HERSENEN & ZINTUIGEN Week 3 BEWEGING, HOUDING EN BALANS Cursuscoördinator: Prof. dr. H.J. Groenewegen Mobile Learning Initiative VUmc Amsterdam WEEK 3 BEWEGING, HOUDING & BALANS In het eerste hoofdstuk van alle cursusklappers is een inhoudsopgave van de hele cursus opgenomen. Week 1 Week 2 Week 3 Week 4 Week 5 Colleges • Introductie cursus • Patient met visusprobleem • Functies van de retina • Cellulaire aspecten van het zenuwstelsel • Organisatie van het zenuwstelsel • Patiënt met slechthorendheid • Klinisch redeneren • Patiënt met een cerebrovasculair accident (CVA) • Sensible en motorische baansystemen • Neurologische gevolgen van laesies • Klinisch redeneren • Patiënt met evenwichtsstoornis • Bouw en functie evenwichtssysteem • Cerebellum en ganglia • reflexen, tonus en spasticiteit • Klinisch redeneren • Patiënt met aandoening hersenzenuw(en) • Toetsvoorbereiding • Neuroradiologie • Organisatie cortex cerebri en rol cortex en limbische structuren bij gedrag, emotie en geheugen • Klinisch redeneren • Inleiding limbisch systeem • Patiënt met slaapstoornis • Attentie en hersenstam • Leer- en geheugenfuncties • Delier • Toetsvoorbereiding en afsluiting van de cursus • Klinisch redeneren Studieopdrachten • Henk doet niet zo goed mee in de klas - oor 1 • Meneer Hermans - oor 2 • Refractie van het oog • Unilateraal verminderde visus op jonge leeftijd • • • • • • • • • Scheef gezicht • Verslikken en heesheid • Onhandig en beverig • Hoofdpijn en veranderd karakter • Slaap en slaapstoornissen • Val op het hoofd • Verward • Vergeetachtig Practica • Medische Consultvoering - Slecht horen & oorpijn • Fysiologie Zien • Neuroanatomie - Hersenen, vliezen & vaten • Lichamelijk onderzoek Visus, gehoor en evenwicht • Histologie - Zenuwstelsel • Neuroanatomie Diepe hersenstructuren • Zorgstage Voorbereiding Praktijkstage • Zorgstage Tiltechnieken (niet voor iedereen in de aangegeven week) CVA Moeilijk lopen Plotseling slecht zien Schouderpijn met krachtsverlies Neuritis vestibularis Attractiepark Loopstoornis Loopstoornis bij een kind • Fysiologie - Gehoor en evenwicht 2 COLLEGES & LEERDOELEN In deze derde week van de cursus komt de willekeurige motoriek, en de hersensystemen die daaraan bijdragen, aan de orde. Hierbij wordt uiteengezet welke hersensystemen (grote hersenen, basale ganglia, cerebellum, vestibulair systeem, oculomotorisch systeem) zijn betrokken bij houding, beweging, en evenwicht, en hoe deze betrokkenheid in fysiologische termen tot stand komt. Tevens maakt u kennis met enkele eenvoudige evenwichtstesten en hun doel. COLLEGES 4 Openingscolleges Week 3 1e uur Patiënt met evenwichtsstoornis Docenten dr. E.F. Hensen, afdeling KNO, dr. G. Schenk, afdeling Anatomie en Neurowetenschappen dr. R.J.P. Musters, afdeling Fysiologie Onderwerpen De patiëntpresentatie in deze week is een patiënt met een evenwichtsstoornis, een aandoening die redelijk vaak voorkomt en zowel door huisartsen als neurologen en KNO-artsen gezien wordt. Doelstelling is om studenten inzicht te geven in de klachten, de belemmeringen en de sociale consequenties die het gevolg kunnen zijn van duizeligheid. 2e uur Docenten dr. E.F. Hensen, afdeling KNO, dr. G. Schenk, afdeling Anatomie en Neurowetenschappen dr. R.J.P. Musters, afdeling Fysiologie Onderwerpen De nadruk komt te liggen op bouw en functie van het evenwichtssysteem. Er zal aandacht gegeven worden aan het perifere evenwichtsorgaan, de centrale verwerking van de prikkels van de evenwichtsorganen en de wijze waarop het CZS evenwichtsprikkels in engere zin combineert met visuele stimuli en stimuli van de propriocepsis om de balans te handhaven. Naast het belang van de balanshandhaving, wordt inzicht gegeven in het belang van het evenwichtssysteem bij het kijken. In het openingscollege wordt dus vooral het verband tussen meerdere zintuigen en vooral de verwerking door het zenuwstelsel van de verschillende soorten informatie behandeld. 