NEDERLANDS JURISTENBLAD OPVANG VAN VREEMDELINGEN • Alcoholslot exit • De niet-verdachte burger in de bijzondere opsporing • Taverne en de Trias • Open brief aan de nieuwe Minister van Justitie • Meer over het inreisverbod P. 665-736 JAARGANG 90 20 MAART 2015 10311894 11 De Raad van State is onafhankelijk adviseur van regering en parlement voor wetgeving en bestuur en de hoogste algemene bestuursrechter van Nederland. Werken bij de Raad van State betekent betrokken zijn bij maatschappelijk relevante thema's en werken in een organisatie die volop in beweging is. De Raad van State heeft ongeveer 650 medewerkers in dienst, onder wie 280 juristen. ●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●• Wetgevingsjuristen en medewerkers administratie ondersteunen de leden van de Afdeling advisering in hun werk als (wetgevings)adviseur. De directie Advisering bestaat uit vier sectoren. Elke sector bereidt de adviezen voor van een aantal ministeries. De directie Advisering heeft een vacature voor de functie van Sectorhoofd maand bij een 36-urige werkweek (schaal 14, BBRA 1984). Daarnaast ontvangt u 8% vakantietoeslag en een dertiende maand. De Raad biedt goede secundaire arbeidsvoor- (m/v) waarden, zoals een openbaarvervoerkaart voor woonwerkverkeer en de mogelijkheid om een deel van uw (minimaal 32 uur per week) arbeidsvoorwaarden zelf samen te stellen. in de sector waar de adviezen over de wetgeving van INFOR MAT IE EN S OLLICITATIE het ministerie van Infrastructuur en Milieu en van het Informatie over de Raad van State en in het bijzonder ministerie van Economische Zaken worden voorbereid. de Afdeling advisering is te vinden op de website www.raadvanstate.nl. F U N C T I E - I N H OU D • U geeft inhoudelijk leiding aan vijf à zes wetgevingsjuristen. • U werkt (mee) aan het opstellen van conceptadviezen Nadere informatie over deze functie kunt u inwinnen bij mr. A. Weggeman, directeur Advisering, telefoon 070 - 426 42 65. en bent eindverantwoordelijk voor de inhoudelijke Nadere informatie over de sollicitatieprocedure kunt u kwaliteit van alle nota's en conceptadviezen die vanuit inwinnen bij mevrouw C. Bloemenveld, personeels- uw sector naar de leden van sectie IV van de Afdeling consulent, telefoon 070 - 426 41 54. advisering gaan. • U draagt zorg voor de werkverdeling en toewijzing van adviesaanvragen en bewaakt het proces. • U maakt deel uit van het directie-overleg, waar de Uw schriftelijke sollicitatie met cv kunt u, onder vermelding van vacaturenummer PZ-2015/04 en de functie, sturen naar: sectoroverstijgende zaken worden besproken en afgestemd. • U ondersteunt en informeert de voorzitter van sectie IV van de Afdeling advisering. • U onderhoudt een in- en extern netwerk. Raad van State Afdeling Personele Zaken T.a.v. mevrouw C. Bloemenveld Postbus 20019 2500 EA Den Haag F U N C T I E - E I S EN • U heeft een academische opleiding Nederlands recht. Indien u digitaal wilt solliciteren, kunt u uw sollicitatie • U kunt uitstekend in teamverband werken. met cv t.a.v. mevrouw C. Bloemenveld mailen naar: • U heeft ervaring met en kennis van wetgevings- [email protected]. processen. • U heeft ervaring met het aansturen van inhoudelijke De sollicitatietermijn sluit op dinsdag 7 april 2015. professionals. • U kunt hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden Een assessment kan deel uitmaken van de procedure. en u bent resultaatgericht. SA L A R I S E N A RBEI D SVO O R WA A RD EN Afhankelijk van opleiding en ervaring is aan deze functie Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt een salaris verbonden van maximaal € 6.138,92 bruto per niet op prijs gesteld. Inhoud Prof. mr. P.J. Wattel Taxation with representation ain’t so hot either Wetenschap 542 667 ongerechtvaardigde 668 Mr. dr. P. de Meij Het recht van vreemdelingen op een menswaardig bestaan en de rol van de rechter Focus 543 676 Prof. mr. T. Barkhuysen Mr. dr. M.L. van Emmerik Alcoholslot exit Lessen voor nieuwe en ook oude gevallen? Focus 544 680 Mr. S.L.J. Janssen De niet-verdachte burger in de bijzondere opsporing Opinie 545 685 Opinie 546 687 Mr. C.B. Modderman Mr. dr. J.W.C. van Rossem Taverne en de Trias Prof. mr. J.A.M.A. Sluysmans Open brief aan de nieuwe Minister van Justitie Reacties 547-548 Mr. N.J. Ros 688 Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht tussen de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie? Reactie op: ‘Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht?’ Mr. J.R.K.A.M. Waasdorp Mr. A. Pahladsingh Naschrift Rubrieken 549-566 Rechtspraak 567 Boeken 568-579 Tijdschriften 580-585 Wetgeving 586-587 Nieuws 588 Universitair nieuws 589 Personalia 590 Agenda Voor die schaamteloos 690 PRIVILEGIËRING van VERMOGENDEN valt • Taverne en de Trias • Open brief aan de nieuwe Minister van Justitie P. 665-736 JAARGANG 90 20 MAART 2015 11 verzinnen dan PAAIEN van een kennelijk machtige LOBBY Pagina 667 Het feitelijk NEGEREN door de STAATSSECRETARIS van beslissingen van het ECSR vormde voor het Duitse VERWALTUNGSGERICHT een reden er van AF te ZIEN om een VREEMDELING op grond van de Dublinverordening naar NEDERLAND terug te Pagina 673 sturen Helaas vormt de BENADERING van de wetgever inzake ASP, waarbij volstaan wordt met een AFWEGING van de evenredigheid van de SANCTIE in abstracto en het bestuur VERPLICHT wordt een dergelijke sanctie op te leggen, GEEN UITZONDERING opvang voor uitgeprocedeerden op het Museumplein, Amsterdam 07-02-2015 Pagina 683 © Evert Elzinga / ANP bijzondere opsporing geen andere verklaring te Een NIET-VERDACHTE BURGER heeft er RECHT op dat een van de opsporing ONAFHANKELIJKE instantie TOEZICHT houdt op en oordeelt over diens BELANGEN in relatie tot het belang van opsporing en VERVOLGING van een ANDER Omslag: Demonstratie voor dag- en nacht- • Alcoholslot exit • De niet-verdachte burger in de • Meer over het inreisverbod Pagina 676 691 713 714 722 730 732 734 734 NEDERLANDS JURISTENBLAD OPVANG VAN VREEMDELINGEN 10311894 Vooraf 541 Wat als de REGERING straks niet erg CONSCIËNTIEUS omspringt met haar nieuwe PLICHT om bij zulke verdragen de UITDRUKKELIJKE goedkeuringsprocedure te volgen? Pagina 686 Ik wens u het vermogen om te ABSTRAHEREN en te REFLECTEREN en vooral om te kunnen PERSISTEREN, in die gevallen waarin de RECHTSSTAAT dit vergt Pagina 687 De Hoge Raad SLUIT vreemdelingen die in strijd met het inreisverbod in Nederland verblijven UIT van de in de Terugkeerrichtlijn opgenomen BESCHERMENDE bepalingen voor derdelanders Pagina 690 De WBT is - ondanks de ingrijpende GEVOLGEN voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten - onmiskenbaar ONVERBINDEND Pagina 731 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege- (vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Peter J. Wattel tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale- Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman om u te informeren over relevante producten en diensten. Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- Adjunct-secretaris Berber Goris Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl. opnemen. rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Uitgever Simon van der Linde Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Capital Media Services bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, leveringsvoorwaarden van toepassing, Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, zie www.wolterskluwer.nl. ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/ deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, klantenservice, tel. (0570) 673 555. auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der (excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina- uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002, Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, (excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw). Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht € 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het = € 199,50 € 285 COMBIDEAL 30% korting bij aanschaf van beide boeken Wet op het financieel toezi toezicht ht Tekst & toelichting - Wet Wet op het financieel toezicht Tekst & toelichting - Lagere Regelgeving 3e druk | ISBN 9789013124507 | 1.812 pagina’s 1e druk | ISBN 9789013124514 | 1.568 pagina’s Prijs: € 145,- (incl. btw) Prijs: € 140,- (incl. btw) Houd inzicht in de gelaagde structuur van de Wft Sinds de inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht (Wft) hebben ruim 50 wetswijzigingen het daglicht gezien. Daarmee ging een stroom aan kamerstukken met officiële toelichtingen gepaard hetgeen het achterhalen van de complete toelichting bij de artikelen uit de Wft tot een complexe en tijdrovende zoektocht maakt. Deze twee uitgaven besparen u deze zoektocht! Ga voor meer informatie of bestellen naar www.wolterskluwer.nl/wft Vooraf 541 Taxation with representation ain’t so hot either 11 ‘No taxation without representation’ was in 1770 het motto van de kolonisten in Noord-Amerika die het zat waren Britse belasting te moeten betalen zonder stem in het Britse parlement, dat hen belastingen oplegde in onder meer de Sugar Act en de Tea Act. Die laatste Act was de druppel: de Sons of Liberty leidden een belastingopstand die de historie inging als de Boston tea party. Het moederland schoot zichzelf vervolgens in de voet door als vergelding de Coercive Acts aan te nemen, de Boston commerce te sluiten en Massachusetts zijn zelfbestuur af te pakken. Daardoor escaleerde de kwestie zodanig dat de Amerikaanse revolutie uitbrak. En daarna hadden de kolonisten hun representation. De komiek Gerald Barzan verwoordde 2½ eeuw later treffend de thans diepste overtuiging van veel Amerikanen ter zake: ‘Taxation with representation ain’t so hot either’. Welke dunk zij inmiddels van hun ‘representation’ hebben, werd samengevat door acteur Will Rogers: ‘We have the best Congress money can buy’. In Washington D.C. hebben auto’s - soms ook die van de president (als het een democraat is, zoals Clinton) - kentekenplaten waarop staat ‘Taxation Without Representation’ omdat het District of Columbia geen deelstaat is, maar een federaal district, waardoor het niet vertegenwoordigd is in Congress, maar D.C.-citizens wel federale belasting moeten betalen. Bij de vijftigste verjaardag van de Verenigde Naties in 1995 draaide de Britse premier John Major de slogan om: ‘No representation without taxation’, omdat de VS miljarden VN-contributie achterhielden, maar zich desondanks vergaand bemoeiden met de VN. Die omkering is trouwens misschien wel een beleidsidee: waarom worden (grote) belastingfraudeurs niet beperkt in hun kiesrecht, of in hun gebruik van publieke voorzieningen? Het is lastig om hen uit te sluiten van de bescherming door dijken, leger en politie, maar waarom zou hen niet - naast een navorderingsaanslag met rente en boete - een tijdelijke kiesrechtontzegging opgelegd kunnen worden? Wie bij herhaling weigert om mee te betalen aan zijn burgerschapspakket, verliest burgerschapsrechten c.q. aanspraak op dat burgerschapspakket. Hoe staat het met de Nederlandse fiscale representation? Er is nog geen belastingopstand uitgebroken, maar de weerstand tegen de belastingwetgeving groeit. Steeds vaker organiseren burgers en bedrijven die zich door de politiek onfatsoenlijk behandeld voelen zich, om onredelijke belasting- of socialezekerheidswetgeving aan te vechten voor de rechter. Voorbeelden: het belastingprivilege voor de rijken in de schenk- en erfbelasting (volledige belastingvrijdom voor het eerste miljoen ‘ondernemingsvermogen’ (een 5%-aandelenbelang kwalificeert al) en 83% vrijstelling daarboven); de ‘rendementsheffing’ in box 3 op niet-bestaand spaarrendement; de excessieve boeten ex de Fraudewet sociale verzekeringen (door CRvB en Ombudsman aangemerkt als volstrekt excessief voor de goeden en ineffectief voor de slechten); de terugwerkende kracht en willekeurige effecten van de loonheffing op hoge vertrekbeloningen; de onverhoedse belastingverhoging (van 19% verrekenbare omzetbelasting naar 29% onverrekenbare kansspelbelasting) voor exploitanten van kansspelautomaten, expliciet voorbijgaande aan contractlooptijden en aan onderzoek waaruit bleek dat vele betrokkenen structureel verlies zouden lijden; de terugwerkende kracht in de tijdelijke ‘crisisheffing’ ad in Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf totaal 68% voor loon boven € 150.000, enzovoort. In zulke gevallen zijn of worden massaal gecoördineerd bezwaar- en beroepsprocedures gevoerd in een omvang en frequentie die nieuw is. Burgers en bedrijven zijn het kennelijk zat. Omdat zij door het toetsingsverbod niets hebben aan hun Grondwet, zijn zij gedwongen het eigendomsgrondrecht, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel van het EVRM, het IVBPR en het EU-Handvest in te roepen. In plaats van dat de wetgever zich daarvoor schaamt en voor constitutionele toetsing en fatsoenlijker wetgeving zorgt, blokkeert het parlement juist constitutionele toetsing en wil een deel ervan ook de laatste rechtsbescherming - rechterlijke toetsing aan grondrechtenverdragen - tegen zijn gebrekkige producten beperken. Het parlement acht zich zelf bij uitstek geschikt om de grondrechtenconformiteit van zijn producten te beoordelen. Maar bij partijprestigieuze projecten, politieke geloofsartikelen en achterbanbeloning speelt grondrechtentoetsing geen enkele rol. Illustratief is de gang van zaken rond de genoemde vrijstelling van schenk- en erfbelasting. Die is bij amendementen, dus juist door het parlement zelf, volstrekt ongemotiveerd opgeschroefd van een reeds onverklaarbaar hoge 50% naar uiteindelijk een ridicule 100%. Voor die schaamteloos ongerechtvaardigde privilegiëring van vermogenden valt geen andere verklaring te verzinnen dan paaien van een kennelijk machtige lobby: de regering zelf had expliciet verklaard dat fiscale liquiditeitsproblemen bij bedrijfsopvolging al geen knelpunt meer waren bij een vrijstelling van 30% en dat bij verhoging naar 50% de grens van het gelijkheidsbeginsel al werd bereikt. De Raad van State miste reeds bij 30% vrijstelling een ‘toereikende afweging’, achtte eveneens verhoging van 50 naar 75% disproportioneel en constateerde bij verhoging naar 90% dat ‘het nagenoeg geheel onbelast laten van ondernemingsvermogen’ volstrekt niet verklaard kon worden uit het als enige aangevoerde liquiditeitsargument. En daarna verhoogde het parlement de vrijstelling dus nog eens, volstrekt ongemotiveerd, naar 100%. Helaas bleek de Hoge Raad gevoelig voor de rechtsstaatondermijnende retoriek van ‘het primaat van de politiek,’ selectief citerend uit de wetsgeschiedenis, zijn taak van ‘better placed national authority’ verzuimend door zich te verstoppen achter de wide margin of appreciation en feitelijk het gelijkheidsbeginsel afschaffend bij belastingwetgeving, waar het juist cruciaal is. In Duitsland, waar de Grondwet en de Steuergerechtigkeit wél betekenis hebben, is zelfs een minder vergaand en beter gemotiveerd, maar verder vergelijkbaar privilege ongrondwettig en discriminatoir verklaard door zowel het Bundesfinanzhof als het Bundesverfassungsgericht. Terecht was dan ook één van de eerste beleidsvoornemens van de nieuwe Staatssecretaris Wiebes de beëindiging van het privilege. Zijn partij wist niet hoe snel zij hem tot de orde moest roepen; de coalitiepartner hield zich muisstil. Tot zover de gelijkheidsbeginseltoetsing door de politiek zelve. Taxation with representation blijkt ook in Nederland verre van hot. Voorspelbaar gevolg: groeiende belastingweerstand en, als ook de rechter het zo laat afweten: groeiende buitenwettelijke weerstand. Peter Wattel NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 667 542 Wetenschap Het recht van vreemdelingen op een menswaardig bestaan en de rol van de rechter Pelle de Meij1 ‘Human rights, democracy and the rule of law are at the heart of our European identity. Our common values more than anything else are the glue which binds our nations together.’2 De wijze waarop de overheid van een land omgaat met vreemdelingen kan als de lakmoesproef worden gezien voor de rechtsstatelijkheid van dat land. Het Europees Comité voor Sociale Rechten van de Raad van Europa oordeelde recentelijk dat Nederland het Europees Sociaal Handvest schendt door geen opvang te bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen en deed de aanbeveling om direct maatregelen te nemen om hen bed, bad en brood te verschaffen. De inmiddels afgetreden staatssecretaris Teeven zette echter de hakken in het zand; hij wilde eerst een oordeel van het Comité van Ministers afwachten en tot die tijd nog geen opvang regelen. Zorgvuldige bestudering van de jurisprudentie op dit vlak kan echter nauwelijks tot een andere conclusie leiden dan dat het traineren van Teeven zinloos is en mensen onnodig in de kou laat staan. Het is te hopen dat zijn opvolger realistischer zal zijn. 1. Inleiding In september 2014 is het gekomen tot een botsing tussen de Utrechtse burgemeester Van Zanen3 en staatssecretaris Teeven. Reden hiervoor was dat de staatssecretaris, die zijn partijgenoot Van Zanen hierover vooraf niet had ingelicht, de vreemdelingenpolitie opdracht had gegeven een uitgeprocedeerde Somalische vreemdeling uit een Utrechts asielzoekerscentrum te zetten. De staatssecretaris stelde zich op het standpunt dat nu de gemeente niet wilde meewerken aan de verwijdering van deze vreemdeling, deze ten onrechte een opvangplek voor een reguliere asielzoeker in beslag nam.4 Burgemeester Van Zanen liet in een reactie weten ‘onaangenaam getroffen’ te zijn door de verwijdering van de Somaliër uit het asielzoekerscentrum in zijn stad. Hij wees er daarbij op, dat het zonder enige voorziening op straat laten rondzwerven van asielzoekers een reëel risico voor de openbare orde en de volksgezondheid vormt en dat hij juist om die reden met gebruikmaking 668 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 van zijn uit artikel 172 Gemeentewet en artikel 11 Politiewet voortvloeiende bevoegdheid tot handhaving van de openbare orde de op straat gezette Somaliër onmiddellijk heeft laten opnemen in de gemeentelijke noodopvang voor dakloze asielzoekers. De Utrechtse gemeenteraad heeft benadrukt dat de staatssecretaris de afspraak dat de burgemeester in een geval als het onderhavige altijd wordt geïnformeerd, naast zich neer heeft gelegd.5 Het hierboven beschreven conflict is gekozen als inleiding van dit artikel, omdat het exemplarisch is voor de vaak problematische verhouding tussen de landelijke en gemeentelijke overheid bij de opvang van uitgeprocedeerde vreemdelingen. In par. 3 zal worden ingegaan op de redenen waarom vreemdelingen die vertrekplichtig zijn, niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Vervolgens zal worden onderzocht op welke wijze Nederlandse en Europese rechters de op hen rustende taak6 om met hun beslissingen de naleving van mensenrechtenver- dragen te waarborgen, hebben uitgeoefend in door uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder onderdak tegen de overheid aangespannen procedures. Daarbij zal blijken dat de Bed-, bad- en broodregelingen, waarvoor in de media op dit moment veel belangstelling bestaat, in de recente rechtspraak vanzelfsprekender worden geacht dan het politieke debat doet vermoeden. 2. Probleemanalyse In het hierboven beschreven conflict lijkt het op het eerste gezicht vooral te gaan om een botsing van de bevoegdheid van de burgemeester tot handhaving van de openbare orde en de taak van de Rijksoverheid om uitgeprocedeerde, zonder verblijfstitel in Nederland aanwezige vreemdelingen uit te zetten. De strijd tussen beide bestuurders valt echter mede terug te voeren op een tussen de Rijksoverheid en een groot aantal gemeenten gerezen verschil van mening over de uitvoering van de in 1998 in Nederland ingevoerde Koppelingswet. Op grond van de Koppelingswet worden niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen uitgesloten van sociale voorzieningen om zo te ontmoedigen dat ze in Nederland blijven. Als gevolg van een strikte interpretatie van deze wet worden gemeenten steeds vaker geconfronteerd met uitgeprocedeerde, tussen wal en schip gevallen vreemdelingen die op straat zijn gezet zonder recht op onderdak of enige vorm van verzorging. De stad Utrecht ontving in 2007 de Clara Meijer-Wichman Penning voor haar ondersteuning van dergelijke vreemdelingen. Volgens het juryrapport ‘bieden deze organisaties steun en solidariteit aan allerlei ongedocumenteerden, zonder daarbij bepaalde categorieën vreemdelingen uit te sluiten. De Liga voor de Rechten van de Mens meent dat dergelijke hulp en ondersteuning de belofte van vele mensenrechtenverdragen waarmaakt’, aldus het juryrapport. In een onderzoeksrapport van de Gemeente Utrecht uit 2011 naar de wijze waarop deze gemeente invulling geeft aan twaalf (mensenrechten)verdragen wordt opgemerkt dat de gemeente noodopvang blijft verschaffen aan vreemdelingen die het Rijk niet opvangt en vervolgens probeert om deze vreemdelingen te legaliseren of ze te begeleiden in vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst.7 Op grond van een breed gevoelde zorgplicht gingen overigens steeds meer gemeenten aan uitgeprocedeerde, hulpbehoevende vreemdelingen onderdak in de vorm van ‘Bed-, bad- en broodregelingen’ bieden. De verschaffing van onderdak aan uitgeprocedeerde vreemdelingen door verschillende gemeenten leidde tot bestuurlijke spanning tussen deze gemeenten en de Rijksoverheid.8 Toch waren er ook gemeenten waar de opvang allerminst vlekkeloos verliep. In mei 2014 bracht Nils Muižnieks, Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad Dit conflict is exemplarisch voor de vaak problematische verhouding tussen de landelijke en gemeentelijke overheid bij de opvang van uitgeprocedeerde vreemdelingen van Europa een bezoek aan Nederland. In zijn van dit bezoek opgemaakte rapport bekritiseerde hij de omgang in ons land met uitgeprocedeerde asielzoekers, die soms zonder opvang en voedsel op straat komen te staan.9 ‘Dit kan niet zo blijven, ze hebben geen leven’, zei Muižnieks tegen de pers.10 De Nederlandse regering verdedigde in een officiële reactie op diens rapport11 haar beleid om uitgeprocedeerde vreemdelingen die niet (kunnen) terugkeren naar hun land van herkomst, op straat te zetten met een beroep op hun eigen verantwoordelijkheid om (desalniettemin) naar dat land terug te keren. Daarbij werd verwezen naar een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uit 2008,12 die Auteur partijvoorzitter van de VVD. Sinds 1 januari 6. M.C. Burkens e.a., Beginselen van de commissioner/home, nr. 121. 1. Mr. dr. P. de Meij is Gerechtsauditeur bij 2014 is hij burgemeester van Utrecht. Bron: democratische rechtsstaat, 7e druk, 2012, 9. Migrants’ and children’s rights need de Hoge Raad der Nederlanden. Dit artikel https://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_van_ p. 47-49. Zie hieromtrent ook: G.J.M. Cor- better protection in the Netherlands, is geschreven op persoonlijke titel. Zijn dank Zanen. stens & R. Kuiper, De rechtsstaat moet je Report by Nils Muižnieks, www.coe.int/en/ gaat uit naar Mariam Chebti en Fred 4. Opmerking verdient dat volgens een leren: de president van de Hoge Raad over web/commissioner/home. Hammerstein, die met hem van gedachten recente uitspraak van de Afdeling Bestuurs- de rol van de rechter, p. 94-95 en 111; 10. ‘Raad van Europa: opsluiten asielzoe- hebben gewisseld over het onderwerp van rechtspraak van de Raad van State, ABRvS G.J.M. Corstens, Verslag van een deskundi- kers gaat in tegen mensenrechten’, 23 mei dit artikel en de tekst daarvan kritisch 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4022, genbijeenkomst, Kamerstukken I 2013/14, 2014, Volkskrant.nl. hebben meegelezen. JV 2014/378, moet worden aangenomen 33750 VI, O, p. 6. 11. Response of the Netherlands govern- dat in ieder geval met ingang van 7 oktober 7. Mensenrechten in Utrecht, Gemeente ment on the report from the Council of Noten 2014 het zicht op uitzetting binnen een Utrecht 2011, p. 17-18. Bron: www.utrecht. Europe Commissioner for Human Rights, 2. Aanhef van een gezamenlijke brief van redelijke termijn naar Somalië is komen te nl. Nils Muižnieks, following his visit to the de Duitse, Nederlandse, Deense en Finse ontbreken. 8. Vergelijk ook Migrants’ and children’s Netherlands (20-22 May 2014), 14 October Minister van Buitenlandse zaken van 6 5. Bron: RTV Utrecht, ‘Van Zanen tegen rights need better protection in the Nether- 2014, CommDH/GovRep(2014)13, http:// maart 2013 aan José Manuel Barroso, Voor- Teeven: Openbare orde is mijn zaak’, 16 lands, Report by Nils Muižnieks, Council of www.coe.int/en/web/commissioner/home. zitter van de Europese Commissie. september 2014, www.rtvutrecht.nl/ Europe Commissioner for Human Rights, 12. EHRM 27 mei 2008, nr. 26565/05, 3. Mr. J.H.C. van Zanen was van 1998 tot nieuws/1228971 en Handelingen II following his visit to the Netherlands, from ECHR 2008/91 (N. vs. het Verenigd 2005 wethouder financiën en economische 2014/15, vergadering 30 september 2014, 20 to 22 May 2014, 14 October 2014, Koninkrijk). zaken van Utrecht en van 2003 tot 2008 Vragenuur: Vragen Schouw D66. CommDH(2014)18, www.coe.int/en/web/ NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 669 Wetenschap Uitgeprocedeerde asielzoekers demonstreren op 7 februari 2015 voor dag- en nachtopvang op het Museumplein, Amsterdam © Evert Elzinga, ANP niet alleen ging over een andere problematiek, maar volgens een hierna te bespreken uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 201413 zelfs aan dit overheidsbeleid in de weg staat. In de uitzending van Nieuwsuur van 12 januari 2015 stelde de Nederlandse regering zich bij monde van staatssecretaris Teeven op het standpunt, dat iedere uitgeprocedeerde vreemdeling die naar zijn herkomstland - overal ter wereld - wil terugkeren en aan zijn terugkeer meewerkt, door de Staat van opvang wordt voorzien. Uitgeprocedeerde vreemdelingen die wegens het ontbreken van 670 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 onderdak gedwongen zijn op straat rond te zwerven, hebben dit naar zijn mening daarom aan zichzelf te wijten. Zoals uit de in par. 3 beschreven situaties blijkt, is de desbetreffende uitspraak van de staatssecretaris niet in overstemming met de alledaagse werkelijkheid. Problematisch is voorts dat de staatssecretaris aan het recht op huisvesting/opvang van een uitgeprocedeerde vreemdeling de eis stelt, dat deze meewerkt aan zijn eigen vertrek uit ons land. Nederland, dat partij is bij diverse mensenrechtenverdragen, behoort niet op eigen initiatief nadere voorwaarden te verbinden aan de uitoefening van in die ver- Als mensen uit een kwetsbare groep geen andere keus hebben dan op straat te leven is er volgens het EHRM sprake van een mensonwaardige situatie dragen opgenomen mensenrechten, aangezien dit een schending van de desbetreffende verdragen impliceert. De overheid mag immers ook niet met algemeen geldende rechtsregels de uitoefening van grondrechten beperken, maar dient zich te houden aan de in de regeling van het grondrecht opgenomen beperkingsmogelijkheden.14 Bovendien dient hetgeen de Rijksoverheid op haar eigen website over mensenrechten vermeldt, in aanmerking te worden genomen: ‘Mensenrechten gelden voor alle mensen, overal en altijd. Ze zijn met andere woorden universeel en ondeelbaar.’15 3. Problemen bij de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers Spijkerboer verschaft informatie over de redenen waarom uitgeprocedeerde asielzoekers dikwijls niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst.16 In veel gevallen is er sprake van bereidheid tot vertrek, maar is de vertrektermijn te kort. Soms lukt het niet om uitgeprocedeerde vreemdelingen naar bepaalde landen uit te zetten. Zo heeft bijvoorbeeld de President van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 27 februari 2013 en op 7 maart 2013 een voorlopige voorziening getroffen die uitzetting door Nederland van Somaliërs verbood. Uit de rechtspraak blijkt dat uitzetting naar Sierra Leone, Soedan en Ethiopië veelal heel moeilijk is, omdat deze landen geen, of maar beperkt reisdocumenten afgeven. Ook komt het voor dat vreemdelingen een herhaalde asielaanvraag hebben gedaan, die ze in Nederland mogen afwachten, maar waarbij ze geen recht hebben op rijksopvang, aldus Spijkerboer. In een enkel geval lukt het vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd en van alles hebben geprobeerd om zelfstandig te vertrekken, maar daar ook met behulp van de Nederlandse overheid niet in zijn geslaagd, om alsnog een verblijfsvergunning te verkrijgen. Een dergelijke verblijfsvergunning wordt een buitenschuldvergunning genoemd. Omdat beleid is dat de desbetreffende vreemdelingen zeker een jaar moeten hebben geprobeerd om reisdocumenten te verkrijgen om überhaupt voor een buitenschuldvergunning in aanmerking te komen, is de kans reëel dat ze het op het moment van de verlening van een dergelijke vergunning al een geruime tijd zonder onderdak hebben moeten stellen. In een advies aan de regering van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) van 1 juli 2013 met de veelzeggende titel ‘Waar een wil is maar geen weg’ wordt er voorts op gewezen, dat de verle- ning van een buitenschuldvergunning in de praktijk niet verloopt zoals dit zou moeten.17 Zo wordt in veel gevallen de wettelijke beslistermijn van zes maanden ruimschoots overschreden. Ook is in buitenschuldzaken volgens de ACVZ ten onrechte rekening gehouden met de intentie van de vreemdeling, terwijl de aanvraag enkel op grond van objectieve, controleerbare feiten en omstandigheden mag worden beoordeeld. 