) ongegrond verklaard.
appellant hiermee zijn inlichtingenplicht
omvang van de behoeften van persoon tot
2. De rechtbank heeft het beroep van appel-
geschonden en kan de afwijkende presentatie
persoon sterk kan verschillen, de lidstaten
lant tegen het bestreden besluit ongegrond
in 2001 en 2005 hem ook worden verweten.
wel een bepaald referentiebedrag kunnen
verklaard.
Het Uwv was daarom gehouden appellant een
vaststellen, maar dat zij niet een minimum-
2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat de
boete op te leggen. De rechtbank heeft de
inkomen kunnen bepalen waaronder geen
vraag die voorligt is of appellant zich tijdens
hoogte van de boete, gelet op de ernst van de
gezinshereniging wordt toegestaan, zonder
het spreekuur bij de verzekeringsartsen in
gedraging, de omvang van het benadelingsbe-
enige concrete beoordeling van de situatie
2001 en 2005 anders heeft gepresenteerd
drag en de persoonlijke omstandigheden van
van iedere aanvrager. Het besluit (…), alsmede
dan zijn medische toestand op dat moment
appellant evenredig geacht. In hetgeen appel-
het daarin ingelaste besluit (…), geven er,
feitelijk was. Die vraag heeft de rechtbank
lant heeft aangevoerd heeft de rechtbank
mede in het licht van de toelichting van de
bevestigend beantwoord. Daartoe heeft zij
geen dringende reden gezien die voor het
staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank,
vastgesteld dat appellant tijdens de spreek-
Uwv aanleiding had moeten vormen om van
onvoldoende blijk van dat naar aanleiding
uren in 2001 en 2005 niet heeft gesproken
de boete af te zien.
van hetgeen door de vreemdeling naar voren
en zich afwezig, apathisch, heeft gedragen,
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd
is gebracht, een concrete beoordeling van de
waarbij hij volledig werd geleid door ande-
dat bij het opleggen van een boete sprake is
situatie van haar en de referent heeft plaats-
ren. Dit in tegenstelling tot zijn gedrag op
van een punitieve sanctie en een criminal
gevonden als bedoeld in voormeld arrest.
het spreekuur bij verzekeringsarts Borsboom
charge, waarbij de schuld en/of opzet door het
(…)
en bij het consult van psychiater Trompe-
Uwv bewezen dient te worden. Volgens appel-
naars, waar appellant wel praatte, zij het
lant heeft hij nimmer informatie achterge-
onsamenhangend, en oogcontact had. Boven-
houden over zijn medische situatie en is er
dien heeft de echtgenote van appellant ver-
wel degelijk sprake van een psychiatrisch ziek-
klaard dat hij naast medicatie door middel
tebeeld. Daarom heeft het Uwv hem ten
van gesprekken werd behandeld door psychi-
onrechte een boete opgelegd.
ater Gülsaçan, waar hij eveneens moet heb-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
ben gesproken. Dit maakt volgens de recht-
4.1. In artikel 80, eerste lid, van de WAO, voor
bank reeds dat ernstig getwijfeld kan worden
zover hier van belang, is bepaald dat degene
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
775
Rechtspraak
die in het genot is van een WAO-uitkering
gestelde ontbreken van verwijtbaarheid in
den, laat staan dat is aangetoond dat appel-
verplicht is aan het Uwv, op zijn verzoek of
volle omvang worden beoordeeld. Verwezen
lant van de gestelde schending ook subjec-
onverwijld uit eigen beweging mededeling te
wordt naar de uitspraak van 16 oktober 2013,
tief een verwijt valt te maken. Uit het
doen van alle feiten en omstandigheden
ECLI:NL:CRVB:2013:2085.
rapport van verzekeringsarts Borsboom van
waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is,
4.3. Het gaat hier om een punitieve sanctie
26 april 2011 en het daaropvolgende consult
dat zij van invloed kunnen zijn op het recht
als bedoeld in artikel 6 van het Europees Ver-
van psychiater Trompenaars van 17 mei
op of de hoogte van arbeidsongeschiktheids-
drag tot bescherming van de rechten van de
2011 blijkt immers dat er over appellant nog
uitkering of het bedrag, dat daarvan wordt
mens en de fundamentele vrijheden. De
veel diagnostische onduidelijkheid bestond
uitbetaald. In artikel 29a van de WAO - zoals
bewijslast voor een gestelde overtreding van
en dat daarom uitgebreid psychiatrisch
deze bepaling gold ten tijde hier in geding -
de inlichtingenverplichting ligt bij het Uwv.
onderzoek moest plaatsvinden door middel
is bepaald dat het Uwv een bestuurlijke boe-
Voorts is van essentiële betekenis dat de
van een klinische observatie om vast te stel-
te oplegt van ten hoogste € 2269 ter zake van
overtreder van het gestelde niet nakomen
len of er bij appellant wel sprake is van een
het niet of niet behoorlijk nakomen door de
van de inlichtingenverplichting ook subjec-
psychiatrische problematiek en, zo ja, waar-
belanghebbende of zijn wettelijke vertegen-
tief een verwijt te maken valt (zie onder
van er dan in psychiatrisch diagnostisch
woordiger van de verplichting, bedoeld in
meer ECLI:NL:CRVB:2009: BH7780).
opzicht bij appellant sprake zou kunnen zijn.
artikel 80 van de WAO.
4.4. Appellant heeft tijdens de verzekerings-
Nu dat diagnostische onderzoek niet heeft
4.2. Met de uitspraak van de Rechtbank Gel-
geneeskundige spreekuren op 26 oktober
plaatsgevonden staat de verwijtbaarheid van
derland van 3 mei 2013 zijn de intrekking
2001 en 3 oktober 2005 niet zelf gesproken
de gestelde schending niet vast. Het stand-
van de WAO-uitkering met ingang van 7
met de verzekeringsgeneeskundige, alleen
punt van verzekeringsarts Borsboom dat het
januari 2002 en de terugvordering in rechte
de hem begeleidende tolk heeft toen infor-
aannemelijk is dat er bij appellant in het
onaantastbaar geworden, maar niet de feiten
matie verstrekt. Op grond van de nu beschik-
verleden geen sprake is geweest van ziekte
die daaraan ten grondslag zijn gelegd. In het
bare gegevens heeft het Uwv niet aange-
of gebrek biedt onvoldoende grond voor een
kader van de oplegging van de boete kunnen
toond dat appellant destijds tijdens die
ander oordeel. Het Uwv was dus niet
die feiten, de gestelde overtreding van de
spreekuren zijn actieve verplichting tot het
bevoegd appellant een boete op te leggen.
inlichtingenplicht en het door appellant
verstrekken van informatie heeft geschon-
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
en een naschrift binnen de 300 woorden.
werk voorkomen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJB-
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
vindplaatsen.
lezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
ding zal worden geplaatst.
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
worden verantwoord.
• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
bij voorkeur in de tekst zelf.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
776
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
knop ‘Magazine’.
Boeken
Howardreizen
De rol van de gevangenis in Europa
Ruim twee eeuwen
geleden trok John
Howard (1726-1790)
door Groot-Brittannië
en vele andere Europese landen om te kijken hoe mensen in
gevangenissen en
andere instellingen werden opgesloten. Zijn ervaringen leidden onder
meer tot het befaamde The state of
the prisons in England and Wales.
With preliminary observations, and an
account of some foreign prisons and
hospitals en inspireerden vele gevangenishervormers en wetenschappers
over de hele wereld.
De methode van Howard was eenvoudig: hij reisde in een ijltempo
rond en klopte voor een bezoek aan
bij de gevangenissen die op zijn weg
lagen. Hij observeerde de situatie in
de gevangenis, nam notities en vertrok naar een nieuwe gevangenis. En
dit telkens opnieuw, vele jaren aan
een stuk met een bijna manische
verbetenheid.
Tom Vander Beken inspireerde zich
op John Howard voor zijn tocht door
Europa. Anders dan Howard wil hij
daarbij niet zozeer te weten komen
hoe het er in gevangenissen in verschillende delen van Europa aan toegaat, maar wil hij inzicht krijgen in
de rol en functies die gevangenissen
vandaag vervullen.
Dit boek vertelt over zijn bezoeken
aan Engeland, Noorwegen, Frankrijk,
Nederland, Italië en Azerbeidzjan en
reflecteert over wat hij heeft gezien,
gehoord en gelezen.
Tom Vander Beken
Maklu-uitgevers n.v. 2015, 214 p., € 24
ISBN 978 90 4660 756 5
M/V en verder
Sekseregistratie door de overheid en
de juridische positie van transgenders
Registratie van geslacht in de geboorteakte en de basisregistratie personen
is verplicht en er zijn, behalve voor
pasgeboren baby’s, in beginsel niet
meer dan twee opties (m/f). Dat kan
problemen opleveren voor transgenders die zich niet thuis voelen in de
tweedeling m/v. Zo kunnen zij door
overheidsinstanties en particuliere
organisaties aangeschreven worden
als iemand die zij niet zijn. En omdat
de meeste identiteitsdocumenten
geslacht vermelden als een van de
identificatiegegevens, kan dat voor
ongemakkelijke confrontaties zorgen.
In dit boek wordt onderzocht in hoeverre er ruimte is om het juridisch
geslacht niet of anders te registreren
en welke problemen dat kan opleveren voor bijvoorbeeld de uitvoering
van beleid (denk aan bevolkingsonderzoek) maar ook voor de toepasbaarheid van wetgeving waarin seksespecifieke termen voorkomen,
zoals bepalingen over vaders en
moeders in het familierecht, over
zwangere vrouwen in het arbeidsrecht en over naar sekse gescheiden
voorzieningen (in bijvoorbeeld
gevangenissen). Hiervoor is onder
meer internationale regelgeving
onderzocht, wetgeving in kaart
gebracht, zijn ambtenaren burgerzaken gevraagd welke problemen zij
voorzien en zijn ervaringen in zes
landen met alternatieve registraties
meegenomen.
Geconstateerd wordt dat verruiming
van sekseregistratie mogelijk is, maar
wel knelpunten oplevert, variërend
van ongeschikte formulieren tot
afstammingsrechtelijke vragen.
Marjolein van den Brink,
Jet Tigchelaar (m.m.v. Eric Gubbels)
NILG Familie & Recht deel 12
Boom Juridische uitgevers 2015, 239 p., € 39
ISBN 978 94 6290 039 4
EU Sports Law and breakaway leagues in football
In this book the author
guides the reader
through EU sports law,
the specificities of the
sporting industry and
the problems and
power struggles in European football governance in the context of the breakaway
threats by elite clubs.
In order to analyse the legality of
UEFA clauses that restrict the formation of such breakaway structures,
the author first provides a progressive interpretation of the applicable
EU sports law and an in-depth analytical review of EU sports cases decided under internal market and competition provisions, including a novel
perspective on the UEFA homegrown rule and the Bosman case.
Thereafter, she sets out an original
theory of convergence between TFEU
provisions on competition and the
internal market in the light of sporting exceptions.
Finally, in applying the legal principles thus outlined the author explores the legality of the restrictive
UEFA clauses and the case for the formation of alternative leagues in
European football under EU sports
law. A number of outcomes emerge
from this analytical process. Conversely, she also tests the largely neglected issue of the legality of forming a
breakaway league by the European
elite football clubs.
Dr. Katarina Pijetlovic
ASSER International Sports Law Series
T.M.C. Asser Press 2015, XVI + 273 p., € 137,79
ISBN 978 94 6265 047 3
Offender release and
supervision
The role of Courts and the use of
discretio
In some jurisdictions, early release is
automatic at a certain point in time;
in others, it is discretionarily decided
by a court or an executive authority;
others still have a mixed system and,
increasingly, others opt for mandatory post-release supervision with the
hope of better controlling dangerous
offenders. In some cases, due process
applies and the independence of
decision-makers is viewed as being
paramount; in others such principles
are deemed inapplicable. Some legal
systems consider that release – and
breach issues – are part of a penal
continuum that starts with arrest; in
others, they are perceived as belonging to the executive and as being
strictly distinct from penal issues.
This book endeavours to understand
these differences and tries to assess
whether one perspective is superior
to another. It wonders which one is
fairer and more efficient. It questions
what efficiency means: freeing prison space, reducing reoffending, supporting rehabilitation, and/or being
legitimate and fair? It wonders to
what extent the answers to such
questions are relative to culture, to
penology choices (punitive, or not),
and to the legal history and structure
(e.g. written law or common law;
adversarial versus non adversarial). It
also analyses whether due process
should be taken into consideration.
Martine Herzog-Evans
Wolf Legal Publishers 2015, 520 p., € 60
ISBN 978 94 6240 197 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
777
613
Tijdschriften
614
Burgerlijk (proces)recht
Bedrijfsjuridische berichten
Nr. 5, 12 maart 2015
Mr. C.P.M. van de Wiel, Bb 2015/14
De dwangsom in geval van een
veroordeling tot betaling van een
geldsom
– De wet bepaalt dat het niet mogelijk is een dwangsom op te leggen in
geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Maar wat nu
als (slechts) een gedeelte van hetgeen waartoe de schuldenaar is veroordeeld, ziet op betaling van een
geldsom?
Mr. E. Vochteloo, Bb 2015/15
Wetswijziging executieveilingen in
een notendop
– Deze bijdrage bevat een bespreking van de belangrijkste wijzigingen
als gevolg van de recente wetswijziging die executoriale verkoop van
onroerende zaken toegankelijker
beoogt te maken.
Mr. P.H. Kramer, Bb 2015/16
Aanvang verjaringstermijn en
(voortdurende) stuiting door
instellen eis
– Op 14 november 2014 (nr.
13/02499, ECLI:NL:HR:2014:3240, Bb
2015/16.1) heeft de Hoge Raad een
arrest gewezen over de verjaring van
een vordering tot schadevergoeding
uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Daarin gaat de Hoge Raad
in op twee aspecten van het verjarings- en stuitingsregime, namelijk
i) de aanvang van de verjaringstermijn van vijf jaar; en ii) de stuitende
werking van een daad van rechtsvervolging.
WPNR
146e jrg. nr. 7054, 14 maart 2015
Mr. Chr. M. Stokkermans
Over VOF en CV: de Hoge Raad zet
de toon
– De personenvennootschappen
staan weer in de belangstelling.
Wordt erin geslaagd deze rechtsfiguren zodanig te moderniseren dat
naast flexibiliteit ook herkenbaarheid, rechtszekerheid en gebruiksgemak hun handelsmerken worden,
dan kunnen zij weer een belangrijke
rol gaan spelen in het rechtsverkeer
en onze economie. Nieuwe wetgeving
is gewenst, maar ook los daarvan
778
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
kunnen in wetenschap en rechtspraak belangrijke stappen worden
gezet. De Hoge Raad zet de toon.
Prof. mr. Jac. Hijma
Conversie en reductie
– Schr. onderzoekt in deze bijdrage
of ook een ‘vermindering’ van nietige
contractuele afspraken onder de vlag
van het conversieleerstuk (art. 3:42
BW) kan worden gebracht.
Prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg
Maakt wetsvoorstel 33987
huwelijkse voorwaarden overbodig
of juist noodzakelijk?
– In dit artikel wordt geprobeerd de
consequenties te beschrijven die de
voorgestelde beperkte gemeenschap
van goederen heeft voor de huwelijkse voorwaardenpraktijk. Schr. stelt
voor in het voorgestelde art. 1:94 lid
2 BW op te nemen dat slechts die
goederen buiten de gemeenschap
vallen die bij aanvang van de
gemeenschap op een staat van aanbrengsten in de zin van art. 1:130 BW
zijn opgenomen en in lid 7 van art.
1:94 BW hetzelfde wat betreft de
schulden. Wanneer de echtelieden
die staat niet wensen te maken, heeft
dat tot consequentie dat het aangebrachte vermogen gemeenschappelijk wordt. Daarmee worden volgens
schr. ook de tegenstanders van de
voorgestelde beperkte gemeenschap
tevreden gesteld.
Tijdschrift voor Vergoeding
Personenschade
Nr. 1, februari 2015
Mr. A.S. Oude Hergelink,
mr. dr. M.F. Vermaat
Bijstand als schadepost
– Voor bijstandgerechtigden kan het
ontvangen van een geldsom als schadevergoeding uit een letselschadezaak grote gevolgen hebben. Zij lopen
het risico dat er een terugbetalingsverplichting aan de gemeente ontstaat of dat de bijstanduitkering
geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. De gevolgen van een (im)materiele schadevergoeding voor een bijstanduitkering kunnen per gemeente
verschillen. Schr. wijst op het feit dat,
hoewel deze verschillen in het kader
van de Participatiewet door de wetgever zijn aanvaard, deze in strijd zijn
met het uitgangspunt bij letselschade dat uitgaat van volledige compensatie van geleden schade. Een uitspraak van de Rechtbank ZeelandWest-Brabant lijkt deze gedachte-
gang volgens schr. te bevestigen. Op
16 april 2014 oordeelde de rechtbank dat verlies van of korting op
een bijstandsuitkering als gevolg
van een letselschadeuitkering als
schade moet worden gezien en dat
deze schade voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Volgens
schr. is deze uitspraak uniek en
geeft een aanwijzing over hoe om te
gaan met een bijstandsgerechtigd
letselschadeslachtoffer.
615
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
144e jrg. nr. 7088, 12 maart 2015
Prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken
Het lage tarief en de vrijstelling van
erfbelasting: voor wie en waarom?
– In deze bijdrage wordt
het voorstel besproken
dat D66 onlangs lanceerde onder de kop
‘D66 wil erfbelasting
alleenstaanden verlagen’. Alleenstaanden
zonder (pleeg)kinderen
zouden de keuze moeten hebben om
“een erfenis te geven die tegen hetzelfde tarief wordt belast als een erfenis die bestemd is voor kleinkinderen en verdere afstammelingen”. Het
lagere tarief zou in de visie van D66
aan twee personen “kunnen worden
gegeven”. Ingegaan wordt op de achtergrond van de afzonderlijke tarieven en vrijstellingen in de Successiewet, waarna het voorstel van D66
wordt beoordeeld.
Mr. R.R. Boltjes
Pandrechtperikelen in
de inkomstenbelasting en
vennootschapsbelasting
– Verpanding van aandelen op naam
komt in de (bancaire) praktijk veel
voor. Daarbij is gebruikelijk dat het
stemrecht op de verpande aandelen
— meestal onder de opschortende
voorwaarde van een tekortkoming in
de nakoming van een verplichting
uit de financieringsdocumentatie —
toekomt aan de pandhouder. De
vraag naar de mogelijke fiscale gevolgen van de vestiging van een dergelijk pandrecht is het onderwerp van
het artikel. Met name met de verpanding van gecertificeerde aandelen
Tijdschriften
kan een probleem ontstaan.