3e uur Docent prof.dr. H.J. Groenewegen, Onderwerpen In dit college worden de anatomische organisatie en de functionele aspecten besproken van twee grote hersengebieden die met motoriek en gedrag te maken hebben. Het cerebellum heeft een coördinerende rol bij de motoriek; dysfuncties van het cerebellum komen tot uiting als ongecoördineerde bewegingen. De basale ganglia hebben een rol bij de planning en organisatie van de motoriek en het gedrag. Stoornissen van de basale ganglia komen tot uiting door hetzij een bewegingsarmoede (hypokinesie) of juist een overmaat aan ongecontroleerde bewegingen (hyperkinesie). Beide hersensystemen hebben invloed op de motoriek en het gedrag via de thalamus en de hersenschors. Ruimte en tijd Zie www.rooster.vu.nl 5 Slotcolleges Week 3 1e + 2e uur Docenten dr. R.J.P. Musters, afdeling Fysiologie, dr. G. Schenk, Afdeling Anatomie en Neurowetenschappen, prof.dr. H.J. Groenewegen Onderwerpen Integratie van opgedane kennis van de afgelopen week. Specifieke aandacht zal worden besteed aan de reflexen en de moeilijke begrippen tonus en spasticiteit. Bovendien zal worden ingegaan op de verschillende systemen die motoriek en evenwicht beïnvloeden (evenwichtsorgaan, cerebellum, etc.). Tevens zullen enkele toetsvragen worden besproken. 3e uur Klinisch redeneren Docent Nader aan te kondigen Onderwerpen In het slotcollege klinisch redeneren wordt een klinisch onderwerp besproken aan de hand van een patiëntendemonstratie. Het onderwerp sluit aan op de inhoud van de week (of de cursus). De docent staat samen met de studenten en de patiënt stil bij de klinische beslissingen die genomen moesten worden en de argumentatie daarvoor. Dit zal vaak over de diagnostiek gaan maar soms ook de therapie betreffen. Ruimte en tijd Zie www.rooster.vu.nl 6 LEERDOELEN Na het volgen van het onderwijs weet de student welke hersensystemen (grote hersenen, basale ganglia, cerebellum, vestibulair systeem, oculomotorisch systeem) zijn betrokken bij houding, beweging, en evenwicht, en hoe deze betrokkenheid in fysiologische termen tot stand komt. De student kent de begrippen tonus, normo-, hypo-, en hyperreflexiviteit en nystagmus. De student kan enkele eenvoudige evenwichtstesten en hun doel beschrijven en uitvoeren. 7 De student: kent de bouw en de functionele aspecten (statische en dynamische) van het evenwichtsorgaan, kan de gebieden in het centrale zenuwstelsel die bereikt worden door de evenwichtszenuw benoemen en heeft kennis en inzicht in het basale evenwichtsonderzoek. T15. begrijpt de verschillen tussen perifere en centrale vestibulaire stoornissen, al dan niet gepaard gaande met gehoorsstoornissen in relatie tot de anatomie en fysiologie van het evenwichtssysteem. T16. kent verschillende typen oculaire reflexen en hun functionele betekenis. T17. heeft een globaal inzicht in welke hersenstructuren bijdragen aan de normale motoriek en het gedrag en welk type (hyper- en hypokinetische) stoornissen daarin kunnen optreden. T18. kent de structuur en functie van het cerebellum, alsmede de belangrijkste symptomen die met afwijkingen van deze hersenstructuur samenhangt. T20. kent de neuronale basis van verschillende spierreflexen, de tonus van spieren en enkele afwijkingen daarvan. Competentiegebonden: Medische expert: De student: heeft kennis van de normale functie van het gehoor en het evenwicht en kan de functie ervan testen; V5. is in staat anatomische structuren te herkennen van het gehoororgaan en het oog en kan het hierop van toepassing zijnde lichamelijk onderzoek op zijn /haar medestudent adequaat uitvoeren; V6. heeft kennis van bouw en functie van het evenwichtsorgaan en is in staat functionele testen uit te voeren en te interpreteren. Klinische condities: Duizeligheid, scheef gezicht, krachtsverlies, veranderd gevoel, coördinatie– en evenwichtsstoornissen en loopproblemen. T19. kent de structuur en functie van de basale ganglia, alsmede de belangrijkste symptomen die met afwijkingen van deze hersenstructuren samenhangen. 