4. De jurisprudentie over artikel 3 en 8 EVRM Op grond van artikel 3 EVRM kunnen uitgeprocedeerde asielzoekers die (niet kunnen worden uitgezet en) geen andere keus hebben dan op straat te leven, aanspraak maken op bed, bad, brood en kleding. Dit volgt uit de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011.18 In deze uitspraak werd overwogen dat kwetsbare mensen die moeten leven in extreme armoede en behoren tot een achterstandsgroep, zoals asielzoekers (en ook bijvoorbeeld Romazigeuners),19 bijzondere bescherming nodig hebben. Wanneer mensen uit een dergelijke groep geen andere keus hebben dan op straat te leven zonder dat de staat - omdat zij daar zelf niet toe in staat zijn - voorziet in hun basisbehoeften, is er volgens het EHRM sprake van een mensonwaardige situatie die in strijd is met artikel 3 EVRM. Het EHRM overwoog daarbij dat aan het leven op straat gevaren zijn verbonden, die soms zelfs levensbedreigend kunnen zijn. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State20 heeft zich in een recente beslissing bij de uitspraak van het EHRM aangesloten na te hebben overwogen dat het in artikel 8 EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven - dat mede de fysieke en psychische integriteit van een persoon omvat - verplichtingen voor de Staat meebrengt om dat recht te waarborgen. In de te beslissen zaak was er volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak overigens geen sprake van met in die uitspraak vergelijkbare omstandigheden, ‘reeds omdat de vreemdeling en haar kind geen asielzoekers zijn’. Annotator Slingenberg (AB 2014/88) wijst erop, dat de Afdeling Bestuursrechtspraak met deze laatste overweging miskent dat voor het EHRM in die uitspraak niet doorslaggevend was dat de betrokken vreemdeling asielzoeker was, maar dat hij kon worden aangemerkt als ‘a member of a particularly underprivileged and vulnerable population group in need of special protection’. In een arrest van 21 september 2012 oordeelde de Hoge Raad21 onder meer met een beroep op artikel 8 13. Rb. ’s-Gravenhage 23 december 2014, 15. www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ Advies38-ACVZweb.pdf. vs. Kroatië). ECLI:NL:RBDHA:2014:15958. mensenrechten/mensenrechten-nederland. 18. EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09, 20. ABRvS 10 januari 2014, 14. M.C. Burkens, Beperking van grond- 16. T.P. Spijkerboer, ‘Uitgeprocedeerde asiel- EHRC 2011/42, r.o. 251 (M.S.S. vs. België ECLI:NL:RVS:2014:86, AB 2014/88. rechten (diss. Utrecht), 1971, p. 27-28 en zoekers’, 26 maart 2013, verblijfblog.nl. en Griekenland). 21. HR 21 september 2012, 36; vergelijk ook: Akkermans/Bax/Verhey, 17. Vergelijk Rapport, p. 11-16. Gepubli- 19. EHRM 16 maart 2010, nr. 15766/03, ECLI:NL:HR:2012:BW5328, NJ 2013/22, Grondrechten, 4e druk, 2005, p. 152-155. ceerd op: www.acvz.org/publicaties/ EHCR 2010/59, r.o. 147 (Oršuš and Others JV 2012/458. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 671 Wetenschap EVRM, artikel 3 Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 31, aanhef en onder 2 ESH, dat het op straat zetten van kinderen in strijd is met de door de Staat jegens die kinderen in acht te nemen zorgvuldigheid en dat het belang van de kinderen mitsdien noopt tot nadere maatregelen. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) er blijkens zijn considerans toe strekt om op basis van gemeenschappelijke normen een doeltreffend terugkeerbeleid te ontwikkelen, zodat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid teruggezonden kunnen worden. De lidstaten dienen volgens de Richtlijn te voorzien in de elementaire levensbehoeften van onderdanen van derde landen die illegaal in die staat verblijven maar nog niet kunnen worden uitgezet. Voorts zoekt de Hoge Raad voor de onderbouwing van zijn oordeel aansluiting bij een uitspraak van het Europese Comité voor de Sociale Rechten (ECSR) uit 200922 en bij een naar aanleiding van die uitspraak door het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 juli 2010 aangenomen resolutie. In de desbetreffende resolutie wordt opgemerkt dat de beperking van de personele reikwijdte van het (herziene) ESH niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om dakloosheid van personen die niet rechtmatig op hun grondgebied verblijven te voorkomen, ‘more particularly when minors are involved’.23 Volgens annotator C.H. Slingenberg (JV 2012/458) valt bij lezing van het arrest van de Hoge Raad op dat daarin de richtinggevende uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. vs. België en Griekenland over de positieve verplichtingen van de staat om opvang te verlenen aan kwetsbare categorieën vreemdelingen niet wordt genoemd, terwijl vermelding van die uitspraak het arrest van de Hoge Raad juist zou hebben ondersteund. De Centrale Raad van Beroep oordeelde in een recente uitspraak,24 dat gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM een vreemdeling onder bepaalde voorwaarden op grond van artikel 8 EVRM recht heeft op opvang krachtens de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Volgens de Centrale Raad bestaat er op grond van artikel 8 EVRM een positieve verplichting tot het verschaffen van opvang, wanneer er sprake is van een volstrekt uitzichtloze situatie. Een dergelijke situatie deed zich volgens de Centrale Raad in het te beslissen geval voor gezien de medische situatie van de vreemdeling, zijn ongewenstverklaring en het feit dat hij staatloos was en geen enkele staat bereid Deze uitspraak van de Centrale Raad roept de vraag op of het gedwongen zijn op straat te leven niet reeds als een volstrekt uitzichtloze situatie moet worden aangemerkt 672 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 was gebleken om hem toe te laten. Hierdoor kon hij niet uit Nederland vertrekken. Deze uitspraak van de Centrale Raad roept de vraag op of het gedwongen zijn op straat te leven niet reeds als een volstrekt uitzichtloze situatie moet worden aangemerkt. 5. Het recht op onderdak in het ESH en IVESCR De staatssecretaris heeft zich diverse keren onder verwijzing naar par. 1 van de bijlage bij het ESH op het standpunt gesteld, dat het ESH, dat in artikel 31 lid 2 voorziet in een recht op onderdak, niet van toepassing is op uitgeprocedeerde asielzoekers.25 In een uitspraak van 1 juli 201426 betreffende een geschil tussen de Conference of European Churches (CEC) en Nederland oordeelde het Europese Comité voor de Sociale Rechten (ECSR) dat Nederland niet met een beroep op een in de bijlage van het ESH opgenomen beperking van de werkingssfeer daarvan zich kan onttrekken aan zijn verplichting om fundamentele rechten, zoals het recht op lichamelijke integriteit en menselijke waardigheid, te waarborgen. Het ESH beoogt namelijk niet alleen een theoretische, maar vooral ook een daadwerkelijke bescherming te bieden van de daarin opgenomen grondrechten, aldus het ECSR. Het ECSR betrekt bij zijn uitspraak tevens artikel 11 Internationaal Verdrag inzake Economische Sociale en Culturele Rechten (IVESCR), waarin ook wordt voorzien in het recht op onderdak. Het Comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten (CESCR), dat toeziet op de naleving van het IVESCR, heeft zich in General Comment 4 van 13 december 1991 op het standpunt gesteld, dat het recht op onderdak niet mag worden ingeperkt op grond van de status van een persoon, zodat het IVESCR ook betrekking heeft op mensen zonder verblijfsstatus. Het CESCR uitte in de laatste periodic review zijn zorgen over de gevolgen van de Nederlandse Koppelingswet en deed Nederland de aanbeveling om zijn kernverplichtingen onder het IVESCR na te komen en te verzekeren door aan uitgeprocedeerde vreemdelingen ten aanzien van huisvesting, gezondheid en onderwijs in ieder geval ‘the minimum essential level’ van die rechten te bieden. Het IVESCR staat voorts niet toe dat Nederland uitgeprocedeerde asielzoekers die niet voor zichzelf kunnen zorgen, slechts opvang biedt onder de voorwaarden dat ze meewerken aan uitzetting en bereid zijn hun vrijheid op te geven.27 Zoals uit de uitspraak van het ECSR van 1 juli 2014 blijkt en ook in de literatuur wel wordt aangenomen, vormt het recht op een menswaardig bestaan (en de gelijkheid van de mensen) het gemeenschappelijk uitgangspunt van alle grondrechten.28 In r.o. 121 en 123 oordeelt het ECSR, dat het weigeren van noodopvang noodzakelijk noch toegestaan is om het gewenste nationale vreemdelingenbeleid (ontmoediging) te bereiken. In wezen herhaalt het ECSR hiermee een eerdere uitspraak uit 2009.29 Ook sluit het ECSR zich met zijn beslissing in feite aan bij een naar aanleiding van zijn uitspraak uit 2009 op 7 juli 2010 aangenomen resolutie van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, waarin wordt opgemerkt dat de beperking van de personele reikwijdte van het (herziene) ESH niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om dakloosheid van personen die niet rechtmatig op hun grondgebied verblijven te voorkomen.30 De Hoge Raad heeft in zijn hiervoor besproken arrest uit 2012 (NJ 2013/22) dit oordeel uit de resolutie van het Comité van Ministers omtrent de personele reikwijdte van het (herziene) ESH overgenomen. Gezien het voorgaande is het opmerkelijk, dat de staatssecretaris in de Tweede Kamer heeft medegedeeld het standpunt van het Comité van Ministers van de Raad van Europa ter zake van de hierboven besproken beslissing van het ECSR van 1 juli 2014 en van een andere, op Nederland gerichte beslissing van het ECSR af te willen wachten alvorens nadere beslissingen te nemen omtrent de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers.31 De reden dat de staatssecretaris zich herhaaldelijk distantieert van de gezaghebbende uitspraken van het ECSR is, dat hij deze uitspraken als niet bindend beschouwt.32 Dit standpunt valt moeilijk te begrijpen, aangezien Nederland er zelf bewust voor heeft gekozen om zich bij de klachtprocedure van het ESH aan te sluiten. Het feitelijk negeren door de staatssecretaris van beslissingen van het ECSR vormde voor het Duitse Verwaltungsgericht Darmstadt33 een reden er van af te zien om een vanuit Nederland naar Duitsland vertrokken vreemdeling op grond van de Dublinverordening naar Nederland terug te sturen. Het kon immers niet worden uitgesloten, aldus deze rechter, dat de vreemdeling in dat geval van voedsel en onderdak verstoken zou blijven. De rechter legde aan zijn beslissing ten grondslag dat op grond van artikel 1 lid 1 Grundgesetz (GG) de menselijke waardigheid onaantastbaar is en dat artikel 1 jo. artikel 20 lid 1 GG blijkens jurisprudentie van het Bundesverfassungsgericht ook het recht op een menswaardig bestaansminimum omvat. Zoals onder meer blijkt uit de hierboven besproken uitspraak van het Verwaltungsgericht Darmstadt wordt de opstelling van de Nederlandse regering in het buitenland niet goed begrepen. In dit verband verdient opmerking, dat uit het Rapport ‘Recht op menswaardig bestaan’ van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) uit maart 2012,34 blijkt dat in Denemarken, Frankrijk en België in beginsel wel Bed, Bad en Brood aan uitgeprocedeerde vreemdelingen worden verstrekt. Dat het ook in Nederland aanbieden van Bed, Bad en Brood leidt tot een aanzuigende werking, behoeft dan ook niet snel te worden gevreesd.35 Bovendien volgt uit onderzoek, dat het asielbeleid in het bestemmingsland nauwelijks een rol speelt bij de keuze van een asielzoeker voor dat land.36 Het bestaan van een sociaal netwerk (familie, vrienden of landgenoten) in het land van bestemming blijkt daarentegen een van de belangrijkste factoren bij de keuze van asielzoekers voor dat land te zijn.37 De redactie van njb.nl (NJBlog) heeft in een redactioneel commentaar van 16 december 201438 vermeld, dat drie Rapporteurs van de Verenigde Naties (VN) de Nederlandse regering op 16 december 2014 hebben opgeroepen onmiddellijk ‘bed, bad en brood’ te bieden aan dakloze irreguliere migranten, zoals uitgeprocedeerde asielzoekers. Een hierop betrekking hebbend persbericht van de United Nations Human Rights Office for the High Commissioner39 getuigt van groot onbegrip voor het door Nederland gevoerde beleid: ‘The UN Special Rapporteur on the right to adequate housing, Leilani Farha, underscored that “under international human rights law the Netherlands must provide emergency shelter without discrimination. This means, emergency services such as homeless shelters, and adequate housing alternatives, must be made available to migrants, regardless of their legal status in the country.” De opstelling van de Nederlandse regering wordt in het buitenland niet goed begrepen (…) “Politicians in the Netherlands have been trying to score political points at the expense of homeless irregular migrants in the national debate about immigration,” said the UN Special Rapporteur on the human rights of migrants, François Crépeau. “But providing basic emergency assistance is a matter of international obligation, not of political expediency.” “Human migration patterns will not change by letting migrants sleep on the streets”, Mr. Crépeau warned.’ In reactie op Kamervragen over de oproep van de drie VNRapporteurs40 volstond de staatssecretaris met de herhaling van zijn eerdere standpunt dat uitgeprocedeerde vreemdelingen door niet mee te werken aan terugkeer 22. ECSR 20 oktober 2009, EHRC 2010/55. smit, lid van het College voor de Rechten 32. Kamerstukken II 2013/14, 19637, Crepeau, dat het laten slapen van mensen 23. Resolution CM/ResChS (2010) 6, nr. van de Mens, ‘Hebben uitgeprocedeerde 1745, p. 2; Kamerstukken II 2013/14, op straat geen invloed heeft op migratiepa- 47/2008. asielzoekers recht op opvang?’, www. 19637, 1818, p. 2; Kamerstukken II tronen. 24. CRvB 4 juni 2014, njblog.nl. Anders: staatssecretaris Teeven, 2014/15, 19637, 1940, p. 1-2. 36. Zie met verdere verwijzingen: M. Rene- ECLI:NL:CRVB:2014:1995, AB 2014/309, Handelingen I 2014/15, 16-3, p. 34. 33. Verwaltungsgericht Darmstadt 8 mei man, ‘Aanzuigende werking’, 3 december JV 2014/252. 28. Vergelijk onder meer E.A. Alkema, De 2014, 4 L 597/14.DA.A, JV 2014/188. 2013, verblijfblog.nl. 25. Laatstelijk nog op 13 januari 2015 bij de Reikwijdte van fundamentele rechten, deel 34. Rapport, p. 21-22. Gepubliceerd op: 37. Zie vorige noot. behandeling van de Begroting van Veilig- I, Preadvies NJV, 1995, p. 64. www.acvz.org/publicaties/Advies-ACVZ- 38. Bron: http://njb.nl/nieuws/vn-rappor- heid en Justitie, Handelingen I 2014/15, 29. ECSR 20 oktober 2009, EHRC 2010/55. NR34-2012.pdf. teurs-roepen-nederland-op-met- 16-3, p. 31-32. 30. Resolution CM/ResChS (2010) 6, nr. 35. Vergelijk T. Barkhuysen, ‘Bed, bad en spoed.13245.lynkx. 26. ECSR 1 juli 2014, nr. 90/2013, USZ 47/2008. brood voor uitgeprocedeerde asielzoekers’, 39. Bron: http://njb.nl/Uploads/2014/12/ 2015/28, (Conference of European Chur- 31. Begroting Veiligheid en Justitie, Hande- NJB 2014/2055, afl. 40, p. 2841; Zulks kan PR-Netherlands-16-Dec-FINAL.pdf. ches (CEC) vs. the Netherlands). lingen II 2014/15, 29-7, p. 37; Kamerstuk- ook worden afgeleid uit de hieronder aan- 40. Handelingen II 2014/15, Aanhangsel 27. Vergelijk de bijdrage van C.A. Goud- ken II 2014/15, 19637, 1940, p. 1-2. gehaalde opmerking van VN-Rapporteur 998. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 673 Wetenschap naar hun land van herkomst er zelf voor kiezen om op straat te leven. Daar voegde hij wel aan toe: ‘Ook als zij (…) niet meewerken aan terugkeer hebben ze steeds recht op medisch noodzakelijke zorg.’ 6. De positie van gemeenten bij de opvang Niet alleen de Rijksoverheid, maar ook gemeenten dienen zich als bestuursorganen aan door Nederland gesloten verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties te houden, ook indien deze niet een ieder verbindend zijn.41 Het wekt dan ook geen verbazing, dat de Voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in een voorlopige voorziening van 17 december 201442 oordeelde dat de Gemeente Amsterdam ten behoeve van uitgeprocedeerde asielzoekers vanaf de datum van zijn beslissing diende te voorzien in nachtopvang, een douche, ontbijt en de avondmaaltijd tot twee maanden nadat het Comité van Ministers van de Raad van Europa zijn standpunt heeft bepaald ter zake van de hierboven genoemde beslissing van het ECSR van 1 juli 2014. Het kabinet zal zich beraden op de eventuele betekenis van het standpunt van het Comité van Ministers voor het Nederlandse beleid terzake 2014 over deze problematiek, zodat de Staat volgens de rechtbank zijn standpunt dat aan die gezaghebbende beslissing voorbij kan worden gegaan bij gebreke van een door het Comité van Ministers mogelijkerwijs hierover nog in te nemen standpunt onvoldoende had gemotiveerd. Bij de beantwoording van Kamervragen deelde de staatssecretaris mee in hoger beroep te zullen gaan tegen het vonnis van de rechtbank en daarom nog geen beleidsmaatregelen te hebben genomen om de opvang definitief te regelen.46 Voorts merkte hij wederom op het oordeel van het Comité van Ministers over de uitspraak van het ECSR te willen afwachten. Evenals de rechtbank wees het Eerste-Kamerlid Schrijver (PvdA) de regering erop, dat het Comité van Ministers het juridisch oordeel van het ECSR niet kan veranderen. Hij sprak vervolgens de hoop uit dat de regering met deze problematiek om zal gaan in de geest van de mensenrechtennota van het kabinet uit 2012, met de titel ‘Respect en Recht voor ieder mens’. In die nota valt te lezen dat het voor een geloofwaardig internationaal mensenrechtenbeleid van Nederland nodig is dat Nederland zelf ook openstaat voor binnenlandse en internationale op- en aanmerkingen over de mensenrechtensituatie in ons eigen land, aldus Schrijver.47 Uit het voorgaande volgt dat de uitkomst van de appelprocedure in de onderhavige Haagse zaak in feite op voorhand vaststaat. De vraag rijst dan ook hoe het desondanks voortprocederen en het niet regelen van opvang door de Staat, die beschikt over onuitputtelijke financiële middelen, tegen een kwetsbaar individu in een noodsituatie, zich verhoudt tot de maatschappelijke norm dat procespartijen rekening dienen te houden met elkaars belangen bij de beëindiging van het geschil.48 7. Slot Naar aanleiding van met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de uitspraak van de Voorzieningenrechter gevoerd overleg kondigt de staatssecretaris financiële steun aan voor gemeenten die tijdelijk kosten moeten maken om uitgeprocedeerde asielzoekers bed, bad en brood te verschaffen.43 In een brief van 20 januari 2015 schrijft de staatssecretaris echter aan de Tweede Kamer, dat hij pas nadat het Comité van Ministers een standpunt heeft ingenomen, een beslissing zal nemen over de hoogte en vorm van de aan de betrokken gemeenten te verstrekken tegemoetkoming in de gemaakte kosten. Het kabinet zal zich dan ook beraden op de eventuele betekenis van dat standpunt voor het Nederlandse beleid terzake, aldus de staatssecretaris.44 De Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde op 23 december 201445 naar aanleiding van een weigering van de staatssecretaris om opvang en leefgeld te verschaffen aan een uit Iran afkomstige, uitgeprocedeerde asielzoeker, dat uit de vaste jurisprudentie van het EHRM volgt dat krachtens artikel 8 EVRM op de Staat de positieve verplichting rust aan uitgeprocedeerde asielzoekers eten, kleding en onderdak te verschaffen. Hierbij verwees de rechtbank naar de beslissing van het EHRM uit 2008 in de zaak N. vs. het Verenigd Koninkrijk (ECHR 2008/91). De rechtbank benadrukte in zijn vonnis voorts dat het Comité van Ministers moet uitgaan van het juridisch oordeel van het ECSR in diens - hiervoor besproken - beslissing van 1 juli 674 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 De wijze waarop de overheid van een land omgaat met vreemdelingen kan wel als de lakmoesproef worden gezien voor de rechtsstatelijkheid van dat land, aangezien het hier gaat om een van de meest kwetsbare en minst zichtbare groepen binnen de samenleving.49 Voorts wil ik het belang benadrukken voor onze rechtsstaat van de woorden aan het begin van dit artikel, die in algemene zin weergeven wat de waarden zijn waar Nederland samen met de andere daar genoemde landen voor staat. Dat de Rijksoverheid deze waarden echt wil ondersteunen, blijkt ook nog eens uit de vermelding op haar eigen website, dat mensenrechten voor alle mensen gelden. Ze zijn, aldus de overheid, ‘met andere woorden universeel en ondeelbaar’. Zoals blijkt uit dit artikel is de praktijk op dit punt vaak weerbarstiger dan de theorie. In de praktijk wordt door bestuurders aan de uitoefening van het recht op opvang door uitgeprocedeerde asielzoekers namelijk ten onrechte de voorwaarde verbonden dat deze meewerken aan hun terugkeer naar het land van herkomst. Uit het voorgaande kwam tevens naar voren, dat er bij de uitoefening van de taak van de uitvoerende macht vaak spanning ontstaat tussen politieke overwegingen en regels uit (mensenrechten)verdragen. Het is daarom zorgwekkend, dat het thans aanhangige initiatiefwetsvoorstel Taverne (VVD) van 6 september 2012 juist om deze reden50 beoogt de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid te ontnemen om wetten in formele zin aan verdragen te De controle op de naleving van mensenrechtenverdragen die de burger beogen te beschermen tegen de overheid zal, indien het Initiatiefwetsvoorstel Taverne kracht van wet krijgt, niet meer plaatsvinden door de rechterlijke macht, maar moeten worden verricht door diezelfde overheid toetsen.51 De onafhankelijke rechterlijke macht is immers ‘het onmisbare sluitstuk van ons rechtsbestel. Hier kunnen burgers en overheden elke dag hun rechten afdwingen’, zoals (de inmiddels afgetreden) Minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten (VVD), het onlangs treffend formuleerde.52 De controle op de naleving van mensenrechtenverdragen die de burger beogen te beschermen tegen de overheid zal, indien het Initiatiefwetsvoorstel Taverne kracht van wet krijgt, niet meer plaatsvinden door de rechterlijke macht, maar moeten worden verricht door diezelfde overheid.53 Het Initiatiefwetsvoorstel miskent hiermee niet alleen dat de verankering van internationale en Europese rechtspraak in onze rechtsorde een onomkeerbare ontwikkeling vormt,54 maar onderschat tevens het belang van het uitgangspunt dat een democratisch staatsbestel door de binding aan de grondrechten - die de democratie zelf heeft gewild en heeft aanvaard aan houdbaarheid en overtuigingskracht wint.55 41. Vergelijk KB 19 februari 1993, ECLI:NL:RBDHA:2014:15958. 51. Vergelijk hieromtrent nader: M. Chebti, 53. Vergelijk R.E.C.M. Niessen & R.M.P.G. ECLI:NL:XX:1993:AN3146, AB 1993, 385; 46. Handelingen II 2014/15, Aanhangsel ‘Rechterlijke toetsing aan een ieder verbin- Niessen-Cobben, ‘De rechter: steunpilaar J.W.A. Fleuren, Een ieder verbindende 1015. dende internationale verdragsbepalingen’, van constitutie en bv Nederland’, in: Th. bepalingen van verdragen (diss. Nijmegen), 47. Begroting Veiligheid en Justitie, Hande- in: Wetenschappelijk Bijdragen; Bundel ter Groeneveld & L.J.A. Pieterse, Met oog voor 2004, 292 en 299. Aldus ook: Bram van lingen I 2014/15, Vergadering 13 januari gelegenheid van het 35-jarig bestaan van detail, Liber amicorum J.W. van den Berge, Ojik (Groen Links), ‘Gemeenten met uitge- 2015, 16, Item 3. het wetenschappelijk bureau van de Hoge 2013, p. 221. G.J.M. Corstens, Schouders procedeerde vluchtelingen moeten onge- 48. Vergelijk met verdere verwijzingen: M.E. Raad der Nederlanden, 2014, p. 117-124; onder de rechtsstaat, Lezing bij de Nacht hoorzaam zijn’, www.joop.nl/opinies/ Bruning, ‘Misbruik van procesrecht in bur- G.J.M. Corstens, Schouders onder de van de rechtsstaat op 23 november 2012, detail/artikel/17195. gerlijke zaken; alleen een rechtvaardig doel rechtsstaat, Lezing bij de Nacht van de gepubliceerd op: www.rechtspraak.nl. 42. Voorzieningenrechter CRvB 17 decem- heiligt de middelen’, in: WB der Nederlan- rechtsstaat op 23 november 2012, gepubli- 54. Vergelijk De toekomst van de nationale ber 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4178. den; 25 jaar wetenschappelijk bureau van ceerd op: www.rechtspraak.nl; J.W.A. Fleu- rechtsstaat, WRR-Rapport, 2002, p. 251. 43. ‘Teeven is om: hij gaat betalen voor de Hoge Raad, 2003, p. 79. ren & J. de Wit, ‘Het voorstel-Taverne, 55. Vergelijk E.M.H. Hirsch Ballin, Verslag bed, bad en brood’, Volkskrant, 20 januari 49. Aldus: N. Doornbos, ‘Onze rechtsstaat Schrapping van de rechterlijke bevoegdheid van een deskundigenbijeenkomst, Kamer- 2015. op de ‘schaal van erg’’, AA 2015, p. 109. om wetten aan verdragen te toetsen’, NJB stukken I 2013/14, 33750 VI, O, p. 31-32. 44. Kamerstukken II 2014/15, 19637, 50. Vergelijk memorie van toelichting, 2012/2298, afl. 40 , p. 2812-2818. 1944. Kamerstukken II 2011/12, 33359 (R 1986), 52. Begroting Veiligheid en Justitie, Hande- 45. Rb. ’s-Gravenhage 23 december 2014, 3, p. 5-6. lingen II 2014/15, 29-7, p. 1. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 675 543 Focus Alcoholslot exit Lessen voor nieuwe en ook oude gevallen? Tom Barkhuysen & Michiel van Emmerik1 Door uitspraken begin maart 2015 van twee van onze hoogste rechters is de veel bekritiseerde oplegging van het zogenaamde alcoholslotprogramma (asp) van de baan. Het komt echter onredelijk voor dat personen die in het verleden deze maatregel opgelegd hebben gekregen in het geheel niet profiteren van deze gewijzigde jurisprudentie. De snelste en meest efficiënte wijze om dit op korte termijn te bewerkstelligen lijkt te zijn de herziening op verzoek van betrokkenen van opgelegde asp-maatregelen door het CBR. In zijn algemeenheid geldt dat de wetgever bij het ontwerpen van nieuwe sanctiestelsels, dan wel bij het verscherpen van bestaande, oog moet blijven houden voor differentiatie en evenredigheid in concreto. Ook een screening van bestaande wet- en regelgeving is in dat licht gewenst. Dat is de les die uit de asp-jurisprudentie en de rechtspraak inzake de verscherpte handhaving op het terrein van de sociale zekerheid kan worden getrokken. Introductie: de uitspraken van Hoge Raad en Afdeling Door uitspraken begin maart 2015 van twee van onze hoogste rechters is de veel bekritiseerde oplegging van het zogenaamde alcoholslotprogramma (asp) – in ieder geval voorlopig en zeker in de huidige vorm – van de baan. De (strafkamer van de) Hoge Raad bepaalde op 3 maart dat de strafrechtelijke vervolging wegens rijden onder invloed en de bestuursrechtelijke maatregel van asp niet samengaan. Kort gezegd, zou het tegelijkertijd opleggen van deze beide bestraffende sancties (die kwalificeren als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) voor hetzelfde feit in strijd komen met het aan ons rechtsstelsel ten grondslag liggende beginsel van ne bis in idem, op grond waarvan niemand tweemaal mag worden vervolgd wegens hetzelfde feit.2 Een dag later haalde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een streep door het asp door te bepalen dat de ministeriële regeling op grond waarvan het Centraal Bureau Rijvaardigheisbewijzen (CBR) bij een bepaald alcoholpromillage verplicht is deze maatregel op te leggen onverbindend is.3 Dit vanwege het feit dat de regeling in een behoorlijk aantal gevallen onevenredig kan uitpakken, nu het CBR geen rekening kan houden met individuele omstandigheden en de regeling onvoldoende differentieert naar gevallen waarin de oplegging van asp wel en niet passend is. Daarmee komt de regeling in strijd met het door artikel 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht beschermde evenredigheidsbeginsel. Het gebrek zit volgens de Afdeling niet in de Wegenverkeerswet zelf, die de ruimte voor differentiatie op lager 676 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 regelingsniveau zou open laten. Daarmee hoeft de Afdeling haar vingers niet te branden aan de toetsing van de wet in formele zin zelf, zij het dat dit onzes inziens op grond van artikel 94 Grondwet over de band van artikel 6 EVRM (recht op eerlijk proces) en artikel 1 Eerste Protocol EVRM (eigendomsrecht) had gekund. Waardering uitspraken die betekenis hebben in een bredere context Wij juichen beide uitspraken toe, niet zozeer uit sympathie voor notoire alcoholgebruikers in het verkeer met alle afschuwelijke gevolgen vandien, maar wel vanuit de gedachte dat het een fatsoenlijke overheid past om een zodanig sanctiestelsel te ontwikkelen dat dit leidt tot evenredige bestraffing in het individuele geval. Met andere woorden: er moet ruimte blijven voor maatwerk in het individuele geval, de wetgever kan niet van tevoren de sanctieoplegging volledig dichttimmeren en de op te leggen straf voor alle gevallen vastleggen. Er zullen namelijk altijd gevallen blijven die de wetgever niet heeft kunnen (of willen) verdisconteren en waarin bestuur en rechter de mogelijkheid moeten hebben maatwerk te verrichten teneinde tot een evenredige bestraffing in concreto te komen.4 Helaas vormt de benadering van de wetgever inzake asp, waarbij volstaan wordt met een afweging van de evenredigheid van de (op te leggen) sanctie in abstracto en het bestuur verplicht wordt een dergelijke sanctie op te leggen, geen uitzondering. Een recent voorbeeld wordt gevormd door de hoge boetes op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid socialezekerheidswetgeving op basis waarvan overtreders van de inlichtingenplicht – naast een terugvordering van het ten onrechte genoten bedrag – in beginsel een boete van 100% van het benadelingsbedrag tegemoet konden zien, ongeacht de vraag of er al dan niet opzet in het spel was. Na een terecht kritisch rapport van de Nationale ombudsman5 en een vernietigende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep6 is ook deze aangescherpte sanctiewetgeving van tafel en heeft minister Asscher aangekondigd met een wetswijziging te komen waarin rekening wordt gehouden met mensen die een kleine fout of vergissing maken ter onderscheiding van de echte fraudeurs. Naar ons oordeel zou ook andere wet- en regelgeving waarin in een of andere vorm is voorzien in gefixeerde sancties vanuit deze optiek onder de loep genomen en zo nodig aangepast moeten worden. Het gaat niet aan dat op het bordje van de rechter te laten. Vooropgesteld, wij hebben er begrip voor dat de wetgever bepaalde knellende maatschappelijke kwesties wil aanpakken, zoals in casu alcoholmisbruik in het verkeer met alle slachtoffers vandien en bestrijding van fraude in de sociale zekerheid. Waar het echter als gezegd op aankomt is om niet met een kanon op een mug te schieten en/of geen rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van een overtreder door in de wetgeving onvoldoende te differentiëren tussen verschillende gevallen en overtreders en het bestuur niet de ruimte bieden maatwerk te leveren. De hier genoemde rechterlijke uitspraken laten zien dat de rechter waar nodig corrigerend zal optreden, zij het dat de Afdeling wel enige tijd nodig had om doordrongen te raken van de onevenredige gevolgen van de asp-regeling: de afgelopen jaren kon de Afdeling de door de wet- en regelgever gekozen benadering namelijk billijken. De nodige druk van buiten, onder meer van haar strafrechtelijke collega en de Nationale ombudsman, zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Maar laten we zeggen ‘beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald’. Maar haar uitspraak geldt volgens de Afdeling alleen voor nieuwe gevallen Wij zullen de details van beide uitspraken in het vervolg van deze korte bijdrage laten voor wat zij zijn, die zullen ongetwijfeld worden besproken in de diverse te verschijnen commentaren. Wel willen wij hier aandacht vragen voor het in beide uitspraken neergelegde ‘overgangsrecht’, dat blijkbaar goed is afgestemd tussen beide hoogste rechtscolleges. Wij plaatsen daarbij namelijk enige vraagtekens. Het gaat dan in het bijzonder om personen die reeds een asp opgelegd hebben gekregen en daardoor onevenredig zijn geraakt. Het komt ons onredelijk voor dat deze personen in het geheel niet zouden mogen ‘profiteren’ van deze gewijzigde jurisprudentie. Deze bezwaren komen – als gezegd – niet zozeer voort uit grote sympathie voor de betrokken overtreders, als wel uit de gedachte dat de overheid moet zorgen voor een passend sanctiesysteem leidend tot evenredige sancties in concreto. Waarom zouden de schadelijke gevolgen van het daarin falen door de overheid voor rekening moeten blijven van daardoor gedupeerden? Natuurlijk realiseren wij ons daarbij het rechtszekerheidsbelang dat is verbonden aan de onaantastbaarheid van sanctiebesluiten en uitspraken. Maar past het wel daaraan hier onverkort vast te houden? Het in beide uitspraken neergelegde ‘overgangsrecht’, is blijkbaar goed afgestemd tussen beide hoogste rechtscolleges Wat zegt de Afdeling in haar uitspraak over de werking van haar uitspraak voor bestaande gevallen? De Afdeling overweegt eerst als volgt om haar koerswijziging te motiveren: ‘De ernst en omvang van de gevolgen die de oplegging van het asp in concrete gevallen heeft, die eerst duidelijk werden door het toenemend aantal zaken dat aan de rechtbanken en de Afdeling is voorgelegd, hebben de Afdeling evenwel genoopt om dat oordeel te heroverwegen en thans tot het in deze uitspraak vervatte oordeel te komen. Uit al deze zaken blijkt dat het niet slechts gaat om incidentele gevallen maar dat het hiervoor geconstateerde gebrek aan evenredigheid van de opgelegde maatregel een structureel karakter heeft, in die zin dat gevallen waarin de maatregel onevenredig uitwerkt zich zeer regelmatig voordoen.’ Daaraan voegt de Afdeling echter ter voorlichting toe dat dit niet betekent dat in eerdere zaken waarin zij de betreffende ministeriële regeling wel verbindend achtte, betrokkenen met succes om herziening van de uitspraak kunnen vragen op grond van artikel 8:119 Awb, nu een rechterlijke uitspraak waarin de rechter blijk geeft van een gewijzigde rechtsopvatting geen grond vormt voor herziening. ‘De rechtszekerheid vergt dat onherroepelijke rechterlijke uitspraken slechts in uitzonderlijke gevallen worden herzien’, aldus de Afdeling. Verder wijst zij er op dat het CBR, hoewel daartoe bevoegd, niet verplicht is om de reeds in rechte onaantastbare besluiten te heroverwegen. Auteurs Leiden en rechter-plaatsvervanger bij de 4. Zie nader M.L. van Emmerik & C. Saris, Nationale ombudsman, 4 december 2014, 1. Prof. mr. T. Barkhuysen is advocaat bij afdeling bestuursrecht van de Rechtbank ‘Evenredige bestuurlijke boetes’, in: Boetes rapportnr. 2014/159. Stibbe (Amsterdam), hoogleraar staats- en Amsterdam en andere bestraffende sancties: een nieuw 6. CRvB 24 november 2014, perspectief?, Preadviezen VAR 2014, VAR- ECLI:CRVB:2014:3754. bestuursrecht aan de Universiteit Leiden en redacteur van dit tijdschrift. Mr. dr. M.L. Noten reeks 152, Den Haag 2014, p. 109-204. van Emmerik is universitair hoofddocent 2. HR 3 maart 2015, ECLI:HR:2015:434. 5. Geen fraudeur, toch boete. Een onder- staats- en bestuursrecht aan de Universiteit 3. ABRvS 4 maart 2015:ECLI:RVS:2015:622. zoek naar de Fraudewet in de praktijk, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 677 Focus Toch een vorm van terugwerkende kracht nodig? Op deze minimale benadering van de Afdeling valt naar onze mening echter wel het een en ander af te dingen. Voorzover het inderdaad gaat om besluiten die in rechte onaantastbaar zijn (zo niet dan staat de reguliere bestuursrechtelijke rechtsbescherming nog open) zijn er verschillende juridische opties. In de eerste plaats is denkbaar dat betrokkenen naar aanleiding van afwijzende uitspraken van de Afdeling in hun zaken, nog een klacht kunnen indienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg, voorzover de zes maanden termijn nog niet is verstreken. Zij zouden zich kunnen beroepen op artikel 6 EVRM, artikel 1 Eerste Protocol EVRM, beide artikelen al dan niet in verband met artikel 14 EVRM, of anders op artikel 1 van het Twaalfde Protocol (zelfstandig discriminatieverbod). De jongste uitspraak van de Afdeling heeft immers duidelijk gemaakt dat, zo zou het betoog kunnen luiden, dat in de andere zaken ‘straffen’ zijn opgelegd die onevenredig (en daarmee strijdig met artikel 6 EVRM en artikel 1 Eerste Protocol EVRM) zijn en dat er geen objectieve rechtvaardiging bestaat deze verschillende gevallen ongelijk te behandelen (artikel 14 EVRM, artikel 1 Twaalfde Protocol). Een dergelijke klacht zou zelfs kunnen leiden tot een relatief snelle schikking, nu Nederland met de recente rechtspraak van Afdeling en Hoge Raad in zekere zin een schending heeft erkend in onevenredige gevallen. In de tweede plaats, en dat zou een veel chiquere optie zijn, zou het CBR gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:6 Awb (onaantastbare) op verzoek van betrokkenen besluiten te herzien vanwege nieuw gebleken feiten of veranderde Waarom zou wat voor een Straatsburgse uitspraak geldt niet ook voor een principiële uitspraak van de Afdeling kunnen gelden? omstandigheden. Deze optie biedt ook mogelijkheden voor personen die niet tot en met de Afdeling hebben geprocedeerd omdat zij daarin geen heil zagen gelet op haar vaste, afwijzende jurisprudentie. Het gebruik van deze bevoegdheid past ook in de aansporing van toenmalig Minister van Justitie Donner in 2005 om ruimer gebruik te maken van deze mogelijkheid in geval van een veroordelende Straatsburgse uitspraak die naar de (toen) heersende doctrine en rechtspraak in Nederland niet als nieuw feit in de zin van artikel 4:6 Awb werd gezien; waarom zou wat voor een Straatsburgse uitspraak geldt niet ook voor een principiële uitspraak van de Afdeling kunnen gelden?7 Donner verwees in dit verband ook naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 678 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 de EU in de zaak Kühne & Heitz.8 Uit deze zaak volgt dat Nederlandse bestuursorganen onder voorwaarden Luxemburgse rechtspraak als novum in de zin van artikel 4:6 Awb moeten beschouwen en dan zelfs verplicht zijn een in rechte onaantastbaar besluit te herzien. De toenmalige minister, en thans vice-president van de Raad van State, is volgens dezelfde brief geen voorstander van verruiming van de mogelijkheden tot herziening van rechterlijke uitspraken in het bestuursrecht (thans artikel 8:119 Awb) en het civiele recht naar aanleiding van Straatsburgse of Luxemburgse uitspraken. Volgens de minister kan worden volstaan met de genoemde ruime uitleg van artikel 4:6 Awb en de verruiming van de restrictieve jurisprudentie inzake de aansprakelijkheid van de staat uit onrechtmatige rechtspraak.9 Mocht het CBR ondanks deze aansporingen onverhoopt geen gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:6 Awb, dan brengt dit ons op deze optie van een actie uit onrechtmatige rechtspraak. Daar zitten zeker ook gezien de genoemde restrictieve jurisprudentie de nodige juridische haken en ogen aan, temeer voor personen die niet zelf tot en met de Afdeling hebben geprocedeerd. Tegelijkertijd liggen daar nader te verkennen mogelijkheden, zeker als er een EU-dimensie bij de oplegging van asp kan worden gevonden. Dan komt immers ook de EU-jurisprudentie inzake onrechtmatige rechtspraak in beeld. In de zaak Köbler heeft het HvJ EU uitgemaakt dat een kennelijke schending van het Unierecht als gevolg van een rechterlijke uitspraak die kracht van gewijsde heeft gekregen, moet leiden tot aansprakelijkheid van de staat.10 De toepasselijkheid van het EUrecht en daarmee van de Köbler-rechtspraak is bij het asp op het eerste gezicht echter zeker niet evident (bijvoorbeeld op basis van de implementatie van een richtlijn) maar zou mogelijk op enigerlei wijze kunnen raken aan het vrij verkeer van personen of goederen. De Hoge Raad probeert ook de deur voor oude gevallen gesloten te houden De Hoge Raad overweegt ten aanzien van ‘oude gevallen’: ‘Met het oog op de strafzaken die inmiddels zijn afgedaan met een onherroepelijke veroordeling merkt de Hoge Raad nog op dat noch de (mogelijke) oplegging van het asp en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving noch het daarover in dit arrest gegeven oordeel kan worden aangemerkt als een voor herziening van een veroordeling door de strafrechter vereist (nieuw) “gegeven” als bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv.’ Ook hier geldt dat mogelijk nog een klacht in Straatsburg kan worden ingediend binnen zes maanden na de onherroepelijke veroordeling. Daarbij doet zich voor de klager wel het probleem voor dat het verbod van ne bis in idem wordt beschermd in artikel 4 van het niet door Nederland geratificeerde Zevende Protocol. Maar ook hier zou mogelijk een beroep kunnen worden gedaan op de artikelen 6 en 1 Eerste Protocol vanwege onevenredige bestraffing, mede in verband met de hiervoor genoemde discriminatieverboden. Mocht het in Straatsburg uiteindelijk komen tot een veroordeling, vormt die uitspraak van het EHRM overigens wel een grond voor herziening op grond van het genoemde artikel 457 Wetboek van Strafvordering. De wetgever moet bij het ontwerpen van nieuwe sanctiestelsels, dan wel bij het verscherpen van bestaande stelsels oog blijven houden voor differentiatie en evenredigheid in concreto Ten slotte Hoe dit alles ook zij, het zou naar ons oordeel het meest passend zijn dat de overheid orde op zaken stelt en de reeds afgestrafte overtreders die onevenredig zijn getroffen ook laat ‘profiteren’ van de gewijzigde jurisprudentie. De snelste en meest efficiënte wijze om dit op korte termijn te bewerkstelligen lijkt te zijn de herziening op verzoek van betrokkenen van opgelegde asp-maatregelen door het CBR, waartoe het kabinet het CBR zou kunnen aansporen. Deze mogelijkheid zou ook moeten worden geboden aan personen die niet hebben geprocedeerd tegen het opleggen van de maatregel. Die herziening moet er dan toe leiden dat het asp van tafel gaat in zaken waarin het ook tot een strafrechtelijke sanctie is gekomen. Is er geen sprake van een strafrechtelijke sanctie, dan moet een asp-maatregel die in het concrete geval onevenredig uitpakt worden herzien. Eventuele nadere schadeclaims van betrokkenen zullen via het daarvoor geldende traject (bestuursrechter of civiele rechter) moeten worden afgehandeld. Een dergelijke herzieningsoperatie kan de overheid het nodige kosten, maar dat kan geen reden zijn er van af te zien. Het is immers de overheid die fouten heeft gemaakt en bovendien ook in financiële zin de sterkste schouders heeft. Het past de overheid dus op deze wijze schoon schip te maken is en het is eventueel aan de wetgever om de handschoen op te pakken en voor toekomstige gevallen een nieuw asp-stelsel te ontwerpen met voldoende oog voor differentiatie en evenredige bestraffing in concreto. In zijn algemeenheid geldt dat de wetgever bij het ontwerpen van nieuwe sanctiestelsels, dan wel bij het verscherpen van bestaande stelsels oog moet blijven houden voor differentiatie en evenredigheid in concreto. Ook een screening van bestaande wet- en regelgeving is in dat licht gewenst. Dat is de les die uit de asp-jurisprudentie en de rechtspraak inzake de verscherpte handhaving op het terrein van de sociale zekerheid zou moeten worden getrokken. 7. Zie Donners brief aan de Tweede Kamer 9. Nog steeds maatgevend is Hoge Raad 3 van 12 augustus 2005, Kamerstukken II december 1971, NJ 1972/137, m.nt. G.J. 2004/05, 29279, 28. Scholten. 8. HvJ EU 13 januari 2004, C-453/00, 10. HvJ EU 30 september 2003, Köbler vs. Kühne & Heitz, AB 2004/58, m.nt. Oostenrijk, C-224/01, AB 2003/429, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven, JB 2004, 42, m. R.J.G.M. Widdershoven. nt. N. Verheij. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 679 Focus 544 De niet-verdachte burger in de bijzondere opsporing Sander Janssen1 In de maatschappelijke en politieke discussie wordt nog wel eens vergeten of verzwegen dat niet-verdachte burgers aan een breed scala van bijzondere opsporingsactiviteiten kunnen worden onderworpen. Dat is nu al zo, en er circuleren voorstellen voor een nieuwe regeling waarin de mogelijkheden nog verder worden uitgebreid. Bij een onrechtmatige toepassing van een opsporingsbevoegdheid kan noch een burger noch de verdachte daartegen ageren, de eerste als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad en de laatste bij gebreke aan een rol in het strafproces waarbinnen dat beroep zou kunnen worden gedaan. Een zinvolle toetsing van de rechtmatigheid van de inzet van dergelijke opsporingsmiddelen kan achteraf dus nauwelijks nog plaats hebben. Zou het daadwerkelijk tot een wetswijziging komen dan zou de gelegenheid moeten worden aangegrepen om de tekortschietende bescherming van de niet-verdachte burger in de wet te corrigeren. O p 5 juli 2013 stuurde de Minister van Veiligheid en Justitie een brief naar de Tweede Kamer getiteld ‘De burger in de bijzondere opsporing.’2 In deze brief gaat de minister onder andere in op de wijze waarop burgers door de politie ingezet kunnen worden bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten, bijvoorbeeld als kroongetuige of als infiltrant. Over zo een inzet van burgers, en met name van criminele burgers, is heel veel te zeggen vanuit het oogpunt van de integriteit van de overheid, de beheersbaarheid van de opsporing en de rol die verschillende staatsmachten daarbij spelen of zouden moeten spelen, maar dat is niet het onderwerp van deze bijdrage. Behalve als actieve hulp of zelfs werknemer van de politie krijgt de burger immers veel vaker op een andere wijze met bijzondere opsporingshandelingen te maken, en wel als subject van onderzoek. Dit terwijl die burger zelf geen verdachte is, zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, maar desalniettemin grootschalig bespioneerd kan worden omdat hij naar de vermoedens van de opsporingsautoriteiten contact heeft met een verdachte, contact heeft met contacten van een verdachte, omdat hij mogelijk kennis heeft van een strafbaar feit, of omdat het (gedetailleerd) in kaart brengen van die burger op enige andere wijze mogelijk zou kunnen bijdragen aan het opsporen of voorkomen van strafbare feiten.3 De positie van zo’n burger is in de huidige regeling betreffende de bijzondere opsporingsbevoegdhe- 680 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 den niet wezenlijk anders dan die van een verdachte. Dat is ten principale vreemd. In een eerdere brief van 29 juni 2012 heeft de minister een grootscheepse revisie van het Wetboek van Strafvordering aangekondigd ter bestrijding van de diverse knelpunten die in de strafrechtpraktijk zouden worden ervaren.4 De noodzaak hiertoe wordt in het belang van de bescherming van slachtoffers en de beveiliging van de samenleving geplaatst. ‘Dat is wat de samenleving vraagt en waarvoor ik sta’, aldus de minister. Los van de vraag of de samenleving of de strafrechtpraktijk inderdaad vraagt om of gebaat is bij een revisie van deze omvang en of de al dan niet door de minister gesignaleerde problemen in de praktijk niet efficiënter en goedkoper kunnen worden aangepakt door bijvoorbeeld te investeren in werkprocessen bij de politie, in een betere ICT-structuur, of in meer ondersteuning bij het Openbaar Ministerie, mag juist deze minister geacht worden (ook) te staan voor de onschuldige burger. Een betere bescherming van diens positie is aangewezen en noodzakelijk. Een korte verkenning en een suggestie. Wettelijke basis en rechterlijke toetsing Voor een goed begrip van de problematiek van de bijzondere opsporingsmiddelen moet als startpunt de vereiste wettelijke basis voor die bevoegdheden worden genomen. Het uitgangspunt luidt dat de gevallen waarbij en wijze waarop opsporingsmiddelen ingezet mogen worden in de wet in formele zin geregeld moeten zijn. Het zogenoemd strafvorderlijk legaliteitsbeginsel is prominent en stellig gecodificeerd in het eerste artikel van het Wetboek van Strafvordering: ‘Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.’ Dat strikte uitgangspunt is echter in de loop der jaren gerelativeerd. Zo oordeelde de Hoge Raad dat verrichtingen van opsporingsambtenaren waarmee slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt, een toereikende wettelijke grondslag hebben in de globale taakomschrijving van artikel 2 (inmiddels artikel 3) Politiewet.5 Bovendien hanteert de Hoge Raad het uitgangspunt dat de wet ‘geen uitputtende regeling van te hanteren opsporingsmethodes behelst’ en dat dus ook niet expliciet in de wet geregelde vormen van opsporing onder omstandigheden rechtmatig ingezet kunnen worden.6 Deze relativeringen hebben echter wel grenzen Deze relativeringen hebben echter wel grenzen. Behalve opsporingsmethoden waarmee stelselmatig of een meer dan lichte inbreuk wordt gemaakt op rechten en vrijheden van burgers, behoeft een toe te kennen bevoegdheid die zeer risicovol wordt geacht voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, ook een voldoende specifieke basis in het Wetboek van Strafvordering.7 Deze uitgangspunten staan niet ter discussie: bij de voorstellen voor een nieuwe wettelijke regeling van de bijzondere bevoegdheden moeten de bepalingen betreffende (grond)rechten, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en normering van onderzoek op hoofdlijnen in het herijkte Wetboek van Strafvordering worden geregeld, aldus de toelichting op de concept regeling.8 Niet alleen op grond van de nationale wetgeving en jurisprudentie is dat een terecht uitgangspunt. Ook internationaal gezien is sprake van een breed gedragen visie op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals dit onder andere in artikel 8 EVRM is neergelegd. Een beperking van dit recht is slechts toegestaan voor zo ver daarin bij wet is voorzien en dit in een democratische samenleving noodzakelijk is. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat bij de beoordeling van de aan de wettelijke grondslag te stellen eisen meewegen in hoeverre de uitoefening van een bevoegdheid aan (onafhankelijke) controle onderhevig is.9 Opsporingsmethoden die niet of nauwelijks aan enige rechterlijke controle onderworpen zijn, dienen een stevigere wettelijke basis te hebben, aangezien bij gebreke aan onafhankelijk toezicht slechts die wettelijke basis nog in staat wordt geacht machtsmisbruik en willekeur te voorkomen. Andersom dient een regeling die meer ruimte en beleidsvrijheid laat aan de opsporende en vervolgende instantie, te voorzien in toetsing door een onafhankelijke partij. De enige die in het Nederlandse model die rol kan vervullen is de rechter, meer in het bijzonder – in de opsporingsfase – de rechter-commissaris. De officier van justitie, hoewel gerekend tot de magistratuur, is immers niet een van de opsporing onafhankelijke partij; integendeel, hij is leider van het onderzoek én dominus litis bij de beslissing of er vervolgd moet worden, op welke wijze en voor welk(e) feit(en). Ook de minister laat staan het parlement zijn niet in staat in individuele zaken de rechtmatigheid van de inzet van opsporingsbevoegdheden op een zinvolle wijze te toetsen, in weerwil van wat deze instanties zelf wel eens lijken te denken.10 Een andere omstandigheid die pleit voor een actieve(re) rol van de rechter-commissaris in de opsporingsfase is de jurisprudentie van de Hoge Raad over onrechtmatigheden in het vooronderzoek. Kort gezegd heeft de Hoge Raad de ruimte waarbinnen de zittingsrechter de in artikel 359a Sv genoemde gevolgen aan vormverzuimen kan verbinden drastisch beperkt.11 Onder andere kan geen beroep worden gedaan op onrechtmatig handelen wanneer degene die dat beroep doet niet zélf door dat handelen in zijn belangen is getroffen. Dat betekent dat bij een onrechtmatige toepassing van een opsporingsbevoegdheid tegen een burger noch de verdachte, noch de burger daartegen kan ageren, de eerste als gevolg van die jurisprudentie van de Hoge Raad en de laatste bij gebreke aan een rol in het strafproces waarbinnen dat beroep zou kunnen worden gedaan. Dit heeft tot gevolg dat een zinvolle toetsing van de rechtmatigheid van de inzet van dergelijke opsporingsmiddelen achteraf nauwelijks nog plaats kan hebben. De daardoor ontstane lacune op het gebied van de rechterlijke toetsing van onrechtmatig handelen in de opsporingsfase levert een zelfstandig argument op om die toetsing al voorafgaand aan de inzet van het opsporingsmiddel te laten plaatsvinden. Voorkomen is beter dan genezen, en nu de mogelijkheden voor genezing tot een minimum zijn terug gebracht geldt dat eens te meer. De wetgever zou juist bij dit onderdeel van een nieuwe regeling dan ook de gelegenheid te baat moeten Auteur dachte burger bedoeld. stukken II 1996/97, 25403, 3, p. 3. 10. Zie hierover Janssen ‘I am the law - De 1. Mr. S.L.J. Janssen is advocaat bij Cleer- 4. Brief van de Minister van Veiligheid en 8. Er wordt voorgesteld voortaan te spreken criminele burgerinfiltrant als voorbeeld van din & Hamer Advocaten Amsterdam. Justitie van 29 juni 2012, Kamerstukken II van ‘heimelijke opsporingsbevoegdheden’ gebrekkig machtsevenwicht’, NJB 2011/12, 29279, 147. aangezien de verschillende Bob-middelen 2014/567, afl. 11, p. 707-710. Noten 5. HR 19 december 1995, NJ 1996/249 alleen door de kwantiteit waarmee deze 11. HR 19 februari 2013, 2. Brief van de Minister van Veiligheid en (Zwolsman) en meer recent HR 20 januari ingezet worden niet meer bijzonder kunnen ECLI:NL:2013:BY5321 en HR 9 september Justitie, ‘De burger in de bijzondere opspo- 2009, NJ 2009/225. worden genoemd. Daar zit wat in. 2014, ECLI:NL:HR:2014:2651. Zie ook het ring’, Kamerstukken II 2012/13, 29911, 83. 6. HR 20 december 2011, NJ 2012/160. 9. Zie onder andere EHRM 2 augustus al oudere standaardarrest HR 30 maart 3. Waar hierna over een burger of derde 7. Memorie van toelichting bij de Wet bij- 1984, Malone vs. the UK, appl. nr. 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2533. wordt gesproken wordt steeds een niet-ver- zondere opsporingsbevoegdheden, Kamer- 8691/79, NJ 1988,/34. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 681 Focus © Sergey Nivens / Shutterstock nemen in de wet het toezicht op de rechtmatige toepassing van opsporingsbevoegdheden tegen burgers te versterken. Gezien de toegenomen mogelijkheden van politie en justitie om zich een vrijwel volledig beeld te kunnen vormen van het persoonlijk leven van een sub- Een rechtmatigheidstoets door de rechter-commissaris zou het risico op een disproportionele inzet van opsporingsmiddelen tegen burgers kunnen verkleinen ject van onderzoek,12 de steeds creatievere en minder orthodoxe methoden die daartoe worden gebezigd (zie ook hierna) en de beperking van de mogelijkheden voor rechterlijke toetsing achteraf, zou een rechtmatigheidstoets door de rechter-commissaris het risico op een disproportionele inzet van opsporingsmiddelen tegen burgers kunnen verkleinen. De burger als onderwerp van onderzoek In de maatschappelijke en politieke discussie wordt nog wel eens vergeten of verzwegen dat niet-verdachte burgers aan een breed scala van bijzondere opsporingsactiviteiten kunnen worden onderworpen. Dat is nu al zo, en in 682 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 de voorstellen voor een nieuwe regeling worden de mogelijkheden verder uitgebreid: zo wordt bijvoorbeeld voorgesteld in zaken waarin nog geen verdenking van concrete strafbare feiten aanwezig is maar slechts het vermoeden bestaat dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd, opsporingsmiddelen te kunnen inzetten tegen burgers die zelf niet deelnemen aan dat georganiseerde verband. Die middelen kunnen behoorlijk verregaande vormen aannemen. Zo lijkt niet iedereen zich ervan bewust dat het stelselmatig inwinnen van informatie zoals dit al sinds de inwerkingtreding van de huidige Wet BOB op grond van artikel 126j Sv mogelijk is, in de praktijk kan neerkomen op het door undercover-politieagenten infiltreren in het persoonlijk leven van een burger. Dergelijke trajecten, die sinds 2010 bekend staan als Werken Onder Dekmantel (WOD), worden door betrokkenen die daarmee te maken hebben gekregen als bijzonder ingrijpend ervaren. Het kan er bijvoorbeeld op neer komen dat politieagenten die zich voordoen als nieuwe vrienden op kraamvisite gaan bij de vrouw van een verdachte in het kader van een onderzoek naar een cold case daterend van lang voordat de betreffende vrouw de verdachte had leren kennen.13 Ook andere vormen van opsporingshandelingen tegen burgers komen veelvuldig voor. Een telefoontap op een verdachte leidt in grotere onderzoeken al snel tot een olievlek aan andere taps op derden waarmee de verdachte contact (b)lijkt te hebben. Bij ernstige geweldsmisdrijven is het tappen van het slachtoffer (als die het overleefd heeft) en zijn familie eerder regel dan uitzondering. Ook komt het met enige regelmaat voor dat een woning wordt afgeluisterd die door een verdachte helemaal niet wordt bezocht, bijvoorbeeld de woning van de partner van een verdachte. Het onder- Dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden jegens verdachten enerzijds en derden anderzijds wettelijk over één kam wordt geschoren is bepaald niet voor de hand liggend zoeksbelang is dan gelegen in het feit dat het vermoeden bestaat dat andere personen zoals die partner of vrienden of bekenden in de woning mogelijk zullen spreken over (de gang van zaken bij) een strafbaar feit. Dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden jegens verdachten enerzijds en derden anderzijds wettelijk over één kam wordt geschoren is bepaald niet voor de hand liggend. Bij de totstandkoming van de wet Bob is weliswaar gesteld dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zwaarder dienen te wegen bij de inzet van een opsporingsmiddel jegens een derde,14 maar in de praktijk wordt daar verschillend mee omgegaan.15 Zo oordeelde de Rechtbank Amsterdam bijvoorbeeld dat het tappen van een burger met een strafblad die regelmatig telefonisch contact bleek te hebben met een verdachte, niet onrechtmatig was. Het Gerechtshof Amsterdam was dezelfde mening toegedaan.16 Het lijkt er op dat het zwaartepunt van die beslissing lag bij de persoon van de verdachte en de aard van het strafbare feit en niet bij het gegeven dat die burger een strafblad had, al is dat niet helemaal duidelijk. Duidelijk is wel dat de burger niets te maken had met het feit (een overval) waar de verdachte van werd beschuldigd. Het in de wet aanbrengen van een onderscheid op dit punt zou meer recht doen aan het uitgangspunt dat een burger die zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit in beginsel gevrijwaard zou moeten blijven van inmenging door de overheid in zijn persoonlijke levenssfeer, en dat het slechts onder uitzonderlijke gevallen zo mag zijn dat die overheid desalniettemin die inbreuk mag maken ter opsporing of vervolging van door anderen gepleegde strafbare feiten. Een niet-verdachte burger heeft er recht op dat een van de opsporing onafhankelijke instantie toezicht houdt op en oordeelt over diens belangen in relatie tot het belang van opsporing en vervolging van een ander. Dat zou tot uitdrukking moeten worden gebracht door te bepalen dat voor de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen jegens een niet-verdachte burger altijd een machtiging van de rechter-commissaris vereist is.17 Heroriëntatie machtigingsvereiste Het vereiste van een machtiging in geval van niet-verdachte burgers zal mogelijk leiden tot een toename van het aantal vorderingen aan de rechter-commissaris en daarmee tot een verhoging van de administratieve druk bij de politie, al moet de mogelijke impact ook niet overdreven worden: de hoeveelheid bijzondere opsporingsbevoegdheden die tegen burgers wordt ingezet zal altijd verregaand ondergeschikt zijn aan de hoeveelheid die op verdachten ziet. Desalniettemin staat die te verwachten uitbreiding van het aantal vorderingen bij de rechtercommissaris op gespannen voet met een van de belangrijkste redenen tot deze hele wetgevingsoperatie, te weten de wens van de minister de administratieve druk naar beneden te brengen.18 Hoewel die wens (die niet in het 12. Zo bevat een smartphone een enorme nen) worden. De verdachte werd door dient dringend gevorderd te worden door verdachte regelmatig voorkomen dat niet- hoeveelheid informatie over zijn gebruiker, undercover-agenten uitgenodigd als muzi- het onderzoek. De rechter-commissaris zal verdachte burgers in beeld komen, net zoals kan door middel van zendmastgegevens het kant op te treden voor een diner voor derhalve vast moeten stellen dat de waar- niet-verdachte burgers (heel vaak) telefoon- bewegingspatroon van een telefoongebrui- zakenlieden, waarbij alle bij dat zogenaam- heid niet op een andere, minder ingrijpende gesprekken zullen voeren met een verdach- ker nauwgezet in kaart worden gebracht, de diner aanwezige personen politieagenten wijze, kan worden vastgesteld. Daarbij zal te die wordt afgeluisterd. Over dergelijke net als de contacten die hij telefonisch of waren. Zij probeerden daar een praatje aan hij uitdrukkelijk rekening moeten houden gevallen gaat het hier niet; het gaat om de middels sms met andere telefoongebruikers te knopen in de hoop dat de verdachte iets met het feit of het gaat om een telefoon- inzet van opsporingsbevoegdheden die heeft, kan middels een internettap worden (belastends) zou zeggen. Toen dat niet tot aansluiting van de verdachte of van der- primair gericht zijn tegen een ander dan de vastgesteld welke websites worden bezocht het gewenste resultaat leidde ging men den.’ (Handelingen II 1996/97, 25403, 3, verdachte. en kan e-mailcommunicatie worden onder- ertoe over een vrouwelijke rechercheur par. 3.7). 18. Die administratieve druk lijkt overigens schept, biedt sociale media een schat aan opzettelijk met haar voertuig tegen dat van 15. Zie het WODC onderzoek Het gebruik met name voort te komen uit gebrekkige gegevens over een persoon en zijn contac- de verdachte aan te laten rijden en haar bij van de telefoon- en internettap in de ICT-structuur en interne werkprocessen. Zie ten, kunnen reisgegevens worden nageplo- het uitwisselen van de gegevens ten behoe- opsporing, Den Haag: Boom Lemma 2012, I. Duineveld e.a., Administratieve lasten- zen aan de hand van het gebruik van een ve van de schadeafwikkeling interesse in p. 71, o.a. op druk bij opsporing zware en georganiseerde OV-chipkaart, kunnen door het opvragen hem te laten veinzen. Ook de aldus tot 16. Respectievelijk Rb. Amsterdam 15 sep- criminaliteit, een nulmeting, o.a. te vinden van kentekenregistraties de verplaatsingen stand gekomen vervolgafspraakjes leverden tember 2011, op www.politieacademie.nl/kennisenonder- van een voertuig en dus een chauffeur echter niets op. ECLI:NL:RBAMS:2011:BT1973 en Gerechts- zoek/Lectoraten/criminaliteitsbeheersingre- worden vastgelegd, et cetera. 14. Zie bijvoorbeeld bij ten aanzien van de hof Amsterdam, 21 december 2013, rolnr. cherchekunde/Pages/Administratieve-las- 13. Een te mooi voorbeeld van een ander telefoontap de memorie van toelichting: 23/004131-11 (niet gepubliceerd). tendruk-bij-opsporing.aspx. WOD-traject om niet te noemen betreft de ‘Voorts is het vereiste van proportionaliteit 17. Ook bij de inzet van bijzondere opspo- zaak Endstra, waarin het weliswaar een en subsidiariteit uitdrukkelijk in de wet ringsmethoden tegen een verdachte zal het verdachte en niet een burger betrof dat een vastgelegd. Hierbij is gekozen voor de for- geregeld zo zijn dat daarmee inbreuk wordt goede illustratie oplevert van de creativiteit mulering die thans wordt gebruikt in artikel gemaakt op de privacy van derden. Zo zal waarmee dit soort trajecten ingezet (kun- 125g Sv: de toepassing van de bevoegdheid het bij een stelselmatige observatie van een NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 683 Focus Dat uitgangspunt is alleen in het licht van de immense hoeveelheid telefoons die in Nederlandse opsporingsonderzoeken wordt afgetapt al moeilijk vol te houden minst ook voort lijkt te komen uit bezuinigingsdoelstellingen) onvoldoende grondslag biedt om inhoudelijk veranderingen aan te brengen in het onafhankelijk rechterlijk toezicht op privacy-schendende opsporingsmiddelen, zou de vraag opgeworpen kunnen worden of het voor de hand ligt de status aparte van de telefoontap bij een verdachte te handhaven. Het afluisteren van de telefoon van een verdachte werd en wordt nog altijd als aanzienlijk ingrijpender aangemerkt dan andere opsporingsbevoegdheden zoals stelselmatige observatie of het stelselmatig inwinnen van informatie, reden dat een telefoontap ‘terughoudend’ ingezet moet worden en de machtiging van een rechter-commissaris vereist is. Dat uitgangspunt is alleen in het licht van de immense hoeveelheid telefoons die in Nederlandse opsporingsonderzoeken wordt afgetapt al moeilijk vol te houden. De verwijzing die destijds werd gemaakt naar het grondwettelijke telefoongeheim doet in het licht van de schaal waarop dat telefoongeheim in de huidige praktijk wordt geschonden in ieder geval niet heel overtuigend meer aan.19 Ik benadruk dat ik niet van oordeel ben dat de rechterlijke toetsing van telefoontaps (daarmee) als niet meer relevant mag worden aangemerkt, maar geconstateerd kan worden dat de massale inzet van dit middel zich niet goed verhoudt met het uitgangspunt van terughoudendheid én dat het maatschappelijk oordeel over de inbreuk die het afluisteren van telefoongesprekken oplevert in de loop der jaren veranderd is. Dat geldt temeer wanneer die telefoontap wordt afgezet tegen de impact die andere opsporingsbevoegdheden (kunnen) hebben. Over de wijze waarop de wat meer ervaren crimineel wisselt van telefoons of gebruik maakt van niet af te luisteren gecodeerde telefoons (de zogenoemde PGP’s) heb ik het dan nog niet eens. Het maakt dat juist verdachten relatief weinig ‘last’ hebben van een telefoontap terwijl de ‘gewone’ burger die maar één telefoon heeft, al zijn gesprekken daarmee voert en jarenlang hetzelfde nummer houdt, veel meer in zijn persoonlijke levenssfeer geraakt wordt. Een aanzienlijk deel van de huidige administratieve belasting komt voort uit de grote hoeveelheden (vorderingen tot) tapmachtigingen. Zou de administratieve lastendruk een of zelfs hét belangrijkste argument zijn om niet tot invoering van een generieke rechterlijke toetsing van opsporingsbevoegdheden tegen burgers over te gaan (en andere argumenten laten zich niet licht bedenken) dan meen ik dat een heroriëntatie op de machtigingsverplichting voor de telefoontap bij een verdachte gerechtvaardigd is. Indien het laten vervallen van dat machtigingsvereiste de daarvoor benodigde (administratieve en financiële) ruimte zou creëren voor een algemeen machtigingsvereiste bij de inzet van alle opsporingsbevoegdheden tegen een burger, dan zou dat naar mijn oordeel te verdedigen zijn.20 Conclusie De minister heeft grote ambities met zijn omvangrijke herstructurering en wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Het project is nog in een oriënterende fase, maar zijn wens het formele wetgevingstraject binnen ongekend korte tijd aan te vangen en af te ronden staat buiten kijf. De eerste fundamentele kritiek vanuit de advocatuur is inmiddels kenbaar gemaakt en reacties op de diverse deelonderwerpen, waaronder op de nieuwe regeling van de heimelijke opsporingsbevoegdheden, zijn in voorbereiding.21 Zou het daadwerkelijk tot een wijziging van de Wet BOB komen dan zou de wetgever de gelegenheid moeten aangrijpen om de tekortschietende bescherming van de niet-verdachte burger in de wet te corrigeren en rechterlijke toetsing in het leven te roepen wanneer inbreuken op diens persoonlijke levenssfeer worden ingezet. Nu de wijziging - uitgaande van de voorliggende plannen - gepaard zal gaan met uitbreidingen van de mogelijkheden tot dergelijke inbreuken en tot het verlagen van diverse nu nog geldende drempels, is dat het minste dat de minister voor zijn eerzame burgers kan doen. 19. Zie onder andere de Brief van de minis- zigd om het vereiste van een rechtelijke van hen die daartoe bij de wet zijn aange- zoals de (criminele) burgerinfiltrant en de ter van 18 november 1998, Kamerstukken machtiging te laten vallen. Anders dan bij wezen. Dat zou dus ook de officier van toetsing van getuigenbeschermingsafspra- II 1998-99, 25403 25, p. 4. Hoewel artikel het briefgeheim bepaalt de grondwet in justitie kunnen zijn. ken. 13 van de Grondwet het telefoon- en tele- artikel 13 lid 2 dat schending van het tele- 20. Zeker wanneer dat gepaard zou gaan 21. Zie www.advocatenorde.nl/10710/ graafgeheim als onschendbaar aanmerkt, foongeheim kan plaatshebben in gevallen met een versterking van het toezicht bij ver- modernisering-wetboek-van-strafvordering. behoeft de Grondwet niet te worden gewij- bij de wet bepaald, door of met machtiging strekkende of riskante opsporingsmethoden 684 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Opinie 545 Taverne en de Trias Coen Modderman & Jan Willem van Rossem1 VVD Kamerlid Joost Taverne lijkt een voorliefde te hebben voor het opschudden van de trias politica. In 2012 stelde hij een, nog steeds in behandeling zijnde, controversiële wijziging voor van artikel 94 Grondwet die beoogt wetten uit te zonderen van de toetsingsbevoegdheid van de rechter aan ieder verbindende verdragsrechtelijke bepalingen. In zijn onlangs ingediende voorstel tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen gaat de parlementariër subtieler te werk. Maar ook met dit voorstel wordt geschud aan de Trias. Hoe stevig en met welke implicaties, wordt hier onderzocht. T weede Kamerlid Joost Taverne (VVD) laat weer van zich horen. Zoals in aflevering 9 van het NJB al door Tom Barkhuysen werd aangekaart,2 is op 20 februari door de liberale parlementariër een rijkswetsvoorstel aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (hierna: Rgbv).3 Het doel van het voorstel is om de democratische legitimatie van de totstandkoming van verdragen te vergroten, door meer parlementaire betrokkenheid hierbij.4 Dit wil Taverne bereiken door de mogelijkheid van stilzwijgende parlementaire goedkeuring te schrappen voor verdragen die bepalingen bevatten die een ieder kunnen verbinden als bedoeld in artikel 93 Grondwet. Wanneer de regering vermoedt dat een verdrag zulke bepalingen bevat, wordt zij verplicht de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure te volgen. Deze verplichting voor de regering geldt in de plannen van Taverne ook wanneer zo’n vermoeden bestaat ten aanzien van verdragen die door de Rgbv worden uitgezonderd van het parlementaire goedkeuringsvereiste (artikel 7 Rgbv).5 Taverne deed eerder staatsrechtelijk van zich spreken in 2012. Toen stelde hij een veelbesproken en controversiele wijziging voor van artikel 94 Grondwet. Dit voorstel, dat nog steeds in behandeling is, beoogt wetten in de toekomst uit te zonderen van de toetsingsbevoegdheid die de rechter in artikel 94 Grondwet wordt verleend.6 In zijn voorstel om de Rgbv aan te passen gaat Taverne subtieler te werk. Het nieuwe plan komt tegemoet aan een oproep van de Staatscommissie Grondwet7 en houdt ogenschijnlijk minder huis in de Trias dan het artikel 94-voorstel. Maar geschud aan de Trias wordt er wel door het nieuwe rijkswetsvoorstel. Hoe stevig en met welke implicaties, willen wij hieronder kort onderzoeken. Centraal in het constitutionele denken van Taverne staat het belang van een prominente plek van de volksvertegenwoordiging binnen ons staatsbestel Centraal in het constitutionele denken van Taverne staat het belang van een prominente plek van de volksvertegenwoordiging binnen ons staatsbestel. Ten aanzien van de totstandkoming en werking van verdragen is deze prominente plek volgens het Kamerlid verloren gegaan of uit zicht geraakt.8 Om hier verandering in te brengen, gaat de aandacht in het onderhavige wetsvoorstel in eerste instantie uit naar de regering. De huidige constitutio- Auteurs ging van verdragen’, NJB 2015/453, p. 551 6. Kamerstukken II 2011/12, 33359 (R wet uit 2010 (bijlage bij Kamerstukken II 1. Mr. C.B. Modderman & mr. dr. J.W.C. van 3. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R 1986), p. 1-6. Zie over dit voorstel: J. Fleu- 2010/11, 31570, 17), p. 111-113. Rossem zijn als docent staats- en bestuurs- 2048), p. 1-2. ren & J. de Wit, ‘Het voorstel-Taverne’, NJB 8. Zie: S. Blok, K. Dijkhoff & J. Taverne, recht verbonden aan de Universiteit Utrecht. 4. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R 2012/2298, afl. 40, p. 2812-2818 en C.B. ‘Verdragen mogen niet langer rechtstreeks 2048), 3, p. 1. Modderman, ‘Tavernes voorstel van rijks- werken’, NRC Handelsblad 23 februari Noten 5. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R wet’, Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 2012 en A. Kas, ‘Nederland moet weer over 2. T. Barkhuysen, ‘Parlement moet minder 2048), 2, p. 1-2 en Kamerstukken II 2013, afl. 3, p. 234-241. z’n eigen wetten gaan’, NRC Handelsblad (stil)zwijgen bij sluiting, wijziging en opzeg- 2014/15, 34158 (R 2048), 3, p. 6. 7. Rapport van de Staatscommissie Grond- 20 februari 2015. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 685 Opinie nele regeling maakt mogelijk dat de totstandkoming van verdragen in veel gevallen een aangelegenheid van de regering is, waarbij het parlement niet of nauwelijks betrokken is.9 Het voorstel van Taverne breidt de verplichting voor de regering om het parlement hier uitvoeriger bij te betrekken fors uit. Maar wat als de regering straks niet erg consciëntieus omspringt met haar nieuwe plicht om bij zulke verdragen de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure te volgen? Wanneer de regering in zo’n geval het verdrag ter stilzwijgende goedkeuring voorlegt, kan het parlement dit stilzwijgen doorbreken (artikel 5 Rgbv). Taverne wijst hier ook op.10 Maar zal het parlement dit doen? Taverne zelf heeft immers juist kritiek geuit op de weinig actieve houding van het parlement.11 Een ander scenario is dat de regering meent dat een van de uitzonderingen van artikel 7 Rgbv van toepassing is en de parlementaire goedkeuring daarom helemaal overslaat. Is hier voor het parlement dan nog iets aan te doen, indien het parlement het oneens is met de regering? Bij de uitzonderingen b en e van artikel 7 Rgbv wel.12 Bij de andere uitzonderingen niet. Dit laat Taverne onbesproken.13 Er staat hier meer op het spel dan alleen de relatie tussen regering en parlement. Ook de positie van de andere speler binnen de Trias, de rechter, komt in het geding als de nieuwe procedure niet goed functioneert. Anders dan de regering, krijgt de rechter in het voorstel van Taverne niet met een verplichting te maken. Het recente rijkswetvoorstel beoogt de rechter niet ‘te binden aan het oordeel van de wetgever’, maar reikt hem een ‘houvast in de interpretatie’ van verdragen aan.14 Tegelijkertijd wordt in de memorie van toelichting wel benadrukt dat de rechter een stilzwijgend goedgekeurde verdragsbepaling slechts rechtstreekse werking zal verlenen ‘indien daar zwaarwegende argumenten aan ten grondslag liggen’.15 Ook de rechter wordt dus geacht in de pas te lopen. Dit in de pas lopen wordt echter problematisch indien parlementair stilzwijgen niet toe te schrijven valt aan een zorgvuldige afweging dat we met een verdrag zonder een ieder verbindende bepalingen te maken hebben. Hoe moet de rechter daarmee omgaan? In het rijkswetvoorstel wordt geen standpunt ingenomen over de wenselijkheid van rechtstreekse werking van verdragen. Het voorstel stelt enkel dat in (overleg met) het parlement de beslissing moet vallen of van een ieder verbindendheid sprake is. Het zou dus kunnen dat juist meer bepalingen van verdragen als een ieder verbindend worden aangemerkt als hier straks door de wetgever uitvoeriger bij stil wordt gestaan. Dat is, gezien zijn ideeën over de verhouding tussen internationaal recht en nationaal recht, waarschijnlijk echter niet wat Taverne voor ogen staat.16 Of na wijziging van de Rgbv vaker of minder vaak aan verdragen rechtstreekse werking zal worden verleend, is lastig te voorspellen en afhankelijk van meer factoren dan de inrichting van de procedure alleen. Wat wel opvallend is, is dat in de memorie van toelichting niet of nauwelijks wordt besproken wat er moet gebeuren als op aangeven van de regering de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure wordt gevolgd. In een eerdere variant op het huidige voorstel, verkondigd tijdens een behandeling van 686 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 het rapport van de Staatscommissie Grondwet, had Taverne nog aangegeven dat in een goedkeuringswet tot uiting diende te worden gebracht welke bepalingen uit een verdrag een ieder verbindend zijn.17 Maakt het veel uit dat zo’n bepaling in het onderhavige voorstel ontbreekt? Niet per se. Wat zo alleen wel een beetje ondergesneeuwd blijft, is dat niet gezegd is dat rechtstreekse werking sowieso wordt verleend als de regering een verdrag, vanwege het vermoeden van de aanwezigheid van een ieder verbindende bepalingen, ter uitdrukkelijke goedkeuring voorlegt aan de Staten-Generaal. In de memorie van toelichting wordt het ontbreken van rechtstreekse werking vrij nadrukkelijk in verband gebracht met de procedure van stilzwijgende goedkeuring. Maar deze conclusie kan ook heel goed getrokken worden in een procedure van uitdrukkelijke goedkeuring. Ook hier zou overigens weer gelden dat de bevoegdheid van de rechter intact blijft om in incidentele gevallen het oordeel van de wetgever te passeren. Vanuit democratisch oogpunt is er veel voor te zeggen om, zoals Taverne voorstelt, het parlement directer te betrekken bij de vaststelling van verdragen die een ieder kunnen verbinden. Wat hierboven in kort bestek de revue passeerde, laat echter hopelijk zien dat aan dit voorstel wel bepaalde mitsen en maren zijn verbonden. Een belangrijke ‘mits’ is dat regering en parlement constitutioneel plichtsbesef etaleren indien de voorgestelde wijziging wordt doorgevoerd. Een belangrijke ‘maar’ is dat het ‘houvast in de interpretatie’ van verdragen dat het voorstel aan de rechter beoogt te bieden, gevolgen kan hebben voor de rechtsbescherming. Wanneer door de wetgever wordt bepaald – stilzwijgend dan wel uitdrukkelijk – dat een verdragsbepaling niet een ieder verbindend is, heeft dit immers gevolgen voor de toetsingsmogelijkheden van de rechter in het kader van artikel 94 van de Grondwet. Zeker aangezien onze constitutie rechterlijke toetsing van wetten aan de Grondwet uitsluit, is dat niet zonder betekenis. Zowel ‘mits’ als ‘maar’ verdient het naar onze mening straks bij de behandeling van dit rijkswetsvoorstel uitvoerig besproken te worden. Dat voorstel is als gezegd met zijn motief van democratisering op zich lovenswaardig. Maar democratie is niet de enige waarde die hier in het geding is. Evenwichtige verhoudingen binnen de Trias vormen ook een groot goed. 9. Zie bijvoorbeeld: Rapport Staatscommis- Staten-Generaal en de totstandkoming van sie Grondwet 2010, p. 111-113 en C.B. verdragen’, Tijdschrift voor Constitutioneel Modderman, ‘De Staten-Generaal en de Recht 2015, afl. 1, p. 56-57. totstandkoming van verdragen’, Tijdschrift 14. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R voor Constitutioneel Recht 2015, afl. 1, p. 2048), 3, p. 1 en 5. 34-60, in het bijzonder p. 37-48. 15. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R 10. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R 2048), 3, p. 5. 2048), 3, p. 4. 16. Zie: S. Blok, K. Dijkhoff & J. Taverne, 11. S. Blok, K. Dijkhoff & J. Taverne, ‘Ver- ‘Verdragen mogen niet langer rechtstreeks dragen mogen niet langer rechtstreeks werken’, NRC Handelsblad 23 februari werken’, NRC Handelsblad 23 februari 2012. 2012. 17. Kamerstukken II 2011/12, 31570, 22, 12. Zie art. 8 lid 2, 9 lid 2 Rgbv. p. 6. 13. Zie hierover: C.B. Modderman, ‘De Opinie 546 Open brief aan de nieuwe Minister van Justitie Excellentie, Ik kijk naar u uit met hooggespannen verwachtingen. U gaat leiding geven aan een departement van Veiligheid en Justitie. Ik hoop dat u zich bewust zult blijven van het feit dat het woordje ‘en’ duidt op een nevenschikking, en niet op een onderschikking. U gaat verantwoordelijkheid dragen voor het functioneren van de rechterlijke macht. Ik hoop dat u de hard werkende rechters niet ziet als assembleurs in een fabriek van uitspraken, maar als ambachtslieden die oprecht trachten om in elk individueel geval dat hen wordt voorgelegd ook daadwerkelijk recht te doen. Zij gedijen beter in vrijheid dan in een cultuur van verregaand gestandaardiseerde werkwijzen en prestatienormen. U zult meer dan eens te maken krijgen met de advocatuur. Ik hoop dat u zich zult realiseren dat die beroepsgroep niet louter bestaat uit zakkenvullers of ‘consiglieres’, maar vooral wordt gevormd door bevlogen rechtshulpverleners, die het noodzakelijke zout zijn in de pap van de rechtsstaat. Het is de advocaat ook die de rechter – en zelfs de wetgever – uitdaagt om kritisch te reflecteren op de grenzen van het recht. De advocatuur verdient veeleer een luisterend oor dan wantrouwen en laatdunkendheid. U bent er natuurlijk ook voor de burger. De naam van uw functie onderstreept die dienende rol. Ik hoop dat u dan niet zult vergeten dat het recht niet zozeer is gegeven om door de overheid als wenselijk beschouwd handelen te legitimeren, maar vooral om de burger een zeker niveau aan bescherming te bieden. Die functie is te meer van belang in een tijdsgewricht als het onderhavige, waarin voor zoveel burgers zoveel zekerheden zijn weggevallen. Houdt u daarbij dan ook voor ogen dat het bestaan van rechten nog niet zonder meer betekent dat het individu ook een toegang heeft tot die rechten? En dat om die reden een aanspraak op een redelijk niveau gefinancierde rechtsbijstand geen socialistische franje is, maar een hoeksteen van een moderne rechtsstaat? U maakt deel uit van een ministersploeg, bent lid van een partij. U bent product en onderdeel van het politiek bedrijf. Ik hoop dat u in de compromissen van coalitie en constructieve oppositie de grenzen van hetgeen de rechtsstaat vereist zult bewaken: de gebondenheid aan het recht, het evenwicht der machten en het respect voor de rechten van de mens. Ik verwacht dat u – wanneer nodig – zowel in het openbaar als binnenskamers zult benadrukken de gebondenheid, ook van Nederland, aan recht van een hogere orde, de terughoudendheid die politici past in hun commentaar op het werk van de rechterlijke macht en de onwenselijkheid van pogingen om universele fundamentele rechten ten achter te stellen bij de politieke waan van alledag. Excellentie, wijlen Willem Witteveen schreef al dat de rechtsstaat geen veilig bezit is, geen huis waarin we onbezorgd kunnen slapen. Ik koester een bescheiden hoop: de hoop dat u dat bezit in elk geval niet minder veilig zult maken. Ik wens u het vermogen om te abstraheren en te reflecteren en vooral om te kunnen persisteren, in die gevallen waarin de rechtsstaat dit vergt. Ik wens u alle goeds. Prof. mr. Jacques Sluysmans Advocaat in Den Haag en bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 687 547 Reactie Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht tussen de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie? Reactie op: ‘Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht?’ Nanda Ros1 I n het artikel ‘Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht?’, NJB 2015/250, afl. 4 bespreken Jim Waasdorp & Aniel Pahladsingh het inreisverbod dat, sinds de invoering van de Terugkeerrichtlijn, tegen derdelanders wordt uitgevaardigd in plaats van een ongewenstverklaring. De auteurs stellen in hun bijdrage onder meer de vraag of de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dezelfde uitleg geven over (aanvang) van de duur van het inreisverbod. Een vraag die zij onbeantwoord laten is of de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) hierover dezelfde uitleg geven. Deze vraag is mijns inziens interessanter nu deze ontkennend moet worden beantwoord. De aanvang van de duur van het inreisverbod Zoals de advocaat-generaal Spronken heeft opgemerkt in haar conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2014 volgt uit de formulering van het Hof van Justitie in de zaken Filev en Osmani dat het voor de berekening van de duur van een inreisverbod er niet toe doet of de vreemdeling het grondgebied van de betrokken lidstaat heeft verlaten.2 De Hoge Raad blijft echter vasthouden aan het uitgangspunt dat de duur van het inreisverbod aanvangt op het moment dat de vreemdeling aan zijn terugkeerverplichting voldoet. Volgens de Hoge Raad volgt uit Filev en Osmani – welke zaak betrekking heeft op gevallen waarin de vreemdeling aan zijn terugkeerverplichting 688 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 had voldaan door de lidstaat daadwerkelijk te verlaten – niet dat dit uitgangspunt onjuist is.3 Mijns inziens is dit uitgangspunt wel in strijd met het Europese recht. In het enkele gegeven dat zowel Filev als Osmani het Duitse grondgebied daadwerkelijk had verlaten en pas na vijf jaar opnieuw het Duitse grondgebied was binnengekomen, kan onvoldoende rechtvaardiging worden gevonden om de overwegingen van het Hof van Justitie in dit arrest geheel terzijde te schuiven. Als het Hof van Justitie voor ogen had dat de overwegingen in dit arrest enkel van toepassing zijn op vreemdelingen die eerder aan hun terugkeerverplichting hebben voldaan, zou het voor de hand hebben gelegen dit op te merken. Dat heeft het Hof van Justitie niet gedaan.4 Daarbij komt dat het uitgangspunt van de Hoge Raad stuit op praktische bezwaren. Een vreemdeling heeft immers pas aan zijn terugkeerverplichting voldaan indien hij terugkeert naar: - zijn land van herkomst; of - een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen; of - een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten.5 Zoals A.H. Klip in zijn noot onder het arrest van de Hoge Raad opmerkt zal het voor de Nederlandse autoriteiten niet altijd mogelijk zijn vast te stellen wanneer een verdachte een andere lidstaat heeft verlaten. Voor bui- tenlandse autoriteiten is het op hun beurt weer moeilijk te achterhalen wanneer een verdachte uit Nederland is vertrokken.6 De terugkeerprocedure7 En dit is niet het enige punt waar de jurisprudentie van de Hoge Raad in strijd is met het Europese recht. Waar de Hoge Raad in eerdere uitspraken overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie in de zaken El Dridi,8 Achughbabian9 en Sabor10 heeft geoordeeld dat strafrechtelijke maatregelen de terugkeerprocedure niet mogen doorkruisen en de rechter bij de strafoplegging aldus moet toetsen of de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen,11 neemt de Hoge Raad thans weer afstand van deze Europese jurisprudentie. Op 4 november 2014 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit de Terugkeerrichtlijn niet voortvloeit dat de omstandigheid dat de verdachte, nadat aan de opgelegde terugkeerverplichting is voldaan, opnieuw en in strijd met zijn ongewenstverklaring in Nederland verblijft, meebrengt dat de rechter slechts dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 197 Sr mag opleggen indien hij zich ervan heeft vergewist dat de stappen van de in de Terugkeerrichtlijn vastgelegde terugkeerprocedure (opnieuw) zijn doorlopen.12 Deze uitspraak roept de vraag op hoe zal worden geoordeeld indien een verdachte aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan en nadien opnieuw Nederland is binnengekomen terwijl zijn inreisverbod nog Reactie niet was verstreken, doch ten tijde van de berechting wegens overtreding van artikel 197 Sr (opnieuw ter uitzetting) in vreemdelingenbewaring verblijft. Volgens de Hoge Raad kan hieraan voorbij worden gegaan en aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. De strafoplegging zal dan wel de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn doorkruisen. Het uiteindelijke doel van de Terugkeerlichtlijn is immers dat vreemdelingen die onder het bereik van de Terugkeerrichtlijn vallen en tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, de lidstaat waar ze illegaal verblijven verlaten. Als een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring zit, en er aldus zicht is op uitzetting, wordt de uitzetting gefrustreerd.13 Daarmee is deze uitspraak van de Hoge Raad in strijd met de ratio van de Terugkeerrichtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Auteur legd om ervoor zorg te dragen dat illegaal op het grondge- 1. Mr. N.J. Ros is werkzaam als senior juridisch medewerker bied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde 2013/61. bij het Gerechtshof Amsterdam. Deze reactie is op persoonlij- landen op een humane manier, met volledige eerbiediging 11. Zie onder meer HR 21 mei 2013, ke titel geschreven. van hun grondrechten en waardigheid, worden teruggezon- ECLI:NL:HR:2013:BY3151. den naar hun land van oorsprong of een ander derde land. 12. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3091. Noten De terugkeerprocedure begint met een terugkeerbesluit en 13. Zie in dit verband de recente uitspraak van het Hof 2. Parket bij de Hoge Raad, concl. T.N.B.M. Spronken, betreft verder een trapsgewijze verzwaring van te nemen Amsterdam 30 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5838 ECLI:NL:PHR:2014:1148. maatregelen, beginnend met een termijn voor vrijwillig ver- waarin het hof tot eenzelfde oordeel komt. 3. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3093. trek en eindigend met vreemdelingenbewaring. Een laissez 14. Punt 11 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn. 4. Zie ook de noot van P. Boelens onder HR 4 november passer-aanvraag of een onderzoek naar de identiteit of natio- 15. Zie ook N.J. Ros, ‘De jurisprudentie van de Hoge Raad 2014, ECLI:NL:HR:2014:3093, JV 2014/388. naliteit kan ook een onderdeel van de terugkeerprocedure over de strafvervolging en strafoplegging wegens overtre- 5. Art. 3, lid 3 Terugkeerrichtlijn. vormen. ding van artikel 197 Sr beoordeeld in het licht van het Euro- 6. Zie de noot van A.H. Klip onder HR 4 november 2014, 8. HvJ EU 28 april 2011, C-61/11 (El Dridi), JV 2011/242. pese recht’, Tijdschrift Praktijkwijzer Strafrecht, afl. 8. ECLI:NL:HR:2014:3093, NJ 2015/25. 9. HvJ EU 6 december 2011, C-329/11 (Achughbabian), JV 7. In de Terugkeerrichtlijn is de terugkeerprocedure vastge- 2012/75. Beschermende bepalingen van de Terugkeerrichtlijn Met de invoering van de Terugkeerrichtlijn is beoogd wettelijke minimumwaarborgen vast te leggen voor besluiten in het kader van terugkeer om de belangen van derdelanders te waarborgen.14 Opvallend is dat de Hoge Raad met zijn recente uitspraak van 4 november 2014 vreemdelingen die opnieuw in strijd met het inreisverbod in Nederland verblijven uitsluit van de in de Terugkeerrichtlijn opgenomen beschermende bepalingen voor derdelanders. Het is dan ook de vraag of het Hof van Justitie zich kan vinden in de uitgangspunten die de Hoge Raad hanteert of dat Nederland vanuit Europa zal worden teruggefloten.15 10. HvJ EU 6 december 2012, C-430/11 (Sagor), JV Naschrift Naschrift Jim Waasdorp & Aniel Pahladsingh1 M et veel belangstelling hebben wij kennis genomen van de reactie van Nanda Ros, getiteld ‘Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht tussen de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie?’ (NJB 2015/546, afl. 11). Niet alleen krijgt het vreemdelingenstrafrecht hier- door steeds meer aandacht, Ros kiest bovendien voor een andere interessante invalshoek. In dit naschrift reageren wij hierop. De aanvang van de duur van het inreisverbod Volgens Ros is de rechtspraak van de Hoge Raad over de aanvang van de duur van een oude ongewenstverklaring2 (inhoudende dat een oude ongewenstverklaring slechts kan worden gelijkgesteld met een inreisverbod indien de derdelander het grondgebied van Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, en de duur van die ongewenstverklaring dus pas op dat moment aanvangt) in strijd met NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 689 548 Nu het Hof actief is op het terrein van (straf baarstelling van) het inreisverbod, is de Hoge Raad een intermediair geworden tussen het hoogste Europese gerecht en de nationale rechtsorde het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) inzake Filev en Osmani.3 In het enkele gegeven dat Filev en Osmani het Duitse grondgebied daadwerkelijk hadden verlaten en pas na vijf jaren opnieuw dat grondgebied waren binnengekomen, kan naar de mening van Ros onvoldoende rechtvaardiging worden gevonden om de overwegingen van het Hof geheel terzijde te schuiven. Voorts stuit vorenbedoelde rechtspraak van de Hoge Raad op praktische bezwaren, aldus Ros. Wij delen deze conclusies niet. Uit de totstandkomingsgeschiedenis en de systematiek van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat terugkeer van illegale derdelanders op Europees niveau moet worden aangepakt.4 Deze richtlijn heeft als doel dat die derdelanders vrijwillig of gedwongen naar een derde land vertrekken.5 Het effect van nationale terugkeermaatregelen moet een Europese dimensie krijgen, door middel van een inreisverbod dat de derdelander de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de Schengenlidstaten ontzegt.6 Met het voorgaande strookt naar onze mening dat de duur van een oude ongewenstverklaring en een inreisverbod pas na daadwerkelijk vertrek aanvangt. Hierbij benadrukken wij dat het om een inreisverbod gaat en dat inreizen pas weer mogelijk is, als de derdelander is uitgereisd. Dat het Hof niet met zoveel woorden heeft overwogen dat vertrek is vereist, maakt niet dat het Hof dit niet bedoeld kan hebben. Filev en Osmani hadden het Duitse grondgebied daadwerkelijk verlaten en waren na vijf jaren weer ingereisd. Aldus worden de overwegingen van het Hof niet geheel terzijde geschoven, maar worden zij uitgelegd in het licht van de voorliggende feiten. De praktische bezwaren zijn wat ons betreft ongegrond. Uitzettingen worden geregistreerd. Vertrekt een derdelander vrijwillig, dan is het aan hem om dat aan te tonen. Daarvoor heeft hij voldoende bewijsmiddelen, zoals vliegtickets, een paspoort met in- en uitreisstempels en (andere) bewijzen van verblijf. Ros wijst voorts op het arrest van de Hoge Raad van 4 november 2014, waarin hij heeft geoordeeld dat de strafrechter niet (opnieuw) gehouden is zich ervan te vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen, indien die rechter heeft vastgesteld dat de derdelander aan de opgelegde terugkeerverplichting heeft voldaan door terug te keren en nadien Nederland opnieuw en in strijd met de oude ongewenstverklaring is binnengekomen.7 Volgens Ros is dit oordeel in strijd met het Europese recht. Hierover kunnen wij kort zijn. De Italiaanse rechter heeft op 22 mei 2014 een prejudiciële vraag aan het Hof gesteld over hetzelfde onderwerp.8 Daarom is het opvallend dat de Hoge Raad niettemin op 4 november 2014 arrest heeft gewezen. Nu het Hof actief is op het terrein van (strafbaarstelling van) het inreisverbod, is de Hoge Raad een intermediair geworden tussen het hoogste Europese gerecht en de nationale rechtsorde. Daarmee neemt zijn verantwoordelijkheid als hoogste nationale bewaker van het Unierecht en als vertaler van de rechtspraak van het Hof in betekenis toe.9 Het vorenstaande maakt duidelijk dat het relevant is voor de nationale strafrechter om de ontwikkelingen bij het Hof goed te volgen en zo nodig de dialoog met het Hof aan te gaan. Auteurs lijk bevestigd in HR 4 november 2014, nr. 13/00812, 7. HR, 4 november 2014, nr. 12/05658, 1. Mr. J.R.K.A.M. Waasdorp is jurist bij de Afdeling bestuurs- ECLI:NL:HR:2014:3093. ECLI:NL:HR:2014:3091. rechtspraak van de Raad van State. Mr. A. Pahladsingh is 3. HvJ EU 19 september 2013, C-297/12, Filev en Osmani, 8. Het Hof heeft aan deze zaak het nummer C-290/14 De terugkeerprocedure jurist bij de Raad van State en rechter-plaatsvervanger bij de www.curia.europa.eu. (Celaj) toegekend. Rechtbank Rotterdam. Dit naschrift is op persoonlijke titel 4. COM(2001) 672 def., p. 5-7; COM(2002) 175 def., p. 3, 9. Naar: G.J.M. Corstens, De invloed van fundamentele geschreven. 6 en 12; Council document 14673/02 MIGR 125 FRONT rechten: perspectief vanuit de rechtspraak (voordracht sym- 135 VISA 172, p. 9; COM(2005) 184 def.; SEC(2005) 1057, posium Radboud Universiteit Nijmegen van 10 september Noten p. 16; COM(2005) 391 def. 2013), te raadplegen via: www.rechtspraak.nl. 2. Ingezet met HR 21 mei 2013, nr. 11/04731, 5. Art. 1, gelezen in verbinding met art. 3, aanhef en onder ECLI:NL:HR:2013:BZ3930 en HR 21 mei 2013, nr. punt 3, van de Terugkeerrichtlijn. 11/04684, ECLI:NL:HR:2013:BZ3928, en nadien uitdrukke- 6. Punt 14 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn. 690 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: beschikt. A. wordt veroordeeld tot zeven jaar dovende middelen en het voorkomen van NJB 2015/ … (nummer uitspraak) gevangenisstraf, klagers tot drie jaar gevan- witwassen tot doel had, hetgeen zonder twij- genisstraf, waarvan twee jaar voorwaardelijk. fel in het algemeen belang is. Wat betreft de EHRM 691 Tevens wordt het klagers verboden geduren- proportionaliteit van de ontneming van de Hof van Justitie EU 692 de vijf jaar Frankrijk te verlaten en wordt woning komt het Hof tot het oordeel dat bij Hoge Raad (civiele kamer) 693 een bedrag van € 29 070 alsmede de in deze maatregel een bewijsvermoeden wordt Hoge Raad (strafkamer) 697 maart 2005 gekochte woning ontnomen. toegepast. Om personen die vaste betrekkin- Afd. bestuursrechtspraak RvS 708 Daarbij wordt onder andere vastgesteld dat gen hebben met een persoon die betrokken Centrale Raad van Beroep 711 A. heeft deelgenomen aan de financiering is in strafbare feiten waarop een gevangenis- van de woning, betalingen heeft verricht en straf van minstens vijf jaar staat en die de dat uit afgeluisterde telefoongesprekken herkomst van vermogen niet kunnen recht- Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat klagers op de hoogte waren van de vaardigen in het licht van hun levensstijl, illegale activiteiten van hun zoon. Klagers wordt een bewijsvermoeden toegepast dat zij Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- gaan in hun beroep tegen de ontneming van opzettelijk voordeel hebben genoten uit kers van de Universiteit Leiden, de VU de woning. Zij stellen daarbij dat de ontne- wederrechtelijk vermogen en worden de Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan- ming van het pand als geheel in strijd is met voorwerpen waarvan zij de herkomst niet de bewerkingen zijn verzorgd door mr. dr. F.P. art. 1 Eerste Protocol EVRM omdat de finan- kunnen rechtvaardigen, ontnomen. Het Hof Ölçer (Universiteit Leiden) respectievelijk mr. ciering daarvan maar deels uit wederrechte- stelt vast dat de toepassing van dit bewijs- M. Kuijer (VU Amsterdam). Alle uitspraken lijke bron afkomstig zou zijn, terwijl de rest vermoeden en de ontneming een significan- van het EHRM staan op www.echr.coe.int; van de financiering uit hun eigen inkomen te impact heeft gehad op klagers. Niettemin een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports en middelen zou voortvloeien. De rechter sluit de Conventie de toepassing van feitelij- of Judgments and Decisions. De uitspraken zou niet hebben gerespondeerd op hun ver- ke of juridische bewijsvermoedens niet uit van kamers van het EHRM worden drie weer dat ontneming van het pand als geheel als principe. Ontneming van wederrechtelijk maanden na de uitspraakdatum definitief, disproportioneel zou zijn. Voorts stellen zij verkregen vermogen speelt een belangrijke tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de dat de ontneming ook neerkomt op een dis- rol in de rechtsordes van verschillende lid- Grote Kamer van het Hof. proportionele inbreuk op de rechten van staten alsmede op internationaal niveau. familie onder art. 8 EVRM, omdat het pand Voorts ging het in deze zaak om een weer- ook de woning is van de familie en het legbaar bewijsvermoeden met betrekking tot gehandicapte kind dat van klagers afhanke- aangelegenheden ter zake waarvan klagers lijk is. Dat beroep slaagt niet. In cassatie stelt bijzondere kennis hadden. Zij hadden de de Hoge Raad, op 18 november 2008, vast mogelijkheid toepassing van de maatregel te dat het appelgerecht heeft vastgesteld dat voorkomen door de rechtvaardige herkomst Art. 1 Eerste Protocol EVRM en art. 8 EVRM. het pand grotendeels kon worden aange- van hun vermogen aan te geven. Klagers zijn Ontneming wederechtelijk verkregen voor- merkt als vrucht van handel in verdovende daartoe niet in staat geweest, terwijl natio- deel. Ontneming woning bij derden. middelen en dat de rechter heeft voldaan nale rechters het een en ander zorgvuldig Toepassing bewijsvermoedens. aan zijn responsieplicht. Het wordt klagers hebben beoordeeld. Voorts is het Hof van toegestaan tot 31 mei 2011 in de woning te oordeel dat er geen indicatie is dat klagers, blijven, onder betaling van huur, totdat zij die ook niet klagen over schending van art. 6 alternatieve woonruimte vinden. De staat EVRM, geen adequate mogelijkheid hebben neemt op 1 juni 2011 bezit van het pand, gekregen verweer te voeren. Ondanks dat terwijl de schuld van klagers aan de bank een deel van het pand uit andere bronnen open blijft staan. dan handel in verdovende middelen is gefi- 549 4 november 2014, appl. nr. 28457/10 (EVRM Eerste Protocol art. 1, EVRM art. 8) Aboufadda e.a. vs. Frankrijk A. Feiten nancierd, stelt het Hof vast dat, gelet op de Op 1 maart 2005 kopen klagers een woning met twee appartementen, deels via financie- B. Procedure feiten, er niets excessief was in de conclusie ring met een banklening. Vroeg in maart Aboufadda en Aboufadda hebben op 18 mei van nationale gerechten dat het pand gefi- 2005 is een deel van die lening terugbetaald. 2010 een klacht ingediend bij het EHRM. Zij nancierd is uit de vruchten van handel in In oktober 2005 wordt een strafvorderlijk klagen over schending art. 1 Eerste Protocol verdovende middelen. Het Hof ziet voorts in onderzoek gestart in verband met handel in EVRM en art. 8 EVRM in verband met de de beslissing om het gehele pand te ontne- cannabis. Daarbij wordt de zoon van klagers, strafrechtelijke ontneming van hun woning. men, het streven te bestraffen, als uitdrukking van een legitieme wens strikt op te tre- A., aangemerkt als verdachte van de verkoop van grote hoeveelheden cannabis. Financieel C. Uitspraak van het Hof den tegen ernstige strafbare feiten. In het onderzoek wordt gedaan naar A. en perso- (Vijfde kamer: Villiger, (President), Zupančič, licht van deze elementen, alsmede de mar- nen in zijn omgeving, in verband met weder- Yudkivska, De Gaetano, Potocki, Jäderblom, gin of appreciation die hier beschikbaar is rechtelijk vermogen en verdenking van wit- Pejchal). voor lidstaten, stelt het Hof vast dat de wassen. Uiteindelijk worden A. en klagers In verband met de klacht over schending inbreuk op het eigendomsrecht van klagers vervolgd, de eerste voor handel in verdoven- van art. 1 Eerste Protocol EVRM stelt het Hof niet disproportioneel was, gelet op het daar- de middelen, klagers voor het hebben van voorop dat dit geval dient te worden getoetst bij nagestreefde doel. In verband met de betrekkingen met een of meer personen die aan het tweede lid van deze bepaling. In dit klacht over schending van art. 8 EVRM stelt betrokken zijn in handel in verdovende mid- verband stelt het Hof vast dat er een wette- het Hof vast dat het ontnomen pand tegelij- delen en het niet kunnen verantwoorden, in lijke grondslag was voor de ontneming in kertijd de woning was van klagers. Derhalve lijn met hun levensstijl, van middelen waar- deze zaak. Tevens stelt het Hof vast dat de maakte de toepassing van de ontnemings- over zij in bepaalde periodes hebben maatregel de bestrijding van handel in ver- maatregel ook inbreuk op het recht op eer- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 691 Rechtspraak biediging van het privé-, gezinsleven en maanden. Op 25 september 2007 werd de tened’). Voortduring van de voorlopige hech- woning van klagers. Ook in dit verband stelt inhoudelijke behandeling van de strafzaken tenis kan niet worden gebruikt om te antici- het Hof vast dat voor deze inbreuk een wet- hervat en werd de schorsing van de voorlopi- peren op een eventueel op te leggen telijke grondslag bestond en dat de toepas- ge hechtenis van klager opgeheven. Vervol- gevangenisstraf. In zijn algemeenheid kan de sing van de maatregel onder het in art. 8 lid gens zat klager wederom in voorlopige hech- legitimiteit van voortzetting van voorlopige 2 EVRM genoemde doel van het voorkomen tenis tot 4 december 2007. Op 21 december hechtenis niet in abstracto beoordeeld wor- van wanordelijkheden en strafbare feiten 2007 werd klager door de rechtbank veroor- den onder verwijzing naar de ernst van de kan worden gebracht. Het Hof komt voorts deeld tot een gevangenisstraf van achttien onderliggende strafbare feiten. tot het oordeel dat de maatregel als noodza- maanden met aftrek van voorlopige hechte- In casu constateert het Hof dat de rechter op kelijk in een democratische samenleving in nis wegens deelneming aan een criminele 25 september 2007 slechts in algemene de zin van art. 8 lid 2 EVRM kan worden organisatie, het medeplegen van afpersing bewoordingen verwees naar de belangen van opgevat, mede omdat het klagers is toege- en overtredingen van de Wet wapens en het openbaar ministerie. Bovendien is niet staan in de woning te blijven totdat zij alter- munitie. Deze veroordeling hield stand in gebleken dat de vrijlating van betrokkene op natieve woonruimte hadden gevonden. hoger beroep en in cassatie. 7 mei 2007 aanleiding heeft gegeven tot enige publieke onrust. Het lijkt er derhalve op Ondanks dat de margin of appreciation in de context van art. 8 EVRM beperkter is dan B. Procedure in Straatsburg dat de rechter de beslissing heeft doen stoe- in die van art. 1 Eerste Protocol EVRM, stelt Op 26 maart 2008 dient de heer Geisterfer len op een abstracte verwijzing naar de ernst het Hof ook in verband met deze klacht vast een klacht in bij het Europees Hof voor de van de aanklachten. dat art. 8 EVRM niet is geschonden. Rechten van de Mens (appl. nr.15911/08). Hij stelt dat zijn voorlopige hechtenis tussen 27 D. Slotsom D. Slotsom september 2007 en 4 december 2007 Het Hof constateert unaniem een schending Het Hof komt bij meerderheidsbeslissing tot onrechtmatig was in het licht van art. 5 van het Verdrag en kent betrokkene een het oordeel dat de klachten als kennelijk EVRM. Daarbij wordt verwezen naar het feit bedrag van € 5440 toe ter vergoeding van ongegrond niet-ontvankelijk zijn. dat de voorlopige hechtenis van klager meer- immateriële schade. maals is verlengd onder verwijzing naar de geschokte rechtsorde (art. 67a Sv). Klager 550 nog steeds dermate geschokt was na de Hof van Justitie van de Europese Unie schorsing van zijn voorlopige hechtenis Deze rubriek wordt verzorgd door mr. M.K. gedurende vier maanden dat herleving van Bulterman, hoofd van de Afdeling Europees Art. 5 EVRM. (Tijdelijke schorsing van de) de voorlopige hechtenis rechtmatig was. Recht binnen de Directie Juridische Zaken, voorlopige hechtenis. Geschokte rechtsorde. Bovendien stelt klager dat de nationale van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Schending. gerechten de voortduring van zijn voorlopige De volledige uitspraken van het HvJ EU zijn hechtenis gebrekkig hebben gemotiveerd. beschikbaar via http://curia.europa.eu. stelt dat niet valt in te zien dat de rechtsorde 9 december 2014, appl. nr. 15911/08 (EVRM art. 5) C. Uitspraak van het Hof Geisterfer vs. Nederland (Derde Kamer: Casadevall (president), López 551 Guerra, Šikuta, Popović, Pardalos, Silvis en A. Feiten Griţco) Richard Geisterfer was een van de verdach- Het Hof verwijst naar vaste jurisprudentie ten – naast o.a. Willem Holleeder – in het (EHRM [GC] 29 maart 2010, Medvedyev e.a. Vrij verkeer van werknemers. Artikel 45 zogenaamde Kolbak-onderzoek inzake geor- vs. Frankrijk, appl. nr. 3394/03) waarin wordt VWEU. Gelijke behandeling van niet-ingeze- ganiseerde afpersingen in de onroerend benadrukt dat voorlopige hechtenis de uit- ten werknemers. Belastingvoordeel, goedwereld. Een onderdeel van onderzoek zondering dient te zijn op de regel dat men bestaande in de belastingvrijstelling van Kolbak betrof de afpersing van de op 2 in vrijheid een strafrechtelijk oordeel mag door de werkgever betaalde vergoedingen. november 2005 geliquideerde C. Houtman. afwachten. Voorlopige hechtenis kan in een Forfaitair toegekend voordeel. Werknemers, Op 30 januari 2006 werd klager aangehou- specifieke casus gerechtvaardigd zijn als er afkomstig uit een andere lidstaat dan die den en in verzekering gesteld. Klager bleef specifieke aanwijzingen zijn van een oprecht van de werkplek. Voorwaarde dat de betrok- vervolgens in voorlopige hechtenis tot 7 mei algemeen belang dat – ondanks het vermoe- kene woonachtig is op een bepaalde 2007. Op die dag werd zijn voorlopige hech- den van onschuld – zwaarder weegt dan de afstand van de grens van de lidstaat van tenis geschorst omdat het strafproces tegen vrijheid van de verdachte. Het Hof aanvaardt tewerkstelling. hoofdverdachte Holleeder voor onbepaalde dat bepaalde strafbare feiten, gezien de bij- tijd moest worden aangehouden als gevolg zondere ernst en de publieke reactie daarop, (V. Skouris, president, K. Lenaerts, van een door hem te ondergane hartoperatie. sociale onrust kunnen veroorzaken die voor- vicepresident, A. Tizzano, L. Bay Larsen. Mede in het licht van de wens van de recht- lopige hechtenis kunnen rechtvaardigen T. von Danwitz, kamerpresidenten, A. Rosas, bank om de diverse nauw gerelateerde straf- voor een beperkte tijd. Echter, daarvan kan A. Arabadjiev, C. Toader, M. Safjan, D. Šváby, zaken gelijktijdig te behandelen, besloot de alleen sprake zijn indien aangetoond kan M. Berger, A. Prechal, C. G. Fernlund rechtbank de voorlopige hechtenis van kla- worden dat vrijlating van de verdachte de (rapporteur), rechters) ger tijdelijk te schorsen tot het moment dat openbare orde daadwerkelijk zou schokken de inhoudelijke behandeling van de strafza- (‘would actually disturb public order’) én ken hervat kon worden. De schorsing van de indien de openbare orde feitelijk bedreigd voorlopige hechtenis van klager duurde vier blijft (‘if public order remains actually threa- 692 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Arrest van 24 februari 2015, zaak C-512/13 Sopora vs. Staatssecretaris van Financiën Rechtspraak Feiten en nationale procedure Indien de werkelijk gemaakte extraterritoria- Conclusie De Nederlandse Wet op de loonbelasting kent le kosten het forfaitaire plafond van 30 % Art. 