Dr. W. Bruins Slot,
drs. E.D.M. Gerrits RA
Een andere behandeling van interest rate swaps in de winstssfeer
– In het weekblad van 2 januari 2015
laten Asma en Storm van ‘s Gravesande hun licht schijnen over de fiscale
behandeling van interest rate swaps
(IRS). Over de fiscale behandeling van
deze swaps is weinig gepubliceerd en
ook de Hoge Raad is er niet al te frequent mee geconfronteerd. Aandacht
voor dit financiële instrument, dit
derivaat, is dan ook geenszins misplaatst. Het artikel van genoemde
schrs. vormt een goede aanleiding
om de fiscale gevolgen van het
gebruik van dit afgeleide renteinstrument in kaart te brengen. Dat
hiervoor meer dan één artikel
geschreven moet worden, moge uit
deze bijdrage blijken.
616
Handels- & economisch recht
Tijdschrift voor
Insolventierecht
21e jrg. special, maart 2015
Themanummer: Insolventie van
buiten bezien
– In dit bijzondere
nummer van het Tijdschrift voor Insolventierecht wordt het verschijnsel ‘insolventie’
c.q. het insolventierecht bekeken vanuit
de positie van ‘buitenstaanders’, anderen dan de traditionele beoefenaars van het insolventierecht. Hoe wordt in de bedoelde
verschillende maatschappelijke geledingen omgegaan met ‘insolventie’?
Welke problemen veroorzaakt het
insolventierecht daar en hoe wordt
daarop geanticipeerd?
Prof. mr. Th.C.J.A. van Engelen,
mr. J.P. Hustinx, TvI 2015/11
De licentienemer en de failliete
IE-licentiegever
– Innovatie en intellectuele eigendomsrechten (IE) zijn wel aangeduid
als de motor van de moderne economie. IE-licenties vormen het onmisbare smeermiddel van die motor.
Gegeven het grote economische en
praktische belang van IE-licenties, is
opmerkelijk dat het antwoord op de
vraag wat de positie van een licentienemer bij een faillissement van zijn
licentiegever is, tot nu toe gevonden
moet worden in exegese van twee
arresten van de Hoge Raad die daar
helemaal niet over gaan.
Mr. E.M.N. Noordover, TvI 2015/12
De curator als overtreder
– Een failliet bedrijf kan aanlopen
tegen handhavingsacties van
bestuursorganen. Het bestuursorgaan komt dan de curator tegen. De
curator is als overtreder aan te spreken voor overtredingen begaan na
faillissement en de kosten van de
naleving komen dan ten laste van de
boedel. Daarbij is niet van belang dat
dezelfde overtreding ook al was
begaan door de onderneming voorafgaand aan het faillissement. Hoogstens zou de status van faillissement
onder omstandigheden mee kunnen
spelen bij de afweging om wel of niet
tot handhaving over te gaan. Het is
dan wel aan de curator om de hiervoor relevante omstandigheden aan
te dragen.
Prof. mr. L.C.A. Verstappen,
TvI 2015/13
De notaris en zijn failliete cliënt
– Voor ongeveer tachtig belangrijke
rechtshandelingen moet de burger
verplicht de notaris inschakelen. Faillissement werkt vaak blokkerend op
rechtshandelingen en dat heeft nogal wat consequenties. In deze bijdrage behandelt schr. enkele problemen
rondom het faillissement van de client van de notaris.
Mr. R.F. Feenstra, TvI 2015/14
Bestrijding van Faillissementsfraude, op zoek naar het juiste spoor
– De bestrijding van faillissementsfraude laat te wensen over. Het
Openbaar Ministerie is niet in staat
een coördinerende rol te spelen
waardoor de curator ongewild de
belangrijkste bestrijder is van dit
maatschappelijke probleem. In dit
artikel wordt ingegaan op wat faillissementsfraude is en welke vormen ervan in de praktijk bestaan.
Dit wordt afgezet tegen de initiatieven die de wetgever en het Openbaar Ministerie hebben ontplooid
met als belangrijk onderdeel de toebedeling aan de curator van de wettelijke taak fraude te signaleren en
hierop te acteren. Door gebrek aan
financiële middelen en opsporingsbevoegdheden kan de curator echter
hier niet in slagen. Tenzij wordt
gekozen voor een brede aanpak met
de verantwoordelijkheden op de
juiste plek, blijft faillissementsfraude onbestraft en betaalt de samenleving de rekening.
Mr. J.K. Six-Hummel, TvI 2015/15
Raakvlakken tussen faillissement
en huur
– Dit artikel biedt een bespreking
van een aantal huurrechtelijke vragen die spelen bij de afwikkeling
van een faillissement, zoals de leegstandschade die ontstaat door tussentijdse huuropzegging en de (on)
mogelijkheden voor een verhuurder
deze met een zekerheid af te dekken, de (on)mogelijkheden voor een
curator om een indeplaatsstelling te
krijgen na huuropzegging op grond
van art. 39 Failissementswet (Fw), de
toepasselijkheid van art. 39 Fw op
huur van roerende zaken en vermogensrechten, en de gevolgen van een
faillissement van een verhuurder
voor een huurovereenkomst. Ook de
faillissementsrechtelijke gevolgen
van een huuropzegging voortkomend uit de verschillende huurregiems worden besproken.
Mr. P.R.W. Schaink, TvI 2015/16
Werknemers en hun failliete
werkgever, door de bril van de
doorstarter
– In dit artikel wordt de positie van
de doorstarter in een faillissement
onder de loep genomen, toegespitst
op de arbeidsrechtelijke aspecten
van de doorstart. Schr. onderzoekt
eventuele risico’s van kwalificatie
van de doorstart als ‘overgang van
onderneming’, met de bijbehorende
personele gevolgen van dien, in het
bijzonder in de situatie van een prepack. Vervolgens komen beperkingen
aan bod waarmee een doorstarter
rekening moet houden als hij
arbeidsovereenkomsten met overgenomen personeel sluit. Daarbij gaat
het meer specifiek om ‘opvolgend
werkgeverschap’ in de zin van art.
7:668a BW, om de implicaties van
het Van Tuinen arrest en om de
ingreep daarop in de Wet werk en
Zekerheid. De bijdrage sluit af met
enkele in hoofdzaak als signalering
bedoelde opmerkingen over de positie van de doorstarter tegenover een
niet overgenomen werknemer met
een concurrentiebeding.
Prof. mr. F.A.W. Bannier, TvI 2015/17
Advocaat en faillissement.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
779
Tijdschriften
Enkele beschouwingen vanuit
het gedragsrecht
– De advocaat en de faillissementscurator ontmoeten elkaar een enkele keer in het gedragsrecht. Daar
bestaat weinig literatuur over maar
sommige van die ontmoetingen
kunnen onaangename gevolgen hebben voor een advocaat of diens clienten. Op enkele van die ontmoetingen wordt in deze bijdrage wat
nader ingegaan in een poging te
zien of hier en daar wat licht
geschapen kan worden voor overigens onbelichte zaken.
Prof. mr. dr. M. M. Roggenkamp,
TvI 2015/18
Levering van gas en elektriciteit –
meer keuze maar ook meer risico’s.
Faillissementen in de energiesector
– Sinds de liberalisering van de energiemarkt zijn alle consumenten vrij
in hun leverancierskeuze. Meer keuzevrijheid betekent echter ook meer
risico’s. Energieleveranciers die aan
huishoudelijke consumenten willen
leveren, hebben een vergunning
nodig ter bescherming van deze bijzondere groep consumenten. Een
dergelijke vergunning biedt echter
geen garantie dat een leverancier
niet failliet kan gaan. Dit artikel
bespreekt de faillissementen die
sinds begin deze eeuw in de Nederlandse energieleveringssector hebben
plaatsgevonden en de daaropvolgende wijzigingen in de regelgeving. In
het bijzonder wordt ingegaan op de
verplichting tot het aanstellen van
een noodleverancier, de rol van de
toezichthouder en de regionale en
landelijke netbeheerders.
Tijdschrift voor
Pensioenvraagstukken
Nr. 1, februari 2015
M.H.C. Lever, TPV 2015/2
Risicodeling en herverdeling in
toekomstig pensioenstelsel
– De discussie over de
toekomst van het
pensioenstelsel gaat
onder meer over de
vraag welke risico’s we
met elkaar willen
delen en of de lusten
en de lasten van deelname evenwichtig verdeeld zijn. Deze
vragen kwamen nadrukkelijk aan
bod in de Nationale Pensioendialoog
en in het (voorlopige) advies van de
Sociaal-Economische Raad (SER). Het
780
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
zijn geen gemakkelijke vragen, maar
met het oog op het maatschappelijk
draagvlak voor het pensioenstelsel
goed dat deze aan bod komen. Vanwege de maatschappelijke veranderingen is het goed om het pensioencontract opnieuw tegen het licht te
houden. Belangrijke vragen hierbij
zijn welke risico’s in een toekomstig
pensioenstelsel wel en niet worden
gedeeld en of de herverdeling tussen
verschillende deelnemers niet te
groot is. Dit artikel beschouwt de
mogelijkheden om te komen tot
meer transparante afspraken over
risicodeling in het nieuwe pensioencontract en vermindering van de herverdeling tussen deelnemers.
Mr. M.E.C. Boumans, mr. dr. R.M.J.M.
de Greef, TPV 2015/3
Enkele hoofdlijnen en aandachtspunten van het wetsvoorstel
algemeen pensioenfonds
– Op 19 december 2014 heeft het
kabinet het wetsvoorstel Algemeen
pensioenfonds naar de Tweede
Kamer gezonden. Met dit algemeen
pensioenfonds wil het kabinet werkgevers en werknemers meer keuzemogelijkheden bieden voor de onderbrenging van hun pensioenregeling.
Hoewel het algemeen pensioenfonds
als een pensioenfonds in de zin van
de Pensioenwet kwalificeert, kent het
ook een aantal specifieke kenmerken.
In dit artikel gaan schrs. op de hoofdlijnen van het wetsvoorstel nader in.
Achtereenvolgens bespreken zij de
voorgeschiedenis, aanleiding en doelstelling, hoofdlijnen en enkele specifieke aspecten van het algemeen
pensioenfonds. Zij sluiten af met een
conclusie.
Prof. dr. E. Lutjens, TPV 2015/4
Pensioengerechtigde leeftijd en
einde arbeidsovereenkomst onder
de WWZ
– Dit is het eerste artikel in een
tweeluik. In twee artikelen bespreken schrs. de gevolgen van de Wet
werk en zekerheid voor 1) het einde
van de arbeidsovereenkomst wegens
het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, en 2) het voortzetten
van de arbeidsovereenkomst na de
pensioengerechtigde leeftijd. De
aanleiding is de invoering van de
Wet werk en zekerheid per 1 juli
2015 en de indiening van het voorstel voor de Wet werken na de AOWgerechtigde leeftijd.
Mr. dr. R.M.J.M. de Greef,
mr. dr. M.M.W.D. Merkx, TPV 2015/5
Pensioenfondsen en BTW – de stand
van zaken
– In deze bijdrage besteden schrs.
aandacht aan drie actuele onderwerpen die betrekking hebben op de
BTW-positie van in Nederland gevestigde pensioenfondsen. In de eerste
plaats gaan zij in op de ontwikkeling
van de jurisprudentie van het Hof
van Justitie van de EU (HvJ EU) met
betrekking tot het al dan niet kwalificeren van pensioenfondsen als
gemeenschappelijk beleggingsfonds.
Tevens staan schrs. stil bij de verschillende typen pensioenregelingen
en de BTW-gevolgen voor dienstverlening aan pensioenfondsen in dat
verband. En tot slot bespreken zij de
afschaffing van de zogenaamde koepelvrijstelling voor de BTW (omzetbelasting) voor pensioenuitvoering met
ingang van 1 januari 2015.
Mr. D. Bruinse-Pot,
mr. T.M. van Angeren, TPV 2015/6
Bevoegdheidsproblemen bij procedures tegen verplichtgestelde BPF
– De civiele rechter behandelt
geschillen over premies verschuldigd
aan een bedrijfstakpensioenfonds
(BPF) en uitkeringen uit een BPF
evenals geschillen over de (al dan
niet verplichte) deelname aan de
pensioenregeling. Pensioen is
immers een arbeidsvoorwaarde. Wanneer deelname in het BPF verplicht is
gesteld kan de werkgever hiervan
vrijstelling verzoeken. Hier ligt een
taak voor het BPF. Het BPF, in feite
een privaatrechtelijke instelling, fungeert bij de behandeling van vrijstellingsverzoeken als bestuursorgaan.
Voor die zaken is de bestuursrechter
bevoegd. De competentieverdeling
tussen de civiele rechter en de
bestuursrechter is in de praktijk
weerbarstig. De bestuursrechter dicht
zichzelf in bestuursrechtelijke zaken
(vrijstellingszaken) soms een taak
toe en acht zichzelf bevoegd om ook
te treden in vragen inzake de verplichte aansluiting bij een BPF. Dit
kan in de praktijk voor fricties zorgen en het kan bestuursrechtelijke
procedures daarnaast onnodig vertragen. Aan de hand van diverse,
hieronder te bespreken, uitspraken
wordt dit besproken en toegelicht.
Ook bespreken schrs. wat de actuele
stand van zaken is en mogelijke
oplossingen bespreken.
Tijdschriften
617
Jeugd-, relatie- & erfrecht
Caribisch Juristenblad
3e jrg. nr. 4, december 2014
A.C.E. Sewberath Misser LLM
De nieuwe erfrechtelijke
penshonado-regeling?
– Een artikel dat is afgeleid van de
afstudeerscriptie van schr. met als
titel ‘De invloed van de afschaffing
van de legitieme portie op het interregionaal erfrecht binnen het
Koninkrijk der Nederlanden’.
EB Tijdschrift voor
scheidingsrecht
Nr. 3, maart 2015
Mr. J.H.M. ter Haar, EB 2015/22
De processuele handelingsonbekwaamheid van de minderjarige
– De minderjarige is volgens de
hoofdregel van art. 1:234 lid 1 BW
onbekwaam zelfstandig in civiele
procedures in rechte op te treden.
Over de wenselijkheid van processuele handelingsonbekwaamheid van
minderjarigen is de nodige discussie. Op 5 december 2014 deed de
Hoge Raad een belangrijke uitspraak
over de vraag of het feit dat een
minderjarige in ons recht geen recht
heeft op afschriften van gedingstukken in strijd is met de in art. 12
IVRK en art. 6 lid 1 EVRM neergelegde verdragsnormen
(ECLI:NL:HR:2014:3535, RFR
2015/28). De Hoge Raad heeft een
uitvoerige beschouwing gegeven
over de positie van de minderjarige
in het procesrecht, waarbij de bijzondere curator een centrale rol
speelt. De Hoge Raad beantwoordt
de vraag ontkennend, waarbij
gewicht wordt toegekend aan de
recent verschenen Richtlijn ‘Werkproces benoeming bijzondere curator op grond van art. 1:250 BW’,
zoals opgesteld door het Landelijk
Overleg Vakinhoud Familie- en
Jeugdrecht rechtbanken en hoven.
H. Offerhaus, EB 2015/23
Ouders in vechtscheiding zien het
licht
– Gescheiden ouders, die na jarenlange strijd in beweging zijn gekomen om anders met de andere ouder
om te gaan, kunnen zich vaak achteraf niet meer voorstellen wat hen
heeft bezield. De spanning had veel
invloed op het welzijn van de kinderen en op hun eigen gezondheid. Na
deelname aan het project ‘Kinderen
uit de Knel’ is de kwaliteit van hun
leven aanzienlijk verbeterd; het energielek is grotendeels gedicht. En het
belangrijkste: de kinderen zitten
weer lekker in hun vel. Wat kreeg
deze ouders in beweging?
P. Mattaar, mr. W. van Arkel,
EB 2015/24
Help het kind in de scheiding.
Praktische handvatten om een kind
in een scheiding te ondersteunen
– Ieder jaar krijgen ongeveer 70.000
thuiswonende kinderen te horen dat
hun ouders gaan scheiden. Vanaf
dat moment belanden ze vaak in
een duizelingwekkende achtbaan
waar ze liever geen kaartje voor
kopen. Kinderen kunnen in aanraking komen met advocaten, hulpverleners, rechters en soms zelfs de
Raad voor de kinderbescherming en
intussen zijn hun ouders vaak vooral bezig met hun eigen wrok, wraak,
verdriet en zorgen. Het resultaat:
kinderen van gescheiden ouders
doen het volgens wetenschappelijk
onderzoek minder goed op school
dan kinderen van wie de ouders niet
gescheiden zijn.
Voor kinderen is een rechtbank vaak
erg indrukwekkend. Velen verkeren
in de veronderstelling dat de rechtbank een gebouw is waar criminelen
naartoe moeten. En nu zijn het
ineens hun ouders die er verwacht
worden; sterker nog: zijzelf misschien
ook. Helaas gebeuren er in en om de
rechtszaal veel zaken die deze spanning bij het kind eerder verergeren
dan wegnemen.
Mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers,
EB 2015/25
Cijfers voor
draagkrachtberekeningen 2015
– In dit overzicht worden de nieuwe
cijfers, percentages en tarieven weergegeven, die nodig zijn voor draagkrachtberekeningen, zoals die met
ingang van 1 januari 2015 gelden.
618
Omgevingsrecht
Nieuw Juridisch Weekblad
14e jrg. nr. 318, 11 maart 2015
P. De Smedt
Vlaamse stedenbouwhandhaving deel 2
– (België) In deze tweedelige bijdrage bestudeert schr. grondig het
decreet van 25 april
2014 betreffende de
handhaving van de
omgevingsvergunning
(BS 27 augustus 2014).
Met dit decreet beoogt de decreetgever dat de handhaving in de ruimtelijke ordening en de milieuhandhaving compatibel zijn met elkaar. Het
eerste deel behandelt de handhaving
in de preventieve fase, met name de
raadgeving, de aanmaning en het
bestuurlijk stakingsbevel. Schr. gaat
ook in op de sancties. Het tweede
deel onderzoekt de herstelmaatregelen en het programmatorisch handhaven.
Tijdschrift voor Bouwrecht
8e jrg. nr. 3, maart 2015
Mr. A.M. van Rijsewijk, mr. R.C.V. Mans
NEN-normen Bouwbesluit moeten
gratis en openbaar zijn
– Het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI), een particuliere stichting,
brengt ten behoeve van de normalisatie van producten normen tot
stand, zogenoemde NEN-normen. In
het Bouwbesluit wordt bepaald dat
allerlei bouwwerken, bouwmaterialen en installaties moeten voldoen
aan de daarvoor ontwikkelde NENnorm óf aan een daaraan gelijkwaardige norm. Nu doet zich de bizarre
situatie voor dat niet zonder meer
van deze NEN-normen kan worden
kennisgenomen. Is het juist dat voor
kennisname van een NEN-norm die
de wetgever tot maatstaf heeft verheven, een reis naar het NNI moet worden ondernomen of moet worden
betaald? Volgens schrs. moeten de
NEN-normen waarnaar het Bouwbesluit verwijst gewoon gratis zijn en
openbaar worden gemaakt. De politiek is aan zet.
