Week 3 - Mobile Learning Initiative

HERSENEN & ZINTUIGEN
Week 3
BEWEGING, HOUDING
EN BALANS
Cursuscoördinator:
Prof. dr. H.J. Groenewegen
Mobile Learning Initiative VUmc Amsterdam
WEEK 3 BEWEGING,
HOUDING &
BALANS
In het eerste hoofdstuk van alle
cursusklappers is een inhoudsopgave van
de hele cursus opgenomen.
Week 1
Week 2
Week 3
Week 4
Week 5
Colleges
• Introductie cursus
• Patient met
visusprobleem
• Functies van de retina
• Cellulaire aspecten van
het zenuwstelsel
• Organisatie van het
zenuwstelsel
• Patiënt met
slechthorendheid
• Klinisch redeneren
• Patiënt met een
cerebrovasculair accident
(CVA)
• Sensible en motorische
baansystemen
• Neurologische gevolgen van
laesies
• Klinisch redeneren
• Patiënt met
evenwichtsstoornis
• Bouw en functie
evenwichtssysteem
• Cerebellum en
ganglia
• reflexen, tonus en
spasticiteit
• Klinisch redeneren
• Patiënt met
aandoening
hersenzenuw(en)
• Toetsvoorbereiding
• Neuroradiologie
• Organisatie cortex
cerebri en rol cortex en
limbische structuren bij
gedrag, emotie en
geheugen
• Klinisch redeneren
• Inleiding limbisch
systeem
• Patiënt met
slaapstoornis
• Attentie en
hersenstam
• Leer- en
geheugenfuncties
• Delier
• Toetsvoorbereiding en
afsluiting van de
cursus
• Klinisch redeneren
Studieopdrachten
• Henk doet niet zo goed
mee in de klas - oor 1
• Meneer Hermans - oor 2
• Refractie van het oog
• Unilateraal verminderde
visus op jonge leeftijd
•
•
•
•
•
•
•
•
• Scheef gezicht
• Verslikken en
heesheid
• Onhandig en beverig
• Hoofdpijn en
veranderd karakter
• Slaap en
slaapstoornissen
• Val op het hoofd
• Verward
• Vergeetachtig
Practica
• Medische
Consultvoering - Slecht
horen & oorpijn
• Fysiologie Zien
• Neuroanatomie - Hersenen,
vliezen & vaten
• Lichamelijk onderzoek Visus, gehoor en evenwicht
• Histologie - Zenuwstelsel
• Neuroanatomie Diepe
hersenstructuren
• Zorgstage Voorbereiding
Praktijkstage
• Zorgstage Tiltechnieken
(niet voor
iedereen in de
aangegeven
week)
CVA
Moeilijk lopen
Plotseling slecht zien
Schouderpijn met
krachtsverlies
Neuritis vestibularis
Attractiepark
Loopstoornis
Loopstoornis bij een
kind
• Fysiologie - Gehoor
en evenwicht
2
COLLEGES &
LEERDOELEN
In deze derde week van de cursus komt de
willekeurige motoriek, en de hersensystemen
die daaraan bijdragen, aan de orde. Hierbij
wordt uiteengezet welke hersensystemen
(grote hersenen, basale ganglia, cerebellum,
vestibulair systeem, oculomotorisch
systeem) zijn betrokken bij houding,
beweging, en evenwicht, en hoe deze
betrokkenheid in fysiologische termen tot
stand komt. Tevens maakt u kennis met
enkele eenvoudige evenwichtstesten en hun
doel.
COLLEGES
4
Openingscolleges
Week 3
1e uur
Patiënt met evenwichtsstoornis
Docenten
dr. E.F. Hensen, afdeling KNO, dr. G. Schenk, afdeling Anatomie en Neurowetenschappen
dr. R.J.P. Musters, afdeling Fysiologie
Onderwerpen
De patiëntpresentatie in deze week is een patiënt met een evenwichtsstoornis, een aandoening die
redelijk vaak voorkomt en zowel door huisartsen als neurologen en KNO-artsen gezien wordt.
