NEDERLANDS JURISTENBLAD DATARETENTIE ALLES OF NIETS? • Het schooladvies: bindend of niet? • Toezicht op vrijheidsbeneming • Het CBb en de digitale taxioorlog • Meer over uitingsvrijheid en religiekritiek P. 737-800 JAARGANG 90 27 MAART 2015 10311895 12 Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht: de 2015/2016 editie is nu verkrijgbaar! Het zakboek is geschreven voor hulpOvJ’s en andere opsporingsambtenaren tot wiens takenpakket het maken en/of corrigeren van pv’s behoort en bevat een praktijkgerichte bespreking van o.m.: toezicht en opsporing eisen aan het pv (waaronder bijzondere pv’s zoals aanvraag-pv’s en voorgeleidings-pv’s) dagvaarding, bestanddelen aangifte / klacht / slachtoffer / benadeelde verhoor verdachte / getuige / deskundige bewijsrecht en positie pv binnen bewijsrecht slachtoffer / benadeelde beslag processtukken checklisten verbetertips Nieuwe onderwerpen: Alternatieve scenario’s van de verdediging, aanvragen bijzondere opsporingsbevoegdheden, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, enz. Verwerkt is de omvangrijke gewijzigde regelgeving en jurisprudentie van de laatste jaren. Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht is onderdeel van de serie ‘Zakboeken Politie’ en ook verkrijgbaar als e-book. Bestellen? Ga naar kluwer.nl/politie Auteurs: mr. R.T.J. van Da rtel en mr. M.G.M. Hoek endijk Inhoud Mr. Y. Buruma Heimelijke sympathie voor de jihad Wetenschap 592 Mr. A.C. Diesfeldt Mr. F.C.W. de Graaf Dataretentie Een kwestie van alles of niets? Focus 593 Mr. R.Th.J. van ’t Zelfde Het schooladvies Wel of niet bindend voor de middelbare school? Wetenschap 594 739 aanslagen die in Europa 740 Prof. dr. M. Westerveld Het CBb en ‘Der digitale Taxi-Krieg’ Reacties 596-598 Prof. dr. M.L.L.V. Storme Reactie op het essay van Paul Cliteur 748 752 758 761 763 Prof. dr. P.B. Cliteur Een naschrift op Storme en Kaptein over Charlie Hebdo 599-612 Rechtspraak 613 Boeken 614-622 Tijdschriften 623-627 Wetgeving 628-632 Nieuws 633 Universitair nieuws 634 Personalia 635 Agenda plaatsvonden heeft dat • Het schooladvies: bindend of niet? • Toezicht op vrijheidsbeneming • Het CBb en de digitale taxioorlog • Meer over uitingsvrijheid en MINDER te maken met religiekritiek P. 737-800 JAARGANG 90 27 MAART 2015 12 IS dan met het vermogen van ONZE westerse wereld om NIEUWE inwoners van 761 Dr. H.J.R. Kaptein Reactie op Paul Cliteur, ‘Vrijheid van expressie na Charlie’ Rubrieken NEDERLANDS JURISTENBLAD DATARETENTIE ALLES OF NIETS? de aantrekkingskracht van Mr. dr. P. Jacobs Prof. dr. A.M. van Kalmthout Toezicht op vrijheidsbeneming in Nederland CAT in de zak?! Opinie 595 Als er BEGRIP is voor de 764 777 778 789 794 797 799 799 10311895 Vooraf 591 zich te VERVREEMDEN Pagina 739 Dataretentie is een kwestie van ALLES OF NIETS: ofwel alle gegevens worden opgeslagen maar de TOEGANG ertoe wordt beperkt en gecontroleerd, of er worden GEEN gegevens Pagina 747 opgeslagen Volgt uit die toelichting juist niet dat middelbare SCHOLEN leerlingen NIET meer mogen WEIGEREN indien een dergelijke weigering louter is gebaseerd op de EINDTOETS Pagina 750 c.q. cito-score? Het preventieve TOEZICHTMECHANISME op nationaal niveau is daarmee gereduceerd tot een VRIJBLIJVEND overlegorgaan van instanties die op enigerlei wijze betrokken zijn bij het toezicht op plaatsen waar mensen hun VRIJHEID is Pagina 755 ONTNOMEN Een fraaie illustratie van het feit dat het ARBEIDSRECHT de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt maar ternauwernood kan BIJHOUDEN en steeds minder in staat lijkt een passend antwoord te formuleren op de arbeidsrechtelijke ISSUES van Pagina 758 DEZE TIJD Voor mij is Charlie Hebdo helemaal GEEN ICOON van Pagina 761 de persvrijheid Het is het inzicht dat gebruik van UITINGSVRIJHEID ook weer niet boven alles gaat, in een wereld waarin leven en DOOD op het spel kunnen staan door toedoen van TERRORISTEN Pagina 762 De BELASTINGRECHTER is niet gebonden aan een oordeel van de STRAFRECHTER over de bruikbaarheid van BEWIJSMATERIAAL Pagina 795 Omslag: © YAY Media AS / Alamy NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege- (vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Peter J. Wattel tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale- Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman om u te informeren over relevante producten en diensten. Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- Adjunct-secretaris Berber Goris Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl. opnemen. rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Uitgever Simon van der Linde Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Capital Media Services bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu- Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, wer.nl. ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/ deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, klantenservice, tel. (0570) 673 555. auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der (excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina- uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002, Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, (excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw). Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht € 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het memo 2 015 015 NU INCLUSIEF HANDIGE APP! Het Advocatenmemo 2015 Alle essentiële feiten en cijfers handzaam bij elkaar Nu inclusief ADVapp: dé app voor advocaten Bij aanschaf van het Advocatenmemo 2015 ontvangt u een toegangscode voor ADVapp: een handige app voor smartphone of tablet. Adres- en telefoongegevens van alle advocaten en gerechtsdeurwaarders in Nederland Alle info uit het Advocatenmemo (o.a. indexeringscijfers, vrijstellingsdrempels, alimentatienormen) Automatische updates Bel en mail uw collega’s direct vanuit de app Raadpleeg ‘m zonder internetverbinding Ga voor meer informatie naar www.wolterskluwer.nl/advocatenmemo ADVapp is beschikbaar in de App Store (Apple) en in Google Play (Android). Vooraf 591 Heimelijke sympathie voor de jihad 12 Het druilde een beetje toen mijn vriendin het trapje van haar Amsterdamse portiekwoning wilde beklimmen. In de beschutting zaten twee Marokkaantjes giechelend een wietje te rollen. Ze waren misschien 13, 14 jaar. Mijn vriendin vroeg of ze niet naar school moesten en of hun ouders wel wisten wat ze zaten te doen. De jongens keken haar met ongelovige ogen aan: ‘Bent u niet bang voor ons?’ Toen ze in de lach schoot en vroeg of zij niet bang waren voor een grote blonde vrouw, raakten ze aan de praat. Wat ze wilden worden? Daar hadden ze nooit over nagedacht, maar dat hoefde ook niet want ze zouden toch geen werk krijgen. Ik moest aan die jongetjes denken toen ik afgelopen week hoorde van de antiradicaliseringsprogramma’s van minister Bussemaker (onderwijs). Ik moest ook aan Achraf denken die op zijn zeventiende omkwam in Raqqa, het centrum van het zelfverklaarde kalifaat. Wat bezielt zo’n jongen? Er zijn inmiddels circa 20.000 foreign fighters uit ten minste 90 landen naar Syrië vertrokken, van wie zo’n 3400 Europeanen. Dat bleek bij een hearing in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van 16 maart jl. De Nederlandse AIVD vergelijkt het plotselinge karakter, de snelheid en de schaal van het verschijnsel met een zwerm: de horizontale beïnvloeding van vrienden en verwanten zowel online als offline brengen een gemeenschappelijke cohesie en richting teweeg zonder dat evidente leiders aanwijsbaar zijn. Het beeld van een zwerm spreeuwen die, zo weten vogelaars, individueel opvallend verschillend zijn, sluit aan bij de moeilijkheid om een helder profiel van een typische foreign fighter te schetsen. Sommigen zijn heel jong – er is al een 13-jarige Franse jongen gesignaleerd. Anderen zijn bekeerde criminelen. Maar het is een misverstand te denken dat het louter emotioneel labiele types zijn die als kanonnenvlees zijn geronseld. Er zitten goed opgeleide mensen tussen, die een bewuste keuze hebben gemaakt en deze vaardig kunnen uitleggen.1 Hoe zou het ook anders kunnen? Sommige mensen zijn bereid een in hun eigen ogen betekenisloos leven van gemak en veiligheid in te ruilen voor iets wat ertoe doet. In dat abstracte perspectief is er een verwantschap met het idealisme van de mensen die in de jaren 1930 naar de Spaanse burgeroorlog afreisden, of in 1946-47 naar Israël gingen. Het drama van de jonge Achraf wiens vader zich vergeefs heeft ingespannen om zijn zoon hier te houden of dat van de Tsjetsjeense moeder uit Maastricht die juist haar twee kinderen meenam, illustreren deze verschillen. Nu gaat het in Nederland nog niet om zo gek veel mensen: een recent hard cijfer heb ik niet kunnen vinden maar ik geloof niet dat het aantal van 200 is overschreden; van hen zijn er misschien 28 omgekomen. Het aantal van Achraf en de zijnen is minder belangwekkend dan de inspiratie die van hen uitgaat op jongens in de portieken van de stad. Sinds Lord Byron en Che Guevara hebben strijders voor de goede zaak bewondering afgedwongen. Ze vechten voor een samenleving waar ze echt in geloven. Zoiets moet ook gelden voor de jongens die naar de Islamitische Staat afreizen, al kost het moeite Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf dat te erkennen omdat die helden niet de onze zijn. Verder ondersteunen op het Internet circulerende beelden en rapportages over de slachtoffers van oorlogsgeweld de gedachte dat het om een rechtvaardige zaak gaat. En dan zijn er nog de kennelijk tot de verbeelding sprekende audioboodschappen van IS-leider Bagdadi en zijn zegsman Adnani die inmiddels verlangen dat ‘echte moslims’ een eed van trouw (bay’a) aan deze kalief afleggen.2 Misschien bezielt dit idealisme, dit rechtvaardigheidsgevoel en deze gezagsgetrouwheid de foreign fighters. Maar ik geloof niet dat diezelfde factoren kunnen verklaren dat hier te lande – als we de cijfermatig weinig betrouwbare, maar toch niet te negeren berichten mogen geloven – menig Turkse of Marokkaanse jongere begrip heeft voor de aanslagen die in Europa plaatsvonden. Die heimelijke sympathie heeft minder te maken met de aantrekkingskracht van IS dan met het vermogen van onze westerse wereld om nieuwe inwoners van zich te vervreemden. We zijn het rapport van het SCP uit 2014 al weer vergeten waaruit blijkt dat moslims en migranten in aanzienlijke mate negatieve bejegening in de openbare ruimte, het onderwijs en op de werkvloer ervaren en bovendien ongelijke behandeling door de politie. Recenter bleek dat 19,6% van onze Marokkanen werkloos is (tegen 5,7% van de autochtonen). Wie heeft uit het Armoedesignalement 2014 van het SCP/CBS opgepikt dat een derde (34%) van de kinderen in Nederland van Marokkaanse komaf in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens leeft? Volgens het Nationaal kompas volksgezondheid hebben allochtonen een minder goede gezondheid dan autochtonen en lijden Turken en Marokkanen meer aan depressies. Volgens de Veiligheidsmonitor voelt 31,8% van de niet-westerse allochtonen zich wel eens of vaak onveilig (18,1% van de autochtonen); en ze zijn ook vaker slachtoffer van vermogensmisdrijven. Hoe verleidelijk is het om rare gedachten te ontwikkelen over de zin van het leven, als je ondanks je opleiding geen baan krijgt, je in armoe leeft, ziet dat je vader in een depressie zit en je zus net is beroofd. Je zou dan, net als de jongens in dat portiek, haast vergeten dat je in dezelfde vredige gemeenschap woont als de blonde mevrouw. Terecht werd bij de hearing voor de Parlementaire Assemblee benadrukt dat bij de bestrijding van gewelddadig extremisme repressie alleen niet zal werken. Antiradicaliseringsprogramma’s strekken – om met militaire tactici te spreken – tot ‘winning the hearts and minds’ van voor extremisme ontvankelijke burgers. Maar inmiddels wordt beseft dat burgers die het slecht hebben, verhalen die ze niet vertrouwen, negeren. Pas als ze zien dat ze gelijkwaardig deel uitmaken van onze samenleving, zullen ze geloven wat die samenleving hun te zeggen heeft. Ybo Buruma 1. M. van San, De Nederlandse Syriëgangers; ‘Kanonnenvlees’ of ‘helden van de Lage Landen’? Forumverkenning maart 2014. 2. Cole Bunzel, From Paper State to Caliphate: The Ideology of the Islamic State, Brookings Institute, 2015. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 739 Wetenschap 592 Dataretentie Een kwestie van alles of niets? Annick Diesfeldt & Fanny de Graaf1 Op 11 maart 2015 stelde de kortgedingrechter in Den Haag de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking.2 Aanleiding hiervoor was de uitspraak van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken Digital Rights Ireland en Seitlinger,3 waarin de Dataretentierichtlijn – de richtlijn waarvan de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens de implementatie vormde – wegens strijd met artikel 7 en 8 van het Grondrechtenhandvest van de EU ongeldig werd verklaard. Eind 2014 is reeds een conceptwetsvoorstel opgesteld dat strekt tot partiële wijziging van de toepasselijke wettelijke bepalingen in de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering. In de tussentijd gold – tot nu – de oude wetgeving. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag in hoeverre het conceptwetsvoorstel tegemoetkomt aan de kritiek die het Hof van Justitie op de richtlijn uitte. Daarnaast is er aandacht voor de vraag wat de vernietiging van de richtlijn betekent voor de strafrechtspraktijk, zolang er nog geen nieuwe wetgeving met betrekking tot het bewaren van verkeersgegevens is. O nzes inziens is het goed mogelijk dat het conceptwetsvoorstel, dankzij de voorgestelde waarborgen met betrekking tot de toegang tot de gegevens, geen onevenredige inbreuk op het recht op privacy oplevert. De minister zal met de nieuwe wetgeving wel haast moeten maken. De mogelijkheid tot het vorderen van verkeersgegevens is niet buiten werking gesteld, en door de officier van justitie reeds gevorderde of nog te vorderen gegevens kunnen nog altijd voor het bewijs worden gebruikt. Voor het aannemen van een vormverzuim ex artikel 359a Sv dat moet leiden tot bewijsuitsluiting, is namelijk meer vereist dan een enkele inbreuk op de privacy die bestaat uit het vorderen en gebruiken van verkeersgegevens. Daarnaast bestaat er op dit moment geen plicht tot het bewaren van verkeersgegevens meer, terwijl deze gegevens volgens het Ministerie van Veiligheid en Justitie van groot belang kunnen zijn voor de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit.4 Ook om te voorkomen dat er lange tijd geen gegevens worden opgeslagen, is het dus zaak snel met nieuwe – privacy proof – wetgeving te komen. 1. Inleiding Op 8 april 2014 vernietigde het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken Digital Rights Ireland en Seitlinger de Richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken (hierna: Dataretentierichtlijn).5 740 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 De richtlijn werd ontwikkeld met het oog op de bevordering van de opsporing van ernstige misdrijven, waaronder terroristische aanslagen, en werd in Nederland met de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in de Telecommunicatiewet geïmplementeerd.6 De Uniewetgever creëerde met de richtlijn een verplichting voor telecommunicatieaanbieders om verkeersgegevens van al hun klanten binnen de Europese Unie gedurende een bepaalde tijd te bewaren, zodat deze konden worden gebruikt in de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten. Verkeersgegevens betreffen niet de inhoud van de conversatie, maar gegevens die naar aanleiding van de gevoerde conversaties bekend worden, zoals de duur van een gesprek, het telefoonnummer waar naartoe is gebeld, de locatie van het gesprek en de hoeveelheid gesprekken.7 Hoewel de inhoud van de gesprekken dus niet behoefde te worden vastgelegd, en de bewaring van verkeersgegevens op zich geschikt is voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel, oordeelde het Hof van Justitie dat de Uniewetgever met de vaststelling van de richtlijn de door het evenrev digheidsbeginsel gestelde grenzen had overschreden, die hij ingevolge artikel 7, 8 en 52 lid 1 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: HV) in acht had behoren te nemen. Met de richtlijn wordt namelijk een inbreuk gemaakt op de fundamentele rechten van alle Europese burgers die gebruik maken van elektronische communicatiemiddelen, zonder dat enig onderscheid wordt gemaakt, enige beperking wordt gesteld of enige uitzondering wordt gemaakt op basis van het doel: het bestrijden van zware Niet het EU-recht, maar het nationale recht bepaalt wat de consequenties zijn van de vernietiging van een richtlijn voor de implementatiewetgeving criminaliteit. Geen enkel verband is vereist tussen de bewaarde gegevens en de bedreiging die betreffende personen vormen voor de openbare veiligheid (punt 56-59 van de uitspraak). Daarnaast bevat de richtlijn geen objectieve criteria ter begrenzing van de toegang van de nationale autoriteiten tot de gegevens en het gebruik daarvan, noch is de toegang van de bevoegde autoriteiten onderworpen aan enige voorafgaande controle door een rechterlijke instantie (punt 60-62). Voorts dienen de gegevens ten minste zes maanden te worden bewaard, zonder dat enig onderscheid tussen de categorieën van gegevens wordt gemaakt en het nut van het bewaren ervan met het oog op het nagestreefde doel. Bovendien wordt de bewaringstermijn, die kan variëren van zes tot vierentwintig maanden, niet verbonden aan objectieve criteria die waarborgen dat deze wordt beperkt tot het strikt noodzakelijke (punt 64). Ten slotte zijn er geen regels met betrekking tot de manier waarop de gegevens moeten worden bewaard (punt 66) en beschermd (punt 67), noch wordt gewaarborgd dat een onafhankelijke autoriteit op het grondgebied van de Unie toezicht houdt op de vereisten van bescherming en beveiliging, zoals voorgeschreven door artikel 8 lid 3 HV. De dermate disproportionele inbreuk op het recht op privacy leidt ertoe, aldus het Hof, dat de richtlijn ongeldig is (punt 71). Zo’n ongeldigverklaring heeft volgens het Hof dezelfde rechtsgevolgen als een nietigverklaring (artikel 264 VWEU), zodat de richtlijn geacht moet worden nooit te hebben bestaan. De nationale implementatiewetgeving bestaat echter onafhankelijk van de richtlijn. Niet het EU-recht, maar het nationale recht bepaalt wat de consequenties zijn van de vernietiging van een richtlijn voor de implementatiewetgeving.8 Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie en op aanraden van de Raad van State heeft de Nederlandse regering besloten de nationale wetgeving die de implementatie van de richtlijn vormt, aan te passen. De implementatiewetgeving komt materieel namelijk sterk overeen met de Dataretentierichtlijn en zal dus eveneens in strijd zijn met het recht op privacy.9 Een conceptwetsvoorstel is geformuleerd waarmee wordt getracht de Nederlandse wetgeving in overeenstemming te brengen met het recht op privacy zoals neergelegd in het HV en het EVRM (de rechten zoals neergelegd in het Handvest worden geacht te corresponderen met de overeenkomstige rechten in het EVRM en artikel 7 HV correspondeert met artikel 8 EVRM).10, 11 Vanuit de praktijk werd kritiek geuit op het feit dat de oude wetgeving in de tussentijd van kracht bleef; in een kort geding tegen de Staat is gevorderd de implementatiewetgeving buiten werking te stellen. Tegelijkertijd is echter ook betoogd dat de bewaarplicht van verkeersgegevens van groot belang is met het oog op de opsporing van ernstige strafbare feiten. De verwikkelingen rondom de terroristische aanslagen op het tijdschrift Charlie Hebdo tonen dit maar al te goed aan.12 Op 11 maart 2015 heeft de kortgedingrechter de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens, die regels bevat inzake het bewaren van verkeersgegevens, buiten werking gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de buitenwerkingstelling direct van kracht is.13 De bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die zien op het vorderen en gebruiken van de met toepassing van de voornoemde wet bewaarde verkeersgegevens, zijn wel nog steeds van kracht. In dit artikel willen wij op twee kwesties ingaan. Allereerst vragen wij ons af in hoeverre het conceptwetsvoorstel tegemoetkomt aan de kritiek die het Hof van Justitie op de richtlijn uitte. Daarbij leggen wij de focus op de eerste drie kernproblemen die het Hof noemde: de hoeveelheid bewaarde gegevens, de bewaartermijnen en de toegang tot de gegevens. Het vierde punt, de bescherming van de gegevens en het toezicht daarop, laten wij buiten beschouwing, omdat de Nederlandse wetgeving op dit punt al in grote mate lijkt te voldoen aan de eisen die het Hof van Justitie stelt. Vervolgens besteden wij aandacht aan de vraag wat de vernietiging van de richtlijn betekent voor de strafrechtspraktijk, zolang er nog geen nieuwe wetgeving met betrek- Auteurs 5. PbEU 2006, L 105/54. andere de naam, het adres, de postcode en 11. Bijlage 415033 bij de Brief van minister 1. Mr. A.C. Diesfeldt & mr. F.C.W. de Graaf 6. Zie voor een uitgebreide bespreking van de woonplaats van de gebruiker. Opstelten aan de Tweede Kamer d.d. 17 zijn respectievelijk docent strafrecht en de inhoud en totstandkoming van de Data- 8. T.A.J.A. Vandamme, The Invalid Direc- november 2014 (Kamerstukken II 2014/15, promovenda strafrecht aan de Vrije Univer- retentierichtlijn en de implementatie daar- tive: the legal authority of a Union act 33542, 16). De zogenaamde e-Privacyricht- siteit Amsterdam. van in het Nederlandse recht G. Odinot requiring domestic law making, Groningen: lijn (2002/58/EG, PbEU 2002 L 201/37) e.a., De Wet bewaarplicht telecommunica- Europa Law Publishing 2005, p. 135-143. vormt het kader waarop de wetgeving nu Noten tiegegevens, Den Haag: WODC 2013. Zie Zie ook (onder meer) HvJ EG 30 oktober berust. Zie conceptwetsvoorstel, p. 7. 2. Rb. Den Haag 11 maart 2015, ook H. Hijmans, ‘De ongeldigverklaring van 1975, C-23/75, punt 50-51 en HvJ EG 25 12. W. Ferdinandusse, ‘Charlie Hebdo toont ECLI:NL:RBDHA:2015:2498. de Dataretentierichtlijn: een nieuwe stap in januari 1994, C-212/91, punt 18 en 43. belang bewaarplicht telecomgegevens’, 3. HvJ EU 8 april 2014, C-293/12 en de bescherming van de grondrechten door 9. Advies Raad van State van 17 juli 2014, NRC Handelsblad van 15 januari 2015. C-594/12. het Hof van Justitie’, NtER 2014, p. 245- p. 8 (bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 13. Rb. Den Haag 11 maart 2015, 4. Zie het persbericht op de website: www. 252. 33542, 16). ECLI:NL:RBDHA:2015:2498. rijksoverheid.nl/ministeries/venj onder 7. Verkeersgegevens omvatten ook de 10. Zie de toelichting bij het Handvest, ad ‘nieuws’. ‘gebruikersgegevens’: gegevens over onder art. 52 (2007/C 303/2). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 741 Wetenschap © YAY Media AS / Alamy king tot het bewaren van verkeersgegevens is. Kunnen verkeersgegevens in lopende strafzaken nog voor het bewijs worden gebruikt? Wij sluiten af met een conclusie. 2. Het conceptwetsvoorstel Telecommunicatiegegevens spelen vaak een rol in het opsporingsonderzoek. Zo werden alleen in 2012 al 56 825 vorderingen tot het verstrekken van die gegevens gedaan.14 De praktische relevantie van regelgeving die ziet op dataretentie is dan ook groot. Op dit moment ligt er een conceptwetsvoorstel dat onder meer op basis van een advies van de Raad van State tot stand is gekomen en strekt tot partiële wijziging van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering. De kern van het advies van de Raad van State luidt dat, wil de Nederlandse 742 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 wetgeving in overeenstemming zijn met artikel 7 en 8 van het Handvest, aan alle kritiekpunten die het Hof van Justitie in zijn uitspraak heeft genoemd, tegemoet moet worden gekomen.15 De minister is evenwel van mening dat voldoende is dat slechts enkele van de door het Hof geformuleerde waarborgen in de Nederlandse wetgeving worden neergelegd. Hij zoekt de verbetering van de wetgeving met name in de waarborgen die zien op de toegang tot de bewaarde gegevens en niet in (de omvang van) de bewaarplicht zelf. Het eerste probleem waar het Hof van Justitie in zijn uitspraak op wijst, betreft de ongenormeerde gegevensopslag die ingevolge de richtlijn moet plaatsvinden: alle verkeersgegevens van alle EU-burgers die gebruik maken van telecommunicatiemiddelen, moeten worden opgeslagen. Die verplichting is in artikel 13.2a lid 2 Telecommunicatiewet neergelegd en gebiedt telecommunicatieaanbieders van alle gebruikers alle telefonie- en internetgegevens te bewaren.16 De Raad van State heeft op dit punt – overeenkomstig de uitspraak van het Hof van Justitie – geadviseerd om in de wet duidelijk en precies te omschrijven welke categorieën gegevens, van welke communicatiemiddelen en van welke personen, strikt noodzakelijk zijn voor het voorkomen, opsporen of vervolgen van ernstige criminaliteit en aldus door de telecommunicatieaanbieders dienen te worden opgeslagen. Er moeten aanwijzingen bestaan dat er verbanden bestaan tussen 1. het gedrag Ook wij zien niet goed op welke wijze een filtering van de te bewaren gegevens praktisch zou moeten worden vormgegeven van degene wiens gegevens worden opgeslagen en zware criminaliteit en 2. de gegevens die worden bewaard en een bedreiging van de openbare veiligheid.17 De minister wil de huidige wetgeving evenwel ongewijzigd laten voor wat betreft de kring van personen wier gegevens bewaard dienen te worden (alle burgers).18 Het bewaren van verkeersgegevens van iedereen is volgens hem noodzakelijk, nu niet op voorhand bij de opslag kan worden onderscheiden tussen verdachte en niet-verdachte burgers.19 Dat is opmerkelijk, nu het Hof van Justitie en de Raad van State een punt maken van deze ongenormeerde gegevensopslag, en de Raad van State stelt dat de minister de wetgeving op dit punt moet aanpassen. Tegelijkertijd zien ook wij echter niet goed op welke wijze een filtering van de te bewaren gegevens praktisch zou moeten worden vormgegeven. Het lijkt niet haalbaar om – op basis van een objectief criterium, zoals eerdere veroordelingen – op voorhand te bepalen wiens gegevens moeten worden bewaard. Allereerst zijn de verkeersgegevens die nuttig zijn voor de opsporing niet altijd de gegevens van de verdachte, maar soms ook die van derden, zoals het slachtoffer. Daarnaast is het op het moment dat de gegevens worden opgeslagen lastig, zo niet onmogelijk, om in te schatten of die gegevens nadien relevant zullen zijn voor een strafzaak. De waarde van de vastgelegde gegevens blijkt veelal pas later, namelijk na de ontdekking van het strafbare feit. Tot slot zou een beperking tot het vastleggen van gegevens van bijvoorbeeld veroordeelden tot gevolg hebben dat aan telecommunicatieaanbieders lijsten met namen van personen met – in ons voorbeeld – Justitiële Documentatie moet worden verstrekt. Het zijn immers de telecommunicatieaanbieders die gegevens moeten opslaan. Het ligt niet in de rede om aan hen deze privacygevoelige informatie te verschaffen. Het onderdeel van het advies van de Raad dat ziet op een ander kritiekpunt van het Hof van Justitie, te weten de (lengte van de) bewaartermijnen, heeft de minister evenmin aangezet tot het voorstellen van een wijziging van de huidige wettelijke regeling. In artikel 6 van de Dataretentierichtlijn was bepaald dat de telefonie- en internetgegevens ten minste zes en ten hoogste vierentwintig maanden vanaf de datum van de communicatie moesten worden bewaard. De Raad van State heeft de minister geadviseerd om per categorie gegevens precies te omschrijven voor welke periode het strikt noodzakelijk is dat deze worden bewaard. Tussen de categorieën moet onderscheid worden gemaakt naargelang van het nut voor het nagestreefde doel en naargelang van de betrokken personen.20 De minister gaat aan dit punt in het conceptwetsvoorstel grotendeels voorbij. De bestaande bewaartermijnen worden gehandhaafd en worden niet gekoppeld aan de mate van betrokkenheid bij zware criminaliteit van de personen wier gegevens worden bewaard. De minister heeft immers aangegeven dat het op voorhand maken van een onderscheid tussen verdachte en niet-verdachte personen niet mogelijk is. De huidige Telecommunicatiewet bepaalt in artikel 13.2a lid 3 dat telefoniegegevens twaalf maanden dienen te worden bewaard (sub a), terwijl voor internetgegevens een termijn van zes maanden geldt (sub b). De bewaartermijn voor telefoniegegevens is destijds op twaalf maanden gesteld, omdat die termijn in het merendeel van de opsporingsonderzoeken voldoende leek en bij een langere termijn het opsporingsbelang niet zou opwegen tegen de daaraan verbonden kosten en de consequenties voor de persoonlijke levenssfeer.21 Omdat aanbieders van internetdiensten niet vertrouwd waren met het bewaren van gegevens en het opvragen van internetgegevens nog geen gemeengoed was, werd voor die gegevens een bewaartermijn van zes maanden opportuun geacht.22 Hoewel tegenwoordig steeds meer mogelijkheden bestaan om via het internet met elkaar te communiceren en uit internetgegevens wellicht meer vanuit opsporingsperspectief interessante informatie kan worden gehaald dan uit telefoniegegevens, worden internetgegevens niet veelvuldig gebruikt in het opsporingsonderzoek. De oorzaak daarvan ligt voornamelijk in het feit dat met internetgegevens enorme hoeveelheden data worden binnengehaald en een gebrek aan kennis bestaat over de wijze waarop de internetgegevens in de opsporing kunnen worden gebruikt. Het onderzoeken van internetgegevens is derhalve een tijdrovende klus voor opsporingsautoriteiten.23 In de zaken waarin internetgegevens noodzakelijk zijn – de minister noemt zaken 14. Odinot e.a 2013, p. 119. 17. Advies Raad van State, p. 10. 19. Kamerstukken II 2014/15, 33542, p. 8. A, p. 3. Zie ook Odinot e.a. 2014, p. 94. 15. Advies Raad van State, p. 12. 18. Conceptwetsvoorstel, p. 1. Wel wordt 20. Advies Raad van State, p. 10-11. 22. Kamerstukken II 2009/10, 32185, 3, p. 16. De precieze gegevens die daartoe beho- een aantal soorten gegevens van de lijst van 21. Kamerstukken II 2006/07, 31145, 3, p. 1-2. ren, staan vermeld in de bijlage die hoort bij de te bewaren gegevens gehaald (zie p. 6-7, Kamerstukken II 2006/07, 31145, 14, 23. Odinot e.a. 2013, p. 98-99. artikel 13.2a lid 2 Telecommunicatiewet. 14-15). p. 1-2 en Kamerstukken I 2007/08, 31145, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 743 Wetenschap over kinderpornografie, grooming en het ronselen of rekruteren van personen voor de jihad24 – en die gegevens daadwerkelijk worden opgevraagd, wordt de bewaartermijn van zes maanden als te kort ervaren.25 Desalniettemin acht de minister het niet opportuun om de bewaartermijn van internetgegevens – evenals die van telefoniegegevens – op twaalf maanden te stellen.26 Zijn standpunt kan wellicht (mede) worden verklaard vanuit de hoge kosten die gemoeid gaan met de opslag van grote hoeveelheden data en het onderzoeken hiervan door opsporingsautoriteiten. Dat wordt misschien anders als de technische mogelijkheden om dergelijke gegevens snel en effectief te onderzoeken toenemen.27 Wat hier ook van zij, aangezien de bewaartermijnen ruim binnen de door de richtlijn gestelde grenzen vallen en aan de keuze voor de lengte daarvan een degelijke motivering ten grondslag ligt, achten wij deze termijnen niet problematisch. Om aan de kritiek van het Hof van Justitie tegemoet te komen, neemt de minister met betrekking tot de toegang tot de gegevens wel beperkende maatregelen.28 Het Hof van Justitie bekritiseert het feit dat de richtlijn geen objectieve criteria ter begrenzing van de toegang tot de gegevens bevat. De Raad van State adviseert daarom objectieve criteria vast te stellen die ervoor zorgen dat alleen personen voor wie dat strikt noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen of strafrechtelijk vervolgen van strafbare feiten, toegang krijgen tot de gegevens. Aan die toegang dient een controle door een onafhankelijke instantie vooraf te gaan.29 De toegang tot de bewaarde gegevens is geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Het huidige artikel 126n Sv bepaalt dat indien sprake is van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv, de officier van justitie in het belang van het onderzoek verkeersgegevens van de telecommunicatieaanbieder kan vorderen.30 Toegang tot de gegevens wordt niet afhankelijk gemaakt van (bijvoorbeeld) de ernst van het strafbare feit. Dat verandert in het conceptwetsvoorstel. Voorgesteld wordt dat de officier van justitie ingeval van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv verkeersgegevens kan vorderen die op het moment van vorderen maximaal zes maanden zijn opgeslagen (artikel 126n lid 3 sub a Sv). Ingeval van een verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, geldt voor internetgegevens hetzelfde, terwijl voor telefoniegegevens een periode van twaalf maanden geldt: gegevens die op het moment van vorderen maximaal twaalf maanden (de gehele bewaartermijn dus) zijn opgeslagen, kunnen worden gevorderd (126n lid 3 sub b Sv). De toegang tot de verkeersgegevens is hiermee beperkter dan voorheen, doch is nog steeds vrij ruim. Al bij de verdenking wegens een delict als diefstal, een feit dat valt onder artikel 67 lid 1 Sv maar lang niet altijd als ‘zware criminaliteit’ zal worden aangemerkt, is het opvragen van verkeersgegevens mogelijk. Een extra waarborg wordt in lid 4 ingebouwd, waarin wordt bepaald dat de officier van justitie, alvorens hij tot de vordering van de gegevens over kan gaan, een machtiging van de rechter-commissaris dient te verkrijgen. Hiermee komt het conceptwetsvoorstel tegemoet aan de kritiek van het Hof dat de toegang tot de bewaarde telecommunicatiegegevens niet is onderworpen aan enige voorafgaande controle door een onafhankelijke instantie. 744 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 De rechter-commissaris dient de wettelijke voorwaarden voor de vordering te toetsen, zoals de aard en ernst van de verdenking, de ernst van het strafbare feit waarvoor de gegevens worden gevorderd, de periode waarover de gegevens worden gevorderd en de proportionaliteit en subsidiariteit. Nu het vorderen van verkeersgegevens niet specifiek hoeft te zien op dataverkeer van een verdachte – denk aan het opvragen van verkeersgegevens die gerelateerd zijn aan de locatie en het (vermoedelijke) tijdvak van een diefstal – kunnen enorm veel gegevens worden opge- In het conceptwetsvoorstel wordt niet tegemoetgekomen aan de problematiek rondom de ongenormeerde gegevensopslag, maar wordt toegang tot die gegevens wel aan banden gelegd en aan rechterlijke controle onderworpen vraagd, waardoor niet alleen het recht op privacy van de verdachte, maar ook dat van anderen in het geding is. De rechter-commissaris zal deze belangen in zijn beoordeling expliciet in overweging moeten nemen. Al met al wordt in het conceptwetsvoorstel niet tegemoetgekomen aan de problematiek rondom de ongenormeerde gegevensopslag, maar wordt de toegang tot die gegevens wel aan banden gelegd en aan rechterlijke controle onderworpen. De minister stelt vast dat de ernst van de door het Hof van Justitie geconstateerde inbreuk op het recht op privacy voldoende kan worden beperkt door ‘het opnemen van passende garanties en waarborgen voor een zorgvuldige wijze van bewaren en verwerken van gegevens, alsmede de toegang tot die gegevens’.31 Hij komt aldus niet op alle fronten tegemoet aan de kritiek van het Hof van Justitie en het advies van de Raad van State. Dat is ons inziens te billijken, nu het praktisch niet mogelijk lijkt te zijn om op voorhand te bepalen wiens gegevens wel, en wiens gegevens niet worden opgeslagen. Het Hof van Justitie noch de Raad van State doen suggesties daartoe. Het is de vraag of de benadering van de minister – niet de opslag van de gegevens, maar de toegang daartoe aan banden leggen – nog steeds een onevenredige inbreuk op het recht op privacy oplevert. De Raad van State meent dat de Nederlandse wetgeving in lijn dient te zijn met alle aspecten die het Hof van Justitie benoemt, maar het Hof van Justitie zegt dit niet expliciet. Het lijkt de combinatie van de genoemde aspecten te zijn die maakt dat de inbreuk op het recht op privacy onevenredig is.32 Het is goed mogelijk dat wanneer de wetgeving op enkele van deze aspecten aan meer waarborgen wordt verbonden, de inbreuk op het recht op privacy niet langer onevenredig is.33 Het College bescherming persoonsgegevens is eveneens van mening dat de kritiekpunten van het Hof in samenhang bezien moeten worden. Opmerkelijk is dan ook dat het CBP in zijn advies voornamelijk ingaat op de ongenormeerde gegevensopslag en tot de conclusie komt dat als het niet mogelijk is om de hoeveelheid te bewaren gegevens te beperken, de bewaarplicht reeds om die reden in strijd is met artikelen 7 en 8 Handvest. Kennelijk maakt het volgens het CBP niet uit hoe het regime van bewaartermijnen en de toegang tot de gegevens eruit ziet. Wij kunnen ons in dit advies niet vinden. Als het bewaren en gebruiken van verkeersgegevens in de opsporing als mogelijkheid wordt opengehouden, is het momenteel vrijwel onmogelijk om nadere eisen te stellen met betrekking tot de personen wier gegevens worden opgeslagen. Wij menen voorts dat de minister met de waarborgen rondom de toegang tot de gegevens voldoende tegemoet komt aan de kritiek van het Hof van Justitie. Wel benadrukken wij dat de rechter-commissaris in voldoende mate moet toetsen of het gebruik van de gegevens proportioneel en subsidiair is, in het bijzonder gezien de privacybelangen van alle betrokken personen. 3. In de tussentijd Tot 11 maart 2015 was de oude wetgeving inzake het bewaren en de toegang tot verkeersgegevens onverkort van toepassing. Verkeersgegevens moesten door de telecommunicatieaanbieders worden opgeslagen en konden door het Openbaar Ministerie worden gevorderd. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat dit problematisch is: volgens het Hof dient de nationale rechter wetgeving die strijdig is met het Handvest buiten toepassing te laten. De nationale rechter is hiertoe zo nodig op eigen gezag bevoegd, dus zonder dat hij hoeft af te wachten dat deze eerst door de wetgever of door enige andere constitutionele procedure wordt ingetrokken.34 Inmiddels is de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking gesteld, zodat verkeersgegevens niet langer hoeven te worden bewaard.35 De vraag is evenwel of reeds gevorderde verkeersgegevens in een concrete strafzaak nog kunnen worden gebruikt. We spreken in het vervolg dus over lopende strafzaken, waarin verkeersgegevens reeds zijn gevorderd ten behoeve van de opsporing en vervolging. In theorie is het overigens ook mogelijk dat het toekomstige strafzaken betreft, waarin gegevens worden gevorderd die – ondanks de buitenwerkingstelling van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens op 11 maart 2015 – toch door telecommunicatieaanbieders zijn (of worden) bewaard. De strafvorderlijke bepalingen inzake het vorderen van gegevens, bestaan namelijk nog wel. Nu veel telecommunicatieaanbieders vanaf nu het bewaren van gegevens zullen staken, zal dat in de praktijk evenwel steeds minder voorkomen. De rechtspraak inzake vormverzuimen ex artikel 359a Sv speelt bij de beantwoording van voornoemde vraag een belangrijke rol. Twee sporen kunnen in dit verband worden gevolgd. Allereerst kan worden betoogd dat de wettelijke bepalingen ter zake van de bewaarplicht en het vorderen van verkeersgegevens buiten toepassing moeten worden gelaten (overeenkomstig de uitspraak van het Hof van Justitie in Akerberg Fransson) en dat als gevolg daarvan het bewaren en opvragen van verkeersgegevens (en dus de schending van het recht op privacy van de betrokkenen) door het Openbaar Ministerie zonder toereikende juridische grondslag heeft plaatsgevonden.36 Wordt ervan uitgegaan dat de implementatiewetgeving op zich nog mocht worden toegepast, dan zou toepassing ervan niettemin in veel gevallen (niet altijd, het verschilt bijvoorbeeld per geval hoelang de betrokken gegevens al waren opgeslagen) eveneens in strijd zijn met het recht De vraag is evenwel of reeds gevorderde verkeersgegevens in een concrete strafzaak nog kunnen worden gebruikt op privacy. In beide gevallen zal artikel 359a Sv in een strafzaak een remedie moeten bieden. De vraag is of er ook daadwerkelijk een remedie zal worden geboden, en zo ja, welke remedie dat zal zijn. In het hiernavolgende lopen wij kort de vereisten van artikel 359a Sv na en proberen wij voornoemde vraag te beantwoorden. Een schending van het recht op privacy kan een vormverzuim opleveren, maar artikel 359a Sv ziet alleen op vormverzuimen die zijn begaan in het voorbereidend onderzoek, waarbij het vormverzuim betrekking moet hebben op het aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feit. Dit vereiste roept vragen op. Volgen wij het eerste spoor, en gaan we ervan uit dat naast de Wet bewaarplicht 24. Conceptwetsvoorstel, p. 9. 27. Odinot e.a. 2013, p. 44. de uitspraak van de kortgedingrechter. Zie (Akerberg Fransson), punt 45. 25. Odinot e.a. 2013, p. 107 en 149. De 28. Conceptwetsvoorstel, p. 19. Rb. Den Haag 11 maart 2015, 35. Op het moment van het afsluiten van door de minister genoemde voorbeelden 29. Advies Raad van State, p. 10. ECLI:NL:RBDHA:2015:2498, r.o. 3.7. de tekst was nog niet duidelijk of de Staat zijn niet zo gelukkig gekozen. Zij betreffen 30. Indien sprake is van een verdenking dat 33. Bijlage bij de Brief van het CBP van 10 in hoger beroep gaat tegen het vonnis en namelijk geen zaken waarin de internetge- in een georganiseerd verband misdrijven februari 2015 inzake het Conceptwetsvoor- tevens om schorsing van de tenuitvoerleg- gevens met toepassing van artikel 126n Sv worden beraamd of gepleegd, geldt de stel Wijziging van de Telecommunicatiewet ging vraagt. zijn vergaard, maar zaken waarin het mate- gelijkluidende regeling van art. 126u Sv. Bij en het Wetboek van Strafvordering in ver- 36. In de uitspraak van 11 maart 2015 is riaal naar aanleiding van onderzoek van een aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is band met het aanbieden van openbare elek- dus enkel de bewaarplicht buiten werking inbeslaggenomen computer boven water is art. 126zh Sv van toepassing. tronische communicatiediensten (raadpleeg- gesteld. gekomen. 31. Conceptwetsvoorstel, p. 9. baar via www.cbpweb.nl), p. 11, 14 en 16. 26. Conceptwetsvoorstel, p. 9-10. 