Mr. R.H.W. Frins LL.M
Het onderscheid tussen mitigatie
en compensatie: alea iacta est?
– Op 24 december 2014 heeft de
Afdeling de teerling geworpen. De
uitkomst is dat – indien een
‘A2-benadering’ geen uitkomst biedt
en de conclusie onder de streep luidt
dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten – enkel mag
worden gemitigeerd met de positieve
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
781
Tijdschriften
gevolgen van maatregelen, die
betrekking hebben op dezelfde locatie als waar de negatieve gevolgen
van een plan of project zich voordoen. Indien dergelijke maatregelen
niet voorhanden zijn, kan niet worden uitgesloten dat de natuurlijke
kenmerken van het Natura 2000gebied worden aangetast en moet de
ADC-toets worden doorlopen. Aangezien het in veel gevallen onmogelijk
is de negatieve gevolgen van een plan
of project te voorkomen op dezelfde
locatie als waar deze zich voordoen,
lijkt het ‘game over’ voor mitigatie en
‘game on’ voor compensatie.
Mr. P. Vermeij
De toepassing van de omkeringsregel binnen het bouwrecht
– De in de jurisprudentie ontwikkelde omkeringsregel vervult zijn functie binnen het kader van de vaststelling van het condicio sine qua
non-verband (csqn-verband) tussen
de normschending (onrechtmatig
handelen of toerekenbare tekortkoming) en de schade. In dit artikel
wordt door schr. bezien of de omkeringsregel binnen het bouwrecht
een rol kan vervullen en welke reikwijdte deze regel heeft. Door de
opdrachtgever of een derde richting
de aannemer en door de aannemer
richting diens onderaannemer kan
een beroep op de omkeringsregel
worden gedaan.
619
Privacy
Privacy & Informatie
18e jrg. nr. 1, februari 2015
Drs. E.M.I. Wolper
Privacyrisico’s verzekerd
– Het verzekeren van
privacyrisico’s heeft
het afgelopen jaar
een aanzienlijk hoge
vlucht genomen.
Sinds eind 2013 worden er vanuit verzekeraars diverse verzekeringsproducten aangeboden die de
kosten en schade als gevolg van privacyincidenten vergoeden. Deze verzekeringsproducten kennen hun oorsprong in de Verenigde Staten alwaar
een verzekering voor kosten en schade als gevolg van privacyschending
782
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
inmiddels gemeengoed is. De wet- en
regelgeving op het vlak van privacy
is per staat verschillend en veelal
ingericht op de bescherming van
consumenten. De autoriteiten in de
Verenigde Staten hebben verregaande boetebevoegdheden bij privacyincidenten (punitive/regulatory damages). Daarnaast stellen organisaties
in contracten als eis het hebben van
een verzekering die de aansprakelijkheid voor de schending van privacy
afdekt.
RegelMaat
30e jrg. nr. 1, februari 2015
Themanummer:
Verwerking persoonsgegevens
J.P. de Jong
De Algemene verordening
gegevensbescherming. De
rechtsopvolger van de Wbp
– Het nieuwe Europese gegevensbeschermingspakket gaat, indien aangenomen, grote gevolgen hebben
voor Nederland. Dit pakket bestaat
uit een voorstel voor een Algemene
verordening gegevensbescherming,
een voorstel voor een richtlijn
bescherming persoonsgegevens
opsporing en vervolging , een overkoepelende mededeling van de Commissie en bijlagen. Auteur bespreekt
van dit pakket op grote lijnen de verordening en geeft aan waarmee de
Nederlandse wetgever en ambtenaren rekening moeten houden. In dit
kader wordt onder meer ingegaan op
de rechtsgrondslagen van de verordening, de reikwijdte en begrippen,
rechten en verplichtingen van de
actoren, toezicht op naleving en
handhaving en de verhouding tot
nationale wetgeving. Voor wat betreft
de materiële regels van de verordening keert volgens schr. veel van het
geldende recht terug, maar worden
de rechten van betrokkenen uitgebreid en worden de normen op het
gebied van de verplichtingen van
verantwoordelijken aangescherpt.
Het toezicht op naleving verandert
drastisch. Nederland staat volgens
schr. voor een ingewikkelde wetgevingsoperatie; de Nederlandse Wet
bescherming persoonsgegeven wordt
vervangen door Europese hoofdregels met nationale uitwerking.
G.J. Zwenne, W. Steenbrugge
Privacyvoorwaarden voor de
iOverheid. Vuistregels voor wet- en
regelgevers met betrekking tot
overheidsinformatiesystemen
– De overheid haalt technologie
enthousiast binnen om op verschillende gebieden waar de overheid
een taak heeft toe te passen. Bij dergelijke overheidsopdrachten bestaat
het risico dat onvoldoende aandacht
is voor fundamentele rechten en
vrijheden. Schrs. bespreken in dit
verband vereisten, afgeleid uit
recente uitspraken van de rechtscolleges in Straatsburg en Luxemburg,
voor het inrichten van informatiesystemen en voor het instrument
privacy impact assessment (PIA).
Drie aspecten worden besproken die
van belang zijn bij dergelijke overheidsprojecten; grootschalige opslag
van persoonsgegevens, transparantie bij de opslag daarvan en beveiliging van persoonsgegevens. Schrs.
geven vuistregels voor de grootschalige opslag, transparantie en beveiliging van persoonsgegevens. De conclusie die schrs. trekken is dat
overheden er verstandig aan doen
expliciet rekening te houden met de
bescherming van fundamentele
rechten en vrijheden zoals privacyrechten. Techniek is dynamisch hetgeen betekent dat steeds weer
opnieuw moet worden bezien of
juridische en andere maatregelen
die zijn genomen, op adequate wijze
nieuwe risico’s kunnen adresseren.
B. Jacobs
De overheid als verschaffer
en beschermer van digitale
identiteiten
– In deze bijdrage gaat schr. in op de
volgende vragen: moet de Nederlandse overheid het tot haar taak rekenen
om haar burgers te voorzien van een
betrouwbare digitale identiteit en is
het daarnaast tevens de taak van de
overheid om burgers in de digitale
wereld te beschermen? Na een algemene inleiding over registratie van
de identiteiten van burgers gaat schr.
nader in op het authenticatiemiddel
elektronische identiteit (eID) en de
contextafhankelijkheid daarvan. Vervolgens bespreekt schr. wat de rol
van bedrijven en de overheid is bij de
introductie van een authenticatiemiddel. Schr. is van mening dat de
overheid Nederlandse burgers moet
voorzien van een betrouwbare digitale identiteit. Daarnaast moet de overheid deze identiteit beschermen door
het, binnen de gebruikte technologie,
formuleren van wettelijke normen en
Tijdschriften
optreden tegen ondermijnde activiteiten. Ook op internet heeft de overheid volgens schr. dus een taak om
vanuit een heldere visie eigen normen vorm te geven, de zwakkere te
beschermen en een level-playing
field te creëren.
T.C. Borman
In memoriam J.M. Polak 1922-2014
– J.M. Polak overleed op 27 november
2014 op 91-jarige leeftijd. Schr., die
Jim Polak persoonlijk heeft gekend,
beschrijft in dit memoriam zijn persoonlijkheid en zijn betekenis voor
wetgeving en wetgevingsbeleid. Jim
Polak was door zijn veelzijdigheid
een van de laatste juridische generalisten; hij genoot aanzien op het terrein van het bestuursrecht, maar ook
op dat van het privaatrecht. Zijn carrière begon hij als wetgevingsjurist
en tot 1993 was hij lid van de Raad
van State. Als lid van de Raad van
State had hij grote invloed op de ontwikkeling van de wetgevingsadvisering van de Raad van State. Ook was
hij rechter in de Afdeling rechtspraak
van de Raad van State en combineerde zodoende rechtspraak en wetgevingsadvies. Zijn publicaties zijn talrijk en zijn tweejaarlijkse overzichtsartikelen in het NJB (tussen 1973 en
1997) befaamd. Na zijn afscheid bij de
Raad van State, in 1993, bleef hij tot
op hoge leeftijd actief. Hij ging zich
meer richten op wetgeving en wetgevingsbeleid en was lange tijd actief
binnen de Vereniging voor Wetgeving
en Wetgevingsbeleid (VAR).
620
Sociaal Recht
Tijdschrift Recht en Arbeid
7e jrg. nr. 3, maart 2015
Mr. J.L.A. Helmer, prof. dr. A.Ph.C.M.
Jaspers, TRA 2015/23
Decentralisatie en proliferatie: de
cao onder druk?
– Een verandering
van de onderhandelingsstructuur, de
decentralisatie van
onderhandelingen
over collectieve
arbeidsvoorwaarden
en een groei van lokale (groeps)solidariteit ten koste van
algemene solidariteit hebben gevol-
gen voor de traditionele brede werking van de cao; gevolgen die tot dusver beperkt zijn gebleven. Schrs.
beargumenteren dat het gebruik van
openingsclausules en dispensatiebepalingen onder voorwaarden een
impuls kan geven aan het stelsel van
cao-onderhandelingen. Daarnaast
onderstrepen zij het belang dat vakbonden een brede achterban organiseren om zo tegenwicht te bieden
aan de druk die op het algemene
belang van de werkende is komen te
liggen als gevolg van een proliferatie
van onderhandelingspartijen.
Mr. D.J.B. de Wolff, TRA 2015/24
De scholingsplicht van de
werkgever
– Door de invoering van de Wet werk
en zekerheid (WWZ) geldt per 1 juli
2015 dat een werkgever werknemers
in staat moet stellen scholing te volgen (art. 7:611a BW). In aansluiting
hierop kan een werkgever de arbeidsovereenkomst in beginsel alleen
beëindigen als hiervoor een redelijke
grond bestaat en herplaatsing van de
werknemer in een andere functie
binnen een redelijke termijn, al dan
niet met behulp van scholing, niet
mogelijk is of niet in de rede ligt.
Tevens kan een werknemer niet
wegens disfunctioneren ontslagen
worden als de ongeschiktheid het
gevolg is van onvoldoende zorg voor
scholing. In deze bijdrage staat de
vraag centraal wat de betekenis is
van de relatie die is gelegd tussen de
nieuwe scholingsbepaling en het ontslagrecht in de WWZ.
Mr. dr. W.G.M. Plessen, TRA 2015/25
De vernieuwde ABU-cao per 2015 in
relatie tot de Wwz. Op weg naar één
uitzend-cao?
– Met het in werking treden per 1
juli 2015 van een belangrijk deel
van de Wet werk en zekerheid
(WWZ) moeten de cao’s in de uitzendbranche worden aangepast. Op
grond van een afspraak van 12 juli
2012 implementeert de ABU-cao
verder per 30 maart 2015 het beginsel van equal pay. In deze bijdrage
wordt kort de inhoud van de huidige ABU- en NBBU-cao geschetst.
Daarna komen de aanpassingen
ingevolge de WWZ en als uitvloeisel
van de eerdere ABU-beloningsafspraken aan de orde. De ABU-cao en de
NBBU-cao gaan al met al wel erg op
elkaar lijken. Ligt één cao niet voor
de hand?
Prof. mr. drs. M. Heemskerk,
TRA 2015/26
Kroniek Pensioenrecht 2014
– In deze eerste kroniek pensioenrecht bespreekt schr. ontwikkelingen
uit het pensioenrecht in de periode 1
januari 2014 tot en met 1 januari
2015. Pensioen wordt minder zeker,
en het wordt zeker minder. De
nadruk in deze kroniek ligt op de
ingrijpend gewijzigde pensioenwetgeving. Schr. bespreekt thematisch
de in 2014 verschenen rechtspraak.
Aan bod komen de volgende onderwerpen: verplichte deelname pensioenregeling; pensioenwijziging en
medezeggenschap; opzegging van de
uitvoeringsovereenkomst; aansprakelijkheid voor pensioen. Schr. sluit
deze kroniek af met een vooruitblik
naar 2015.
621
Staats- & bestuursrecht
Caribisch Juristenblad
3e jrg. nr. 4, december 2014
Mr. M.H. Kempes
Het fenomeen aanwijzing in de zin
van de Rijkswet financieel toezicht
Curaçao en Sint Maarten
– Op 10 oktober 2010 is het land
Nederlandse Antillen ontmanteld en
zijn de nieuwe staatkundige verhoudingen in werking getreden. In het
kader van deze staatkundige wijzigingen heeft Nederland zich bereid
verklaard schulden van de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden
te saneren, om op die wijze de nieuwe entiteiten bij te staan bij het creëren van een financieel gezonde uitgangspositie. Ter voorkoming van
financiële problemen is overeengekomen dat er toezicht zal worden uitgeoefend door een onafhankelijk
orgaan, het College financieel toezicht. Sinds 10 oktober 2010 zijn er
twee colleges van kracht. Het College
financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond van de Wet
financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het College financieel toezicht Curaçao en
Sint Maarten op grond van de (consensus-)Rijkswet financieel toezicht
Curaçao en Sint Maarten. De beide
colleges worden ondersteund door
een gemeenschappelijk secretariaat,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
783
Tijdschriften
kantoorhoudende op Curaçao en op
Sint Maarten.
Mr. C. Taal
Beroep bij de administratieve
rechter tegen vaststelling van
een ontwikkelingsplan in de BES
– Een ruimtelijk ontwikkelingsplan
is geen beschikking als bedoeld in
de Wet administratieve rechtspraak
BES (WarBES). Daartegen staat derhalve krachtens die wet geen beroep
bij de bestuursrechter open. Dat
doet er evenwel niet aan af dat bij
bijzondere wet kan worden geregeld
dat tegen vaststelling van zo’n ontwikkelingsplan beroep bij de
bestuursrechter kan worden ingesteld. Schr. betoogt aan de hand van
wetsgeschiedenis en -vergelijking
dat in art. 13 lid 3 Wet grondslagen
ruimtelijke ontwikkelingsplanning
BES (WgroBES) tegen de vaststelling
van een ontwikkelingsplan beroep
bij de bestuursrechter is opengesteld, ondanks de daarin gebruikte
misleidende term ‘beschikking’.
De Gemeentestem
165e jrg. nr. 7417, 12 maart 2015
Prof. mr. W. Konijnenbelt, Gst. 2015/15
Meldings- en vergunningplichten
in gemeentelijke verordeningen.
Lessen uit de Afdelingsuitspraken
Leeuwarden-Lekkum en Stein-Elsloo
– Twee uitspraken van de Grote
kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 december 2014
geven meer duidelijkheid over de
juridische betekenis van verschillende meldingenstelsels en de reactie
van het bestuur op een melding:
‘besluit’ of niet? Dat heeft consequenties voor de inrichting van meldingenstelsels in verordeningen en
voor de keus tussen meldings- of vergunningsstelsel. Ook de verhouding
tot omgevingsvergunningen komt
aan de orde.
622
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Expertise en Recht
Nr. 1, februari 2015
Dr. mr. C. Das, Dr. U.J.L. Reijnders
Forensisch-medische expertise in
de strafrechtelijke bewijsvoering
784
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
– In dit artikel worden
de werkzaamheden van
een eerstelijns forensisch arts en de opleiding tot forensisch arts
beschreven. Hieruit
blijkt dat niet zonder
meer mag worden aangenomen dat een forensisch arts in
staat is om de rol van deskundige te
vervullen. De gerechtelijke instanties
dienen de opleiding en ervaring keer
op keer te toetsen. De aanduiding
‘forensisch arts’ klinkt vertrouwenwekkend, maar veelal gaat het om
een basisarts en niet om medisch
specialist. In complexe of uitzonderlijke medische vraagstukken, die tijdens een strafzaak aan de orde
komen, kan beter een medisch specialist op het betreffende vakgebied
worden benoemd, dan een forensisch
arts, al of niet ingeschreven in het
register van gerechtelijk deskundigen. Deskundigheid zonder praktijkervaring in het betreffende specialisme is eigenlijk onmogelijk.
Prof. dr. M.C.G. Aalders,
R.J.M. Hoveling MSc, dr. A. van Dam
Forensische biofysica, een
onontgonnen expertisegebied
– Forensische biofysica is een jong
onderzoeksveld waarbinnen, op het
grensvlak van natuurkunde, geneeskunde, chemie, biologie en forensische wetenschap, technieken worden ontwikkeld voor het analyseren
van biologische sporen op de plaats
delict. Op dit moment ligt de
nadruk op het meten van dynamische omzettings- en afbraakprocessen die de basis kunnen vormen van
methoden waarmee biologische sporen kunnen worden gekarakteriseerd en gedateerd. Het veld forensische biofysica wordt gedefinieerd
waarna een aantal specifieke forensische toepassingen, waaraan door
de onderzoeksgroep forensische biofysica van het AMC wordt gewerkt,
wordt beschreven.
Mr. dr. W.L.J.M. Duijst, mr. E.M. van
Schaik, mr. E.D. van den Bogaard-de
Spa, mr. drs. M.E.B. Morsink
De beoordeling van (zwaar lichamelijk) letsel: een juridisch vraagstuk?
– Bij een verkeersongeval rijdt een
automobilist een fietser aan die daardoor een kneuzing oploopt. Een
kneuzing wordt niet snel gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel,
aangezien het een veelvoorkomend
letsel aan ledematen is dat over het
algemeen vlot geneest. Maar stel dat
de kneuzing nu een nier, het ruggenmerg of de hersenen betreft of stel
dat twee of drie ribben zijn gebroken,
is het dan nog steeds zo vanzelfsprekend om te concluderen dat het niet
om zwaar lichamelijk letsel gaat?
Drs. ing. T. Krap, mr. dr. W.L.J.M. Duijst
De postmortale tijdsbepaling als
bewijsmiddel
– In de richtlijnen van het Forensisch Medisch Genootschap is opgenomen dat het schatten van het tijdstip van overlijden onderdeel van de
lijkschouw is. Het schatten van het
tijdstip dient uitgevoerd te worden
door de gemeentelijk lijkschouwer.
Hierdoor valt te verwachten dat de
forensisch arts als getuige-deskundige kan worden gehoord over het
geschatte tijdstip van overlijden, dat
in sommige strafzaken een cruciaal
punt van discussie kan zijn. Uit het
retrospectieve onderzoek van schrs.
blijkt dat het tijdstip van overlijden,
in 2013, in relatief weinig strafzaken
een cruciale rol heeft gespeeld en dat
in nog minder zaken een op wetenschappelijke literatuur gebaseerde
methode aan de schatting ten grondslag lag.