Doelstelling is om studenten inzicht te geven in de klachten, de belemmeringen en de sociale
consequenties die het gevolg kunnen zijn van duizeligheid.
2e uur
Docenten
dr. E.F. Hensen, afdeling KNO, dr. G. Schenk, afdeling Anatomie en Neurowetenschappen
dr. R.J.P. Musters, afdeling Fysiologie
Onderwerpen
De nadruk komt te liggen op bouw en functie van het evenwichtssysteem. Er zal aandacht
gegeven worden aan het perifere evenwichtsorgaan, de centrale verwerking van de prikkels van
de evenwichtsorganen en de wijze waarop het CZS evenwichtsprikkels in engere zin combineert
met visuele stimuli en stimuli van de propriocepsis om de balans te handhaven. Naast het belang
van de balanshandhaving, wordt inzicht gegeven in het belang van het evenwichtssysteem bij het
kijken. In het openingscollege wordt dus vooral het verband tussen meerdere zintuigen en vooral
de verwerking door het zenuwstelsel van de verschillende soorten informatie behandeld.
3e uur
Docent
prof.dr. H.J. Groenewegen,
Onderwerpen
In dit college worden de anatomische organisatie en de functionele aspecten besproken van twee
grote hersengebieden die met motoriek en gedrag te maken hebben. Het cerebellum heeft een
coördinerende rol bij de motoriek; dysfuncties van het cerebellum komen tot uiting als
ongecoördineerde bewegingen. De basale ganglia hebben een rol bij de planning en organisatie van
de motoriek en het gedrag. Stoornissen van de basale ganglia komen tot uiting door hetzij een
bewegingsarmoede (hypokinesie) of juist een overmaat aan ongecontroleerde bewegingen
(hyperkinesie). Beide hersensystemen hebben invloed op de motoriek en het gedrag via de
thalamus en de hersenschors.
Ruimte en tijd
Zie www.rooster.vu.nl
5
Slotcolleges
Week 3
1e + 2e uur
Docenten
dr. R.J.P. Musters, afdeling Fysiologie, dr. G. Schenk, Afdeling Anatomie en
Neurowetenschappen, prof.dr. H.J. Groenewegen
Onderwerpen
Integratie van opgedane kennis van de afgelopen week. Specifieke aandacht zal worden
besteed aan de reflexen en de moeilijke begrippen tonus en spasticiteit. Bovendien zal worden
ingegaan op de verschillende systemen die motoriek en evenwicht beïnvloeden
(evenwichtsorgaan, cerebellum, etc.).
Tevens zullen enkele toetsvragen worden besproken.
3e uur
Klinisch redeneren
Docent
Nader aan te kondigen
Onderwerpen
In het slotcollege klinisch redeneren wordt een klinisch onderwerp besproken aan de hand
van een patiëntendemonstratie. Het onderwerp sluit aan op de inhoud van de week (of de
cursus). De docent staat samen met de studenten en de patiënt stil bij de klinische
beslissingen die genomen moesten worden en de argumentatie daarvoor. Dit zal vaak over de
diagnostiek gaan maar soms ook de therapie betreffen.
Ruimte en tijd
Zie www.rooster.vu.nl
6
LEERDOELEN
Na het volgen van het onderwijs weet de
student welke hersensystemen (grote
hersenen, basale ganglia, cerebellum,
vestibulair systeem, oculomotorisch
systeem) zijn betrokken bij houding,
beweging, en evenwicht, en hoe deze
betrokkenheid in fysiologische termen tot
stand komt. De student kent de begrippen
tonus, normo-, hypo-, en hyperreflexiviteit
en nystagmus. De student kan enkele
eenvoudige evenwichtstesten en hun doel
beschrijven en uitvoeren.