8 STUDIEOPDRACHTEN 1. Scheef gezicht 2. Verslikken en heesheid 3. Onhandig en beverig 4. Hoofdpijn en veranderd karakter SO 1: NEURITIS VESTIBULARIS Leerdoel van deze opdracht is dat de student het evenwichtsorgaan kan plaatsen als een deel van de keten input -> centrale verwerking -> output. De student moet begrip krijgen voor de specifieke stimulus van het evenwichtsorgaan: versnelling en de beperking die dat voor onderzoek heeft (de zwaartekracht is “altijd” aanwezig). In het cursuspracticum wordt gebruikgemaakt van een alternatieve stimulus. In dit practicum zal ook duidelijk het verband tussen evenwichtsorgaan en oog (nystagmus) worden aangetoond. Tot slot wordt het verband tussen lichamelijke en psychologische onzekerheid ter sprake gebracht. De student: T14. kent de bouw en de functionele aspecten (statische en dynamische) van het evenwichtsorgaan, kan de gebieden in het centrale zenuwstelsel die bereikt worden door de evenwichtszenuw benoemen en heeft kennis en inzicht in het basale evenwichtsonderzoek. T15. begrijpt de verschillen tussen perifere en centrale vestibulaire stoornissen, al dan niet gepaard gaande met gehoorsstoornissen in relatie tot de anatomie en fysiologie van het evenwichtssysteem. Casus Mevrouw Engelen een 46 jarige vrouw, hoofd van een secretariaat, werd ’s ochtends wakker. De wereld draaide om haar heen, zij was misselijk en kon met geen mogelijkheid haar bed uitkomen, omdat ze het gevoel had dan te zullen vallen. Zij was de dag tevoren op tijd naar bed gegaan en had niets bijzonders gegeten of gedronken. 10 Vraag 1 Het is niet aannemelijk dat de wereld echt om de patiënt draait, we hebben dus te maken met een illusie. Waar zou deze door veroorzaakt kunnen worden? Vervolg casus Een veel voorkomende oorzaak van bovengenoemde klacht is neuritis vestibularis. De zenuw van een van beide evenwichtsorganen werkt niet goed (mogelijk door een virale infectie, wat niet bewezen is). Hierdoor krijgen het centrale verwerkingssysteem van één van beide evenwichtsorganen veel minder actiepotentialen dan van het andere evenwichtsorgaan. Vraag 2 In het kader van diagnostiek moeten beide evenwichtsorganen afzonderlijk onderzocht worden, hoe doen we dit? Welke stimuli kunnen we toedienen en welke processen volgen daarop? Vraag 3 Mw. Engelen ziet de wereld draaien, omdat haar ogen een beweging maken die nystagmus genoemd wordt (langzaam naar één kant en snel terug). Deze beweging wordt normaliter gezien bij draaibewegingen. Waarom wordt er ook bij neuritis vestibularis nystagmus gezien? Vraag 4 Stel dat mw. Engelen niet herstelt van haar neuritis vestibularis en dat de zenuwfunctie volledig uitgevallen is en blijft. Men zou verwachten dat haar klachten dan levenslang aanwezig zouden blijven, maar dit is gelukkig niet het geval. Afhankelijk van de leeftijd verdwijnen de klachten, mevrouw van Engelen zal in circa zes maanden tijd volledig klachtenvrij zijn. Welke verklaring kunt u hiervoor geven en in welk systeem zoekt u dit dan? Vraag 5 Mw. Engelen is een evenwichtige vrouw, echter welke invloed zal het ziektebeeld hebben op haar gevoel van zekerheid? Zekerheid moet hierbij zowel in lichamelijke als in psychologische zin opgevat worden. 