Justitiële Verkenningen
Nr. 1, februari 2015
Themanummer: Misdaadgeld, witwassen en ontnemen
– In deze bijdrage Wat is witwassen
eigenlijk? Introductie tot theorie
en praktijk van Edwin Kluisbergen
en Melvin Soudijn volgt een schets
van de variëteit aan verschijningsvormen van witwassen. Aanpak van
de ene vorm van witwassen heeft
gevolgen voor andere vormen. Een
accent op de aanpak van criminele
contante geldstromen kan gevolgen
hebben voor de intensiteit van
grenscontroles. De bestrijding van
witwassen vraagt gespecialiseerde
opsporingscapaciteit. Voor het vormen van beleid is vergroting van
kennis over geldzaken van daders
van groot belang.
In zijn bijdrage Witwasonderzoeken
zonder aantoonbaar gronddelict.
Het rechterlijk toetsingskader en
efficiënt opsporen in zes stappen
bespreekt Joris Rozemeijer hoe de
rechtspraak nadere invulling en
voorbeelden geeft bij het rechterlijk
toetsingskader witwaszaken zonder
Tijdschriften
aantoonbaar gronddelict. Aansluiting
op dit kader betekent dat dergelijke
onderzoeken een andere opbouw
kennen dan gewone strafrechtelijke
onderzoeken. Van verdachten mag
het nodige worden verwacht wat
betreft het geven van schriftelijke
stukken. Naast de bron moeten ook
de geldstromen inzichtelijk worden
gemaakt. Brugt Kazemier en Marieke
Rensman bespreken in hun bijdrage
De illegale economie en nationaal
inkomen hoe de Europese Unie lidstaten verplicht de inkomsten uit
illegale activiteiten mee te tellen bij
het nationaal inkomen. Er zijn landen waar de omvang van illegale
inkomsten groot en landen waar die
omvang klein is. Dat vereist nader
onderzoek. In Nederland draagt de
illegale economie minder dan gemiddeld bij aan het nationaal inkomen.
Dat heeft gevolgen voor de afdracht
van Nederland aan de Europese Unie.
In het artikel De offshore vennootschap. Het ideale verhullingsinstrument voor de witwasser? gaat Tjalling Jan Van Koningsveld dieper in op
de offshore vennootschap (OSV) en
hoe deze een belangrijke rol speelt
bij witwassen. Dit betekent echter
niet dat opsporing en politiek voldoende aandacht hebben voor de
OSV. Het geringe aantal vervolgingen
leidt tot een gebrek aan kennis over
deze materie. Dit probleem verdient
echter veel meer aandacht. Daarmee
wordt recht gedaan aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer
over het witwassen. Melvin Soudijn
en Eline de Groen benadrukken in
hun bijdrage De criminele levensloop van hawaladers. Een verkennend onderzoek dat voor het antwoord op de vraag of halawaders
toegelaten moeten worden worden
tot het financiële stelsel, de discussie
over hun justitiële verleden van
belang is. Dit onderzoek verschaft
informatie over dat justitieel verleden en beschouwt dat. Criminologisch interessant is de vraag of criminele halawaders zogenaamde late
starters in het criminele milieu zijn.
In het artikel Wat doen daders met
hun geld? Uitkomsten van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit
stellen Edwin Kruisbergen, Edward
Kleemans en Ruud Kouwenberg dat
gelet op de Nederlandse situatie waar
sprake is van transitiecriminaliteit er
een heel andere wijze van investeren
van het verkregen criminele vermogen is dan bijvoorbeeld bij de Italiaanse maffia waar het verkrijgen van
een machtsbasis in de legale bovenwereld van belang is. Dit onderzoek
leert wat daders met hun geld doen.
Het levert aan de hand van afgewerkte strafzaken een begin van kennis
over deze materie op. Petrus van Duyne, François Kristen en Wouter de
Zanger concluderen in hun artikel
Belust op misdaadgeld: de werkelijkheid van de voordeelsontneming
dat de werkelijkheid van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel laat zien dat de inkomsten van de overheid niet in
overwegende mate worden gehaald
bij de criminele veelverdieners.
Beroepsmatige witwasconstructies
werden niet gevonden. De lijfsdwang
heeft een beperkte betekenis om
betaling af te dwingen. Vooral bij
kleine bedragen en korte lijfsdwang
wordt betaald. Voorkomen moet worden dat elementen die thuishoren in
de strafzaak deel gaan uitmaken van
de ontnemingszaak. Joras Ferwerda
en Brigitte Unger stellen in hun bijdrage Hoe effectief is het antiwitwasbeleid in elke EU-lidstaat? dat de
omvang van de economie relevant is
voor de dreiging die van misdaadgeld uitgaat. Vooral is van belang die
dreiging te bepalen in relatie tot het
Bruto Binnenlands Product (BBP).
Daarvan uitgaande staat Nederland
op een zeventiende plaats in Europa.
In Europa kunnen vier typen antiwitwasbeleid worden onderscheiden.
Het is de vraag of er eenheid van
beleid in de Europese Unie moet zijn
of dat het beleid moet worden afgestemd op de relevante risico’s.
Proces
94e jrg. nr. 1, maart 2015
R. Buijt, Ch. Pellemans, J. Van Wilsem
Moord en doodslag gevolgd door
een clandestiene begraving van het
slachtoffer
– Van de zaken waarin
sprake is van moord of
doodslag is er een klein
percentage waarin de
dader dan wel daders
het slachtoffer begraven. Getracht wordt
informatie over verdachte, slachtoffer en de wijze waarop het delict plaatsvond in kaart te
brengen en aan elkaar te relateren.
Zo wordt bepaald hoe de zaken afwijken van zaken waarin geen begraving plaatsvond en welke typen de
begravingszaken kennen. Dit onderzoek is van grote betekenis voor de
opsporingspraktijk. Het aantal onderzochte zaken is nog gering.
H. Elffers
De officier van justitie als
kampvechter
– Het vervolgingsmonopolie van het
Openbaar Ministerie verplicht de
officier van justitie in een aantal
gevallen op te treden als kampvechter voor het slachtoffer. De praktijk
van de gang van zaken op een gewone strafzitting leert echter hoe zeer
die rol wordt genegeerd. Het OM
moet zich deze kritiek aantrekken. Er
wordt gewezen op mogelijkheden om
hier iets aan te doen.
M. Groeneweg
Over een verdrinkend kalf en groener gras. Een beschouwing van de
Nederlandse en Belgische gedragskundige rapportage in strafzaken
– Vergelijking van de gedragsdeskundige rapportage in Nederland en
België. De kritiek op de Belgische
situatie betreft de kwaliteit (bewaking) van deskundigen, het beschikbare onderzoekskader en het ontbreken van nuance in het begrip (on)
toerekeningsvatbaarheid. Nieuwe
wetgeving leidt tot verbetering van
de situatie. Met Nederland dient
sprake te zijn van een constructieve
informatie-uitwisseling.
B. Lettinga
Recht doen aan alternatieve
scenario’s
– Jurisprudentie-onderzoek naar de
vraag wat een rechter als redelijk
alternatief scenario erkent en welke
afwegingen daarbij aan de orde zijn.
De verdediging dient niet te volstaan met de suggestie dat er een
alternatief is maar dient tenminste
een begin van aannemelijkheid aan
te geven. Het moet niet gaan om
eindeloos zoeken naar discriminatoir bewijs voor slechts een gesuggereerd scenario.
Rechtskundig Weekblad
78e jrg. nr. 27, 7 maart 2015
H. Heimans, T. Vander Beken,
E.A.E. Schipaanboord
Eindelijk een echte nieuwe en
goede wet op de internering?
Deel 1: De gerechtelijke fase
– (België) Op 9 juli 2014 werd in het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
785
Boeken
Belgisch Staatsblad de wet van 5
mei 2014 betreffende de internering
van personen gepubliceerd. De wet
heft de wet van 9 april 1930 tot
bescherming van de maatschappij
tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde strafbare feiten (WBM) op evenals de wet
van 21 april 2007 betreffende de
internering van personen met een
geestesstoornis (art. 132 en 133).
Deze dubbele opheffing was nodig,
omdat de wet van 21 april 2007 (BS
1 juli 2007) nooit in werking is
getreden en dus ook het oude interneringsrecht niet heeft afgeschaft.
Omdat ten gevolge hiervan een ‘juridisch gat’ zou ontstaan tussen 1
januari 2015 en 1 januari 2016,
waarop de ongewenste wet van 2007
voor één jaar in werking zou treden,
werd in extremis een wettelijke
bepaling gestemd die de wet van
2007 heeft opgeheven. Deze bijdrage
wil de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen
tegen het licht houden. Daarom worden naast de inhoud en de praktische consequenties van de wet ook
de compatibiliteit van het nieuwe
kader met (internationale) verwachtingen en standaarden in de analyse
betrokken.
Sancties
Nr. 1, februari 2015
R.D. King, Sancties 2015/2
Reflections on the Use and Meaning
of Supermax Custody
– The use of so-called supermax custody was one of the more prominent
developments of late 20th century
penology, closely following on the
growth of mass imprisonment. The
move to higher incarceration rates,
however, has been experienced in
many countries including both the
United Kingdom and the Netherlands – although a few countries
have resisted or reversed the trend.
In author’s research on supermax
custody in the United States author
puts forward a definition of ‘supermax’ comprising three clusters of
characteristics as follows: 1. accommodation which is physically separate, or at least separable, from other
786
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
units or facilities, in which 2. a controlled environment emphasising
safety and security, via separation
from staff and other prisoners and
restricted movement, is provided for
3. prisoners who have been identified
through an administrative rather
than a disciplinary process as needing such control on grounds of
their violent or seriously disruptive
behaviour in other high security facilities. This was a modest reworking
of the administrative descriptions
developed by Chase Riveland for the
National Institute of Corrections in
his pioneering work on the nature
and extent of American practice in
state and federal jurisdictions. Using
the same definition, author subsequently explored the possible proliferation of supermax in Germany,
Sweden, Belgium, the Netherlands,
Romania and Russia but identified
only the EBI (Unit 5) at the Nieuw
Vosseveld prison at Vught as meeting these criteria. Intriguingly,
almost fifteen years later, this
remained the clearest example of
supermax contained in the Ross
volume – although greater clarity of
definition and a more rigorous
research approach might have uncovered a few others.
S. Struijk, Sancties 2015/3
De EBI anno 2015: valse lucht of
frisse lucht?
– De aanleiding van het internationaal congres over de extra beveiligde inrichting, georganiseerd door
Erasmus School of Law, was het
recent verschenen interdisciplinaire
evaluatierapport van de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught. Uitgevoerd in opdracht van het WODC
behelst dit evaluatierapport een
onderzoek naar het functioneren
van de EBI, meer specifiek naar de
verschillende kosten van dit unieke
detentieregime. Passend in deze
mondiale tijdgeest heeft het Rotterdamse congres daarom uitdrukkelijk
een internationaal karakter gekregen, waarbij de onderzoeksbevindingen en ook de EBI zelf in een internationale context zijn geplaatst, met
oog voor de verschillen in definitie,
achtergrond, beleid, doelgroep en
juridisch kader van de ‘supermax
prisons’. In deze bijdrage wordt
getracht het congres en de onderzoeksbevindingen in samenhangend
perspectief te plaatsen, om te bezien
waar ‘we’ anno 2015 ‘staan’ met de
EBI. Daartoe worden enkele pijnpunten in het functioneren van de EBI
behandeld, aan de hand van de doelgroep, het selectie- en plaatsingsbeleid en ten slotte het regime.
Tijdschrift voor Veiligheid
13e jrg. nr. 4, december 2014
N. Platje
Jihadgang naar Syrië: een
wetenschappelijke benadering
– Aan de hand van een
kwalitatief onderzoek
bestaande uit inhoudsen documentenanalyse
aangevuld met diepteinterviews, vergelijkt
schr. theoretische
inzichten met een
empirisch beeld van Nederlandse
jihadgangers. Schr. bespreekt achtereenvolgens de structuur van het
onderzoek, de theoretische inzichten en de ontwikkelingen van het
jihadisme in Nederland. Onderzocht
wordt of Nederlandse syriëgangers
een algemeen profiel hebben, welke
motieven zij hebben, wat de ideologie inhoudt, het waarom van de aantrekkingskracht van Syrië en de in
de voedingsbodem woekerende factoren die leiden tot radicalisering.
Na een analyse vertoont jihadgang
volgens schr. overeenkomsten met
home-grown terrorisme; voor een
beter begrip van de aard en omvang
van het jihadisme dienen de wetenschappelijke inzichten van het
home-grown terrorisme te worden
aangevuld met inzichten over
foreign fighters. Schr. concludeert
dat de grootste voedingsbodem voor
jihadgang wordt gevormd door succesvolle activistische groepen. Voor
een goed begrip is naar de mening
van schr. verder onderzoek noodzakelijk, waarbij expliciet moet worden onderzocht welke factoren jongeren doen besluiten naar Syrië te
gaan en welke jongeren daarvan
juist weerhouden.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Uitvoeringswet erkenning
beschermingsmaatregelen
623 - Wet tot uitvoering van Verordening (EU) Nr. 606/2013 van 12 juni
2013 betreffende de wederzijdse
erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU
2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van
beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken)
– De verordening ter uitvoering
waarvan deze wet strekt, wordt van
kracht op 11 januari 2015 en is in al
haar onderdelen verbindend en
rechtstreeks toepasselijk. Het doel
van de verordening is dat een in een
lidstaat van de Europese Unie gelaste
beschermingsmaatregel op snelle en
eenvoudige wijze in een andere lidstaat wordt erkend. Gelet op de rechtstreekse toepasselijkheid van de
verordening worden in de uitvoeringswet alleen die aspecten geregeld
die niet uit de verordening voortvloeien. Dit betreft in de eerste plaats
de aanwijzing van de bevoegde autoriteit om een certificaat af te geven,
in te trekken of te verbeteren, alsmede de procedure die ter zake gevolgd
dient te worden (artikel 5 en 9 van de
verordening). In de tweede plaats de
aanwijzing van de bevoegde autoriteit die een in een andere lidstaat
opgelegde beschermingsmaatregel
zodanig kan aanpassen dat daar in
Nederland uitvoering aan kan worden gegeven (artikel 11 van de verordening). En in de derde plaats wordt
in de uitvoeringswet geregeld dat de
beschermde persoon de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den
Haag kan verzoeken aan een in een
andere lidstaat opgelegde beschermingsmaatregel een dwangmiddel te
verbinden om de persoon van wie de
dreiging uitgaat te prikkelen hetgeen
in de beschermingsmaatregel is
bepaald na te leven. Dit laatste
schrijft de verordening niet voor,
maar sluit het evenmin uit.
Inwerkingtreding m.i.v. 12-03-2015.
Wet van 04-03-2015, Stb. 2015, 105 (Kamerstukken
34 021)
Medezeggenschap bij
grensoverschrijdende fusie
Inwerkingtreding
624 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet van 11 februari 2015 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek in verband met de wijziging
van de regels voor werknemersmedezeggenschap in geval van grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen (Stb. 2015, 84)
– De wet treedt in werking m.i.v.
01-07-2015.
Inwerkingtredingsbesluit van 10-03-2015, Stb. 2015, 115
Nieuwe
wetsvoorstellen
Democratisering gemeenschappelijke regelingen
625 - Initiatiefwetsvoorstel (16-032015) tot wijziging van de Wet
gemeenschappelijke regelingen en
enige andere wetten in verband met
democratisering van de gemeenschappelijke regelingen en overige
samenwerkingsverbanden (Wet
democratisering gemeenschappelijke
regelingen)
– Vanuit praktische overwegingen
werken bestuursorganen vaak op
geformaliseerde wijze samen voor de
uitoefening van taken en bevoegdheden. Dergelijke samenwerkingsverbanden kunnen op twee manieren
worden vormgegeven. Via de Wet
gemeenschappelijk regelingen kan
samenwerking op een publiekrechtelijke wijze tot stand komen en met
behoud van minimumwaarborgen
omtrent besluitvorming. Het kan ook
via privaatrechtelijke samenwerking,
bijvoorbeeld door het oprichten van
een nv, bv of coöperatie. Een groot
nadeel daarvan is dat publiekrechtelijke waarborgen, zoals inspraak, dan
separaat geregeld moeten worden.
De vraag is wat deze vorm van regionale besluitvorming buiten de hoofdstructuur om doet voor de democratische legitimiteit van de genomen
besluiten. De afstand tot de besluitende bestuurslaag neemt toe, de
democratische legitimering neemt
af. Dit initiatiefwetsvoorstel van het
Kamerlid Schouw voert enkele wijzigingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten door om het democratisch
primaat van volksvertegenwoordigende organen van de gemeente, provincie en waterschap te versterken.
Ten eerste wordt voorgesteld de per
2015 ingevoerde bedrijfsvoeringsorganisatie af te schaffen. Verder wordt
een maximering van uittreedsommen voorgesteld; uittredende deelnemers bij een gemeenschappelijke
regeling kunnen slechts verplicht
worden de reële kosten van hun uittreding te betalen. De keuze om deelname aan een gemeenschappelijke
regeling al dan niet voort te zetten
dient immers op inhoudelijke en
democratische gronden gemaakt te
worden. Niet onder de dreiging van
een uittreedboete. Verwant daaraan
wordt een bepaling in de wet voorgesteld om alle gemeenschappelijke
regelingen niet langer voor een
onbepaalde tijd, maar voor een periode van ten hoogste tien jaar te laten
bestaan. Wil een deelnemer na tien
jaar de samenwerking voortzetten,
dan zal een verlengingsbesluit genomen moeten worden. Ten slotte
bevat het voorstel enkele waarborgen
ten aanzien van de inhoud van de
besluitvorming, transparantie en
rechtsbescherming. Zo wordt voorgesteld de volksvertegenwoordiging
een vetorecht te geven voor het door
het college aangaan van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden. Om
er zeker van te zijn dat hetgeen
besloten wordt binnen een gemeenschappelijke regeling ook stoelt op
voldoende draagvlak worden de vereisten voor inspraak en transparantie eveneens aangescherpt. Verder
wordt de verplichting gecreëerd voor
een provincie om de mogelijkheid
tot een herindelingsprocedure te
onderzoeken wanneer een gemeente
in overwegende mate haar begroting
aanwendt ten behoeve van gemeenschappelijke regelingen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 177, nrs. 1-3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
787
Wetgeving
626
verbonden aan het uitvoeren van
veiligheidsonderzoeken alsmede
enkele andere wijzigingen.
Vervolgstukken
Cliëntenrechten zorg
Brief van de Minister van VWS
(10-03-2015) over het wetsvoorstel
houdende regels ter bevordering van
de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de
zorg (Wet kwaliteit, klachten en
geschillen zorg).