7
De student:
kent de bouw en de functionele aspecten (statische
en dynamische) van het evenwichtsorgaan, kan de
gebieden in het centrale zenuwstelsel die bereikt
worden door de evenwichtszenuw benoemen en
heeft kennis en inzicht in het basale
evenwichtsonderzoek.
T15. begrijpt de verschillen tussen perifere en
centrale vestibulaire stoornissen, al dan niet
gepaard gaande met gehoorsstoornissen in relatie
tot de anatomie en fysiologie van het
evenwichtssysteem.
T16. kent verschillende typen oculaire reflexen en
hun functionele betekenis.
T17. heeft een globaal inzicht in welke
hersenstructuren bijdragen aan de normale
motoriek en het gedrag en welk type (hyper- en
hypokinetische) stoornissen daarin kunnen
optreden.
T18. kent de structuur en functie van het
cerebellum, alsmede de belangrijkste symptomen
die met afwijkingen van deze hersenstructuur
samenhangt.
T20. kent de neuronale basis van verschillende
spierreflexen, de tonus van spieren en enkele
afwijkingen daarvan.
Competentiegebonden:
Medische expert:
De student:
heeft kennis van de normale functie van het gehoor
en het evenwicht en kan de functie ervan testen;
V5. is in staat anatomische structuren te herkennen
van het gehoororgaan en het oog en kan het hierop
van toepassing zijnde lichamelijk onderzoek op
zijn /haar medestudent adequaat uitvoeren;
V6. heeft kennis van bouw en functie van het
evenwichtsorgaan en is in staat functionele testen
uit te voeren en te interpreteren.
Klinische condities:
Duizeligheid, scheef gezicht, krachtsverlies,
veranderd gevoel, coördinatie– en
evenwichtsstoornissen en loopproblemen.
T19. kent de structuur en functie van de basale
ganglia, alsmede de belangrijkste symptomen die
met afwijkingen van deze hersenstructuren
samenhangen.
8
STUDIEOPDRACHTEN
1. Scheef gezicht
2. Verslikken en heesheid
3. Onhandig en beverig
4. Hoofdpijn en veranderd karakter
SO 1: NEURITIS
VESTIBULARIS
Leerdoel van deze opdracht is dat de student het
evenwichtsorgaan kan plaatsen als een deel van de
keten input -> centrale verwerking -> output. De
student moet begrip krijgen voor de specifieke stimulus
van het evenwichtsorgaan: versnelling en de beperking
die dat voor onderzoek heeft (de zwaartekracht is
“altijd” aanwezig). In het cursuspracticum wordt
gebruikgemaakt van een alternatieve stimulus. In dit
practicum zal ook duidelijk het verband tussen
evenwichtsorgaan en oog (nystagmus) worden
aangetoond. Tot slot wordt het verband tussen
lichamelijke en psychologische onzekerheid ter sprake
gebracht.
De student:
T14. kent de bouw en de functionele
aspecten (statische en dynamische) van
het evenwichtsorgaan, kan de gebieden
in het centrale zenuwstelsel die bereikt
worden door de evenwichtszenuw
benoemen en heeft kennis en inzicht in
het basale evenwichtsonderzoek.
T15. begrijpt de verschillen tussen
perifere en centrale vestibulaire
stoornissen, al dan niet gepaard gaande
met gehoorsstoornissen in relatie tot de
anatomie en fysiologie van het
evenwichtssysteem.
Casus
Mevrouw Engelen een 46 jarige vrouw, hoofd van
een secretariaat, werd ’s ochtends wakker. De
wereld draaide om haar heen, zij was misselijk en
kon met geen mogelijkheid haar bed uitkomen,
omdat ze het gevoel had dan te zullen vallen.
Zij was de dag tevoren op tijd naar bed gegaan
en had niets bijzonders gegeten of gedronken.
10
Vraag 1
Het is niet aannemelijk dat de wereld echt om de
patiënt draait, we hebben dus te maken met een
illusie. Waar zou deze door veroorzaakt kunnen
worden?