11 SO 2: ATTRACTIEPARK De student: T14. kent de bouw en de functionele aspecten (statische en dynamische) van het evenwichtsorgaan, kan de gebieden in het centrale zenuwstelsel die bereikt worden door de evenwichtszenuw benoemen en heeft kennis en inzicht in het basale evenwichtsonderzoek. T15. begrijpt de verschillen tussen perifere en centrale vestibulaire stoornissen, al dan niet gepaard gaande met gehoorsstoornissen in relatie tot de anatomie en fysiologie van het evenwichtssysteem. Leerdoel van deze opdracht is voor een deel hetzelfde als in opdracht 1, dit omdat het begrip van evenwichtsstimuli: snelheid/versnelling, de verschillende dimensies en de interactie tussen perifere en centrale systemen moeilijk is. De student moet in deze opdracht onderscheid kunnen maken tussen perifere en centrale nystagmus. Tevens is het doel dat de student het evenwicht kan beschouwen als een samenspel van evenwichtsorganen, ogen, propriocepsis en motoriek. Casus Het is lente en u gaat met familie naar een van onze grote attractieparken dat onlangs geheel herzien is. De reis duurt een uurtje en de rij voor de kassa is lang, dus eerst maar eens koffie. Naast de koffietent staan de nostalgische attracties. Uw nichtje Dolly van 5, wil straks eerst in de draaimolen. U kijkt eens kritisch naar de paarden (vooral de witte) die vroeger uw favoriet waren, de paarden kunnen niet op en neer bewegen. U heeft paraat hoe u een beeld scherp op het netvlies kunt krijgen, hoe u diepte kunt zien en hoe u bewegende beelden kunt volgen. 12 Scherp zien vereist het instellen van de ooglens op de juiste sterkte, dieptezien de samenwerking tussen twee ogen en het volgen van een ronddraaiend voorwerp lukt met behulp van de optokinetische nystagmus, dit alles is stof van week 1. Vraag 1 Terwijl de rest van de familie nog een kopje koffie neemt, zet u Dolly op een paard en neemt zelf het paard ernaast, aan de buitenkant. In de rondte zwierend zwaait u met Dolly naar uw zus (de moeder van Dolly), die haar dochter in de gaten houdt. Is het feit dat u uw zus scherp ziet aan dezelfde processen te danken als bovenbeschreven of spelen nog andere processen een rol? Vervolg casus Na de draaimolen wil Dolly in de zweefmolen. Dit is voor het evenwichtssysteem een iets moeilijker opgave. Vraag 2 Waarom is de zweefmolen moeilijker dan de draaimolen? Vervolg casus Hierna ziet Dolly een evenwichtsbalk (onderdeel van de trimbaan), rent ernaar toe en stapt op de balk. Vraag 3 Welke zintuigen, zenuwbanen en hersengebieden zijn actief in het lichaam van Dolly om haar op de balk te houden? Vraag 4 U realiseert zich dat Dolly heel geconcentreerd is bij het lopen over de evenwichtsbalk, terwijl zij bij gewoon lopen, al pratend en om zich heen kijkend, komt waar ze wezen wil. Welke verklaring heeft u hiervoor? Vraag 5 Na de lunch (pannenkoek en een glas wijn) wordt het u weer wat te rustig en u gaat naar de draaiende theekopjes (zonder Dolly, die wil niet meer). Of het nu aan de pannenkoek ligt of aan de wijn, maar u wordt een beetje beroerd. Een jaargenoot had u een paar dagen geleden verteld 13 in zo'n geval naar uw eigen duim te kijken en het hoofd goed rechtop te houden. Dit helpt. Wat gebeurde er in het theekopje? Verklaar dit. Vraag 6 U besluit het verder rustig aan te doen en komt weer een beetje bij met een tweede glas wijn, hierna drinkt u er nog één. Omdat u nu toch wat ‘duizelig' wordt, besluit u weer naar uw eigen duim te kijken. Hierop neemt de ‘duizeligheid' in tegenstelling tot wat uw jaargenoot verteld had, echter fors toe. Hoe moet u dat nu weer uitleggen? Bron afbeelding ... Vlasta Juricek, Flickr 14 SO 3: LOOPSTOORNIS Een toelichting op de uitwerking van deze ‘open’ studieopdracht vindt je aan het eind van deze studieopdracht. Op uw spreekuur (u bent huisarts) komt de heer Jansen. Hij is 65 jaar en hij vertelt u dat hij in de afgelopen anderhalf jaar steeds onzekerder is gaan lopen. Soms valt hij omdat hij zijn evenwicht niet kan bewaren. Hij is tot nu toe altijd gezond geweest. Op basis van het neurologisch onderzoek wordt duidelijk dat er geen sprake is van krachtsverlies en de peesreflexen zijn weliswaar laag maar vallen binnen de normale range. Wel is er sprake van een verminderde gnostische sensibiliteit in de onderbenen en de handen. Het looppatroon is breed- basisch, met name ook wanneer de patiënt van richting verandert. Bij de proef van Romberg kan hij niet goed met aaneengesloten voeten staan, zelfs niet met de ogen open. Staat hij met de voeten uit elkaar om steviger te staan en sluit hij vervolgens de ogen, dan dreigt hij weer om te vallen. Na het lichamelijk onderzoek praat je nog even door met de heer Jansen en vraagt naar zijn leefgewoonten. 