– Brief ter aanbieding van het onderzoek naar de datakwaliteit van de
samenhang tussen de bronregisters
t.b.v. het ontwikkelen van een openbaar register zorgaanbieders.
Kamerstukken II 2014/15, 32 402, nr. 68
Wet flexibel werken
Memorie van antwoord (13-03-2015)
bij het initiatiefwetsvoorstel van wet
tot wijziging van de Wet aanpassing
arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen.
Kamerstukken I 2014/15, 32 889, D
Belastingverdrag NL-D
Verslag (17-03-2015) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van
het op 12 april 2012 te Berlijn tot
stand gekomen Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de
Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van
belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123).
Kamerstukken I 2014/15, 33 615, F
Meldplicht datalekken
Voorlopig verslag (17-03-2015) over
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet bescherming persoonsgegevens
en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een
meldplicht bij de doorbreking van
maatregelen voor de beveiliging van
persoonsgegevens (meldplicht datalekken).
Kamerstukken I 2014/15, 33 662, B
Doorberekenen kosten
veiligheidsonderzoeken
Eindverslag (17-03-2015) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
veiligheidsonderzoeken in verband
met het opnemen van een grondslag
voor het doorberekenen van kosten
788
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Kamerstukken I 2014/15, 33 673, C
Verhoging griffierechten
Brief van de Minister van VenJ
(13-03-2015) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Algemene wet
bestuursrecht, de Wet griffierechten
burgerlijke zaken en de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten.
– Brief waarin meegedeeld wordt
dat de brieven van de Raad voor de
rechtspraak en de Vereniging van
Civiele Cassatieadvocaten over de
tweede nota van wijziging inzake
het wetsvoorstel meegenomen worden bij de beantwoording van het
nader verslag.
vens moet worden ingetrokken en
dat moet worden teruggekeerd naar
het rechtsregime zoals dat gold vóór
de inwerkingtreding van deze wet.
De initiatiefnemer stelt zich voor dat
teruggekeerd wordt naar het stelsel
zoals dat vóór de inwerkingtreding
van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens gold. Destijds konden internet- en telecommunicatiegegevens, inclusief de bijbehorende
verkeersgegevens, die tijdelijk door
providers voor bedrijfsdoeleinden
(bijvoorbeeld facturering) bewaard
werden, gevorderd worden voor
strafvorderlijke doeleinden. Daarin
lag besloten dat politie- en justitiefunctionarissen zich niet eigenstandig toegang konden verschaffen tot
de door providers bewaarde verkeersgegevens.
Kamerstukken II 2014/15, 33 939, nr. 4
Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 10
Toezicht kredietunies
Efficiënter adviesstelsel
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(10-03-2015) tot wijziging van de
Kaderwet adviescolleges houdende
vermindering van het maximum
aantal leden en het laten vervallen
van de verplichte kabinetsreactie.
Kamerstukken I 2014/15, 33 817, A
Intrekking Wet bewaarplicht
telecommunicatiegegevens
Advies van de afdeling Advisering
van de Raad van State (7-07-2014) en
reactie van de initiatiefnemer (12-032015) op het advies over het inititatiefwetsvoorstel van het lid Van Tongeren tot intrekking van de Wet
bewaarplicht telecommunicatiegegevens.
– De voorzieningenrechter van de
Rechtbank Den Haag heeft in zijn
vonnis van 11 maart de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens
onmiskenbaar onverbindend verklaard en buiten werking gesteld
(C/09/480009/KG ZA 14/1575). Kort
gezegd komt de kort gedingrechter
tot het oordeel dat de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in
de huidige vorm een inbreuk maakt
op de in de artikelen 7 en 8 van het
Handvest gewaarborgde rechten die
niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke en dus als ontoelaatbaar
dient te worden gekwalificeerd. Naar
het oordeel van de initiatiefnemer
moet hieruit volgen dat de Wet
bewaarplicht telecommunicatiegege-
Brief van de leden Agnes Mulder en
Nijboer (17-03-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de
Wet op het financieel toezicht en
enkele andere wetten met het oog op
een regelgevend kader voor kredietunies (Wet toezicht kredietunies).
– Brief inzake de aanbieding van de
consultatiereactie van zowel DNB als
de AFM op het initiatiefwetsvoorstel
Wet Toezicht Kredietunies.
Kamerstukken II 2014/15, 33 949, nr. 12
Novelle kerntaken
volkshuisvesting
Lijst van vragen en antwoorden
(10-03-2015) over het wetsvoorstel tot
wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting.
Kamerstukken II 2014/15, 33 966, nr. 71
Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten
Voorlopig verslag (17-03-2015) over
het wetsvoorstel strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU
van het Europees Parlement en de
Raad van 21 mei 2013 betreffende
alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 2006/2004
en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering
van de Verordening (EU) nr. 524/2013
van het Europees Parlement en de
Raad van 21 mei 2013 betreffende
onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn
Wetgeving
2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting
consumenten).
Kamerstukken I 2014/15, 33 982, B
Passend onderwijs
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(10-03-2015) tot wijziging van de Wet
op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en
praktijkonderwijs in het systeem van
passend onderwijs (Integratie lwoo
en pro in passend onderwijs) en brief
van de Staatssecretaris van OCW (1003-2015) bij dat wetsvoorstel.
– Brief met een reactie op de amendementen van de leden Van Meenen
en Straus m.b.t. het wetsvoorstel
over de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en het
praktijkonderwijs (pro) in passend
onderwijs (nr. 18).
Kamerstukken II en I 2014/15, 33 993, nr. 18 en A
Eigen bijdrage veroordeling
Nota naar aanleiding van het verslag
(20-03-2015) over het wetsvoorstel
tot Wijziging van het Wetboek van
Strafvordering in verband met de
eigen bijdrage van veroordeelden aan
de kosten van de strafvordering en
de slachtofferzorg.
– Als bijlage bij deze nota is een concept ‘Bijdragebesluit kosten strafvordering en slachtofferzorg’ meegezonden dat voorziet in een nadere
regeling van de bijdrage voor de
strafvordering en slachtofferzorg.
In het besluit wordt de hoogte van
de bijdrage geregeld en wordt het
CAK aangewezen als de organisatie
die de bijdrage namens de Minister
van VenJ zal vaststellen en innen.
Daarnaast worden nadere voorschriften gegeven voor de inningsprocedure. Deze voorschriften gelden in aanvulling op de regels in artikel 592b
e.v. van het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eveneens worden regels
gesteld over de verantwoording van
het CAK aan de Minister. Tot slot,
wordt in dit besluit voorzien in de
mogelijkheid van de verstrekking
van justitiële gegevens aan het CAK
ten behoeve van de inning van de
bijdrage.
Kamerstukken II 2014/15, 34 067, nr. 7
Werken na AOW-leeftijd
Brief van de Minister van SZW
(17-03-2015) en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (17-03-2015) houdende aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een
belemmering kunnen vormen voor
werknemers en ambtenaren die na
de AOW-gerechtigde leeftijd willen
blijven werken (Wet werken na de
AOW-gerechtigde leeftijd).
– Brief met een reactie op het amendement van het lid Krol dat beoogt
de loondoorbetalingsplicht bij ziekte
in de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd aan te passen van 6
naar 26 weken.
Kamerstukken II en I 2014/15, 34 073, nr. 23 en A
Implementatie Procedure- en
Opvangrichtlijn
Nota van wijziging (06-03-2015) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU
van het Europees parlement en de
Raad van 26 juni 2013 betreffende
gemeenschappelijke procedures voor
de toekenning en intrekking van de
internationale bescherming (PbEU
2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU
van het Europees parlement en de
Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van
verzoekers om internationale
bescherming (PbEU 2013, L 180).
Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 7
Implementatie Omnibus II
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(10 -03-2015) tot wijziging van de
Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II en de Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I ter
implementatie van de richtlijn
2014/51/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014
tot wijziging van de Richtlijnen
2003/71/EU en 2009/138/EG alsmede
de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009,
(EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr.
1095/2010 wat de bevoegdheden van
de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en
de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2014,
L 153) (Wet implementatie Omnibus
II-richtlijn).
Kamerstukken I 2014/15, 34 100, A
627
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Last minute asielaanvragen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(06-03-2015) over maatregelen om
het oneigenlijk gebruik van artikel
64 van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw) tegen te gaan.
– Vreemdelingen dienen soms vlak
voor de uitzetting een asielaanvraag
of een aanvraag op grond van artikel
64 Vw in. Deze zogeheten Last Minute Aanvragen (LMA) worden vaak
gedaan met het enkele doel het uitzetproces te frustreren. Binnen de
kaders die de regelgeving stelt, worden alle mogelijke maatregelen ingezet om het annuleren van vluchten
zoveel mogelijk te voorkomen. Al
sinds 2009 bestaan er tussen de IND
en de Dienst Terugkeer en Vertrek
(DT&V) werkafspraken over het
snel afhandelen van asielaanvragen
die vlak voor het geplande vertrek
worden ingediend. Deze afspraken
zijn in de loop der tijd uitgebreid
met afspraken over het snel afhandelen van reguliere aanvragen (inclusief artikel 64 Vw) en ze zijn steeds
verder aangescherpt. Sinds januari
2014 heeft een speciaal team van de
IND een kantoor op Schiphol om
LMA snel te kunnen beoordelen.
Door verbeterde samenwerking op
Schiphol tussen de DT&V, de IND en
de Koninklijke Marechaussee worden
LMA sneller afgedaan. Het resultaat
is dat minder vluchten hoeven te
worden geannuleerd. Het komt ook
voor dat er vlak voor vertrek medische omstandigheden blijken te zijn
zonder dat de vreemdeling een asielaanvraag of een aanvraag op grond
van artikel 64 Vw doet. De DT&V kan
in dat geval een zogeheten fit to flykeuring laten uitvoeren. Een onafhankelijke arts bekijkt dan ter plekke
of de vreemdeling in staat is te reizen. Als dat zo is, kan de vlucht als
gepland doorgaan. Wanneer de arts
na het onderzoek geen fit-to-fly verklaring verstrekt, dan betekent dit
dat de vreemdeling medisch gezien
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
789
Wetgeving
niet in staat is om te reizen. De
geplande vlucht wordt dan uitgesteld. In de regel mag een vreemdeling de behandeling van een eerste,
tijdig ingediend verzoek om een
voorlopige voorziening in Nederland
afwachten. Dat mag niet indien er
sprake is van een poging van de
vreemdeling om de uitzetting te
frustreren. Dit is neergelegd in de
Vreemdelingencirculaire 2000.
Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1954
Sekseregistratie en transgenders
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(06-03-2015) bij de toezending van
het onderzoeksrapport ‘Onderzoek
M/V en verder, sekseregistratie door
de overheid en de juridische positie
van transgenders’.
– Het onderzoek, dat als bijlage bij
deze brief is te vinden, is in opdracht
van het WODC uitgevoerd door dr. M.
van den Brink en dr. J. Tigchelaar, beiden verbonden aan het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) van de Universiteit
Utrecht. Het onderzoek diende ter
uitvoering van de motie van het lid
Dijkstra (D66) (Kamerstuk 33 351, nr.
10), waarin de regering werd verzocht onderzoek te doen naar de
mogelijkheden en consequenties van
het onbepaald laten van het geslacht.
In het onderzoek stond de vraag centraal in hoeverre en onder welke
voorwaarden het mogelijk is, mede
in het licht van internationaalrechtelijke verplichtingen, om geslacht in
sommige gevallen onbepaald te
laten, en welke juridische en praktische problemen daardoor kunnen
ontstaan of juist worden verholpen.
Uit het onderzoek komt naar voren
dat de verstrekking van het gegeven
geslacht (en de beperkte opties bij de
keuze van het geslacht) aan overheids- en private organisaties alsook
de zichtbaarheid daarvan op identiteitsdocumenten als een probleem
wordt ervaren. In dagelijkse situaties,
ook bijvoorbeeld in communicatie
via internet, wordt vaak gevraagd
naar het (juridische) geslacht, terwijl
dit niet overeenkomt met de genderidentiteit. Dit kan zeer onaangenaam
zijn, zeker in persoonlijk contact als
het uiterlijk niet overeenkomt met
het normatieve beeld van het
geslacht en men (in het openbaar)
gevraagd wordt om uitleg of vermel-
790
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
ding van privégegevens. Voor de
dagelijkse praktijk zou een vermindering van het aantal malen dat
geslacht moet worden opgegeven of
op documenten is vermeld, welkom
zijn. Afschaffing van sekseregistratie
heeft de voorkeur, maar het idee dat
sekseregistratie een vrije keuze wordt
voor iedereen, bijvoorbeeld in de
vorm van de categorie man, vrouw of
anders, wordt eveneens gesteund.
Betrokkenen opteren liever voor de
optie om sekse niet in te vullen,
onder andere omdat wordt verwacht
dat het risico op stigmatisering groter is wanneer er een speciale categorie wordt gecreëerd dan wanneer
voor sommigen het geslacht niet
wordt genoteerd. Ambtenaren van de
burgerlijke stand voorzien in het
geval de vermelding van het geslacht
wordt uitgebreid met een categorie
‘onbekend’ problemen in de sfeer van
de privacy van betrokkenen. De
onderzoekers hebben een inventarisatie gemaakt van wet- en regelgeving. Hieruit blijkt dat verwijzing
naar geslacht veel voorkomt in bepalingen die betrekking hebben op
registratie van persoonsgegevens, bv.
ter verkrijging van identificerende
documenten, of voor praktische of
beleidsdoelen zoals in wetgeving op
de terreinen van onderwijs, gezondheid en jeugdzorg. Ook komt de verwijzing naar geslacht veel voor in
bepalingen over afstamming, de verkrijging van het Nederlanderschap,
de burgerlijke stand en de basisregistratie personen, en in onder andere
pensioen- en andere uitkeringswetten en gelijke behandelingswetgeving. De genderidentiteit wordt gerekend tot het privéleven als bedoeld
in artikel 8 EVRM en artikel 17
IVBPR. Er is op dit moment geen
sprake van een mensenrechtelijke
verplichting tot het doorbreken van
een registratiesysteem gebaseerd op
binaire (man/vrouw) seksecategorieën, en evenmin een mensenrechtelijke verplichting die aan verruiming of verandering van het huidige
systeem van geslachtsregistratie in
de weg staat. In Nepal, India, NieuwZeeland, Duitsland en Australië zijn
of worden regelingen getroffen die
verder gaan dan de klassieke tweedeling man/vrouw, maar die de registratie van sekse als persoonsgegeven
en het uitgangspunt van binaire sekse vooralsnog niet werkelijk aantas-
ten. De verplichting om informatie te
verschaffen is overal gehandhaafd,
alleen de geboden opties lopen uiteen. De analyse van wetgeving laat
zien dat in het Nederlandse recht
veelvuldig en op verschillende
manieren wordt verwezen naar
geslacht. Een doorbreking van de nu
nog vrijwel binaire (man/vrouw) wijze van de vermelding van geslacht in
registraties en het verruimen van
opties voor een keuze zal daarom tot
juridische knelpunten leiden, vooral
op het niveau van de lagere regelgeving en uitvoeringsbepalingen en zal
in bepaalde gevallen juridisch-inhoudelijke problemen opleveren.
De onderzoekers merken samenvattend op dat – omdat het nationaal
recht doorspekt is met verwijzingen
naar sekse – rekening moet worden
gehouden met tal van kleinere en
grotere knelpunten. Verruiming van
de opties zou mogelijk tot omvangrijke wetswijzigingen kunnen leiden.
De staatssecretaris concludeert dat
het belangrijk is om de bewustwording in de samenleving van de problemen die mensen kunnen ondervinden van sekseregistratie en het
zogenaamde binaire (man/vrouw)
denken, te bevorderen maar dat het
te ingewikkeld is om de wetgeving
aan te passen. Door bewustwording
kan het besef in de samenleving
groeien, zowel bij overheids- als bij
private organisaties, dat in gevallen
waarin onderscheid in sekse niet
nodig is, de vraag daarnaar niet
wordt gesteld.
Kamerstukken II 2014/15, 27 859, nr. 76
Omverwerping
democratische rechtsorde
Brief van de Ministers van BZK en
SZW, mede namens de Minister van
VenJ (02-03-2015) bij de aanbieding
van een notitie met een analyse inzake de democratische paradox en
daaraan gerelateerde vraagstukken.
– De notitie is geschreven als reactie
op de door de leden Heerma,
Dijkgraaf en Azmani ingediende
motie (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 21)
waarin de regering wordt verzocht
‘voorstellen te doen om groeperingen wier doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven
van onze democratische rechtsorde
te kunnen verbieden’. Het vraagstuk
of politieke partijen van wie de doelstellingen in strijd zijn met de begin-
Wetgeving
selen van de democratische rechtsstaat verboden moeten worden en of
daarvoor voldoende instrumenten
aanwezig zijn in het Nederlandse
recht is herhaaldelijk aan de orde
geweest in de Tweede Kamer. Tot
2001 ging het daarbij met name om
een eventueel verbod van rechtsradicale en racistische groeperingen.
Sinds 2001 ging het met name om de
vrees voor het bestaan van of de
dreigende oprichting van islamitische partijen met radicale standpunten. Het vraagstuk inzake de democratische paradox is behalve in het
parlement ook veelvuldig onderwerp
geweest van rechtswetenschappelijke beschouwingen en onderzoek.
Daarbij staan in essentie twee
concepten van democratie centraal.
Het formele concept beschouwt
democratie als een staatkundig
bestuursmodel met een besluitvormingsprocedure en procedurele spelregels. Het materiële democratieconcept stelt ook inhoudelijke eisen
waaraan een democratisch bestuursmodel en procedurele spelregels
moeten voldoen. Beginnend met de
oratie van George van den Bergh uit
1936 ‘De democratische staat en de
niet-democratische partijen’ wordt
een een korte weergave gegeven van
de opvattingen van enkele auteurs.
Daarna wordt het wettelijk kader
geschetst waarna de Nederlandse
rechtspraktijk en jurisprudentie worden beschreven waarna een rechtsvergelijking met Duitsland en Turkije
volgt, die een sterk materiële benadering kennen. Tot slot wordt geconcludeerd dat het Nederlandse rechtsstelsel op zichzelf voldoende waarborgen
bevat om – als sluitstuk op het zelfreinigende vermogen van de democratie – omverwerping en afschaffing
van de democratische rechtsorde te
voorkomen. Met de indieners van de
motie is het kabinet van oordeel dat
er in een weerbare democratie geen
ruimte is voor groeperingen die de
democratische rechtsorde misbruiken om deze rechtsorde omver te
werpen en af te schaffen. Het ziet
zich daarin gesteund door de weergegeven analyse. Het kabinet stelt op
grond van die analyse vast dat het
bestaande instrumentarium kan worden ingezet ten aanzien van organisaties met (a) «doelstellingen die
onvermijdelijk leiden tot het terzijde
schuiven van onze democratische
rechtsorde», zoals verwoord in de
motie, mits sprake is van (b) concrete
handelingen die daar (mede) op zijn
gericht en voorts – in het geval van
politieke partijen – (c) aannemelijk is
gemaakt dat het gevaar van een
beleid ter realisering van dergelijke
doelstellingen voor de democratie
voldoende naderend is. Aan deze
voorwaarden – waarvan (c) dus enkel
in het geval van politieke partijen –
zal moeten zijn voldaan om bijvoorbeeld een groepering aan te pakken
die ‘de sharia bepleit’, zoals verwoord
in één van de overwegingen die aan
de motie ten grondslag liggen. Het
bestaande instrumentarium is daarvoor geschikt, onder andere omdat
per geval kan worden bezien of een
verbod of ontbinding noodzakelijk is.