Vervolg casus
Een veel voorkomende oorzaak van
bovengenoemde klacht is neuritis vestibularis. De
zenuw van een van beide evenwichtsorganen
werkt niet goed (mogelijk door een virale infectie,
wat niet bewezen is). Hierdoor krijgen het
centrale verwerkingssysteem van één van beide
evenwichtsorganen veel minder actiepotentialen
dan van het andere evenwichtsorgaan.
Vraag 2
In het kader van diagnostiek moeten beide
evenwichtsorganen afzonderlijk onderzocht
worden, hoe doen we dit? Welke stimuli kunnen
we toedienen en welke processen volgen
daarop?
Vraag 3
Mw. Engelen ziet de wereld draaien, omdat haar
ogen een beweging maken die nystagmus
genoemd wordt (langzaam naar één kant en snel
terug). Deze beweging wordt normaliter gezien bij
draaibewegingen. Waarom wordt er ook bij
neuritis vestibularis nystagmus gezien?
Vraag 4
Stel dat mw. Engelen niet herstelt van haar
neuritis vestibularis en dat de zenuwfunctie
volledig uitgevallen is en blijft. Men zou
verwachten dat haar klachten dan levenslang
aanwezig zouden blijven, maar dit is gelukkig niet
het geval. Afhankelijk van de leeftijd verdwijnen
de klachten, mevrouw van Engelen zal in circa
zes maanden tijd volledig klachtenvrij zijn. Welke
verklaring kunt u hiervoor geven en in welk
systeem zoekt u dit dan?
Vraag 5
Mw. Engelen is een evenwichtige vrouw, echter
welke invloed zal het ziektebeeld hebben op haar
gevoel van zekerheid? Zekerheid moet hierbij
zowel in lichamelijke als in psychologische zin
opgevat worden.
11
SO 2: ATTRACTIEPARK
De student:
T14. kent de bouw en de functionele
aspecten (statische en dynamische) van
het evenwichtsorgaan, kan de gebieden
in het centrale zenuwstelsel die bereikt
worden door de evenwichtszenuw
benoemen en heeft kennis en inzicht in
het basale evenwichtsonderzoek.
T15. begrijpt de verschillen tussen
perifere en centrale vestibulaire
stoornissen, al dan niet gepaard gaande
met gehoorsstoornissen in relatie tot de
anatomie en fysiologie van het
evenwichtssysteem.
Leerdoel van deze opdracht is voor een deel
hetzelfde als in opdracht 1, dit omdat het begrip
van evenwichtsstimuli: snelheid/versnelling, de
verschillende dimensies en de interactie tussen
perifere en centrale systemen moeilijk is. De
student moet in deze opdracht onderscheid
kunnen maken tussen perifere en centrale
nystagmus. Tevens is het doel dat de student het
evenwicht kan beschouwen als een samenspel
van evenwichtsorganen, ogen, propriocepsis en
motoriek.
Casus
Het is lente en u gaat met familie naar een van
onze grote attractieparken dat onlangs geheel
herzien is. De reis duurt een uurtje en de rij voor
de kassa is lang, dus eerst maar eens koffie.
Naast de koffietent staan de nostalgische
attracties. Uw nichtje Dolly van 5, wil straks eerst
in de draaimolen. U kijkt eens kritisch naar de
paarden (vooral de witte) die vroeger uw favoriet
waren, de paarden kunnen niet op en neer
bewegen. U heeft paraat hoe u een beeld scherp
op het netvlies kunt krijgen, hoe u diepte kunt
zien en hoe u bewegende beelden kunt volgen.
12
Scherp zien vereist het instellen van de ooglens
op de juiste sterkte, dieptezien de samenwerking
tussen twee ogen en het volgen van een
ronddraaiend voorwerp lukt met behulp van de
optokinetische nystagmus, dit alles is stof van
week 1.