15 Vervolgens stel je een differentiaal diagnose op die er als volgt uitziet (maar uiteraard nog voor uitbreiding open is): evenwichtsstoornis cerebellaire stoornis polyneuropathie Bron afb.: http://www.badische-zeitung.de/gesundheit-ernaehrung/ uniklinik-freiburg-macht-alte-menschen-nach-erkrankung-wieder-fit-fuersleben--74431976.html 16 Toelichting bij de ‘open’ studieopdrachten: In deze cursus krijgt u in week 2-5 te maken met zogenoemde ‘open’ studieopdrachten. De meeste studieopdrachten die u tot nu toe hebt uitgewerkt waren sterk voorgeprogrammeerd met meer of minder gerichte vragen. De vragen bij een studieopdracht sturen in belangrijke mate de richting waarin deze wordt uitgewerkt en dagen slechts in geringe mate uit tot het zelf formuleren van vragen bij een probleem of een casus die de in- of aanleiding vormt van de studieopdracht. De beantwoording van de vragen in een studieopdracht en de bevestiging van de juistheid van de antwoorden door de tutor, geven het onterechte gevoel dat hiermee de casus ook ‘af’ is. In veel gevallen zijn er veel meer en ook andere vragen te stellen bij een bepaald probleem of casus. De ‘problemen’ van de patiënten waarmee u later te maken krijgt, zijn ook steeds weer anders, hoewel er uiteindelijk hetzelfde ziektebeeld aan ten grondslag kan liggen. Het is dan ook belangrijk om al in een vroeg stadium van de studie te beginnen met meer zelfstandig een probleem te analyseren, vragen te formuleren, studiedoelen vast te stellen en creatief samen met collega’s een probleem op te lossen. Dat willen we bereiken met het aanbieden van deze meer ‘open’ studieopdrachten. In de weken 2-5 is een van de studieopdrachten volgens bovenstaand principe gestructureerd en ieder groepje van drie studenten krijgt in deze cursus dan ook een keer een open studieopdracht om uit te werken. De ‘open’ studieopdrachten bestaan uit een korte casus waarin het probleem van de patiënt wordt geschetst in de vorm waarin deze de klacht brengt bij de arts (huisarts of specialist). In de meeste gevallen wordt ook iets aangegeven over de resultaten van het lichamelijk onderzoek of van de resultaten van het hulponderzoek (bijv. een MR-scan). De bedoeling is om in het kader van de leerdoelen, geformuleerd voor de betreffende week, en op basis van de studiestof zoals deze voor de cursus is aangegeven, de studieopdracht uit te werken. Uiteraard moedigen we u aan ook buiten de verplichte studiestof naar informatie te zoeken, waarbij u zich steeds moet afvragen hoe betrouwbaar de informatie is. (Overigens staan in gerenommeerde studieboeken ook fouten!!). Voorts is het belangrijk te realiseren dat het in deze fase van de studie primair gaat om het begrip van de pathofysiologie van een bepaalde aandoening en de methoden van neurologisch- of hulp- onderzoek die kunnen leiden tot de diagnose. Gedetailleerde kennis van een bepaald ziektebeeld en de therapie ervan is in het eerste jaar nog niet zo belangrijk. De casus vormt dan ook primair de context om de anatomie, histologie en fysiologie van verschillende structuren en systemen van het zenuwstelsel (centraal of perifeer) te begrijpen. Bovendien is het belangrijk om te proberen te begrijpen wat de gevolgen zijn van laesies van bepaalde delen van het