Uit jurisprudentie van het Europees
Hof volgt juist dat ingrijpen door de
Staat wordt afgezet tegen de specifieke context van het land, de concrete
gedragingen en het concrete bewijs.
Voorts is en blijft een uiterst zorgvuldige afweging per geval noodzakelijk
vanuit het fundamentele uitgangspunt dat het zelfreinigend vermogen
van de democratie voorop staat. Bij
het gebruik van juridische middelen,
is het essentieel dat deze plaatsvindt
binnen de geldende grondwettelijke
en verdragsrechtelijke randvoorwaarden. Democratie, rechtsstaat en
grondrechten vergen dat zij functioneren en worden beschermd en
verdedigd met middelen die de
democratie, rechtsstaat en grondrechten respecteren. Zoals het kabinet eerder heeft benadrukt, houden
het kabinet en de bevoegde instanties, in het bijzonder de inlichtingenen veiligheidsdiensten en het openbaar ministerie, nauwlettend in de
gaten of er voldoende aanleiding en
grondslag is om, ten aanzien van
groeperingen die de democratische
rechtsorde terzijde willen schuiven,
zoals de Hizb ut Tahrir, een bestaand
instrument in te zetten. Bij voldoende aanwijzingen zal door de bevoegde instanties, zoals het openbaar
ministerie, onverwijld en doeltreffend worden opgetreden tegen
genoemde groeperingen die onze
vrijheden en democratie bedreigen.
Het kabinet legt de motie aldus uit
dat deze ruimte biedt voor de inzet
van het in deze notitie beschreven
instrumentarium om organisaties te
kunnen verbieden en voor een voort-
durend alerte en waakzame houding
van de bevoegde instanties. Indien de
Kamer de motie aanneemt, zal het
kabinet een (nadere) verkenning
laten uitvoeren naar de wijze waarop
in verschillende landen in de praktijk
invulling wordt gegeven aan in het
bijzonder het voormelde criterium
dat aannemelijk moet zijn gemaakt
dat het gevaar van een beleid ter realisering van antidemocratische doelstellingen voldoende naderend is.
Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 226
‘Mass surveillance’
Brief van de Minister van BZK (03-032015) met een reactie op het rapport
‘Mass surveillance’ van de Parlementaire Assemblee van de Raad van
Europa.
– Het rapport biedt onder meer een
overzicht van mediaberichtgeving
naar aanleiding van de onthullingen
van de heer Snowden. In eerdere
reacties op deze berichtgeving heeft
de regering steeds benadrukt dat de
Nederlandse inlichtingen-en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD hun
activiteiten uitvoeren op grond van
de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002). Bij
het opstellen van deze wet is nadrukkelijk rekening gehouden met de vereisten die uit het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens en de
jurisprudentie van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens
(EHRM)voortvloeien. De Wiv 2002
wordt thans herzien. Daarbij worden
ook de ontwikkelingen in de jurisprudentie van het EHRM betrokken,
waarbij onder meer de inzet van bijzondere bevoegdheden door de diensten van aanvullende waarborgen zal
worden voorzien. Ook het toezichtsen klachtstelsel zal in lijn met de
jurisprudentie van het EHRM worden
versterkt. Voorts zal in de nieuwe wet
de mogelijkheid worden geboden om
omtrent vermoede misstanden bij de
diensten melding te doen aan de
CTIVD (klokkenluidersregeling). Waar
het gaat om samenwerking van de
Nederlandse diensten met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten biedt de Wiv 2002 het wettelijke kader en dit kader zal in de
nieuwe Wiv verder worden aangevuld. Het Nederlandse wettelijk systeem adresseert aldus de zorgen die
in het rapport naar voren worden
gebracht. De aanbevelingen van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
791
Wetgeving
rapport aan de Raad kunnen voor
een groot deel worden onderschreven. De aanbeveling om het vergaren
en analyseren van persoonsgegevens
enkel toe te staan indien toestemming is verkregen van de betrokkene
of na rechterlijke toestemming op
basis van de gerechtvaardigde verdenking dat de betrokkene zich
inlaat met criminele activiteiten kan
evenwel niet worden gevolgd. Het is
immers noodzakelijk om in het
belang van de nationale veiligheid,
bijvoorbeeld in het kader van terrorismebestrijding, onderzoek naar
conflictgebieden en de ondersteuning van militaire operaties, een
inbreuk te plegen op de persoonlijke
levenssfeer ongeacht of sprake is van
criminele activiteiten onder omstandigheden. Het EVRM en de Wiv 2002
voorzien nadrukkelijk in deze mogelijkheid. Wat betreft de aanbeveling
om te voorzien in een multilaterale
‘Intelligence Codex’, zoals wordt
voorgesteld, bestaan ernstige aarzelingen. Een Codex waarbij de aangesloten landen zich er op vastleggen
dat men geen onderzoeksbevoegdheden jegens elkaar zal toepassen voor
bijvoorbeeld politieke redenen, is
niet realistisch. De inlichtingentaken
van de AIVD en de MIVD – waar het
juist ook gaat om inlichtingen in te
winnen omtrent heimelijke politieke
en militaire intenties en activiteiten
van andere landen – zouden zo op
onverantwoorde wijze kunnen worden ingeperkt. Het Nederlandse wettelijke systeem, de Wiv 2002, en de
herziening daarvan, voorzien in de
behoefte aan waarborgen zoals in
het rapport geadresseerd.
Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 110
CRvB en woonlandbeginsel
Brief van de Minister van SZW (0603-2015) over een aantal uitspraken
van de Centrale Raad van Beroep
inzake het woonlandbeginsel in de
sociale zekerheid.
– De Centrale Raad van Beroep
(CRvB) heeft op 12 december 2014
drie uitspraken gedaan over het
woonlandbeginsel in de Algemene
Kinderbijslagwet (AKW) voor Marokko, Egypte en Turkije. De uitspraak
over de AKW van in Marokko woonachtige gerechtigden is breder te
trekken dan alleen een uitspraak
over de AKW in Marokkaanse zaken.
Deze uitspraak heeft een weerslag op
792
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
de toepassing van het woonlandbeginsel in landen buiten de EU enerzijds op AKW-uitkeringen en anderzijds op Anw en WGA-uitkeringen. De
CRvB heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in hoger beroep in het
gelijk gesteld wat betreft de toepassing van het woonlandbeginsel in de
AKW voor Egyptische en Turkse
gerechtigden. Voor Marokkaanse
gerechtigden heeft de CRvB de SVB
in het ongelijk gesteld. De CRvB
vindt dat in die zaken het Nederlands-Marokkaans Verdrag (NMV) in
de weg staat aan toepassing van het
woonlandbeginsel. Het woonlandbeginsel voor de AKW kan op grond
van de uitspraak ook niet meer worden toegepast voor landen met een
verdragsbepaling die gelijk of strenger is dan de verdragsbepaling met
Marokko, te weten Israël, Suriname
en Zuid-Korea. Het niet kunnen toepassen van het woonlandbeginsel op
AKW-uitkeringen voor Marokko voor
oude en nieuwe gevallen heeft ook
een weerslag op het toepassen van
het woonlandbeginsel op uitkeringen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en Regeling
werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-vervolguitkering). De CRvB heeft op 9 mei 2014 al
bepaald dat voor Marokkaanse weduwen die al Anw ontvingen vóór 1 juli
2012 (oude gevallen) het woonlandbeginsel niet mocht worden toegepast. Op basis van deze uitspraak is
geconcludeerd dat het woonlandbeginsel tevens niet kon worden toegepast op de WGA-vervolguitkering
waarvan het recht was ingegaan vóór
1 juli 2012. De uitspraak van de CRvB
van 12 december 2014 betekent dat
ook voor wat betreft nieuwe gevallen
in de Anw en WGA het woonlandbeginsel in het geval van Marokko niet
kan worden toegepast. Op grond van
deze uitspraak geldt dat het bilaterale socialezekerheidsverdrag in de weg
staat aan de toepassing van het
woonlandbeginsel op de Anw en
WGA-vervolguitkeringen, op gerechtigden die wonen in Turkije, BosniëHerzegovina, Canada/Québec, India,
Kosovo, Montenegro, Servië, Australië, Chili, Israël, Macedonië, NieuwZeeland, Suriname en Zuid-Korea. De
bilaterale verdragen met deze landen
kennen namelijk een verdragsbepaling die gelijk of strenger is dan artikel 5 NMV. Voor landen waar het bila-
terale socialezekerheidsverdrag in de
weg staat aan de toepassing van het
woonlandbeginsel, zet het kabinet in
op de aanpassing van deze verdragen. In het geval van Turkije staat
het associatieraadsbesluit in de weg
aan de toepassing van het woonlandbeginsel; aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag is daarom niet zinvol.
De SVB en het UWV zullen zo spoedig mogelijk hun klanten informeren
via de websites en door middel van
individuele beslissingen, en overgaan
tot het uitbetalen van deze klanten.
De uitkeringen van degenen die in
bezwaar en beroep zijn gegaan zullen
worden gecorrigeerd met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2012. De
overige uitkeringen zullen worden
gecorrigeerd vanaf 1 oktober 2014,
zijnde de eerste dag van het lopende
kwartaal waarin de rechter op 12
december 2014 uitspraak heeft
gedaan. De SVB respectievelijk het
UWV zullen de uitkeringen Anw en
WGA voor nieuwe gevallen voor de
genoemde landen Bosnië-Herzegovina, Canada, India, Kosovo, Kroatië,
Montenegro, Québec, Servië en Turkije herzien met terugwerkende
kracht tot uiterlijk 1 maart 2014
(zijnde de eerste dag van het lopende
kwartaal waarin de rechter op 9 mei
2014 uitspraak heeft gedaan), tenzij
tegen de beschikking op bezwaar
waarbij de eerdere beschikking op
bezwaar ongegrond is verklaard
beroep is ingesteld. In dat geval moet
de SVB het beroep intrekken en de
uitkering herzien met een terugwerkende kracht tot uiterlijk 1 juli 2012.
Hoewel met de uitspraak van 12
december 2014 meer verduidelijking
is gekomen op een aantal punten,
heeft de (hoogste) rechter nog niet
op alle punten beslist. Zo heeft de
rechtbank Rotterdam bijvoorbeeld in
augustus jl. geoordeeld dat het kindgebonden budget niet onder artikel 5
van het NMV valt. Dit zou betekenen
dat het verbod om het woonlandbeginsel toe te passen op kinderbijslagen niet geldt voor het kindgebonden budget. Er loopt nu hoger beroep
bij de afdeling rechtspraak van de
Raad van State.
Kamerstukken II 2014/15, 32 878, nr. 17
Wetgeving
OR, pensioen en beloningen
Brief van de Minister van SZW (1702-2015) over het conceptwetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de
ondernemingsraden (WOR) in
verband met het instemmingsrecht
van de ondernemingsraad (OR) bij
voorgenomen besluiten over een
pensioenregeling en de uitbreiding
van de bevoegdheden van de OR
inzake de beloning van bestuurders
van grote ondernemingen.
– Over het conceptwetsvoorstel heeft
gedurende vier weken internetconsultatie plaatsgevonden. Het voorstel
bevat twee onderdelen. Het onderdeel over beloningen betreft de
invoering van de verplichting dat
jaarlijks een gesprek wordt gevoerd
tussen de bestuurder en de ondernemingsraad over de ontwikkeling van
de beloningsverhoudingen, inclusief
die van het bestuur, binnen bedrijven met honderd werknemers of
meer. Het onderdeel over pensioen
betreft de verduidelijking dat de
ondernemingsraad instemmingsrecht heeft op de arbeidsvoorwaardelijke aspecten van de pensioenregeling, ongeacht of de uitvoerder
een pensioenfonds is, een verzekeraar of een premiepensioeninstelling
(ppi). Het wetsvoorstel wordt nu voor
advies aangeboden aan de Afdeling
advisering van de Raad van State.
Kamerstukken II 2014/15, 33 182, nr. 57
Europese (slimme) grenzen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(09-03-2015) over een technische studie van de Europese Commissie over
het slimme grenzenpakket en het
Europees in- en uitreissysteem (EES).
– In de technische studie is onderzoek
gedaan naar verschillende denkbare
varianten in het slimme grenzenpakket en naar alternatieve opties. Uit de
technische studie blijkt dat de huidige voorstellen voor het EES en het
programma voor geregistreerde reizigers (RTP) niet tot het gewenste resultaat leiden, te weten verbetering van
het grensbeheer en bevorderen van
de mobiliteit van de reiziger. De studie concludeert ten aanzien van het
voorstel voor een EES dat er te veel
administratieve handelingen moeten
worden verricht voor de invoer van de
gegevens in het EES, wat mogelijk kan
leiden tot wachtrijen aan de grens.
Ook bij het RTP-voorstel moeten te
veel administratieve handelingen
worden verricht. Wat betreft de stand
van zaken van het voorstel om vanaf
de invoering van het EES rechtshandhavingsdiensten toegang te verlenen
tot het EES en de mogelijke verruiming van de bewaartermijn van de
persoonsgegevens in het EES wordt
benadrukt dat het huidige voorstel
uitgaat van een bewaartermijn van
zes maanden en er vooralsnog niet is
voorzien in de toegang van de rechtshandhaving tot het EES. Zowel de
bewaartermijn als de toegang voor de
rechtshandhaving zijn nog onderwerpen van bespreking in Brussel. De
bewaartermijn van gegevens in het
EES is een belangrijk onderwerp, niet
alleen vanuit het perspectief van
gegevensbescherming, maar ook in
verband met de effectiviteit van het
voorgestelde systeem. In een bijlage
bij deze brief zijn de afwegingen ten
aanzien van de bewaartermijn nader
uitgewerkt.
Kamerstukken II 2014/15, 33 614, nr. 6
Luchtruimbewaking Benelux
Brief van de Minister van Defensie
(05-03-2015) over het verdrag met
België en Luxemburg inzake de integratie van de luchtruimbewaking
tegen civiele luchtvaartuigen waarvan een terroristische dreiging uitgaat (Renegade).
– Het verdrag is op 4 maart jl. in
Den Haag getekend. De beoogde
samenwerking houdt in dat België
en Nederland bij toerbeurt en in
gelijke mate jachtvliegcapaciteit
leveren voor de luchtruimbewaking
van de drie landen. Luxemburg
beschikt niet over deze capaciteit.
Het verdrag is van groot belang. In
de eerste plaats is het een mijlpaal
in de verdere versterking van de
Europese defensiesamenwerking. De
drie landen zijn hiermee zonder
meer voortrekkers in Europa. Daarnaast zorgt het verdrag voor meer
doelmatigheid, en wordt tevens de
inzetbaarheid van de F-35 erdoor
verhoogd. De behandeling van het
verdrag zal de gebruikelijke procedure volgen. Het voorstel van wet
tot goedkeuring van het verdrag zal
voor advies worden voorgelegd aan
de Raad van State. Na ontvangst van
het advies zal de regering het verdrag voor uitdrukkelijke goedkeuring indienen bij beide Kamers der
Staten-Generaal.
Kamerstukken II 2014/15, 33 763, nr. 68
Relaas schikking Cees H. en
aanbieding ontslag Minister
van VenJ
Brieven van de minister van VenJ
(09-03-2015) over de financiële
afhandeling van de getroffen schikking met Cees H. en het besluit de
Koning ontslag aan te bieden.
– In stuk nr. 70 worden de antwoorden gegeven op de vragen die de
Kamer heeft gesteld naar aanleiding
van de recente berichtgeving
omtrent een schikking tussen het
OM en Cees H. eerder heeft de minister aangegeven dat er geen administratie – extern noch intern – beschikbaar is over de feitelijke financiële
afwikkeling van de op 17 augustus
2000 tot stand gekomen schikking.
Toch is nu administratieve informatie naar boven gekomen over de
financiële afhandeling van de getroffen schikking met Cees H. Daarmee
moet de minister constateren dat er
toch administratieve informatie op
zijn departement beschikbaar was.
Deze informatie had, naar nu blijkt,
ook al eerder ontsloten kunnen worden. Dit brengt de minister tot de
conclusie dat voor de Kamer onnodig lang onduidelijkheid is blijven
bestaan over de hoogte van het
bedrag dat gemoeid was met de feitelijke financiële afhandeling van de
getroffen schikking met Cees H.
Hiervoor neemt de minister de volle
verantwoordelijkheid. Daarom heeft
hijbesloten de Koning zijn ontslag
aan te bieden.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nrs. 70 en 71
Ontslag Minister en
Staatssecretaris van VenJ
Brief van de Minister-president,
minister van AZ (10-03-2014) met
afschrift van de Koninklijk besluiten
over het verlenen van ontslag aan
mr. I.W. Opstelten als minister VenJ
en aan mr. F. Teeven als staatssecretaris VenJ.
– Het betreft een koninklijk besluit
d.d. 10 maart 2015, nr. 2015000416,
houdende verlening van ontslag aan
mr. I.W. Opstelten als Minister van
Veiligheid en Justitie en een voorziening in verband met het voorgaande
en een koninklijk besluit d.d. 10
maart 2015, nr. 2015000415, houdende verlening van ontslag aan mr. F.
Teeven als Staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie.
Kamerstukken II 2014/15, 34 174, nr. 1
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
793
Nieuws
628
Wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen
om nationale veiligheid te beschermen
Het kabinet wil met een aantal
bestuurlijke maatregelen de nationale veiligheid verder beschermen
tegen mogelijke aanslagen en verhinderen dat Nederlandse ingezetenen deelnemen aan het jihadisme,
dan wel dit soort activiteiten (financieel) ondersteunen. Doel is de dreiging die uitgaat van het jihadisme
(of andere terroristische groeperingen) te reduceren.
D
it blijkt uit het wetsvoorstel
bestuurlijke maatregelen dat
voor advies naar verschillende instanties is gestuurd, zoals de
Raad voor de rechtspraak en het
openbaar ministerie. Het wetsvoorstel staat ter openbare consultatie op
www.internetconsultatie.nl alwaar
tot 29 april op het voorstel gereageerd kan worden.
