Toespraak van de eerste voorzitter van het hof van beroep van Antwerpen bij de eedaflegging op maandag 23 maart 2015 van de plaatsvervangende raadsheren Nick Peeters en Johan Du Mongh Ik vernam vorige woensdag dat de deontologie van de Vlaamse parlementsleden er zich niet tegen verzet dat een Vlaams parlementslid telefonisch contact opneemt met een rechter die met de behandeling van een bepaalde zaak gelast is, om specifieke elementen in verband met dat dossier ter kennis van de rechter te brengen. Ik neem akte van deze beslissing van de commissie deontologie van het Vlaams Parlement, die deze beslissing eenparig genomen heeft. Ik wil er wel op wijzen dat de deontologie van de rechter er zich daarentegen wel tegen verzet dat hij of zij rekening houdt met gegevens die hem of haar telefonisch, en dus essentieel niet tegensprekelijk, worden ter kennis gebracht, en dat die deontologie bovendien vereist dat dergelijke interventie onverwijld ter kennis van de korpsoverste wordt gebracht. Ik wil er bovendien op wijzen dat niet alleen de deontologie van de rechter zich daartegen verzet, maar ook de wet, de algemene rechtsbeginselen, de grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die een eerlijk proces waarborgen. Wat zijn de feiten? Op 17 februari 2015 ontving de Jeugdrechter een telefoon van een Vlaams parlementslid waarbij hij bepaalde inlichtingen verstrekte over een dossier dat bij die rechter in behandeling is. Ik benadruk dat het ging om een telefoon, niet om een brief, een mail of een fax. De Jeugdrechter maakte daarvan proces-verbaal op en maakte dit over aan haar korpsoverste. Op 26 februari ontving ik mededeling van dit proces-verbaal vanwege de korpsoverste van de jeugdrechter. Op 27 februari deelde ik dit op mijn beurt mee aan de Voorzitter van het Vlaams parlement waarbij ik er op wees dat, indien het betrokken parlementslid “over relevante informatie beschikt hij die via de geëigende kanalen dient mee te delen, wat een telefoontje naar de rechter echter geenszins is.” en dat het “toch vanzelfsprekend is dat een rechter slechts rekening mag houden met de gegevens die hem op een regelmatige wijze, o.m. met respect voor de rechten van alle partijen en betrokkenen, zijn voorgelegd. Van een parlementslid mag verwacht worden daarvan op de hoogte te zijn.”. Op maandag 16 maart om 13.34 uur ontving ik een mail vanwege de Voorzitter van het Vlaams parlement, waarbij mij ter kennis werd gebracht dat ik het recht heb om gehoord te worden door de Deontologische commissie m.b.t. de door mij ingediende “klacht” op woensPagina 1 van 3 dag 09.30 uur in het Vlaams parlement en dat ik mij daarbij kon laten bijstaan door een raadsman naar keuze. Om diverse redenen leek het mij niet opportuun om op die uitnodiging in te gaan. Vooreerst omdat ik mij niet als klager beschouw. Verder omdat ik een redelijke drukke agenda heb, op woensdagvoormiddag een belangrijke vergadering had met een 15-tal personen in Antwerpen over een ICT-project in de Rechtbank van eerste aanleg, en het mij niet wenselijk leek deze, minder dan 48 uur voordien, te verplaatsen. Maar tenslotte en vooral, omdat ik het gênant vond om aan parlementsleden, die per slot van rekening onze wetgeving maken, uit te gaan leggen wat de elementaire beginselen van een eerlijk proces zijn. Ik wil graag geloven dat de leden van de deontologische commissie de klacht heel ernstig behandeld hebben zoals de eerste burger van Vlaanderen verzekerde aan Linda De Win in Villa Politica op 16 maart. En die daarbij tevens bevestigde dat het “Veel heisa om niets” was geweest. Maar ik veroorloof mij toch om daarbij enkele bedenkingen te maken. De eerste burger van Vlaanderen wees erop dat een Vlaams parlementslid een “gemotiveerde tussenkomst om informatie mede te delen aan een derde partij” mag doen, en stelde verder “Iets mededelen is iets mededelen, dat is niet beïnvloeden, dat is mededelen.”