32. Steun voor deze opvatting vinden wij in 34. HvJ EU 26 februari 2013, C-617/10 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 745 Wetenschap telecommunicatiegegevens ook de relevante bepalingen in het Wetboek van Strafvordering buiten toepassing moeten worden gelaten, dan is er evident sprake van een vormverzuim: het Openbaar Ministerie heeft gehandeld zonder juridische grondslag. Volgen wij het tweede spoor (de wetgeving bestaat nog, maar levert strijd op met het recht op privacy), dan is het lastiger: de Telecommunicatiewet richt zich niet tot het Openbaar Ministerie, maar tot telecommunicatieaanbieders. Het verzuim wordt zodoende feitelijk begaan door de aanbieders, die verkeersgegevens in strijd met het recht op privacy opslaan. Het Openbaar Ministerie volgt vervolgens de wettelijke procedure zoals neergelegd in artikel 126n Sv om de beschikking over deze gegevens te krijgen. Zo bezien is er geen sprake van een vormverzuim, begaan in het voorbereidend onderzoek.37 Anderzijds kan worden gesteld dat de uit de Telecommunicatiewet voortvloeiende bewaarplicht bestaat met het oog op het gebruik daarvan in de strafprocedure. De gegevens worden door telecommunicatieaanbieders bewaard ten behoeve van het Openbaar Ministerie. De betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij de opslag is zo groot, dat het vastleggen en het opvragen van de gegevens kunnen worden gezien als opsporing in de zin van artikel 132a Sv, zodat de vordering van de gegevens kan worden gezien als een vormverzuim, begaan in het voorbereidend onderzoek.38 Gegeven dat aan de overige voorwaarden van artikel 359a lid 1 Sv is voldaan (het vormverzuim is onherstelbaar en de rechtsgevolgen ervan blijken niet uit de wet), is de volgende vraag wat de consequentie van dit verzuim kan zijn. Ingevolge lid 2 dient de rechter bij de beoordeling van deze vraag rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Die gezichtspunten zijn niet specifiek verbonden met een van de rechtsgevolgen die artikel 359a Sv mogelijk maakt, maar dienen in zijn algemeenheid in acht te worden genomen bij het bepalen van een geschikt rechtsgevolg.39 Voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie als sanctie zien wij in ieder geval geen ruimte, gelet op het zeer strenge criterium daarvoor.40 Behoort de uitsluiting van de betrokken gegevens als bewijs tot de mogelijkheden? Wij gaan er daarbij van uit dat de verkeersgegevens van de verdachte (niet van een derde) in de strafzaak tegen hem worden gebruikt. Op 19 februari 2013 oordeelde de Hoge Raad dat bewijsuitsluiting slechts in aanmerking komt indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Bovendien moet er een causaal verband bestaan tussen het vormverzuim en de verkrijging van het bewijsmateriaal.41 Een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer leidt echter niet zonder meer tot bewijsuitsluiting.42 Enkel wanneer die schending dusdanig is, dat ook het recht op een eerlijk proces bij het gebruik van de gegevens wordt geschonden, is bewijsuitsluiting mogelijk. De Hoge Raad geeft als voorbeelden het doen van een lijfsvisitatie zonder wettelijke grondslag, of het gebruik voor het bewijs van telefoongesprekken tussen de verdachte en professionele verschoningsgerechtigden (advocaat en arts). Nu deze schendingen ernstiger zijn 746 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 dan een schending van de informationele privacy, lijkt het er op dat bewijsuitsluiting in de laatste gevallen niet in de rede ligt.43 In een andere zaak oordeelde de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof dat onrechtmatig bewaarde en verkregen ANPR-gegevens uitgesloten moesten worden van het bewijs, ontoereikend was gemotiveerd.44 Ook in die zaak werd overwogen dat een schending van artikel 8 EVRM niet zonder meer een schending van artikel 6 EVRM oplevert, terwijl het Hof omtrent de ernst van de inbreuk op dit recht (artikel 6 EVRM) van de verdachte niets had vastgesteld. Met betrekking tot het gebruik van telecommunicatiegegevens in strafzaken zal het dus lastig worden te motiveren op welke manier artikel 6 EVRM met het gebruik van de gegevens is geschonden. In het arrest van 19 februari 2013 oordeelde de Hoge Raad dat ook tot bewijsuitsluiting kan worden overgegaan in de – zeer uitzonderlijke – situatie waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen (r.o. 2.4.6). Bewijsuitsluiting moet in dit geval een preventief karakter hebben; hiermee moet voorkomen worden dat het Openbaar Ministerie in de toekomst vergelijkbare schendingen zal begaan. Bewijsuitsluiting zal evenwel om meerdere redenen ook op basis van dit criterium niet in de rede liggen. Allereerst is het voor de verdediging lastig aan te tonen dat het Openbaar Ministerie structureel een vormvoorschrift schendt, omdat het gebruik van verkeersgegevens niet altijd in strijd zal zijn met het recht op privacy. Bovendien moet de rechter voornoemd preventief effect afwegen tegen de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding en bestraffing, alsmede de rechten van slachtoffers en hun nabestaanden. Onzes inziens zal deze afweging ten voordele van de laatste belangen uitvallen. Het Openbaar Ministerie gebruikt de verkeersgegevens immers veelvuldig in de opsporing en ons zijn geen rechterlijke uitspraken bekend waarin het preventief effect van bewijsuitsluiting heeft geprevaleerd boven voornoemde (opsporings) belangen. Het belang van de waarheidsvinding zal ook hier hoogstwaarschijnlijk prevaleren boven het recht op privacy van de verdachte. In twee zaken (die speelden voor de uitspraak van de kortgedingrechter van 11 maart 2015) is tevergeefs een beroep gedaan op artikel 359a Sv. In een zaak voor het Hof Amsterdam is door de verdediging gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv.45 Nu het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de richtlijn in strijd is met onder meer artikel 8 EVRM, is de implementatiewetgeving onrechtmatig, en als gevolg daarvan ongeldig. Alle gegevens die met toepassing van de Telecommunicatiewet verkregen zijn, moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs. Het hof overweegt terecht dat het feit dat de richtlijn is vernietigd, niet tot gevolg heeft dat ook de nationale wetgeving geen rechtskracht meer heeft.46 Met een beroep op de zojuist besproken rechtspraak van de Hoge Raad (een schending van artikel 8 EVRM levert niet zonder meer een schending van artikel 6 EVRM op), stelt het hof vast dat de verdediging niet heeft aangegeven in welk opzicht de belangen van de verdachte door toepassing van de Telecommunicatiewet zouden zijn geschonden en in welk opzicht aan zijn recht op een eerlijk proces te kort zou zijn gedaan. Wegens onvoldoende onderbouwing wordt het verweer aldus verworpen. Ook in een andere zaak wordt een beroep op het feit dat de richtlijn (en daarmee de implementatiewetgeving) ongeldig is, en het aldus verkregen bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten, verworpen.47 De kans dat de rechter de sanctie van bewijsuitsluiting zal toepassen op in strijd met het recht op privacy verkregen verkeersgegevens (al dan niet wegens het ontbreken van een toereikende grondslag voor het vorderen en gebruiken daarvan), is al met al klein. Wellicht is strafmatiging als sanctie op het vormverzuim wel mogelijk, of zal worden volstaan met de constatering dat het vormverzuim heeft plaatsgevonden. In het licht van zowel de rechten van de Dataretentie is een kwestie van alles of niets verdachte als het beginsel van Unietrouw (artikel 4 lid 3 VEU), krachtens welk de EU-lidstaten de verwezenlijking van het Unierecht niet in gevaar mogen brengen, kan het onverkort toepassen van de (implementatie)wetgeving echter problematisch zijn. De uitspraak van de kortgedingrechter komt dan ook niet ongelegen: vanaf nu zal het in ieder geval praktisch lastig worden voor het Openbaar Ministerie om verkeersgegevens te vorderen, omdat deze niet meer hoeven – en aangenomen mag worden: zullen – worden opgeslagen. Enkel in lopende strafzaken lijken verkeersgegevens nog te kunnen worden gebruikt. 4. Conclusie In deze bijdrage hebben wij onderzocht of het conceptwetsvoorstel dat strekt tot wijziging van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering voor wat betreft de opslag en het gebruik van verkeersgegevens voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit de uitspraak van het Hof van Justitie in Digital Rights Ireland en Seitlinger. Daarnaast onderzochten wij in hoeverre verkeersgegevens die door middel van de tot voor kort geldende wetgeving zijn vergaard, in lopende strafzaken nog mogen worden gebruikt. Met betrekking tot het conceptwetsvoorstel concluderen wij dat, hoewel de wetgeving niet op alle door het Hof van Justitie genoemde punten wordt aangepast, er een flinke stap wordt gezet in het met meer waarborgen omkleden van het gebruik van verkeersgegevens. Nu het praktisch nauwelijks mogelijk is om onderscheid te maken tussen personen wier gegevens wel, en personen wier gegevens niet worden opgeslagen, zien wij niet hoe aan het punt van het Hof van Justitie met betrekking tot de ongenormeerde gegevensopslag tegemoet kan worden gekomen. Wat dat betreft is dataretentie een kwestie van alles of niets: ofwel alle gegevens worden opgeslagen maar de toegang ertoe wordt beperkt en gecontroleerd, of er worden geen gegevens opgeslagen. Hoewel door de Raad van State wordt aangenomen dat op alle door het Hof van Justitie genoemde punten tegemoet moet worden gekomen, is daarvoor geen bewijs te vinden in Digital Rights Ireland en Seitlinger. Het is goed mogelijk dat het conceptwetsvoorstel, dankzij de waarborgen met betrekking tot de toegang tot de gegevens, geen onevenredige beperking op het recht op privacy oplevert.48 De nieuwe wetgeving zal wel snel moeten worden ingevoerd, nu door de officier van justitie reeds gevorderde of – voor zover zij nog worden bewaard – te vorderen verkeersgegevens in de tussentijd nog altijd voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook al zijn deze in strijd met het recht op privacy verkregen. Voor het aannemen van een vormverzuim ex artikel 359a Sv dat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting, is namelijk meer vereist dan een enkele inbreuk op de privacy in de vorm van het vorderen en gebruiken van verkeersgegevens. Daarnaast wordt vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie geklaagd dat het gebruik van verkeersgegevens van wezenlijk belang is in de strafvordering, en dat het gebrek aan een bewaarplicht afbreuk zal doen aan een succesvolle opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit. Wat daar ook van zij, wij kunnen ons vinden in het conceptwetsvoorstel en moedigen een snelle invoering – ook met het oog op de rechtsbescherming van de verdachte – aan. 37. Vergelijk R. Kuiper, Vormfouten. Juridi- Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2009, p. ECLI:NL:HR:2013:BY5321, r.o. 2.4.2. Ver- ECLI:NL:HR:2012:BV1800. sche consequenties van vormverzuimen in 57. gelijk ook HR 30 maart 2004, NJ 2004/376. 45. Hof Amsterdam 27 mei 2014, strafzaken, Deventer: Kluwer 2014, p. 216- 39. G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het 42. ECLI:NL:HR:2009:BH8889 en ECLI:NL:GHAMS:2014:28. 217. Nederlands strafprocesrecht, Deventer: ECLI:NL:HR:2010:BL5629. 46. Vergelijk Vandamme 2005, p. 135-143. 38. Kuiper 2014, p. 219-220. Zie ook M.J. Kluwer 2014, p. 826. 43. Voor een overzicht van rechtspraak op 47. Hof Amsterdam 9 mei 2014, Borgers, ‘Het opsporingsbegrip anno 2009’, 40. Vergelijk HR 19 december 1995, NJ dit punt, zie Kuiper 2014, p. 527 e.v. Zie ECLI:NL:GHAMS:2014:1835. in: M.J. Borgers, M.J.A. Duker & L. Stevens 1996, 249 (Zwolsman). ook Corstens & Borgers 2014, p. 832. 48. Anders: Hijmans 2014, p. 251. (red.), Politie in beeld (Naeyé-bundel), 41. HR 19 februari 2013, 44. HR 3 juli 2012, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 747 593 Focus Het schooladvies Wel of niet bindend voor de middelbare school? Robert van ’t Zelfde1 Is het schooladvies van de basisschool voor zowel leerling als middelbare school inderdaad zo bindend als de staatssecretaris en de Onderwijsinspectie verkondigen? In de wet staat slechts dat de toelating van een leerling tot het voortgezet onderwijs wordt ‘gebaseerd’ op het schooladvies van de basisschool. Afgaande op de letterlijke wettekst en daarnaast de systematiek van de wet en de parlementaire geschiedenis, kunnen er op z’n minst serieuze vraagtekens bij worden geplaatst. Vrijwel alle landelijke media hebben de afgelopen dagen en weken melding gedaan van scholen voor voortgezet onderwijs die zich in verband met de toelating van leerlingen niet gebonden (willen) achten aan het van basisscholen afkomstige en sinds 1 augustus 2014 verplicht voorgeschreven schooladvies.2 Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCenW) heeft met het oog hierop de Tweede Kamer bij brief d.d. 11 februari 20153 bericht dat scholen voor voortgezet onderwijs de toelating van leerlingen op een bepaald onderwijsniveau (vmbo, havo of vwo) ‘uitsluitend’ mogen baseren op het schooladvies van de basisschool. Volgens de staatssecretaris is het schooladvies ‘leidend’ voor de toelating van een leerling op een bepaald onderwijsniveau. In het verlengde hiervan schrijft de Inspectie van het Onderwijs inmiddels middelbare scholen aan met de mededeling dat het schooladvies van de basisschool ‘bindend’ is voor de toelating tot het voortgezet onderwijs. Gelet op het feit dat er dit jaar zo’n 190 000 leerlingen de overstap zullen maken naar het voortgezet onderwijs is de vraag gerechtvaardigd of het schooladvies van de basisschool voor zowel leerling als middelbare school inderdaad zo bindend is als de staatssecretaris en de Onderwijsinspectie verkondigen. Afgaande op de letterlijke wettekst, de systematiek van de wet en parlementaire geschiedenis kunnen daar op z’n minst serieuze vraagtekens bij worden geplaatst. Hoe staat het in de wet? Vanaf 1 augustus 2014 bepaalt artikel 9b van de Wet op het primair onderwijs (WPO) dat leerlingen in het achtste schooljaar (groep 8) in een volledige week tussen 15 april en 15 mei een centrale eindtoets afleggen. Eveneens vanaf 1 augustus jl. bepaalt artikel 42 van de WPO onder meer dat: a. de centrale eindtoets dient als tweede objectieve gegeven om onderadvisering vanuit het primaire onderwijs te voorkomen, en b. voor leerlingen uit groep 8 voor 1 maart een schooladvies wordt vastgesteld omtrent het 748 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 volgen van aansluitend voortgezet onderwijs, en c. indien de leerling blijkens de uitslag van de centrale eindtoets beschikt over meer kennis en vaardigheden dan die waarop het schooladvies berust, het bevoegd gezag van de basisschool het schooladvies dient te heroverwegen. In artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is vervolgens geregeld dat de toelating van een leerling op een school voor voortgezet onderwijs ‘wordt gebaseerd op het schooladvies’ van de basisschool. In het Inrichtingsbesluit WVO (IWVO), dat onder de WVO hangt, is bepaald dat het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs zijn beslissing over de toelating ‘baseert’ op het schooladvies van de basisschool. Uit deze opsomming van wettelijke bepalingen volgt dat nergens in de wet letterlijk staat dat het schooladvies van de basisschool ‘bindend’ is voor zowel leerling, diens ouders als de middelbare school. In de wet staat ook niet dat middelbare scholen hun beslissing omtrent toelating Nergens in de wet staat letterlijk dat het schooladvies van de basisschool ‘bindend’ is voor zowel leerling, diens ouders als de middelbare school ‘uitsluitend’ mogen baseren op het schooladvies en/of dat dit advies ‘leidend’ is. Desondanks interpreteren de staatssecretaris en de Onderwijsinspectie de wet wel als zodanig. Maar doen zij dit terecht? Wat betekent eigenlijk dat de beslissing omtrent toelating moet worden ‘gebaseerd’ op het schooladvies? Welke aanwijzingen omtrent de verhouding tussen het schooladvies en de centrale eindtoets volgen er uit de wet zelf? En wat is eigenlijk de bedoeling geweest van de wetgever bij de introductie van de centrale eindtoets en het schooladvies? Wat betekent ‘baseren op’ het schooladvies? Een eenduidig antwoord op de vraag wat zowel de WVO als het IWVO verstaan onder de term ‘baseren op’ lijkt niet mogelijk, althans dat volgt in ieder geval niet expliciet uit deze twee wetten zelf. In het normale spraakgebruik betekent ‘baseren op’: doen steunen op en/of berusten op. Dat betekent mijns inziens dat een beslissing van een middelbare school omtrent de toelating van een leerling in ieder geval zal moeten berusten op c.q. moet steunen op het schooladvies van de basisschool, maar dat er desondanks ruimte is – mits deugdelijk gemotiveerd – om in afwijking van het schooladvies te beslissen. In ieder geval volgt niet uit de door mij geraadpleegde woordenboeken dat onder ‘baseren op’ moet worden verstaan dat een (door een middelbare school te nemen) toelatingsbesluit moet overeenstemmen met een eerder gegeven advies (van een basisschool). Valt uit de systematiek van de wet af te leiden wat onder ‘baseren op’ moet worden verstaan? De centrale eindtoets is, zoals gezegd, verankerd in de WPO en is nader uitgewerkt in het Toetsbesluit PO.4 In artikel 4 van het Toetsbesluit PO staat dat een eindtoets onder meer voldoet aan de volgende kenmerken: a. het resultaat dat een leerling behaalt, leidt tot een eenduidig advies omtrent het te volgen vervolgonderwijs, en b. de eindtoets is inhoudelijk valide, betrouwbaar en heeft een deugdelijke normering. Uit deze wettelijke verankering volgt in ieder geval dat in de wet een prominente rol is toebedeeld aan de centrale eindtoets. Deze is immers volgens de regering, die het Toetsbesluit PO heeft vastgesteld, valide, betrouwbaar en bevat een deugdelijke normering. Gelet op het voorgaande is het niet vreemd dat in artikel 42 van de WPO is bepaald dat de centrale eindtoets dient als tweede objectieve gegeven om onderadvisering vanuit het primair onderwijs te voorkomen. De aanduiding tweede objectieve gegeven kan aldus worden opgevat dat alleen het schooladvies (de inschatting van de leraar) en de centrale eindtoets als objectieve gegevens worden beschouwd die ten grondslag kunnen liggen aan een beslissing tot toelating door een middelbare school. Deze laatste beslissing mag niet (meer) afhankelijk zijn van andere indicatoren zoals aanvullende IQ-testen en de uitslagen van de doorgaans in groep 7 af te nemen entreetoets. De formele wetgever stelt in artikel 42 van de WPO nadrukkelijk het belang van het ‘voorkomen’ van onderadvisering voorop: ‘De centrale eindtoets of andere eindtoets dient als tweede objectieve gegeven om onderadvisering vanuit het primair onderwijs te voorkomen.’ Deze bepaling kan aldus worden geïnterpreteerd dat onderadvisering niet is toegestaan c.q. in ieder geval moet worden vermeden. Veel anders valt deze wettekst namelijk niet uit te leggen. Hiervan uitgaande, ligt het niet voor de hand dat het schooladvies bindend is voor de middelbare school. Immers, een bindend schooladvies dat lager uitvalt dan de daaropvolgende centrale eindtoets heeft dan precies datgene tot gevolg wat de wetgever in artikel 42 lid 1 WPO juist heeft willen voorkomen: onderadvisering vanuit de basisschool. Last but not least bevat het IWVO in artikel 3 lid 4 een afwijkingsmogelijkheid van de hoofdregel dat de middelbare school de beslissing tot toelating moet baseren op het schooladvies: in het geval waarin toepassing van deze hoofdregel niet mogelijk is (volgens de middel- Deze bepaling kan aldus worden geïnterpreteerd dat onderadvisering niet is toegestaan c.q. in ieder geval moet worden vermeden bare school), kan de Onderwijsinspectie door de middelbare school worden verzocht om van de hoofdregel te mogen afwijken. Dit lid 4 staat al sinds de inwerkingtreding van het IWVO in het besluit. Volgens de toelichting op deze bepaling5 moet bij deze afwijkingsmogelijkheid vooral worden gedacht aan gevallen van leerlingen die in het buitenland onderwijs hebben genoten, in verband waarmee het bevoegd gezag niet zou kunnen voldoen aan de vereisten, neergelegd in lid 1 en 2. Deze toelichting sluit mijns inziens niet uit dat afwijking ook aan de orde kan zijn in het geval de middelbare school bijvoorbeeld van mening is dat het schooladvies in kwestie zo ondeugdelijk is dat de beslissing over toelating niet op dat advies kan worden gebaseerd. Alsdan zou het bevoegd gezag van de middelbare school de Onderwijsinspectie om toestemming kunnen verzoeken om af te mogen wijken van de in artikel 3 lid 2 van het IWVO neergelegde hoofdregel. Mij is niet gebleken dat uit de wetssystematiek volgt dat onder ‘baseren op’ moet worden verstaan dat het schooladvies bindend is. Wat is de bedoeling geweest van de wetgever? In gevallen waarin de wettekst niet direct duidelijkheid verschaft, kan de rechter de wetshistorie er op naslaan. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uit het vergaderjaar 2011/12 schrijft de Minister van OCenW dat de centrale eindtoets tevens het karakter krijgt van ‘een Auteur Noten 1. Mr. R.Th.J. van ’t Zelfde is lid van de 2. Zie Stb. 2014, 13. Branchegroep Onderwijs van Rassers Advo- 3. Zie Kamerstukken II 2014/15, 31289, caten te Breda. 216. 4. Zie Stb. 2014, 209. 5. Zie Stb. 1993, 207, p. 27. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 749 Focus © Pressmaster / Shutterstock begintoets voor het voortgezet onderwijs’.6 Even verder staat in de memorie van toelichting dat de gegevens uit de centrale eindtoets door alle basisscholen worden gebruikt als het tweede objectieve gegeven ‘naast het schooladvies’. Het woord ‘naast’ duidt er op dat de centrale eindtoets en het schooladvies in ieder geval bij aanvang van het wetgevingsproces volgens de regering van gelijke rang waren. Dat de regering tevens van mening is dat het gewicht van het advies van het schooladvies ten opzichte van de centrale eindtoets moet worden vergroot, betekent echter nog niet dat het schooladvies als bindend moet worden beschouwd. In een brief d.d. 13 maart 2013 schrijft de Staatssecretaris van OCenW aan de Tweede Kamer: ‘De centrale eindtoets vormt samen met het schooladvies de beste voorspeller voor een goede plaatsing van leerlingen in het voortgezet onderwijs’. Dit duidt er niet op dat het schooladvies van hogere orde zou zijn dan de centrale eindtoets, laat staan dat het schooladvies bindend is voor middelbare scholen. In een motie van de Kamerleden Ypma en Van Meenen7 is de regering verzocht om het IWVO zo aan te passen dat ‘het schooladvies en niet de eindtoets leidend wordt voor het toelaten van leerlingen in het voortgezet onderwijs’, maar ook dat ‘de eindtoets een objectieve second opinion naast het schooladvies is’. De uitwerking hiervan is opgenomen in de Nota van Toelichting behorende bij het Toetsbesluit PO.8 Wat in deze Nota van Toelichting opvalt, is dat er nergens staat dat de beslissing omtrent toelating uitsluitend mag worden gebaseerd op het schooladvies dan wel dat het schooladvies bindend is voor de middelbare school. Wat er wel staat, is dat met de wetswijzigingen ‘het leidende karakter van het school- 750 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 advies tot uitdrukking wordt gebracht’. Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal definieert het begrip ‘leidend’ als volgt: ‘als leidraad strekkend, waarnaar men zich richt’. Dat iets leidend is, wil mijns inziens nog niet zeggen dat afwijking daarvan in het geheel niet mogelijk is. Wellicht staat de bedoeling van de wetgever correct verwoord in par. 2.4 van de Nota van Toelichting: ‘In de toekomst kan het dus niet meer zo zijn dat VO-scholen leerlingen uitsluitend op basis van een eindtoetsresultaat wel of niet toelaten’. Zou dat niet de daadwerkelijke bedoeling van de wetgever zijn geweest bij de introductie van de verplichte centrale eindtoets en het daaraan voorafgaande schooladvies? Met andere woorden: volgt uit de Nota van Toelichting juist niet dat middelbare scholen leerlingen niet meer mogen weigeren indien een dergelijke weigering louter is gebaseerd op de eindtoets c.q. cito-score? Dat strookt in ieder geval wel met het uitgangspunt van de regering dat het gewicht van het schooladvies ten opzichte van de centrale eindtoets moet worden vergroot. Achteraf aangeven wat met de centrale eindtoets en het schooladvies is bedoeld Het Ministerie van OCenW, de PO-Raad en de VO-Raad (de belangenbehartigers van het primair en voortgezet onderwijs) hebben het er momenteel maar druk mee om achteraf aan te geven wat de wetswijzigingen inhouden. Zo hebben de PO-Raad en VO-Raad een speciale website gelanceerd: www.nieuweregelgevingovergangpo-vo.nl. Op de site is onder andere het document ‘Toelating tot het voorgezet onderwijs’ te vinden waarin de centrale eindtoets en het schooladvies worden toegelicht. In dit docu- Deze potentiële geschillen kunnen en zullen allemaal aan de (kort geding) rechter worden voorgelegd en alsdan zal blijken of het nieuwe schooladvies wel of niet bindend is voor middelbare scholen ment geven de PO-Raad en VO-Raad aan wat zij verstaan onder het leidende karakter van het schooladvies: ‘Omdat het schooladvies meer gewicht heeft gekregen (leidend is), wordt het nog belangrijker dan voorheen dat dit advies goed is gefundeerd’. Dat het schooladvies meer gewicht heeft gekregen – hetgeen zonder meer het geval is – hoeft echter nog niet te betekenen dat het schooladvies door middelbare scholen bindend moet worden geacht. De PO-Raad en VO-Raad geven in voornoemd document ook aan dat de basisschool het schooladvies moet heroverwegen in het geval de eindtoets hoger uitvalt en dat deze heroverweging ertoe kan leiden dat het schooladvies naar boven wordt bijgesteld. Dit komt overeen met hetgeen in artikel 42 WPO staat. De PO-Raad en VO-Raad laten evenwel na om te vermelden dat het ook maar zo kan zijn dat het schooladvies ondanks de hogere score in de eindtoets ongewijzigd blijft. Dit geeft te denken over hoe de PO-raad en VO-Raad tegen de materie aankijken; het lijkt wel alsof zij er van uitgaan dat een hogere score in de eindtoets automatisch een hoger schooladvies tot gevolg heeft. Het maakt het er allemaal niet duidelijker op voor de betrokken leerlingen, hun ouders, de basisscholen, de middelbare scholen, de Onderwijsinspectie en het Ministerie van OCenW. Conclusie Nu 1. de wet zelf slechts spreekt over ‘baseren op’ en zich niet uitlaat in termen van ‘bindend’, ‘leidend’ of ‘uitsluitend’, en 2. een grammaticale benadering ook niet duidt op een bindende kracht voor het schooladvies, en 3. in de WPO uitdrukkelijk is aangegeven dat onderadvisering dient te worden voorkomen en dat daarvoor de centrale eindtoets als tweede objectieve gegeven dient, en 4. uit de parlementaire geschiedenis niet onomstotelijk lijkt te volgen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het schooladvies te laten prevaleren boven de centrale eindtoets, kan bepaald niet worden uitgesloten dat het schooladvies van de basisschool toch niet bindend blijkt te zijn voor de middelbare school. Er zal hierover echter snel duidelijkheid moeten komen. Voor 1 maart 2015 zijn namelijk zo’n 190 000 schooladviezen vastgesteld9 en de centrale eindtoetsen zullen voor 15 mei a.s. moeten worden afgenomen.10 Voorts zullen uiterlijk medio augustus 2015 de middelbare scholen voor die 190 000 leerlingen toelatingsbeslissingen moeten nemen.11 In dit geheel van beslismomenten kunnen verschillende geschillen ontstaan, te weten: tussen basisschool en leerling/ouder(s) voor wat betreft het schooladvies en tussen leerling/ouder(s) en middelbare school voor wat betreft de beslissing omtrent toelating tot de middelbare school. Denkbaar is zelfs dat basisscholen het niet eens zullen zijn met beslissingen van middelbare scholen, dat middelbare scholen het niet eens zullen zijn met schooladviezen van basisscholen, dat het Ministerie van OCenW en de Onderwijsinspectie het niet eens zullen zijn met toelatingsbeslissingen van middelbare scholen (resulterend in inhouding van de bekostiging op grond van artikel 104 WVO) en dat middelbare scholen bezwaar maken tegen de weigering van de Onderwijsinspectie12 om afwijking van de hoofdregel toe te staan. Deze potentiële geschillen kunnen en zullen allemaal aan de (kort geding) rechter worden voorgelegd en alsdan zal blijken of het nieuwe schooladvies wel of niet bindend is voor middelbare scholen. Kortom: wordt vervolgd! 6. Zie Kamerstukken II 2011/2012, 33157 9. Zie art. 42 lid 2WPO. 3, p. 2. 10. Zie art. 9b lid 8 WPO. 7. Zie Kamerstukken II 33157, 36, 48. 11. Zie art. 27 lid 2e WVO. 8. Zie Stb. 2014, 209. 12. Zie art. 3 lid 4 Inrichtingsbesluit WVO. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 751 594 Wetenschap Toezicht op vrijheidsbeneming in Nederland CAT in de zak?! Pauline Jacobs en Anton van Kalmthout1 Het door het Optioneel Protocol bij het VN Anti-folterverdrag vereiste Nationaal Preventief Mechanisme (NPM) komt in Nederland niet goed van de grond. Dit komt onder andere door de meervoudige structuur waarvoor is gekozen en de relatie van de als NPM aangewezen instanties met het Ministerie van VenJ. Deze instanties en de toehoorders bij het NPM-overleg verschillen bovendien fundamenteel van mening over hoe het Protocol moet worden uitgelegd. Het algehele disfunctioneren van het Nederlandse NPM was voor de Nationale ombudsman al reden om zich uit het overleg terug te trekken. Om de huidige impasse te doorbreken zijn ingrijpende veranderingen in de Nederlandse NPM-structuur noodzakelijk. 1. Inleiding In september 2014 heeft de Nationale ombudsman zich teruggetrokken als deelnemer van het netwerk van het Nationaal Preventief Mechanisme (hierna: NPM). Dit was een nogal opzienbarend bericht. Het gaat hierbij immers om het toezicht ter voorkoming van foltering en andere vormen van onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing met betrekking tot personen die om welke reden dan ook van overheidswege van hun vrijheid zijn beroofd en zich daardoor in een afhankelijke en kwetsbare positie bevinden. De categorieën personen die hieronder moeten worden geschaard variëren van gedetineerden, ter beschikking gestelden en jeugdigen, tot gedwongen opgenomen psychiatrische of anderszins verpleegzorg behoeftige patiënten. Kortom categorieën die al vele jaren juist ook de Nationale ombudsman tot bijzondere zorg zijn. Het NPM is een instantie die verplicht moet worden ingesteld in elk van de 72 landen die zijn aangesloten bij het CAT, het VN Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing en die het Optioneel Protocol, het OPCAT (hierna: Protocol) hebben geratificeerd. Nederland deed dit laatste in 2010. Dit Protocol voorziet niet alleen in een vorm van internationaal toezicht door het SPT, het Subcommittee for the Prevention of Torture (hierna: SPT) van de VN, maar verplicht ieder betrokken land ook op nationaal niveau een toezichtsmechanisme (het NPM) in het leven te roepen. Zo bezien is er sprake van een goed doortimmerd geheel van toezicht en controle. Echter valt 752 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 vast te stellen dat er ruim vier jaar na ratificatie door Nederland een grote bezorgdheid is opgetreden over de wijze waarop Nederland dit Protocol interpreteert. Deze bezorgdheid wordt gedeeld door het Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke en Vernederende Behandeling of Bestraffing (hierna: CPT) van de Raad van Europa,2 het College voor de Rechten van de Mens,3 het NJCM4 en de Raad voor de Strafrechtspleging en Jeugdbescherming.5 Ruim vier jaar na ratificatie door Nederland is een grote bezorgdheid opgetreden over de wijze waarop Nederland dit Protocol interpreteert De vraag die wij in dit artikel aan de orde willen stellen is wat de Nationale ombudsman heeft bewogen om zich te distantiëren van het Nederlandse NPM-model en waarop de kritiek van de andere genoemde instanties op de Nederlandse invulling van het Protocol is gebaseerd. In onderstaand artikel zal het NPM aan een nadere beschou- wing worden onderworpen om een en ander in het juiste perspectief te kunnen plaatsen. 2. Het door het Protocol gewenste toezicht op nationaal niveau: de NPM’s Zoals gezegd voorziet het Protocol in een vorm van preventief toezicht op internationaal en nationaal niveau. Dit internationaal toezicht is niet nieuw. Sinds 25 jaar wordt een dergelijk internationaal toezicht binnen de Raad van Europa al uitgeoefend door het CPT. Door het Protocol wordt dit internationaal toezicht nu uitgebreid met een vergelijkbare instantie op VN niveau. Anders dan het CPT heeft dit SPT echter maar beperkte financiële middelen en heeft het door het grote aantal bij het Protocol betrokken landen maar een beperkte slagkracht. Het ligt dan ook voor de hand dat het SPT zijn directe toezichthoudende taak vooral zal richten op de landen buiten de Raad van Europa, die niet door het CPT worden bestreken. Voor wat betreft de landen van de Raad van Europa zal de taak van het SPT vooral gericht zijn op de ondersteuning en monitoring van het toezicht door de nationale toezichthouders. Vandaar dat het accent van het Protocol vooral ligt bij het toezicht houden op risico’s voor foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing op nationaal niveau. Daarbij komt dat nationale toezichthouders hun toezichthoudende taken met een grotere frequentie kunnen uitvoeren en beter in staat zijn toe te zien op een juiste uitvoering van de bevindingen en aanbevelingen van de internationale toezichthouders.6 Niet zonder reden typeert Evans het systeem van toezicht door het NPM dan ook als ‘the “front line” in the system of prevention which the OPCAT constructs’.7 De vereisten die het Protocol aan de nationale toezichthouder stelt zijn te vinden in het Protocol en de begeleidende stukken daarbij. Deze punten zijn van belang om te kunnen beoordelen of het Nederlandse NPM-model voldoet aan de eisen die daaraan in het Protocol gesteld worden. De belangrijkste daarvan kunnen als volgt, puntsgewijs, worden samengevat. 1) Ingevolge artikel 18 van het Protocol dienen verdragsstaten allereerst de functionele onafhankelijkheid van het NPM te waarborgen,8 evenals de onafhankelijkheid en deskundigheid van zijn personeel en de nodige middelen vrij te maken voor het functioneren van het NPM. Cruciaal voor deze functionele onafhankelijkheid is niet alleen dat een NPM onafhankelijk en zonder inmenging van autoriteiten kan opereren, maar dat deze ook door de buitenwereld als onafhankelijk wordt gepercipieerd.9 Om die reden moeten de taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in een eigen, wettelijke regeling10 en moeten de leden van een NPM worden benoemd volgens een openbare procedure, in overleg met relevante stakeholders. Bij de samenstelling van het NPM dient te worden gestreefd naar een evenwichtige verdeling tussen de seksen en naar een adequate vertegenwoordiging van ethische en minderheidsgroepen in het land. Bij het instellen van het NPM dienen de Staten ook rekening te houden met de ‘Paris Principles’,11 het document waarin de voorwaarden worden genoemd waaraan instellingen voor de bevordering en bescherming van mensenrechten moeten voldoen. 2) Artikel 19 van het Protocol bepaalt verder dat het NPM in staat moet worden gesteld om regelmatig inrichtingen te bezoeken, met het oog op het versterken van de bescherming van ingeslotenen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (onder a). Het NPM dient tevens in de gelegenheid te worden gesteld aanbevelingen ter verbetering te doen (onder b) en te komen met voorstellen en opmerkingen met betrekking tot bestaande of voorgestelde wetgeving (onder c).12 3) Om zijn taken adequaat te kunnen vervullen dient het NPM krachtens artikel 19 van het Protocol te beschikken over onder andere de volgende, belangrijke, bevoegdheden: - toegang tot alle informatie betreffende de behandeling van deze gedetineerden en de detentieomstandigheden; - toegang tot alle plekken waar personen van hun vrijheid beroofd worden; - de mogelijkheid om privégesprekken te voeren met die personen, evenals met andere personen die relevante informatie kunnen verstrekken (advocaten, personeel, medici, familieleden, ex-gedetineerden); en - de vrijheid om zelfstandig de plaatsen uit te kiezen die bezocht worden en de personen die geïnterviewd worden. Relevant hierbij is dat artikel 21 bepaalt dat Auteurs devolle commentaar op een eerdere versie preventief Mechanisme. 9 December 2010. 1. Mr. dr. P. Jacobs is universitair docent van dit artikel. 6. Association for the Prevention of Torture 9. APT, Implementation manual, 2010 (APT) and Inter-American Institute for (revised edition), p. 90. straf(proces)recht bij het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen Noten Human Rights (IIHR), Optional Protocol to 10. Art. 11 en 12 (onder ‘basic principles’) van de Universiteit Utrecht. Prof. dr. A.M. 2. CPT/Inf (2012) 21, par. 9. the UN Convention against Torture. Imple- van de guidelines en artikel 2 van de analy- van Kalmthout is emeritus hoogleraar vrij- 3. The Netherlands Institute for Human mentation Manual, 2010 (revised edition), tical self-assessment tool for National Pre- heidsbeneming en vrijheidsbeperking in het Rights, Utrecht 2013, p. 11-13. p. 47. vention Mechanisms (NPM), a preliminary vreemdelingen- en strafrecht aan Tilburg 4. NJCM, commentary on the sixth periodic 7. M. Evans, ‘The OPCAT at 50’. in: G. guide by the SPT regarding the functioning University, lid van de Raad voor Straf- report submitted by the Kingdom of the Gilbert, F. Hampson, C. Sandoval (eds.), of an NPM, CAT/OP/1, d.d. 6 februari rechtstoepassing en Jeugdbescherming Netherlands on the implementation of the The Delivery of Human Rights: essays in 2012. (RSJ) en het Europees Comité voor de Pre- UN Convention against Torture and Other Honour of Professor Sir Nigel Rodley, 11. Deze zijn neergelegd in Resolutie ventie van Foltering en Onmenselijke of Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Routledge 2011, p. 107. 48/134 van de Algemene Vergadering van Vernederende Behandeling of Bestraffing. punishment (CAT/C/NLD/Q/6), Leiden 8. Zie artikel 8 (onder ‘basic principles’) van de Verenigde Naties van 20 december Deze bijdrage is door laatstgenoemde op 2013, p. 32-34 de guidelines on national preventive 1993. persoonlijke titel geschreven. De auteurs 5. Zie: Brief RSJ van 10 november 2014 aan mechanisms, SPT’s twelfth session, Geneva 12. Zie ook art. 35 (onder ‘points for bedanken prof. mr. C. Kelk voor zijn waar- de organisaties betrokken bij het Nationaal 15-19 November 2010, CAT/OP/12/5, d.d. NPMs’) van de guidelines. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 753 Wetenschap Met de NPM’s wordt niet beoogd om bestaande systemen van toezicht of inspectie te vervangen, maar juist om deze te complementeren geen sancties mogen worden opgelegd aan personen of instanties die het NPM voorzien van informatie.13 4) In de guidelines wordt in lijn met eerder genoemde ‘Paris Principles’ nog een aantal basis voorwaarden genoemd, die bij de instelling van een NPM in acht moeten worden genomen. Deze betreffen onder meer dat het NPM een eigen, herkenbare identiteit dient te hebben, welke wordt gekenmerkt door openheid en transparantie, waarbij het maatschappelijk middenveld in ruime mate betrokken wordt (nr. 16). Vandaar ook dat de selectie, de zittingstermijn en de benoeming van de leden van het NPM volgens openbare criteria dient plaats te vinden (nr. 9 en 16). Bovendien moet een NPM collectief over de expertise en ervaring beschikken die voor een effectieve uitvoering van zijn taak noodzakelijk is. Expliciet wordt daarbij genoemd de juridische expertise en expertise op het terrein van gezondheidszorg (nr. 17 en 20). Andere voorwaarden die in de guidelines worden genoemd zijn, dat: - het mandaat en de bevoegdheden bij wet worden geregeld (nr. 7); - bij wet de zittingsduur van de leden van een NPM wordt vastgesteld (nr. 9); - het NPM wordt geïnformeerd over relevante wetsvoorstellen en daarover advies kan uitbrengen (nr. 28); en - de NPM-taak in een aparte afdeling of unit wordt ondergebracht met eigen staf en budget, ingeval dit NPM ook andere dan NPM-taken te vervullen heeft (nr. 32). 5) In de self-assessment tool wordt een werkwijze voor het NPM beschreven die sterke gelijkenis vertoont met die van het CPT.14 Een belangrijke rol bij deze werkwijze speelt het (steekproefsgewijze) onderzoek van dossiers van ingeslotenen en het onderzoeken van activiteiten die worden aangeboden aan de gedetineerden. Crosschecking van informatie is hierbij van groot belang.15 Rapporten naar aanleiding van het bezoek, met daarbij de gedane aanbevelingen, kunnen worden gepubliceerd zonder voorafgaande instemming van de nationale autoriteiten.16 Dit in tegenstelling tot de rapporten van het CPT en het SPT, die vertrouwelijk van aard zijn en waarvan de nationale autoriteiten zelf beslissen of deze worden gepubliceerd.17 Geconcludeerd kan worden dat de opdracht van het NPM tweeërlei is: 1. het regelmatig - bij voorkeur onaangekondigd - bezoeken van plaatsen waar personen verblijven aan wie de vrijheid is ontnomen om de omstandigheden ter plaatse te beoordelen op mogelijke risico’s voor foltering en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing (kortweg ill-treatment) genoemd en 2. het adviseren van de nationale regeringen over bestaande en toekomstige wetgeving die betrekking heeft op de mensenrechten van ingeslotenen. In dit 754 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 opzicht verschilt het door het Protocol beoogde model van maatschappelijk toezicht wezenlijk van het huidige systeem van toezicht dat wordt uitgeoefend door ambtelijke, nationale inspectieorganen. Een ander verschil met de gebruikelijke nationale inspecties en andere toezichthoudende instanties is dat de NPM’s multidisciplinair moeten zijn samengesteld, met daarin een belangrijke inbreng vanuit het maatschappelijk middenveld, in het Protocol aangeduid met de term civil society. Juist vanwege deze verschillen wordt dan ook gesteld dat met de NPM’s niet beoogd wordt om bestaande systemen van toezicht of inspectie te vervangen, maar juist om deze te complementeren.18 3. Vormgeving en werkwijze van het Nederlandse NPM In december 2011 liet de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie weten hoe het NPM in Nederland gestalte zou krijgen. Er werd niet besloten tot de creatie van een nieuw NPM, maar om de NPM-taken neer te leggen bij reeds bestaande toezichthoudende organisaties. Aanvankelijk waren dat er zes, maar na wat verschuivingen zijn uiteindelijk drie instanties als aangewezen NPM overgebleven: de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna: RSJ), de Inspectie Jeugdzorg (hierna: IJZ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ). De coördinatie van de NPM’s werd in handen gelegd van de Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna: IVenJ). Daarnaast werd een viertal instanties genoemd die niet de status van NPM kregen maar als toehoorder aan dit NPM-overleg mochten deelnemen, waaronder de Nationale ombudsman.19 Uitdrukkelijk wordt in de brief ook vermeld dat uit de aanwijzing als NPM geen nieuwe bevoegdheden voor de betrokken organisaties voortvloeien noch dat daarvoor extra middelen ter beschikking zullen worden gesteld. 4. Knelpunten bij de huidige vormgeving en werkwijze van het Nederlandse NPM Het eerste wat opvalt bij de door Nederland opgezette NPM-structuur is de keuze voor een meervoudig NPM, waar vrijwel alle andere landen die het Protocol hebben geratificeerd de NPM taak aan slechts één bestaande of nieuw opgerichte instantie hebben toevertrouwd. In de meeste gevallen is dat het instituut van de Nationale ombudsman of een apart Instituut voor de Mensenrechten. Voor een meervoudige structuur opteerden alleen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nieuw Zeeland.20 Voor deze landen is deze keuze begrijpelijk gezien de federale structuur en de daarbij behorende verschillende jurisdicties. Het Protocol biedt landen de mogelijkheid meerdere instanties met de preventieve taak te belasten, al geldt dan wel als voorwaarde dat elke afzonderlijke instantie dient te voldoen aan alle eisen uit het Protocol. Het is niet voldoende wanneer elk van de als NPM aangewezen Model van de koepelgevangenis in Haarlem © Spaarnestad Photo / Hollandse Hoogte instanties één of slechts een gedeelte van de taken op zich neemt, ook al levert dit op dat gezamenlijk aan de eisen van het Protocol voldaan wordt.21 De niet nader gemotiveerde keuze om ook in Nederland voor een meervoudig NPM-model te kiezen kan alleen worden verklaard uit de opstelling van het Ministerie van Justitie, dat in het Deze opstelling, waarbij aan het Protocol geen toegevoegde waarde wordt toegekend, verklaart de keuze voor het meervoudig NPM-model Protocol geen enkele toegevoegde waarde voor Nederland zag naast het reeds bestaande systeem van toezicht door het CPT en het toezicht dat al door diverse nationale instanties wordt uitgeoefend. Om die reden verzette het ministerie zich lange tijd tegen ratificatie. Uiteindelijk werd echter schoorvoetend en onder druk van het Ministerie van Buitenlandse zaken besloten tot de ratificatie van het Protocol, aangezien het weigeren van ratificatie de goede internationale reputatie van Nederland op het gebied van de mensenrechten en het internationaal recht zou schaden.22 Dat men toch tot ratificatie overging was, aldus de regering teneinde ‘ook andere landen aan te moedigen het Protocol te bekrachtigen en dergelijke toezichthoudende organen in te stellen’.23 Deze opstelling, waarbij aan het Protocol geen toegevoegde waarde wordt toegekend, verklaart de keuze voor het meervoudig NPMmodel. Feitelijk is er niets veranderd ten opzichte van de situatie die bestond vóór de ratificatie. Het door het Protocol beoogde preventieve toezichtmechanisme op nationaal niveau is daarmee gereduceerd tot een vrijblijvend overlegorgaan van instanties die op enigerlei wijze betrokken zijn bij het toezicht op plaatsen waar mensen hun vrijheid is ontnomen. De vraag moet dan ook worden gesteld of dit Nederlandse overlegmodel in overeenstemming is met de letter en geest van het Protocol, zoals dat op grond van Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht moet worden uitgelegd en toegepast.24 13. Zie ook art. 14 (onder ‘basic principles’) de guidelines. Zie ook het Third annual toezicht arrestantenzorg geheten (CTA’s), (laatst geraadpleegd op 17 maart 2015). en art. 27 (onder ‘points for states’) van de report van het SPT, waar in par. 50 wordt de Commissies van Toezicht Detentieplaat- 21. APT, Implementation Manual, p. 25 en guidelines. gesteld; ‘NPM’s should complement exis- sen Koninklijke Marechaussee en de Natio- 88. 