Inhoud voorstel
Het wetsvoorstel bevat een aantal
maatregelen die zijn aangekondigd
in het Actieprogramma integrale
aanpak jihadisme dat vorig jaar naar
de Tweede Kamer is gestuurd. De
overheid kan als het voorstel tot wet
wordt verheven een meldplicht,
gebiedsverbod of een contactverbod
opleggen op grond van gedragingen
die in verband kunnen worden
gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Dat
kan bijvoorbeeld contacten hebben
met andere geradicaliseerde personen zijn, gecombineerd met een
opvallende belangstelling voor
bepaalde objecten of evenementen.
Het gaat dan om personen die terugkeren van het jihadistisch strijdtoneel, van wie een dreiging uitgaat
voor de nationale veiligheid. Maar
ook personen die niet zijn uitgereisd
om zich aan te sluiten bij een terroristische strijdgroep kunnen sterk
zijn geradicaliseerd en eveneens
bereid zijn om geweld te gebruiken.
Voor de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel zoals in dit
794
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
wetsvoorstel geregeld wordt, geldt
dat de betreffende persoon door zijn
persoonlijke gedragingen in verband
dient te kunnen worden gebracht
met terroristische activiteiten of de
ondersteuning daarvan. De maatregel moet voorts dienen ter bescherming van de nationale veiligheid.
Het feit dat iemand zich in het buitenland heeft aangesloten bij een
terroristische strijdgroep is dus op
zichzelf onvoldoende voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende
maatregel. Het wetsvoorstel hanteert
hierbij een formeel toepassingscriterium dat is gericht op gedragingen
van personen. Het gaat dus niet om
wie iemand is of wat zijn gedachtengoed is, maar om zijn gedragingen.
Wanneer de dreiging die van een
persoon uitgaat zich richt op een
bepaald gebied, kan een gebiedsverbod worden opgelegd. Het kan hierbij
gaan om (de omgeving van) een specifieke plaats, zoals het Binnenhof of
de locatie van een bepaald evenement. Maar ook een verbod voor
betrokkene om zich in een bepaalde
wijk, gemeente of regio te bevinden
behoort tot de mogelijkheden. Daarnaast kan een persoonsverbod worden opgelegd, indien de dreiging is
gericht op een bepaald persoon. De
meldplicht kan dienen om zicht te
houden op een persoon, maar ook
ter effectuering van bijvoorbeeld een
uitreisverbod. Dit laatste kan worden
opgelegd als het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon uit het
Schengengebied wil reizen met als
doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. In combinatie
met een gebieds- of persoonsverbod
strekt de meldplicht ter effectuering
van dat gebieds- of persoonsverbod.
De minister van Veiligheid en Justitie
legt de maatregelen op. Voor deze
daartoe overgaat, overlegt hij eerst
met de burgemeester van de woonplaats van de betrokkene. Oplegging
geschiedt voor een periode van ten
hoogste zes maanden; wel kunnen de
maatregelen telkens worden verlengd met een periode van ten hoogste zes maanden, zo lang dat noodzakelijk is ter bescherming van de
nationale veiligheid. Tegen de maatregelen kan de betrokkene rechtstreeks in beroep bij de rechter.
Opzettelijk handelen in strijd met
één van deze vrijheidsbeperkende
maatregelen is strafbaar. Voorlopige
hechtenis is dan mogelijk.
Verder voorziet het wetsvoorstel in
de mogelijkheid voor bestuursorganen om vergunningen, subsidies,
erkenningen en ontheffingen in te
trekken of niet te verlenen. Daarbij
gaat het om gevallen waarin de aanvrager op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht
met terroristische activiteiten of de
ondersteuning daarvan. Ook kan het
ernstige gevaar eruit bestaan dat de
vergunning (of de subsidie, erkenning of ontheffing) mede zal worden
gebruikt ten behoeve van terroristische activiteiten of de ondersteuning
daarvan. Het bestuursorgaan (bijvoorbeeld een gemeente) overlegt
voor het nemen van de beschikking
met de minister van Veiligheid en
Justitie.
Voorgesteld wordt dat de wet vijf jaar
na inwerkingtreding vervalt. Alhoewel er geen aanleiding is te veronderstellen dat de dreiging die uitgaat
van het terrorisme en het jihadisme
in het bijzonder tegen die tijd voorbij
zal zijn, geeft de ingrijpende aard
van de maatregelen aanleiding om te
voorzien in een bezinning over de
wenselijkheid van de maatregelen na
vijf jaar. Mede op grond van het ingevolge artikel 11 binnen drie jaar na
inwerkingtreding aan de StatenGeneraal te zenden verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van
deze wet in de praktijk, kan worden
bezien of het wenselijk is de
bevoegdheden te behouden.
www.rijksoverheid.nl
www.internetconsultatie.nl
Nieuws
629
Eigen maatstaven belastingrechter bij
beoordeling bruikbaarheid bewijs
Bewijsmateriaal dat door de strafrechter als onrechtmatig verkregen
is aangemerkt, mag door de fiscus
in principe wel worden gebruikt
als bewijsmateriaal voor de belastingheffing en boeteoplegging. Bij
het beoordelen van bewijsmateriaal gebruikt de belastingrechter
eigen maatstaven, die kunnen
afwijken van die van de strafrechter. Dat is de uitkomst van een procedure waarin de Hoge Raad op 20
maart 2015 uitspraak heeft gedaan.
D
e strafrechter heeft bewijsmateriaal dat is verkregen
na de inzet van infiltranten
in de strafprocedure uitgesloten. Het
hof Amsterdam besliste op 4 juli
2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:1943) dat
voor belastingheffing en fiscale boeteoplegging wel betekenis kan worden toegekend aan onrechtmatig
verkregen bewijsmateriaal.
Advocaat-Generaal Wattel adviseerde
de Hoge Raad in zijn conclusie van
28 mei 2014 (ECLI:NL:PHR:2014:521)
om het beroep in cassatie dat is ingesteld tegen de uitspraak van het hof
gegrond te verklaren.
De Hoge Raad bevestigt echter de
uitspraak van het hof. De belastingrechter is niet gebonden aan een
oordeel van de strafrechter over de
bruikbaarheid van bewijsmateriaal.
Als de belastingrechter over de
rechtmatigheid van de wijze waarop
het bewijs is verkregen anders wil
oordelen dan de strafrechter moet
de belastingrechter de redenen voor
die afwijking in de uitspraak vermelden. De vraag of bepaald materiaal
in verband met de wijze waarop het
is verkregen als bewijs kan worden
gebruikt, moet de belastingrechter
beantwoorden aan de hand van
andere maatstaven dan de strafrechter. Dit kan ertoe leiden dat in procedures over belastingaanslagen en fiscale boetes gebruik wordt gemaakt
van bewijsmateriaal dat door de
strafrechter voor bewijsdoeleinden
onbruikbaar is verklaard. In uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is
van een ernstige schending van een
belangrijke rechtsregel, kan de
onrechtmatige verkrijging ook tot
onbruikbaarheid in de fiscale procedure leiden. Als wordt betoogd dat
onrechtmatig overheidsoptreden tot
bewijsuitsluiting moet leiden, zal de
rechter zich echter steeds moeten
afvragen of de belangen van de
betrokkene zijn geschaad. Als de
belastingrechter zijn beslissing op
dit bewijsmateriaal baseert, is dat op
zichzelf geen inbreuk op het recht
op een behoorlijk proces dat is opgenomen in artikel 6 van het Europees
verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
ECLI:NL:HR:2015:643
630
Fraudesignalering wordt taak curator
Curatoren die in faillissementen
mogelijke onregelmatigheden vaststellen, moeten die verplicht melden
bij de rechter-commissaris. Vervolgens kan er melding of aangifte van
de fraude volgen. Dit blijkt uit een
wetsvoorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd. De maatregel
versterkt de positie van de curator.
B
edoeling van het wetsvoorstel
is dat de curator naast zijn
kerntaak - vereffening van de
failliete boedel ten bate van gezamenlijke schuldeisers - een wettelijke taak
krijgt bij de fraudesignalering. Een
faillissements curator stuit vaak als
eerste op gaten in de administratie of
het ontbreken van goederen uit de
boedel. Door hem meer ruimte te
geven om in die gevallen actie te
ondernemen, kan de aanpak van faillissementsfraude effectiever worden.
Daartoe dient de curator wel de nodige informatie te krijgen van de failliete boedel. De huidige informatie- en
medewerkingsverplichtingen worden
dan ook aangescherpt en verduidelijkt. Zo moet de curator bijvoorbeeld
worden ingelicht over eventuele buitenlandse vermogensbestanddelen,
zoals banktegoeden en onroerend
goed, en moet hem medewerking worden verleend om daarover de beschikking te krijgen.
Het voorstel vloeit voort uit het wetgevingsprogramma herijking van het
faillissementsrecht, waarvan verbetering van de bestrijding van faillissementsfraude een van de pijlers is.
Het wetsvoorstel is voor advies aan de
Raad van State gezonden. De tekst van
het wetsvoorstel en van het advies van
de Raad van State worden openbaar
bij indiening bij de Tweede Kamer.
www.rijksoverheid.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
795
Nieuws
631
Hof van de EU in beroep bij EU-Hof
Het EU-Hof moet binnenkort oordelen over een hoger beroep dat is
ingesteld door het Hof van de EU
tegen een uitspraak van het EUGerecht. Dat komt omdat het EUGerecht in een schadevergoedingsprocedure tegen het Hof als
EU-instelling een verkeerde beslissing zou hebben genomen.
H
et gaat om de zaak C-71/15,
Hof van de EU tegen Kendrion NV. Het EU-Hof en het
EU-Gerecht zijn allebei organen van
de EU-instelling ‘Hof van Justitie van
de Europese Unie’ (Hof van de EU).
Het hoger beroep is ingesteld tegen
een beschikking van 6 januari 2015
van het EU-Gerecht in de zaak
T-479/14, Kendrion/Hof van de EU.
In die zaak vorderde Kendrion schadevergoeding van het Hof van de EU
wegens de onredelijk lange procesduur van een eerdere procedure
voor het EU-Gerecht tegen de Commissie ( zaak T-54/06, Kendrion/
Commissie).
Op zijn beurt verzocht het Hof van
de EU om niet-ontvankelijkverklaring
van het aan hem als verweerder betekende beroep van Kendrion NV.
Subsidiair heeft het Hof van de EU
het EU-Gerecht verzocht om vervanging van het Hof van de EU als procespartij door de Europese Commissie. Het Hof van de EU heeft in dat
kader aangevoerd dat Kendrion haar
beroep had moeten instellen tegen
de Europese Unie. En de EU wordt
niet vertegenwoordigd door het Hof
van de EU maar door de Commissie.
Het EU-Gerecht heeft het verzoek
echter afgewezen.
Daarom verzoekt het Hof van de EU
nu in hoger beroep het EU-Hof om
vernietiging van de beschikking van
het EU-Gerecht. Ter ondersteuning
van dit hoger beroep voert het Hof
van de EU aan dat het EU-Gerecht de
regels inzake de vertegenwoordiging
van de EU voor haar rechterlijke
instanties niet in acht heeft genomen en zijn motiveringsplicht niet is
nagekomen.
Expertisecentrum Europees recht:
www.minbuza.nl/ecer/nieuws
632
Commissie presenteert pakket fiscale
transparantiemaatregelen
De Europese Commissie heeft op 18
maart 2015 een pakket fiscale transparantiemaatregelen gepresenteerd
om belastingontwijking door bedrijven en schadelijke belastingconcurrentie in de EU aan te pakken. Een
belangrijk onderdeel van dit pakket
is een voorstel dat de lidstaten verplicht automatisch inlichtingen uit
te wisselen over hun fiscale rulings.
B
edrijven maken gebruik van
de complexiteit van de belastingregels en het gebrek aan
samenwerking tussen de lidstaten
om met winsten te schuiven en hun
belastingen zo laag mogelijk te houden. Het stimuleren van transparantie en samenwerking is daarom van
vitaal belang in de strijd tegen agressieve fiscale planning en fiscale mis-
796
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
bruikpraktijken. Het pakket fiscale
transparantiemaatregelen moet
ervoor zorgen dat de lidstaten over
de inlichtingen kunnen beschikken
die zij nodig hebben om hun belastinggrondslag te beschermen en
doelgericht op te treden tegen bedrijven die proberen hun bijdrage aan
de belastingen te ontlopen.
Transparantie fiscale rulings
De pijler van dit transparantiepakket
is een wetgevingsvoorstel om de
samenwerking tussen de lidstaten te
verbeteren op het vlak van hun
grensoverschrijdende fiscale rulings.
Momenteel mogen lidstaten zelf
beoordelen of een fiscale ruling van
belang kan zijn voor een ander EUland. Dit gebrek aan transparantie
wordt door sommige bedrijven mis-
bruikt om kunstmatig hun bijdrage
aan de belastingen te verlagen. Om
deze situatie recht te zetten, stelt de
Commissie voor om deze beoordelings- en interpretatiemarge weg te
nemen. De lidstaten zullen verplicht
worden om automatisch inlichtingen
uit te wisselen over hun fiscale
rulings. Om de drie maanden zullen
de nationale belastingautoriteiten
alle andere lidstaten een kort verslag
moeten toezenden over alle grensoverschrijdende fiscale rulings die zij
hebben afgegeven. Andere lidstaten
kunnen dan om nadere inlichtingen
over specifieke rulings verzoeken.
Persbericht Europese Commissie,
http://europa.eu/rapid/press-release_
IP-15-4610_nl.htm
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
De Staat achter de dijken
Op 20 maart jl. hield prof. mr. R. (Remco) Nehmelman zijn oratie met als
titel ‘de Staat achter de dijken’. Daarmee aanvaardde hij zijn ambt als
hoogleraar Publiek organisatierecht,
in het bijzonder op het terrein van
het waterbeheer aan de Universiteit
Utrecht. Nehmelman is van oordeel
dat na de recente decentralisatie van
bestuurstaken een omvangrijke
gemeentelijke herindeling moet worden gerealiseerd. Hij ziet dat veel
gemeenten worstelen met de toevloed
aan nieuwe taken op het gebied van
werk, inkomen en zorg. Een groot aantal gemeenten is niet toegerust voor
deze taken en als reactie daarop bouwen ze samenwerkingsmodellen met
buurgemeenten, waar dan vooral wethouders aan de touwtjes trekken.
Bovendien betreft het complexe taken
waarvoor veel raadsleden te weinig
tijd hebben of onvoldoende kennis.
De controle van de gemeenteraad is
hierdoor sterk uitgehold. Als oplossing stelt hij voor het aantal gemeenten drastisch te verlagen waardoor de
gemeenteraad zijn taak weer ten volle
kan uitoefenen; te weten de democratische controle op het college van burgemeester en wethouders.
Naast de opschaling van gemeenten
moeten gemeenten meer autonomie
krijgen. De wetgever moet bovendien
gemeenten meer mogelijkheden
geven voor een sterker eigen belastinggebied. De raadsleden moeten
professioneler kunnen opereren en
dus in ieder geval meer tijd krijgen
voor controle op de gemeentelijke
taken. Tevens zou een meervoudig
districtenstelsel moeten worden
ingevoerd om zo de band tussen kiezer en gekozene te versterken. Daarbij hoort tevens de mogelijkheid van
tussentijdse gemeentelijke verkiezingen. Verder moeten decentrale overheden volgens Nehmelman meer
invloed krijgen op de centrale
besluitvorming en hebben zij daartoe wettelijke invloed nodig. Dat laatste kan worden gerealiseerd wanneer
de Eerste Kamer wordt omgevormd
tot een orgaan dat zich alleen bezighoudt met ‘decentrale’ onderwerpen
en waarin alleen vertegenwoordigers
zitten van gemeenten, provincies en
waterschappen. Indien de wetgever
geen decentraal onderwerp behandelt, dan is enkel de regering en de
Tweede Kamer bevoegd tot het
maken van wetgeving.
Nehmelman beperkt zijn staatsrechtelijke blauwdruk niet tot gemeenten.
Ook provincies zouden groter mogen
worden, en minder in aantal; zeven is
wellicht voldoende. Die zouden toezicht moeten houden op de ruimtelijke ordening, milieu, infrastructuur en
het openbaar vervoer. En de helft van
Rijkswaterstaat (de zogeheten ‘natte
waterstaat’) zou best met de waterschappen kunnen worden samengevoegd. Tevens stelt hij voor om de
waterschappen meer doorzettingsmacht, voor wat betreft de waterveiligheidstaak, te geven ten opzichte
van de gemeenten en provincies.
Voorts stelt hij voor om de volksvertegenwoordigers van de waterschappen
niet meer te laten kiezen door het
grote publiek, maar alleen door raadsleden en leden van provinciale staten.
Aan het slot van zijn oratie pleit hij
voor de instelling van een ‘Assemblée
van Thorbecke’ waarin vertegenwoordigers van het Rijk en de decentrale
overheden tezamen met een gelote
representatieve groep burgers op korte termijn de nieuwe bestuurlijk
inrichting van Nederland bespreken
en een advies aan de wetgever presenteren om zodoende een voorlopig
einde te maken aan het ‘eindeloze’
blauwdrukdenken.
Magna Carta van historici
Prof. dr. A.H.M. (Antoon) De Baets,
hoogleraar Geschiedenis, ethiek en
mensenrechten aan de Rijksuniversiteit Groningen, hield op 24 maart
2015 zijn oratie, getiteld: ‘De Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens en de historicus’. In zijn
oratie vraagt De Baets zich af of de
Universele Verklaring van de rechten van de mens een visie op de
geschiedenis bevat. Daarna
bespreekt hij de gevolgen die zij
heeft voor de ethiek van de historici
en legt hij uit hoe zij aankijkt tegen
de door hen bestudeerde personen.
De Baets toont aan dat de Universele
Verklaring de directe bron is voor vijf
belangrijke rechten van historici: het
recht op vrije meningsuiting en
informatie, het recht te vergaderen
en verenigingen op te richten, het
auteursrecht, het recht op academische vrijheid en het recht op stilzwijgen. Zij is ook een indirecte bron
voor drie plichten: de plichten om
wetenschappelijke kennis over het
verleden te leveren, die te verspreiden en erover te onderwijzen.
De Universele Verklaring heeft daarnaast een visie op de door historici
bestudeerde personen. Zij is namelijk
van toepassing op de levenden maar
niet op de doden en vooral geschikt
als kompas om recent historisch
onrecht te bestuderen en niet het
historisch onrecht van lang geleden.
Als de Universele Verklaring een
‘Magna Carta van alle mensen overal
is’, dan zeker van alle historici.
Promoties
Ruimtelijke ordening door
instructieregels
Dit promotieonderzoek
van Daan Korsse richt
zich op de bevoegdheid
van het Rijk en de provincies om algemene
eisen te stellen aan de
inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen in zogenoemde instructieregels.