Vraag 1
Terwijl de rest van de familie nog een kopje koffie
neemt, zet u Dolly op een paard en neemt zelf
het paard ernaast, aan de buitenkant. In de
rondte zwierend zwaait u met Dolly naar uw zus
(de moeder van Dolly), die haar dochter in de
gaten houdt. Is het feit dat u uw zus scherp ziet
aan dezelfde processen te danken als
bovenbeschreven of spelen nog andere
processen een rol?
Vervolg casus
Na de draaimolen wil Dolly in de zweefmolen. Dit
is voor het evenwichtssysteem een iets moeilijker
opgave.
Vraag 2
Waarom is de zweefmolen moeilijker dan de
draaimolen?
Vervolg casus
Hierna ziet Dolly een evenwichtsbalk (onderdeel
van de trimbaan), rent ernaar toe en stapt op de
balk.
Vraag 3
Welke zintuigen, zenuwbanen en hersengebieden
zijn actief in het lichaam van Dolly om haar op de
balk te houden?
Vraag 4
U realiseert zich dat Dolly heel geconcentreerd is
bij het lopen over de evenwichtsbalk, terwijl zij bij
gewoon lopen, al pratend en om zich heen
kijkend, komt waar ze wezen wil. Welke
verklaring heeft u hiervoor?
Vraag 5
Na de lunch (pannenkoek en een glas wijn) wordt
het u weer wat te rustig en u gaat naar de
draaiende theekopjes (zonder Dolly, die wil niet
meer). Of het nu aan de pannenkoek ligt of aan
de wijn, maar u wordt een beetje beroerd. Een
jaargenoot had u een paar dagen geleden verteld
13
in zo'n geval naar uw eigen duim te kijken en het
hoofd goed rechtop te houden. Dit helpt. Wat
gebeurde er in het theekopje? Verklaar dit.
Vraag 6
U besluit het verder rustig
aan te doen en komt weer
een beetje bij met een
tweede glas wijn, hierna
drinkt u er nog één. Omdat u
nu toch wat ‘duizelig' wordt,
besluit u weer naar uw eigen
duim te kijken. Hierop neemt
de ‘duizeligheid' in
tegenstelling tot wat uw
jaargenoot verteld had,
echter fors toe. Hoe moet u
dat nu weer uitleggen?
Bron afbeelding ... Vlasta Juricek, Flickr
14
SO 3: LOOPSTOORNIS
Een toelichting op de uitwerking van deze
‘open’ studieopdracht vindt je aan het eind
van deze studieopdracht.
Op uw spreekuur (u bent huisarts) komt de heer
Jansen. Hij is 65 jaar en hij vertelt u dat hij in de
afgelopen anderhalf jaar steeds onzekerder is gaan
lopen. Soms valt hij omdat hij zijn evenwicht niet kan
bewaren. Hij is tot nu toe altijd gezond geweest.
Op basis van het neurologisch onderzoek wordt
duidelijk dat er geen sprake is van krachtsverlies en de
peesreflexen zijn weliswaar laag maar vallen binnen de
normale range. Wel is er sprake van een verminderde
gnostische sensibiliteit in de onderbenen en de handen.
Het looppatroon is breed- basisch, met name ook
wanneer de patiënt van richting verandert. Bij de proef
van Romberg kan hij niet goed met aaneengesloten
voeten staan, zelfs niet met de ogen open. Staat hij met
de voeten uit elkaar om steviger te staan en sluit hij
vervolgens de ogen, dan dreigt hij weer om te vallen.
Na het lichamelijk onderzoek praat je nog even door
met de heer Jansen en vraagt naar zijn leefgewoonten.