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd een vrijstelling van belasting voor vergoedin- overschrijden, staat het hun immers vrij om dat het zich niet verzet tegen een nationale gen die een werknemer krijgt ter compensa- een belastingvrijstelling van de vergoeding wettelijke regeling als in het hoofdgeding, tie van extra kosten die hij heeft ten gevolge wegens extraterritoriale kosten te verkrijgen, waarbij een lidstaat ten gunste van werkne- van het feit dat hij buiten zijn land van her- mits zij passende bewijsstukken overleggen. mers die, alvorens een dienstbetrekking op komst verblijft. Indien de werknemer meer Werknemers die niet voldoen aan de voor- zijn grondgebied te aanvaarden, in een ande- dan 150 kilometer van de Nederlandse grens waarde dat zij woonachtig zijn op meer dan re lidstaat woonden, voorziet in de toeken- woonachtig was bestaat de mogelijkheid om 150 kilometer van de Nederlandse grens ning van een belastingvoordeel, bestaande in van een forfaitaire regeling gebruik te maken komen alleen in aanmerking voor vrijstelling de forfaitaire belastingvrijstelling van een waarbij de werknemer wordt vrijgesteld tot voor werkelijk gemaakte extraterritoriale kos- vergoeding wegens extraterritoriale kosten 30 % van de belastinggrondslag. De achter- ten, mits zij passende bewijsstukken overleg- tot ten hoogste 30 % van de grondslag, op grond van de introductie van deze voorwaar- gen. In die situatie is overcompensatie even- voorwaarde dat deze werknemers woonach- de is dat in de grensstreek ruimer gebruik wel niet mogelijk, in tegenstelling tot tig waren op een afstand van meer dan 150 werd gemaakt van de forfaitaire regeling dan situaties waarin de forfaitaire belastingvrij- kilometer van zijn grens, tenzij deze limieten was beoogd en dat dit leidde tot een concur- stelling wordt toegepast, gelet op het feit dat zodanig zijn vastgesteld dat deze vrijstelling rentieverstoring. Voor een Nederlandse werk- bij forfaitaire toekenning geen rekening systematisch aanleiding geeft tot een duide- gever was het aantrekkelijker buitenlandse wordt gehouden met het daadwerkelijke lijke overcompensatie van de werkelijk werknemers uit de grensstreek in dienst te bedrag van de extraterritoriale kosten, en gemaakte extraterritoriale kosten. nemen doordat zij bij een lager brutosalaris deze toekenning zelfs kan plaatsvinden wan- op een hoger netto loon uitkwamen. Voor de neer het bedrag van deze kosten nihil is. 150 kilometergrens werd gekozen omdat Vaststaat dat het merendeel van de Belgische Hoge Raad (civiele kamer) boven deze afstand de werknemer niet dage- werknemers alsook een deel van de Duitse, Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. lijks naar zijn werkplek kan reizen. De Duitse Franse en Luxemburgse werknemers en van Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof Sopora en zijn werkgever vragen om toepas- de werknemers uit het Verenigd Koninkrijk is van Justitie van het Caribische deel van het sing van de forfaitaire regeling. Dit wordt uitgesloten van toepassing van de forfaitaire Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te geweigerd omdat Sopora voorafgaand aan regeling. zien op www.rechtspraak.nl. zijn tewerkstelling in Nederland op een Hoewel overwegingen van administratieve afstand van minder dan 150 kilometer van aard geen afwijking door een lidstaat van de de Nederlandse grens woonachtig was. Sopo- regels van Unierecht kunnen rechtvaardigen, ra betwist de weigering en beroept zich daar- volgt uit de rechtspraak van het Hof ook dat bij op het Unierecht. Uiteindelijk moet de aan de lidstaten niet de mogelijkheid kan 6 maart 2015, nr. 08/02841 Hoge Raad zich over de vraag buigen of de worden ontzegd om legitieme doelstellingen (Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion, T.H. Tanja- forfaitaire regeling verenigbaar is met het na te streven met de invoering van algemene van den Broek; A-G mr. L.A.D. Keus) Unierecht en besluit daarover een vraag te regels die door de bevoegde autoriteiten ECLI:NL:HR:2015:520 stellen aan het Hof van Justitie. gemakkelijk kunnen worden gehandhaafd en 552 gecontroleerd (zie arresten Commissie vs. Ita- Alimentatie. Terugbetaling. Vervolg op HR Prejudiciële vragen lië, C-110/05, punt 67; Josemans, C-137/09, 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5688. HR: De Hoge Raad legt de vraag voor of artikel 45 punt 82). Het Hof overweegt dat het enkele Bij de beoordeling van de vraag of en in hoe- VWEU zich verzet tegen een nationale wette- feit dat limieten zijn vastgesteld voor de verre van de vrouw in redelijkheid kan wor- lijke regeling als in het hoofdgeding aan de afstand ten opzichte van de woonplaats van den gevergd dat zij het teveel ontvangene orde is, waarbij een lidstaat aan werknemers werknemers en de hoogte van de toegekende aan de man terugbetaalt, is onder meer rele- die, alvorens een dienstbetrekking op zijn vrijstelling, en dat daarbij als uitgangspunt is vant in hoeverre de vrouw de ontvangen grondgebied te aanvaarden, woonachtig gekozen voor respectievelijk de Nederlandse bedragen heeft verbruikt; dat zij aan die ali- waren in een andere lidstaat, een belasting- grens en de belastinggrondslag, op zichzelf mentatie geen behoefte had; alsmede het voordeel toekent, bestaande in de forfaitaire geen indirecte discriminatie of belemmering belang van de man bij terugbetaling. belastingvrijstelling van een vergoeding van het vrij verkeer van werknemers vormen. wegens extraterritoriale kosten, op voorwaar- Dat is het geval zelfs indien deze vaststelling de dat deze werknemers woonachtig waren noodzakelijkwijs een zekere grofheid kent. op een afstand van meer dan 150 kilometer Dit geldt a fortiori voor een forfaitaire rege- De man, adv. mr. B. Fresco, vs. de vrouw, niet van zijn grens. ling die in het voordeel werkt van de ervoor verschenen. (BW art. 1:157) in aanmerking komende werknemers, door- De uitspraak van het Hof dat zij de administratieve belasting aanzien- Feiten en procesverloop Het Hof overweegt dat het vrije verkeer van lijk vermindert. Dit zou evenwel anders kun- Partijen zijn in 1980 gehuwd en in 2004 werknemers ook discriminatie verbiedt tus- nen zijn indien deze limieten zodanig gescheiden. sen niet-ingezeten werknemers indien deze zouden zijn vastgesteld dat de forfaitaire In dit geding heeft de vrouw partneralimen- ertoe leidt dat de onderdanen van bepaalde regeling systematisch aanleiding geeft tot tatie verzocht. De rechtbank heeft het ver- lidstaten op ongerechtvaardigde wijze wor- een duidelijke overcompensatie van de wer- zoek afgewezen. Het hof heeft bij beschik- den bevoordeeld ten opzichte van anderen. kelijk gemaakte extraterritoriale kosten, het- king van 22 februari 2006 de alimentatie Het Hof constateert dat dat de forfaitaire geen de verwijzende rechter dient na te gaan. alsnog vastgesteld op € 500 per maand met regeling nooit in het nadeel werkt van werk- ingang van 15 september 2005. Bij HR 30 nemers die er voor in aanmerking komen. maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5688, is de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 693 Rechtspraak beschikking van het hof vernietigd. Het ver- maatregelen om de gevolgen van die onbe- wijzingshof heeft de alimentatie met ingang hoorlijke taakvervulling af te wenden. van 15 september 2005 bepaald op nihil, met dien verstande dat, voor zover de man over 554 6 maart 2015, no. 14/00574 (BW art. 2:248 lid 3) de periode vanaf 15 september 2005 tot de (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van BuchemSpapens, C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja- datum van de uitspraak van het hof meer W. van Leuveren q.q. c.s., curatoren in de van den Broek; wnd. A-G mr. J.C. van Oven) heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, faillissementen van ZHG Beheer e.a., adv. mr. ECLI:NL:HR:2015:523 de alimentatie tot laatstbedoelde datum S.M. Kingma, vs. X, niet verschenen. wordt bepaald op hetgeen door hem is Onteigening. De rechtbank wijst een ver- Feiten en procesverloop zoek om vervanging van deskundigen af. ZHG Beheer en haar werkmaatschappijen zijn Verder wijst de rechtbank een gestelde Hoge Raad in 2006 in staat van faillissement verklaard. schadepost af op de grond dat aangenomen Het hof heeft aan zijn oordeel dat van de In dit geding hebben de curatoren gevorderd moet worden dat indien de gestelde schade vrouw in redelijkheid niet kan worden dat de bestuurders van de failliete vennoot- zal ontstaan, de onteigenende partij die zal gevergd dat zij het na 15 september 2005 schappen en ook X hoofdelijk worden veroor- vergoeden. HR: 1. Deskundige. Onpartijdig- teveel ontvangene terugbetaalt, ten grondslag deeld tot betaling van het totale faillisse- heid. Een gebrek aan onpartijdigheid aan gelegd dat een dergelijke uitkering van mentstekort. De rechtbank heeft de de zijde van een door de rechter benoemde maand tot maand pleegt te worden verbruikt. bestuurders hoofdelijk veroordeeld, met dien deskundige kan een schending meebren- Die motivering is onbegrijpelijk, nu de vrouw verstande dat X slechts gehouden is tot beta- gen van het beginsel van equality of arms. de alimentatie over de periode vanaf 15 sep- ling van 14% van het totale faillissementste- Van beslissende betekenis is of de twijfels tember 2005 pas heeft ontvangen na de kort. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld die door de schijn van partijdigheid worden beschikking van 22 februari 2006, zodat de ali- dat X van 1 november 2005 tot 31 maart gewekt, objectief gerechtvaardigd zijn. 2. mentatie over de periode voorafgaande aan 2006 het beleid van ZHG Beheer mede heeft Volledige vergoeding. De rechtbank dient die beschikking niet van maand tot maand bepaald en derhalve voor de toepassing van een gemotiveerde beslissing te nemen over kan zijn verbruikt. Na verwijzing zal aan de art. 2:248 BW wordt gelijkgesteld met een elke door de onteigende gestelde schade- hand van de maatstaven vermeld in HR 25 bestuurder. Het hof heeft de vordering tegen post en de hoogte daarvan. april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001, NJ 2014/225 X alsnog afgewezen. Het heeft daarbij over- (zie met name de r.o. 3.5.1 en 3.6.3), opnieuw wogen dat de curatoren niet aannemelijk beoordeeld moeten worden of en in hoeverre hebben gemaakt dat X verwijtbaar zodanige van de vrouw in redelijkheid kan worden steken heeft laten vallen dat (mede) daardoor A c.s., adv. mr. J.F. de Groot, vs. de Staat der gevergd dat zij het teveel ontvangene aan de de faillissementen zijn ontstaan of het faillis- Nederlanden, adv. mrs. M.W. Scheltema en man terugbetaalt. Daarbij is onder meer rele- sementstekort onnodig is vergroot. R.T. Wiegerink. ontvangen bedragen heeft verbruikt; dat zij Hoge Raad Feiten en procesverloop aan die alimentatie, naar het hof heeft vastge- Ingevolge art. 2:248 lid 3 BW is een bestuurder A c.s. zijn drie broers. Zij oefenden in vof-ver- steld, in de periode na 15 september 2005 niet aansprakelijk indien hij bewijst dat de band een gemengd agrarisch bedrijf annex geen behoefte had; alsmede het belang van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur loonbedrijf uit in Den Dungen. man bij terugbetaling van de door hem te veel niet aan hem te wijten is en dat hij niet nala- In dit geding heeft de Staat gevorderd dat de betaalde alimentatie. tig is geweest in het treffen van maatregelen vervroegde onteigening van enige gronden Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- om de gevolgen van die onbehoorlijke taakver- wordt uitgesproken ten behoeve van de komstig de conclusie van de A-G. vulling af te wenden. Het hof heeft niet vastge- omlegging van de Zuid-Willemsvaart. Deze De A-G bespreekt onder 2.14-2.18 de vraag steld dat X heeft bewezen dat de onbehoorlijke gronden maakten deel uit van het bedrijf hoe beoordeeld dient te worden of en in hoe- taakvervulling niet aan haar te wijten is van A c.s. De rechtbank heeft de vervroegde verre iemand die te veel alimentatie heeft geweest en dat zij niet nalatig is geweest in onteigening uitgesproken. De door de recht- ontvangen, moet worden veroordeeld tot het treffen van maatregelen om de gevolgen bank benoemde deskundigen hebben advie- terugbetaling. van de onbehoorlijke taakvervulling af te wen- zen uitgebracht. De rechtbank heeft de ver- den. Het oordeel van het hof geeft derhalve schuldigde schadeloosstelling vastgesteld en blijk van een onjuiste rechtsopvatting. de te vergoeden kosten van deskundige bij- Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- stand begroot. betaald en/of op hem verhaald. (EVRM art. 6; Ow art. 40, 40a, 41) vant in hoeverre de vrouw de aan alimentatie 553 komstig de conclusie van de A-G. 6 maart 2015, nr. 13/05837 De A-G bespreekt de disculpatie van bestuur- Hoge Raad (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, ders onder 2.2 en 2.3. Onderdeel 2 is gericht tegen de afwijzing van C.E. Drion, T.H. Tanja-van den Broek; het verzoek de deskundigen, althans deskun- A-G mr. L. Timmerman) dige X, te vervangen. Aan dit verzoek is ten ECLI:NL:HR:2015:522 grondslag gelegd dat deskundige X niet valt aan te merken als een onafhankelijke en Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillisse- onpartijdige deskundige omdat hij werkzaam- ment. Disculpatie. HR: Een bestuurder is heden heeft verricht voor Rijkswaterstaat en niet aansprakelijk indien hij bewijst dat de daar geen melding van heeft gemaakt, en dat onbehoorlijke taakvervulling door het de overige deskundigen dienen te worden ver- bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij vangen omdat zij zich niet van deskundige X niet nalatig is geweest in het treffen van hebben gedistantieerd. Bij de beoordeling van 694 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak het onderdeel wordt vooropgesteld dat onder ling moet leiden. Bij de beoordeling van het betalen voor het overblijvende, en dus ook bepaalde omstandigheden een gebrek aan onderdeel wordt vooropgesteld dat de door voor de omvang van de aan de onteigende onpartijdigheid aan de zijde van een door de de rechtbank aan de eigenaar toe te kennen toe te kennen schadeloosstelling. rechter benoemde deskundige, een schending schadeloosstelling een volledige vergoeding Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- kan meebrengen van het beginsel van equali- vormt voor alle schade die de eigenaar recht- komstig de conclusie van de wnd. A-G. ty of arms. In dit verband kan ook aan de streeks en noodzakelijk door het verlies van De wnd. A-G merkt onder 3.20 op dat de ont- vrees van een procespartij voor partijdigheid zijn zaak lijdt (art. 40 Ow). Bij het bepalen eigende na afloop van de onteigeningsproce- van een deskundige een zeker gewicht toeko- van de schadeloosstelling wordt rekening dure niet verzeild behoort te raken in een men. Een zodanige vrees is echter niet van gehouden met de mindere waarde welke nieuw debat met de onteigenende partij over beslissende betekenis; wél van beslissende voor niet onteigende goederen van de ontei- schadeposten die de onteigeningsrechter niet betekenis is of de twijfels die door de schijn gende (‘het overblijvende’) het rechtstreeks heeft behandeld in de verwachting dat de ont- van partijdigheid worden gewekt, objectief en noodzakelijk gevolg is van het verlies van eigenende partij die wel zal vergoeden voor gerechtvaardigd zijn (EHRM 5 juli 2007, zijn goed (art. 41 Ow). Het bedrag van de aan zover de onteigende daarop terecht aan- ECLI:NL:XX:2007:BB5086, NJ 2010/323, par. de onteigende toe te wijzen schadeloosstel- spraak maakt. 47-48 (Sara Lind Eggertsdóttir vs. IJsland)). ling dient, zoals ligt besloten in de woorden Voor zover het onderdeel erover klaagt dat de ‘een volledige vergoeding’ in art. 40 Ow, de rechtbank betekenis heeft gehecht aan de compensatie te vormen voor de totale schade omstandigheid dat A c.s. het verzoek tot ver- die de onteigende als rechtstreeks en nood- vanging van de deskundige(n) pas hebben zakelijk gevolg van het verlies van zijn zaak 6 maart 2015, nr. 14/02661 gedaan nadat dezen hun rapporten hadden lijdt. Daarom dient de rechtbank over elke (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- uitgebracht, faalt het. Bij de beantwoording door de onteigende gestelde schadepost en Spapens, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja- van de vraag op welk moment een partij dient de hoogte daarvan, een gemotiveerde beslis- van den Broek; wnd. A-G mr. J.C. van Oven) te klagen indien haar tijdens het deskundi- sing te nemen. De rechtbank heeft dit klaar- ECLI:NL:HR:2015:527 genonderzoek feiten en omstandigheden blijkelijk miskend en aldus van een onjuiste bekend worden die haar doen twijfelen aan de rechtsopvatting blijk gegeven. Het onderdeel Onteigening. Grenzen van het onteigende onpartijdigheid van de deskundige, geldt als treft in zoverre doel. De enkele omstandig- perceel. HR: Niet alleen voor de rechtheb- uitgangspunt dat de klacht tijdig is aange- heid dat niet de onteigenende partij, de Staat, bende, maar ook ten behoeve van derden voerd indien zij door die partij naar voren maar een derde, het Waterschap, de ten pro- behoort duidelijk te zijn wat de grenzen wordt gebracht in haar eerste gedingstuk cesse bedoelde werkzaamheden zal uitvoe- zijn van een onteigend perceel. Het bestre- nadat het rapport van de deskundige is gede- ren, brengt niet zonder meer mee dat deze den vonnis verschaft de noodzakelijke dui- poneerd. Dit kan evenwel anders zijn wanneer werkzaamheden niet kunnen gelden als delijkheid niet voor derden die de onteige- de eisen van een goede procesorde meebren- schade die de eigenaar rechtstreeks en nood- ningsstukken niet kennen. De Hoge Raad gen dat de klacht eerder had moeten worden zakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt. voorziet daar zelf in. aangevoerd (HR 14 mei 2014, Ook schade aan het overblijvende die voort- 555 ECLI:NL:HR:2014:1067, NJ 2014/310 (C. vs. vloeit uit door een derde verrichte werk- Hallmark)). In dit geval heeft de rechtbank zaamheden welke onlosmakelijk samenhan- niet geoordeeld dat het verzoek niet tijdig is gen met het werk met het oog waarop de A c.s., adv. mr. J.P. van den Berg, vs. de gedaan, maar bij de afwijzing daarvan wel onteigening plaatsvindt, kan onder omstan- gemeente Zwolle, adv. mrs. M.W. Scheltema meegewogen dat A c.s. hun bezwaar tegen digheden als zodanige schade worden aange- en R.T. Wiegerink. deskundige X al in 2011 aan de rechtbank merkt. Voor zover de rechtbank dit heeft mis- kenbaar hadden gemaakt, zich toen hebben kend, is het onderdeel ook in zoverre Feiten en procesverloop gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank gegrond. Het feit dat A c.s. inmiddels het Ten behoeve van de uitvoering van een en geen nieuwe bezwaren naar voren hebben overblijvende hebben verkocht aan het bestemmingsplan heeft de gemeente de gebracht. Aldus oordelend heeft zij geen blijk Waterschap, brengt niet mee dat zij in zover- Kroon verzocht een perceelsgedeelte met een gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. re geen voor vergoeding in aanmerking oppervlakte van 00.31.93 ha ter onteigening Ook overigens is het oordeel van de rechtbank komende schade lijden. De feiten en omstan- aan te wijzen. Het perceel staat op naam van niet onjuist of onbegrijpelijk gemotiveerd. digheden die aanwezig zijn op de dag waarop A c.s. Voordat de Kroon had besloten, heeft Verweven als het is met waarderingen van het vonnis van onteigening in de openbare de gemeente de Kroon verzocht de te ontei- feitelijke aard, leent het zich niet voor verdere registers wordt ingeschreven (de peildatum), genen oppervlakte terug te brengen tot toetsing in cassatie. Onderdeel 2 faalt. zijn beslissend bij het bepalen van de 00.29.70 ha. Bij Koninklijk Besluit van 25 Onderdeel 3 betreft het volgende. A c.s. heb- omvang van de schadeloosstelling (art. 40a oktober 2012, nr. 12.002514 (Stcrt. ben aangevoerd dat werkzaamheden op het Ow). Dit is door de rechtbank miskend. In dit 2012/22912) is een perceelsgedeelte ter ont- overblijvende dienen te worden uitgevoerd verband verdient nog opmerking dat indien, eigening aangewezen met vermelding van om een bevredigende oplossing te bereiken zoals de Staat heeft aangevoerd, op de peilda- een oppervlakte van 00.29.70 ha. voor de hydrologische effecten van de omleg- tum al bekend was dat het Waterschap ter In dit geding heeft de gemeente de vervroeg- ging van de Zuid-Willemsvaart. De rechtbank plaatse werkzaamheden zou gaan uitvoeren, de onteigening gevorderd van een perceels- heeft overwogen dat aangenomen moet wor- en dit een waardedrukkend effect had op alle gedeelte ter grootte van 00.29.70 ha. De den dat de Staat de nodige maatregelen zal gronden in het desbetreffende gebied, waar- rechtbank heeft de vervroegde onteigening nemen en de schade zal vergoeden die daar- onder het overblijvende, zulks mede van uitgesproken overeenkomstig de vordering bij eventueel zal worden toegebracht, en dat belang is voor de hoogte van de prijs die een van de gemeente. daarom niet valt in te zien dat het betoog redelijk handelende koper in het vrije com- van A c.s. tot een aanvullende schadeloosstel- merciële verkeer bereid zou zijn geweest te (Ow art. 78, 79; Awb art. 3.10-3.18) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 695 Rechtspraak Hoge Raad derden dient te worden verschaft). grenzen zijn van het in het Koninklijk Besluit bedoelde perceelsgedeelte. Het onderdeel (toenemende) fysieke beperkingen zijn versterkt. Ten aanzien van een dergelijk verzoek Onderdeel 1 klaagt dat onduidelijk is wat de 556 om een nader, deskundig medisch-psychiatrisch onderzoek kunnen geen hoge eisen worden gesteld aan de stelplicht van betrok- faalt. Bij een (bij repliek in eerste aanleg overgelegde) brief van 20 januari 2011, hou- 6 maart 2015, nr. 14/06072 kene. Voldoende is dat duidelijk is waarom de dende een aanbod van de gemeente aan A (Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion, T.H. Tanja- conclusies van de geneeskundige verklaring c.s., is als bijlage een ‘aankooptekening’ met van den Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer) in twijfel worden getrokken en waarop het kenmerk X gevoegd, die een te verwerven ECLI:NL:HR:2015:528 verzochte onderzoek zich volgens betrokkene zou moeten richten. Blijkens het proces-ver- oppervlakte van 00.29.70 ha laat zien. Die tekening X is ook gevoegd bij een door A c.s. Wet Bopz. Second opinion. HR: Betrokkene baal van de mondelinge behandeling is zelf (bij antwoord in eerste aanleg) overgeleg- heeft haar verzoek om een nader deskun- namens betrokkene betwist dat sprake is van de brief van de gemeente aan hen. Gelet op digenonderzoek voldoende toegelicht. een stoornis in de zin van art. 1 lid 1 Wet Bopz en is gesteld dat het disproportioneel is de omstandigheid dat de Kroon, naar ook blijkt uit het KB (p. 3), kennis heeft genomen (Wet Bopz art. 1 lid 1, 2) om betrokkene gedwongen te laten opnemen nu zij zich nog redelijk thuis redt met hulp van het hiervoor vermelde aanbod van 20 januari 2011, laat het KB geen andere uitleg Betrokkene, adv. mr. M.E. Bruning, vs. de van derden. Voorts is door de advocaat van toe dan dat de Kroon, overeenkomstig de officier van justitie, niet verschenen. betrokkene erop gewezen dat uit de geneeskundige verklaring volgt dat een ambulante bedoeling van de gemeente, het op tekening X aangeduide perceelsgedeelte ter onteige- Feiten en procesverloop behandeling de doelstelling zou moeten zijn. ning heeft aangewezen. Anders dan het De officier van justitie heeft de rechtbank In de geneeskundige verklaring staat ver- onderdeel betoogt, is het KB aldus niet in verzocht om een voorlopige machtiging. Bij meld dat sprake is van (vooral) tempera- strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4 het verzoek is een geneeskundige verklaring mentstoornissen met geagiteerd gedrag, ver- Awb tot stand gekomen. gevoegd, opgemaakt en ondertekend door de oorzaakt door een semi-goedaardige tumor Onderdeel 2 klaagt dat de vordering van de niet bij de behandeling betrokken psychiater van het hersenvlies, dat niet zeker is of alles gemeente niet voldoende duidelijk is. De X. Bij de mondelinge behandeling heeft de onderzocht is wat mogelijk zou kunnen zijn rechtbank heeft deze vordering kennelijk advocaat van betrokkene verzocht om een om het gevaar buiten een psychiatrisch zie- aldus begrepen dat de onteigening werd ‘second opinion’. De rechtbank heeft het ver- kenhuis af te wenden en dat temporele gevorderd van het in het KB aangewezen zoek van de advocaat afgewezen en de voor- gedragsveranderingen en -problemen een betrokken perceelsgedeelte, zodat die vorde- lopige machtiging verleend. bekend neurologisch fenomeen vormen, die soms succesvol te behandelen zijn en soms ring, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in dat opzicht voldoende duidelijk is. In Hoge Raad onbehandelbaar blijken. Voorts blijkt uit de zoverre faalt het onderdeel. Juist is de aan de Bij de beoordeling van de klachten wordt het verklaring dat bij eventuele hospitalisering overige klachten van dit onderdeel ten volgende vooropgesteld. De rechter is over- sterk gestreefd moet worden naar geheel of grondslag liggende opvatting dat niet alleen eenkomstig de algemene regels in de ver- gedeeltelijk ambulante voortzetting. Gelet op voor de rechthebbende op een te onteigenen zoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het het voorgaande en in aanmerking nemende perceel, maar ook ten behoeve van derden, verrichten van een nader onderzoek door dat het in het onderhavige geval gaat om een die de rechtstoestand van onroerende zaken een deskundige af te wijzen. Niettemin moet, eerste onvrijwillige opname, heeft betrokke- uit de openbare registers moeten kunnen gelet op de ingrijpende aard van de door de ne haar verzoek om een nader deskundigen- kennen, duidelijk behoort te zijn wat de gren- rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming lei- onderzoek voldoende toegelicht. Het bestre- zen zijn van een onteigend perceel. Gelet op dende beslissing, worden aangenomen dat den oordeel getuigt van een onjuiste hetgeen hiervoor omtrent het KB is overwo- een verzoek tot het verrichten van een nader rechtsopvatting voor zover de rechtbank gen en in het licht van de op het KB geënte onderzoek door een deskundige slechts ervan is uitgegaan dat betrokkene feiten of vordering van de gemeente, heeft de recht- gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen omstandigheden diende te stellen waaruit bank kennelijk bedoeld als onteigend perceel die aan die motivering moeten worden kan volgen dat een andere psychiater tot een aan te merken het op de meergenoemde gesteld, hangen af van de omstandigheden andere diagnose zou komen; een dergelijke tekening X aangeduide perceelsgedeelte. Het van het geval, waarbij met name van belang eis veronderstelt een deskundigheid die niet vonnis verschaft de noodzakelijke duidelijk- is op welke punten het verzochte nadere van betrokkene of haar raadsman gevergd heid evenwel niet voor derden – de functio- onderzoek zich volgens de betrokkene zou kan worden. Voor zover de rechtbank hiervan narissen van het kadaster daaronder begre- moeten richten, en de mate waarin de rech- niet is uitgegaan, is haar oordeel onvoldoen- pen – die de onteigeningsstukken niet ter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de gemotiveerd, nu uit de bestreden beschik- kennen. De Hoge Raad zal daarin voorzien. de machtiging overgelegde geneeskundige king – gelet op de stukken van het geding – De klachten kunnen daarom bij gebrek aan verklaring en de overige stukken reeds duide- niet volgt dat en op grond van welke belang niet tot cassatie leiden. lijkheid heeft verkregen omtrent de door gegevens reeds duidelijkheid is verkregen Volgt verwerping, waarbij de Hoge Raad ver- hem te beslissen punten (HR 29 april 2005, omtrent de te beslissen punten. De klachten staat dat in het bestreden vonnis de ver- ECLI:NL:HR:2005:AS5978, NJ 2007/153 en HR slagen dus. vroegde onteigening is uitgesproken van het 8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen- perceel zoals afgebeeld op tekening X, die 2013/157). Het verzoek van de advocaat komstig de conclusie van de A-G. aan het arrest van de Hoge Raad is gehecht. strekte ertoe nader te onderzoeken of werke- De A-G acht niet duidelijk wat betrokkene De A-G concludeert grotendeels dienovereen- lijk sprake is van een psychiatrische aandoe- meer had kunnen stellen (2.15). komstig (zie 3.15-3.16 over de wijze waarop ning of dat in wezen slechts sprake is van naar de mening van de A-G duidelijkheid aan bepaalde karaktereigenschappen die door 696 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak Hoge Raad (strafkamer) voortgezette handeling (art. 56 lid 1 Sr) of ook een paar gouden ringen had gekregen en Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. van meerdaadse samenloop (art. 57 lid 1 Sr). dat hij deze op twee verschillende dagen bij P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar Mede omdat het in casu bij de heling en het ‘[A] Juweliers’ te Vlissingen heeft aangeboden straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij- witwassen gaat om een uit het oogpunt van onder zijn eigen naam. Op verzoek van megen. tijd, plaats, gedragingen en voorwerpen [betrokkene 5] heeft hij die verkocht. Voor 3 identiek feitencomplex, is niet zonder meer ringen heeft hij een bedrag van € 270 ont- begrijpelijk dat het hof dit helen en witwas- vangen en voor 4 andere ringen heeft hij een sen als meerdaadse en niet als eendaadse bedrag van € 75 ontvangen. Dit geld heeft hij samenloop heeft aangemerkt. In zoverre aan [betrokkene 5] gegeven. [betrokkene 5] is 3 maart 2015, nr. 13/05328 slagen de middelen. de eerste keer met verdachte meegegaan (Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Art. 80a RO en toelichtingsvereiste: in casu naar [A]. De tweede keer was verdachte Lohman, J. de Hullu, N. Jörg en V. van den hoeven de slagende middelen niet tot cas- alleen. Ter terechtzitting in hoger beroep Brink) satie te leiden, nu gelet op het in casu toe- heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 5], (Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga, passelijke strafmaxima en de in het onder- een jongen van een jaar of 18, een deel van strekkende tot vernietiging en tot terugwij- havige geval opgelegde straf het belang van de sieraden in zijn zak had zitten en dat hij zing dan wel verwijzing; adv. mr. J. Kuijper, de verdachte bij zijn cassatieberoep niet op straat aan verdachte heeft gevraagd of hij Amsterdam) evident is, terwijl de schriftuur niet de in deze voor hem, [betrokkene 5], wilde verko- ECLI:NL:HR:2015:501 zo’n geval vereiste toelichting bevat met pen. Omtrent de herkomst van de sieraden betrekking tot het belang bij het ingestelde heeft verdachte aan [betrokkene 5] gevraagd Vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid cassatieberoep en het - rechtens te respecte- of de sieraden eerlijk waren. [betrokkene 5] bij schuldheling en schuldwitwassen, art. ren - belang bij vernietiging van de bestre- heeft deze vraag bevestigend beantwoord en 417bis respectievelijk art. 420quater Sr: in den uitspraak en een nieuwe feitelijke verdachte heeft dit vervolgens voor waar aan- casu toereikende motivering dat de ver- behandeling van de zaak. A-G: anders. genomen, omdat hij [betrokkene 5] geloofde. 