14. In art. 13 en verder. ting systems of protection against torture nale ombudsman. Brief ‘Aanwijzen Nationa- 22. H. Reiding, The Netherlands and the 15. Zie art. 14 en 15 van de self-assessment and ill-treatment. They should not replace le Preventie Mechanismen (NPM’s) op basis Development of International Human tool. or duplicate the monitoring, control and van VN-OPCAT’, d.d. 20 december 2011. Rights Instruments, Antwerpen: Intersentia 16. Zie art. 22 van de self-assessment tool. inspection functions of governmental and 20. In het Verenigd Koninkrijk zijn 23 2007, p. 65-71, met verwijzingen. 17. APT, Implementation manual, p. 32. non-governmental bodies.’ instanties als NPM aangewezen, in Nieuw 23. Tweede Kamer, Nota naar aanleiding Overigens kan het SPT zijn rapporten zon- 19. Als zodanig werden in de brief Zeeland vier en in Duitsland is er één NPM van het verslag, 31797 (R1871), p. 2. der toestemming van de nationale autoritei- genoemd: de Klankbordgroep Commissies op federaal niveau, naast de NPM’s die per 24. Verdrag van Wenen inzake het Verdra- ten wel op vertrouwelijke basis aan het van Toezicht (voor justitiële inrichtingen), deelstaat worden aangewezen. Zie: www. genrecht van 21 maart 1986, Trb. 1989, betreffende NPM toesturen. de Commissies van Toezicht op de Politie- ohchr.org/EN/HRBodies/OPCAT/Pages/ 136. 18. Zie art. 5 (onder ‘basic principles’) van cellen (CTPC’s), thans Commissies van NationalPreventiveMechanisms.aspx> NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 755 Wetenschap Getoetst aan de hiervoor genoemde criteria uit het Protocol en de begeleidende stukken hierbij, kan worden geconcludeerd dat met name de drie als NPM aangewezen inspecties maar in beperkte mate voldoen aan de criteria die aan een NPM worden gesteld. Bij deze ambtelijke inspecties is bijvoorbeeld geen sprake van multidisciplinaire teams met een collectieve expertise op het terrein van mensenrechten en gezondheidszorg, ontbreekt de inbreng van het maatschappelijk middenveld en is er geen sprake van leden met een vastgestelde zittingstermijn die volgens een openbare procedure worden benoemd. Ook is er geen expliciete wettelijke regeling, waarin de complementaire NPM-taak is vastgelegd. Anders dan de RSJ worden de inspecties ook niet betrokken bij het adviseren over relevante toekomstige beleidsvoorstellen en wetsvoorstellen en zijn de NPM-taken niet ondergebracht in een staf met eigen staf en budget. Ook de gefragmenteerde werkwijze van deze inspecties, waarbij slechts bij uitzondering in multidisciplinair verband gezamenlijk wordt opgetreden verschilt wezenlijk van de werkwijze die het Protocol naar het voorbeeld van het CPT voorstaat. Bovendien wordt er doorgaans pas samengewerkt als er zich een ernstig incident heeft voorgedaan (zoals na het overlijden van rol als NPM – kunnen beïnvloeden. De schijn van partijdigheid die het NPM zo wekt was een punt van zorg voor het CPT naar aanleiding van het bezoek aan Nederland in 2011,26 alsook voor het College voor de Rechten van de Mens,27 het NJCM en 9 andere mensenrechtenorganisaties.28 De onafhankelijkheid komt temeer in het gedrang nu de IVenJ als NPM, als coördinator van het NPM-overleg correspondeert met briefpapier van dit ministerie en zittingen van het NPM plaatsvinden in het gebouw van hetzelfde ministerie. Ook naar buiten beperkt de IVenJ zich niet tot een coördinerende rol, maar stelt zij zich steeds meer op als de vertegenwoordiger van het NPM, zonder de overige deelnemers aan het NPM daarbij te betrekken. Dit alles is moeilijk te rijmen met de gedachte uit het Protocol dat het NPM ook in zijn presentatie en daden moet laten zien onafhankelijk te zijn. De hier genoemde knelpunten doen zich niet, of in beperkte mate, voor bij de RSJ en bij de als toehoorders bij het NPM-overleg aangewezen instanties. De laatste zijn echter niet als NPM aangewezen, hoewel hun structuur en werkwijze meer met de Protocoldoelstellingen correspondeert dan die van de drie inspecties. 5. Hoe nu verder? Suggesties voor verbetering van de huidige situatie De schijn van partijdigheid die het NPM zo wekt was een punt van zorg voor het CPT Alexander Dolmatov in het Detentiecentrum Rotterdam), wat iets anders is dan een gezamenlijke optreden dat gericht op het preventief signaleren van situaties die een risico van ill-treatment inhouden. De bij het NPM betrokken inspecties opereren naar buiten ook niet als NPM en hebben blijk gegeven in de aanwijzing als NPM geen aanleiding te zien om hun werkwijze (meer) in lijn met het Protocol te brengen. Dat betekent dat bezoeken aan instellingen doorgaans van tevoren worden aangekondigd, dat interviews met ingeslotenen maar op beperkte schaal plaatsvinden en cross-checking met bijvoorbeeld de medische dossiers en klachtendossiers, die bij andere instanties liggen, niet of nauwelijks plaatsvindt. Ook heeft de ratificatie van het Protocol er niet toe geleid dat de relevante mensenrechtenstandaarden in het toetsingskader van de IGZ en IJZ zijn opgenomen. Een ander discutabel punt betreft de onafhankelijke status van de drie inspecties. Formeel zijn deze in hun werkwijze en formuleren van bevindingen onafhankelijk van het ministerie, maar niet kan worden ontkend dat zij als organisatorische onderdelen van de respectieve ministeries toch in bepaalde opzichten daarvan afhankelijk zijn. Zo is de Staatssecretaris van VenJ bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het aanstellen van personeel en dienen jaarplannen te worden voorgelegd aan de Minister van VenJ.25 Dit is een relevante constatering, aangezien de verantwoordelijke staatssecretaris en minister zo, in ieder geval potentieel, de koers van de inspectie – ook in diens 756 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Kijkend naar het buitenland kan men stellen dat wanneer ook in Nederland de NPM-taak aan slechts één niet-departementale instantie, zoals een Instituut voor de rechten van de Mens of (een instituut) van de Nationale ombudsman zou zijn toegewezen, dit meer in lijn met het Protocol zou zijn geweest. Aldus zou ook de complementaire taak van het NPM ten opzichte van bestaande inspecties beter tot zijn recht gekomen zijn. Dit neemt evenwel niet weg dat ook een meervoudig NPM een werkbare structuur kan zijn, zoals het geval is in Nieuw Zeeland, waar de coördinerende rol van de NPM’s is toevertrouwd aan de onafhankelijke, niet zelf als NPM aangewezen Human Rights Commission en de implementatie van het Protocol bij wet29 is geregeld. Ook in het Verenigd Koninkrijk is men erin geslaagd een samenwerkingsverband in te richten dat er op gericht is de meerwaarde ten opzichte van de bestaande inspectievormen vorm te geven.30 In Nederland is van de implementatie van het Protocol daarentegen tot op heden weinig terechtgekomen. NPM’s en toehoorders bij het driejaarlijkse NPM-overleg verschillen fundamenteel van mening over hoe het Protocol moet worden uitgelegd waarbij een gemeenschappelijk werkprogramma en visie over de functie en werkwijze van het NPM ontbreken. De drie ambtelijke inspecties zien de NPM-structuur, evenals de Staatssecretaris van VenJ31 als niet meer dan een netwerkoverleg van de inspecties, RSJ en toehoorders en niet als een opgave om naast de bestaande inspectietaken ook gezamenlijk naar buiten herkenbaar, autonoom en onafhankelijk als NPM te opereren. Voor zover er van enige gezamenlijke actie sprake is betreft dat het jaarlijks vervaardigen van een NPM-jaarverslag, dat, zoals ook door de Nationale ombudsman wordt geconstateerd, feitelijk niet meer is ‘dan een opsomming van activiteiten die ook zonder het bestaan van het NPM zouden zijn uitgevoerd.’32 De meerwaarde van het door het Protocol beoogde preventieve toezicht is nu echter juist dat dit zich kan richten op terreinen en Het is met name dit dilemma dat tot nu toe een effectieve samenwerking binnen het NPM-netwerk heeft geblokkeerd thema’s die niet, of slechts fragmentarisch, in onderlinge samenhang door de inspecties worden bestreken. Te denken valt daarbij onder meer aan de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, de praktijk van separeren en isoleren in de verschillende justitiële en (forensisch) psychiatrische inrichtingen, de mensenrechten in verzorgings- en verpleegtehuizen, de omstandigheden in detentiecentra voor vreemdelingen en de bejegening van ingeslotenen in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (het voormalige Justitieel Medisch Centrum). Het algehele disfunctioneren van het Nederlandse NPM was voor de Nationale ombudsman reden om zich uit het overleg terug te trekken.33 Ook de RSJ heeft laten weten een eigen koers te gaan varen om zodoende, in samenwerking met andere relevante, onafhankelijke partners tot een zo goed mogelijke invulling van zijn rol onder het Protocol te komen.34 In de brieven aan de Staatssecretaris van VenJ waarin beide organisaties hun beslissing toelichtten werd, naast bezorgdheid over de huidige structuur en werkwijze van het NPM als belangrijke reden genoemd de weigering van de IVenJ en IGZ, na overleg met de Staatssecretaris van VenJ, mee te werken aan een gezamenlijk, onafhankelijk multidisciplinair onderzoek naar het beleid en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Dit onderzoek werd ingegeven door recente uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,35 die nopen tot onderzoek naar de verenigbaarheid van het huidige Nederlandse beleid en uitvoeringspraktijk met artikel 3 EVRM. Om de huidige impasse te doorbreken zijn ingrijpende veranderingen in de Nederlandse NPM-structuur noodzakelijk. Een mogelijkheid daartoe zou kunnen zijn om de NPM-taken slechts bij één niet-ambtelijke organisatie neer te leggen, zoals in de meeste het Protocol ratificerende landen het geval is. Zou toch worden vastgehouden aan een meervoudig NPM dan zou het onderscheid tussen NPM’s en toehoorders moeten worden losgelaten. Dit onderscheid heeft nu al geen betekenis, maar miskent ook dat juist deze toehoorders in samenstelling, werkwijze en taakstelling meer voldoen aan de eisen uit het Protocol dan de wel als NPM aangewezen inspecties. Ook zou de coördinerende taak bij voorkeur moeten worden belegd bij een onafhankelijke instantie, die zelf geen NPM-mandaat heeft. Dit is de constructie waarvoor in Nieuw Zeeland is gekozen. Meest essentieel is echter dat zowel de verantwoordelijke bewindslieden en de onder hun verantwoordelijkheid opererende inspecties de meerwaarde van het Protocol erkennen en het zowel naar de letter als naar de geest uitvoeren. Dit zou er toe kunnen leiden de NPMtaak uitsluitend nog toe te bedelen aan instanties, die geen inspectietaak hebben, zoals het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de RSJ. Voordeel daarvan is dat de inspecties daarmee verlost worden van het probleem dat zij complementair aan hun bij wet opgedragen inspectietaken als NPM tezamen met het maatschappelijk middenveld preventieve taken moeten vervullen, waarvoor het nationale wettelijk kader geen ruimte biedt, zolang dit niet aan de eisen van het Protocol is aangepast. Het is met name dit dilemma dat tot nu toe een effectieve samenwerking binnen het NPM-netwerk heeft geblokkeerd. Gezien de reactie van de staatssecretaris aan de RSJ, Nationale ombudsman en het antwoord op Kamervragen van D66 ziet het er vooralsnog echter niet naar uit dat de huidige impasse zal worden doorbroken.36 Het wachten is nu op de reactie van het SPT, dat in reactie op het uittreden van de Nationale ombudsman uit het NPM-netwerk heeft laten weten in 2015 Nederland te zullen bezoeken. 25. V.L. Derckx, A.G. Hallo de Wolf & Netherlands on the implementation of the cretaris Teeven aan de Nationale ombuds- Mechanisme van 10 november 2014 (ken- B.C.A. Toebes, Implementatie van het UN Convention against Torture and Other man en de RSJ van 30 september 2014 merk RSJ/100/2306/14/Avb/HE). OPCAT: preventie van onmenselijke behan- Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or (kenmerk 561637) en de antwoorden op de 35. Met name EHRM, Vinter e.a vs. United deling in zorginstellingen, Groningen 2013, punishment (CAT/C/NLD/Q/6), Leiden Kamervragen van D66 over het uittreden Kingdom, 9 juli 2013, appl. nrs. 66069/09, p. 30-31. 2013, p. 32-34. van de Nationale ombudsman van 4 130/10 en 3896/10, EHRC 2013, nr. 12, p. 26. CPT/Inf (2012) 21, par. 9. 29. Crimes of torture act 1989, zoals her- november 2014 (kenmerk 5677350). 2759-2782, m.nt. A.M. van Kalmthout. 27. The Netherlands Institute for Human zien bij de Crimes of Torture Amendment 32. Zie de Brief van de Nationale ombuds- 36. Zie onder meer de brieven van staats- Rights, Submission to the UN Committee Act 2006 (2006 No 68). man aan de Staatssecretaris van VenJ en secretaris Teeven aan de Nationale ombuds- against Torture on the Examination of the 30. Zie hiervoor met name: Monitoring de RSJ van 24 september 2014 (nr. man en de RSJ van 30 september 2014 6th Periodic report on the Netherlands in places of detention, Fourth annual report of 20140273 U). (kenmerk 561637) en de antwoorden op de May 2013, Utrecht 2013, p. 11-13. the United Kingdom’s National Preventive 33. Ibid. Kamervragen van D66 over het uittreden 28. NJCM, commentary on the sixth perio- Mechanism, London, March 2014. 34. Zie brief van de RSJ aan de organisaties van de Nationale Ombudsman van 4 dic report submitted by the Kingdom of the 31. Zie onder meer de brieven van staatsse- betrokken bij het Nationaal Preventief november 2014 (kenmerk 5677350). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 757 595 Opinie Het CBb en ‘Der digitale Taxi-Krieg’ Mies Westerveld1 UberPOP, de taxidienst die stelt zich te baseren op het moderne idee van een shared economy en een mobiliteitsoplossing te bieden met een positief effect op leefbaarheid, milieu en energieverbruik, confronteert ons in werkelijkheid met de vraag of we in staat zijn on demand werkers te beschermen tegen basale sociale risico’s als uitbuiting en onzekere beloning. Het verwijt van kartelvorming is eerder van toepassing op megabedrijven als Google en Uber dan op zelfstandig werkende taxichauffeurs die de samenwerking zoeken om te voorkomen dat ze voor een hongerloon moeten werken. I n december van het vorig jaar sprak de rechter, meer specifiek de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, zich als eerste uit in een kwestie die ook wel wordt aangeduid als een ‘digitale taxioorlog’. Voor arbeidsrecht-beoefenaren is deze uitspraak (Ministerie van I&M vs. Uber)2 een fraaie illustratie van het feit dat het arbeidsrecht de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt maar ternauwernood kan bijhouden en steeds minder in staat lijkt een passend antwoord te formuleren op de arbeidsrechtelijke issues van deze tijd. Meer concreet gaat het om de vraag of nog wel mogelijk is afdwingbare normen te stellen ten aanzien van zaken als verantwoorde arbeids- en rusttijden, gezonde arbeidsomstandigheden, een adequate uurvergoeding en een inkomensgarantie bij ziekte of arbeidsongeschiktheid. Voor ik hierop doorga, eerst iets over het bedrijf dat de uitspraak heeft uitgelokt. Uber is een bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software en het verstrekken van on demand transportdiensten. Voor dit laatste biedt Uber de dienst UberPOP aan die inmiddels in 200 steden actief is. Uber is ook big business: met een geschatte waarde van € 13.4 miljard was Uber vorig jaar de hoogste gewaardeerde start-up van dat moment.3 Om de vervoersdienst te kunnen leveren sluit Uber contracten met particulieren met een eigen auto die van haar een iPhone in bruikleen krijgen waarmee bestelde ritten geaccepteerd kunnen worden. Personen die van de dienst UberPOP gebruik willen maken, melden zich eenmalig aan met een creditcard. Bij het bestellen van een rit wordt de passagier via de GPS van de telefoon aan de dichtstbijzijnde Uber-chauffeur gekoppeld, waarna de ritprijs bij aankomst wordt afgeschreven van de aan de creditcard gekoppelde bankrekening. Contant geld komt er niet meer aan te pas. De passagier krijgt de factuur via de 758 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 e-mail toegestuurd, de chauffeur ontvangt van de ritprijs 80% op zijn rekening, de resterende 20% is voor Uber. Degene die als chauffeur voor Uber wil rijden dient ouder te zijn dan 21 jaar, één jaar rijervaring te hebben en hij moet in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag. De auto (vierdeurs, niet ouder dan tien jaar en met een geldige APK) wordt op veiligheid geïnspecteerd door een medewerker van Uber. Uber is gebaseerd op het idee van een shared economy, aldus de Nederlandse Uber-directeur Niek van Leeuwen. ‘Heb je geen baan, maar toch een auto, dan kun je met Uber geld verdienen.’4 Arbeidsrechtelijk zit het knelpunt van deze constructie in de onaantastbaarheid en daarmee de ongelimiteerde marktmacht van het bedrijf ten opzichte van haar ‘medewerkers’. Toen, bijvoorbeeld, het bedrijf in New York in concurrentie was met een nieuwkomer op de on demand taximarkt, verlaagde het eenzijdig de ritprijzen. Boze taxichauffeurs protesteerden tegen deze verlaging van hun inkomsten en richtten hun pijlen, bij gebreke aan een zichtbare wederpartij, op het gemeentebestuur dat hiertegen zou moeten optreden. Tevergeefs, Uber bleek niet aan te pakken. Ook in Nederland, waar het bedrijf zijn diensten sinds juli van het vorig jaar aanbiedt, heeft het zich bij de gevestigde taxibranche knap impopulair gemaakt. ‘Eerst paaien ze, dan naaien ze’, aldus een chauffeur bij TCA.5 Het juridische handvat om het bedrijf te stuiten (of misschien ‘mores’ te leren?) zit in het fenomeen taxivergunning. De taximarkt wordt sinds de openstelling eind jaren negentig gereguleerd door de Wet Personenververvoer 2000 (WPV 2000). Deze schrijft een vergunning voor voor iedereen die zijn diensten als taxichauffeur wil aanbieden. De vergunning wordt afgegeven (en kan bij slecht presteren ook worden ingetrokken) door de Minister van Arbeidsrechtelijk zit het knelpunt van deze constructie in de onaantastbaarheid en daarmee de ongelimiteerde marktmacht van het bedrijf ten opzichte van haar ‘medewerkers’ Infrastructuur en Milieu, die belast is met het toezicht op de naleving van de wet. Uber daarentegen maakt gebruik van iedereen die onder haar voorwaarden wil werken, met of zonder vergunning. Het toezicht op de kwaliteit van de Uber-diensten voert het bedrijf liever zelf uit. In het afgelopen jaar trad Uber toe tot de Europese arbeidsmarkt. Net als in de VS riep die komst in verschillende landen veel protest op. Boze taxichauffeurs gingen de straat op en grote taxibedrijven spanden rechtszaken aan. Soms met succes, zoals in Brussel en Berlijn waar UberPOP door de rechter werd verboden. In ons land verliep de strijd in eerste instantie over de band van de overheid. Op 29 september 2014 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu Uber in kennis van haar voornemen een last onder dwangsom op te leggen als de dienst UberPop niet gestaakt zou worden; hierop werd niet gereageerd. Kort daarna voerden inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport in samenwerking met de politie Amsterdam een ‘snordersactie’ uit. Ze maken als betalende passagiers gebruik van de dienst van UberPOP en houden de betreffende chauffeur na aankomst op de plaats van bestemming aan. Als op dat moment blijkt dat deze geen vergunning heeft, wordt hij bekeurd en wordt hem een last onder dwangsom opgelegd. Ook Uber krijgt een dergelijke last opgelegd. Uber betaalt de bekeuringen van de chauffeurs en gaat van de last in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De onderhavige uitspraak betreft het verzoek van Uber tot schorsing van deze last. De rechter overweegt, kort samengevat, als volgt. Uber is een vervoerbedrijf in de zin van de WPV 2000 en niet zoals zij had gesteld een software bedrijf waarvan de bedrijfsmatige activiteiten uitsluitend gericht zijn op het aanbieden van technologie en het bijeenbrengen van vraag en aanbod. Vervoer via UberPOP valt niet onder de ‘carpoolbepaling’ in de WPV 2000, waarin voor het samen reizen door particulieren een uitzondering op het taxiverbod is gemaakt. De hoogte van de vergoeding die de chauffeurs voor de rit ontvangen is hiervoor niet relevant. De stelling van Uber dat er geen noodzaak tot handhaving is snijdt geen hout. Uber had ter onderbouwing van deze stelling aangevoerd dat de WPV 2000 verouderd is en achterhaald door nieuwe ontwikkelingen, technologieën en mogelijkheden als waarvan Uber gebruik maakt. UberPOP is, in de woorden van Uber, ‘geen probleem maar een oplossing. Het biedt de consument een betaalbaar alternatief voor autobezit en het zorgt ervoor dat de beschikbare auto’s beter benut worden doordat mensen met elkaar meerijden, en er een betere aansluiting is op het openbaar vervoer. Dat is een mobiliteitsoplossing met een positief effect op leefbaarheid, milieu en energieverbruik’. De rechter overweegt in dit verband dat de minister bij overtreding van de WPV 2000 handhavend moet optreden, en dat die regel alleen uitzondering lijdt in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer concreet zicht bestaat op legalisatie. Daarvan is vooralsnog geen sprake. Wel onderkent de rechter dat een technologie als waarvan Uber gebruik maakt kan leiden tot innovatie, maar daarmee bestaat nog geen zicht (laat staan een ‘concreet zicht’) op legalisatie van UberPOP in de huidige vorm. Uber voert tevens aan dat de last geen legitiem belang dient en haaks staat op de belangen die met de taxiregulering worden gediend, te weten een eerlijke en open marktwerking met bescherming van de consument, keuzevrijheid en de beste propositie voor de consument. De last daarentegen is blijkens zijn bewoordingen mede opgelegd in het belang van chauffeurs die wel in het bezit zijn van een vergunning en in het belang van de ordening van de vervoermarkt. De rechter verwerpt deze stelling met de - niet nader onderbouwde - overweging dat in een stelsel met een wettelijke vergunningplicht de belangen van de chauffeurs met vergunning wel degelijk beschermd mogen worden. Ten slotte wordt ook het beroep van Uber op Europeesrechtelijke regels van de hand gewezen. In een reactie op de uitspraak geeft Uber aan door te gaan met het aanbieden van UberPOP ‘om de vernieuwing die we in gang hebben gezet niet te laten stranden. Het is nu aan de politiek om vaart te maken met gemoderniseerde wetgeving en niet te wachten tot eind 2015, zodat innovatie niet tot stilstand komt. Wij zullen er alles aan doen om hierbij te helpen.’ Ook Eurocommissaris Kroes mengde zich eerder in het debat naar aanleiding van het door de Brusselse rechter uitgesproken verbod. ‘Wij kunnen de digitale innovatie niet tegenhouden’, schreef ze op haar blog. ‘Dus laten we innovatie omarmen, niet tegenwerken.’ In de visie van Kroes is een verbod op Uber vooral ingegeven om kartels zoals de taxibranche te beschermen.6 Die kwalificatie roept herinneringen op aan de ambtsperiode van Kroes als Auteur Noten NRCQ 30 juli 2014. http://ec.europa.eu/commissi- 1. Prof. dr. M. Westerveld is hoogleraar 2. Uber vs. Minister Infrastructuur en 4. Interview Bronzwaer & Schravesande on_2010-2014/kroes/en/content/crazy- Sociaal verzekeringsrecht en Sociale rechts- Milieu, CBb 8 december 2014, (2014). court-decision-ban-uber-brussels-show- hulp aan de Universiteit van Amsterdam. ECLI:NL:CBB:2014:450. 5. Bronzwaer & Schravesande (2014). your-anger. Het citaat uit de titel is afkomstig uit Bild, 3. Bronzwaer & Schravesande, Uber – hoe 6. Blog Neelie Kroes 15 april 2014, ‘Crazy juli 2014. één app de hele taxibranche op zijn kop zet, court decision to ban Uber in Brussels’, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 759 Opinie Malieveld, 18 februari 2015: ruim 200 taxichauffeurs protesteren tegen de taxiapp Uperpop. © Dirk Hol / ANP foto De internetindustrie confronteert ons met de vraag of we in staat zijn on demand werkers te beschermen tegen zulke basale sociale risico’s als uitbuiting en onzekere beloning Eurocommissaris Mededinging, en hij past bij de periode dat de WPV 2000 werd geconcipieerd. De parlementaire stukken over die regeling bevatten dan ook veel overwegingen over de zegeningen voor de consument van een open markt en het beschermen van de veiligheid van de passagier door het stellen van kwaliteitseisen aan de chauffeur en diens auto, maar niets over veilige en gezonde arbeidsomstandigheden of een eerlijke beloning van deze zzp’ers avant la lettre. Dat is ook niet zo vreemd als men bedenkt dat de WPV 2000 vooral was ingegeven door de wens de gesloten en daardoor onnodig dure taximarkt open te breken. Kartels, in de woorden van Kroes. Die tijden zijn veranderd. Met de komst van de technologie-industrie, waarvan UberPOP slechts één voorbeeld is, gaat het er niet alleen om of bestaande con- 760 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 structies inefficiënt zijn – dat zijn ze misschien wel – of dat de aanbieders van de klassieke diensten teveel marktmacht hebben. De internetindustrie confronteert ons met de vraag of we in staat zijn on demand werkers te beschermen tegen zulke basale sociale risico’s als uitbuiting, onzekere beloning en het ‘als u wat overkomt, zoekt u het zelf maar uit’. En - wanneer het antwoord op die vraag ontkennend luidt - of een race to the bottom op andere segmenten van de arbeidsmarkt dan nog te keren valt. In die verhoudingen past een verwijt van kartelvorming eerder bij een megabedrijf als Google of Uber dan bij zelfstandig werkende taxichauffeurs die de samenwerking zoeken om te voorkomen dat ze voor een hongerloon moeten werken. Reactie Reactie op het essay van Paul Cliteur Marcel Storme1 H et heeft mij verbaasd dat een uitstekende Leidse collega als Paul Cliteur aan de vrijheid van godsdienst zoals gewaarborgd door het EVRM een dusdanige beperkte betekenis toekent in zijn essay dat men eigenlijk de godsdienstuitingen mag beschimpen of spottend verguizen. Aldus beperkt of hindert men de vrijheid om zijn godsdienst te belijden (art. 9, 2 EVRM) Vooraf mag ik erop wijzen dat in éénzelfde artikel de vrijheid van expressie en die van godsdienst samen worden voorgeschreven als verdragsregel, wat dus betekent dat er reeds een transversale en in een zekere zin onlosmakelijke verbinding bestaat tussen de vrijheid van mening en van godsdienst. Het is zeker niet collega Cliteur die ik moet herinneren aan het fundamenteel beginsel van de gemeenschappelijke convergentiewaarde van alle grondrechten, die in hun geheel de bescherming beogen van de onvervreemdbare waardigheid van elke menselijke persoon en diens recht op een vrije en volledige ontplooiing van zijn menselijke talenten samen met vele anderen in de samenleving. In het licht van deze convergentiewaarde zou het zeker niet erg consistent zijn de onderscheidene fundamentele rechten en vrijheden aldus te interpreteren dat zij onderling met elkaar in conflict of tegenspraak zouden geraken. Geen enkele geordende samenleving kan bijvoorbeeld een volstrekt ongelimiteerde vrijheid van meningsuiting aanvaarden. Zo werden beperkingen aan de vrijheid van expressie aanvaard in het licht van bepaalde collectieve waarden of zelfs soms van persoonlijke waarden. In dit laatste verband kan men zonder twijfel gewagen van het recht op eerbiediging van levensbeschouwing. Van de levensbeschouwingen is de godsdienstige overtuiging wellicht de meest persoonlijke en indringende. Wie wil zoeken naar het wankele evenwichtspatroon waar de vrijheid van expressie en andere grondrechten elkaar raken, kan best terecht bij het Europees Hof van de Rechten van de Mens in Straatsburg (zie aldus K. Rimanque, in Jaarboek van het Interuniversitair Centrum Mensenrechten, Antwerpen, 1996, p. 145 e.v.). Reeds in het Otto Preminger-arrest van 20 september 1994 werd het godslasterlijk karakter van een film voor christengelovigen gelaakt. En later zal hetzelfde Hof in zijn arrest I.A. vs. Turkije van 13 september 2005 een boek veroordelen wegens beledigingen van ‘God, de godsdienst, de profeet en het heilige boek’: ‘des attaques offensantes concernant des questions considérées comme sacrées par les musulmans’. Ik keer terug tot het uitgangspunt van het essay. Voor mij is Charlie Hebdo helemaal geen icoon van de persvrijheid. De in lengte van jaren gepubliceerde cartoons kunnen dan ook moeilijk beschouwd worden als de uitdrukking van het ‘heilige’ principe van de vrije meningsuiting. Auteur 1. Prof. dr. em. M.L.L.V. Storme was van 1963 tot 1995 hoogleraar procesrecht aan de Gentse Rechtsfaculteit en Cleveringa-leerstoelhouder (1987-1988) aan de Leidse rechtenfaculteit. 597 Reactie op Paul Cliteur, ‘Vrijheid van expressie na Charlie’ Hendrik Kaptein1 I n tenminste twee opzichten gaat zelfs Paul Cliteurs vlammend betoog tegen bedreiging van vrijheid van expressie (in NJB 2015/248, afl. 5, p. 306 e.v.) niet ver genoeg. Uitingsvrijheid heeft nog sterkere gronden dan Cliteur opvoert en meer dan hij suggereert kan worden gedaan om die vrijheid te beschermen – ook door gebruikers van die uitingsvrijheid. Cliteur stelt: uitingsvrijheid is een fundamenteel recht dat dus alleen op doorslaggevende gronden kan worden ingeperkt. Bovendien is uitingsvrijheid goed voor wetenschappelijke, religieuze en culturele vooruitgang. Ten derde is diezelfde uitingsvrijheid onontbeerlijk in religiekritiek. Staat uitingsvrijheid daarmee als een huis, of zelfs als het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 761 596 Reactie huis van de rechtsstaat en de beschaafde samenleving? Dat is nog maar de vraag, zolang de eigenlijke grondslag van uitingsvrijheid versluierd blijft. Wie nadenkt, over uitingsvrijheid of over wie en wat dan ook, kan dat niet anders doen dan in termen van redenen voor en tegen. Audi et alteram partem begint dus al in ons eigen hoofd, in de hoop dat goede redenen zo ongehinderd mogelijk kunnen worden gewogen. Hetzelfde geldt voor overleg met anderen. Pas als alle betrokkenen min of meer ongedwongen kunnen zeggen en schrijven wat zij willen, pas dan lopen we de kans dat we het af en toe met elkaar eens worden en dat het betere argument wint. Zo komt Plato’s analogie van de ziel en de stad weer terug. Uitingsvrijheid als ongehinderde hoor en wederhoor is een mogelijkheidsvoorwaarde voor mensen en hun samenlevingen. Pas met dit ‘transcendentale’ argument (magistraal uitgewerkt door Stuart Hampshire, in Justice is conflict, 2000) krijgen Cliteurs drie gronden werkelijk zin. Omdat wij niet zinvol kunnen leven en samen leven © Brian Wolfe (www.flickr.com) 762 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 zonder uitingsvrijheid is die vrijheid een fundamenteel recht dat ook nog eens nuttig is, misschien zelfs in religiekritiek. Zonder gedachtewisseling met onszelf en met anderen blijven wij nergens, tenzij je denkt dat je alles al weet. Wat kunnen we doen aan dodelijk terreur die juist geen twijfels kent? Cliteur stelt: bescherm bedreigde cartoonisten en geef niet toe aan terreur, anders worden grenzen van uitingsvrijheid niet in Straatsburg vastgesteld maar in Jemen. Ja, maar lok terreur dan ook niet uit. Op dit punt gaat Cliteur niet in. Als je weet dat gebruik van uitingsvrijheid doden kan kosten en als die terroristen niet zonder meer en allemaal kunnen worden uitgeschakeld, dan kan het zin hebben om die terroristen geen enkele aanleiding te bieden. Gesprek met fundamentalisten heeft geen enkele zin, ook niet met hulp van profetische plaatjes. Die bieden geen zinvolle religiekritiek. Dan deze en dergelijke cartoons maar verbieden? Nee, want overheden kunnen niet per algemene regel alle concrete afwegingen van uitingsvrijheid tegen andere rechten en belangen dwingend voorschrijven. Dat moeten wij zelf doen. Dan gaat het uiteindelijk niet om juridische, maar om menselijke maatstaven. Cru gesteld: kwetsen voor de lol met mogelijk dodelijke gevolgen moet juridisch mogen, maar is daarom nog geen verstandig gebruik van uitingsvrijheid. Zonder principieel ongehinderde afweging van redenen voor en tegen bij wat we ook zeggen, schrijven, tekenen en verder doen en laten, in ieder geval in termen van mensenlevens, blijven we nergens. Dit is juist geen ‘afstand nemen van ons systeem’ en ‘vernedering’, het is bevestiging ervan. Het is niet meer dan het inzicht dat gebruik van uitingsvrijheid ook weer niet boven alles gaat, in een wereld waarin leven en dood op het spel kunnen staan door toedoen van terroristen die wij helaas nog niet allemaal onschadelijk kunnen maken. Wij geven om het leven, om ieders leven als het goed is en dat is wat ons in ieder geval van terroristen onderscheidt. Auteur 1. Dr. H.J.R. Kaptein is universitair hoofddocent rechtsfilosofie aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden. Naschrift Een naschrift op Storme en Kaptein over Charlie Hebdo Paul Cliteur1 T oen op 11 januari 2015 drieënveertig regeringsleiders (ongeveer één vierde van de Verenigde Naties) zich in Parijs bij de demonstranten voegden die uiting gaven aan hun afschuw en ontzetting over de moord op twaalf cartoonisten van een Frans satirisch tijdschrift, was dat een positief teken dat erop leek te wijzen dat eindelijk (na Rushdie, de Deense cartoonaffaire en meer moord en doodslag) de wereld zich begint te realiseren in wat voor penibele toestand we verkeren ten aanzien van de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van expressie en de vrijheid van gedachte. De twee reacties op mijn artikel ‘Vrijheid van expressie na Charlie’ door mijn gewaardeerde collega’s Storme en Kaptein kan ik dan ook niet anders dan met een zekere verbazing lezen. Kaptein’s reactie bestaat uit twee delen. Van het eerste deel, waarin hij een versterking aandraagt voor het argument ten gunste van vrijheid van expressie neem ik met belangstelling kennis. Wat Hampshire toevoegt aan John Stuart Mill’s fameuze verdediging in On Liberty (1859) is mij niet geheel duidelijk, maar dat hoeft ook niet. Het gaat mij om het tweede deel van zijn reactie waarin hij aanraadt: ‘maar lok terreur dan ook niet uit’. Uitlokking? Cartoonisten die geheel binnen de begrenzingen van de Franse wet, en in overeenstemming met een eeuwenoude traditie van religiekritiek, hun werk proberen te doen in een wereld waarin terreur om zich heen grijpt, vallen bij Kaptein onder het ‘uitlokken’ van terreur. Maar als dat zo is, dan heeft Giordano Bruno toen hij in 1600 op het Campo dei Fiori in Rome werd verbrand vanwege zijn astronomische opvattingen, zijn eigen dood ook ‘uitgelokt’. Ook Michael Servet lokte de terreur uit die hem trof (in zijn geval van Calvinistische zijde). Ook Socrates had de gifbeker ‘uitgelokt’ door zijn politieke en filosofische activiteiten. Net als Voltaire, Diderot, Rousseau en Ernst Renan de dwangmaatregelen van staat en kerk over zich afriepen. Ook Immanuel Kant die niet meer over religie kon schrijven toen de grootmoedige Frederik de Grote plaatsmaakte voor een minder getalenteerde opvolger: hij kreeg een ongetwijfeld ‘uitgelokt’ schrijfverbod opgelegd. Kaptein realiseert zich niet dat veel van de boeken die hij nu leest en aan studenten als studiemateriaal voorschrijft, bevochten zijn op een traditie van terreur, censuur en onderdrukking. De reactie van collega Storme is in die zin anders dat Storme een geheel andere interpretatie geeft aan EVRM-bepalingen dan mij verantwoord lijkt. Uit de eerste vier zinnen van zijn bijdrage maak ik op dat hij van mening is dat iemand die religie zou bespotten, verguizen of beschimpen de godsdienstvrijheid van anderen zou beperken (of verhinderen, zoals hij schrijft). Maar dat lijkt mij manifest onjuist. De godsdienstvrijheid van persoon A kan nooit betekenen dat hij persoon B het zwijgen kan opleggen. Zou dat zo zijn, dan zou de ‘godsdienstvrijheid’ van een christen betekenen dat een moslim zijn godsdienst niet zou mogen belijden. Misschien is Storme van mening dat een grens moet worden gelegd bij bespotting of beschimping, maar ook dat kan ik niet onderschrijven. Jezus Christus zei vele dingen die op bespotting of beschimping neerkomen. Van Farizeërs bijvoorbeeld. De profeet Elia provoceerde en bespotte de profeten van Baäl. De profeet Mohammed had geen goed woord voor de polytheïsten van zijn tijd. Met name Luther foeterde en tierde dat het een lust was. Nu zijn dit voorbeelden van religieuze iconen, maar ik kan natuurlijk ook wijzen op de seculiere traditie van satire, sarcasme, ironie en blasfemie in het werk van Socrates, Aristofanes, Molière, Voltaire, Diderot, G.B. Shaw, Jean-Paul Sartre (ik doe een willekeurige greep). De zaken Otto Preminger (1994) en I.A. vs. Turkije (2005) die Storme opvoert zijn dieptepunten in de geschiedenis van het Europese Hof in Straatsburg die gelukkig worden gecorrigeerd door de in vele arresten herhaalde verzekering dat de vrijheid van expressie niet alleen omvat meningen waarmee iedereen het eens is, maar ook die meningen die ‘offend, shock or disturb the state or any sector of the population’ (Handyside 1976). Omdat deze vrijheid, een vrijheid die de moderne staat verleent en die het Europese Hof handhaaft, aan de burgers van die staat was ontroofd door terroristen op 7 januari, gingen op 11 januari 2015 drieënveertig regeringsleiders en vier miljoen mensen de straat op. Laten we hen steunen. Of was dat ook uitlokking? Auteur 1. Prof. dr. P.B. Cliteur is hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 763 598 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: $ 2 150 000. Een zestal kapers, de klagers in Verenigde Naties waarin van staten voor een NJB 2015/ … (nummer uitspraak) deze zaak, probeerde te vluchten in een duur van zes maanden werd gevraagd om de wagen, maar werd onderweg gearresteerd Somalische regering bij te staan in de strijd EHRM 764 door een speciaal team van Franse militai- tegen piraterij en alle mogelijke middelen in Hoge Raad (civiele kamer) 765 ren. Ze werden onder Franse militaire contro- te zetten. Het cassatieberoep werd vervol- Hoge Raad (strafkamer) 769 le geplaatst en nadat de Somalische autori- gens verworpen. Afd. Bestuursrechtspraak RvS 774 ten hun toestemming verleenden, vertrokken Centrale Raad van Beroep 775 ze op 15 april met een militaire vlucht naar B. Procedure Frankrijk. Na aankomst in Frankrijk 5 uur ’s De klagers in Ali Samatar e.a. dienden op 15 middags op diezelfde dag werden ze in voor- en 16 maar 2010 een klacht in bij het EHRM. Europees Hof voor de Rechten van de Mens arrest geplaatst. In de ochtend van 18 april De klagers in Hassan e.a. deden dat op 13 en werden klagers voorgeleid en werden ze 16 augustus 2010. In Hassan e.a. stellen de Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- onder rechterlijk controle geplaatst. klagers dat aan de detentie door de Franse kers van de Universiteit Leiden, de VU Klagers spanden een beroep aan wegens militairen tussen 16 en 23 september 2008 Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan- onrechtmatigheid van de interventie van de een rechtsbasis ontbrak wat tot een schen- de bewerking is verzorgd door mr. M.P. Beijer Franse autoriteiten in Somalië en de vrij- ding van art. 5, eerst lid, EVRM zou moeten (RU Nijmegen). Alle uitspraken van het heidsbeneming in Frankrijk. Het Parijse Hof leiden. In beide zaken stellen de klagers dat EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec- van Beroep oordeelde op 6 april 2009 dat de er een schending heeft plaatsgevonden van tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg- procedure rechtmatig was geweest. Het cas- art. 5 lid 3 EVRM, omdat zij niet onverwijld ments and Decisions. De uitspraken van satieberoep werd vervolgens verworpen. zijn voorgeleid voor een rechter en dat er kamers van het EHRM worden drie maanden De klagers in Hassan e.a. zijn drie onderda- een schending van art. 5 lid 4 EVRM heeft na de uitspraakdatum definitief, tenzij er nen van Somalië die eveneens in Frankrijk plaatsgevonden doordat de mogelijkheid om intern appel wordt ingesteld bij de Grote zijn vervolgd voor piraterij. Op 2 september over de rechtmatigheid van het arrest en de Kamer van het Hof. 2008 werd een jacht gekaapt dat in Somali- detentie te klagen werd uitgesteld tot aan de sche wateren voer en door een Frans stel hechtenis in Frankrijk. werd bemand. Zij werden gedwongen om 599 richting andere schepen te varen waarna een C. Uitspraak van het Hof tiental mannen het jacht in bezit nam en (Vijfde Kamer: Villiger (president), 4 december 2014, nrs. 17110/10 en naar de Somalische kust voer. Het stel werd Nußberger, Zupančič, Yudkivska, De Gaetano, 17301/10; en 46695/10 en 54588/10 van hun bezittingen beroofd en gegijzeld Potocki, Pejchal) gehouden met het oog op een borgsom van In Hassan e.a. gaat het EHRM in op de klacht Art. 5 EVRM. Rechtmatigheid detentie van $ 2 miljoen. Op 5 september kwam een een- die is aangebracht onder art. 5 lid 1 EVRM en Somalische piraten door Franse autoritei- heid van Franse militairen ter plaatse met overweegt dat bij de beoordeling van de ten. Rechtsgrondslag vrijheidsbeneming. een team van commando´s die in de Golf van rechtmatigheid van de detentie zowel een Onverwijlde voorgeleiding voor een rech- Aden op het fregat de Courbet patrouilleer- rechtsbasis kan worden gevonden in natio- terlijke autoriteit. Schending. den. Op 15 september werd een militaire naal recht als in internationaal recht. De wet- operatie uitgevoerd om de gegijzelden te telijke bepaling moet echter voldoende pre- bevrijden op basis van een besluit dat door cies zijn opdat het voorzienbaar is voor de Franse president was genomen. Op 16 sep- individuen wat de gevolgen van bepaald han- Ali Samatur en anderen, Hassan en anderen tember werd een aanval uitgevoerd waarbij delen zijn. Volgens het EHRM waren er in het vs. Frankrijk zes Somaliërs, waaronder de klagers, werden geval van Hassan e.a. plausibele redenen om gearresteerd. Zij werden aan boord genomen aan te nemen dat de klagers verdacht konden A. Feiten van de Courbet en daar tot 22 september worden van de misdrijven die zij hadden Klagers in Ali Samatur e.a. zijn zes onderda- onder militaire controle geplaatst. Nadat toe- begaan. De Resolutie van de VN Veiligheids- nen van Somalië die in Frankrijk zijn ver- stemming was verleend door de Somalische raad die op dat moment van kracht was bood volgd voor piraterij. Op 4 april 2008 kaapte autoriteiten werden zij overgeplaatst naar daarbij de rechtsbasis waarin is bepaald dat een groep gewapende mannen een cruise- een militaire basis aan land. Op 23 septem- internationaal recht wordt geëerbiedigd. schip dat onder de Franse vlag voor de kust ber 2008 werden zij met een militaire vlucht Hierbij kijkt het EHRM naar de definitie van van Jemen en Somalië voer. De bemanning overgeplaatst naar Frankrijk waar zij in de piraterij en de inname van een piratenschap van het schip waaronder zich twintig Franse middag aankwamen. Zij bevonden zich in zoals is bepaald door art. 101 en 105 van het onderdanen bevonden, werd gegijzeld en de voorarrest tot de middag van 25 september VN-zeerechtverdrag. Volgens het EHRM is er kapers voeren naar de kust van Somalië. waarna zij werden voorgeleid en onder rech- hiermee sprake geweest van een rechtmatige Intussen werd door de Franse minister-presi- terlijke controle werden geplaatst. vrijheidsbeneming van de klagers. Daarnaast dent een plan gelanceerd om alle aanwezige De zes klagers stelden beroep in tegen de was het volgens het EHRM voorzienbaar voor Franse eenheden in de regio te mobiliseren. rechtmatigheid van de interventie en hun de klagers dat zij door de het kapen van een Door de Federale Transitie Overheid van vrijheidsbeneming. Het beroep werd door Frans jacht zouden worden gearresteerd en Somalië werd op 5 april autorisatie verleend het Parijse Hof van Beroep op 6 oktober gevangengehouden door Franse autoriteiten om de territoriale wateren van Somalië te 2009 verworpen. Bij de beoordeling van de en zouden kunnen worden berecht door de betreden en alle noodzakelijke maatregelen rechtmatigheid van de handelingen van de Franse gerechtshoven. Het EHRM acht echter te nemen om de crisis te beteugelen. De Franse autoriteiten werd de Resolutie in van belang dat er geen regels waren opge- Franse gegijzelden werden vervolgens op 11 overweging genomen die op 2 juni 2008 is steld die waarborgen zouden kunnen bieden april bevrijd in ruil voor een borgsom van aangenomen door de Veiligheidsraad van de voor de periode die gelegen is tussen de (EVRM art. 5 lid 1, 3 en 4) 764 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Rechtspraak arrestatie van piraten en het moment van daarnaast in de vorm van gemaakte kosten, zou worden betaald bij oplevering. ABN voorgeleiding voor een rechter. Hiermee is er variërend van € 3000 tot € 9000. AMRO heeft de transactie voorgefinancierd door aan Giebros een lening te verstrekken. niet voldoende bescherming geboden tegen Amstelpark heeft als zekerheid voor de nako- willekeurige inbreuken op het recht op vrijheid en stelt het EHRM een schending van Hoge Raad (civiele kamer) ming van haar betalingsverplichtingen een art. 5 lid 1 EVRM vast. Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. bankgarantie doen stellen door Rabobank. In Hassan e.a. en in Ali Samatar e.a. behan- Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof Daarbij is ABN AMRO als begunstigde aange- delt het EHRM op eenzelfde wijze de klacht van Justitie van het Caribische deel van het wezen. In de bankgarantie staat vermeld: die is gebracht onder art. 5 lid 3 EVRM. Het Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te ‘[Rabobank] verplicht zich hierbij onvoor- EHRM neemt hierbij een aantal eerdere zien op www.rechtspraak.nl. waardelijk en onherroepelijk ten behoeve van Giebros aan [ABN AMRO] (…) per zaken in ogenschouw waarin sprake was geweest van uitzonderlijke omstandigheden die er aan bijdroegen dat er een lange perio- 600 omgaande op eerste verzoek als eigen schuld te zullen voldoen het op te geven factuurbedrag (...) tot een maximumbedrag van 90% de gelegen was tussen het moment dat de betrokken personen gearresteerd werden en 13 maart 2015, nr. 13/04790 van de aanneemsom (...).’ de voorgeleiding voor de rechter. Het EHRM (Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T. ABN AMRO heeft betaling onder de bankga- erkent dat ook in Hassan e.a. en Ali Samatar Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders; rantie verzocht. Rabobank heeft betaling e.a. sprake was van uitzonderlijke omstandig- A-G mr. P. Vlas) geweigerd op de grond dat volgens Amstel- heden. De Franse autoriteiten dienden op te ECLI:NL:HR:2015:600 park de hoogte van het opgegeven factuurbedrag apert onjuist is. treden op grote afstand van het Franse grondgebied waarbij het de Somalische auto- Bankgarantie. Een bankgarantie vermeldt In dit geding heeft ABN AMRO betaling riteiten ontbeerde aan capaciteit om op te dat de bank het door de begunstigde op te onder de bankgarantie gevorderd. De recht- treden. Het EHRM houdt rekening met de geven factuurbedrag op eerste verzoek zal bank heeft de vordering toegewezen. Het hof moeilijkheden die zijn gelegen in het bestrij- voldoen. De begunstigde roept de bankga- heeft de vordering alsnog afgewezen. Het hof den van piraterij in een gevoelig gebied zoals rantie af onder opgave van een factuurbe- heeft daarbij overwogen dat de onderhavige de Hoorn van Afrika. Het EHRM neemt in drag. De bank weigert betaling op de grond bankgarantie geen zelfstandig karakter heeft overweging dat de Franse autoriteiten er dat volgens haar cliënte het opgegeven ten opzichte van de onderliggende rechtsver- voor hebben gezorgd dat de militaire vluch- bedrag apert onjuist is. Het hof wijst de vor- houding tussen Giebros en Amstelpark en ten spoedig werden georganiseerd nadat de dering tot betaling onder de bankgarantie dat de zekerheid die ABN AMRO aan de bank- toestemming werd verleend door de Somali- af. HR: 1. Abstracte bankgarantie. Het hof garantie kan ontlenen, beperkt is. Verder sche autoriteiten. Het EHRM acht hierbij heeft miskend dat een abstracte bankgaran- heeft het hof aangenomen dat het voor ABN bezwaarlijk dat er na aankomst in Frankrijk tie een zelfstandig karakter heeft ten AMRO kenbaar was dat zij slechts recht op nog 48 uur nodig was om de klagers voor opzichte van de onderliggende rechtsver- betaling onder de garantie zou hebben een rechter voor te geleiden. De tijd die was houding. 2. Bedrog. Willekeur. Een uitzon- indien Giebros grond had om te verklaren gelegen tussen de interventie in Somalië (11 dering op het beginsel van strikte confor- dat Amstelpark haar betalingsverplichtingen dagen in Ali Samatar e.a. en 10 dagen in Has- miteit kan niet alleen worden aangenomen jegens Giebros niet was nagekomen. san e.a.) en de aankomst in Frankrijk had indien sprake is van bedrog of willekeur juist kunnen worden gebruikt om ervoor te aan de zijde van de begunstigde, maar ook Hoge Raad zorgen dat de klagers spoedig konden wor- indien sprake is van bedrog of willekeur Gelet op de aard van een abstracte garantie den voorgeleid. Het EHRM accepteert hierbij aan de zijde van degene die de opdracht tot op afroep (onder de voorwaarden vermeld in niet het argument van de Franse autoriteiten het stellen van de garantie heeft verstrekt. de garantie) en de functie die dergelijke dat het de periode van twee dagen heeft aan- In dat geval is niet vereist dat degene die de garanties in het handelsverkeer vervullen, gewend om het onderzoek en de tenlasteleg- garantie afroept, wetenschap van dat alsmede gelet op de positie van de garande- ging voor te bereiden. Het EHRM stelt een bedrog of die willekeur heeft. 3. Weigering rende bank, die de belangen in het oog moet schending van art. 5 lid 3 EVRM vast. tot betaling. De bank dient haar beroep op houden van zowel degene die de opdracht In beide zaken oordeelt het EHRM dat het de bedrog of willekeur onverwijld aan de gaf tot het stellen van de garantie, als van klachten die onder art. 5 lid 4 EVRM zijn afroeper tegen te werpen en daarbij degene te wiens gunste de garantie is gesteld, gebracht niet zal beoordelen, omdat het al de voldoende inzicht te geven in de gronden is een strikte toepassing door de bank van de klacht onder het lid 3van hetzelfde artikel voor de weigering. De opgegeven gronden in de garantie gestelde voorwaarden gebo- heeft beoordeeld waarbij bovendien strenge- moeten het beroep op bedrog of willekeur den. Een uitzondering op dit beginsel op re eisen worden gesteld. kunnen dragen. grond van de beperkende werking van de D. Slotsom (BW art. 6:248 lid 2) redelijkheid en billijkheid is echter niet uitgesloten. Deze uitzondering kan zich voordoen in geval van bedrog of willekeur aan de Het EHRM oordeelt in beide zaken unaniem dat er sprake is van een schending van art. 5, ABN AMRO, adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. zijde van de begunstigde of degene in wiens lid 3 EVRM en geen schending van art. 5 lid 4 Rabobank c.s., adv. mr. J. de Bie Leuveling opdracht de garantie is gesteld (Vgl. HR 26 EVRM. In Hassan e.a. oordeelt het EHRM Tjeenk. maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2778, NJ 2004/309 (Anthea vs. ABN AMRO)). Uit de eveneens unaniem dat er sprake is van een schending van art. 5 lid 1 EVRM. Het EHRM Feiten en procesverloop aard en functie van de abstracte bankgaran- kent billijke genoegdoening toe aan de ver- Amstelpark heeft Giebros opgedragen techni- tie vloeit tevens voort dat bij de uitleg daar- schillende klagers in de vorm van immaterië- sche installaties te plaatsen voor een aan- van groot gewicht toekomt aan de (strikt te le kosten, variërend van € 2000 tot € 5000 en neemsom van € 1,2 miljoen, waarvan 90% lezen) bewoordingen van de garantie. Een NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 765 Rechtspraak abstracte bankgarantie bevat een betalings- voor zover zij tot uitgangspunt nemen dat van schade en aansprakelijkheid is niet ver- verplichting die zelfstandig is ten opzichte Rabobank geen betaling mocht weigeren eist dat uiteindelijk komt vast te staan dat van de onderliggende rechtsverhouding. Dit indien ABN AMRO niet wist dat de verkla- schade is geleden. brengt mee dat verweren ontleend aan die ring van Giebros frauduleus was. Uit het rechtsverhouding in beginsel niet in de weg hiervoor vermelde arrest van 26 maart 2004 kunnen staan aan de vordering tot betaling vloeit immers voort dat een uitzondering uit hoofde van de bankgarantie, indien aan op het beginsel van strikte conformiteit ook MFE, adv. mrs. R.S. Meijer en B.T.M. van der de in de bankgarantie gestelde voorwaarden kan worden aangenomen indien sprake is Wiel, vs. KF c.s., adv. mr. D.M. de Knijff. voor betaling is voldaan. Dit is op grond van van fraude of willekeur aan de zijde van de derogerende werking van de redelijkheid degene die de opdracht tot het stellen van Feiten en procesverloop en billijkheid anders indien sprake is van de garantie heeft verstrekt. In dat geval is Vanaf 1995 hebben MFE en KF overleg bedrog of willekeur aan de zijde van de niet vereist dat degene die de garantie gevoerd over een beoogde samenwerking die begunstigde of degene in wiens opdracht de afroept, wetenschap van die fraude of wille- ertoe strekte dat MFE producten zou impor- garantie is gesteld. Dat bedrog of die wille- keur heeft. Bij de beoordeling van onderdeel teren en KF die op de markt zou brengen. In keur kan ook betrekking hebben op de onder- 2.6 wordt vooropgesteld dat een bank bij de 2001 heeft KF aan MFE meegedeeld dat zij liggende rechtsverhouding. Daarbij is niet weigering om tot betaling over te gaan, niet ‘geen mogelijkheden ziet het dossier (...) te vereist dat degene die de garantie afroept, op met zoveel woorden de juridische grondslag commercialiseren’. het moment van afroepen wetenschap heeft van die weigering behoeft te vermelden. In de hoofdprocedure die aan de onderhavige van het gestelde bedrog of van de beweerde Voldoende is dat zij onverwijld en voldoen- schadestaatprocedure is voorafgegaan, heeft willekeur. De zekerheidsfunctie van de bank- de duidelijk redenen voor weigering aan- MFE betoogd dat het KF niet vrijstond de garantie in het handelsverkeer eist echter wel voert die een beroep op fraude of willekeur onderhandelingen af te breken en een ver- dat de bank haar beroep op bedrog of wille- kunnen dragen. Het onderdeel slaagt. De klaring voor recht gevorderd dat KF aanspra- keur onverwijld tegenwerpt aan degene die door Rabobank vermelde reden om niet tot kelijk is voor de schade, nader op te maken de bankgarantie afroept. Zij dient daarbij de betaling over te gaan, te weten dat volgens bij staat. Het hof heeft bij arrest van 16 juni afroeper voldoende inzicht te geven in de haar opdrachtgever de hoogte van de gestel- 2005 overwogen dat een basisovereenkomst gronden voor haar weigering om te betalen, de factuur apert onjuist zou zijn, is in het is ontstaan waaraan KF zich niet eenzijdig en de opgegeven gronden moeten het beroep licht van de hiervoor vermelde eisen, onvol- kon onttrekken, voor recht verklaard dat KF op bedrog of willekeur kunnen dragen. doende gespecificeerd om betaling onder aansprakelijk is en KF veroordeeld tot scha- De klachten zijn gegrond voor zover zij het een abstracte bankgarantie te mogen weige- devergoeding, op te maken bij staat. Dat oordeel van het hof bestrijden dat de onder- ren. Daaruit volgt immers nog niet dat spra- arrest is in kracht van gewijsde gegaan. havige bankgarantie geen zelfstandig karak- ke is van bedrog of willekeur. Rabobank In deze schadestaatprocedure heeft MFE ter ten opzichte van de onderliggende heeft eerst in hoger beroep een onderbouwd betaling gevorderd van ruim € 55 miljoen in rechtsverhouding tussen Giebros en Amstel- beroep op bedrog of willekeur gedaan. hoofdsom en van ruim € 410.000 ter zake park heeft en dat de zekerheid die ABN Volgt vernietiging en verwijzing. van kosten voor deskundigen, bankgarantie AMRO aan die garantie kan ontlenen, De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent en ‘eigen art. 6:96 lid 2, sub b BW-activitei- beperkt is. De gedingstukken laten geen dat het hof heeft kunnen oordelen dat Rabo- ten’. De rechtbank heeft KF veroordeeld tot andere conclusie toe dan dat beide partijen bank het opgegeven factuurbedrag heeft kun- betaling van ongeveer € 2 miljoen, met ren- tot uitgangspunt hebben genomen dat de nen aanmerken als onjuist/frauduleus (2.26). te. Het hof heeft MFE een bewijsopdracht onderhavige garantie een abstract karakter Onder 2.2-2.10 geeft hij een vooropstelling verstrekt. Na bewijslevering heeft het hof heeft. Het hof heeft kennelijk miskend dat over bankgaranties, met aandacht voor de overwogen dat MFE er niet in is geslaagd te een zodanige garantie een zelfstandig karak- omstandigheid dat in dit geval de begunstig- bewijzen dat de overeenkomst had kunnen ter ten opzichte van de onderliggende de van de bankgarantie (ABN AMRO) een worden uitgevoerd en dat daarom niet kan rechtsverhouding heeft. De klachten zijn ander is dan degene in wiens belang de bank- worden aangenomen dat er sprake is van eveneens gegrond voor zover zij betogen dat garantie is gesteld (Giebros). schade in de vorm van gederfde winst. Op het oordeel van het hof onbegrijpelijk is waar het heeft aangenomen dat het ook voor ABN AMRO de kenbare bedoeling van (BW art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b) die grond heeft het hof de vordering alsnog 601 de bankgarantie was dat ABN AMRO slechts geheel afgewezen. Hoge Raad dan recht op betaling onder de garantie kan 13 maart 2015, nr. 14/00695 De rechtsklacht van onderdeel 4.2 slaagt. Vol- doen gelden ingeval Giebros grond had om (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- gens vaste rechtspraak is voor vergoeding te verklaren dat Amstelpark haar onderhavi- Spapens, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, van kosten ter vaststelling van schade en ge betaalverplichtingen jegens Giebros niet M.V. Polak; A-G mr. J. Spier) aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid was nagekomen. Het hof heeft niet duidelijk ECLI:NL:HR:2015:586 2, aanhef en onder b, BW, vereist dat: gemaakt uit welke omstandigheden het die a. condicio sine qua non-verband bestaat tus- ‘kenbare’ bedoeling heeft afgeleid en zijn Buitengerechtelijke kosten. Schade. Een sen de aansprakelijkheid scheppende gebeur- oordeel is reeds hierom ontoereikend gemo- partij vordert schadevergoeding wegens tenis en de kosten; tiveerd. Zonder nadere motivering is voorts gederfde winst en vergoeding van buiten- b. de kosten in zodanig verband staan met niet begrijpelijk hoe een dergelijke bedoe- gerechtelijke kosten ter vaststelling van die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard ling is te rijmen met het abstracte karakter schade en aansprakelijkheid. Het hof acht van de aansprakelijkheid en van de schade, van de garantie, dat meebrengt dat groot niet bewezen dat er sprake is van gederfde aan de aansprakelijke persoon kunnen wor- gewicht toekomt aan de strikt te lezen winst en wijst de gehele vordering af. HR: den toegerekend; bewoordingen daarvan. De klachten falen Voor vergoeding van kosten ter vaststelling c. het redelijk was om in verband met een 766 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Rechtspraak onderzoek naar de mogelijke gevolgen van Hoge Raad zaam zijn in de zaken van de vennootschap die gebeurtenis deskundige bijstand in te Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend (het beheersverbod). De aansprakelijkheid roepen; en dat voor de vaststelling van het moment van een stille vennoot voor schulden van de d. de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. waarop de schulden zijn ontstaan noch het commanditaire vennootschap is in beginsel Voor vergoeding van de hier bedoelde kosten moment van de aanmelding van de vennoot- beperkt tot zijn inbreng in de vennootschap is echter niet vereist dat uiteindelijk komt schap bij het Pensioenfonds, noch het (art. 20 leden 2 en 3 WvK). Indien een stille vast te staan dat schade is geleden (vgl. HR moment van de oplegging van de aanslagen vennoot in strijd met het in art. 20 lid 2 WvK 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423, NJ bepalend is. De klacht is gegrond. De vorde- vervatte verbod handelt, wordt hij op grond 2005/50 (Bravenboer vs. London Verzekerin- ringen van het Pensioenfonds op Carlande van art. 21 WvK evenwel hoofdelijk aanspra- gen)). ontstonden van rechtswege op het moment kelijk voor alle schulden en verbintenissen Overige klachten: art. 81 lid 1 RO. waarop zij aan de voorwaarden voldeed voor van de vennootschap. Deze hoofdelijke aan- Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- verplichte deelneming in het bedrijfstakpen- sprakelijkheid geldt ook voor schulden die komstig de conclusie van de A-G. sioenfonds (art. 3 en 4 Wet verplichte deelne- zijn ontstaan voordat de vennoot in strijd De A-G bespreekt onderdeel 4.2 over de bui- ming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000). met het beheersverbod handelde (HR 24 april tengerechtelijke kosten onder 4.68-4.71. Hij De aanslagen ter zake waarvan het Pensioen- 1970, ECLI:NL:HR:1970:AC5021, NJ 1970/406 acht ook een van de andere cassatieklachten fonds in dit geding betaling vordert, hebben (Mansvelt vs. Verboord)). De omstandigheid gegrond (onder 4.34-4.50). betrekking op de premies die Carlande vanaf dat bij deze wetsuitleg de bestaande schuld- februari 2010 uit hoofde van de verplichte eisers van de vennootschap er met de toetre- bedrijfstakpensioenregeling verschuldigd ding van een nieuwe vennoot een verhaals- was. A wordt dan ook mede aangesproken tot mogelijkheid bij krijgen, leidt niet tot een betaling van schulden die zijn ontstaan voor ander oordeel. Daarvoor bestaat een deugde- 13 maart 2015, nr. 14/00943 zijn aantreden als beherend vennoot bij Car- lijke grond, te weten dat deze schuldeisers (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- lande. Voor zover het onderdeel betoogt dat een rechtsbetrekking zijn aangegaan met een Spapens, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja- A niet hoofdelijk verbonden kan zijn voor vennootschap voor de verbintenissen waar- van den Broek; A-G mr. L.A.D. Keus) schulden van de vennootschap die betrek- van de (beherend) vennoten krachtens de ECLI:NL:HR:2015:588 king hebben op de periode voor zijn toetre- wet persoonlijk instaan. Het aanvaarden van ding, faalt het evenwel. In cassatie dient – nu hoofdelijke aansprakelijkheid van (beherend) Commanditaire vennootschap. Beherend A het tegendeel niet heeft aangevoerd – tot vennoten van een vennootschap onder firma vennoot. Hoofdelijke verbondenheid. Een uitgangspunt dat de commanditaire ven- of commanditaire vennootschap voor bij beherend vennoot van een commanditaire nootschap Carlande bij de toetreding van A hun toetreden reeds bestaande verbintenis- vennootschap wordt aangesproken tot is voortgezet. Voor zodanig geval geldt het sen van de vennootschap dient bovendien de betaling van schulden van de vennootschap volgende. Volgens art. 19 lid 1 WvK zijn de rechtszekerheid. Een onderzoek naar het ont- die zijn ontstaan vóór zijn aantreden als beherende vennoten van een commanditaire staansmoment van verbintenissen van de beherend vennoot. HR: De beherende vennootschap hoofdelijk verbonden. Art. 18 vennootschap, met het oog op de vraag welke vennoten van een commanditaire vennoot- WvK, dat ingevolge art. 19 lid 2 WvK even- vennoot of vennoten daarvoor kan of kun- schap zijn hoofdelijk verbonden voor alle eens van toepassing is op de beherend ven- nen worden aangesproken, kan dan immers schulden van de vennootschap die ten tijde noten van een commanditaire vennootschap, achterwege blijven. Aan de belangen van van hun toetreding tot de vennootschap bepaalt voor de vennootschap onder firma degene die overweegt als (beherend) vennoot bestaan of nadien ontstaan. dat elk der vennoten hoofdelijk verbonden is toe te treden tot een bestaande vennoot- ‘wegens de verbindtenissen der vennoot- schap onder firma of commanditaire ven- (WvK art. 18, 19 lid 1 en 2, 20 lid 2 en 3, 21; schap’. Daarin valt geen beperking te lezen nootschap wordt in voldoende mate tege- Wet verplichte deelneming in een bedrijfs- tot verbintenissen van de vennootschap die moet gekomen doordat hij kan bedingen dat takpensioenfonds 2000 art. 3, 4) zijn ontstaan nadat een vennoot is toegetre- hem inzage wordt gegeven in de schuldenpo- den. Voorts brengt de strekking van de art. 18 sitie van de vennootschap, of dat hij in de A, adv. mr. K. Aantjes, vs. Stichting Bedrijfs- en 19 lid 1 WvK mee dat de hoofdelijke ver- gelegenheid wordt gesteld daarnaar zelf takpensioenfonds voor het Beroepsvervoer bondenheid van de vennoten alle schulden onderzoek te doen. Bovendien kan hij garan- over de Weg, adv. mr. P.S. Kamminga. betreft die ten tijde van hun toetreding tot ties bedingen van de overige vennoten en de vennootschap bestaan, of nadien ont- afspraken maken over de draagplicht ten Feiten en procesverloop staan. Deze bepalingen beogen immers de aanzien van bestaande schulden. Opmerking Op 2 februari 2010 is de commanditaire ven- schuldeisers van een vennootschap onder verdient dat de wettelijke regeling van de nootschap Carlande met één beherend ven- firma of een commanditaire vennootschap maatschap een andere is dan die van de ven- noot opgericht. Op 17 augustus 2010 is A te beschermen in een situatie waarin het nootschap onder firma en de commanditaire beherend vennoot van Carlande geworden. (van dat van de vennoten) afgescheiden ven- vennootschap. De vennoten in een maat- Bij nota’s van 21 februari 2011 heeft het Pen- nootschapsvermogen ontoereikend is om schap binden immers in beginsel slechts sioenfonds aan Carlande twaalf ambtshalve aan alle verbintenissen van de vennootschap zichzelf; is de gehele maatschap gebonden, aanslagen Basispensioenregeling opgelegd te voldoen, door hun een verhaalsmogelijk- dan zijn de vennoten niet hoofdelijk, maar over de maanden februari 2010 tot en met heid te geven op het vermogen van de (behe- ieder voor een gelijk deel aansprakelijk (art. januari 2011 voor € 4000 per maand. rend) vennoten zelf. Voor zover het gaat om 7A:1679 en 1681 BW). De in HR 15 maart In dit geding heeft het Pensioenfonds beta- een commanditaire vennootschap strookt 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290 ling van € 48 000 gevorderd. De kantonrechter deze wetsuitleg met de aansprakelijkheid van (Biek) voor de maatschap geformuleerde heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft stille vennoten die in strijd met art. 20 lid 2 regels zijn dus niet bepalend voor het geval het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. WvK daden van beheer verrichten of werk- waarin het gaat om een vennootschap onder 602 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 767 Rechtspraak firma of een commanditaire vennootschap, onderzoeken laten instellen, waaronder een de vrouw dit heeft gedaan. Gelet op het waarvan de (beherend) vennoten wél hoofde- onderzoek door het Nederlands Instituut vorenstaande faalt de klacht. lijk verbonden zijn. Het voorgaande brengt voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Volgt verwerping. mee dat A belang mist bij de gegrond bevon- (NIFP). De rechtbank heeft de man belast De A-G concludeert tot vernietiging en verwij- den klacht. Na vernietiging en verwijzing zou met het eenhoofdige gezag over de zoon en zing. Hij meent dat de partijdeskundige inza- immers geen ander oordeel kunnen worden beslist dat de zoon hoofdverblijf bij de man ge in de testgegevens nodig kan hebben bereikt dan dat A aansprakelijk is voor de zal hebben en dat de vrouw omgang met de gehad om het oordeel van de rechtbankdes- schuld aan het Pensioenfonds, ook voor zover zoon zal hebben als te bepalen door het kundige te kunnen controleren en de door de deze is ontstaan in de periode voordat hij bureau jeugdzorg. Het hof heeft deze beslis- rechtbankdeskundige gemaakte gevolgtrek- beherend vennoot werd van Carlande. singen bekrachtigd. kingen concreet te kunnen becommentariëren (2.23) en dat hierover in de feitelijke instan- Volgt verwerping, overeenkomstig de conclusie van de A-G. Hoge Raad De A-G bespreekt de vraag of een beherend Onderdeel 2.2 klaagt dat het hof de vrouw, vennoot van een commanditaire vennoot- overeenkomstig haar verzoek, in de gelegen- schap persoonlijk aansprakelijk is voor schul- heid had behoren te stellen om de ruwe test- den van de vennootschap die vóór zijn toe- en onderzoeksgegevens en de concept-rap- treden zijn ontstaan onder 2.1-2.32, met portage omtrent de zoon te laten 13 maart 2015, nr. 14/05576 aandacht voor de wetsgeschiedenis (uit onderzoeken door haar eigen deskundige, die (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- 1834), de rechtspraak, de literatuur en bui- daarover een second opinion zou kunnen Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot; tenlands recht. geven. Het onderdeel doet hierbij een beroep A-G mr. L. Timmerman) op de rechtspraak van het EHRM waarin is ECLI:NL:HR:2015:589 ties voldoende is aangevoerd (2.19). 604 beslist dat de ‘equality of arms’ in verband 603 met door de rechter gehoorde deskundigen Prejudiciële vraag. Faillissement. meebrengt dat partijen de mogelijkheid krij- Schuld-saneringsregeling. Omzetting. 13 maart 2015, nr. 14/03002 gen om zich effectief uit te spreken over het- Buiten-gerechtelijke schuldregeling. (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- geen voor de oordeelsvorming van de rechter HR: Bij een verzoek tot omzetting van een Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, van belang is. Art. 19 Rv bepaalt dat de rech- faillissement in een schuldsaneringsrege- G. Snijders; A-G mr. F.F. Langemeijer) ter zijn oordeel ten nadele van een partij niet ling dient een verklaring als bedoeld in ECLI:NL:HR:2015:599 mag baseren op bescheiden of andere gege- art. 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw te zijn vens waarover die partij zich niet voldoende gevoegd. Aan deze eis kan worden voldaan Deskundigenonderzoek. Second opinion. De heeft kunnen uitlaten. Dat vloeit ook voort door bij het omzettingsverzoek een verkla- vrouw is ervan overtuigd dat de man de uit art. 6 EVRM. Dit brengt mee dat de desbe- ring van de curator te voegen waarin is zoon mishandelt of seksueel misbruikt. treffende partij de gelegenheid moet hebben vermeld dat de curator heeft onderzocht De rechtbank laat een deskundigenbericht gehad om effectief commentaar te leveren of de gefailleerde aan zijn gezamenlijke uitbrengen. Vervolgens belast zij de man op een deskundigenbericht dat aan de rech- schuldeisers een akkoord kan aanbieden en met het eenhoofdige gezag over de zoon. terlijke beslissing ten grondslag wordt gelegd dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot Het hof bekrachtigt deze beslissing zonder (vgl. EHRM 18 maart 1997, een buitengerechtelijke schuldregeling te de vrouw in de gelegenheid te stellen de ECLI:NL:XX:1997:AD4449, NJ 1998/278 (Man- komen. De rechtbank die constateert dat bij ruwe test- en onderzoeksgegevens en de tovanelli vs. Frankrijk)). Om effectief com- een omzettingsverzoek niet een verklaring concept-rapportage te laten onderzoeken mentaar te kunnen leveren op een deskundi- als bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en door een partijdeskundige. HR: Om effec- genbericht, behoeven partijen niet steeds de onder f, Fw is gevoegd, kan de gefailleerde tief commentaar te kunnen leveren op een beschikking te hebben over alle (onderliggen- een termijn van ten hoogste een maand deskundigenbericht behoeven partijen de) bescheiden en andere gegevens waarop stellen om dat alsnog te doen, en dient de niet steeds de beschikking te hebben over het deskundigenbericht mede is gebaseerd. gefailleerde niet-ontvankelijk te verklaren alle (onderliggende) bescheiden en andere Een partij die een deskundigenbericht, bij als de verklaring niet wordt verstrekt. gegevens waarop het deskundigenbericht gebreke van de onderliggende gegevens of mede is gebaseerd. bescheiden, onvoldoende inzichtelijk of con- (Rv art. 392; Fw art. 15b lid 1 en 2, 138, 284 troleerbaar acht, kan daarvan desgewenst lid 1, 285 lid 1, aanhef en onder f, 287 lid 2, blijk geven in haar commentaar, waarna de 288 lid 2, aanhef en onder b; Wck art. 48 lid 1, rechter beoordeelt of het deskundigenbericht aanhef en onder c en d) (EVRM art. 6; Rv art. 19) De vrouw, adv. mr. G.R. den Dekker, vs. de zonder schending van het beginsel van hoor man, niet verschenen. en wederhoor aan de beslissing ten grond- Verzoekster, niet verschenen in de slag kan worden gelegd. Het onderdeel ver- prejudiciële procedure. Feiten en procesverloop meldt niet dat de vrouw in feitelijke instan- In 2006 is uit het huwelijk van partijen een ties heeft aangevoerd dat en op welke Feiten en procesverloop zoon geboren. In 2010 is het huwelijk door punten de rapportages van het NIFP onvol- Verzoekster is op 5 december 2012 op eigen echtscheiding ontbonden. Bij de vrouw is de doende inzichtelijk en controleerbaar voor aangifte failliet verklaard. overtuiging ontstaan dat de man de zoon haar zijn, of dat zij slechts effectief commen- In dit geding heeft verzoekster de rechtbank mishandelt of seksueel misbruikt. taar kan leveren op de rapportages als zij verzocht haar faillissement op te heffen Dit geding heeft betrekking op het gezag beschikt over de in het onderdeel genoemde onder het gelijktijdig uitspreken van de toe- over de zoon, de omgang met hem en zijn ruwe gegevens en concept-rapportage, laat passing van de wettelijke schuldsaneringsre- verblijfplaats. De rechtbank heeft diverse staan dat het de vindplaatsen vermeldt waar geling. De rechtbank heeft het verzoek afge- 768 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Rechtspraak wezen. Verzoekster heeft hoger beroep kende tot vernietiging wat betreft de hoog- Nederland en zich zal gedragen naar de voor- ingesteld. Het hof heeft de Hoge Raad de vol- te van de opgelegde straf, tot vermindering schriften en aanwijzingen, door of namens gende prejudiciële vragen gesteld: daarvan en tot verwerping voor het overi- deze instelling te geven. Beveelt dat voormel- 1. Dient, indien een omzettingsverzoek op de ge; adv. mr. J. Boksem, Leeuwarden) de voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.’ voet van art. 15b Fw wordt gedaan, vooraf- ECLI:NL:HR:2015:531 Het bestreden arrest houdt onder het opschrift ‘Oplegging van straf’ onder meer gaand een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en Tenuitvoerlegging rechterlijke uitspraak in het volgende in: ‘Het hof heeft in hoger onder f en h, Fw te worden beproefd? jeugdzaak: dit is in de regel pas toegestaan beroep de op te leggen straf bepaald op grond 2. Dient een omzettingsverzoek te voldoen nadat de uitspraak onherroepelijk is van de ernst van de feiten en de omstandig- aan het vereiste van art. 285 lid 1, aanhef en geworden. De in art. 77za Sr voorziene heden waaronder deze zijn begaan en gelet onder f, Fw? uitzondering op deze regel met betrekking op de persoon van de verdachte. Het hof 3. Kan de verzoeker in het omzettingsverzoek tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op heeft daarbij in het bijzonder het volgende in worden ontvangen, indien de verklaring als grond van art. 77z Sr gestelde bijzondere beschouwing genomen. De verdachte heeft bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en onder f, voorwaarden dan wel het op grond van art. zich samen met een ander schuldig gemaakt Fw, ontbreekt? 77aa Sr uit te oefenen toezicht kan voor de aan de overval op een benzinestation. Daarbij veroordeelde verstrekkende gevolgen heb- hebben zij gebruik gemaakt van een mes en Hoge Raad ben. Mede daarom zal de rechter in de een bijl. Hierbij is de medewerkster van het Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat motivering van zijn bevel tot dadelijke uit- benzinestation in haar been gestoken. Door wordt aanvaard dat bij een omzettingsver- voerbaarheid ervan blijk dienen te geven te handelen als bewezen verklaard heeft de zoek een schriftelijke verklaring van de cura- zich ervan te hebben vergewist dat aan de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlij- tor kan worden gevoegd, waarin is vermeld in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is vol- ke integriteit van het slachtoffer en getoond dat de curator heeft onderzocht of de gefail- daan. De Hoge Raad geeft daartoe vinger- geen respect te hebben voor andermans leerde aan zijn gezamenlijke schuldeisers een wijzingen. Dat ‘de verdachte behoefte heeft eigendom. Hij heeft daarbij geen rekening akkoord in de zin van art. 138 Fw kan aanbie- aan begeleiding’ is daartoe ontoereikend. gehouden met het feit dat zijn handelen voor het slachtoffer zeer beangstigend moet zijn den en dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldrege- (Sr art. 77aa, 77z, 77za) geweest. De ervaring leert dat dergelijke delicten doorgaans nog geruime tijd nadien ling te komen. Het antwoord op de tweede vraag luidt dat een verzoek tot omzetting van Inleiding: gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer een faillissement in een schuldsaneringsrege- Verdachte is veroordeeld wegens – kort met zich meebrengen. Naast de gevolgen voor ling op de voet van art. 15b Fw dient te vol- gezegd – ‘diefstal, voorafgegaan, vergezeld en het slachtoffer, veroorzaken feiten als het doen aan de eis van art. 285 lid 1, aanhef en gevolgd van geweld en bedreiging met onderhavige onrust in de samenleving en onder f, Fw; het antwoord op de eerste vraag geweld tegen personen, gepleegd met het versterken ze gevoelens van onveiligheid. Het luidt dat aan deze eis kan worden voldaan oogmerk om die diefstal gemakkelijk te hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij door bij het omzettingsverzoek een verkla- maken, en om, bij betrapping op heterdaad, geen openheid van zaken heeft gegeven ring van de curator te voegen als hiervoor aan zichzelf of andere deelnemers aan het omtrent zijn aandeel. Daarnaast heeft de ver- bedoeld. Het antwoord op de derde vraag misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, dachte hennep verkocht aan een derde. Het luidt dat de rechtbank die constateert dat bij hetzij het bezit van het gestolene te verzeke- gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen een omzettingsverzoek niet een verklaring ren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee met zich meebrengen voor gebruikers. Voorts als bedoeld in art. 285 lid 1, aanhef en onder of meer verenigde personen’ en ‘opzettelijk heeft het hof acht geslagen op het advies van f, Fw is gevoegd, de gefailleerde een termijn handelen in strijd met een in artikel 3 onder de Raad voor de Kinderbescherming ten van ten hoogste een maand kan stellen om B van de Opiumwet gegeven verbod’. behoeve van de voorgeleiding van 12 januari dat alsnog te doen, en de gefailleerde niet- Het dictum van het bestreden arrest houdt, 2012, het psychologisch onderzoek pro justi- ontvankelijk dient te verklaren in het verzoek voor zover voor de beoordeling van het mid- tia van 16 maart 2012, het multidisciplinair als de verklaring niet wordt verstrekt. del van belang, het volgende in: ‘Veroordeelt onderzoek pro justitia van 14 september Volgt een dienovereenkomstig dictum. de verdachte tot jeugddetentie voor de duur 2012 en de brief van 29 oktober van [betrok- De A-G beantwoordt de vragen onder 3.18 van 547 (vijfhonderdzevenenveertig) dagen. kene 1], behandelcoördinator binnen Amster- van zijn conclusie. Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddeten- baken waaruit naar voren komt dat de ver- tie, groot 225 (tweehonderdvijfentwintig) dachte behoefte heeft aan begeleiding. dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justiti- Hoge Raad (strafkamer) tenzij de rechter later anders mocht gelasten ele Documentatie van 11 maart 2013 is de Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. omdat de verdachte zich voor het einde van verdachte eerder veroordeeld.’ P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een straf- Het middel klaagt over ’s Hofs bevel dat de straf(proces)recht Radboud Universiteit baar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vast- gestelde bijzondere voorwaarde dadelijk uit- Nijmegen. stelling identiteit geen medewerking heeft voerbaar is. verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs a.b.i. art. 1 Wet Relevante wetsbepaling: o/d identificatieplicht ter inzage heeft aange- Art. 77za, eerste lid, Sr luidt: ‘De rechter kan boden dan wel de hierna te noemen bijzon- bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vorde- 10 maart 2015, nr. 13/02525 dere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd. Stelt ring van het openbaar ministerie, bevelen (Mrs. A.J.A. van Dorst, als voorzitter, en de als bijzondere voorwaarde dat de verdachte dat de op grond van artikel 77z gestelde raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink) zich gedurende de volledige proeftijd stelt voorwaarden, de op grond van artikel 77aa, (Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek- onder toezicht van Stichting Reclassering tweede en derde lid, te verlenen hulp en 605 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 769 Rechtspraak steun dan wel het op grond van artikel 77aa, 606 nis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan reken- vierde lid, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening 10 maart 2015, nr. 14/03278 schap te geven. Het hof is daarom van oor- mee moet worden gehouden dat de veroor- (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van deel dat verdachte met voorbedachte raad deelde wederom een misdrijf zal begaan dat den Brink) heeft gehandeld.’ gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor (Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, Het middel klaagt onder meer dat de bewe- de onaantastbaarheid van het lichaam van strekkende tot vernietiging en terugwijzing zenverklaring, voor zover inhoudende dat de een of meer personen.’ dan wel verwijzing; adv. mr. B. Vermeirssen, verdachte met voorbedachte raad heeft Kattendijke) gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd. Hoge Raad, onder meer: ECLI:NL:HR:2015:535 Hoge Raad, onder meer: 3.4. Vooropgesteld moet worden dat een rechterlijke uitspraak in de regel pas tenuit- Toepassing maatstaven voorbedachte raad 2.3. Voor een bewezenverklaring van het voergelegd mag worden nadat zij onherroe- zoals aangevuld in HR 15 oktober 2013, bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet pelijk is geworden en dat de in art. 77za Sr ECLI:NL HR:2013:963, NJ 2014/156: in casu komen vast te staan dat de verdachte zich voorziene uitzondering op deze regel met ontoereikende motivering voorbedachte gedurende enige tijd heeft kunnen beraden betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid raad gelet op mogelijke contra-indicaties op het te nemen of het genomen besluit en van de op grond van art. 77z Sr gestelde bij- en nu het hof in het midden heeft gelaten dat hij niet heeft gehandeld in een ogen- zondere voorwaarden dan wel het op grond wanneer de verdachte het besluit heeft blikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht - ook genomen om het slachtoffer een alcoholi- gelegenheid heeft gehad na te denken over volgens voormelde wetsgeschiedenis - voor sche drank met daarin minoxidil te de betekenis en de gevolgen van zijn voor- de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan drinken te geven en evenmin blijkt uit de genomen daad en zich daarvan rekenschap hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in bewijsvoering hoeveel tijd tussen het te geven. de motivering van zijn bevel tot dadelijke nemen van dat besluit en de uitvoering Bij de vraag of sprake is van voorbedachte uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven daarvan is verlopen. raad gaat het bij uitstek om een weging en zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is voldaan. waardering van de omstandigheden van het (Sr art. 301) Meer in het bijzonder zal hij in een uit- concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzin- spraak waarin ten laste van de verdachte een Inleiding: gen die voor of tegen het bewezen verklaren misdrijf is bewezenverklaard dat is gericht Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort van voorbedachte raad pleiten. De vaststel- tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de gezegd – ‘opzettelijk en met voorbedachten ling dat de verdachte voldoende tijd had om onaantastbaarheid van het lichaam van een rade, mishandelend een persoon, te weten zich te beraden op het te nemen of het of meer personen, als zijn oordeel tot uit- [slachtoffer], (verdachtes wettige echtgenoot) genomen besluit vormt weliswaar een drukking dienen te brengen dat en waarom telkens na kalm beraad en rustig overleg, een belangrijke objectieve aanwijzing dat met ernstig rekening ermee moet worden gehou- hoeveelheid van een middel/vloeistof, bevat- voorbedachte raad is gehandeld, maar den dat de verdachte wederom zo een mis- tende minoxidil, al dan niet gemengd met behoeft de rechter niet ervan te weerhou- drijf zal begaan. een alcohol houdende drank te weten Rua den aan contra-indicaties een zwaarder 3.5. Blijkens zijn in 3.2.2 weergegeven over- Vieja, heeft te drinken gegeven en/of ter con- gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoor- weging heeft het Hof de dadelijke uitvoer- sumptie aangeboden en/of achtergelaten en/ beeld worden gedacht aan de omstandig- baarheid van de voorwaarde kennelijk uit- of laten innemen en/of laten opdrinken; heid dat de besluitvorming en uitvoering in sluitend bevolen op de grond ‘dat de welk feit de dood van voornoemde [slachtof- plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat verdachte behoefte heeft aan begeleiding’. fer] ten gevolge heeft gehad.’ slechts sprake is van een korte tijdspanne Door aldus te overwegen heeft het Hof zijn Het hof heeft over de voorbedachte raad tussen besluit en uitvoering of dat de gele- beslissing ontoereikend gemotiveerd. onder meer overwogen: ‘Voor een bewezen- genheid tot beraad eerst tijdens de uitvoe- 3.6. Voor zover het middel hierover klaagt is verklaring van het bestanddeel “voorbedach- ring van het besluit ontstaat. Zo kunnen het terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal om te raad” moet komen vast te staan dat de ver- bepaalde omstandigheden (of een samen- redenen van doelmatigheid de zaak zelf dachte zich gedurende enige tijd heeft stel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het afdoen en het bevel tot dadelijke uitvoer- kunnen beraden op het te nemen of het oordeel brengen dat de verdachte in het baarheid vernietigen. genomen besluit en dat zij niet heeft gehan- gegeven geval niet met voorbedachte raad De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uit- deld in een ogenblikkelijke gemoedsopwel- heeft gehandeld. spraak ten aanzien van het bevel dat de in de ling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na Mede met het oog op het strafverzwarende bestreden uitspraak vermelde bijzondere te denken over de betekenis en de gevolgen gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zijn, alsme- van haar voorgenomen daad en zich daarvan aan de vaststelling dat de voor voorbedach- de ten aanzien van de duur van de opgelegde rekenschap te geven. Het hof is van oordeel te raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, jeugddetentie; vermindert de opgelegde dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmid- bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient jeugddetentie in die zin dat deze 512 dagen delen blijkt dat het door verdachte aan de rechter, in het bijzonder indien de voor- beloopt, waarvan 225 dagen voorwaardelijk [slachtoffer] te drinken geven en/of ter con- bedachte raad niet rechtstreeks uit de met een proeftijd van 2 jaren; verwerpt het sumptie achterlaten en/of laten innemen en/ bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn moti- beroep voor het overige. of laten opdrinken van minoxidil het gevolg vering van de bewezenverklaring nadere is geweest van een tevoren door verdachte aandacht te geven. genomen besluit en dat zij tussen het nemen De achtergrond van het vereiste dat de ver- van dat besluit en de uitvoering daarvan dachte de gelegenheid heeft gehad na te gelegenheid heeft gehad om over de beteke- denken over de betekenis en de gevolgen 770 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Rechtspraak van zijn voorgenomen daad en zich daarvan 607 king van zijn bewegingsvrijheid in zijn woning maar geen dwangmiddel, vergelijk- rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft 10 maart 2015, nr. 13/05936 baar met een aanhouding. Vervolgens is de gehad, het redelijk is aan te nemen dat de (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin woning doorzocht en is het wapen met verdachte gebruik heeft gemaakt van die Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan) munitie aangetroffen. Nadat verdachte de gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft (Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron- cautie was gegeven is hij door verbalisant nagedacht over de betekenis en de gevolgen ken, strekkende tot vernietiging en terug- [verbalisant] kort bevraagd omtrent het aan- van zijn voorgenomen daad en zich daarvan wijzing; adv. mr. F. Visser, Utrecht) treffen van het wapen. Derhalve was de situa- rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte ECLI:NL:HR:2015:543 tie als bedoeld in het Salduz-arrest hier niet aan de orde en wordt het verweer in zoverre daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers Salduz-recht om een raadsman te raad- verworpen. De door de verdachte ten tijde moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in plegen: mede gelet op art. 125 lid 1 Sv en van de huiszoeking afgelegde verklaring zal het geval dat de verklaringen van de ver- art. 99 lid 2 Sv is een situatie waarin een naar het inzicht van het hof kunnen dienen dachte en/of eventuele getuigen geen verdachte tijdens een doorzoeking niet is tot bewijs van het tenlastegelegde.’ inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde aangehouden maar waarin jegens hem Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt van het begaan van het feit in de verdachte door de rechter-commissaris wel ‘orde- door brigadier [verbalisant] houdt het vol- is omgegaan. Of in een dergelijk geval voor- maatregelen’ zijn getroffen, niet vergelijk- gende in: ‘Na de vondst van het pistool en bedachte raad bewezen kan worden, hangt baar met een aanhouding en is ingeval bijhorende houder en munitie, werd door mij dan sterk af van de hierboven bedoelde gele- verdachte dan wordt bevraagd omtrent een verbalisant de aanwezige [verdachte] gecon- genheid en van de overige feitelijke omstan- aangetroffen vuurwapen het Salduz-recht fronteerd met deze vondst. Na hem te heb- digheden van het geval zoals de aard van niet van toepassing. ben medegedeeld dat hij niet verplicht was om antwoord te geven, hoorde ik hem zeg- het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de (EVRM art. 6; Sv art. 29, 99, 125) gen: “Oh ja dat klopt, die heb ik ook nog, waar heb je die gevonden?”, of woorden van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de Inleiding: gelijke strekking.’ enkele omstandigheid dat niet is komen Verdachte is veroordeeld wegens – kort Het middel klaagt dat het hof het verweer vast te staan dat is gehandeld in een ogen- gezegd –het voorhanden hebben van een dat de verklaring die de verdachte tijdens de blikkelijke gemoedsopwelling, niet toerei- vuurwapen van de categorie III alsmede doorzoeking van zijn woning heeft afgelegd kend is om daaraan de gevolgtrekking te munitie van de categorie III, strafbaar gesteld van het bewijs moet worden uitgesloten verbinden dat sprake is van voorbedachte in art. 26 lid 1 WWM. omdat de verdachte voorafgaand aan het ver- raad (vgl. HR 15 oktober 2013, Door de raadsman is betoogd dat de verdach- hoor niet in de gelegenheid was gesteld een ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156). te bij de doorzoeking van zijn woning, naar advocaat te raadplegen, ten onrechte, althans 2.4. Het Hof heeft zijn oordeel dat de ver- aanleiding van het aantreffen van het wapen ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. dachte met voorbedachte raad heeft gehan- en de munitie is bevraagd door verbalisant, deld, gelet op hetgeen hiervoor is vooropge- zonder dat verdachte vooraf in de gelegen- Hoge Raad, onder meer: steld met betrekking tot mogelijke heid is gesteld een advocaat te raadplegen. 2.3. Art. 125, eerste lid, Sv bepaalt dat in contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, De raadsman stelt dat deze situatie vergelijk- geval van het doorzoeken van plaatsen de mede in aanmerking genomen dat het Hof baar is met die van een aanhouding en dat daarmede belaste rechter of ambtenaar de niet meer heeft vastgesteld dan dat het ‘door gelet op de Salduz-jurisprudentie dit een nodige maatregelen tot bewaking of afslui- de verdachte aan [slachtoffer] te drinken onherstelbaar vormverzuim is in het vooron- ting kan nemen of doen nemen en bevelen geven en/of ter consumptie achterlaten en/of derzoek en dat in dit geval slechts bewijsuit- dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke laten innemen en/of laten opdrinken van sluiting recht kan doen aan het recht van bewilliging, van de plaats van onderzoek zal minoxidil’ het gevolg is geweest van een verdachte op een eerlijk proces. verwijderen of gebruik zal maken van de ‘tevoren’ door de verdachte genomen besluit Het hof is van oordeel ‘dat de Hoge Raad uit zich op de plaats van onderzoek bevindende en dat de gelegenheid voor de verdachte om de rechtspraak van het EHRM heeft afgeleid telecommunicatievoorzieningen zolang het na te denken over de betekenis en de gevol- dat alleen een verdachte die door de politie is onderzoek aldaar niet is afgelopen. Ingevol- gen van haar voorgenomen daad en om zich aangehouden en van zijn vrijheid is beroofd, ge het tweede lid van dat artikel kan de daarvan rekenschap te geven, zich in het bij- aan artikel 6 van het EVRM aanspraak kan rechter of ambtenaar de overtreders van het zonder voordeed gedurende het tijdsbestek ontlenen om in de gelegenheid te worden bevel doen vatten en tot de afloop doen tussen het nemen van dat besluit en de uit- gesteld voorafgaand aan het verhoor door de aanhouden. voering daarvan. Het Hof heeft in dat ver- politie aangaande zijn betrokkenheid bij een Ingevolge art. 99, tweede lid, Sv stelt de band echter in het midden gelaten wanneer strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Bij opsporende ambtenaar tijdens een doorzoe- de verdachte dit besluit heeft genomen en de doorzoeking van de woning van verdachte king de verdachte ‘in de gelegenheid, zich evenmin blijkt uit de bewijsvoering hoeveel op 25 november 2008 was er geen sprake van omtrent de ter plaatse inbeslaggenomen tijd tussen het nemen van dit besluit en de een dergelijke verhoorsituatie. Bij het bin- voorwerpen te verklaren’. Zodanige gelegen- uitvoering daarvan is verlopen. nentreden in de woning van verdachte is ver- heid wordt hem in die fase geboden opdat 2.5. De klacht is gegrond. dachte naar zijn naam gevraagd. Daarna is een inbeslagneming te zijnen laste kan wor- Volgt vernietiging en verwijzing. door de rechter-commissaris de reden van den afgewend indien bijvoorbeeld blijkt dat het binnentreden aan verdachte medege- hij met die voorwerpen niets uitstaande deeld en zijn door de rechter-commissaris heeft, zulks zonder dat de verdachte wordt “ordemaatregelen” getroffen. Deze maatrege- bevraagd met betrekking tot zijn betrokken- len betreffen weliswaar een (tijdelijke) beper- heid bij een strafbaar feit. Zulk een uitnodi- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 771 Rechtspraak ging tot het afleggen van een verklaring De raadsman van verdachte voerde in een ingevolge de Wet BOPZ. Cliënt werd op 24 geschiedt aldus in beginsel niet in het kader ‘appelschriftuur’ onder meer aan: ‘1. Appel- juni 2013 in een psychotische toestand over- van een verhoor als bedoeld in art. 29 Sv. lant verzoekt het gerechtshof om een gebracht naar het RPC in Woerden. Nadat cli- 2.4. In zijn overwegingen heeft het Hof vast- gedragswetenschapper als deskundige te ent zijn psychiatrische toestand was gestabi- gesteld dat de verdachte, toen hij tijdens de benoemen, die zich in verband met de toere- liseerd werd cliënt op 12 juli 2013 ontslagen doorzoeking van zijn woning werd bevraagd keningsvraag een oordeel dient te vormen uit het RPC in Woerden. Cliënt wordt in deze door de verbalisant [verbalisant] omtrent omtrent appellant zijn geestestoestand ten zaak verdacht van diefstal gepleegd op 19 juli het aantreffen van het vuurwapen, niet was tijde van het delict. Redengevend voor toewij- 2013, slechts 5 dagen nadat zijn psychotische aangehouden. zing van dit verzoek is het volgende; Appel- toestand zou zijn gestabiliseerd. Cliënt wordt Blijkens zijn overwegingen is het Hof voorts lant werd in de periode juni t/m augustus na zijn voorgeleiding in eerste instantie ervan uitgegaan dat zich bij het afleggen van 2010 in verband met een psychose opgeno- geplaatst op de Extra Zorgvoorziening afde- de verklaring door de verdachte geen ver- men bij het Regionaal Psychiatrisch Centrum ling van PI Utrecht loc. Wolvenplein maar hoorsituatie heeft voorgedaan. in Woerden. Vanaf september 2010 was wordt al snel overgeplaatst naar het Peniten- 2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de appellant hiervoor in behandeling bij het tiair Psychiatrisch Centrum van PI Vught. Uit Rechter-Commissaris op de voet van art. 125, Forensische Functie Assertive Community het selectieadvies d.d. 5 september 2013 eerste lid, Sv getroffen maatregelen welis- Treatment Team van Altrecht in Utrecht. blijkt dat cliënt verhalen vertelt die niet zijn waar de bewegingsvrijheid van de verdachte Appellant werd gediagnosticeerd op een psy- te volgen, in het luchtledige praat en dat hij in zijn woning hebben beperkt, maar dat die chose met de classificatie P689. Appellant op nachtrapport is gezet om hem in de gaten maatregelen niet meebrachten dat de ver- heeft vervolgens tot medio februari 2011 een te houden. Uit de indicatiestelling d.d. 5 sep- dachte zich in een met een aanhouding ver- rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus tember 2013 blijkt dat cliënt geen ziektebesef gelijkbare situatie heeft bevonden. Dat oor- 2012 wordt appellant opnieuw opgenomen heeft, steeds meer afglijdt in dwanghandelin- deel is niet onbegrijpelijk. door de crisisdienst. Appellant wordt gen en dient te worden overgeplaatst naar Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld geplaatst bij Altrecht in Zeist op de gesloten het PPC van PI Vught om zijn psychose te dat de in het arrest van de Hoge Raad van 30 afdeling van Acute Psychiatrie. Appellant stabiliseren. Ook de reclassering stelt in het juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ wordt op 24 juni 2013 vanuit zijn detentie in zogeheten rechtszittingadvies d.d. 11 septem- 2009/349 geformuleerde regels niet gelden het Penitentiair Psychisch Centrum van PI ber 2013 vast dat cliënt niet is te volgen. In en het proces-verbaal van bevindingen van Vught overgebracht naar het RPCW. Appel- dit adviesrapport wordt verwezen naar de Pro verbalisant [verbalisant] voor het bewijs kan lant verkeert op dat moment in een psychoti- Justitia rapportage d.d. 6 maart 2013, waaruit worden gebruikt. Dat oordeel geeft niet blijk sche toestand. Nadat zijn psychiatrische toe- naar voren komt dat er bij cliënt sprake is van een onjuiste rechtsopvatting en het is stand was gestabiliseerd was er geen van psychiatrische problematiek. Er was een ook niet onbegrijpelijk. aanleiding voor directe behandeling. Appel- vermoeden van een schizofrene stoornis in 2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld. lant is op 12 juli 2013 ontslagen uit het combinatie met middelengebruik. Het den- RPCW. Onderhavige feit dateert van 18 juli ken van cliënt was inhoudelijk omslachtig en 2013. Geconcludeerd kan worden dat appel- verward waarbij cliënt af en toe een bizarre lant zijn psychische stoornis na 2010 nage- indruk maakte. De verdediging stelt dat cli- noeg op hetzelfde niveau is gebleven.’ ent zijn psychische stoornis vanaf 2010 nage- 10 maart 2015, nr. 14/00774 Verder voerde de raadsman volgens de pleit- noeg gelijk is gebleven. Cliënt heeft geen (Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den nota onder meer aan: ‘De verdediging persis- ziektebesef. Volgens de verdediging zijn er Brink) teert in haar verzoek tot het benoemen van deswege aanwijzingen om te veronderstellen (Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. een gedragsdeskundige (...) 1. Benoemen dat bij cliënt ten tijde van het feit sprake was Spronken, strekkende tot vernietiging en gedragsdeskundige die zich in verband met van een zodanige gebrekkig ontwikkeling of terugwijzing; adv. mr. J.J. Weldam, Utrecht) de toerekeningsvraag een oordeel dient te een ziekelijke stoornis van de geestvermo- ECLI:NL:HR:2015:533 vormen omtrent cliënt zijn geestestoestand gens dat cliënt over onvoldoende capacitei- ten tijde van het delict. Cliënt werd in de ten beschikte om de betekenis van zijn Verzoek tot het benoemen van een deskun- periode juni t/m augustus 2010 in verband gedrag in voldoende mate te beseffen en zijn dige, art. 328 jo. 330 jo 316 Sv: in casu heeft met een psychose opgenomen bij het RPC in wil te bepalen. De verdediging stelt dat de fei- het hof terecht het noodzakelijkheidscrite- Woerden. Vanaf september 2010 was cliënt ten hem deswege niet kunnen worden toege- rium toegepast, maar is de afwijzing van hiervoor in behandeling bij Altrecht in rekend. De verdediging stelt dat er in ieder het verzoek ontoereikend gemotiveerd Utrecht. Cliënt werd gediagnosticeerd met geval aanwijzingen zijn dat cliënt vermin- gelet op hetgeen aan het verzoek ten grond- een psychose met classificatie P689. Cliënt derd toerekeningsvatbaar is. De verdediging slag is gelegd, in het bijzonder omtrent de heeft vervolgens tot medio februari 2011 een stelt dat dit blijkt uit de stukken die zijn aard van de bij de verdachte aanwezige psy- rechterlijke machtiging gehad. Op 2 augustus overgelegd aan uw Hof en het Openbaar chiatrische problematiek in de periode 2012 werd cliënt opnieuw opgenomen door Ministerie in de brief d.d. 13 januari 2014, die rond het plegen van de aan hem tenlastege- de crisisdienst. Cliënt werd geplaatst op de tevens aan deze pleitnota zijn gehecht. Dit legde feiten. gesloten Acute Psychiatrie afdeling van betreft de griffiersverklaring d.d. 17 juni Altrecht in Zeist. Cliënt heeft hierna in deten- 2013, bewijs van ontslag d.d. 21 juni 2013, tie gezeten van 8 januari 2013 tot en met 21 selectieadvies d.d. 5 september 2013, indica- juni 2013. Cliënt onderging de detentie in het tiestelling d.d. 5 september 2013, selectiebe- Inleiding: Penitentiair Psychiatrisch Centrum van PI slissing d.d. 6 september 2013, reclasserings- Het middel klaagt over ’s Hofs afwijzing van Vught. Om te voorkomen dat cliënt in vrij- advies d.d. 11 september 2013, beslissing op het door de verdediging gedane verzoek tot heid werd gesteld, werd aan cliënt op 17 juni bezwaar d.d. 16 oktober 2013 en toelichting het benoemen van een gedragsdeskundige. 2013 een voorlopige machtiging verleend Selectiefunctionaris d.d. 18 november 2013. 608 (Sv art. 316, 328, 330) 772 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Rechtspraak Het inschakelen van een gedragsdeskundige Volgt vernietiging en terugwijzing. strafmaat. Het verzoek om een deskundige te benoemen en de opdracht te geven om ver- erf van [betrokkene] te zoeken. De politie is echter op genoemd erf doorgegaan met zoe- is relevant voor de toerekeningsvraag en de 609 ken en trof aldaar toen de bewuste groene aanhangwagen aan. De politie heeft de klep van die aanhangwagen geopend en trof daar- slag uit te brengen, is door de verdediging tijdig bij appelschriftuur opgegeven. De ver- 10 maart 2015, nr. 13/02157 in vervolgens een hoeveelheid verboden dediging stelt dat het verdedigingsbelang (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin vuurwerk aan. Er was op dat moment tegen noopt tot benoeming van een deskundige. Lohman, Y. Buruma) verdachte geen redelijk vermoeden van Voorts stelt de verdediging dat artikel 6 lid 3 (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, schuld aanwezig dat hij op enigerlei wijze bij sub d EVRM noopt tot het inschakelen van strekkende tot verwerping; adv. mr. G.J.P.M. de opslag en/of het voorhanden hebben van een deskundige.’ Grijmans, Bolsward) dit vuurwerk was betrokken. De politie had De raadsman van de verdachte heeft blijkens ECLI:NL:HR:2015:542 voor de doorzoeking van deze groene aanhangwagen geen toestemming van genoem- het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep aldaar nog het volgende aange- Bewijsuitsluiting ingevolge art. 359a Sv de bewoner [betrokkene]. Ook had de politie voerd: ‘Ik heb de deskundige nodig om iets te vanwege onrechtmatig onderzoek aan aan- geen machtiging om deze groene aanhang- kunnen zeggen over het causale verband tus- hangwagen waarin vuurwerk wordt gevon- wagen te doorzoeken. Derhalve dient het op sen stoornis en delict. Dat kan ik zelf niet den? In casu onjuiste aanname van het hof 27 januari 2011 door de politie aantreffen onderzoeken. Er zijn aanwijzingen dat hij dat dit nader onderzoek kan worden geba- van een hoeveelheid vuurwerk in de groene gestoord is. Hij wordt met de BOPZ-machti- seerd op de aan de verbalisanten in art. aanhangwagen op grond van artikel 359a ging overgebracht en dan is er toch iets ern- 141 Sv opgedragen algemene taak tot [Sv] te worden uitgesloten van het bewijs. stigs aan de hand. Het is ook mogelijk dat opsporing van strafbare feiten. Dit leidt Het overige voorhanden zijnde bewijs is het delict niet met de stoornis te maken evenwel niet tot cassatie: het gevoerde ver- onvoldoende voor een bewezenverklaring heeft, maar verdachte doet rare dingen.’ weer houdt slechts in dat sprake is van van het tenlastegelegde voor zover gepleegd Het hof heeft het verzoek tot het benoemen een vormverzuim als bedoeld in art. 359a op 27 januari 2011.’ van een gedragsdeskundige als volgt afge- Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet Het hof overweegt over dit verweer onder wezen: ‘het verzoek van de raadsman om leiden, maar over het belang van het meer: ‘[…] Op het erf hebben zij daarbij een een gedragskundig onderzoek bij de ver- geschonden voorschrift, de ernst van het groene zelfbouw aanhangwagen aangetrof- dachte te laten verrichten wordt afgewezen verzuim en het daardoor veroorzaakte fen, die door een klep te openen is. In die aan- nu het hof zich op basis van de thans aan- nadeel is niets aangevoerd. Het hof had hangwagen troffen verbalisanten een hoe- wezige stukken waaronder ook hetgeen de reeds op die grond niet anders kunnen veelheid vuurwerk aan. Het hof komt, met de raadsman aan zijn verzoek ten grondslag doen dan het verweer verwerpen. raadsman, tot het oordeel dat de toestemming van de broer van verdachte niet geacht heeft gelegd voldoende voorgelicht acht om antwoord te geven op de vragen van 350 Sv, (Sv art. 359a) kan worden ook voor dit (laatste) onderzoek te zijn gegeven. Hetgeen verbalisanten daar- waaronder dus ook de vraag naar de strafoplegging, en op grond daarvan een gedrags- Inleiding: omtrent hebben gerelateerd is daartoe niet kundig onderzoek bij verdachte niet nood- Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort voldoende expliciet. Echter, voor het onder- zakelijk acht.’ gezegd – ‘opzettelijk een hoeveelheid profes- zoek dat hier is verricht hadden verbalisan- sioneel vuurwerk (nitraten, vlinders, lawine- ten een dergelijke toestemming of een mach- Hoge Raad, onder meer: pijlen en strijkers) bestemd voor particulier tiging ook niet nodig. Hetgeen verbalisanten 2.3. Het Hof heeft het door de raadsman gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden hebben gedaan kan niet als doorzoeking wor- gedane verzoek, niet onbegrijpelijk, opgevat heeft gehad.’ den aangemerkt. Verbalisanten hebben hun als een verzoek tot het benoemen van een De raadsman heeft in hoger beroep aange- bevoegdheid tot het verrichten van het nade- deskundige voor nader (gedrags)deskundig voerd dat een onrechtmatige opsporingshan- re onderzoek, dat heeft geleid tot het aantref- onderzoek naar de geestestoestand van de deling is verricht. De raadsman betoogt daar- fen van het vuurwerk, kunnen ontlenen aan verdachte ten tijde van het plegen van de toe: ‘De politie bevond zich op genoemde hun algemene opsporingstaak, hen opgedra- tenlastegelegde feiten. Een dergelijk verzoek datum met toestemming van de bewoner gen in artikel 141 [Sv]. Er is geen sprake van is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in [betrokkene], de broer van verdachte, bij wie verzuim van vormen als bedoeld in artikel verbinding met art. 330 Sv om gebruik te verdachte regelmatig verbleef, in het kader 359a [Sv] dat tot bewijsuitsluiting zou moe- maken van een in art. 316 Sv omschreven van een onderzoek naar diefstal van een aan- ten leiden. Het verweer wordt verworpen.’ bevoegdheid. Maatstaf voor de beslissing op hangwagen op diens erf. Op dat erf trof de Het middel behelst de klacht dat het hof een een zodanig verzoek is of de rechter de nood- politie vervolgens een dubbelassige aanhang- gevoerd verweer strekkende tot bewijsuitslui- zaak van het verzochte is gebleken. Het Hof wagen aan, voorzien van het kenteken [001]. ting ten onrechte, althans op ontoereikende heeft bij zijn beslissing tot afwijzing van dit Uit onderzoek bleek dat deze aanhangwagen gronden heeft verworpen. verzoek derhalve de juiste maatstaf toege- uit de provincie Drenthe was verduisterd dan past. Die beslissing is evenwel, gelet op het- wel was meegenomen. Deze aanhangwagen Hoge Raad, onder meer: geen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, is vervolgens door de politie in beslag geno- 2.4. Gelet op de door het Hof als vaststaand in het bijzonder omtrent de aard van de bij men. Met het aantreffen van deze aanhang- aangenomen feiten en omstandigheden, de verdachte aanwezige psychiatrische pro- wagen is het onderzoek naar de diefstal van klaagt het middel terecht dat de bevoegdheid blematiek in de periode rond het plegen van de aanhangwagen op het erf van [betrokke- van de verbalisanten tot nader onderzoek dat de aan hem tenlastegelegde feiten, ontoerei- ne] geëindigd en is de toestemming die heeft geleid tot het aantreffen van het vuur- kend gemotiveerd. [betrokkene] de politie had gegeven eveneens werk, niet kan worden gebaseerd op de aan 2.4. Het middel is terecht voorgesteld. geëindigd. De politie had niets meer op het de verbalisanten in art. 141 Sv opgedragen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 773 Rechtspraak algemene taak tot opsporing van strafbare [Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie]. voormeld artikel 47. Het EHRM heeft in het arrest van 3 november 2011, Arvelo Aponte feiten. Aldus heeft het Hof het verweer dat het aantreffen door de politie van de hoe- (…) vs. Nederland, nr. 28770/05 (…) overwogen veelheid vuurwerk ‘op grond van artikel 359a 1.6. Uit het arrest Hansen [van het EHRM van dat de omstandigheid dat een hoger beroep van het Wetboek van Strafvordering dient te 2 oktober 2014, Hansen vs. Noorwegen, nr. met een beknopte motivering ongegrond worden uitgesloten van het bewijs’ ontoerei- 15319/09] kan worden afgeleid dat de uit wordt verklaard, op zichzelf niet de conclusie kend gemotiveerd verworpen. artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloei- rechtvaardigt dat geen daadwerkelijk rechts- Het slagen van het middel behoeft evenwel ende algemene motiveringsplicht zich er niet middel als bedoeld in artikel 13 van het niet tot cassatie te leiden. Het gevoerde ver- tegen verzet dat een rechter met toepassing EVRM is geboden. weer houdt slechts in dat sprake is van een van een specifiek wettelijke bepaling volstaat 1.9. Derhalve bestaat geen aanleiding om in vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en met een beknopte motivering. Nu de motive- uitspraken met toepassing van en onder ver- dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, ringsplicht ten aanzien van verzoeken om wijzing naar artikel 91, tweede lid, van de Vw maar over het belang van het geschonden prejudiciële verwijzing een specifiek onder- 2000 te vermelden dat is verzocht om preju- voorschrift, de ernst van het verzuim en het deel vormt van de algemene motiverings- diciële vragen te stellen en afzonderlijk te daardoor veroorzaakte nadeel is niets aange- plicht, volgt hieruit dat artikel 6, eerste lid, motiveren dat en waarom een zodanig ver- voerd. Het Hof had reeds op die grond niet van het EVRM zich ook niet verzet tegen het zoek is afgewezen. Deze wijze van afdoening, anders kunnen doen dan het verweer ver- afwijzen van een dergelijk verzoek met een die reeds voor het arrest Dhahbi [van het werpen. beknopte motivering met toepassing van een EHRM van 8 april 2014, Dhahbi vs. Italië, nr. Volgt verwerping van het beroep. specifiek wettelijke bepaling. 17120/09] is ingezet en na dat arrest is 1.7. Een uitspraak met toepassing van en gehandhaafd, zal daarom worden voortgezet. onder verwijzing naar artikel 91, tweede lid, (…) Raad van State Vw 2000 is een beknopt gemotiveerde uit- Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. spraak, als bedoeld in het arrest Hansen, en Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D. geeft aan dat hetgeen is aangevoerd niet van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie kan leiden tot vernietiging van de aangeval- bestuursrechtspraak van de Raad van State. len uitspraak. Een zodanige uitspraak bevat 10 maart 2015, nr. 201403539/1/V3 Volledige versies van deze uitspraken zijn te tevens de vaststelling dat geen vragen aan (Mrs. Troostwijk, Verheij en Wissels) vinden op www.raadvanstate.nl. de orde zijn die in het belang van de rechts- ECLI:NL:RVS:2015:839 611 eenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoor- Geen ongerechtvaardigd onderscheid ding behoeven. Aangezien prejudiciële tussen referenten die bruto wettelijk vragen op de voet van artikel 267 van het minimumloon verdienen en sv-loon ter 5 maart 2015, nr. 201500670/1/V2 VWEU de uitleg van het Unierecht betreffen hoogte van dat eerste loon en referenten (Mrs. Lubberdink, Parkins-de Vin en en daarmee rechtsvragen zijn, ligt in een wier sv-loon lager is dan het wettelijk Sevenster) dergelijke uitspraak besloten dat geen aan- minimumloon. Ten onrechte geen concrete ECLI:NL:RVS:2015:785 leiding bestaat om een prejudiciële vraag te beoordeling van de situatie van referent stellen. De uitspraak impliceert daarmee dat op het punt van de middelen. 610 Het arrest Dhahbi van het Europees Hof zich in de betreffende zaak één van de situ- voor de Rechten van de Mens (hierna: het aties voordoet waarin van het stellen van (EVRM art. 14; Richtlijn 2003/86/EG van de EHRM) noopt er niet toe dat bij uitspraak prejudiciële vragen kan worden afgezien, te Raad van de Europese Unie van 22 septem- met toepassing van art. 91 lid 2 Vreemde- weten dat de opgeworpen prejudiciële vra- ber 2003 inzake het recht op gezinshereni- lingenwet 2000 het verzoek om prejudiciële gen niet relevant zijn voor de oplossing van ging art. 7 lid 1 aanhef en onder c; VW 2000 vragen te stellen moet worden vermeld en het geschil dan wel dat deze kunnen worden art. 16 lid 1 aanhef en onder c; Vreemdelin- te motiveren dat en waarom dat verzoek is beantwoord aan de hand van de rechtspraak genbesluit 2000 (hierna: het VB 2000) art. afgewezen. van het Hof van Justitie of dat redelijkerwijs 3.74 lid 1 aanhef en onder a) geen twijfel kan bestaan over de wijze waar(Verdrag tot bescherming van de rechten van op deze vragen over de betrokken Unierech- Uitspraak op het hoger beroep van: de de mens en de fundamentele vrijheden (hier- telijke rechtsregel moet worden opgelost [vreemdeling], appellante, vs. de uitspraak na: het EVRM), art. 6, 13; Verdrag betreffende (zie het arrest van het Hof van Justitie van 6 van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats de werking van de Europese Unie (hierna: het oktober 1982, 283/81, Cilfit, punten 10, 13, Utrecht, van 2 april 2014 in zaak nr. VWEU) art. 267; Handvest van de grondrech- 14 en 16). 13/23184 in het geding tussen: de [vreemde- ten van de Europese Unie (hierna: het Hand- 1.8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 1.6 is ling] en de [Staatssecretaris van Veiligheid vest) art. 47; Vreemdelingenwet 2000 (hierna overwogen, is, anders dan de vreemdelingen en Justitie]. VW 2000 art. 91 lid 2) betogen, een beknopt gemotiveerde uitspraak met toepassing van en onder verwij- (…) Uitspraak op het hoger beroep van: de zing naar artikel 91, tweede lid, van de 4.6. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan [vreemdelingen], appellanten, vs. de uit- Vw 2000 in het geval een verzoek om preju- worden afgeleid (vergelijk de uitspraak van spraak van de voorzieningenrechter van diciële verwijzing is gedaan, niet in strijd met 20 oktober 2005, nr. 8876/04, Haydarie vs. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, artikel 6, eerste lid, van het EVRM, zoals ver- Nederland; (…)) dat het gerechtvaardigd is van 15 januari 2015 in zaken nrs. 14/28314, vat in artikel 47 van het Handvest. Een zoda- om bij gezinshereniging de eis te stellen dat 14/28319, 14/28316 en 14/28320 in het nige uitspraak is evenmin in strijd met arti- een referent in voldoende mate beschikt geding tussen: de [vreemdelingen] en de kel 13 van het EVRM, zoals ook vervat in over zelfstandig en duurzaam inkomen, 774 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Rechtspraak zodat een beroep op de publieke middelen Centrale Raad van Beroep aan de authenticiteit van het optreden van wordt voorkomen. De wetgever heeft in Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. appellant in 2001 en 2005. Dit wordt volgens redelijkheid de in artikel 3.74, eerste lid, van der Ham, vice-president van de Centrale de rechtbank versterkt door het feit dat aanhef en onder a, van het VB 2000 gestelde Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd namens appellant in 2001 en 2005 is bena- norm een geschikt middel kunnen achten Wetenschappelijk bureau van de Centrale drukt dat opname ophanden was, gelet op de om dit doel te bereiken. Nu blijkens de hier- Raad van Beroep. ernst van de klachten, maar dat die vervolgens nimmer heeft plaatsgevonden. Voorts voor onder 4.5 weergegeven nota van toelichting het bruto wettelijk minimumloon uitgangspunt is bij de berekening van de 612 heeft de rechtbank van belang geacht dat Trompenaars onbetwist heeft gesteld dat het door hem tijdens zijn consult waargenomen bijstandsnorm neergelegd in de Wet Werk en Bijstand, moet er vanuit worden gegaan 4 maart 2015, nr. 14/4471 WAO gedrag niet past bij enig bekend psychia- dat in vrijwel alle gevallen waarin een refe- (Mrs. Van den Hurk, Van der Kris, Doolaard) trisch ziektebeeld, dat appellant dit gedrag rent een sv-loon ter hoogte van ten minste ECLI:NL:CRVB:2015:622 op weg naar het treinstation niet heeft voortgezet en dat de echtgenote niet heeft geant- het bruto wettelijk minimumloon heeft, geen beroep op de bijstand mogelijk zal zijn. Schending inlichtingenplicht, bestuurlijke woord op de vraag of hij dit gedrag ook heeft De wetgever heeft evenzeer in redelijkheid boete, bewijslast, verwijtbaarheid. De ver- vertoond op de heenreis. Volgens de recht- het middel evenredig kunnen achten ten wijtbaarheid van de gestelde schending bank maakt dit eveneens dat getwijfeld kan opzichte van het daarmee beoogde doel. staat niet vast. worden aan de authenticiteit van het optreden van appellant in 2011. Verder heeft de Hierbij mocht de wetgever de aanzienlijke uitvoeringsvoordelen, zoals beschreven in (WAO art. 29a, 80) ting, van de gekozen inkomensnorm laten rechtbank meegewogen dat appellant stelt jarenlang Zyprexa te hebben gebruikt, terwijl de hiervoor weergegeven nota van toelich(…) geen sprake is van gewichtstoename en onweersproken is gesteld dat dit medicijn meewegen. Dat niet geheel kan worden uitgesloten dat een referent met een sv-loon Overwegingen dat veelal tot gevolg heeft. Ten slotte heeft de ter hoogte van ten minste het bruto wette- 1.8. Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het rechtbank laten meewegen het optreden van lijk minimumloon in een uitzonderlijk geval Uwv appellant een boete opgelegd van appellant bij zijn voordeur tijdens het huis- wel een beroep op de publieke middelen € 2269 wegens schending van zijn inlichtin- bezoek op 11 april 2011 dat niet strookt met kan doen, maakt niet dat voormelde inko- genverplichting. Appellant wordt verweten zijn presentatie in 2001 en 2005 dat hij zelf- mensnorm daarom onevenredig moet wor- hij ten tijde van de verzekeringsgeneeskundi- standig tot niets komt en in alles begeleid den geacht. De vreemdeling heeft voorts ge spreekuren op 26 oktober 2001 en 3 febru- wordt. Dit alles in onderlinge samenhang niet aannemelijk gemaakt dat de toepassing ari 2005 de verzekeringsarts door zijn hande- gezien heeft de rechtbank geleid tot het oor- van deze inkomensnorm op zichzelf in dit len en presentatie verkeerd heeft deel dat genoegzaam is komen vast te staan geval niet redelijk is. geïnformeerd over zijn gezondheidstoestand dat appellant zich in 2001 en 2005 anders (…) en dit onjuiste beeld heeft laten voortduren. heeft voorgedaan dan zijn medische situatie 5.4. (…) In punt 48 van het arrest Chakroun Het bezwaar van appellant tegen dit besluit daadwerkelijk was. [van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, is bij besluit van 7 november 2013 (bestre- 2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft C-578/08] is overwogen dat, aangezien de den besluit) ongegrond verklaard. appellant hiermee zijn inlichtingenplicht omvang van de behoeften van persoon tot 2. De rechtbank heeft het beroep van appel- geschonden en kan de afwijkende presentatie persoon sterk kan verschillen, de lidstaten lant tegen het bestreden besluit ongegrond in 2001 en 2005 hem ook worden verweten. wel een bepaald referentiebedrag kunnen verklaard. Het Uwv was daarom gehouden appellant een vaststellen, maar dat zij niet een minimum- 2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete op te leggen. De rechtbank heeft de inkomen kunnen bepalen waaronder geen vraag die voorligt is of appellant zich tijdens hoogte van de boete, gelet op de ernst van de gezinshereniging wordt toegestaan, zonder het spreekuur bij de verzekeringsartsen in gedraging, de omvang van het benadelingsbe- enige concrete beoordeling van de situatie 2001 en 2005 anders heeft gepresenteerd drag en de persoonlijke omstandigheden van van iedere aanvrager. Het besluit (…), alsmede dan zijn medische toestand op dat moment appellant evenredig geacht. In hetgeen appel- het daarin ingelaste besluit (…), geven er, feitelijk was. Die vraag heeft de rechtbank lant heeft aangevoerd heeft de rechtbank mede in het licht van de toelichting van de bevestigend beantwoord. Daartoe heeft zij geen dringende reden gezien die voor het staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank, vastgesteld dat appellant tijdens de spreek- Uwv aanleiding had moeten vormen om van onvoldoende blijk van dat naar aanleiding uren in 2001 en 2005 niet heeft gesproken de boete af te zien. van hetgeen door de vreemdeling naar voren en zich afwezig, apathisch, heeft gedragen, 3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd is gebracht, een concrete beoordeling van de waarbij hij volledig werd geleid door ande- dat bij het opleggen van een boete sprake is situatie van haar en de referent heeft plaats- ren. Dit in tegenstelling tot zijn gedrag op van een punitieve sanctie en een criminal gevonden als bedoeld in voormeld arrest. het spreekuur bij verzekeringsarts Borsboom charge, waarbij de schuld en/of opzet door het (…) en bij het consult van psychiater Trompe- Uwv bewezen dient te worden. Volgens appel- naars, waar appellant wel praatte, zij het lant heeft hij nimmer informatie achterge- onsamenhangend, en oogcontact had. Boven- houden over zijn medische situatie en is er dien heeft de echtgenote van appellant ver- wel degelijk sprake van een psychiatrisch ziek- klaard dat hij naast medicatie door middel tebeeld. Daarom heeft het Uwv hem ten van gesprekken werd behandeld door psychi- onrechte een boete opgelegd. ater Gülsaçan, waar hij eveneens moet heb- 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. ben gesproken. Dit maakt volgens de recht- 4.1. In artikel 80, eerste lid, van de WAO, voor bank reeds dat ernstig getwijfeld kan worden zover hier van belang, is bepaald dat degene NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 775 Rechtspraak die in het genot is van een WAO-uitkering gestelde ontbreken van verwijtbaarheid in den, laat staan dat is aangetoond dat appel- verplicht is aan het Uwv, op zijn verzoek of volle omvang worden beoordeeld. Verwezen lant van de gestelde schending ook subjec- onverwijld uit eigen beweging mededeling te wordt naar de uitspraak van 16 oktober 2013, tief een verwijt valt te maken. Uit het doen van alle feiten en omstandigheden ECLI:NL:CRVB:2013:2085. rapport van verzekeringsarts Borsboom van waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, 4.3. Het gaat hier om een punitieve sanctie 26 april 2011 en het daaropvolgende consult dat zij van invloed kunnen zijn op het recht als bedoeld in artikel 6 van het Europees Ver- van psychiater Trompenaars van 17 mei op of de hoogte van arbeidsongeschiktheids- drag tot bescherming van de rechten van de 2011 blijkt immers dat er over appellant nog uitkering of het bedrag, dat daarvan wordt mens en de fundamentele vrijheden. De veel diagnostische onduidelijkheid bestond uitbetaald. In artikel 29a van de WAO - zoals bewijslast voor een gestelde overtreding van en dat daarom uitgebreid psychiatrisch deze bepaling gold ten tijde hier in geding - de inlichtingenverplichting ligt bij het Uwv. onderzoek moest plaatsvinden door middel is bepaald dat het Uwv een bestuurlijke boe- Voorts is van essentiële betekenis dat de van een klinische observatie om vast te stel- te oplegt van ten hoogste € 2269 ter zake van overtreder van het gestelde niet nakomen len of er bij appellant wel sprake is van een het niet of niet behoorlijk nakomen door de van de inlichtingenverplichting ook subjec- psychiatrische problematiek en, zo ja, waar- belanghebbende of zijn wettelijke vertegen- tief een verwijt te maken valt (zie onder van er dan in psychiatrisch diagnostisch woordiger van de verplichting, bedoeld in meer ECLI:NL:CRVB:2009: BH7780). opzicht bij appellant sprake zou kunnen zijn. artikel 80 van de WAO. 4.4. Appellant heeft tijdens de verzekerings- Nu dat diagnostische onderzoek niet heeft 4.2. Met de uitspraak van de Rechtbank Gel- geneeskundige spreekuren op 26 oktober plaatsgevonden staat de verwijtbaarheid van derland van 3 mei 2013 zijn de intrekking 2001 en 3 oktober 2005 niet zelf gesproken de gestelde schending niet vast. Het stand- van de WAO-uitkering met ingang van 7 met de verzekeringsgeneeskundige, alleen punt van verzekeringsarts Borsboom dat het januari 2002 en de terugvordering in rechte de hem begeleidende tolk heeft toen infor- aannemelijk is dat er bij appellant in het onaantastbaar geworden, maar niet de feiten matie verstrekt. Op grond van de nu beschik- verleden geen sprake is geweest van ziekte die daaraan ten grondslag zijn gelegd. In het bare gegevens heeft het Uwv niet aange- of gebrek biedt onvoldoende grond voor een kader van de oplegging van de boete kunnen toond dat appellant destijds tijdens die ander oordeel. Het Uwv was dus niet die feiten, de gestelde overtreding van de spreekuren zijn actieve verplichting tot het bevoegd appellant een boete op te leggen. inlichtingenplicht en het door appellant verstrekken van informatie heeft geschon- AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden en een naschrift binnen de 300 woorden. werk voorkomen. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJB- meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. lezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen- • Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- ding zal worden geplaatst. 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf. • Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. 