15
Vervolgens stel je een differentiaal
diagnose op die er als volgt uitziet
(maar uiteraard nog voor uitbreiding
open is):
evenwichtsstoornis
cerebellaire stoornis
polyneuropathie
Bron afb.: http://www.badische-zeitung.de/gesundheit-ernaehrung/
uniklinik-freiburg-macht-alte-menschen-nach-erkrankung-wieder-fit-fuersleben--74431976.html
16
Toelichting
bij de ‘open’ studieopdrachten:
In deze cursus krijgt u in week 2-5 te maken met
zogenoemde ‘open’ studieopdrachten. De meeste
studieopdrachten die u tot nu toe hebt uitgewerkt waren
sterk voorgeprogrammeerd met meer of minder gerichte
vragen. De vragen bij een studieopdracht sturen in
belangrijke mate de richting waarin deze wordt
uitgewerkt en dagen slechts in geringe mate uit tot het
zelf formuleren van vragen bij een probleem of een
casus die de in- of aanleiding vormt van de
studieopdracht. De beantwoording van de vragen in een
studieopdracht en de bevestiging van de juistheid van
de antwoorden door de tutor, geven het onterechte
gevoel dat hiermee de casus ook ‘af’ is. In veel gevallen
zijn er veel meer en ook andere vragen te stellen bij een
bepaald probleem of casus. De ‘problemen’ van de
patiënten waarmee u later te maken krijgt, zijn ook
steeds weer anders, hoewel er uiteindelijk hetzelfde
ziektebeeld aan ten grondslag kan liggen. Het is dan
ook belangrijk om al in een vroeg stadium van de studie
te beginnen met meer zelfstandig een probleem te
analyseren, vragen te formuleren, studiedoelen vast te
stellen en creatief samen met collega’s een probleem
op te lossen. Dat willen we bereiken met het aanbieden
van deze meer ‘open’ studieopdrachten.
In de weken 2-5 is een van de studieopdrachten
volgens bovenstaand principe gestructureerd en ieder
groepje van drie studenten krijgt in deze cursus dan ook
een keer een open studieopdracht om uit te werken.
De ‘open’ studieopdrachten bestaan uit een korte casus
waarin het probleem van de patiënt wordt geschetst in
de vorm waarin deze de klacht brengt bij de arts
(huisarts of specialist). In de meeste gevallen wordt ook
iets aangegeven over de resultaten van het lichamelijk
onderzoek of van de resultaten van het hulponderzoek
(bijv. een MR-scan). De bedoeling is om in het kader
van de leerdoelen, geformuleerd voor de betreffende
week, en op basis van de studiestof zoals deze voor de
cursus is aangegeven, de studieopdracht uit te werken.
Uiteraard moedigen we u aan ook buiten de verplichte
studiestof naar informatie te zoeken, waarbij u zich
steeds moet afvragen hoe betrouwbaar de informatie is.
(Overigens staan in gerenommeerde studieboeken ook
fouten!!). Voorts is het belangrijk te realiseren dat het in
deze fase van de studie primair gaat om het begrip van
de pathofysiologie van een bepaalde aandoening en de
methoden van neurologisch- of hulp- onderzoek die
kunnen leiden tot de diagnose. Gedetailleerde kennis
van een bepaald ziektebeeld en de therapie ervan is in
het eerste jaar nog niet zo belangrijk. De casus vormt
dan ook primair de context om de anatomie, histologie
en fysiologie van verschillende structuren en systemen
van het zenuwstelsel (centraal of perifeer) te begrijpen.
Bovendien is het belangrijk om te proberen te begrijpen
wat de gevolgen zijn van laesies van bepaalde delen
van het zenuwstelsel en welke functiestoornissen
optreden bij dergelijke beschadigingen.
Indien in een casus meerdere klachten of
functiestoornissen worden gemeld, tracht in eerste
instantie te beredeneren waar in het zenuwstelsel één
enkele laesie of stoornis kan leiden tot de verschillende
17
klachten. Uiteraard zullen er vaak meerdere
mogelijkheden zijn om de klachten te verklaren, maar
het is altijd belangrijk om te beredeneren of een laesie
op één bepaalde plek in het zenuwstelsel alle of het
grootste deel van de klachten kan verklaren. Dat richt
sterk het verdere onderzoek.