557 Hij heeft niet aan [betrokkene 5] gevraagd dachte betreffende de door hem verkochte sieraden in die mate is tekortgeschoten in (Sr art. 55, 56, 57, 417bis, 420quater) hoe hij aan die sieraden kwam en waarom hij ze niet zelf ging verkopen. Onder deze zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling respectievelijk schuldwitwas- Inleiding: omstandigheden is het hof van oordeel dat sen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtig- Verdachte is veroordeeld wegens schuldheling verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft heid heeft gehandeld. en schuldwitwassen gepleegd in dezelfde peri- gehandeld door een aanzienlijke hoeveelheid Witwassen van een voorwerp dat afkomstig ode op dezelfde plaats. De bewezenverklaring sieraden die hij van [betrokkene 5], toen 17 is uit een door de verdachte zelf begaan houdt – kort gezegd – in dat verdachte (feit 1 jaar, had gekregen om te verkopen, in ont- misdrijf (vergelijk HR 25 maart 2014, meest subsidiair) ‘sieraden (een ketting, rin- vangst te nemen en over te dragen zonder ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302): in casu gen en oorbellen) voorhanden heeft gehad en door te vragen. Bij enig nadenken had hij niet onbegrijpelijk oordeel van het hof over heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van - gelet op de omstandigheden - redelijkerwijs het schuldwitwassen dat zich niet een geval het voorhanden krijgen van die voorwerpen kunnen vermoeden dat de sieraden niet eer- voordoet waarin sprake is van voorwerpen telkens redelijkerwijs moest vermoeden, dat lijk door [betrokkene 5] waren verkregen en die ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een het door misdrijf verkregen goederen betrof’ had hij zonder nader onderzoek niet mogen door de verdachte zelf begaan misdrijf, in en (feit 2) ‘sieraden (een ketting, ringen, oor- handelen. Het stellen van de enkele vraag of aanmerking genomen dat een geïndividua- bellen) voorhanden heeft gehad en heeft de sieraden eerlijk waren acht het hof onvol- liseerde gepleegde overval het misdrijf is omgezet, terwijl hij redelijkerwijs moest ver- doende om vast te stellen dat verdachte heeft waaruit de sieraden afkomstig zijn, en zich moeden, dat bovenomschreven voorwerpen voldaan aan voormelde onderzoeksplicht. met betrekking tot de vraag wie die overval - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren Derhalve is het hof, anders dan de rechtbank heeft begaan niet een van de in HR 16 uit enig misdrijf’. en de verdediging, van oordeel dat wettig en december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618 Het hof heeft ten aanzien van de bewezen- overtuigend bewezen is dat verdachte, gelet aangeduide omstandigheden voordoet die verklaring onder meer overwogen: ‘Uit de op voormelde omstandigheden en nu hij het kunnen duiden op betrokkenheid van de bewijsmiddelen komt het volgende naar verrichten van nader onderzoek heeft nagela- verdachte bij die overval. voren. Op 23 november 2010 heeft [betrokke- ten, zich schuldig heeft gemaakt aan schuld- Samenloop van schuldheling en schuldwit- ne 2] te Middelburg een ketting (collier), een heling, alsmede aan schuldwitwassen.’ wassen, art. 55 t/m 57 Sr: een identiek fei- hanger en een paar oorbellen voor € 550 Het hof overweegt onder meer: ‘Het hof is, tencomplex kan onder omstandigheden op gekocht van een tweetal jongens. Deze siera- anders dan de verdediging, van oordeel dat zichzelf tot de tenlastelegging en bewezen- den werden na een uitzending van het televi- aangezien heling en witwassen niet hetzelfde verklaring van zowel (schuld)heling als sieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ door belang beschermen, sprake is van een meer- (schuld)witwassen leiden. Het is dan aan het [betrokkene 2] herkend en bleken na controle daadse samenloop.’ openbaar ministerie voor de tenlastelegging van de serienummers bij een woningoverval een keuze te maken tussen die heling en dat te zijn buitgemaakt. Verdachte heeft ver- Inleiding eerste middel: witwassen. De samenloopbepalingen van de klaard dat hij naar ‘[betrokkene 2]’ is geweest Het middel klaagt dat de bewezenverklaring art. 55 e.v. Sr stellen dan grenzen aan de om een ketting, een hanger en oorbellen te onder 1 en 2, voor zover inhoudende dat de cumulatie van de op de verschillende feiten verkopen. De sieraden had hij van [betrokke- verdachte ‘redelijkerwijs moest vermoeden’ gestelde maximumstraffen. De Hoge Raad ne 5] gekregen. [betrokkene 5] had aan ver- dat het door misdrijf verkregen goederen res- zet uiteen dat bij heling en witwassen van dachte gevraagd of hij die voor hem, [betrok- pectievelijk uit enig misdrijf afkomstige voor- hetzelfde voorwerp sprake kan zijn van een- kene 5], wilde verkopen. Tevens heeft hij werpen betrof, onvoldoende is gemotiveerd. daadse samenloop (art. 55 lid 1 Sr), van een verklaard dat hij van [betrokkene 5] eerder NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 697 Rechtspraak Hoge Raad, eerste middel onder meer: juridische) expertise of door gebruikmaking alternatief tenlasteleggen). Deze keuze heeft van de gelegenheid die hun functie hun geen gevolgen voor het toepasselijke straf- 3.2. Het oordeel van het Hof dat de verdachte biedt. Hierbij kan worden gedacht aan mede- maximum. Dat is namelijk voor heling en met betrekking tot de door hem verkochte werkers van financiële instellingen of ambte- witwassen gelijk, zowel wat betreft de opzet- sieraden in die mate is tekortgeschoten in naren belast met overheidstoezicht of subsi- telijke als wat betreft de culpoze varianten.’ zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor dieverlening. In het uiterste geval zouden (Kamerstukken II 1999-2000, 27159, 3, p. 5, 6) schuldheling respectievelijk schuldwitwassen grootschalige witwashandelingen ertoe kun- Nota naar aanleiding van het verslag: ‘De vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid nen leiden dat van misdrijf afkomstig geld leden van de D66 fractie (...) vragen verder in heeft gehandeld is, in aanmerking genomen een machtsfactor wordt die de samenleving welke gevallen zowel een van de helingbepa- hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de corrumpeert. Witwassen vormt dus een lingen als een van de witwasbepalingen toe- omstandigheden waaronder de verdachte de bedreiging voor de maatschappelijke orde. pasbaar is. Het gaat om gevallen van witwas- sieraden van de destijds 17-jarige [betrokke- Op dit punt bestaat een verschil met de klas- sen die kunnen worden gekwalificeerd als ne 5] in ontvangst heeft genomen teneinde sieke heling. Heling bestaat uit het profiteren het «verwerven, voorhanden hebben of over- deze voor [betrokkene 5] te verkopen, toerei- van andermans misdrijven door het overne- dragen» van opbrengsten uit misdrijf. In zul- kend gemotiveerd. men en/of verhandelen van de door die mis- ke gevallen zullen veelal zowel de artikelen 3.3. Het middel faalt. drijven (de zogenaamde gronddelicten) ver- 416, eerste lid, onder a, of 417bis, eerste lid, kregen goederen. Daardoor wordt bevorderd onder a, Sr als de voorgestelde artikelen Inleiding tweede en het derde middel: dat anderen die misdrijven (blijven) plegen. 420bis, eerste lid, onder b, of 420quater, eer- Dit zogenaamde begunstigende karakter van ste lid, onder b, Sr van toepassing zijn. Voor- De middelen klagen over het oordeel van het heling staat voorop. Ook witwassen werkt in beelden hiervan zijn de koerier die wordt Hof dat het onder 2 bewezenverklaarde zekere zin begunstigend ten opzichte van aangetroffen met een grote hoeveelheid ‘schuldwitwassen’ oplevert. misdrijven zoals drugshandel en fraude. vreemde valuta afkomstig uit drugshandel of Zoals in de inleiding gezegd zouden bepaal- de persoon die in het bezit is van een luxe Wetsgeschiedenis in verband met tweede en het derde middel: de lucratieve vormen van criminaliteit motorboot betaald met crimineel geld. (...) De immers niet zo aantrekkelijk zijn als de aan het woord zijnde leden van de VVD-frac- daders er niet in slaagden wegen te vinden tie vragen of zij uit de separate strafbaarstel- Wat betreft de onder r.o. 4.1.3 [zie hierna] om de opbrengsten ervan aan het zicht van ling van het witwassen mogen afleiden dat bedoelde combinatie van heling en witwas- de overheid te onttrekken. Primair gaat het naast de veroordeling voor bijvoorbeeld dief- sen houdt de wetsgeschiedenis van de Wet bij het witwassen echter om de aantasting stal ook een veroordeling kan volgen voor van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wij- van de integriteit van het financiële en eco- witwassen? Zij noemen het voorbeeld van de ziging van het Wetboek van Strafrecht en nomische verkeer en de bedreiging van de fietsendief die wegrijdt op de zojuist door enkele andere wetten in verband met de openbare orde. Dit is reden om de nieuwe hem gestolen fiets en zich aldus waarschijn- strafbaarstelling van het witwassen van strafbaarstelling niet op te nemen in de titel lijk schuldig maakt aan het «gebruik maken» opbrengsten van misdrijven, onder meer het over begunstiging maar in een aparte titel - in de zin van het nieuwe artikel 420bis, eer- volgende in: over witwassen. Ook in ander opzicht ver- ste lid, onder b, Sr - van een voorwerp waar- Memorie van toelichting: ‘Sinds de herziening schilt de klassieke heling van het witwassen. van hij weet dat het afkomstig is uit enig van de helingbepalingen in 1991 is de aan- In de opvatting van de wetgever behoefde de misdrijf. Betekent dit dat fietsendiefstal dacht voor witwassen verder toegenomen. heler voor het beheer van de grotendeels voortaan dubbel kan worden gestraft, zo vra- Justitie en politie hebben meer kennis gekre- concrete en tastbare voorwerpen geen gen deze leden. Inderdaad betekent het feit gen van de aard en verschijningsvormen van gecompliceerde handelingen te verrichten en dat witwassen voortaan strafbaar is óók als dit fenomeen en van de mogelijke bestrij- behoefde die persoon daarbij geen hulp van het betrokken voorwerp uit eigen misdrijf dingswijzen. Duidelijk is geworden dat het of samenwerking met anderen. Dit is anders (het gronddelict) afkomstig is, dat de betrok- witwassen niet zozeer als een species van bij het witwassen. Daar blijft het zelden bij ken persoon voor beide feiten vervolgd en heling moet worden gezien als wel als een één laakbare handeling en gaat het vaak om veroordeeld zou kunnen worden: het plegen zelfstandig delict met een eigen aard, dat een een aantal samenhangende kunstgrepen. van het gronddelict en het plegen van wit- aparte aanpak verdient. Het bewustzijn is Behalve overeenkomsten tussen heling en wassen. Dit zou in theorie ook kunnen gel- toegenomen dat van manipulaties met mis- witwassen zijn er dus verschillen tussen bei- den voor de opgevoerde fietsendief. Hoewel daadgeld een grote bedreiging uitgaat voor de delicten, in het bijzonder gelegen in de dit niet als een typisch geval van witwassen de samenleving. De integriteit van het finan- aard ervan. De twee strafbaarstellingen heb- kan worden beschouwd, moet worden vastge- ciële en economische verkeer wordt aange- ben een verschillende bestaansgrond. Dit steld dat de internationale strafbaarstellings- tast doordat gelden met een criminele oor- neemt overigens niet weg dat de strafbaar- verplichtingen zich naar de letter ook tot dit sprong worden «gewit» en weer een stellingen van heling en witwassen, tekstueel soort gevallen uitstrekken. Overigens is deze (schijnbaar) legale rol in dat verkeer kunnen gezien, elkaar deels overlappen. In het bijzon- situatie - waarin een reeks van nauw samen- gaan spelen zonder dat dit voor de bonafide der de onderdelen a van de artikelen 416 en hangende handelingen van één persoon ver- deelnemers aan dat verkeer kenbaar is. Deze 417bis en de onderdelen b van de voorgestel- schillende strafbare feiten oplevert - in het laatsten worden dus ongemerkt betrokken bij de artikelen 420bis en 420quater zijn groten- strafrecht geenszins ongebruikelijk. Ik wijs het handelen van criminelen. Anderen, die deels gelijkluidend. Dit betekent dat in bijvoorbeeld op de situatie in het verkeer wel op de hoogte zijn, worden door de grote bepaalde gevallen zowel een van de helingbe- waarin een persoon, na een ernstig ongeval sommen geld waarom het gaat, in de verlei- palingen als een van de witwasbepalingen te hebben veroorzaakt, doorrijdt zonder gele- ding gebracht om hun medewerking te verle- toepasbaar zal zijn. De officier van justitie genheid te hebben geboden tot vaststelling nen aan de betrokken constructies door kan in zo’n geval kiezen welk feit hij tenlaste- van zijn identiteit; dit zou zowel overtreding beschikbaarstelling van hun (financiële of legt (eventueel kan hij de twee feiten ook van artikel 6 als van artikel 7 Wegenverkeers- 698 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak wet 1994 kunnen opleveren. Dergelijke situa- van de verdachte bij die overval. heeft aangemerkt. In zoverre slagen de mid- ties leiden - mits de verschillende strafbare 4.2.2. In zoverre falen de middelen. delen. feiten in een en dezelfde vervolging worden 4.3.1. [uiteenzetting wetsgeschiedenis; zie 4.4. Dit behoeft echter niet tot cassatie te tenlastegelegd - niet tot een verboden geval hierboven, PHvK] leiden, nu, gelet op de in geval van toepas- van dubbele bestraffing, zoals de aan het 4.3.2. Uit de hiervoor aangehaalde wetsge- sing van art. 55, eerste lid, Sr respectievelijk woord zijnde leden kennelijk vrezen. De zoge- schiedenis blijkt dat bij de strafbaarstelling 57, eerste lid, Sr toepasselijke strafmaxima naamde samenloopbepalingen van de artike- van het witwassen van opbrengsten van mis- en de in het onderhavige geval opgelegde len 55 e.v. Sr stellen immers grenzen aan de drijven onder ogen is gezien dat een identiek straf bestaande uit een werkstraf van tachtig cumulatie van de op de verschillende feiten feitencomplex op zichzelf tot de tenlasteleg- uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, het gestelde maximumstraffen.’ (Kamerstukken II ging en bewezenverklaring van zowel belang van de verdachte bij zijn cassatiebe- 2000/01, 27159, 5, p. 8-10). (schuld)heling als (schuld)witwassen zou roep niet evident is. De schriftuur bevat kunnen leiden. Uit die wetsgeschiedenis evenwel niet de in HR 11 september 2012, Hoge Raad, tweede en derde middel onder meer: komt voorts naar voren dat het in zo een ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, r.o. geval op de weg van het openbaar ministerie 2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toe- 4.1.1. De middelen klagen over het oordeel ligt bij het opstellen van de tenlastelegging lichting met betrekking tot het belang bij het van het Hof dat het onder 2 bewezenverklaar- een keuze te maken tussen die heling en dat ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te de ‘schuldwitwassen’ oplevert. witwassen (desgewenst in de vorm van een respecteren - belang bij vernietiging van de 4.1.2. De middelen doen daartoe een beroep alternatieve of een primair/subsidiaire ten- bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke op recente rechtspraak van de Hoge Raad lastelegging), alsmede dat de samenloopbe- behandeling van de zaak. over in het bijzonder het verwerven of voor- palingen van de art. 55 e.v. Sr grenzen stellen Volgt verwerping van het beroep. handen hebben van onmiddellijk uit eigen aan de cumulatie van de op de verschillende misdrijf afkomstige voorwerpen. Die recht- feiten gestelde maximumstraffen. spraak komt er - kort gezegd - op neer dat in 4.3.3. Tegen deze achtergrond moet worden zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden aangenomen dat niet is uitgesloten dat zich gesteld aan de motivering van het oordeel gevallen kunnen voordoen waarin sprake is 3 maart 2015, nr. 14/04940 dat sprake is van (schuld-)witwassen in die van eendaadse samenloop (art. 55, eerste lid, (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G. zin dat dan uit die motivering moet kunnen Sr) van heling en witwassen van hetzelfde Splinter-van Kan, Y. Buruma, V. van den worden afgeleid dat de verdachte het voor- voorwerp. Dat de strafbaarstelling van wit- Brink) werp niet slechts heeft verworven of voor- wassen in sterkere mate dan bij de strafbaar- (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, handen heeft gehad, maar dat zijn gedragin- stelling van heling het geval is strekt ter strekkende tot verwerping; OM-cassatie, gen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op bescherming van de integriteit van het finan- tegengesproken door adv. mr. P.T. Verweijen het daadwerkelijk verbergen of verhullen van ciële en economische verkeer, staat daaraan en mr. C.W. Noorduyn, beiden ’s-Gravenhage) de criminele herkomst van het voorwerp. niet in de weg indien het gaat om een - naar ECLI:NL:HR:2015:434 (Vergelijk HR 25 maart 2014, de kern genomen - identiek feitencomplex. ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302.) 4.3.4. Afhankelijk van de omstandigheden is Alcoholslotprogramma (asp) en strafrechte- 4.1.3. De middelen stellen daardoor tevens de het voorts niet uitgesloten dat sprake is van lijke vervolging: de Hoge Raad zet uiteen vraag aan de orde in hoeverre de onder 1 een voortgezette handeling (art. 56, eerste dat en waarom de omstandigheid dat het bewezenverklaarde schuldheling, bestaande lid, Sr) van heling en witwassen indien aan CBR aan een bestuurder een asp heeft uit het voorhanden hebben en overdragen de gedragingen van de verdachte met betrek- opgelegd omdat hij heeft gereden onder van door misdrijf verkregen sieraden, gevol- king tot hetzelfde voorwerp één ongeoor- invloed van een zodanige hoeveelheid gen heeft voor het onder 2 bewezenverklaar- loofd wilsbesluit ten grondslag ligt. alcoholhoudende drank dat een bepaalde de schuldwitwassen, bestaande uit het voor- 4.3.5. Daarnaast kan zich in gevallen waarin drempelwaarde in het adem- of bloedalco- handen hebben en omzetten van diezelfde, sprake is van meerdaadse samenloop (art. 57, holgehalte is overschreden, gevolgen heeft uit misdrijf afkomstige sieraden. eerste lid, Sr) van heling en witwassen, de situ- voor de strafrechtelijke vervolgbaarheid 4.2.1. Wat betreft het onder 4.1.2 bedoelde atie voordoen waarin de ten laste van de ver- van diezelfde gedraging. beroep op de recente rechtspraak geldt dat dachte bewezenverklaarde heling moet wor- Alcoholslotprogramma en ne bis in idem, het in de bestreden uitspraak besloten liggen- den aangemerkt als het misdrijf waaruit het art. 68 Sr: deze bepaling is op het onderha- de oordeel van het Hof over het schuldwitwas- witgewassen voorwerp onmiddellijk afkom- vige geval niet van toepassing, omdat niet sen dat zich niet een geval voordoet waarin stig is. Voor de motivering van het oordeel dat sprake is van meerdere onherroepelijke sprake is van voorwerpen die ‘onmiddellijk’ sprake is van witwassen geldt dan de hiervoor beslissingen van de strafrechter. Er bestaat afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf onder 4.1.2 aangeduide rechtspraak. echter een sterke gelijkenis tussen de straf- begaan misdrijf, niet onbegrijpelijk is, in aan- 4.3.6. Gelet op het voorgaande en in aanmer- rechtelijke vervolging in gevallen als het merking genomen dat uit de door het Hof king genomen dat uit de bewezenverklarin- onderhavige en de procedure die leidt tot gebezigde bewijsvoering volgt dat een op 25 gen en de door het Hof gebezigde bewijsvoe- oplegging van een asp. Aldus komt naar oktober 2010 gepleegde overval het misdrijf is ring volgt dat het bij de heling en het voren dat zich hier een uitzonderlijke – van waaruit de sieraden afkomstig zijn, en zich witwassen van de sieraden afkomstig uit een andere gevallen waarin een bestuursrechte- met betrekking tot de vraag wie die overval op 25 oktober 2010 gepleegde overval gaat lijk en een strafrechtelijk traject samenlo- heeft begaan niet een van de in het arrest van om een uit het oogpunt van tijd, plaats, pen, afwijkende – situatie voordoet die op de Hoge Raad van 16 december 2014, gedragingen en voorwerpen identiek feiten- gespannen voet staat met het, aan art. 68 Sr ECLI:NL:HR:2014:3618, r.o. 2.3.2 onder (i) tot complex, is niet zonder meer begrijpelijk dat ten grondslag liggende, beginsel dat en met (iii) aangeduide omstandigheden voor- het Hof dit helen en witwassen als meer- iemand niet twee maal kan worden ver- doet die kunnen duiden op betrokkenheid daadse, en niet als eendaadse samenloop volgd en bestraft voor het begaan van het- 558 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 699 Rechtspraak zelfde feit. De Hoge Raad ontleent boven- van de blaastest. Het is een bestuursrechtelij- zijn algemeenheid en derhalve los van de dien steun aan het internationale kader ke maatregel die wordt opgelegd door het omstandigheden van het geval te geschieden; over het ne bis in idem-beginsel, waaronder Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen dus ook zonder dat daarbij de concrete de rechtspraak van het EHRM. (hierna: CBR).De deelnemer aan het program- omstandigheden van de betrokken bestuur- Alcoholslotprogramma en beginselen van ma krijgt - nadat hij dit zelf heeft aange- der/verdachte worden betrokken. een goede procesorde: de strafvervolging vraagd - een rijbewijs B met de code 103 ‘rij- 2.2. Indien de genoemde vraag ontkennend van een verdachte ter zake van het rijden den met een alcoholslot’. Het ‘oude’ rijbewijs wordt beantwoord, moet ervan worden uitge- onder invloed van alcoholhoudende drank B wordt overeenkomstig artikel 132b, derde gaan dat naast de bestuursrechtelijke proce- is in strijd met de beginselen van een goe- lid van de Wegenverkeerswet 1994 ongeldig dure van de ongeldigverklaring van het rijbe- de procesorde in die gevallen waarin de bij de oplegging van de maatregel. Voor alle wijs en de oplegging van de maatregel in verdachte op grond van datzelfde feit de andere categorieën rijbewijzen, met uitzon- beginsel een strafrechtelijke vervolging van onherroepelijk geworden verplichting tot dering van categorie AM (het bromfietsrijbe- de betrokken bestuurder als verdachte door deelname aan het asp is opgelegd. wijs), wordt het rijbewijs eveneens ongeldig. het openbaar ministerie mogelijk is. Inmiddels plaatsgevonden opleggingen van Het programma duurt (ten minste) twee jaar 2.3. Indien het antwoord op deze vraag daar- alcoholslotprogramma en herziening, art. en betrokkenen betalen zelf de kosten van entegen bevestigend luidt, geldt dat de uit 457 Sv: noch de (mogelijke) oplegging van deelname aan het programma. Het alcohol- artikel 6, eerste lid van het EVRM voortvloei- het asp en de daaraan ten grondslag liggen- slot is een startonderbreker die van over- ende waarborgen voor punitieve sancties, de regelgeving noch het daarover in dit heidswege wordt ingebouwd in de auto van zoals de onschuldpresumptie, het legaliteits- arrest gegeven oordeel kan worden aange- een bestuurder aan wie de maatregel is opge- beginsel en de eisen van berechting binnen merkt als een voor herziening van een ver- legd. De bestuurder moet voor het starten in een redelijke termijn, in rechte kunnen wor- oordeling door de strafrechter vereist het apparaat blazen. Het slot meet vervol- den ingeroepen. Daarbij kan vervolgens ook – nieuw – ‘gegeven’ (novum) als bedoeld in gens de hoeveelheid alcohol in de adem en het ne bis in idem beginsel een rol spelen, te art. 457 lid 1 onder c Sv. zorgt ervoor dat de auto niet start wanneer weten bij de (beoordeling van de) beslissing te veel alcohol in de adem wordt gemeten van het openbaar ministerie, tot strafrechte- (EVRM Zevende Protocol art. 4; Sr art. 68; Sv (meer dan 0,2 promille of 88 ug/l). Tijdens de lijke vervolging van een bestuurder als ver- art. 457; WVW 1994 art. 8) rit vraagt het apparaat op een aantal wille- dachte. Dit zou kunnen leiden tot het oordeel keurige momenten om een herhaling van de dat het door de overheid gelijktijdig of ach- Inleiding: blaastest. De deelnemer moet de geregis- tereenvolgens inzetten van een bestuurs- OM-cassatie. Het hof heeft het openbaar treerde gegevens om de 46 dagen laten uitle- rechtelijke maatregel van het ASP en een ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de zen bij een uitleesstation. Daarna analyseert strafrechtelijke vervolging, een verboden vervolging van verdachte ter zake van, kort het CBR de data. Houdt de deelnemer zich ‘dubbele vervolging’ ter zake van hetzelfde gezegd, rijden onder invloed. Ten laste was aan de spelregels, dan kan het slot voortaan feitencomplex oplevert. gelegd overtreding van art. 8 lid 2 aanhef en om de 92 dagen worden uitgelezen. Wanneer 2.4. In de jurisprudentie van het Europese onder a Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994). niet correct wordt meegewerkt aan het pro- Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: Het OM-cassatiemiddel komt op tegen de gramma, kan de programmaduur worden EHRM) zijn in de loop der tijd maatstaven niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar verlengd of verdere deelname aan het pro- geformuleerd voor de beoordeling van de ministerie in de vervolging wegens art. 8 gramma worden ontzegd. vraag of er sprake is van een ‘criminal charge’ WVW 1994. 1.2. Tot de invoering van het ASP is blijkens in de zin van artikel 6, eerste lid van het De raadsman van verdachte heeft betoogd de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II EVRM. Zo dienen blijkens (onder andere) het dat het openbaar ministerie niet ontvanke- 2008/09, 31896, 3) besloten omdat de wetge- arrest van het EHRM in de zaak Engel en lijk in de vervolging van de verdachte dient ver het aantal ongevallen, veroorzaakt door anderen tegen Nederland van 8 juni 1976 NJ worden te verklaard, omdat – kort gezegd – het rijden onder invloed van alcohol, wilde 1978, 223, de volgende vragen bij die beoor- de aan de verdachte opgelegde maatregel van terugdringen en de huidige bestuurlijke deling te worden betrokken: 1. Is de handha- het alcoholslotprogramma (de maatregel of maatregelen onvoldoende effectief heeft ving van de overtreden norm naar nationaal het ASP) een ‘criminal charge’ is in de zin van bevonden. De wetgever heeft daarom nieuwe recht als strafrechtelijk aangemerkt?; met art. 6 lid 1 EVRM, zodat de strafrechtelijke instrumenten nodig geacht. Een dergelijk andere woorden: wat is de classificatie naar vervolging van de verdachte door het open- instrument is het ASP. De maatregel is door nationaal recht?; 2. Wat is de aard van het baar ministerie in strijd is met het ne bis in de wetgever in het bestuursrecht onderge- delict?; 3. Wat is de aard en zwaarte van de idem beginsel uit art. 68 Sr. bracht. Doel ervan is het aantal alcohol gere- maatregel, die met de overtreding wordt lateerde verkeersslachtoffers te verminderen geriskeerd?. Deze toetsingscriteria van het Het hof, onder meer: door de zware overtreders bewust te maken EHRM worden bij de beoordeling van het ASP ‘1. Het alcoholslotprogramma en de wetsge- van de grote gevaren van rijden onder als bestuursrechtelijke maatregel ook gehan- schiedenis. invloed van alcohol en hen te leren een teerd in de rechtspraak van de Afdeling 1.1. Het alcoholslotprogramma bestaat sinds scheiding te maken tussen alcoholgebruik en bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 december 2011 en wordt opgelegd aan het besturen van een motorrijtuig. (vergelijk de uitspraak van 23 oktober 2013, bestuurders van motorvoertuigen - niet zijn- 2. Wanneer is sprake van een criminal charge? 