Implantaten voor het leven

O
ONDERZOEK NAAR LANGETERMIJNOVERLEVING IMPLANTATEN
Implantaten
w
­ eerstaan de tand des tijds
Solitaire implantaten hebben een ­behoorlijke
­langetermijnoverleving. Toch blijft opvolging
­noodzakelijk. Tandartsen moeten bovendien open
zijn over extra kosten die op lange termijn aan
een ­implantaat ­verbonden kunnen zijn.
at zijn belangrijke
conclusies uit het
­doctoraatonderzoek
van dr. Melissa
Dierens (dienst Tand-,
Mond- en Kaakziekten, UZ Gent).
‘Implantaten worden vaak
voorgesteld als een oplossing voor
het ­leven’, zegt ze. ‘Toch bestaat
er maar weinig langetermijn­
onderzoek dat die bewering kan
ondersteunen. Daarom heb ik een
retrospectieve steekproef gedaan
om de overlevingsduur, de klinische resultaten, eventuele complicaties en extra kosten van solitaire
implantaten te onderzoeken.’
Voor haar proefschrift screende dr.
Dierens een populatie van 134 patiënten die tussen 1987 en 1993 in
het Zweedse Malmö een solitair
implantaat (eentandsvervanging)
hadden gekregen. Daarvan namen
er 101 (met alles samen 131 implantaten) contact op om de overleving
van hun implantaat te bevestigen.
Dr. Dierens kon 50 patiënten
zelf spreken en onderzoeken.
De implantaten werden geplaatst
tussen 1987 en 1993. Gemiddeld
waren ze 18,5 jaar in functie.
Een kanttekening: de populatie
bestond vooral uit relatief jonge
en ­gezonde ­patiënten.
DE BELANGRIJKSTE ­CONCLUSIES
• Behoorlijke overlevingsduur.
De cumulatieve overleving
bedroeg 91,5 procent, wat
behoorlijk goed is. Het risico
op falen was het hoogst in het
eerste jaar na het plaatsen,
maar bijna 40 ­procent van de
falingen deed zich voor na meer
dan 5 jaar. I­ mplantaten worden
in het kaakbot geschroefd,
wat tot ontstekingen en in het
ergste geval zelfs botverlies
kan leiden. Bij 5 procent van de
implantaten deed zich progressief
botverlies voor en bij 19 procent
bestond een risico op progressief
botverlies. Om dat botverlies op
te sporen, blijkt radiografische
opvolging het belangrijkste
­diagnostische ­middel.
• Prosthetiek. Van de abutments
– de opbouw op het implantaat,
waar dan de kroon overheen
ONDERZOEK 29
komt – moesten 15 procent en
van de kronen 27 procent worden
vervangen. Alle kronen in
kunsthars bleken aan vernieuwing toe: de overleving was
significant hoger voor de andere
kroontypes (porselein-op-goud
en ­volkeramische kronen).
• Esthetiek. De esthetische normen
lagen in de periode 1987-1993 veel
lager dan vandaag. Toch bleef
het resultaat op lange termijn
stabiel. Een kleurverschil met
de omringende tanden was de
meest voorkomende reden om
de kroon te vervangen. Het was
niet altijd duidelijk of dat aan de
kroon of aan de verkleuring van
de eigen tanden lag. Het niveau
van de zachte weefsels rond de
implantaten bleef stabiel, maar
rond de eigen tanden trok het
tandvlees zich wat terug. Ook
dat heeft een invloed op het
­esthetische ­resultaat.
AANBEVELINGEN
Uit haar onderzoek trekt dr. Melissa Dierens
twee belangrijke aanbevelingen voor de praktijk.
Volg patiënten ­langdurig op
‘Complicaties kunnen zich ook na vijf jaar en later
nog voordoen’, zegt dr. Dierens. ‘Daarom blijft
langetermijnopvolging nodig. Het is raadzaam om
daarbij ook de chirurg te betrekken die het implantaat
heeft geplaatst. Als klinische factoren wijzen op
mogelijke infecties, is jaarlijkse radiografische
opvolging aangewezen. Als het botniveau goed
is – bij het overgrote segment van de patiënten –
dan hoeft zo’n jaarlijkse radiografie niet.’
ees open over m
W
­ ogelijke
­extra kosten
‘Patiënten houden meestal alleen rekening met
een hoge initiële kostprijs voor het implantaat.
Voor veel patiënten blijft het daar ook bij, maar als
zich complicaties voordoen, kunnen de kosten hoog
oplopen: bij een derde moest een kroon worden
vervangen. Patiënten moeten duidelijk worden
geïnformeerd over die mogelijke extra kosten.’
elissa Dierens, Clinical aspects, complications and
M
maintenance cost of single dental implants after
16 to 22 years. ­Promotoren: prof. dr.Hugo De Bruyn
en prof. dr. Jan Cosyn. ­Vakgroep ­Tandheelkunde,
UGent, 2014.