Uw tutor kent een aantal onderwerpen die
belangrijk zijn in het kader van de verschillende
‘open’ opdrachten en die in de uitwerking van de
studieopdracht aan de orde zouden moeten
komen. Er is echter vrij veel variatie mogelijk in
het uitwerken van de opdrachten en er zijn dus
ook geen ‘goede antwoorden’ vantevoren
geformuleerd. Richtinggevend is de studiestof die
is opgegeven voor de cursus.
Interactive 3.1 iPad Widget
Maak een MindMap
18
Casus
SO 4: LOOPSTOORNIS
BIJ EEN KIND
De student:
de vroege motorische ontwikkeling van
een kind
de aansturing van de motoriek via
afdalende baansystemen
begrippen als spiertonus, spasticiteit,
clonus
de invloed van een neonatale
hersenbeschadiging (Cerebral palsy of
Infantiele encefalopathie) op de
motorische ontwikkeling
T20. kent de neuronale basis van
verschillende spierreflexen, de tonus
van spieren en enkele afwijkingen
daarvan.
Yoram, 5 jaar, bezoekt met zijn ouders de
polikliniek van de kinderneuroloog omdat hij
steeds moeilijker gaat lopen. Hij kan niet los
lopen maar loopt met een rollator. Yoram is
geboren bij 30 weken zwangerschap en is de
eerste weken van zijn leven beademd geweest.
Zijn ouders vertellen dat Yoram zichzelf kon
omdraaien toen hij 1 jaar oud was, dat hij een
jaar later zelfstandig kon zitten en dat hij leerde
lopen met een rollator toen hij 2,5 jaar oud was.
Tijdens het gesprek met de ouders valt op dat
Yoram druk en onrustig is.
Bij onderzoek valt op dat Yoram scheel ziet. Hij is
druk en erg bewegelijk. Bij het lopen valt op dat
hij op de tenen loopt en de knieën gebogen
houdt. Er is een sterk verminderde popliteale
hoek. Ook de enkelhoek is verminderd. De
spiertonus in beide benen is verhoogd. De
kniepeesreflex is beiderzijds zeer levendig en er
zijn enkele slagen enkelclonus. De voetzoolreflex
verloopt beiderzijds volgens Babinski. De pijn-,
tast- en vibratiezin zijn normaal.
Het hier beschreven beeld duidt op een
zogenoemd diplegisch spastisch syndroom, ook
19
wel genoemd cerebrale parese (Cerebral palsy of
Infantiele encefalopathie).
Vraag 1
Vergelijk de (motorische) ontwikkeling van Yoram
met de normale ontwikkeling van kinderen van 0
tot 5 jaar.
Vraag 2
Welk van de bovengenoemde verschijnselen
wijzen op een aandoening van de afdalende
motorische banen (piramidebanen)?
Vraag 3
Welke hersenschade kan optreden bij of na een
vroeggeboorte? Verklaar het ontstaan van deze
schade.
Vraag 4
Waar kan het scheel zien op duiden?
Vraag Hoe zijn de verhoogde spiertonus en de
levendige reflexen aan de benen te verklaren?
Verklaar tevens de enkelclonus.
Vraag 6
Verklaar de (abnormale) stand van de knie en het
enkelgewricht, alsmede de beperkte
bewegelijkheid daarin.
Vraag 7
De ouders zijn erg geschrokken en vragen of
Yoram steeds slechter zal worden?
Ook vragen ze of ze risico lopen om nog zo’n
kindje te krijgen bij een volgende zwangerschap?
Wat zou je antwoorden op deze vragen?
Vraag 8
De ouders vragen of er behandelingen zijn om de
spasticiteit te verminderen.
20
Gallery 3.1 Cerebral palsy
Bron: http://radiopaedia.org/articles/neonatal-hypoxic-ischaemic-encephalopathy
21
PRACTICUM
Fysiologie - Gehoor en evenwicht
De practicumsbeschrijving is in de
practicumsklapper
"Week 1-5: Alle Practica"
te vinden.