776 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de knop ‘Magazine’. Boeken Howardreizen De rol van de gevangenis in Europa Ruim twee eeuwen geleden trok John Howard (1726-1790) door Groot-Brittannië en vele andere Europese landen om te kijken hoe mensen in gevangenissen en andere instellingen werden opgesloten. Zijn ervaringen leidden onder meer tot het befaamde The state of the prisons in England and Wales. With preliminary observations, and an account of some foreign prisons and hospitals en inspireerden vele gevangenishervormers en wetenschappers over de hele wereld. De methode van Howard was eenvoudig: hij reisde in een ijltempo rond en klopte voor een bezoek aan bij de gevangenissen die op zijn weg lagen. Hij observeerde de situatie in de gevangenis, nam notities en vertrok naar een nieuwe gevangenis. En dit telkens opnieuw, vele jaren aan een stuk met een bijna manische verbetenheid. Tom Vander Beken inspireerde zich op John Howard voor zijn tocht door Europa. Anders dan Howard wil hij daarbij niet zozeer te weten komen hoe het er in gevangenissen in verschillende delen van Europa aan toegaat, maar wil hij inzicht krijgen in de rol en functies die gevangenissen vandaag vervullen. Dit boek vertelt over zijn bezoeken aan Engeland, Noorwegen, Frankrijk, Nederland, Italië en Azerbeidzjan en reflecteert over wat hij heeft gezien, gehoord en gelezen. Tom Vander Beken Maklu-uitgevers n.v. 2015, 214 p., € 24 ISBN 978 90 4660 756 5 M/V en verder Sekseregistratie door de overheid en de juridische positie van transgenders Registratie van geslacht in de geboorteakte en de basisregistratie personen is verplicht en er zijn, behalve voor pasgeboren baby’s, in beginsel niet meer dan twee opties (m/f). Dat kan problemen opleveren voor transgenders die zich niet thuis voelen in de tweedeling m/v. Zo kunnen zij door overheidsinstanties en particuliere organisaties aangeschreven worden als iemand die zij niet zijn. En omdat de meeste identiteitsdocumenten geslacht vermelden als een van de identificatiegegevens, kan dat voor ongemakkelijke confrontaties zorgen. In dit boek wordt onderzocht in hoeverre er ruimte is om het juridisch geslacht niet of anders te registreren en welke problemen dat kan opleveren voor bijvoorbeeld de uitvoering van beleid (denk aan bevolkingsonderzoek) maar ook voor de toepasbaarheid van wetgeving waarin seksespecifieke termen voorkomen, zoals bepalingen over vaders en moeders in het familierecht, over zwangere vrouwen in het arbeidsrecht en over naar sekse gescheiden voorzieningen (in bijvoorbeeld gevangenissen). Hiervoor is onder meer internationale regelgeving onderzocht, wetgeving in kaart gebracht, zijn ambtenaren burgerzaken gevraagd welke problemen zij voorzien en zijn ervaringen in zes landen met alternatieve registraties meegenomen. Geconstateerd wordt dat verruiming van sekseregistratie mogelijk is, maar wel knelpunten oplevert, variërend van ongeschikte formulieren tot afstammingsrechtelijke vragen. Marjolein van den Brink, Jet Tigchelaar (m.m.v. Eric Gubbels) NILG Familie & Recht deel 12 Boom Juridische uitgevers 2015, 239 p., € 39 ISBN 978 94 6290 039 4 EU Sports Law and breakaway leagues in football In this book the author guides the reader through EU sports law, the specificities of the sporting industry and the problems and power struggles in European football governance in the context of the breakaway threats by elite clubs. In order to analyse the legality of UEFA clauses that restrict the formation of such breakaway structures, the author first provides a progressive interpretation of the applicable EU sports law and an in-depth analytical review of EU sports cases decided under internal market and competition provisions, including a novel perspective on the UEFA homegrown rule and the Bosman case. Thereafter, she sets out an original theory of convergence between TFEU provisions on competition and the internal market in the light of sporting exceptions. Finally, in applying the legal principles thus outlined the author explores the legality of the restrictive UEFA clauses and the case for the formation of alternative leagues in European football under EU sports law. A number of outcomes emerge from this analytical process. Conversely, she also tests the largely neglected issue of the legality of forming a breakaway league by the European elite football clubs. Dr. Katarina Pijetlovic ASSER International Sports Law Series T.M.C. Asser Press 2015, XVI + 273 p., € 137,79 ISBN 978 94 6265 047 3 Offender release and supervision The role of Courts and the use of discretio In some jurisdictions, early release is automatic at a certain point in time; in others, it is discretionarily decided by a court or an executive authority; others still have a mixed system and, increasingly, others opt for mandatory post-release supervision with the hope of better controlling dangerous offenders. In some cases, due process applies and the independence of decision-makers is viewed as being paramount; in others such principles are deemed inapplicable. Some legal systems consider that release – and breach issues – are part of a penal continuum that starts with arrest; in others, they are perceived as belonging to the executive and as being strictly distinct from penal issues. This book endeavours to understand these differences and tries to assess whether one perspective is superior to another. It wonders which one is fairer and more efficient. It questions what efficiency means: freeing prison space, reducing reoffending, supporting rehabilitation, and/or being legitimate and fair? It wonders to what extent the answers to such questions are relative to culture, to penology choices (punitive, or not), and to the legal history and structure (e.g. written law or common law; adversarial versus non adversarial). It also analyses whether due process should be taken into consideration. Martine Herzog-Evans Wolf Legal Publishers 2015, 520 p., € 60 ISBN 978 94 6240 197 6 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 777 613 Tijdschriften 614 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 5, 12 maart 2015 Mr. C.P.M. van de Wiel, Bb 2015/14 De dwangsom in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom – De wet bepaalt dat het niet mogelijk is een dwangsom op te leggen in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Maar wat nu als (slechts) een gedeelte van hetgeen waartoe de schuldenaar is veroordeeld, ziet op betaling van een geldsom? Mr. E. Vochteloo, Bb 2015/15 Wetswijziging executieveilingen in een notendop – Deze bijdrage bevat een bespreking van de belangrijkste wijzigingen als gevolg van de recente wetswijziging die executoriale verkoop van onroerende zaken toegankelijker beoogt te maken. Mr. P.H. Kramer, Bb 2015/16 Aanvang verjaringstermijn en (voortdurende) stuiting door instellen eis – Op 14 november 2014 (nr. 13/02499, ECLI:NL:HR:2014:3240, Bb 2015/16.1) heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de verjaring van een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Daarin gaat de Hoge Raad in op twee aspecten van het verjarings- en stuitingsregime, namelijk i) de aanvang van de verjaringstermijn van vijf jaar; en ii) de stuitende werking van een daad van rechtsvervolging. WPNR 146e jrg. nr. 7054, 14 maart 2015 Mr. Chr. M. Stokkermans Over VOF en CV: de Hoge Raad zet de toon – De personenvennootschappen staan weer in de belangstelling. Wordt erin geslaagd deze rechtsfiguren zodanig te moderniseren dat naast flexibiliteit ook herkenbaarheid, rechtszekerheid en gebruiksgemak hun handelsmerken worden, dan kunnen zij weer een belangrijke rol gaan spelen in het rechtsverkeer en onze economie. Nieuwe wetgeving is gewenst, maar ook los daarvan 778 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 kunnen in wetenschap en rechtspraak belangrijke stappen worden gezet. De Hoge Raad zet de toon. Prof. mr. Jac. Hijma Conversie en reductie – Schr. onderzoekt in deze bijdrage of ook een ‘vermindering’ van nietige contractuele afspraken onder de vlag van het conversieleerstuk (art. 3:42 BW) kan worden gebracht. Prof. mr. T.J. Mellema-Kranenburg Maakt wetsvoorstel 33987 huwelijkse voorwaarden overbodig of juist noodzakelijk? – In dit artikel wordt geprobeerd de consequenties te beschrijven die de voorgestelde beperkte gemeenschap van goederen heeft voor de huwelijkse voorwaardenpraktijk. Schr. stelt voor in het voorgestelde art. 1:94 lid 2 BW op te nemen dat slechts die goederen buiten de gemeenschap vallen die bij aanvang van de gemeenschap op een staat van aanbrengsten in de zin van art. 1:130 BW zijn opgenomen en in lid 7 van art. 1:94 BW hetzelfde wat betreft de schulden. Wanneer de echtelieden die staat niet wensen te maken, heeft dat tot consequentie dat het aangebrachte vermogen gemeenschappelijk wordt. Daarmee worden volgens schr. ook de tegenstanders van de voorgestelde beperkte gemeenschap tevreden gesteld. Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade Nr. 1, februari 2015 Mr. A.S. Oude Hergelink, mr. dr. M.F. Vermaat Bijstand als schadepost – Voor bijstandgerechtigden kan het ontvangen van een geldsom als schadevergoeding uit een letselschadezaak grote gevolgen hebben. Zij lopen het risico dat er een terugbetalingsverplichting aan de gemeente ontstaat of dat de bijstanduitkering geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. De gevolgen van een (im)materiele schadevergoeding voor een bijstanduitkering kunnen per gemeente verschillen. Schr. wijst op het feit dat, hoewel deze verschillen in het kader van de Participatiewet door de wetgever zijn aanvaard, deze in strijd zijn met het uitgangspunt bij letselschade dat uitgaat van volledige compensatie van geleden schade. Een uitspraak van de Rechtbank ZeelandWest-Brabant lijkt deze gedachte- gang volgens schr. te bevestigen. Op 16 april 2014 oordeelde de rechtbank dat verlies van of korting op een bijstandsuitkering als gevolg van een letselschadeuitkering als schade moet worden gezien en dat deze schade voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Volgens schr. is deze uitspraak uniek en geeft een aanwijzing over hoe om te gaan met een bijstandsgerechtigd letselschadeslachtoffer. 615 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg. nr. 7088, 12 maart 2015 Prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken Het lage tarief en de vrijstelling van erfbelasting: voor wie en waarom? – In deze bijdrage wordt het voorstel besproken dat D66 onlangs lanceerde onder de kop ‘D66 wil erfbelasting alleenstaanden verlagen’. Alleenstaanden zonder (pleeg)kinderen zouden de keuze moeten hebben om “een erfenis te geven die tegen hetzelfde tarief wordt belast als een erfenis die bestemd is voor kleinkinderen en verdere afstammelingen”. Het lagere tarief zou in de visie van D66 aan twee personen “kunnen worden gegeven”. Ingegaan wordt op de achtergrond van de afzonderlijke tarieven en vrijstellingen in de Successiewet, waarna het voorstel van D66 wordt beoordeeld. Mr. R.R. Boltjes Pandrechtperikelen in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting – Verpanding van aandelen op naam komt in de (bancaire) praktijk veel voor. Daarbij is gebruikelijk dat het stemrecht op de verpande aandelen — meestal onder de opschortende voorwaarde van een tekortkoming in de nakoming van een verplichting uit de financieringsdocumentatie — toekomt aan de pandhouder. De vraag naar de mogelijke fiscale gevolgen van de vestiging van een dergelijk pandrecht is het onderwerp van het artikel. Met name met de verpanding van gecertificeerde aandelen Tijdschriften kan een probleem ontstaan. Dr. W. Bruins Slot, drs. E.D.M. Gerrits RA Een andere behandeling van interest rate swaps in de winstssfeer – In het weekblad van 2 januari 2015 laten Asma en Storm van ‘s Gravesande hun licht schijnen over de fiscale behandeling van interest rate swaps (IRS). Over de fiscale behandeling van deze swaps is weinig gepubliceerd en ook de Hoge Raad is er niet al te frequent mee geconfronteerd. Aandacht voor dit financiële instrument, dit derivaat, is dan ook geenszins misplaatst. Het artikel van genoemde schrs. vormt een goede aanleiding om de fiscale gevolgen van het gebruik van dit afgeleide renteinstrument in kaart te brengen. Dat hiervoor meer dan één artikel geschreven moet worden, moge uit deze bijdrage blijken. 616 Handels- & economisch recht Tijdschrift voor Insolventierecht 21e jrg. special, maart 2015 Themanummer: Insolventie van buiten bezien – In dit bijzondere nummer van het Tijdschrift voor Insolventierecht wordt het verschijnsel ‘insolventie’ c.q. het insolventierecht bekeken vanuit de positie van ‘buitenstaanders’, anderen dan de traditionele beoefenaars van het insolventierecht. Hoe wordt in de bedoelde verschillende maatschappelijke geledingen omgegaan met ‘insolventie’? Welke problemen veroorzaakt het insolventierecht daar en hoe wordt daarop geanticipeerd? Prof. mr. Th.C.J.A. van Engelen, mr. J.P. Hustinx, TvI 2015/11 De licentienemer en de failliete IE-licentiegever – Innovatie en intellectuele eigendomsrechten (IE) zijn wel aangeduid als de motor van de moderne economie. IE-licenties vormen het onmisbare smeermiddel van die motor. Gegeven het grote economische en praktische belang van IE-licenties, is opmerkelijk dat het antwoord op de vraag wat de positie van een licentienemer bij een faillissement van zijn licentiegever is, tot nu toe gevonden moet worden in exegese van twee arresten van de Hoge Raad die daar helemaal niet over gaan. Mr. E.M.N. Noordover, TvI 2015/12 De curator als overtreder – Een failliet bedrijf kan aanlopen tegen handhavingsacties van bestuursorganen. Het bestuursorgaan komt dan de curator tegen. De curator is als overtreder aan te spreken voor overtredingen begaan na faillissement en de kosten van de naleving komen dan ten laste van de boedel. Daarbij is niet van belang dat dezelfde overtreding ook al was begaan door de onderneming voorafgaand aan het faillissement. Hoogstens zou de status van faillissement onder omstandigheden mee kunnen spelen bij de afweging om wel of niet tot handhaving over te gaan. Het is dan wel aan de curator om de hiervoor relevante omstandigheden aan te dragen. Prof. mr. L.C.A. Verstappen, TvI 2015/13 De notaris en zijn failliete cliënt – Voor ongeveer tachtig belangrijke rechtshandelingen moet de burger verplicht de notaris inschakelen. Faillissement werkt vaak blokkerend op rechtshandelingen en dat heeft nogal wat consequenties. In deze bijdrage behandelt schr. enkele problemen rondom het faillissement van de client van de notaris. Mr. R.F. Feenstra, TvI 2015/14 Bestrijding van Faillissementsfraude, op zoek naar het juiste spoor – De bestrijding van faillissementsfraude laat te wensen over. Het Openbaar Ministerie is niet in staat een coördinerende rol te spelen waardoor de curator ongewild de belangrijkste bestrijder is van dit maatschappelijke probleem. In dit artikel wordt ingegaan op wat faillissementsfraude is en welke vormen ervan in de praktijk bestaan. Dit wordt afgezet tegen de initiatieven die de wetgever en het Openbaar Ministerie hebben ontplooid met als belangrijk onderdeel de toebedeling aan de curator van de wettelijke taak fraude te signaleren en hierop te acteren. Door gebrek aan financiële middelen en opsporingsbevoegdheden kan de curator echter hier niet in slagen. Tenzij wordt gekozen voor een brede aanpak met de verantwoordelijkheden op de juiste plek, blijft faillissementsfraude onbestraft en betaalt de samenleving de rekening. Mr. J.K. Six-Hummel, TvI 2015/15 Raakvlakken tussen faillissement en huur – Dit artikel biedt een bespreking van een aantal huurrechtelijke vragen die spelen bij de afwikkeling van een faillissement, zoals de leegstandschade die ontstaat door tussentijdse huuropzegging en de (on) mogelijkheden voor een verhuurder deze met een zekerheid af te dekken, de (on)mogelijkheden voor een curator om een indeplaatsstelling te krijgen na huuropzegging op grond van art. 39 Failissementswet (Fw), de toepasselijkheid van art. 39 Fw op huur van roerende zaken en vermogensrechten, en de gevolgen van een faillissement van een verhuurder voor een huurovereenkomst. Ook de faillissementsrechtelijke gevolgen van een huuropzegging voortkomend uit de verschillende huurregiems worden besproken. Mr. P.R.W. Schaink, TvI 2015/16 Werknemers en hun failliete werkgever, door de bril van de doorstarter – In dit artikel wordt de positie van de doorstarter in een faillissement onder de loep genomen, toegespitst op de arbeidsrechtelijke aspecten van de doorstart. Schr. onderzoekt eventuele risico’s van kwalificatie van de doorstart als ‘overgang van onderneming’, met de bijbehorende personele gevolgen van dien, in het bijzonder in de situatie van een prepack. Vervolgens komen beperkingen aan bod waarmee een doorstarter rekening moet houden als hij arbeidsovereenkomsten met overgenomen personeel sluit. Daarbij gaat het meer specifiek om ‘opvolgend werkgeverschap’ in de zin van art. 7:668a BW, om de implicaties van het Van Tuinen arrest en om de ingreep daarop in de Wet werk en Zekerheid. De bijdrage sluit af met enkele in hoofdzaak als signalering bedoelde opmerkingen over de positie van de doorstarter tegenover een niet overgenomen werknemer met een concurrentiebeding. Prof. mr. F.A.W. Bannier, TvI 2015/17 Advocaat en faillissement. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 779 Tijdschriften Enkele beschouwingen vanuit het gedragsrecht – De advocaat en de faillissementscurator ontmoeten elkaar een enkele keer in het gedragsrecht. Daar bestaat weinig literatuur over maar sommige van die ontmoetingen kunnen onaangename gevolgen hebben voor een advocaat of diens clienten. Op enkele van die ontmoetingen wordt in deze bijdrage wat nader ingegaan in een poging te zien of hier en daar wat licht geschapen kan worden voor overigens onbelichte zaken. Prof. mr. dr. M. M. Roggenkamp, TvI 2015/18 Levering van gas en elektriciteit – meer keuze maar ook meer risico’s. Faillissementen in de energiesector – Sinds de liberalisering van de energiemarkt zijn alle consumenten vrij in hun leverancierskeuze. Meer keuzevrijheid betekent echter ook meer risico’s. Energieleveranciers die aan huishoudelijke consumenten willen leveren, hebben een vergunning nodig ter bescherming van deze bijzondere groep consumenten. Een dergelijke vergunning biedt echter geen garantie dat een leverancier niet failliet kan gaan. Dit artikel bespreekt de faillissementen die sinds begin deze eeuw in de Nederlandse energieleveringssector hebben plaatsgevonden en de daaropvolgende wijzigingen in de regelgeving. In het bijzonder wordt ingegaan op de verplichting tot het aanstellen van een noodleverancier, de rol van de toezichthouder en de regionale en landelijke netbeheerders. Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken Nr. 1, februari 2015 M.H.C. Lever, TPV 2015/2 Risicodeling en herverdeling in toekomstig pensioenstelsel – De discussie over de toekomst van het pensioenstelsel gaat onder meer over de vraag welke risico’s we met elkaar willen delen en of de lusten en de lasten van deelname evenwichtig verdeeld zijn. Deze vragen kwamen nadrukkelijk aan bod in de Nationale Pensioendialoog en in het (voorlopige) advies van de Sociaal-Economische Raad (SER). Het 780 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 zijn geen gemakkelijke vragen, maar met het oog op het maatschappelijk draagvlak voor het pensioenstelsel goed dat deze aan bod komen. Vanwege de maatschappelijke veranderingen is het goed om het pensioencontract opnieuw tegen het licht te houden. Belangrijke vragen hierbij zijn welke risico’s in een toekomstig pensioenstelsel wel en niet worden gedeeld en of de herverdeling tussen verschillende deelnemers niet te groot is. Dit artikel beschouwt de mogelijkheden om te komen tot meer transparante afspraken over risicodeling in het nieuwe pensioencontract en vermindering van de herverdeling tussen deelnemers. Mr. M.E.C. Boumans, mr. dr. R.M.J.M. de Greef, TPV 2015/3 Enkele hoofdlijnen en aandachtspunten van het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds – Op 19 december 2014 heeft het kabinet het wetsvoorstel Algemeen pensioenfonds naar de Tweede Kamer gezonden. Met dit algemeen pensioenfonds wil het kabinet werkgevers en werknemers meer keuzemogelijkheden bieden voor de onderbrenging van hun pensioenregeling. Hoewel het algemeen pensioenfonds als een pensioenfonds in de zin van de Pensioenwet kwalificeert, kent het ook een aantal specifieke kenmerken. In dit artikel gaan schrs. op de hoofdlijnen van het wetsvoorstel nader in. Achtereenvolgens bespreken zij de voorgeschiedenis, aanleiding en doelstelling, hoofdlijnen en enkele specifieke aspecten van het algemeen pensioenfonds. Zij sluiten af met een conclusie. Prof. dr. E. Lutjens, TPV 2015/4 Pensioengerechtigde leeftijd en einde arbeidsovereenkomst onder de WWZ – Dit is het eerste artikel in een tweeluik. In twee artikelen bespreken schrs. de gevolgen van de Wet werk en zekerheid voor 1) het einde van de arbeidsovereenkomst wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, en 2) het voortzetten van de arbeidsovereenkomst na de pensioengerechtigde leeftijd. De aanleiding is de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 en de indiening van het voorstel voor de Wet werken na de AOWgerechtigde leeftijd. Mr. dr. R.M.J.M. de Greef, mr. dr. M.M.W.D. Merkx, TPV 2015/5 Pensioenfondsen en BTW – de stand van zaken – In deze bijdrage besteden schrs. aandacht aan drie actuele onderwerpen die betrekking hebben op de BTW-positie van in Nederland gevestigde pensioenfondsen. In de eerste plaats gaan zij in op de ontwikkeling van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) met betrekking tot het al dan niet kwalificeren van pensioenfondsen als gemeenschappelijk beleggingsfonds. Tevens staan schrs. stil bij de verschillende typen pensioenregelingen en de BTW-gevolgen voor dienstverlening aan pensioenfondsen in dat verband. En tot slot bespreken zij de afschaffing van de zogenaamde koepelvrijstelling voor de BTW (omzetbelasting) voor pensioenuitvoering met ingang van 1 januari 2015. Mr. D. Bruinse-Pot, mr. T.M. van Angeren, TPV 2015/6 Bevoegdheidsproblemen bij procedures tegen verplichtgestelde BPF – De civiele rechter behandelt geschillen over premies verschuldigd aan een bedrijfstakpensioenfonds (BPF) en uitkeringen uit een BPF evenals geschillen over de (al dan niet verplichte) deelname aan de pensioenregeling. Pensioen is immers een arbeidsvoorwaarde. Wanneer deelname in het BPF verplicht is gesteld kan de werkgever hiervan vrijstelling verzoeken. Hier ligt een taak voor het BPF. Het BPF, in feite een privaatrechtelijke instelling, fungeert bij de behandeling van vrijstellingsverzoeken als bestuursorgaan. Voor die zaken is de bestuursrechter bevoegd. De competentieverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter is in de praktijk weerbarstig. De bestuursrechter dicht zichzelf in bestuursrechtelijke zaken (vrijstellingszaken) soms een taak toe en acht zichzelf bevoegd om ook te treden in vragen inzake de verplichte aansluiting bij een BPF. Dit kan in de praktijk voor fricties zorgen en het kan bestuursrechtelijke procedures daarnaast onnodig vertragen. Aan de hand van diverse, hieronder te bespreken, uitspraken wordt dit besproken en toegelicht. Ook bespreken schrs. wat de actuele stand van zaken is en mogelijke oplossingen bespreken. Tijdschriften 617 Jeugd-, relatie- & erfrecht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 4, december 2014 A.C.E. Sewberath Misser LLM De nieuwe erfrechtelijke penshonado-regeling? – Een artikel dat is afgeleid van de afstudeerscriptie van schr. met als titel ‘De invloed van de afschaffing van de legitieme portie op het interregionaal erfrecht binnen het Koninkrijk der Nederlanden’. EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 3, maart 2015 Mr. J.H.M. ter Haar, EB 2015/22 De processuele handelingsonbekwaamheid van de minderjarige – De minderjarige is volgens de hoofdregel van art. 1:234 lid 1 BW onbekwaam zelfstandig in civiele procedures in rechte op te treden. Over de wenselijkheid van processuele handelingsonbekwaamheid van minderjarigen is de nodige discussie. Op 5 december 2014 deed de Hoge Raad een belangrijke uitspraak over de vraag of het feit dat een minderjarige in ons recht geen recht heeft op afschriften van gedingstukken in strijd is met de in art. 12 IVRK en art. 6 lid 1 EVRM neergelegde verdragsnormen (ECLI:NL:HR:2014:3535, RFR 2015/28). De Hoge Raad heeft een uitvoerige beschouwing gegeven over de positie van de minderjarige in het procesrecht, waarbij de bijzondere curator een centrale rol speelt. De Hoge Raad beantwoordt de vraag ontkennend, waarbij gewicht wordt toegekend aan de recent verschenen Richtlijn ‘Werkproces benoeming bijzondere curator op grond van art. 1:250 BW’, zoals opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht rechtbanken en hoven. H. Offerhaus, EB 2015/23 Ouders in vechtscheiding zien het licht – Gescheiden ouders, die na jarenlange strijd in beweging zijn gekomen om anders met de andere ouder om te gaan, kunnen zich vaak achteraf niet meer voorstellen wat hen heeft bezield. De spanning had veel invloed op het welzijn van de kinderen en op hun eigen gezondheid. Na deelname aan het project ‘Kinderen uit de Knel’ is de kwaliteit van hun leven aanzienlijk verbeterd; het energielek is grotendeels gedicht. En het belangrijkste: de kinderen zitten weer lekker in hun vel. Wat kreeg deze ouders in beweging? P. Mattaar, mr. W. van Arkel, EB 2015/24 Help het kind in de scheiding. Praktische handvatten om een kind in een scheiding te ondersteunen – Ieder jaar krijgen ongeveer 70.000 thuiswonende kinderen te horen dat hun ouders gaan scheiden. Vanaf dat moment belanden ze vaak in een duizelingwekkende achtbaan waar ze liever geen kaartje voor kopen. Kinderen kunnen in aanraking komen met advocaten, hulpverleners, rechters en soms zelfs de Raad voor de kinderbescherming en intussen zijn hun ouders vaak vooral bezig met hun eigen wrok, wraak, verdriet en zorgen. Het resultaat: kinderen van gescheiden ouders doen het volgens wetenschappelijk onderzoek minder goed op school dan kinderen van wie de ouders niet gescheiden zijn. Voor kinderen is een rechtbank vaak erg indrukwekkend. Velen verkeren in de veronderstelling dat de rechtbank een gebouw is waar criminelen naartoe moeten. En nu zijn het ineens hun ouders die er verwacht worden; sterker nog: zijzelf misschien ook. Helaas gebeuren er in en om de rechtszaal veel zaken die deze spanning bij het kind eerder verergeren dan wegnemen. Mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, EB 2015/25 Cijfers voor draagkrachtberekeningen 2015 – In dit overzicht worden de nieuwe cijfers, percentages en tarieven weergegeven, die nodig zijn voor draagkrachtberekeningen, zoals die met ingang van 1 januari 2015 gelden. 618 Omgevingsrecht Nieuw Juridisch Weekblad 14e jrg. nr. 318, 11 maart 2015 P. De Smedt Vlaamse stedenbouwhandhaving deel 2 – (België) In deze tweedelige bijdrage bestudeert schr. grondig het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning (BS 27 augustus 2014). Met dit decreet beoogt de decreetgever dat de handhaving in de ruimtelijke ordening en de milieuhandhaving compatibel zijn met elkaar. Het eerste deel behandelt de handhaving in de preventieve fase, met name de raadgeving, de aanmaning en het bestuurlijk stakingsbevel. Schr. gaat ook in op de sancties. Het tweede deel onderzoekt de herstelmaatregelen en het programmatorisch handhaven. Tijdschrift voor Bouwrecht 8e jrg. nr. 3, maart 2015 Mr. A.M. van Rijsewijk, mr. R.C.V. Mans NEN-normen Bouwbesluit moeten gratis en openbaar zijn – Het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI), een particuliere stichting, brengt ten behoeve van de normalisatie van producten normen tot stand, zogenoemde NEN-normen. In het Bouwbesluit wordt bepaald dat allerlei bouwwerken, bouwmaterialen en installaties moeten voldoen aan de daarvoor ontwikkelde NENnorm óf aan een daaraan gelijkwaardige norm. Nu doet zich de bizarre situatie voor dat niet zonder meer van deze NEN-normen kan worden kennisgenomen. Is het juist dat voor kennisname van een NEN-norm die de wetgever tot maatstaf heeft verheven, een reis naar het NNI moet worden ondernomen of moet worden betaald? Volgens schrs. moeten de NEN-normen waarnaar het Bouwbesluit verwijst gewoon gratis zijn en openbaar worden gemaakt. De politiek is aan zet. Mr. R.H.W. Frins LL.M Het onderscheid tussen mitigatie en compensatie: alea iacta est? – Op 24 december 2014 heeft de Afdeling de teerling geworpen. De uitkomst is dat – indien een ‘A2-benadering’ geen uitkomst biedt en de conclusie onder de streep luidt dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten – enkel mag worden gemitigeerd met de positieve NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 781 Tijdschriften gevolgen van maatregelen, die betrekking hebben op dezelfde locatie als waar de negatieve gevolgen van een plan of project zich voordoen. Indien dergelijke maatregelen niet voorhanden zijn, kan niet worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000gebied worden aangetast en moet de ADC-toets worden doorlopen. Aangezien het in veel gevallen onmogelijk is de negatieve gevolgen van een plan of project te voorkomen op dezelfde locatie als waar deze zich voordoen, lijkt het ‘game over’ voor mitigatie en ‘game on’ voor compensatie. Mr. P. Vermeij De toepassing van de omkeringsregel binnen het bouwrecht – De in de jurisprudentie ontwikkelde omkeringsregel vervult zijn functie binnen het kader van de vaststelling van het condicio sine qua non-verband (csqn-verband) tussen de normschending (onrechtmatig handelen of toerekenbare tekortkoming) en de schade. In dit artikel wordt door schr. bezien of de omkeringsregel binnen het bouwrecht een rol kan vervullen en welke reikwijdte deze regel heeft. Door de opdrachtgever of een derde richting de aannemer en door de aannemer richting diens onderaannemer kan een beroep op de omkeringsregel worden gedaan. 619 Privacy Privacy & Informatie 18e jrg. nr. 1, februari 2015 Drs. E.M.I. Wolper Privacyrisico’s verzekerd – Het verzekeren van privacyrisico’s heeft het afgelopen jaar een aanzienlijk hoge vlucht genomen. Sinds eind 2013 worden er vanuit verzekeraars diverse verzekeringsproducten aangeboden die de kosten en schade als gevolg van privacyincidenten vergoeden. Deze verzekeringsproducten kennen hun oorsprong in de Verenigde Staten alwaar een verzekering voor kosten en schade als gevolg van privacyschending 782 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 inmiddels gemeengoed is. De wet- en regelgeving op het vlak van privacy is per staat verschillend en veelal ingericht op de bescherming van consumenten. De autoriteiten in de Verenigde Staten hebben verregaande boetebevoegdheden bij privacyincidenten (punitive/regulatory damages). Daarnaast stellen organisaties in contracten als eis het hebben van een verzekering die de aansprakelijkheid voor de schending van privacy afdekt. RegelMaat 30e jrg. nr. 1, februari 2015 Themanummer: Verwerking persoonsgegevens J.P. de Jong De Algemene verordening gegevensbescherming. De rechtsopvolger van de Wbp – Het nieuwe Europese gegevensbeschermingspakket gaat, indien aangenomen, grote gevolgen hebben voor Nederland. Dit pakket bestaat uit een voorstel voor een Algemene verordening gegevensbescherming, een voorstel voor een richtlijn bescherming persoonsgegevens opsporing en vervolging , een overkoepelende mededeling van de Commissie en bijlagen. Auteur bespreekt van dit pakket op grote lijnen de verordening en geeft aan waarmee de Nederlandse wetgever en ambtenaren rekening moeten houden. In dit kader wordt onder meer ingegaan op de rechtsgrondslagen van de verordening, de reikwijdte en begrippen, rechten en verplichtingen van de actoren, toezicht op naleving en handhaving en de verhouding tot nationale wetgeving. Voor wat betreft de materiële regels van de verordening keert volgens schr. veel van het geldende recht terug, maar worden de rechten van betrokkenen uitgebreid en worden de normen op het gebied van de verplichtingen van verantwoordelijken aangescherpt. Het toezicht op naleving verandert drastisch. Nederland staat volgens schr. voor een ingewikkelde wetgevingsoperatie; de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegeven wordt vervangen door Europese hoofdregels met nationale uitwerking. G.J. Zwenne, W. Steenbrugge Privacyvoorwaarden voor de iOverheid. Vuistregels voor wet- en regelgevers met betrekking tot overheidsinformatiesystemen – De overheid haalt technologie enthousiast binnen om op verschillende gebieden waar de overheid een taak heeft toe te passen. Bij dergelijke overheidsopdrachten bestaat het risico dat onvoldoende aandacht is voor fundamentele rechten en vrijheden. Schrs. bespreken in dit verband vereisten, afgeleid uit recente uitspraken van de rechtscolleges in Straatsburg en Luxemburg, voor het inrichten van informatiesystemen en voor het instrument privacy impact assessment (PIA). Drie aspecten worden besproken die van belang zijn bij dergelijke overheidsprojecten; grootschalige opslag van persoonsgegevens, transparantie bij de opslag daarvan en beveiliging van persoonsgegevens. Schrs. geven vuistregels voor de grootschalige opslag, transparantie en beveiliging van persoonsgegevens. De conclusie die schrs. trekken is dat overheden er verstandig aan doen expliciet rekening te houden met de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden zoals privacyrechten. Techniek is dynamisch hetgeen betekent dat steeds weer opnieuw moet worden bezien of juridische en andere maatregelen die zijn genomen, op adequate wijze nieuwe risico’s kunnen adresseren. B. Jacobs De overheid als verschaffer en beschermer van digitale identiteiten – In deze bijdrage gaat schr. in op de volgende vragen: moet de Nederlandse overheid het tot haar taak rekenen om haar burgers te voorzien van een betrouwbare digitale identiteit en is het daarnaast tevens de taak van de overheid om burgers in de digitale wereld te beschermen? Na een algemene inleiding over registratie van de identiteiten van burgers gaat schr. nader in op het authenticatiemiddel elektronische identiteit (eID) en de contextafhankelijkheid daarvan. Vervolgens bespreekt schr. wat de rol van bedrijven en de overheid is bij de introductie van een authenticatiemiddel. Schr. is van mening dat de overheid Nederlandse burgers moet voorzien van een betrouwbare digitale identiteit. Daarnaast moet de overheid deze identiteit beschermen door het, binnen de gebruikte technologie, formuleren van wettelijke normen en Tijdschriften optreden tegen ondermijnde activiteiten. Ook op internet heeft de overheid volgens schr. dus een taak om vanuit een heldere visie eigen normen vorm te geven, de zwakkere te beschermen en een level-playing field te creëren. T.C. Borman In memoriam J.M. Polak 1922-2014 – J.M. Polak overleed op 27 november 2014 op 91-jarige leeftijd. Schr., die Jim Polak persoonlijk heeft gekend, beschrijft in dit memoriam zijn persoonlijkheid en zijn betekenis voor wetgeving en wetgevingsbeleid. Jim Polak was door zijn veelzijdigheid een van de laatste juridische generalisten; hij genoot aanzien op het terrein van het bestuursrecht, maar ook op dat van het privaatrecht. Zijn carrière begon hij als wetgevingsjurist en tot 1993 was hij lid van de Raad van State. Als lid van de Raad van State had hij grote invloed op de ontwikkeling van de wetgevingsadvisering van de Raad van State. Ook was hij rechter in de Afdeling rechtspraak van de Raad van State en combineerde zodoende rechtspraak en wetgevingsadvies. Zijn publicaties zijn talrijk en zijn tweejaarlijkse overzichtsartikelen in het NJB (tussen 1973 en 1997) befaamd. Na zijn afscheid bij de Raad van State, in 1993, bleef hij tot op hoge leeftijd actief. Hij ging zich meer richten op wetgeving en wetgevingsbeleid en was lange tijd actief binnen de Vereniging voor Wetgeving en Wetgevingsbeleid (VAR). 620 Sociaal Recht Tijdschrift Recht en Arbeid 7e jrg. nr. 3, maart 2015 Mr. J.L.A. Helmer, prof. dr. A.Ph.C.M. Jaspers, TRA 2015/23 Decentralisatie en proliferatie: de cao onder druk? – Een verandering van de onderhandelingsstructuur, de decentralisatie van onderhandelingen over collectieve arbeidsvoorwaarden en een groei van lokale (groeps)solidariteit ten koste van algemene solidariteit hebben gevol- gen voor de traditionele brede werking van de cao; gevolgen die tot dusver beperkt zijn gebleven. Schrs. beargumenteren dat het gebruik van openingsclausules en dispensatiebepalingen onder voorwaarden een impuls kan geven aan het stelsel van cao-onderhandelingen. Daarnaast onderstrepen zij het belang dat vakbonden een brede achterban organiseren om zo tegenwicht te bieden aan de druk die op het algemene belang van de werkende is komen te liggen als gevolg van een proliferatie van onderhandelingspartijen. Mr. D.J.B. de Wolff, TRA 2015/24 De scholingsplicht van de werkgever – Door de invoering van de Wet werk en zekerheid (WWZ) geldt per 1 juli 2015 dat een werkgever werknemers in staat moet stellen scholing te volgen (art. 7:611a BW). In aansluiting hierop kan een werkgever de arbeidsovereenkomst in beginsel alleen beëindigen als hiervoor een redelijke grond bestaat en herplaatsing van de werknemer in een andere functie binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Tevens kan een werknemer niet wegens disfunctioneren ontslagen worden als de ongeschiktheid het gevolg is van onvoldoende zorg voor scholing. In deze bijdrage staat de vraag centraal wat de betekenis is van de relatie die is gelegd tussen de nieuwe scholingsbepaling en het ontslagrecht in de WWZ. Mr. dr. W.G.M. Plessen, TRA 2015/25 De vernieuwde ABU-cao per 2015 in relatie tot de Wwz. Op weg naar één uitzend-cao? – Met het in werking treden per 1 juli 2015 van een belangrijk deel van de Wet werk en zekerheid (WWZ) moeten de cao’s in de uitzendbranche worden aangepast. Op grond van een afspraak van 12 juli 2012 implementeert de ABU-cao verder per 30 maart 2015 het beginsel van equal pay. In deze bijdrage wordt kort de inhoud van de huidige ABU- en NBBU-cao geschetst. Daarna komen de aanpassingen ingevolge de WWZ en als uitvloeisel van de eerdere ABU-beloningsafspraken aan de orde. De ABU-cao en de NBBU-cao gaan al met al wel erg op elkaar lijken. Ligt één cao niet voor de hand? Prof. mr. drs. M. Heemskerk, TRA 2015/26 Kroniek Pensioenrecht 2014 – In deze eerste kroniek pensioenrecht bespreekt schr. ontwikkelingen uit het pensioenrecht in de periode 1 januari 2014 tot en met 1 januari 2015. Pensioen wordt minder zeker, en het wordt zeker minder. De nadruk in deze kroniek ligt op de ingrijpend gewijzigde pensioenwetgeving. Schr. bespreekt thematisch de in 2014 verschenen rechtspraak. Aan bod komen de volgende onderwerpen: verplichte deelname pensioenregeling; pensioenwijziging en medezeggenschap; opzegging van de uitvoeringsovereenkomst; aansprakelijkheid voor pensioen. Schr. sluit deze kroniek af met een vooruitblik naar 2015. 