zenuwstelsel en welke functiestoornissen optreden bij dergelijke beschadigingen. Indien in een casus meerdere klachten of functiestoornissen worden gemeld, tracht in eerste instantie te beredeneren waar in het zenuwstelsel één enkele laesie of stoornis kan leiden tot de verschillende 17 klachten. Uiteraard zullen er vaak meerdere mogelijkheden zijn om de klachten te verklaren, maar het is altijd belangrijk om te beredeneren of een laesie op één bepaalde plek in het zenuwstelsel alle of het grootste deel van de klachten kan verklaren. Dat richt sterk het verdere onderzoek. Uw tutor kent een aantal onderwerpen die belangrijk zijn in het kader van de verschillende ‘open’ opdrachten en die in de uitwerking van de studieopdracht aan de orde zouden moeten komen. Er is echter vrij veel variatie mogelijk in het uitwerken van de opdrachten en er zijn dus ook geen ‘goede antwoorden’ vantevoren geformuleerd. Richtinggevend is de studiestof die is opgegeven voor de cursus. Interactive 3.1 iPad Widget Maak een MindMap 18 Casus SO 4: LOOPSTOORNIS BIJ EEN KIND De student: de vroege motorische ontwikkeling van een kind de aansturing van de motoriek via afdalende baansystemen begrippen als spiertonus, spasticiteit, clonus de invloed van een neonatale hersenbeschadiging (Cerebral palsy of Infantiele encefalopathie) op de motorische ontwikkeling T20. kent de neuronale basis van verschillende spierreflexen, de tonus van spieren en enkele afwijkingen daarvan. Yoram, 5 jaar, bezoekt met zijn ouders de polikliniek van de kinderneuroloog omdat hij steeds moeilijker gaat lopen. Hij kan niet los lopen maar loopt met een rollator. Yoram is geboren bij 30 weken zwangerschap en is de eerste weken van zijn leven beademd geweest. Zijn ouders vertellen dat Yoram zichzelf kon omdraaien toen hij 1 jaar oud was, dat hij een jaar later zelfstandig kon zitten en dat hij leerde lopen met een rollator toen hij 2,5 jaar oud was. Tijdens het gesprek met de ouders valt op dat Yoram druk en onrustig is. Bij onderzoek valt op dat Yoram scheel ziet. Hij is druk en erg bewegelijk. Bij het lopen valt op dat hij op de tenen loopt en de knieën gebogen houdt. Er is een sterk verminderde popliteale hoek. Ook de enkelhoek is verminderd. De spiertonus in beide benen is verhoogd. De kniepeesreflex is beiderzijds zeer levendig en er zijn enkele slagen enkelclonus. De voetzoolreflex verloopt beiderzijds volgens Babinski. De pijn-, tast- en vibratiezin zijn normaal. Het hier beschreven beeld duidt op een zogenoemd diplegisch spastisch syndroom, ook 19 wel genoemd cerebrale parese (Cerebral palsy of Infantiele encefalopathie). Vraag 1 Vergelijk de (motorische) ontwikkeling van Yoram met de normale ontwikkeling van kinderen van 0 tot 5 jaar. Vraag 2 Welk van de bovengenoemde verschijnselen wijzen op een aandoening van de afdalende motorische banen (piramidebanen)? Vraag 3 Welke hersenschade kan optreden bij of na een vroeggeboorte? Verklaar het ontstaan van deze schade. Vraag 4 Waar kan het scheel zien op duiden? Vraag Hoe zijn de verhoogde spiertonus en de levendige reflexen aan de benen te verklaren? Verklaar tevens de enkelclonus. Vraag 6 Verklaar de (abnormale) stand van de knie en het enkelgewricht, alsmede de beperkte bewegelijkheid daarin. Vraag 7 De ouders zijn erg geschrokken en vragen of Yoram steeds slechter zal worden? Ook vragen ze of ze risico lopen om nog zo’n kindje te krijgen bij een volgende zwangerschap? Wat zou je antwoorden op deze vragen? Vraag 8 De ouders vragen of er behandelingen zijn om de spasticiteit te verminderen. 20 Gallery 3.1 Cerebral palsy Bron: http://radiopaedia.org/articles/neonatal-hypoxic-ischaemic-encephalopathy 21 PRACTICUM Fysiologie - Gehoor en evenwicht De practicumsbeschrijving is in de practicumsklapper "Week 1-5: Alle Practica" te vinden.
© Copyright 2024 ExpyDoc