. Mijn vraag is dan, als de mededeling niet de bedoeling heeft om invloed te hebben op de beoordeling door de rechter, waarom gebeurt ze dan? Is ze dan niet zinloos? Een tweede vraag die ik zou willen stellen is: hoe denkt men een telefoontje aan de rechter te kunnen rijmen met het algemeen rechtsbeginsel van de tegenspraak bij de behandeling door de rechter, dat o.m. wordt gewaarborgd door art. 6 van het EVRM.? Want een rechter is niet zomaar “een derde partij”. Het recht op een eerlijk proces, waaronder het recht op gelijke wapens valt, houdt immers in dat iedere partij in het proces dezelfde processuele middelen moet kunnen aanwenden en op gelijke wijze kennis moet kunnen nemen van stukken en gegevens die aan de rechter worden voorgelegd. Hoe denkt men de in een telefoontje aan de rechter verstrekte informatie ter kennis te brengen van iedere partij in het proces? Verder vraag ik me af wat de waarde is van zo’n telefonisch verstrekte informatie. Heeft die een bijzondere bewijswaarde omdat ze door een parlementslid gegeven wordt? Bestaat hier niet het gevaar voor gezagsargumentatie? En wat bvb. als een ander parlementslid van een andere partij of een minister daarmee tegenstrijdige informatie verstrekt? Moet er een onderscheid gemaakt worden tussen parlementsleden van de meerderheid en die van de minderheid? En wat bvb. met het cordon sanitaire? Hoe moet de rechter daar dan mee omgaan? En wat met de perceptie van de rechtzoekenden die er moeten op kunnen vertrouwen dat hun zaak eerlijk en in alle openheid moet behandeld worden, zonder dat er interventies achter de Pagina 2 van 3 schermen gebeurden waarvan zij geen weet hebben? Dat achterkamertjespolitiek uitgesloten is. Waarom zou men overigens nog geld geven aan een advocaat, die gehouden is de regels van de tegenspraak te respecteren, en die dus de andere partijen scrupuleus dient in te lichten over alle informatie die hij aan de rechter voorlegt, terwijl men evengoed aan een parlementslid zou mogen vragen om even te telefoneren met de rechter? Maar ik ga ervan uit dat alle leden van de deontologische commissie, die eenparig tot het besluit zijn gekomen dat de voormelde feiten geen inbreuk vormen op de deontologische code, bij hun zeer ernstige behandeling, daarover grondig nagedacht hebben alvorens te beslissen. Zoals ik al zei neem ik akte van deze beslissing maar wil ik er wel nogmaals op wijzen dat de deontologie van de rechter er zich daarentegen wel degelijk tegen verzet dat hij of zij rekening houdt met gegevens die hem of haar telefonisch, en dus essentieel niet tegensprekelijk, worden ter kennis gebracht. En dat die deontologie bovendien vereist dat dergelijke interventie onverwijld ter kennis van de korpsoverste wordt gebracht. En daarenboven dat niet alleen de deontologie van de rechter zich daartegen verzet, maar ook de wet, de algemene rechtsbeginselen, de grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die een eerlijk proces waarborgen. En ik kan de rechtzoekenden verzekeren dat zij niet ongerust moeten zijn dat er ontoelaatbare beïnvloeding geduld zal worden wanneer zij hun zaak voor de rechter brengen. Bij onze hoven en rechtbanken bestaat er geen achterkamertjespolitiek. De rechter zal slechts rekening houden met die gegevens die open en bloot, en tegensprekelijk, aan hem of haar werden voorgelegd. Ik ben ervan overtuigd, en ik verwacht overigens, dat iedere rechter in het ressort AntwerpenLimburg, die eenzijdig benaderd wordt door wie dan ook, het weze de Paus, de Dalai Lama, een minister, de Opperrabijn, de Grootmoefti, de Grootmeester van de Loge, de Prelaat van Opus Dei, een Vlaams parlementslid, of gelijk wie, dit onverwijld signaleert. En ik verzeker u dat, indien mij ter ore zou komen dat hij of zij dit zou nagelaten hebben, ik onmiddellijk een tuchtonderzoek zal starten. Antwerpen, 23 maart 2015 Bruno Luyten Pagina 3 van 3
© Copyright 2024 ExpyDoc