In een dichtbevolkt land als Nederland is een goede ruimtelijke ordening van groot belang. Discussies over
intensieve veehouderijen met
megastallen, over ontpoldering ten
behoeve van natuurontwikkeling en
waterberging en over de leegstand en
verpaupering van bedrijventerreinen
laten dat goed zien. Dergelijke discussies worden voornamelijk gevoerd op
gemeentelijk niveau. In Nederland is
de ruimtelijke ordening namelijk primair een taak van de gemeente. Door
bestemmingsplannen vast te stellen
bepaalt de gemeenteraad welke vormen van ruimtegebruik (denk aan
‘wonen’, ‘natuur’ en ‘agrarisch’) waar
plaats mogen vinden. Uit de genoemde discussies over intensieve veehouderijen, ontpoldering en bedrijventerreinen blijkt echter dat het Rijk en de
provincies op dit gebied ook een ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
797
633
Universitair Nieuws
antwoordelijkheid hebben. Sommige
vormen van ruimtegebruik kunnen
door de gemeente nu eenmaal niet
goed worden overzien. Als dergelijke
vormen van ruimtegebruik aan de
orde zijn, dan moet het Rijk of de provincie de inhoud van een bestemmingsplan kunnen beïnvloeden. Maar
om welke vormen van ruimtegebruik
gaat het precies en hoe ver mogen
het Rijk en de provincies gaan bij het
sturen van de gemeentelijke ruimtelijke ordening? Met deze vraag in het
achterhoofd worden de mogelijkheden en beperkingen van de bevoegdheid om instructieregels vast te stellen in het proefschrift verkend.
Uit het onderzoek komt naar voren
dat instructieregels een kaderstellende functie hebben die is gericht op
beleidsdoorwerking. De regels begrenzen de bevoegdheid van lagere
bestuursorganen om een planolgisch
besluit te nemen. Deze bestuursorganen hebben nog steeds beslissingsvrijheid bij die besluitvorming,
maar uitsluitend binnen de kaders
die in de regels zijn neergelegd. Op
die manier waarborgen de instructieregels dat de planologische besluiten
die op de lagere overheidsniveaus
genomen worden in overeenstemming zijn met het belei d dat door de
hogere overheid wordt gevoerd.
Om de kaderstellende functie te kunnen vervullen, roepen instructieregels
twee rechtsgevolgen in het leven. In
de eerste plaats moeten de regels in
acht worden genomen door een lager
bestuursorgaan dat een planologisch
besluit wil nemen. In de tweede
plaats is de gemeenteraad in beginsel
verplicht om het geldende planologisch regime binnen een gestelde termijn met de geldende instructieregels
in overeenstemming te brengen. De
hogere overheden beschikken over
een specifiek instrument om de naleving van instructieregels te waarborgen. Dat is de zogenaamde reactieve
aanwijzingsbevoegdheid. Daarmee
kan worden voorkomen dat onderdelen van een planologisch besluit in
werking treden als die onderdelen in
strijd zijn met een instructieregel. De
bestuursrechter kan een planologisch
besluit vernietigen als dat besluit niet
met een instructieregel in overeenstemming is. Het besluit is in dat
geval immers in strijd met een hogere regeling en dus gebrekkig.
Hieruit blijkt dat instructieregels een
798
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
belangrijke beperking vormen van de
keuzevrijheid van lagere bestuursorganen bij het nemen van planologische besluiten. Desalniettemin zijn
aan het gebruik van de instructieregelbevoegdheid slechts vage voorwaarden verbonden, die veel ruimte
laten voor een politiek-bestuurlijke
beoordeling. Zeker met het oog op het
wetsvoorstel voor een Omgevingswet
is het belangrijk om te bezien of deze
voorwaarden kunnen worden aangescherpt. De instructieregelbevoegdheid is namelijk overgenomen in dat
wetsvoorstel en krijgt daarin bovendien een bredere reikwijdte.
Korsse promoveerde op 9 januari
2015 aan de Universiteit Utrecht. Zijn
promotors waren prof. mr. P.J.J. van
Buuren en prof.mr. B.J. Schueler.
mr. drs. D. Korsse
Ruimtelijke ordening op niveau
Een juridisch onderzoek naar provinciale en nationale instructieregels op
grond van hoofdstuk 4 van de Wro
Bouwrecht Monografieën, nr. 37
Stichting Instituut voor Bouwrecht 2015, 300 p., € 65
ISBN 978 90 7806 695 8
Disclosure of information in
criminal procedures
The subject of this
research by Matteo
Fiori is the disclosure of
information in national
and international criminal proceedings. Disclosure and the procedure regulating its
functioning represent a subject matter in which crime control and
human rights find their synthesis.
Disclosure is a complex subject that
covers different brunches of law as it
involves aspects of procedural nature
as well as considerations that belong
to the realm of human rights law.
Disclosure is a complicated topic also
because of its intrinsic imperfection
caused by the fact that the system
entrusts a party to a trial with the
discretion to decide on what to disclose to the other side. The scope of
the study is to scrutinize and evaluate
the regulation of disclosure in national and international procedural systems in order to gain knowledge of
the different ways in which the disclosure of information can be achieved.
The research project investigates, on
a comparative basis, the rules of pro-
cedure and evidence regulating disclosure in five criminal procedural
systems. Three of these systems are
national (England, Italy and France)
and two international (ICTY and ICC).
The jurisprudence of the European
Court of Human Rights (ECtHR) on
the right to a fair trial and, more specifically, on the disclosure of information provides the background against
which these systems and their disclosure processes can be assessed.
The comparative analysis single out
and addresses the main critical
aspects of the disclosure of information in each procedural framework.
This analysis gives account of the
different characteristics that the
prosecutor, the defence and the judges present in the system scrutinized as well as of the ramifications
that these differences bear in relation to the disclosure process. Several
questions arise such as: What is the
influence that different legal traditions such as common law and civil
law exercise on disclosure? What
role the defence, the prosecutor and
the judges in the disclosure process
should play? What judicial supervision, if any, should be envisaged in
the disclosure process and at what
stage? How can disclosure be accommodated with competing interests?
What should be the consequences of
disclosure violations?
The pattern followed and the order
chosen in the redaction of the chapters present the characteristics of a
pyramidal structure where the analysis of the three domestic legal systems, through the filter of the jurisprudence of the European Court of
Human Rights, guides us to the
International plane. Finally, this
work attempts to suggest possible
improvements of the current regulation of disclosure.
Fiori defended his thesis on 26 March
2015 at University of Groningen. He
was supervised by prof. B.F. Keulen.
B.M. Fiori
Disclosure of information in
criminal proceedings
A comparative analysis of national
and international criminal
procedural systems and human
rights law
De dissertatie is gepubliceerd op: http://irs.ub.rug.nl/
ppn/391247093
Personalia
Hoogleraar
Mw. dr. mr. Janne
Nijman is per 1
januari 2015
benoemd tot hoogleraar History and
Theory of International Law aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van
Amsterdam (UvA). Zij is wetenschappelijk directeur van het T.M.C. Asser
Instituut in Den Haag. Nijman doet
onderzoek naar het ontstaan en de
ontwikkeling van internationaalrechtelijke ideeën in hun sociale, politieke en filosofische context. Vanuit die
invalshoek beoogt Nijman haar
onderzoek ook te verbinden met
hedendaagse internationaalrechtelijke theorievorming en rechtsontwikkeling. Nijman publiceerde reeds
veelvuldig op het gebied van het
internationaal publiekrecht, en
schreef onder andere een monografie
over internationale rechtspersoonlijkheid. Op dit moment leidt zij
samen met prof. Anthony Carty
(Hong Kong University) een onder-
zoeksproject naar de morele en juridische grondslagen van wereldorde
in historisch perspectief: ‘Morality
and Responsibility of Rulers: Chinese
and European Early Modern Origins
of a Rule of Law for World Order’.
Sinds 2004 is Nijman verbonden aan
de afdeling internationaal recht van
de UvA en als onderzoeker aan het
Amsterdam Center for International
Law (ACIL).
Stichting Jo Maes / Capra
Prijs 2014
Op 11 maart 2015 is
de Jo Maes / Capra
scriptieprijs 2014,
waaraan een bedrag
van € 1.000 is verbonden, uitgereikt
aan aan mevrouw mr. S.L.I. van Eijs.
De scriptie is getiteld ‘De bestuurlijke lus’. De prijs is uitgereikt door de
jury, bestaande uit de heer mr.
J.M.M.B. Maes, de heer prof. mr.
F.A.M. Stroink en de heer mr. C.P.J.
Goorden. Ter bevordering van het
enthousiasme en de belangstelling
634
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
voor het ambtenarenrecht, arbeidsrecht en algemeen bestuursrecht
heeft Capra Advocaten, gevestigd te
‘s-Gravenhage, ’s-Hertogenbosch,
Zwolle en Maastricht, ter gelegenheid van het afscheid van zijn voormalige partner, de heer mr. J.M.M.B.
Maes, een stichting in het leven
geroepen, genaamd Stichting Jo
Maes / Capra Prijs. Deze Stichting
stelt jaarlijks een scriptieprijs ter
beschikking voor studenten aan een
Nederlandse Universiteit, die een
scriptie hebben geschreven over een
onderwerp op het gebied van het
ambtenarenrecht, het arbeidsrecht
dan wel het algemeen bestuursrecht, die gewaardeerd is met het cijfer 8 of hoger. Het juryrapport is te
vinden op de website van Capra
Advocaten: www.capra.nl.
Agenda000
28 03 2015
Grondwetdag
Op zaterdag 28 maart is het Grondwetdag. Tijdens deze dag staat de
Grondwet centraal. Met allerlei activiteiten kunnen bezoekers de
Grondwet beter leren kennen. Er zijn
diverse activiteiten. Zo kun je om
11.00, 12.00, 13.00 en 15.00 uur mee
op een gratis Grondwetwandeling
langs plekken die te maken hebben
met onze Grondwet. Bijzonder is dat
Ronald Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gids is op de grondwetwandeling van 14.00 uur. Tegen betaling
kun je een rondleiding doen over
het Binnenhof en breng je een
bezoek aan de Ridderzaal of de
Tweede Kamer.
Verder kan je testen welke Grondwet
het beste bij je past met de Grond-
wetWijzer. Ben je voor een president,
een koninkrijk of past een dictatuur
wel bij jou?
Rondom de Grondwetdag organiseert
ProDemos twee gratis toegankelijke
bijeenkomsten die te maken hebben
met de Grondwet en de rechtsstaat:
een debat over bescherming van
grondrechten vond reeds plaats op
24 maart; een debat over de rechtsstaat zal op 1 april plaatsvinden.
Tijd: zaterdag 28 maart van 10.00 tot 18.00 uur
Plaats: Den Haag
Aanmelding: aanmelden via www.grondwetdag.nl. Geef
hierbij aan welk tijdstip je voorkeur heeft. Hierbij geldt:
wie het eerst komt, het eerst maalt, en vol = vol.
Inlichtingen: via: www.grondwetdag.nl
31 03 2015
Palestine, the International
Criminal Court and the
General Election in Israel:
Prospects for a Just Peace
On 2 January 2015, Palestine formally submitted its credentials to the
International Criminal Court (ICC),
which were promptly accepted. This
followed a declaration by the Palestinian Authority in accordance with
article 12, paragraph 3 of the Rome
Statute. On 1 April 2015, the ICC will
hold a ceremony to formally recognize Palestine’s membership. Meanwhile, general elections took place in
Israel on 15 March 2015. Foreign
Minister of the Palestinian Authority,
Dr. Riad Malki will discuss the implications of both for the Palestinians.
Tijd: dinsdag 31 maart van 16.00 tot 17.30 uur
Plaats: ISS (Aula B), Kortenaerkade 12 te Den Haag
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
799
635
Agenda
Aanmelding: via: http://www.iss.nl/malki
Inlichtingen: pre-registration is compulsory. Please bring
a picture ID to the event. Otherwise you will not be
admitted to the venue.
15 04 2015
Het Nieuwe Privacyrecht
2015
De nieuwe privacyverordening is op
komst, de eerste uitspraken waarin
het ‘recht om vergeten te worden’
wordt toegepast, zijn gewezen en de
cookiewetgeving is gewijzigd. Tijd
voor een actualiteiteitenbijeenkomst en toekomstvisie: ‘Het Nieuwe Privacyrecht’. Hoeveel strenger is
de nieuwe privacyverordening dan
de huidige wetgeving? Bestaat het
recht om vergeten te worden na het
Google-arrest van het Hof van Justitie nu echt? Wat staat er in de toezichtsagenda CBP 2015 over Profiling en Cookies? Wat kunnen
juristen leren van privacy-by-design,
waarbij gedurende het gehele engineering proces rekening wordt
gehouden met privacy? Deze vragen
worden beantwoord door vijf specialisten op dit gebied: Nils Winthagen
(Van Kaam) bespreekt de mediarechtelijke kant van de Google-uitspaak
en het recht om vergeten te worden.
Wouter Seinen en Sylvia van Schaik
(Baker & McKenzie) geven een duopresentatie over Profiling en Cookies. Nicole Wolters Ruckert (Kennedy Van der Laan) spreekt over
diverse actualiteiten waaronder de
Europese Verordening, Meldplicht
datalekken en de uitbreiding boetebevoegdheid Cbp.
John Borking geeft een presentatie
over ‘privacy-by-design’, voor het
embedden van privacybeginselen in
de broncode.
voor sponsortarief) betalen € 450, rechterlijke macht/
wetenschappelijk personeel (full time) betaalt
€ 195. Er zijn 4 PO-punten toegekend door de Orde van
Advocaten.
29 t/m 30 06 2015
Law in Context ‘Early Career’
Tijd: woensdag 15 april van 13.00 tot 17.30 uur
Het ‘International Journal of Law in
Context’ organiseert een workshop in
Oxford. Deze workshop is speciaal
bedoeld voor ‘early career scholars’ op
het interdisciplinaire vakgebied van
‘law in context’. Iedereen die recent
gepromoveerd is (of die binnenkort
promoveert) kan zich hiervoor aanmelden. De tien beste aanmeldingen
worden geselecteerd om in Oxford
een presentatie te houden (hun paper
maakt ook kans om gepubliceerd te
worden in het Journal).
Plaats: De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te
Tijd: maandag 29 en dinsdag 30 juni
Amsterdam
Plaats: Centre for Socio-Legal Studies, Oxford (Verenigd
Aanmelding: via: http://delex.nl/het-nieuwe-privacy-
Koninkrijk)
recht.html
Aanmelding: via: [email protected]
Inlichtingen: via tel: 020-345 22 12 of e-mail: service@
Inlichtingen: via: [email protected] en http://www.
delex.nl. Deelname kost € 495, sponsoren ITenRecht (kies
csls.ox.ac.uk/documents/Flyer.pdf. Deadline is 17 april.
27 03 2015
Gelijkheid in het EU-recht
10 04 2015
Symposium afscheid van de
bezwarencommissie van de
gemeente Leiden
Agenda kort
12 01 en 27 04 2015
Studiemiddagen Europees burgerlijk
procesrecht
NJB 2015/496, afl. 9, p. 609
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
16 01 t/m 19 06 2015
Fraude, Compliance &
Onderneming bijeenkomsten
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
02 02 t/m 18 06 2015
Duurzaamheidsdenken in het Recht
28 03 2015
Grondwetdag
NJB 2015/590, afl. 11, p. 735
NJB 2015/635, afl. 12, p. .799
10 04 2015
Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht
30 03 2015
Staatsrechtkring - Toekomst van de
Eerste Kamer
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
NJB 2015/590, afl. 11, p. 735
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
26 t/m 29 03 2015
EYBA Spring Conference
31 03 2015
Corporate mediation and the new
ICC Mediation Rules
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
27 03 2015
Arbeidsmigranten uitgebuit
31 03 2015
Palestine, the International Criminal
Court and the General Election in
Israel: Prospects for a Just Peace
14 04 2015
Alternatieve geschillen-beslechting
(mediation)
NJB 2015/590, afl. 11, p. 735
15 04 2015
Het Nieuwe Privacyrecht 2015
NJB 2015/635, afl. 12, p. 800
NJB 2015/402, afl. 7, p. 485
27 03 2015
Zijn er meerdere wegen naar Rome?
16 04 2015
Zakelijke mediation
NJB 2015/590, afl. 11, p. 736
NJB 2015/635, afl. 12, p. 799
NJB 2015/294, afl. 5, p. 352
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
800
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12
Voor elke advocaat
een eigen Collectie
De volgende Collecties zijn beschikbaar:
„Aansprakelijkheid, Verzekering
Collecties Advocatuur
& Schade
„Arbeidsrecht
„Banking
& Finance
procesrecht
„Contractenrecht
„IE- en ICT-recht
„Insolventierecht
„Omgevingsrecht
„Ondernemingsrecht
„Personen-, familie- en erfrecht
„Sociale zekerheidsrecht
„Staats- en bestuursrecht
„Strafrecht
„Vastgoedrecht
„Burgerlijk
Elke Collectie bevat complete need-to-know informatie,
gebundeld per rechtsgebied. Met Navigator krijgt u snel
en gemakkelijk online toegang tot de informatie die u voor
uw werk nodig heeft.
De inhoud is actueel en van de hoogste kwaliteit, daar
staan onze topauteurs garant voor. Voor de advocatuur
hebben wij ook Expert Collecties beschikbaar. Deze bieden
verdieping op onderwerpsniveau.
Meer informatie
of direct een
proefabonnement
afsluiten?
wolterskluwer.nl/navigator
Navigator. Sneller tot essentie.
Navigator is de online content portal (zoekmachine) die u toegang geeft tot een
omvangrijke database met vakinformatie. Eenvoudig en gericht zoeken met Navigator zorgt
ervoor dat u alle relevante en praktische informatie direct beschikbaar krijgt.
Sneller tot essentie.
€ 50,korting
DONDERDAG 30 APRIL 2015
THEMA VERSNELDE AFDOENING
IN HET STRAFRECHT
De redactie van Delikt en Delinkwent organiseert met Kluwer
Opleidingen voor u op 30 april 2015 voor de tweede keer hét
evenement voor de strafrechtjurist.
Ga voor meer informatie of inschrijven
naar www.kluwer.nl/strafrechtdiner
3
2015
abonnees Delikt
en Delinkwent
Op onderstaande vragen krijgt u o.a. antwoord:
Ǧ Wordt er niet te veel en te gemakkelijk buiten de
strafrechter om afgedaan?
Ǧ Hoe zit het met de straftoemeting en met de
rechtsbijstand?
Ǧ Handhaaft het OM bij de afdoening van strafzaken steeds
de wettelijke voorschriften ‘naar behoren’?
Georganiseerd door
tijdschrift Delikt en Delinkwent