621 Staats- & bestuursrecht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 4, december 2014 Mr. M.H. Kempes Het fenomeen aanwijzing in de zin van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten – Op 10 oktober 2010 is het land Nederlandse Antillen ontmanteld en zijn de nieuwe staatkundige verhoudingen in werking getreden. In het kader van deze staatkundige wijzigingen heeft Nederland zich bereid verklaard schulden van de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden te saneren, om op die wijze de nieuwe entiteiten bij te staan bij het creëren van een financieel gezonde uitgangspositie. Ter voorkoming van financiële problemen is overeengekomen dat er toezicht zal worden uitgeoefend door een onafhankelijk orgaan, het College financieel toezicht. Sinds 10 oktober 2010 zijn er twee colleges van kracht. Het College financieel toezicht Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten op grond van de (consensus-)Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. De beide colleges worden ondersteund door een gemeenschappelijk secretariaat, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 783 Tijdschriften kantoorhoudende op Curaçao en op Sint Maarten. Mr. C. Taal Beroep bij de administratieve rechter tegen vaststelling van een ontwikkelingsplan in de BES – Een ruimtelijk ontwikkelingsplan is geen beschikking als bedoeld in de Wet administratieve rechtspraak BES (WarBES). Daartegen staat derhalve krachtens die wet geen beroep bij de bestuursrechter open. Dat doet er evenwel niet aan af dat bij bijzondere wet kan worden geregeld dat tegen vaststelling van zo’n ontwikkelingsplan beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Schr. betoogt aan de hand van wetsgeschiedenis en -vergelijking dat in art. 13 lid 3 Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (WgroBES) tegen de vaststelling van een ontwikkelingsplan beroep bij de bestuursrechter is opengesteld, ondanks de daarin gebruikte misleidende term ‘beschikking’. De Gemeentestem 165e jrg. nr. 7417, 12 maart 2015 Prof. mr. W. Konijnenbelt, Gst. 2015/15 Meldings- en vergunningplichten in gemeentelijke verordeningen. Lessen uit de Afdelingsuitspraken Leeuwarden-Lekkum en Stein-Elsloo – Twee uitspraken van de Grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 december 2014 geven meer duidelijkheid over de juridische betekenis van verschillende meldingenstelsels en de reactie van het bestuur op een melding: ‘besluit’ of niet? Dat heeft consequenties voor de inrichting van meldingenstelsels in verordeningen en voor de keus tussen meldings- of vergunningsstelsel. Ook de verhouding tot omgevingsvergunningen komt aan de orde. 622 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Expertise en Recht Nr. 1, februari 2015 Dr. mr. C. Das, Dr. U.J.L. Reijnders Forensisch-medische expertise in de strafrechtelijke bewijsvoering 784 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 – In dit artikel worden de werkzaamheden van een eerstelijns forensisch arts en de opleiding tot forensisch arts beschreven. Hieruit blijkt dat niet zonder meer mag worden aangenomen dat een forensisch arts in staat is om de rol van deskundige te vervullen. De gerechtelijke instanties dienen de opleiding en ervaring keer op keer te toetsen. De aanduiding ‘forensisch arts’ klinkt vertrouwenwekkend, maar veelal gaat het om een basisarts en niet om medisch specialist. In complexe of uitzonderlijke medische vraagstukken, die tijdens een strafzaak aan de orde komen, kan beter een medisch specialist op het betreffende vakgebied worden benoemd, dan een forensisch arts, al of niet ingeschreven in het register van gerechtelijk deskundigen. Deskundigheid zonder praktijkervaring in het betreffende specialisme is eigenlijk onmogelijk. Prof. dr. M.C.G. Aalders, R.J.M. Hoveling MSc, dr. A. van Dam Forensische biofysica, een onontgonnen expertisegebied – Forensische biofysica is een jong onderzoeksveld waarbinnen, op het grensvlak van natuurkunde, geneeskunde, chemie, biologie en forensische wetenschap, technieken worden ontwikkeld voor het analyseren van biologische sporen op de plaats delict. Op dit moment ligt de nadruk op het meten van dynamische omzettings- en afbraakprocessen die de basis kunnen vormen van methoden waarmee biologische sporen kunnen worden gekarakteriseerd en gedateerd. Het veld forensische biofysica wordt gedefinieerd waarna een aantal specifieke forensische toepassingen, waaraan door de onderzoeksgroep forensische biofysica van het AMC wordt gewerkt, wordt beschreven. Mr. dr. W.L.J.M. Duijst, mr. E.M. van Schaik, mr. E.D. van den Bogaard-de Spa, mr. drs. M.E.B. Morsink De beoordeling van (zwaar lichamelijk) letsel: een juridisch vraagstuk? – Bij een verkeersongeval rijdt een automobilist een fietser aan die daardoor een kneuzing oploopt. Een kneuzing wordt niet snel gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien het een veelvoorkomend letsel aan ledematen is dat over het algemeen vlot geneest. Maar stel dat de kneuzing nu een nier, het ruggenmerg of de hersenen betreft of stel dat twee of drie ribben zijn gebroken, is het dan nog steeds zo vanzelfsprekend om te concluderen dat het niet om zwaar lichamelijk letsel gaat? Drs. ing. T. Krap, mr. dr. W.L.J.M. Duijst De postmortale tijdsbepaling als bewijsmiddel – In de richtlijnen van het Forensisch Medisch Genootschap is opgenomen dat het schatten van het tijdstip van overlijden onderdeel van de lijkschouw is. Het schatten van het tijdstip dient uitgevoerd te worden door de gemeentelijk lijkschouwer. Hierdoor valt te verwachten dat de forensisch arts als getuige-deskundige kan worden gehoord over het geschatte tijdstip van overlijden, dat in sommige strafzaken een cruciaal punt van discussie kan zijn. Uit het retrospectieve onderzoek van schrs. blijkt dat het tijdstip van overlijden, in 2013, in relatief weinig strafzaken een cruciale rol heeft gespeeld en dat in nog minder zaken een op wetenschappelijke literatuur gebaseerde methode aan de schatting ten grondslag lag. Justitiële Verkenningen Nr. 1, februari 2015 Themanummer: Misdaadgeld, witwassen en ontnemen – In deze bijdrage Wat is witwassen eigenlijk? Introductie tot theorie en praktijk van Edwin Kluisbergen en Melvin Soudijn volgt een schets van de variëteit aan verschijningsvormen van witwassen. Aanpak van de ene vorm van witwassen heeft gevolgen voor andere vormen. Een accent op de aanpak van criminele contante geldstromen kan gevolgen hebben voor de intensiteit van grenscontroles. De bestrijding van witwassen vraagt gespecialiseerde opsporingscapaciteit. Voor het vormen van beleid is vergroting van kennis over geldzaken van daders van groot belang. In zijn bijdrage Witwasonderzoeken zonder aantoonbaar gronddelict. Het rechterlijk toetsingskader en efficiënt opsporen in zes stappen bespreekt Joris Rozemeijer hoe de rechtspraak nadere invulling en voorbeelden geeft bij het rechterlijk toetsingskader witwaszaken zonder Tijdschriften aantoonbaar gronddelict. Aansluiting op dit kader betekent dat dergelijke onderzoeken een andere opbouw kennen dan gewone strafrechtelijke onderzoeken. Van verdachten mag het nodige worden verwacht wat betreft het geven van schriftelijke stukken. Naast de bron moeten ook de geldstromen inzichtelijk worden gemaakt. Brugt Kazemier en Marieke Rensman bespreken in hun bijdrage De illegale economie en nationaal inkomen hoe de Europese Unie lidstaten verplicht de inkomsten uit illegale activiteiten mee te tellen bij het nationaal inkomen. Er zijn landen waar de omvang van illegale inkomsten groot en landen waar die omvang klein is. Dat vereist nader onderzoek. In Nederland draagt de illegale economie minder dan gemiddeld bij aan het nationaal inkomen. Dat heeft gevolgen voor de afdracht van Nederland aan de Europese Unie. In het artikel De offshore vennootschap. Het ideale verhullingsinstrument voor de witwasser? gaat Tjalling Jan Van Koningsveld dieper in op de offshore vennootschap (OSV) en hoe deze een belangrijke rol speelt bij witwassen. Dit betekent echter niet dat opsporing en politiek voldoende aandacht hebben voor de OSV. Het geringe aantal vervolgingen leidt tot een gebrek aan kennis over deze materie. Dit probleem verdient echter veel meer aandacht. Daarmee wordt recht gedaan aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over het witwassen. Melvin Soudijn en Eline de Groen benadrukken in hun bijdrage De criminele levensloop van hawaladers. Een verkennend onderzoek dat voor het antwoord op de vraag of halawaders toegelaten moeten worden worden tot het financiële stelsel, de discussie over hun justitiële verleden van belang is. Dit onderzoek verschaft informatie over dat justitieel verleden en beschouwt dat. Criminologisch interessant is de vraag of criminele halawaders zogenaamde late starters in het criminele milieu zijn. In het artikel Wat doen daders met hun geld? Uitkomsten van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit stellen Edwin Kruisbergen, Edward Kleemans en Ruud Kouwenberg dat gelet op de Nederlandse situatie waar sprake is van transitiecriminaliteit er een heel andere wijze van investeren van het verkregen criminele vermogen is dan bijvoorbeeld bij de Italiaanse maffia waar het verkrijgen van een machtsbasis in de legale bovenwereld van belang is. Dit onderzoek leert wat daders met hun geld doen. Het levert aan de hand van afgewerkte strafzaken een begin van kennis over deze materie op. Petrus van Duyne, François Kristen en Wouter de Zanger concluderen in hun artikel Belust op misdaadgeld: de werkelijkheid van de voordeelsontneming dat de werkelijkheid van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel laat zien dat de inkomsten van de overheid niet in overwegende mate worden gehaald bij de criminele veelverdieners. Beroepsmatige witwasconstructies werden niet gevonden. De lijfsdwang heeft een beperkte betekenis om betaling af te dwingen. Vooral bij kleine bedragen en korte lijfsdwang wordt betaald. Voorkomen moet worden dat elementen die thuishoren in de strafzaak deel gaan uitmaken van de ontnemingszaak. Joras Ferwerda en Brigitte Unger stellen in hun bijdrage Hoe effectief is het antiwitwasbeleid in elke EU-lidstaat? dat de omvang van de economie relevant is voor de dreiging die van misdaadgeld uitgaat. Vooral is van belang die dreiging te bepalen in relatie tot het Bruto Binnenlands Product (BBP). Daarvan uitgaande staat Nederland op een zeventiende plaats in Europa. In Europa kunnen vier typen antiwitwasbeleid worden onderscheiden. Het is de vraag of er eenheid van beleid in de Europese Unie moet zijn of dat het beleid moet worden afgestemd op de relevante risico’s. Proces 94e jrg. nr. 1, maart 2015 R. Buijt, Ch. Pellemans, J. Van Wilsem Moord en doodslag gevolgd door een clandestiene begraving van het slachtoffer – Van de zaken waarin sprake is van moord of doodslag is er een klein percentage waarin de dader dan wel daders het slachtoffer begraven. Getracht wordt informatie over verdachte, slachtoffer en de wijze waarop het delict plaatsvond in kaart te brengen en aan elkaar te relateren. Zo wordt bepaald hoe de zaken afwijken van zaken waarin geen begraving plaatsvond en welke typen de begravingszaken kennen. Dit onderzoek is van grote betekenis voor de opsporingspraktijk. Het aantal onderzochte zaken is nog gering. H. Elffers De officier van justitie als kampvechter – Het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie verplicht de officier van justitie in een aantal gevallen op te treden als kampvechter voor het slachtoffer. De praktijk van de gang van zaken op een gewone strafzitting leert echter hoe zeer die rol wordt genegeerd. Het OM moet zich deze kritiek aantrekken. Er wordt gewezen op mogelijkheden om hier iets aan te doen. M. Groeneweg Over een verdrinkend kalf en groener gras. Een beschouwing van de Nederlandse en Belgische gedragskundige rapportage in strafzaken – Vergelijking van de gedragsdeskundige rapportage in Nederland en België. De kritiek op de Belgische situatie betreft de kwaliteit (bewaking) van deskundigen, het beschikbare onderzoekskader en het ontbreken van nuance in het begrip (on) toerekeningsvatbaarheid. Nieuwe wetgeving leidt tot verbetering van de situatie. Met Nederland dient sprake te zijn van een constructieve informatie-uitwisseling. B. Lettinga Recht doen aan alternatieve scenario’s – Jurisprudentie-onderzoek naar de vraag wat een rechter als redelijk alternatief scenario erkent en welke afwegingen daarbij aan de orde zijn. De verdediging dient niet te volstaan met de suggestie dat er een alternatief is maar dient tenminste een begin van aannemelijkheid aan te geven. Het moet niet gaan om eindeloos zoeken naar discriminatoir bewijs voor slechts een gesuggereerd scenario. Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 27, 7 maart 2015 H. Heimans, T. Vander Beken, E.A.E. Schipaanboord Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase – (België) Op 9 juli 2014 werd in het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 785 Boeken Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen gepubliceerd. De wet heft de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde strafbare feiten (WBM) op evenals de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis (art. 132 en 133). Deze dubbele opheffing was nodig, omdat de wet van 21 april 2007 (BS 1 juli 2007) nooit in werking is getreden en dus ook het oude interneringsrecht niet heeft afgeschaft. Omdat ten gevolge hiervan een ‘juridisch gat’ zou ontstaan tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2016, waarop de ongewenste wet van 2007 voor één jaar in werking zou treden, werd in extremis een wettelijke bepaling gestemd die de wet van 2007 heeft opgeheven. Deze bijdrage wil de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen tegen het licht houden. Daarom worden naast de inhoud en de praktische consequenties van de wet ook de compatibiliteit van het nieuwe kader met (internationale) verwachtingen en standaarden in de analyse betrokken. Sancties Nr. 1, februari 2015 R.D. King, Sancties 2015/2 Reflections on the Use and Meaning of Supermax Custody – The use of so-called supermax custody was one of the more prominent developments of late 20th century penology, closely following on the growth of mass imprisonment. The move to higher incarceration rates, however, has been experienced in many countries including both the United Kingdom and the Netherlands – although a few countries have resisted or reversed the trend. In author’s research on supermax custody in the United States author puts forward a definition of ‘supermax’ comprising three clusters of characteristics as follows: 1. accommodation which is physically separate, or at least separable, from other 786 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 units or facilities, in which 2. a controlled environment emphasising safety and security, via separation from staff and other prisoners and restricted movement, is provided for 3. prisoners who have been identified through an administrative rather than a disciplinary process as needing such control on grounds of their violent or seriously disruptive behaviour in other high security facilities. This was a modest reworking of the administrative descriptions developed by Chase Riveland for the National Institute of Corrections in his pioneering work on the nature and extent of American practice in state and federal jurisdictions. Using the same definition, author subsequently explored the possible proliferation of supermax in Germany, Sweden, Belgium, the Netherlands, Romania and Russia but identified only the EBI (Unit 5) at the Nieuw Vosseveld prison at Vught as meeting these criteria. Intriguingly, almost fifteen years later, this remained the clearest example of supermax contained in the Ross volume – although greater clarity of definition and a more rigorous research approach might have uncovered a few others. S. Struijk, Sancties 2015/3 De EBI anno 2015: valse lucht of frisse lucht? – De aanleiding van het internationaal congres over de extra beveiligde inrichting, georganiseerd door Erasmus School of Law, was het recent verschenen interdisciplinaire evaluatierapport van de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught. Uitgevoerd in opdracht van het WODC behelst dit evaluatierapport een onderzoek naar het functioneren van de EBI, meer specifiek naar de verschillende kosten van dit unieke detentieregime. Passend in deze mondiale tijdgeest heeft het Rotterdamse congres daarom uitdrukkelijk een internationaal karakter gekregen, waarbij de onderzoeksbevindingen en ook de EBI zelf in een internationale context zijn geplaatst, met oog voor de verschillen in definitie, achtergrond, beleid, doelgroep en juridisch kader van de ‘supermax prisons’. In deze bijdrage wordt getracht het congres en de onderzoeksbevindingen in samenhangend perspectief te plaatsen, om te bezien waar ‘we’ anno 2015 ‘staan’ met de EBI. Daartoe worden enkele pijnpunten in het functioneren van de EBI behandeld, aan de hand van de doelgroep, het selectie- en plaatsingsbeleid en ten slotte het regime. Tijdschrift voor Veiligheid 13e jrg. nr. 4, december 2014 N. Platje Jihadgang naar Syrië: een wetenschappelijke benadering – Aan de hand van een kwalitatief onderzoek bestaande uit inhoudsen documentenanalyse aangevuld met diepteinterviews, vergelijkt schr. theoretische inzichten met een empirisch beeld van Nederlandse jihadgangers. Schr. bespreekt achtereenvolgens de structuur van het onderzoek, de theoretische inzichten en de ontwikkelingen van het jihadisme in Nederland. Onderzocht wordt of Nederlandse syriëgangers een algemeen profiel hebben, welke motieven zij hebben, wat de ideologie inhoudt, het waarom van de aantrekkingskracht van Syrië en de in de voedingsbodem woekerende factoren die leiden tot radicalisering. Na een analyse vertoont jihadgang volgens schr. overeenkomsten met home-grown terrorisme; voor een beter begrip van de aard en omvang van het jihadisme dienen de wetenschappelijke inzichten van het home-grown terrorisme te worden aangevuld met inzichten over foreign fighters. Schr. concludeert dat de grootste voedingsbodem voor jihadgang wordt gevormd door succesvolle activistische groepen. Voor een goed begrip is naar de mening van schr. verder onderzoek noodzakelijk, waarbij expliciet moet worden onderzocht welke factoren jongeren doen besluiten naar Syrië te gaan en welke jongeren daarvan juist weerhouden. Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Uitvoeringswet erkenning beschermingsmaatregelen 623 - Wet tot uitvoering van Verordening (EU) Nr. 606/2013 van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken) – De verordening ter uitvoering waarvan deze wet strekt, wordt van kracht op 11 januari 2015 en is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk. Het doel van de verordening is dat een in een lidstaat van de Europese Unie gelaste beschermingsmaatregel op snelle en eenvoudige wijze in een andere lidstaat wordt erkend. Gelet op de rechtstreekse toepasselijkheid van de verordening worden in de uitvoeringswet alleen die aspecten geregeld die niet uit de verordening voortvloeien. Dit betreft in de eerste plaats de aanwijzing van de bevoegde autoriteit om een certificaat af te geven, in te trekken of te verbeteren, alsmede de procedure die ter zake gevolgd dient te worden (artikel 5 en 9 van de verordening). In de tweede plaats de aanwijzing van de bevoegde autoriteit die een in een andere lidstaat opgelegde beschermingsmaatregel zodanig kan aanpassen dat daar in Nederland uitvoering aan kan worden gegeven (artikel 11 van de verordening). En in de derde plaats wordt in de uitvoeringswet geregeld dat de beschermde persoon de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag kan verzoeken aan een in een andere lidstaat opgelegde beschermingsmaatregel een dwangmiddel te verbinden om de persoon van wie de dreiging uitgaat te prikkelen hetgeen in de beschermingsmaatregel is bepaald na te leven. Dit laatste schrijft de verordening niet voor, maar sluit het evenmin uit. Inwerkingtreding m.i.v. 12-03-2015. Wet van 04-03-2015, Stb. 2015, 105 (Kamerstukken 34 021) Medezeggenschap bij grensoverschrijdende fusie Inwerkingtreding 624 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 11 februari 2015 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de wijziging van de regels voor werknemersmedezeggenschap in geval van grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen (Stb. 2015, 84) – De wet treedt in werking m.i.v. 01-07-2015. Inwerkingtredingsbesluit van 10-03-2015, Stb. 2015, 115 Nieuwe wetsvoorstellen Democratisering gemeenschappelijke regelingen 625 - Initiatiefwetsvoorstel (16-032015) tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten in verband met democratisering van de gemeenschappelijke regelingen en overige samenwerkingsverbanden (Wet democratisering gemeenschappelijke regelingen) – Vanuit praktische overwegingen werken bestuursorganen vaak op geformaliseerde wijze samen voor de uitoefening van taken en bevoegdheden. Dergelijke samenwerkingsverbanden kunnen op twee manieren worden vormgegeven. Via de Wet gemeenschappelijk regelingen kan samenwerking op een publiekrechtelijke wijze tot stand komen en met behoud van minimumwaarborgen omtrent besluitvorming. Het kan ook via privaatrechtelijke samenwerking, bijvoorbeeld door het oprichten van een nv, bv of coöperatie. Een groot nadeel daarvan is dat publiekrechtelijke waarborgen, zoals inspraak, dan separaat geregeld moeten worden. De vraag is wat deze vorm van regionale besluitvorming buiten de hoofdstructuur om doet voor de democratische legitimiteit van de genomen besluiten. De afstand tot de besluitende bestuurslaag neemt toe, de democratische legitimering neemt af. Dit initiatiefwetsvoorstel van het Kamerlid Schouw voert enkele wijzigingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten door om het democratisch primaat van volksvertegenwoordigende organen van de gemeente, provincie en waterschap te versterken. Ten eerste wordt voorgesteld de per 2015 ingevoerde bedrijfsvoeringsorganisatie af te schaffen. Verder wordt een maximering van uittreedsommen voorgesteld; uittredende deelnemers bij een gemeenschappelijke regeling kunnen slechts verplicht worden de reële kosten van hun uittreding te betalen. De keuze om deelname aan een gemeenschappelijke regeling al dan niet voort te zetten dient immers op inhoudelijke en democratische gronden gemaakt te worden. Niet onder de dreiging van een uittreedboete. Verwant daaraan wordt een bepaling in de wet voorgesteld om alle gemeenschappelijke regelingen niet langer voor een onbepaalde tijd, maar voor een periode van ten hoogste tien jaar te laten bestaan. Wil een deelnemer na tien jaar de samenwerking voortzetten, dan zal een verlengingsbesluit genomen moeten worden. Ten slotte bevat het voorstel enkele waarborgen ten aanzien van de inhoud van de besluitvorming, transparantie en rechtsbescherming. Zo wordt voorgesteld de volksvertegenwoordiging een vetorecht te geven voor het door het college aangaan van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden. Om er zeker van te zijn dat hetgeen besloten wordt binnen een gemeenschappelijke regeling ook stoelt op voldoende draagvlak worden de vereisten voor inspraak en transparantie eveneens aangescherpt. Verder wordt de verplichting gecreëerd voor een provincie om de mogelijkheid tot een herindelingsprocedure te onderzoeken wanneer een gemeente in overwegende mate haar begroting aanwendt ten behoeve van gemeenschappelijke regelingen. Kamerstukken II 2014/15, 34 177, nrs. 1-3 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 787 Wetgeving 626 verbonden aan het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken alsmede enkele andere wijzigingen. Vervolgstukken Cliëntenrechten zorg Brief van de Minister van VWS (10-03-2015) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). – Brief ter aanbieding van het onderzoek naar de datakwaliteit van de samenhang tussen de bronregisters t.b.v. het ontwikkelen van een openbaar register zorgaanbieders. Kamerstukken II 2014/15, 32 402, nr. 68 Wet flexibel werken Memorie van antwoord (13-03-2015) bij het initiatiefwetsvoorstel van wet tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen. Kamerstukken I 2014/15, 32 889, D Belastingverdrag NL-D Verslag (17-03-2015) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123). Kamerstukken I 2014/15, 33 615, F Meldplicht datalekken Voorlopig verslag (17-03-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken). Kamerstukken I 2014/15, 33 662, B Doorberekenen kosten veiligheidsonderzoeken Eindverslag (17-03-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband met het opnemen van een grondslag voor het doorberekenen van kosten 788 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Kamerstukken I 2014/15, 33 673, C Verhoging griffierechten Brief van de Minister van VenJ (13-03-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten. – Brief waarin meegedeeld wordt dat de brieven van de Raad voor de rechtspraak en de Vereniging van Civiele Cassatieadvocaten over de tweede nota van wijziging inzake het wetsvoorstel meegenomen worden bij de beantwoording van het nader verslag. vens moet worden ingetrokken en dat moet worden teruggekeerd naar het rechtsregime zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet. De initiatiefnemer stelt zich voor dat teruggekeerd wordt naar het stelsel zoals dat vóór de inwerkingtreding van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens gold. Destijds konden internet- en telecommunicatiegegevens, inclusief de bijbehorende verkeersgegevens, die tijdelijk door providers voor bedrijfsdoeleinden (bijvoorbeeld facturering) bewaard werden, gevorderd worden voor strafvorderlijke doeleinden. Daarin lag besloten dat politie- en justitiefunctionarissen zich niet eigenstandig toegang konden verschaffen tot de door providers bewaarde verkeersgegevens. Kamerstukken II 2014/15, 33 939, nr. 4 Kamerstukken II 2014/15, 33 757, nr. 10 Toezicht kredietunies Efficiënter adviesstelsel Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-03-2015) tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie. Kamerstukken I 2014/15, 33 817, A Intrekking Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens Advies van de afdeling Advisering van de Raad van State (7-07-2014) en reactie van de initiatiefnemer (12-032015) op het advies over het inititatiefwetsvoorstel van het lid Van Tongeren tot intrekking van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. – De voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft in zijn vonnis van 11 maart de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens onmiskenbaar onverbindend verklaard en buiten werking gesteld (C/09/480009/KG ZA 14/1575). Kort gezegd komt de kort gedingrechter tot het oordeel dat de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in de huidige vorm een inbreuk maakt op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten die niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke en dus als ontoelaatbaar dient te worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de initiatiefnemer moet hieruit volgen dat de Wet bewaarplicht telecommunicatiegege- Brief van de leden Agnes Mulder en Nijboer (17-03-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten met het oog op een regelgevend kader voor kredietunies (Wet toezicht kredietunies). – Brief inzake de aanbieding van de consultatiereactie van zowel DNB als de AFM op het initiatiefwetsvoorstel Wet Toezicht Kredietunies. Kamerstukken II 2014/15, 33 949, nr. 12 Novelle kerntaken volkshuisvesting Lijst van vragen en antwoorden (10-03-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. Kamerstukken II 2014/15, 33 966, nr. 71 Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten Voorlopig verslag (17-03-2015) over het wetsvoorstel strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn Wetgeving 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten). Kamerstukken I 2014/15, 33 982, B Passend onderwijs Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-03-2015) tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs) en brief van de Staatssecretaris van OCW (1003-2015) bij dat wetsvoorstel. – Brief met een reactie op de amendementen van de leden Van Meenen en Straus m.b.t. het wetsvoorstel over de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs (pro) in passend onderwijs (nr. 18). Kamerstukken II en I 2014/15, 33 993, nr. 18 en A Eigen bijdrage veroordeling Nota naar aanleiding van het verslag (20-03-2015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg. – Als bijlage bij deze nota is een concept ‘Bijdragebesluit kosten strafvordering en slachtofferzorg’ meegezonden dat voorziet in een nadere regeling van de bijdrage voor de strafvordering en slachtofferzorg. In het besluit wordt de hoogte van de bijdrage geregeld en wordt het CAK aangewezen als de organisatie die de bijdrage namens de Minister van VenJ zal vaststellen en innen. Daarnaast worden nadere voorschriften gegeven voor de inningsprocedure. Deze voorschriften gelden in aanvulling op de regels in artikel 592b e.v. van het Wetboek van Strafvordering en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eveneens worden regels gesteld over de verantwoording van het CAK aan de Minister. Tot slot, wordt in dit besluit voorzien in de mogelijkheid van de verstrekking van justitiële gegevens aan het CAK ten behoeve van de inning van de bijdrage. Kamerstukken II 2014/15, 34 067, nr. 7 Werken na AOW-leeftijd Brief van de Minister van SZW (17-03-2015) en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (17-03-2015) houdende aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd). – Brief met een reactie op het amendement van het lid Krol dat beoogt de loondoorbetalingsplicht bij ziekte in de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd aan te passen van 6 naar 26 weken. Kamerstukken II en I 2014/15, 34 073, nr. 23 en A Implementatie Procedure- en Opvangrichtlijn Nota van wijziging (06-03-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180). Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 7 Implementatie Omnibus II Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10 -03-2015) tot wijziging van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II en de Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I ter implementatie van de richtlijn 2014/51/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EU en 2009/138/EG alsmede de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2014, L 153) (Wet implementatie Omnibus II-richtlijn). Kamerstukken I 2014/15, 34 100, A 627 Nota’s, rapporten & verslagen Last minute asielaanvragen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (06-03-2015) over maatregelen om het oneigenlijk gebruik van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegen te gaan. – Vreemdelingen dienen soms vlak voor de uitzetting een asielaanvraag of een aanvraag op grond van artikel 64 Vw in. Deze zogeheten Last Minute Aanvragen (LMA) worden vaak gedaan met het enkele doel het uitzetproces te frustreren. Binnen de kaders die de regelgeving stelt, worden alle mogelijke maatregelen ingezet om het annuleren van vluchten zoveel mogelijk te voorkomen. Al sinds 2009 bestaan er tussen de IND en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) werkafspraken over het snel afhandelen van asielaanvragen die vlak voor het geplande vertrek worden ingediend. Deze afspraken zijn in de loop der tijd uitgebreid met afspraken over het snel afhandelen van reguliere aanvragen (inclusief artikel 64 Vw) en ze zijn steeds verder aangescherpt. Sinds januari 2014 heeft een speciaal team van de IND een kantoor op Schiphol om LMA snel te kunnen beoordelen. Door verbeterde samenwerking op Schiphol tussen de DT&V, de IND en de Koninklijke Marechaussee worden LMA sneller afgedaan. Het resultaat is dat minder vluchten hoeven te worden geannuleerd. Het komt ook voor dat er vlak voor vertrek medische omstandigheden blijken te zijn zonder dat de vreemdeling een asielaanvraag of een aanvraag op grond van artikel 64 Vw doet. De DT&V kan in dat geval een zogeheten fit to flykeuring laten uitvoeren. Een onafhankelijke arts bekijkt dan ter plekke of de vreemdeling in staat is te reizen. Als dat zo is, kan de vlucht als gepland doorgaan. Wanneer de arts na het onderzoek geen fit-to-fly verklaring verstrekt, dan betekent dit dat de vreemdeling medisch gezien NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 789 Wetgeving niet in staat is om te reizen. De geplande vlucht wordt dan uitgesteld. In de regel mag een vreemdeling de behandeling van een eerste, tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland afwachten. Dat mag niet indien er sprake is van een poging van de vreemdeling om de uitzetting te frustreren. Dit is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1954 Sekseregistratie en transgenders Brief van de Staatssecretaris van VenJ (06-03-2015) bij de toezending van het onderzoeksrapport ‘Onderzoek M/V en verder, sekseregistratie door de overheid en de juridische positie van transgenders’. – Het onderzoek, dat als bijlage bij deze brief is te vinden, is in opdracht van het WODC uitgevoerd door dr. M. van den Brink en dr. J. Tigchelaar, beiden verbonden aan het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) van de Universiteit Utrecht. Het onderzoek diende ter uitvoering van de motie van het lid Dijkstra (D66) (Kamerstuk 33 351, nr. 10), waarin de regering werd verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden en consequenties van het onbepaald laten van het geslacht. In het onderzoek stond de vraag centraal in hoeverre en onder welke voorwaarden het mogelijk is, mede in het licht van internationaalrechtelijke verplichtingen, om geslacht in sommige gevallen onbepaald te laten, en welke juridische en praktische problemen daardoor kunnen ontstaan of juist worden verholpen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de verstrekking van het gegeven geslacht (en de beperkte opties bij de keuze van het geslacht) aan overheids- en private organisaties alsook de zichtbaarheid daarvan op identiteitsdocumenten als een probleem wordt ervaren. In dagelijkse situaties, ook bijvoorbeeld in communicatie via internet, wordt vaak gevraagd naar het (juridische) geslacht, terwijl dit niet overeenkomt met de genderidentiteit. Dit kan zeer onaangenaam zijn, zeker in persoonlijk contact als het uiterlijk niet overeenkomt met het normatieve beeld van het geslacht en men (in het openbaar) gevraagd wordt om uitleg of vermel- 790 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 ding van privégegevens. Voor de dagelijkse praktijk zou een vermindering van het aantal malen dat geslacht moet worden opgegeven of op documenten is vermeld, welkom zijn. Afschaffing van sekseregistratie heeft de voorkeur, maar het idee dat sekseregistratie een vrije keuze wordt voor iedereen, bijvoorbeeld in de vorm van de categorie man, vrouw of anders, wordt eveneens gesteund. Betrokkenen opteren liever voor de optie om sekse niet in te vullen, onder andere omdat wordt verwacht dat het risico op stigmatisering groter is wanneer er een speciale categorie wordt gecreëerd dan wanneer voor sommigen het geslacht niet wordt genoteerd. Ambtenaren van de burgerlijke stand voorzien in het geval de vermelding van het geslacht wordt uitgebreid met een categorie ‘onbekend’ problemen in de sfeer van de privacy van betrokkenen. De onderzoekers hebben een inventarisatie gemaakt van wet- en regelgeving. Hieruit blijkt dat verwijzing naar geslacht veel voorkomt in bepalingen die betrekking hebben op registratie van persoonsgegevens, bv. ter verkrijging van identificerende documenten, of voor praktische of beleidsdoelen zoals in wetgeving op de terreinen van onderwijs, gezondheid en jeugdzorg. Ook komt de verwijzing naar geslacht veel voor in bepalingen over afstamming, de verkrijging van het Nederlanderschap, de burgerlijke stand en de basisregistratie personen, en in onder andere pensioen- en andere uitkeringswetten en gelijke behandelingswetgeving. De genderidentiteit wordt gerekend tot het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en artikel 17 IVBPR. Er is op dit moment geen sprake van een mensenrechtelijke verplichting tot het doorbreken van een registratiesysteem gebaseerd op binaire (man/vrouw) seksecategorieën, en evenmin een mensenrechtelijke verplichting die aan verruiming of verandering van het huidige systeem van geslachtsregistratie in de weg staat. In Nepal, India, NieuwZeeland, Duitsland en Australië zijn of worden regelingen getroffen die verder gaan dan de klassieke tweedeling man/vrouw, maar die de registratie van sekse als persoonsgegeven en het uitgangspunt van binaire sekse vooralsnog niet werkelijk aantas- ten. De verplichting om informatie te verschaffen is overal gehandhaafd, alleen de geboden opties lopen uiteen. De analyse van wetgeving laat zien dat in het Nederlandse recht veelvuldig en op verschillende manieren wordt verwezen naar geslacht. Een doorbreking van de nu nog vrijwel binaire (man/vrouw) wijze van de vermelding van geslacht in registraties en het verruimen van opties voor een keuze zal daarom tot juridische knelpunten leiden, vooral op het niveau van de lagere regelgeving en uitvoeringsbepalingen en zal in bepaalde gevallen juridisch-inhoudelijke problemen opleveren. De onderzoekers merken samenvattend op dat – omdat het nationaal recht doorspekt is met verwijzingen naar sekse – rekening moet worden gehouden met tal van kleinere en grotere knelpunten. Verruiming van de opties zou mogelijk tot omvangrijke wetswijzigingen kunnen leiden. De staatssecretaris concludeert dat het belangrijk is om de bewustwording in de samenleving van de problemen die mensen kunnen ondervinden van sekseregistratie en het zogenaamde binaire (man/vrouw) denken, te bevorderen maar dat het te ingewikkeld is om de wetgeving aan te passen. Door bewustwording kan het besef in de samenleving groeien, zowel bij overheids- als bij private organisaties, dat in gevallen waarin onderscheid in sekse niet nodig is, de vraag daarnaar niet wordt gesteld. Kamerstukken II 2014/15, 27 859, nr. 76 Omverwerping democratische rechtsorde Brief van de Ministers van BZK en SZW, mede namens de Minister van VenJ (02-03-2015) bij de aanbieding van een notitie met een analyse inzake de democratische paradox en daaraan gerelateerde vraagstukken. – De notitie is geschreven als reactie op de door de leden Heerma, Dijkgraaf en Azmani ingediende motie (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 21) waarin de regering wordt verzocht ‘voorstellen te doen om groeperingen wier doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde te kunnen verbieden’. Het vraagstuk of politieke partijen van wie de doelstellingen in strijd zijn met de begin- Wetgeving selen van de democratische rechtsstaat verboden moeten worden en of daarvoor voldoende instrumenten aanwezig zijn in het Nederlandse recht is herhaaldelijk aan de orde geweest in de Tweede Kamer. Tot 2001 ging het daarbij met name om een eventueel verbod van rechtsradicale en racistische groeperingen. Sinds 2001 ging het met name om de vrees voor het bestaan van of de dreigende oprichting van islamitische partijen met radicale standpunten. Het vraagstuk inzake de democratische paradox is behalve in het parlement ook veelvuldig onderwerp geweest van rechtswetenschappelijke beschouwingen en onderzoek. Daarbij staan in essentie twee concepten van democratie centraal. Het formele concept beschouwt democratie als een staatkundig bestuursmodel met een besluitvormingsprocedure en procedurele spelregels. Het materiële democratieconcept stelt ook inhoudelijke eisen waaraan een democratisch bestuursmodel en procedurele spelregels moeten voldoen. Beginnend met de oratie van George van den Bergh uit 1936 ‘De democratische staat en de niet-democratische partijen’ wordt een een korte weergave gegeven van de opvattingen van enkele auteurs. Daarna wordt het wettelijk kader geschetst waarna de Nederlandse rechtspraktijk en jurisprudentie worden beschreven waarna een rechtsvergelijking met Duitsland en Turkije volgt, die een sterk materiële benadering kennen. Tot slot wordt geconcludeerd dat het Nederlandse rechtsstelsel op zichzelf voldoende waarborgen bevat om – als sluitstuk op het zelfreinigende vermogen van de democratie – omverwerping en afschaffing van de democratische rechtsorde te voorkomen. Met de indieners van de motie is het kabinet van oordeel dat er in een weerbare democratie geen ruimte is voor groeperingen die de democratische rechtsorde misbruiken om deze rechtsorde omver te werpen en af te schaffen. Het ziet zich daarin gesteund door de weergegeven analyse. Het kabinet stelt op grond van die analyse vast dat het bestaande instrumentarium kan worden ingezet ten aanzien van organisaties met (a) «doelstellingen die onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde», zoals verwoord in de motie, mits sprake is van (b) concrete handelingen die daar (mede) op zijn gericht en voorts – in het geval van politieke partijen – (c) aannemelijk is gemaakt dat het gevaar van een beleid ter realisering van dergelijke doelstellingen voor de democratie voldoende naderend is. Aan deze voorwaarden – waarvan (c) dus enkel in het geval van politieke partijen – zal moeten zijn voldaan om bijvoorbeeld een groepering aan te pakken die ‘de sharia bepleit’, zoals verwoord in één van de overwegingen die aan de motie ten grondslag liggen. Het bestaande instrumentarium is daarvoor geschikt, onder andere omdat per geval kan worden bezien of een verbod of ontbinding noodzakelijk is. Uit jurisprudentie van het Europees Hof volgt juist dat ingrijpen door de Staat wordt afgezet tegen de specifieke context van het land, de concrete gedragingen en het concrete bewijs. Voorts is en blijft een uiterst zorgvuldige afweging per geval noodzakelijk vanuit het fundamentele uitgangspunt dat het zelfreinigend vermogen van de democratie voorop staat. Bij het gebruik van juridische middelen, is het essentieel dat deze plaatsvindt binnen de geldende grondwettelijke en verdragsrechtelijke randvoorwaarden. Democratie, rechtsstaat en grondrechten vergen dat zij functioneren en worden beschermd en verdedigd met middelen die de democratie, rechtsstaat en grondrechten respecteren. Zoals het kabinet eerder heeft benadrukt, houden het kabinet en de bevoegde instanties, in het bijzonder de inlichtingenen veiligheidsdiensten en het openbaar ministerie, nauwlettend in de gaten of er voldoende aanleiding en grondslag is om, ten aanzien van groeperingen die de democratische rechtsorde terzijde willen schuiven, zoals de Hizb ut Tahrir, een bestaand instrument in te zetten. Bij voldoende aanwijzingen zal door de bevoegde instanties, zoals het openbaar ministerie, onverwijld en doeltreffend worden opgetreden tegen genoemde groeperingen die onze vrijheden en democratie bedreigen. Het kabinet legt de motie aldus uit dat deze ruimte biedt voor de inzet van het in deze notitie beschreven instrumentarium om organisaties te kunnen verbieden en voor een voort- durend alerte en waakzame houding van de bevoegde instanties. Indien de Kamer de motie aanneemt, zal het kabinet een (nadere) verkenning laten uitvoeren naar de wijze waarop in verschillende landen in de praktijk invulling wordt gegeven aan in het bijzonder het voormelde criterium dat aannemelijk moet zijn gemaakt dat het gevaar van een beleid ter realisering van antidemocratische doelstellingen voldoende naderend is. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 226 ‘Mass surveillance’ Brief van de Minister van BZK (03-032015) met een reactie op het rapport ‘Mass surveillance’ van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. – Het rapport biedt onder meer een overzicht van mediaberichtgeving naar aanleiding van de onthullingen van de heer Snowden. In eerdere reacties op deze berichtgeving heeft de regering steeds benadrukt dat de Nederlandse inlichtingen-en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD hun activiteiten uitvoeren op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002). Bij het opstellen van deze wet is nadrukkelijk rekening gehouden met de vereisten die uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)voortvloeien. De Wiv 2002 wordt thans herzien. Daarbij worden ook de ontwikkelingen in de jurisprudentie van het EHRM betrokken, waarbij onder meer de inzet van bijzondere bevoegdheden door de diensten van aanvullende waarborgen zal worden voorzien. Ook het toezichtsen klachtstelsel zal in lijn met de jurisprudentie van het EHRM worden versterkt. Voorts zal in de nieuwe wet de mogelijkheid worden geboden om omtrent vermoede misstanden bij de diensten melding te doen aan de CTIVD (klokkenluidersregeling). Waar het gaat om samenwerking van de Nederlandse diensten met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten biedt de Wiv 2002 het wettelijke kader en dit kader zal in de nieuwe Wiv verder worden aangevuld. Het Nederlandse wettelijk systeem adresseert aldus de zorgen die in het rapport naar voren worden gebracht. De aanbevelingen van het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 791 Wetgeving rapport aan de Raad kunnen voor een groot deel worden onderschreven. De aanbeveling om het vergaren en analyseren van persoonsgegevens enkel toe te staan indien toestemming is verkregen van de betrokkene of na rechterlijke toestemming op basis van de gerechtvaardigde verdenking dat de betrokkene zich inlaat met criminele activiteiten kan evenwel niet worden gevolgd. Het is immers noodzakelijk om in het belang van de nationale veiligheid, bijvoorbeeld in het kader van terrorismebestrijding, onderzoek naar conflictgebieden en de ondersteuning van militaire operaties, een inbreuk te plegen op de persoonlijke levenssfeer ongeacht of sprake is van criminele activiteiten onder omstandigheden. Het EVRM en de Wiv 2002 voorzien nadrukkelijk in deze mogelijkheid. Wat betreft de aanbeveling om te voorzien in een multilaterale ‘Intelligence Codex’, zoals wordt voorgesteld, bestaan ernstige aarzelingen. Een Codex waarbij de aangesloten landen zich er op vastleggen dat men geen onderzoeksbevoegdheden jegens elkaar zal toepassen voor bijvoorbeeld politieke redenen, is niet realistisch. De inlichtingentaken van de AIVD en de MIVD – waar het juist ook gaat om inlichtingen in te winnen omtrent heimelijke politieke en militaire intenties en activiteiten van andere landen – zouden zo op onverantwoorde wijze kunnen worden ingeperkt. Het Nederlandse wettelijke systeem, de Wiv 2002, en de herziening daarvan, voorzien in de behoefte aan waarborgen zoals in het rapport geadresseerd. Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 110 CRvB en woonlandbeginsel Brief van de Minister van SZW (0603-2015) over een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep inzake het woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. – De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 12 december 2014 drie uitspraken gedaan over het woonlandbeginsel in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor Marokko, Egypte en Turkije. De uitspraak over de AKW van in Marokko woonachtige gerechtigden is breder te trekken dan alleen een uitspraak over de AKW in Marokkaanse zaken. Deze uitspraak heeft een weerslag op 792 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 de toepassing van het woonlandbeginsel in landen buiten de EU enerzijds op AKW-uitkeringen en anderzijds op Anw en WGA-uitkeringen. De CRvB heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in hoger beroep in het gelijk gesteld wat betreft de toepassing van het woonlandbeginsel in de AKW voor Egyptische en Turkse gerechtigden. Voor Marokkaanse gerechtigden heeft de CRvB de SVB in het ongelijk gesteld. De CRvB vindt dat in die zaken het Nederlands-Marokkaans Verdrag (NMV) in de weg staat aan toepassing van het woonlandbeginsel. Het woonlandbeginsel voor de AKW kan op grond van de uitspraak ook niet meer worden toegepast voor landen met een verdragsbepaling die gelijk of strenger is dan de verdragsbepaling met Marokko, te weten Israël, Suriname en Zuid-Korea. Het niet kunnen toepassen van het woonlandbeginsel op AKW-uitkeringen voor Marokko voor oude en nieuwe gevallen heeft ook een weerslag op het toepassen van het woonlandbeginsel op uitkeringen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-vervolguitkering). De CRvB heeft op 9 mei 2014 al bepaald dat voor Marokkaanse weduwen die al Anw ontvingen vóór 1 juli 2012 (oude gevallen) het woonlandbeginsel niet mocht worden toegepast. Op basis van deze uitspraak is geconcludeerd dat het woonlandbeginsel tevens niet kon worden toegepast op de WGA-vervolguitkering waarvan het recht was ingegaan vóór 1 juli 2012. De uitspraak van de CRvB van 12 december 2014 betekent dat ook voor wat betreft nieuwe gevallen in de Anw en WGA het woonlandbeginsel in het geval van Marokko niet kan worden toegepast. Op grond van deze uitspraak geldt dat het bilaterale socialezekerheidsverdrag in de weg staat aan de toepassing van het woonlandbeginsel op de Anw en WGA-vervolguitkeringen, op gerechtigden die wonen in Turkije, BosniëHerzegovina, Canada/Québec, India, Kosovo, Montenegro, Servië, Australië, Chili, Israël, Macedonië, NieuwZeeland, Suriname en Zuid-Korea. De bilaterale verdragen met deze landen kennen namelijk een verdragsbepaling die gelijk of strenger is dan artikel 5 NMV. Voor landen waar het bila- terale socialezekerheidsverdrag in de weg staat aan de toepassing van het woonlandbeginsel, zet het kabinet in op de aanpassing van deze verdragen. In het geval van Turkije staat het associatieraadsbesluit in de weg aan de toepassing van het woonlandbeginsel; aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag is daarom niet zinvol. De SVB en het UWV zullen zo spoedig mogelijk hun klanten informeren via de websites en door middel van individuele beslissingen, en overgaan tot het uitbetalen van deze klanten. De uitkeringen van degenen die in bezwaar en beroep zijn gegaan zullen worden gecorrigeerd met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2012. De overige uitkeringen zullen worden gecorrigeerd vanaf 1 oktober 2014, zijnde de eerste dag van het lopende kwartaal waarin de rechter op 12 december 2014 uitspraak heeft gedaan. De SVB respectievelijk het UWV zullen de uitkeringen Anw en WGA voor nieuwe gevallen voor de genoemde landen Bosnië-Herzegovina, Canada, India, Kosovo, Kroatië, Montenegro, Québec, Servië en Turkije herzien met terugwerkende kracht tot uiterlijk 1 maart 2014 (zijnde de eerste dag van het lopende kwartaal waarin de rechter op 9 mei 2014 uitspraak heeft gedaan), tenzij tegen de beschikking op bezwaar waarbij de eerdere beschikking op bezwaar ongegrond is verklaard beroep is ingesteld. In dat geval moet de SVB het beroep intrekken en de uitkering herzien met een terugwerkende kracht tot uiterlijk 1 juli 2012. Hoewel met de uitspraak van 12 december 2014 meer verduidelijking is gekomen op een aantal punten, heeft de (hoogste) rechter nog niet op alle punten beslist. Zo heeft de rechtbank Rotterdam bijvoorbeeld in augustus jl. geoordeeld dat het kindgebonden budget niet onder artikel 5 van het NMV valt. Dit zou betekenen dat het verbod om het woonlandbeginsel toe te passen op kinderbijslagen niet geldt voor het kindgebonden budget. Er loopt nu hoger beroep bij de afdeling rechtspraak van de Raad van State. Kamerstukken II 2014/15, 32 878, nr. 17 Wetgeving OR, pensioen en beloningen Brief van de Minister van SZW (1702-2015) over het conceptwetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) in verband met het instemmingsrecht van de ondernemingsraad (OR) bij voorgenomen besluiten over een pensioenregeling en de uitbreiding van de bevoegdheden van de OR inzake de beloning van bestuurders van grote ondernemingen. – Over het conceptwetsvoorstel heeft gedurende vier weken internetconsultatie plaatsgevonden. Het voorstel bevat twee onderdelen. Het onderdeel over beloningen betreft de invoering van de verplichting dat jaarlijks een gesprek wordt gevoerd tussen de bestuurder en de ondernemingsraad over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen, inclusief die van het bestuur, binnen bedrijven met honderd werknemers of meer. Het onderdeel over pensioen betreft de verduidelijking dat de ondernemingsraad instemmingsrecht heeft op de arbeidsvoorwaardelijke aspecten van de pensioenregeling, ongeacht of de uitvoerder een pensioenfonds is, een verzekeraar of een premiepensioeninstelling (ppi). Het wetsvoorstel wordt nu voor advies aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Kamerstukken II 2014/15, 33 182, nr. 57 Europese (slimme) grenzen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (09-03-2015) over een technische studie van de Europese Commissie over het slimme grenzenpakket en het Europees in- en uitreissysteem (EES). – In de technische studie is onderzoek gedaan naar verschillende denkbare varianten in het slimme grenzenpakket en naar alternatieve opties. Uit de technische studie blijkt dat de huidige voorstellen voor het EES en het programma voor geregistreerde reizigers (RTP) niet tot het gewenste resultaat leiden, te weten verbetering van het grensbeheer en bevorderen van de mobiliteit van de reiziger. De studie concludeert ten aanzien van het voorstel voor een EES dat er te veel administratieve handelingen moeten worden verricht voor de invoer van de gegevens in het EES, wat mogelijk kan leiden tot wachtrijen aan de grens. Ook bij het RTP-voorstel moeten te veel administratieve handelingen worden verricht. Wat betreft de stand van zaken van het voorstel om vanaf de invoering van het EES rechtshandhavingsdiensten toegang te verlenen tot het EES en de mogelijke verruiming van de bewaartermijn van de persoonsgegevens in het EES wordt benadrukt dat het huidige voorstel uitgaat van een bewaartermijn van zes maanden en er vooralsnog niet is voorzien in de toegang van de rechtshandhaving tot het EES. Zowel de bewaartermijn als de toegang voor de rechtshandhaving zijn nog onderwerpen van bespreking in Brussel. De bewaartermijn van gegevens in het EES is een belangrijk onderwerp, niet alleen vanuit het perspectief van gegevensbescherming, maar ook in verband met de effectiviteit van het voorgestelde systeem. In een bijlage bij deze brief zijn de afwegingen ten aanzien van de bewaartermijn nader uitgewerkt. Kamerstukken II 2014/15, 33 614, nr. 6 Luchtruimbewaking Benelux Brief van de Minister van Defensie (05-03-2015) over het verdrag met België en Luxemburg inzake de integratie van de luchtruimbewaking tegen civiele luchtvaartuigen waarvan een terroristische dreiging uitgaat (Renegade). – Het verdrag is op 4 maart jl. in Den Haag getekend. De beoogde samenwerking houdt in dat België en Nederland bij toerbeurt en in gelijke mate jachtvliegcapaciteit leveren voor de luchtruimbewaking van de drie landen. Luxemburg beschikt niet over deze capaciteit. Het verdrag is van groot belang. In de eerste plaats is het een mijlpaal in de verdere versterking van de Europese defensiesamenwerking. De drie landen zijn hiermee zonder meer voortrekkers in Europa. Daarnaast zorgt het verdrag voor meer doelmatigheid, en wordt tevens de inzetbaarheid van de F-35 erdoor verhoogd. De behandeling van het verdrag zal de gebruikelijke procedure volgen. Het voorstel van wet tot goedkeuring van het verdrag zal voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State. Na ontvangst van het advies zal de regering het verdrag voor uitdrukkelijke goedkeuring indienen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Kamerstukken II 2014/15, 33 763, nr. 68 Relaas schikking Cees H. en aanbieding ontslag Minister van VenJ Brieven van de minister van VenJ (09-03-2015) over de financiële afhandeling van de getroffen schikking met Cees H. en het besluit de Koning ontslag aan te bieden. – In stuk nr. 70 worden de antwoorden gegeven op de vragen die de Kamer heeft gesteld naar aanleiding van de recente berichtgeving omtrent een schikking tussen het OM en Cees H. eerder heeft de minister aangegeven dat er geen administratie – extern noch intern – beschikbaar is over de feitelijke financiële afwikkeling van de op 17 augustus 2000 tot stand gekomen schikking. Toch is nu administratieve informatie naar boven gekomen over de financiële afhandeling van de getroffen schikking met Cees H. Daarmee moet de minister constateren dat er toch administratieve informatie op zijn departement beschikbaar was. Deze informatie had, naar nu blijkt, ook al eerder ontsloten kunnen worden. Dit brengt de minister tot de conclusie dat voor de Kamer onnodig lang onduidelijkheid is blijven bestaan over de hoogte van het bedrag dat gemoeid was met de feitelijke financiële afhandeling van de getroffen schikking met Cees H. Hiervoor neemt de minister de volle verantwoordelijkheid. Daarom heeft hijbesloten de Koning zijn ontslag aan te bieden. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nrs. 70 en 71 Ontslag Minister en Staatssecretaris van VenJ Brief van de Minister-president, minister van AZ (10-03-2014) met afschrift van de Koninklijk besluiten over het verlenen van ontslag aan mr. I.W. Opstelten als minister VenJ en aan mr. F. Teeven als staatssecretaris VenJ. – Het betreft een koninklijk besluit d.d. 10 maart 2015, nr. 2015000416, houdende verlening van ontslag aan mr. I.W. Opstelten als Minister van Veiligheid en Justitie en een voorziening in verband met het voorgaande en een koninklijk besluit d.d. 10 maart 2015, nr. 2015000415, houdende verlening van ontslag aan mr. F. Teeven als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Kamerstukken II 2014/15, 34 174, nr. 1 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 793 Nieuws 628 Wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen om nationale veiligheid te beschermen Het kabinet wil met een aantal bestuurlijke maatregelen de nationale veiligheid verder beschermen tegen mogelijke aanslagen en verhinderen dat Nederlandse ingezetenen deelnemen aan het jihadisme, dan wel dit soort activiteiten (financieel) ondersteunen. Doel is de dreiging die uitgaat van het jihadisme (of andere terroristische groeperingen) te reduceren. D it blijkt uit het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen dat voor advies naar verschillende instanties is gestuurd, zoals de Raad voor de rechtspraak en het openbaar ministerie. Het wetsvoorstel staat ter openbare consultatie op www.internetconsultatie.nl alwaar tot 29 april op het voorstel gereageerd kan worden. Inhoud voorstel Het wetsvoorstel bevat een aantal maatregelen die zijn aangekondigd in het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme dat vorig jaar naar de Tweede Kamer is gestuurd. De overheid kan als het voorstel tot wet wordt verheven een meldplicht, gebiedsverbod of een contactverbod opleggen op grond van gedragingen die in verband kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Dat kan bijvoorbeeld contacten hebben met andere geradicaliseerde personen zijn, gecombineerd met een opvallende belangstelling voor bepaalde objecten of evenementen. Het gaat dan om personen die terugkeren van het jihadistisch strijdtoneel, van wie een dreiging uitgaat voor de nationale veiligheid. Maar ook personen die niet zijn uitgereisd om zich aan te sluiten bij een terroristische strijdgroep kunnen sterk zijn geradicaliseerd en eveneens bereid zijn om geweld te gebruiken. Voor de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel zoals in dit 794 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 wetsvoorstel geregeld wordt, geldt dat de betreffende persoon door zijn persoonlijke gedragingen in verband dient te kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. De maatregel moet voorts dienen ter bescherming van de nationale veiligheid. Het feit dat iemand zich in het buitenland heeft aangesloten bij een terroristische strijdgroep is dus op zichzelf onvoldoende voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel. Het wetsvoorstel hanteert hierbij een formeel toepassingscriterium dat is gericht op gedragingen van personen. Het gaat dus niet om wie iemand is of wat zijn gedachtengoed is, maar om zijn gedragingen. Wanneer de dreiging die van een persoon uitgaat zich richt op een bepaald gebied, kan een gebiedsverbod worden opgelegd. Het kan hierbij gaan om (de omgeving van) een specifieke plaats, zoals het Binnenhof of de locatie van een bepaald evenement. Maar ook een verbod voor betrokkene om zich in een bepaalde wijk, gemeente of regio te bevinden behoort tot de mogelijkheden. Daarnaast kan een persoonsverbod worden opgelegd, indien de dreiging is gericht op een bepaald persoon. De meldplicht kan dienen om zicht te houden op een persoon, maar ook ter effectuering van bijvoorbeeld een uitreisverbod. Dit laatste kan worden opgelegd als het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon uit het Schengengebied wil reizen met als doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. In combinatie met een gebieds- of persoonsverbod strekt de meldplicht ter effectuering van dat gebieds- of persoonsverbod. De minister van Veiligheid en Justitie legt de maatregelen op. Voor deze daartoe overgaat, overlegt hij eerst met de burgemeester van de woonplaats van de betrokkene. Oplegging geschiedt voor een periode van ten hoogste zes maanden; wel kunnen de maatregelen telkens worden verlengd met een periode van ten hoogste zes maanden, zo lang dat noodzakelijk is ter bescherming van de nationale veiligheid. Tegen de maatregelen kan de betrokkene rechtstreeks in beroep bij de rechter. Opzettelijk handelen in strijd met één van deze vrijheidsbeperkende maatregelen is strafbaar. Voorlopige hechtenis is dan mogelijk. Verder voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid voor bestuursorganen om vergunningen, subsidies, erkenningen en ontheffingen in te trekken of niet te verlenen. Daarbij gaat het om gevallen waarin de aanvrager op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Ook kan het ernstige gevaar eruit bestaan dat de vergunning (of de subsidie, erkenning of ontheffing) mede zal worden gebruikt ten behoeve van terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Het bestuursorgaan (bijvoorbeeld een gemeente) overlegt voor het nemen van de beschikking met de minister van Veiligheid en Justitie. Voorgesteld wordt dat de wet vijf jaar na inwerkingtreding vervalt. Alhoewel er geen aanleiding is te veronderstellen dat de dreiging die uitgaat van het terrorisme en het jihadisme in het bijzonder tegen die tijd voorbij zal zijn, geeft de ingrijpende aard van de maatregelen aanleiding om te voorzien in een bezinning over de wenselijkheid van de maatregelen na vijf jaar. Mede op grond van het ingevolge artikel 11 binnen drie jaar na inwerkingtreding aan de StatenGeneraal te zenden verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk, kan worden bezien of het wenselijk is de bevoegdheden te behouden. www.rijksoverheid.nl www.internetconsultatie.nl Nieuws 629 Eigen maatstaven belastingrechter bij beoordeling bruikbaarheid bewijs Bewijsmateriaal dat door de strafrechter als onrechtmatig verkregen is aangemerkt, mag door de fiscus in principe wel worden gebruikt als bewijsmateriaal voor de belastingheffing en boeteoplegging. Bij het beoordelen van bewijsmateriaal gebruikt de belastingrechter eigen maatstaven, die kunnen afwijken van die van de strafrechter. Dat is de uitkomst van een procedure waarin de Hoge Raad op 20 maart 2015 uitspraak heeft gedaan. D e strafrechter heeft bewijsmateriaal dat is verkregen na de inzet van infiltranten in de strafprocedure uitgesloten. Het hof Amsterdam besliste op 4 juli 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:1943) dat voor belastingheffing en fiscale boeteoplegging wel betekenis kan worden toegekend aan onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. Advocaat-Generaal Wattel adviseerde de Hoge Raad in zijn conclusie van 28 mei 2014 (ECLI:NL:PHR:2014:521) om het beroep in cassatie dat is ingesteld tegen de uitspraak van het hof gegrond te verklaren. De Hoge Raad bevestigt echter de uitspraak van het hof. De belastingrechter is niet gebonden aan een oordeel van de strafrechter over de bruikbaarheid van bewijsmateriaal. Als de belastingrechter over de rechtmatigheid van de wijze waarop het bewijs is verkregen anders wil oordelen dan de strafrechter moet de belastingrechter de redenen voor die afwijking in de uitspraak vermelden. De vraag of bepaald materiaal in verband met de wijze waarop het is verkregen als bewijs kan worden gebruikt, moet de belastingrechter beantwoorden aan de hand van andere maatstaven dan de strafrechter. Dit kan ertoe leiden dat in procedures over belastingaanslagen en fiscale boetes gebruik wordt gemaakt van bewijsmateriaal dat door de strafrechter voor bewijsdoeleinden onbruikbaar is verklaard. In uitzonderlijke gevallen, waarin sprake is van een ernstige schending van een belangrijke rechtsregel, kan de onrechtmatige verkrijging ook tot onbruikbaarheid in de fiscale procedure leiden. Als wordt betoogd dat onrechtmatig overheidsoptreden tot bewijsuitsluiting moet leiden, zal de rechter zich echter steeds moeten afvragen of de belangen van de betrokkene zijn geschaad. Als de belastingrechter zijn beslissing op dit bewijsmateriaal baseert, is dat op zichzelf geen inbreuk op het recht op een behoorlijk proces dat is opgenomen in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. ECLI:NL:HR:2015:643 630 Fraudesignalering wordt taak curator Curatoren die in faillissementen mogelijke onregelmatigheden vaststellen, moeten die verplicht melden bij de rechter-commissaris. Vervolgens kan er melding of aangifte van de fraude volgen. Dit blijkt uit een wetsvoorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd. De maatregel versterkt de positie van de curator. B edoeling van het wetsvoorstel is dat de curator naast zijn kerntaak - vereffening van de failliete boedel ten bate van gezamenlijke schuldeisers - een wettelijke taak krijgt bij de fraudesignalering. Een faillissements curator stuit vaak als eerste op gaten in de administratie of het ontbreken van goederen uit de boedel. Door hem meer ruimte te geven om in die gevallen actie te ondernemen, kan de aanpak van faillissementsfraude effectiever worden. Daartoe dient de curator wel de nodige informatie te krijgen van de failliete boedel. De huidige informatie- en medewerkingsverplichtingen worden dan ook aangescherpt en verduidelijkt. Zo moet de curator bijvoorbeeld worden ingelicht over eventuele buitenlandse vermogensbestanddelen, zoals banktegoeden en onroerend goed, en moet hem medewerking worden verleend om daarover de beschikking te krijgen. Het voorstel vloeit voort uit het wetgevingsprogramma herijking van het faillissementsrecht, waarvan verbetering van de bestrijding van faillissementsfraude een van de pijlers is. Het wetsvoorstel is voor advies aan de Raad van State gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State worden openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer. www.rijksoverheid.nl NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 795 Nieuws 631 Hof van de EU in beroep bij EU-Hof Het EU-Hof moet binnenkort oordelen over een hoger beroep dat is ingesteld door het Hof van de EU tegen een uitspraak van het EUGerecht. Dat komt omdat het EUGerecht in een schadevergoedingsprocedure tegen het Hof als EU-instelling een verkeerde beslissing zou hebben genomen. H et gaat om de zaak C-71/15, Hof van de EU tegen Kendrion NV. Het EU-Hof en het EU-Gerecht zijn allebei organen van de EU-instelling ‘Hof van Justitie van de Europese Unie’ (Hof van de EU). Het hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking van 6 januari 2015 van het EU-Gerecht in de zaak T-479/14, Kendrion/Hof van de EU. In die zaak vorderde Kendrion schadevergoeding van het Hof van de EU wegens de onredelijk lange procesduur van een eerdere procedure voor het EU-Gerecht tegen de Commissie ( zaak T-54/06, Kendrion/ Commissie). Op zijn beurt verzocht het Hof van de EU om niet-ontvankelijkverklaring van het aan hem als verweerder betekende beroep van Kendrion NV. Subsidiair heeft het Hof van de EU het EU-Gerecht verzocht om vervanging van het Hof van de EU als procespartij door de Europese Commissie. Het Hof van de EU heeft in dat kader aangevoerd dat Kendrion haar beroep had moeten instellen tegen de Europese Unie. En de EU wordt niet vertegenwoordigd door het Hof van de EU maar door de Commissie. Het EU-Gerecht heeft het verzoek echter afgewezen. Daarom verzoekt het Hof van de EU nu in hoger beroep het EU-Hof om vernietiging van de beschikking van het EU-Gerecht. Ter ondersteuning van dit hoger beroep voert het Hof van de EU aan dat het EU-Gerecht de regels inzake de vertegenwoordiging van de EU voor haar rechterlijke instanties niet in acht heeft genomen en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen. Expertisecentrum Europees recht: www.minbuza.nl/ecer/nieuws 632 Commissie presenteert pakket fiscale transparantiemaatregelen De Europese Commissie heeft op 18 maart 2015 een pakket fiscale transparantiemaatregelen gepresenteerd om belastingontwijking door bedrijven en schadelijke belastingconcurrentie in de EU aan te pakken. Een belangrijk onderdeel van dit pakket is een voorstel dat de lidstaten verplicht automatisch inlichtingen uit te wisselen over hun fiscale rulings. B edrijven maken gebruik van de complexiteit van de belastingregels en het gebrek aan samenwerking tussen de lidstaten om met winsten te schuiven en hun belastingen zo laag mogelijk te houden. Het stimuleren van transparantie en samenwerking is daarom van vitaal belang in de strijd tegen agressieve fiscale planning en fiscale mis- 796 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 bruikpraktijken. Het pakket fiscale transparantiemaatregelen moet ervoor zorgen dat de lidstaten over de inlichtingen kunnen beschikken die zij nodig hebben om hun belastinggrondslag te beschermen en doelgericht op te treden tegen bedrijven die proberen hun bijdrage aan de belastingen te ontlopen. Transparantie fiscale rulings De pijler van dit transparantiepakket is een wetgevingsvoorstel om de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren op het vlak van hun grensoverschrijdende fiscale rulings. Momenteel mogen lidstaten zelf beoordelen of een fiscale ruling van belang kan zijn voor een ander EUland. Dit gebrek aan transparantie wordt door sommige bedrijven mis- bruikt om kunstmatig hun bijdrage aan de belastingen te verlagen. Om deze situatie recht te zetten, stelt de Commissie voor om deze beoordelings- en interpretatiemarge weg te nemen. De lidstaten zullen verplicht worden om automatisch inlichtingen uit te wisselen over hun fiscale rulings. Om de drie maanden zullen de nationale belastingautoriteiten alle andere lidstaten een kort verslag moeten toezenden over alle grensoverschrijdende fiscale rulings die zij hebben afgegeven. Andere lidstaten kunnen dan om nadere inlichtingen over specifieke rulings verzoeken. Persbericht Europese Commissie, http://europa.eu/rapid/press-release_ IP-15-4610_nl.htm Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties De Staat achter de dijken Op 20 maart jl. hield prof. mr. R. (Remco) Nehmelman zijn oratie met als titel ‘de Staat achter de dijken’. Daarmee aanvaardde hij zijn ambt als hoogleraar Publiek organisatierecht, in het bijzonder op het terrein van het waterbeheer aan de Universiteit Utrecht. Nehmelman is van oordeel dat na de recente decentralisatie van bestuurstaken een omvangrijke gemeentelijke herindeling moet worden gerealiseerd. Hij ziet dat veel gemeenten worstelen met de toevloed aan nieuwe taken op het gebied van werk, inkomen en zorg. Een groot aantal gemeenten is niet toegerust voor deze taken en als reactie daarop bouwen ze samenwerkingsmodellen met buurgemeenten, waar dan vooral wethouders aan de touwtjes trekken. Bovendien betreft het complexe taken waarvoor veel raadsleden te weinig tijd hebben of onvoldoende kennis. De controle van de gemeenteraad is hierdoor sterk uitgehold. Als oplossing stelt hij voor het aantal gemeenten drastisch te verlagen waardoor de gemeenteraad zijn taak weer ten volle kan uitoefenen; te weten de democratische controle op het college van burgemeester en wethouders. Naast de opschaling van gemeenten moeten gemeenten meer autonomie krijgen. De wetgever moet bovendien gemeenten meer mogelijkheden geven voor een sterker eigen belastinggebied. De raadsleden moeten professioneler kunnen opereren en dus in ieder geval meer tijd krijgen voor controle op de gemeentelijke taken. Tevens zou een meervoudig districtenstelsel moeten worden ingevoerd om zo de band tussen kiezer en gekozene te versterken. Daarbij hoort tevens de mogelijkheid van tussentijdse gemeentelijke verkiezingen. Verder moeten decentrale overheden volgens Nehmelman meer invloed krijgen op de centrale besluitvorming en hebben zij daartoe wettelijke invloed nodig. Dat laatste kan worden gerealiseerd wanneer de Eerste Kamer wordt omgevormd tot een orgaan dat zich alleen bezighoudt met ‘decentrale’ onderwerpen en waarin alleen vertegenwoordigers zitten van gemeenten, provincies en waterschappen. Indien de wetgever geen decentraal onderwerp behandelt, dan is enkel de regering en de Tweede Kamer bevoegd tot het maken van wetgeving. Nehmelman beperkt zijn staatsrechtelijke blauwdruk niet tot gemeenten. Ook provincies zouden groter mogen worden, en minder in aantal; zeven is wellicht voldoende. Die zouden toezicht moeten houden op de ruimtelijke ordening, milieu, infrastructuur en het openbaar vervoer. En de helft van Rijkswaterstaat (de zogeheten ‘natte waterstaat’) zou best met de waterschappen kunnen worden samengevoegd. Tevens stelt hij voor om de waterschappen meer doorzettingsmacht, voor wat betreft de waterveiligheidstaak, te geven ten opzichte van de gemeenten en provincies. Voorts stelt hij voor om de volksvertegenwoordigers van de waterschappen niet meer te laten kiezen door het grote publiek, maar alleen door raadsleden en leden van provinciale staten. Aan het slot van zijn oratie pleit hij voor de instelling van een ‘Assemblée van Thorbecke’ waarin vertegenwoordigers van het Rijk en de decentrale overheden tezamen met een gelote representatieve groep burgers op korte termijn de nieuwe bestuurlijk inrichting van Nederland bespreken en een advies aan de wetgever presenteren om zodoende een voorlopig einde te maken aan het ‘eindeloze’ blauwdrukdenken. Magna Carta van historici Prof. dr. A.H.M. (Antoon) De Baets, hoogleraar Geschiedenis, ethiek en mensenrechten aan de Rijksuniversiteit Groningen, hield op 24 maart 2015 zijn oratie, getiteld: ‘De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de historicus’. In zijn oratie vraagt De Baets zich af of de Universele Verklaring van de rechten van de mens een visie op de geschiedenis bevat. Daarna bespreekt hij de gevolgen die zij heeft voor de ethiek van de historici en legt hij uit hoe zij aankijkt tegen de door hen bestudeerde personen. De Baets toont aan dat de Universele Verklaring de directe bron is voor vijf belangrijke rechten van historici: het recht op vrije meningsuiting en informatie, het recht te vergaderen en verenigingen op te richten, het auteursrecht, het recht op academische vrijheid en het recht op stilzwijgen. Zij is ook een indirecte bron voor drie plichten: de plichten om wetenschappelijke kennis over het verleden te leveren, die te verspreiden en erover te onderwijzen. De Universele Verklaring heeft daarnaast een visie op de door historici bestudeerde personen. Zij is namelijk van toepassing op de levenden maar niet op de doden en vooral geschikt als kompas om recent historisch onrecht te bestuderen en niet het historisch onrecht van lang geleden. Als de Universele Verklaring een ‘Magna Carta van alle mensen overal is’, dan zeker van alle historici. Promoties Ruimtelijke ordening door instructieregels Dit promotieonderzoek van Daan Korsse richt zich op de bevoegdheid van het Rijk en de provincies om algemene eisen te stellen aan de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen in zogenoemde instructieregels. In een dichtbevolkt land als Nederland is een goede ruimtelijke ordening van groot belang. Discussies over intensieve veehouderijen met megastallen, over ontpoldering ten behoeve van natuurontwikkeling en waterberging en over de leegstand en verpaupering van bedrijventerreinen laten dat goed zien. Dergelijke discussies worden voornamelijk gevoerd op gemeentelijk niveau. In Nederland is de ruimtelijke ordening namelijk primair een taak van de gemeente. Door bestemmingsplannen vast te stellen bepaalt de gemeenteraad welke vormen van ruimtegebruik (denk aan ‘wonen’, ‘natuur’ en ‘agrarisch’) waar plaats mogen vinden. Uit de genoemde discussies over intensieve veehouderijen, ontpoldering en bedrijventerreinen blijkt echter dat het Rijk en de provincies op dit gebied ook een ver- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 797 633 Universitair Nieuws antwoordelijkheid hebben. Sommige vormen van ruimtegebruik kunnen door de gemeente nu eenmaal niet goed worden overzien. Als dergelijke vormen van ruimtegebruik aan de orde zijn, dan moet het Rijk of de provincie de inhoud van een bestemmingsplan kunnen beïnvloeden. Maar om welke vormen van ruimtegebruik gaat het precies en hoe ver mogen het Rijk en de provincies gaan bij het sturen van de gemeentelijke ruimtelijke ordening? Met deze vraag in het achterhoofd worden de mogelijkheden en beperkingen van de bevoegdheid om instructieregels vast te stellen in het proefschrift verkend. Uit het onderzoek komt naar voren dat instructieregels een kaderstellende functie hebben die is gericht op beleidsdoorwerking. De regels begrenzen de bevoegdheid van lagere bestuursorganen om een planolgisch besluit te nemen. Deze bestuursorganen hebben nog steeds beslissingsvrijheid bij die besluitvorming, maar uitsluitend binnen de kaders die in de regels zijn neergelegd. Op die manier waarborgen de instructieregels dat de planologische besluiten die op de lagere overheidsniveaus genomen worden in overeenstemming zijn met het belei d dat door de hogere overheid wordt gevoerd. Om de kaderstellende functie te kunnen vervullen, roepen instructieregels twee rechtsgevolgen in het leven. In de eerste plaats moeten de regels in acht worden genomen door een lager bestuursorgaan dat een planologisch besluit wil nemen. In de tweede plaats is de gemeenteraad in beginsel verplicht om het geldende planologisch regime binnen een gestelde termijn met de geldende instructieregels in overeenstemming te brengen. De hogere overheden beschikken over een specifiek instrument om de naleving van instructieregels te waarborgen. Dat is de zogenaamde reactieve aanwijzingsbevoegdheid. Daarmee kan worden voorkomen dat onderdelen van een planologisch besluit in werking treden als die onderdelen in strijd zijn met een instructieregel. De bestuursrechter kan een planologisch besluit vernietigen als dat besluit niet met een instructieregel in overeenstemming is. Het besluit is in dat geval immers in strijd met een hogere regeling en dus gebrekkig. Hieruit blijkt dat instructieregels een 798 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 belangrijke beperking vormen van de keuzevrijheid van lagere bestuursorganen bij het nemen van planologische besluiten. Desalniettemin zijn aan het gebruik van de instructieregelbevoegdheid slechts vage voorwaarden verbonden, die veel ruimte laten voor een politiek-bestuurlijke beoordeling. Zeker met het oog op het wetsvoorstel voor een Omgevingswet is het belangrijk om te bezien of deze voorwaarden kunnen worden aangescherpt. De instructieregelbevoegdheid is namelijk overgenomen in dat wetsvoorstel en krijgt daarin bovendien een bredere reikwijdte. Korsse promoveerde op 9 januari 2015 aan de Universiteit Utrecht. Zijn promotors waren prof. mr. P.J.J. van Buuren en prof.mr. B.J. Schueler. mr. drs. D. Korsse Ruimtelijke ordening op niveau Een juridisch onderzoek naar provinciale en nationale instructieregels op grond van hoofdstuk 4 van de Wro Bouwrecht Monografieën, nr. 37 Stichting Instituut voor Bouwrecht 2015, 300 p., € 65 ISBN 978 90 7806 695 8 Disclosure of information in criminal procedures The subject of this research by Matteo Fiori is the disclosure of information in national and international criminal proceedings. Disclosure and the procedure regulating its functioning represent a subject matter in which crime control and human rights find their synthesis. Disclosure is a complex subject that covers different brunches of law as it involves aspects of procedural nature as well as considerations that belong to the realm of human rights law. Disclosure is a complicated topic also because of its intrinsic imperfection caused by the fact that the system entrusts a party to a trial with the discretion to decide on what to disclose to the other side. The scope of the study is to scrutinize and evaluate the regulation of disclosure in national and international procedural systems in order to gain knowledge of the different ways in which the disclosure of information can be achieved. The research project investigates, on a comparative basis, the rules of pro- cedure and evidence regulating disclosure in five criminal procedural systems. Three of these systems are national (England, Italy and France) and two international (ICTY and ICC). The jurisprudence of the European Court of Human Rights (ECtHR) on the right to a fair trial and, more specifically, on the disclosure of information provides the background against which these systems and their disclosure processes can be assessed. The comparative analysis single out and addresses the main critical aspects of the disclosure of information in each procedural framework. This analysis gives account of the different characteristics that the prosecutor, the defence and the judges present in the system scrutinized as well as of the ramifications that these differences bear in relation to the disclosure process. Several questions arise such as: What is the influence that different legal traditions such as common law and civil law exercise on disclosure? What role the defence, the prosecutor and the judges in the disclosure process should play? What judicial supervision, if any, should be envisaged in the disclosure process and at what stage? How can disclosure be accommodated with competing interests? What should be the consequences of disclosure violations? The pattern followed and the order chosen in the redaction of the chapters present the characteristics of a pyramidal structure where the analysis of the three domestic legal systems, through the filter of the jurisprudence of the European Court of Human Rights, guides us to the International plane. Finally, this work attempts to suggest possible improvements of the current regulation of disclosure. Fiori defended his thesis on 26 March 2015 at University of Groningen. He was supervised by prof. B.F. Keulen. B.M. Fiori Disclosure of information in criminal proceedings A comparative analysis of national and international criminal procedural systems and human rights law De dissertatie is gepubliceerd op: http://irs.ub.rug.nl/ ppn/391247093 Personalia Hoogleraar Mw. dr. mr. Janne Nijman is per 1 januari 2015 benoemd tot hoogleraar History and Theory of International Law aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Zij is wetenschappelijk directeur van het T.M.C. Asser Instituut in Den Haag. Nijman doet onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van internationaalrechtelijke ideeën in hun sociale, politieke en filosofische context. Vanuit die invalshoek beoogt Nijman haar onderzoek ook te verbinden met hedendaagse internationaalrechtelijke theorievorming en rechtsontwikkeling. Nijman publiceerde reeds veelvuldig op het gebied van het internationaal publiekrecht, en schreef onder andere een monografie over internationale rechtspersoonlijkheid. Op dit moment leidt zij samen met prof. Anthony Carty (Hong Kong University) een onder- zoeksproject naar de morele en juridische grondslagen van wereldorde in historisch perspectief: ‘Morality and Responsibility of Rulers: Chinese and European Early Modern Origins of a Rule of Law for World Order’. Sinds 2004 is Nijman verbonden aan de afdeling internationaal recht van de UvA en als onderzoeker aan het Amsterdam Center for International Law (ACIL). Stichting Jo Maes / Capra Prijs 2014 Op 11 maart 2015 is de Jo Maes / Capra scriptieprijs 2014, waaraan een bedrag van € 1.000 is verbonden, uitgereikt aan aan mevrouw mr. S.L.I. van Eijs. De scriptie is getiteld ‘De bestuurlijke lus’. De prijs is uitgereikt door de jury, bestaande uit de heer mr. J.M.M.B. Maes, de heer prof. mr. F.A.M. Stroink en de heer mr. C.P.J. Goorden. Ter bevordering van het enthousiasme en de belangstelling 634 Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. voor het ambtenarenrecht, arbeidsrecht en algemeen bestuursrecht heeft Capra Advocaten, gevestigd te ‘s-Gravenhage, ’s-Hertogenbosch, Zwolle en Maastricht, ter gelegenheid van het afscheid van zijn voormalige partner, de heer mr. J.M.M.B. Maes, een stichting in het leven geroepen, genaamd Stichting Jo Maes / Capra Prijs. Deze Stichting stelt jaarlijks een scriptieprijs ter beschikking voor studenten aan een Nederlandse Universiteit, die een scriptie hebben geschreven over een onderwerp op het gebied van het ambtenarenrecht, het arbeidsrecht dan wel het algemeen bestuursrecht, die gewaardeerd is met het cijfer 8 of hoger. Het juryrapport is te vinden op de website van Capra Advocaten: www.capra.nl. Agenda000 28 03 2015 Grondwetdag Op zaterdag 28 maart is het Grondwetdag. Tijdens deze dag staat de Grondwet centraal. Met allerlei activiteiten kunnen bezoekers de Grondwet beter leren kennen. Er zijn diverse activiteiten. Zo kun je om 11.00, 12.00, 13.00 en 15.00 uur mee op een gratis Grondwetwandeling langs plekken die te maken hebben met onze Grondwet. Bijzonder is dat Ronald Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gids is op de grondwetwandeling van 14.00 uur. Tegen betaling kun je een rondleiding doen over het Binnenhof en breng je een bezoek aan de Ridderzaal of de Tweede Kamer. Verder kan je testen welke Grondwet het beste bij je past met de Grond- wetWijzer. Ben je voor een president, een koninkrijk of past een dictatuur wel bij jou? Rondom de Grondwetdag organiseert ProDemos twee gratis toegankelijke bijeenkomsten die te maken hebben met de Grondwet en de rechtsstaat: een debat over bescherming van grondrechten vond reeds plaats op 24 maart; een debat over de rechtsstaat zal op 1 april plaatsvinden. Tijd: zaterdag 28 maart van 10.00 tot 18.00 uur Plaats: Den Haag Aanmelding: aanmelden via www.grondwetdag.nl. Geef hierbij aan welk tijdstip je voorkeur heeft. Hierbij geldt: wie het eerst komt, het eerst maalt, en vol = vol. Inlichtingen: via: www.grondwetdag.nl 31 03 2015 Palestine, the International Criminal Court and the General Election in Israel: Prospects for a Just Peace On 2 January 2015, Palestine formally submitted its credentials to the International Criminal Court (ICC), which were promptly accepted. This followed a declaration by the Palestinian Authority in accordance with article 12, paragraph 3 of the Rome Statute. On 1 April 2015, the ICC will hold a ceremony to formally recognize Palestine’s membership. Meanwhile, general elections took place in Israel on 15 March 2015. Foreign Minister of the Palestinian Authority, Dr. Riad Malki will discuss the implications of both for the Palestinians. Tijd: dinsdag 31 maart van 16.00 tot 17.30 uur Plaats: ISS (Aula B), Kortenaerkade 12 te Den Haag NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 799 635 Agenda Aanmelding: via: http://www.iss.nl/malki Inlichtingen: pre-registration is compulsory. Please bring a picture ID to the event. Otherwise you will not be admitted to the venue. 15 04 2015 Het Nieuwe Privacyrecht 2015 De nieuwe privacyverordening is op komst, de eerste uitspraken waarin het ‘recht om vergeten te worden’ wordt toegepast, zijn gewezen en de cookiewetgeving is gewijzigd. Tijd voor een actualiteiteitenbijeenkomst en toekomstvisie: ‘Het Nieuwe Privacyrecht’. Hoeveel strenger is de nieuwe privacyverordening dan de huidige wetgeving? Bestaat het recht om vergeten te worden na het Google-arrest van het Hof van Justitie nu echt? Wat staat er in de toezichtsagenda CBP 2015 over Profiling en Cookies? Wat kunnen juristen leren van privacy-by-design, waarbij gedurende het gehele engineering proces rekening wordt gehouden met privacy? Deze vragen worden beantwoord door vijf specialisten op dit gebied: Nils Winthagen (Van Kaam) bespreekt de mediarechtelijke kant van de Google-uitspaak en het recht om vergeten te worden. Wouter Seinen en Sylvia van Schaik (Baker & McKenzie) geven een duopresentatie over Profiling en Cookies. Nicole Wolters Ruckert (Kennedy Van der Laan) spreekt over diverse actualiteiten waaronder de Europese Verordening, Meldplicht datalekken en de uitbreiding boetebevoegdheid Cbp. John Borking geeft een presentatie over ‘privacy-by-design’, voor het embedden van privacybeginselen in de broncode. voor sponsortarief) betalen € 450, rechterlijke macht/ wetenschappelijk personeel (full time) betaalt € 195. Er zijn 4 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten. 29 t/m 30 06 2015 Law in Context ‘Early Career’ Tijd: woensdag 15 april van 13.00 tot 17.30 uur Het ‘International Journal of Law in Context’ organiseert een workshop in Oxford. Deze workshop is speciaal bedoeld voor ‘early career scholars’ op het interdisciplinaire vakgebied van ‘law in context’. Iedereen die recent gepromoveerd is (of die binnenkort promoveert) kan zich hiervoor aanmelden. De tien beste aanmeldingen worden geselecteerd om in Oxford een presentatie te houden (hun paper maakt ook kans om gepubliceerd te worden in het Journal). Plaats: De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Tijd: maandag 29 en dinsdag 30 juni Amsterdam Plaats: Centre for Socio-Legal Studies, Oxford (Verenigd Aanmelding: via: http://delex.nl/het-nieuwe-privacy- Koninkrijk) recht.html Aanmelding: via: [email protected] Inlichtingen: via tel: 020-345 22 12 of e-mail: service@ Inlichtingen: via: [email protected] en http://www. delex.nl. Deelname kost € 495, sponsoren ITenRecht (kies csls.ox.ac.uk/documents/Flyer.pdf. Deadline is 17 april. 27 03 2015 Gelijkheid in het EU-recht 10 04 2015 Symposium afscheid van de bezwarencommissie van de gemeente Leiden Agenda kort 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht NJB 2015/496, afl. 9, p. 609 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht 28 03 2015 Grondwetdag NJB 2015/590, afl. 11, p. 735 NJB 2015/635, afl. 12, p. .799 10 04 2015 Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht 30 03 2015 Staatsrechtkring - Toekomst van de Eerste Kamer NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 NJB 2015/590, afl. 11, p. 735 NJB 2015/144, afl. 2, p. 165 26 t/m 29 03 2015 EYBA Spring Conference 31 03 2015 Corporate mediation and the new ICC Mediation Rules NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 27 03 2015 Arbeidsmigranten uitgebuit 31 03 2015 Palestine, the International Criminal Court and the General Election in Israel: Prospects for a Just Peace 14 04 2015 Alternatieve geschillen-beslechting (mediation) NJB 2015/590, afl. 11, p. 735 15 04 2015 Het Nieuwe Privacyrecht 2015 NJB 2015/635, afl. 12, p. 800 NJB 2015/402, afl. 7, p. 485 27 03 2015 Zijn er meerdere wegen naar Rome? 16 04 2015 Zakelijke mediation NJB 2015/590, afl. 11, p. 736 NJB 2015/635, afl. 12, p. 799 NJB 2015/294, afl. 5, p. 352 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. 800 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 27-03-2015 – AFL. 12 Voor elke advocaat een eigen Collectie De volgende Collecties zijn beschikbaar: Aansprakelijkheid, Verzekering Collecties Advocatuur & Schade Arbeidsrecht Banking & Finance procesrecht Contractenrecht IE- en ICT-recht Insolventierecht Omgevingsrecht Ondernemingsrecht Personen-, familie- en erfrecht Sociale zekerheidsrecht Staats- en bestuursrecht Strafrecht Vastgoedrecht Burgerlijk Elke Collectie bevat complete need-to-know informatie, gebundeld per rechtsgebied. Met Navigator krijgt u snel en gemakkelijk online toegang tot de informatie die u voor uw werk nodig heeft. De inhoud is actueel en van de hoogste kwaliteit, daar staan onze topauteurs garant voor. Voor de advocatuur hebben wij ook Expert Collecties beschikbaar. Deze bieden verdieping op onderwerpsniveau. Meer informatie of direct een proefabonnement afsluiten? wolterskluwer.nl/navigator Navigator. Sneller tot essentie. Navigator is de online content portal (zoekmachine) die u toegang geeft tot een omvangrijke database met vakinformatie. Eenvoudig en gericht zoeken met Navigator zorgt ervoor dat u alle relevante en praktische informatie direct beschikbaar krijgt. Sneller tot essentie. € 50,korting DONDERDAG 30 APRIL 2015 THEMA VERSNELDE AFDOENING IN HET STRAFRECHT De redactie van Delikt en Delinkwent organiseert met Kluwer Opleidingen voor u op 30 april 2015 voor de tweede keer hét evenement voor de strafrechtjurist. Ga voor meer informatie of inschrijven naar www.kluwer.nl/strafrechtdiner 3 2015 abonnees Delikt en Delinkwent Op onderstaande vragen krijgt u o.a. antwoord: Ǧ Wordt er niet te veel en te gemakkelijk buiten de strafrechter om afgedaan? Ǧ Hoe zit het met de straftoemeting en met de rechtsbijstand? Ǧ Handhaaft het OM bij de afdoening van strafzaken steeds de wettelijke voorschriften ‘naar behoren’? Georganiseerd door tijdschrift Delikt en Delinkwent
© Copyright 2024 ExpyDoc