2013301126/1/A3; ECLI:NL:RVS:2013:1643). de bromfietsen - die worden aangehouden 2.1. Het hof ziet zich allereerst voor de vraag 2.5. Uit de genoemde en uit andere uitspra- met een ademalcoholgehalte tussen de 1,3 gesteld of het opleggen van de maatregel is ken van de Afdeling komt als vaste lijn naar en 1.8 promille (respectievelijk 570-785 ug/l) aan te merken als een ‘criminal charge’ in de voren dat het opleggen van de maatregel, en aan beginnende bestuurders met een zin van artikel 6, eerste lid van het EVRM. De indien deze wordt opgelegd aan houders van ademalcoholgehalte tussen de 1,0 en 1.8 (res- beantwoording van die vraag dient - onder een rijbewijs voor uitsluitend het besturen pectievelijk 435 en 785 ug/l), of bij weigering meer in verband met de rechtszekerheid - in van motorrijtuigen van categorie B (kort 700 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak gezegd: personenauto’s), geen maatregel der om financiële of andere redenen niet 3.8. Een vrijspraak in een aan de strafrechter gebaseerd op een ‘criminal charge’ in de zin deelneemt aan het ASP het rijbewijs voor de voorgelegde strafzaak behoeft geen gevolg te van artikel 6, eerste lid van het EVRM duur van vijf jaren ofwel 60 maanden ongel- hebben voor het al dan niet doorzetten van de inhoudt, omdat de betrokkenen dat rijbewijs dig wordt verklaard. maatregel. Nu de wetgever heeft bepaald dat (met de hiervoor genoemde code 103) gedu- 3.4. De wetgever heeft ervoor gekozen om het ASP op bestuursrechtelijke gronden wordt rende het ASP kunnen behouden. aan de beslissing tot oplegging van de maat- opgelegd, speelt een in het strafrecht gegeven Ten aanzien van de hiervoor weergegeven regel geen discretionaire bevoegdheid te ver- vrijspraak in beginsel geen rol. In de bestuurs- vragen overweegt het hof als volgt. Ad 2.4. binden. Dit betekent dat door het CBR tot rechtelijke beroepsprocedure wordt - indien onder 1. Blijkens de eerder onder 1.2 oplegging van de maatregel wordt besloten van die procedure gebruik wordt gemaakt - de genoemde MvT is het opleggen van de maat- indien aan de wettelijke criteria is voldaan, evenredigheid van de beslissing tot oplegging regel door de wetgever in het bestuursrecht zonder dat daarbij de persoon en de persoon- van het ASP marginaal getoetst, in die zin dat ondergebracht. Ad 2.4. onder 2. Het rijden lijke omstandigheden van de betrokkene wor- wordt beoordeeld of het CBR in redelijkheid onder invloed van alcohol is een gedraging den meegewogen, waaronder met name ook tot het opleggen van de maatregel over had die de veiligheid van de verkeersdeelnemers zijn of haar draagkracht. kunnen gaan. Bij deze toetsing stelt de in gevaar brengt en daarom door de wetgever 3.5. Voor de bestuurders die door de politie bestuursrechter zich in de visie van het hof als misdrijf is gekwalificeerd. Ad 2.4. onder 3. in het verkeer zijn aangehouden en die in veelal terughoudend op. Hierdoor kan niet De aard en zwaarte van de alcoholslotmaatre- aanmerking komen voor het alcoholslot worden uitgesloten dat wanneer de verdachte gel worden naar het oordeel van het hof bestaat geen redelijke keuze, in dier voege in de strafzaak is vrijgesproken, hij nog steeds bepaald door de volgende factoren, die het dat de bestuurder ofwel deelneemt aan het deelnemer is - en blijft - aan het ASP. hof in onderling verband beschouwt: de ASP of zijn rijbewijs voor de duur van vijf 3.9. De maatregel wordt ook opgelegd in maatregel treft betrokkene vergaand in zijn jaren kwijt is. geval van eerste overtreding en geldt dus rijbewijs of portemonnee; het ontbreken van 3.6. Het openbaar ministerie houdt, gelet op niet uitsluitend bestuurders die opnieuw de een redelijke keuze voor de betrokkene, die de geldende LOVS-richtlijnen alsmede op het fout zijn ingegaan. immers ófwel dient deel te nemen aan het eerdergenoemde Bos/Polaris-systeem, in zijn 3.10. De in de strafzaak op te leggen sancties alcoholslotprogramma ófwel wordt gecon- strafeis rekening met de aan een verdachte kunnen aanzienlijke gevolgen voor het ASP fronteerd met ongeldigverklaring van zijn opgelegde alcoholslotmaatregel indien opge- hebben. Neemt de betrokkene nog niet deel rijbewijs voor de duur van vijf jaren; met de legd voorafgaand aan de strafzitting. In die aan het ASP, dan kan hij, ingeval de strafrech- persoon en de persoonlijke omstandigheden gevallen wordt - voor zover hier van belang - ter een onvoorwaardelijke ontzegging van de van de betrokkene en met de overige (even- een voorwaardelijke ontzegging van de rijbe- rijbevoegdheid oplegt, daaraan pas deelne- tuele verzachtende) omstandigheden waar- voegdheid voor de duur van twee maanden men nadat die ontzegging is beëindigd, waar- onder het feit is begaan, wordt bij oplegging geëist. Het hof leidt hieruit af, mede gelet op bij het rijbewijs ongeldig blijft. Is de betrok- van de maatregel geen rekening gehouden; de mededeling van de advocaat-generaal ter kene reeds met het ASP gestart, dan wordt de kosten voor betrokkene bij deelname aan terechtzitting van 18 augustus 2014, dat het het ASP bij een door de strafrechter opgeleg- het programma zijn zeer hoog; de persoonlij- openbaar ministerie op het standpunt staat de ontzegging beëindigd en kan het ASP na ke gevolgen bij niet deelname aan het pro- dat het opleggen van de maatregel weliswaar expiratie van de ontzegging opnieuw worden gramma, leidend tot verlies van het rijbewijs geen ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, aangevangen, waarbij het gecodeerde rijbe- voor de duur van vijf jaar, zijn mogelijk (zeer) eerste lid van het EVRM is, maar dit wel door wijs ongeldig wordt en voor de herstart van vergaand; reeds bij een eerste overtreding de betrokkene in zodanige mate als punitief het ASP opnieuw de kosten voor de inbouw wordt de maatregel opgelegd; er is geen wordt ervaren dat het om die reden niet van het alcoholslot zijn verschuldigd. opschortende werking in geval van beroep; opportuun is om, naast de reeds opgelegde 3.11. Naar het oordeel van het hof is het het programma en/of de gevolgen van het maatregel van het ASP, in de strafzaak een opleggen van de maatregel gelet op al het niet deelnemen aan het programma zijn onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegd- vorenoverwogene in alle gevallen aan te mer- beduidend zwaarder dan de strafrechtelijke heid om motorrijtuigen te besturen te eisen. ken als een criminal charge in de zin van arti- maatstaven zoals neergelegd in de LOVS- 3.7. De kosten verbonden aan deelname aan kel 6, eerste lid van het EVRM. Nu hiermee de richtlijnen en het zogenoemde Bos/Polaris- de maatregel van het ASP komen voor reke- vraag onder 2.1 bevestigend is beantwoord, systeem dat door het openbaar ministerie ning van de deelnemer en zijn opgedeeld in geldt dat de uit artikel 6, eerste lid van het wordt gehanteerd; de omstandigheid dat een kosten die betaald dienen te worden aan het EVRM voortvloeiende waarborgen voor puni- vrijspraak in de onderliggende strafzaak CBR en overige kosten. De kosten die aan het tieve sancties, zoals de onschuldpresumptie, geen invloed behoeft te hebben op het CBR betaald dienen te worden kunnen wor- het legaliteitsbeginsel en de eisen van berech- bestuursrechtelijke besluit tot het al dan niet den onderverdeeld in twee soorten. De kos- ting binnen een redelijke termijn, in rechte opleggen van de maatregel; de in de straf- ten van het opleggen van het ASP en de kos- kunnen worden ingeroepen. zaak op te leggen sancties kunnen aanmerke- ten van de uitvoering van het ASP. Tot de 3.12. Vervolgens komt de vraag aan de orde lijke gevolgen voor het ASP hebben. overige kosten worden gerekend de kosten welk gevolg verbonden dient te worden aan 3.2. In de zaak Nilsson vs. Zweden van het met betrekking tot het alcoholslot zelf zoals het oordeel dat de maatregel een criminal EHRM van 13 december 2005 het in- en uitbouwen van het alcoholslot, de charge in de zin van artikel 6, eerste lid van (ECLI:NL:XX:2005:AV3572) is geoordeeld dat lease van het alcoholslot, het uitlezen van het EVRM is en derhalve als een ‘vervolging’ de zwaarte van de maatregel van een ontzeg- het alcoholslot bij het uitleesstation en de dient te worden aangemerkt. Hierbij komen ging van de bevoegdheid om motorrijtuigen aanschaf van het rijbewijs B met code 103. de werking en de reikwijdte van het ne bis in te besturen voor de duur van 18 maanden zo Voornoemde kosten dienen betaald te wor- idem beginsel in beeld. ingrijpend is dat op zichzelf reeds sprake is den aan de betreffende leverancier. De 4. Ne bis in idem? van een als ‘criminal’ te kwalificeren sanctie. geraamde kosten aan het CBR en de overige 4.1. Het ne bis in idem beginsel is in het 3.3. Het hof stelt vast dat indien een bestuur- kosten bedragen tussen de € 4000 en € 5000. Nederlands recht gecodificeerd in artikel 68 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 701 Rechtspraak van het Wetboek van Strafrecht. Voor zover roept de rechtsbescherming van artikel 255 de) procedure niet voor de tweede keer voor hier van belang kan - behoudens de gevallen van het Wetboek van Strafvordering in het hetzelfde feit wordt vervolgd en evenmin dat waarin rechterlijke uitspraken voor herzie- leven. Dit impliceert dat het openbaar minis- hij twee keer voor hetzelfde feit wordt ning vatbaar zijn - ingevolge dit artikel nie- terie alleen in het geval van nieuwe bezwa- gestraft. De individuele rechtszekerheid mand andermaal worden vervolgd wegens ren, of wanneer het gerechtshof na een wordt door het beginsel gediend. een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijs- klacht op grond van artikel 12 van het Wet- 4.6. Het hof heeft onder ogen gezien dat uit de van de rechter in Nederland (...) onherroe- boek van Strafvordering de vervolging alsnog de literatuur en de jurisprudentie blijkt dat pelijk is beslist. beveelt, kan vervolgen voor een feit waarvoor artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht 4.2. Behalve in het nationale (straf)recht is het al een bestuurlijke boete is opgelegd. zich in beginsel beperkt tot beslissingen van ne bis in idem beginsel eveneens neergelegd In de memorie van toelichting (hierna: MvT; strafrechtelijke aard - al wordt daar ook wel in het internationale recht. Artikel 14, zevende Kamerstukken II 2006/07, 31124, 3) bij het anders over gedacht - , dat het artikel op zich- lid van het Internationaal Verdrag inzake bur- voorstel van wet tot aanpassing van bijzon- zelf geen betekenis heeft voor het verbod gerrechten en politieke rechten (hierna: IVB- dere wetten aan de vierde tranche van de van cumulatie van strafsancties en adminis- PR) luidt - voor zover hier van belang - als Algemene wet bestuursrecht, is met betrek- tratieve sancties, alsmede dat bovengenoem- volgt: ‘No one shall be liable to be tried or king tot het una-via beginsel opgenomen de twee verdragsbepalingen onder een voor- punished again for an offence for which he dat er geen strafrechtelijke sanctie kan wor- behoud, respectievelijk niet door Nederland has already been finally convicted or acquit- den opgelegd indien voor dezelfde overtre- zijn geratificeerd. ted in accordance with the law and penal pro- ding reeds een bestuurlijke boete is opge- 4.7. Niettegenstaande het onder 4.6 genoem- cedure of each country’. Bij de ratificatie van legd; in dat geval is het una-via beginsel van de uitgangspunt met betrekking tot de oor- bovengenoemde bepaling is door Nederland toepassing. Voornoemd punt is van groot spronkelijk meer beperkte uitleg en reikwijd- het voorbehoud gemaakt dat uit voornoemde belang, zo wordt in de MvT toegelicht, te van het ne bis in idem beginsel, zoals verdragsbepaling geen verdergaande verplich- omdat het nogal eens voor komt dat de wet neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van tingen worden aanvaard dan die welke voort- op overtreding van een voorschrift zowel Strafrecht, komt het hof tot het oordeel dat, vloeien uit artikel 68 van het Wetboek van een strafsanctie als een bestuurlijke boete gelet op het onder 4.4 genoemde arrest van Strafrecht. Hierbij verdient opmerking dat stelt. In dat geval, aldus de MvT, zal de over- de Hoge Raad en de invoering in het Wet- blijkens de noot van Y. Buruma bij het arrest heid moeten kiezen. Het gaat er niet slechts boek van Strafvordering van het una-via van het EHRM d.d. 10 februari 2009, NJ 2010, om dat geen twee straffen worden opgelegd. beginsel, genoemd onder 4.3, in de jurispru- 36 (Zolotukhin vs. Rusland), het ne bis in idem Ook moet worden voorkomen dat iemand dentie een beweging zichtbaar is ingevolge beginsel geen rol speelde bij de beslissing om nodeloos tweemaal in een sanctieprocedure welke de reikwijdte van artikel 68 van het niet te ratificeren (Kamerstukken II 2004/05, wordt betrokken voor dezelfde overtreding Wetboek van Strafrecht naar thans geldend 29800 VI, 9). In het EVRM zelf ontbreekt een (Nemo debet bis vexari). recht verder strekt. uitdrukkelijke bepaling die de burger 4.4. De Hoge Raad heeft met betrekking tot 4.8. De Hoge Raad heeft in genoemd arrest beschermt tegen nieuwe vervolging of bestraf- bovengenoemd vraagstuk in zijn arrest van van 12 januari 1999 kort gezegd geoordeeld fing, echter in - het door Nederland niet gera- 12 januari 1999, NJ 1999/289, het volgende dat strafrechtelijke vervolging en een admi- tificeerde - artikel 4, eerste lid van het Zeven- overwogen: ‘3.3 Bij de beoordeling van het nistratieve sanctie voor hetzelfde feitencom- de Protocol bij dat verdrag is de volgende middel moet worden vooropgesteld dat ter plex niet samen gaan. Daarbij gebruikt de bepaling opgenomen: ‘No one shall be liable zake van de in artikel 2, eerste lid, WAHV Hoge Raad de ruimere bewoording van to be tried or punished again in criminal pro- (hof: Wet administratiefrechtelijke handha- ‘administratieve sanctie’ en niet ‘bestuurlijke ceedings under the jurisdiction of the same ving verkeersvoorschriften) bedoelde gedra- boete’. In deze ontwikkeling past dat de wet- State for an offence for which he has already gingen strafvervolging is uitgesloten. Voorts gever bij invoering van de vierde tranche van been finally acquitted or convicted in accor- verzet het wettelijk stelsel zich ertegen ener- de Algemene wet bestuursrecht het una-via dance with the law and penal procedure of zijds dat, indien een strafrechtelijke vervol- beginsel in het Wetboek van Strafvordering that State.’ ging is ingesteld ter zake van overtreding heeft geïntroduceerd, waarbij volgens de MvT 4.3. Het hof acht bij de beantwoording van de van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 de wetgever belang hecht aan het ne bis in onder 3.12 opgeworpen vraag het zogenoem- nadien een administratieve sanctie wordt idem/nemo bis vexari beginsel als het gaat de una-via beginsel, neergelegd in artikel opgelegd ter zake van een of meer gedragin- om de verhouding tussen de bestuurlijke 243, tweede lid van het Wetboek van Straf- gen die deel uitmaken van het strafrechtelijk boete en de strafrechtelijke sanctie. Al vordering, dat van kracht is sinds 1 juli 2009, verweten verkeersgedrag en anderzijds dat, spreekt de MvT van de bestuurlijke boete, eveneens van belang. Het una-via beginsel indien ter zake van een gedraging een admi- naar het oordeel van het hof is de ratio die houdt - kort gezegd en voor zover hier van nistratieve sanctie is opgelegd, die gedraging aan de MvT voor invoering van het una-via belang - ingevolge deze wettelijke bepaling in in aanmerking wordt genomen bij de beoor- beginsel is te ontlenen in dit verband van dat: ‘indien ter zake van het feit aan de ver- deling van de vraag of het verkeersgedrag als essentieel belang. Die ratio is het tegengaan dachte een bestuurlijke boete is opgelegd, een overtreding van artikel 5 van de Wegen- van het nodeloos iemand tot tweemaal toe dan wel een mededeling als bedoeld in arti- verkeerswet 1994 zal worden vervolgd.’ betrekken in een sanctieprocedure voor kel 5:50, tweede lid, onderdeel a, van de Alge- 4.5. Voor de beantwoording van de vraag of dezelfde overtreding. mene wet bestuursrecht is verzonden, dit het ne bis in idem beginsel een rol van bete- 4.9. Op grond van al het vorenstaande is het dezelfde rechtsgevolgen heeft als een kennis- kenis heeft, zoekt het hof aansluiting bij de hof van oordeel dat de oplegging van de geving van niet verdere vervolging’. Het ratio van dit beginsel. Een van de in de litera- maatregel van het alcoholslot door het CBR opleggen van een bestuurlijke boete, dan wel tuur genoemde onderdelen van de ratio van een criminal charge in de zin van artikel 6, de mededeling dat er geen bestuurlijke boete het ne bis in idem beginsel is de rechtsbe- eerste lid van het EVRM is, en dat deze maat- wordt opgelegd, staat dus gelijk aan een ken- scherming van de verdachte, die erop moet regel als zodanig gelijk moet worden gesteld nisgeving van niet verdere vervolging, en kunnen vertrouwen dat hij na een (afgeron- aan in de strafrechtspleging op te leggen 702 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak sancties. Naar het oordeel van het hof is een dertien weken een reactie van de officier van of taken voor de Gemeenschap en voor de strafrechtelijke vervolging als in casu, voor justitie heeft ontvangen.’ Unie en wijzigt de in de verdragen neergeleg- hetzelfde feitencomplex als waarvoor reeds - Art. 2 lid 1 Wet administratiefrechtelijke de bevoegdheden en taken niet.’ de maatregel van het alcoholslot is opgelegd handhaving verkeersvoorschriften: ‘Ter zake iv) De in art. 17 lid 1 Regeling maatregelen in strijd met het wettelijk stelsel. Hieraan van de in de bijlage bij deze wet omschreven rijvaardigheid en geschiktheid 2011 gegeven moet de conclusie worden verbonden dat het gedragingen die in strijd zijn met op het ver- regeling van het alcoholslotprogramma (hier- openbaar ministerie op grond van artikel 68 keer betrekking hebbende voorschriften na: asp) luidt: ‘Het CBR besluit dat betrokke- van het Wetboek van Strafrecht niet- ontvan- gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet ne zich dient te onderwerpen aan het alco- kelijk dient te worden verklaard in de vervol- 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering holslotprogramma indien: a. bij betrokkene ging van de verdachte. Dienovereenkomstig motorrijtuigen, de Provinciewet of de een adem- of bloedalcoholgehalte is gecon- wordt beslist.’ Gemeentewet, kunnen op de wijze bij deze stateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 wet bepaald administratieve sancties worden μg/l, respectievelijk 1,3‰, maar lager is dan Relevant juridisch kader: opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelij- 785 μg/l, respectievelijk 1,8‰; b. bij betrokke- i) Art. 68 Sr luidt: ‘1. Behoudens de gevallen ke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen ne, in de hoedanigheid van beginnende waarin rechterlijke uitspraken voor herzie- van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte ning vatbaar zijn, kan niemand andermaal uitgesloten.’ is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is worden vervolgd wegens een feit waarover te iii) Het internationale kader over ne bis in dan 435 μg/l, respectievelijk 1,0‰, maar zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in idem wordt vooral gevormd door de volgen- lager is dan 785 μg/l, respectievelijk 1,8‰; c. Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de bepalingen. betrokkene heeft geweigerd mee te werken de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius - Art. 14 lid 7 IVBPR: ‘Niemand mag voor een aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, en Saba onherroepelijk is beslist. 2. Is het tweede keer worden berecht of gestraft voor tweede of derde lid, van de wet; d. ten aan- gewijsde afkomstig van een andere rechter, een strafbaar feit waarvoor hij reeds overeen- zien van betrokkene binnen een periode van dan heeft tegen dezelfde persoon wegens komstig de wet en het procesrecht van elk vijf jaar tenminste drie maal proces-verbaal hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval land bij onherroepelijke uitspraak is veroor- opgemaakt op verdenking van overtreding van: 1°. vrijspraak of ontslag van rechtsver- deeld of waarvan hij is vrijgesproken.’ van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van volging; 2°. veroordeling, indien een straf is Bij de bekrachtiging van het verdrag is door de wet, waarbij bij een van die verdenkingen opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, Nederland het volgende voorbehoud een adem- of bloedalcoholgehalte is gecon- gratie of verjaring der straf. 3. Niemand kan gemaakt: ‘De Regering van het Koninkrijk stateerd dat hoger is dan 220 μg/l, respectie- worden vervolgd wegens een feit dat te zij- aanvaardt deze bepaling alleen voor zover velijk 0,5‰, dan wel 88 μg/l, respectievelijk nen aanzien in een vreemde staat onherroe- daaruit geen verdere verplichtingen voort- 0,2‰ indien een van de feiten is begaan als pelijk is afgedaan door de voldoening aan vloeien dan zijn neergelegd in artikel 68 van beginnende bestuurder, of waarbij hij ten een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit het Wetboek van Strafrecht.’ minste eenmaal heeft geweigerd mee te wer- gesteld ter voorkoming van strafvervolging.’ - Art. 4 lid 1 Zevende Protocol EVRM: ‘Nie- ken aan een onderzoek als bedoeld in dat ii) Wat betreft de samenloop tussen straf- mand wordt opnieuw berecht of gestraft in artikel; e. betrokkene op grond van artikel 8, rechtelijke en andere procedures zijn de vol- een strafrechtelijke procedure binnen de onderdelen a, d of h, niet in aanmerking gende bepalingen van belang. rechtsmacht van dezelfde Staat voor een straf- komt voor een lichte educatieve maatregel - Art. 5:43 Algemene wet bestuursrecht (hier- baar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is alcohol en verkeer; f. betrokkene op grond na: Awb): ‘Het bestuursorgaan legt geen vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig van artikel 12, onderdelen a, c of g, niet in bestuurlijke boete op indien aan de overtre- de wet en het strafprocesrecht van die Staat.’ aanmerking komt voor een educatieve maat- der wegens dezelfde overtreding reeds eerder Dit protocol is niet door Nederland geratifi- regel alcohol en verkeer, of g. de uitslag van een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel ceerd. het ingevolge artikel 23, eerste lid, opgelegde een kennisgeving als bedoeld in artikel 5:50, - Art. 50 Handvest van de grondrechten van onderzoek geen aanleiding geeft tot ongel- tweede lid, aanhef en onderdeel a, is bekend- de Europese Unie: ‘Niemand wordt opnieuw digverklaring van het rijbewijs, tenzij opleg- gemaakt.’ berecht of gestraft in een strafrechtelijke pro- ging van dit onderzoek heeft plaatsgevonden - Art. 5:44 Awb: ‘1. Het bestuursorgaan legt cedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in op grond van artikel 23, eerste lid, onderde- geen bestuurlijke boete op indien tegen de de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken len b, onder I, of c, onder I.’ overtreder wegens dezelfde gedraging een of veroordeeld overeenkomstig de wet.’ De overige regels met betrekking tot het asp strafvervolging is ingesteld en het onderzoek Blijkens de toelichting bij het Handvest heeft zijn weergegeven in de conclusie van de ter terechtzitting is begonnen, dan wel een deze bepaling ‘dezelfde inhoud en reikwijdte Advocaat-Generaal onder 6. Samengevat strafbeschikking is uitgevaardigd. 2. Indien de als het overeenkomstige recht van het EVRM’ komen die regels, voor zover hier van belang, gedraging tevens een strafbaar feit is, wordt (PbEG 2007, C303/31). op het volgende neer: In die gevallen waarin zij aan de officier van justitie voorgelegd, ten- - Art. 51 bevat een beperking van de reikwijd- sprake is van een verdenking van het bestu- zij bij wettelijk voorschrift is bepaald, dan wel te van het Handvest: ‘1. De bepalingen van dit ren van een motorrijtuig onder invloed van met het openbaar ministerie is overeengeko- handvest zijn gericht tot de instellingen en een zodanige hoeveelheid alcoholhoudende men, dat daarvan kan worden afgezien. 3. organen van de Unie met inachtneming van drank dat een bepaalde drempelwaarde in Voor een gedraging die aan de officier van het subsidiariteitsbeginsel en tot de lidstaten, het adem- of bloedalcoholgehalte is over- justitie moet worden voorgelegd, legt het uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie schreden of, indien ook een bepaalde hogere bestuursorgaan slechts een bestuurlijke boete ten uitvoer brengen. Derhalve eerbiedigen zij waarde is overschreden, nadat onderzoek van op indien: a. de officier van justitie aan het de rechten, leven zij de beginselen na en de bestuurder naar diens geschiktheid, ver- bestuursorgaan heeft medegedeeld ten aan- bevorderen zij de toepassing ervan, overeen- eist voor het besturen van motorrijtuigen, zien van de overtreder van strafvervolging af komstig hun respectieve bevoegdheden. 2. Dit niet heeft geleid tot volledige ongeldigverkla- te zien, of b. het bestuursorgaan niet binnen handvest schept geen nieuwe bevoegdheden ring van het rijbewijs, dan wel in gevallen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 703 Rechtspraak waarin is geweigerd mee te werken aan een boete in combinatie met een ontzegging iemand niet twee maal kan worden vervolgd onderzoek naar dat gehalte, legt het Centraal van de rijbevoegdheid, al dan niet in voor- en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna ook: waardelijke vorm. 4.3.3. Hoewel het, hiervoor onder 3 sub (iii) weergegeven, internationale kader in een CBR) in een bestuursrechtelijk kader – zon- geval als het onderhavige niet van toepas- onaire bevoegdheid – aan die bestuurders de Hoge Raad, over het middel onder meer: maatregel op bestaande uit de verplichting 4.1. Het middel komt met rechts- en motive- nen ontwikkelde rechtspraak elementen wor- tot deelname aan het asp. Oplegging van het ringsklachten op tegen het oordeel van het den ontleend die voor de beantwoording van asp brengt mee dat het rijbewijs van de Hof dat het Openbaar Ministerie niet-ontvan- de hiervoor in 4.2 gestelde vraag van belang betrokkene voor alle categorieën, behoudens kelijk is in de vervolging van de verdachte zijn. Dat kader benadrukt het internationaal categorie AM (bromfietsen), ongeldig wordt wegens overtreding van art. 8 WVW 1994. breed erkende belang van het ne bis in idem- verklaard, waarna de betrokkene met een 4.2. Het gaat in de onderhavige zaak naar de beginsel (vergelijk in die zin ook voornoemd opnieuw uit te geven rijbewijs B, voorzien kern genomen om het antwoord op de vraag arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011), van code 103, uitsluitend als bestuurder van of de omstandigheid dat het CBR aan een en brengt aldus tevens de gelding van het een auto aan het verkeer mag deelnemen in bestuurder een asp heeft opgelegd omdat hij aan art. 68 Sr ten grondslag liggende begin- de personenauto waarin op de voorgeschre- heeft gereden onder invloed van een zodani- sel tot uitdrukking. ven wijze een alcoholslot is geïnstalleerd. ge hoeveelheid alcoholhoudende drank dat Van bijzondere betekenis daarbij is dat in Met het alcoholslot kan de auto niet starten een bepaalde drempelwaarde in het adem- of internationaal verband niet zonder meer als het alcoholgehalte in de adem van de bloedalcoholgehalte is overschreden, gevol- doorslaggevend is of de nationale wetgever betrokkene een bepaalde minimumwaarde gen heeft voor de strafrechtelijke vervolg- een sanctie als bestuursrechtelijk of als straf- overschrijdt, terwijl ook tijdens de rit op wil- baarheid van diezelfde gedraging. rechtelijk heeft aangemerkt. Dat blijkt bijvoor- lekeurige momenten dit gehalte moet wor- 4.3.1. Art. 68 Sr is op het onderhavige geval beeld uit de beslissing van het Europees Hof den gemeten. Nadat het asp, dat twee jaar niet van toepassing, omdat niet sprake is van voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) duurt, met goed gevolg is afgerond, kan de - kort gezegd - meerdere onherroepelijke van 13 december 2005 (73661/01, Nilsson vs. betrokkene opnieuw een rijbewijs aanvragen beslissingen van de strafrechter. Zweden), waarin in het kader van art. 4 van voor alle categorieën waarvoor het oorspron- 4.3.2. Er bestaat echter een sterke gelijkenis het Zevende Protocol bij het EVRM een kelijke rijbewijs gold. De kosten van deelna- tussen de strafrechtelijke vervolging in geval- bestuursrechtelijke schorsing van de rijbe- me aan het programma, waaronder de kosten len als het onderhavige en de procedure die voegdheid van 18 maanden vanwege de ernst van de installatie van het alcoholslot, komen leidt tot oplegging van een asp, welke gelijke- ervan als een ‘criminal sanction’ werd gezien. voor rekening van de betrokkene. Naar het nis blijkt wanneer op de onderhavige situatie Uit diezelfde rechtspraak komt ook naar voren Hof heeft vastgesteld, bedragen die kosten de vergelijkingsfactoren worden toegepast dat het EHRM bij de beoordeling of art. 4 van ongeveer € 4000 à € 5000. Indien de betrok- die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn het Zevende Protocol is geschonden, groot kene ondanks de oplegging van de maatregel ontwikkeld ten behoeve van de beoordeling belang toekent aan de vraag of sprake is van niet bereid of in staat is aan het asp deel te van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ een ‘sufficiently close connection’ tussen de nemen, blijft het rijbewijs gedurende vijf jaar als bedoeld in art. 68 Sr en art. 313 Sv (vgl. betrokken procedures. Indien sprake is van ongeldig. Deze regeling komt er dus op neer HR 1 februari 2011, een dergelijke samenhang, kan het gevolg dat de betrokkene aan wie een asp is opge- ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394). Een daarvan zijn dat de beide procedures moeten legd, voor de volgende alternatieven staat: dergelijke vergelijking leidt tot de slotsom worden beschouwd als één samenhangende hetzij hij deelneemt aan het programma, dat enerzijds de procedure die leidt tot opleg- reactie op het strafbare feit en niet als twee waardoor hij gedurende het programma een ging van het asp en anderzijds de strafrechte- verschillende procedures in de zin van art. 4 periode van twee jaar uitsluitend mag rijden lijke vervolging hun oorsprong vinden in van het Zevende Protocol (vergelijk ook EHRM in de daartoe aangepaste personenauto (van hetzelfde feit als in die rechtspraak bedoeld. 20 mei 2014, 11828/11, Nykänen vs. Finland). categorie B) en waarbij hij de daaraan ver- De aan de betrokkene verweten gedraging is 4.3.4. Het voorgaande stelt in het licht dat de bonden kosten van ongeveer € 4000 à € 5000 immers identiek, te weten (nader bepaalde wetgever – anders dan met betrekking tot bij- moet dragen, hetzij hij niet deelneemt aan gevallen van) rijden onder invloed, terwijl de voorbeeld de bestuurlijke boete en de admi- het programma, waardoor hij gedurende een beschermde rechtsgoederen in hoge mate nistratiefrechtelijke handhaving van verkeers- periode van vijf jaar niet kan beschikken over vergelijkbaar zijn, te weten de bevordering voorschriften – de samenhang tussen de een geldig rijbewijs. van de verkeersveiligheid. procedure die leidt tot de oplegging van het v) Strafrechtelijke vervolging van – kort Daarnaast geldt dat voor de betrokkene de asp en de strafvervolging niet heeft geregeld gezegd – het onder invloed rijden is geba- gevolgen van het opleggen van het asp en de en daarmee geen regeling heeft getroffen die seerd op art. 8 WVW 1994. Handelen in van het instellen van een strafvervolging te bepaalt hoe de strafrechter in die gevallen strijd met die bepaling kan worden bestraft verwachten strafrechtelijke sancties in hoge waarin het asp is opgelegd, dient om te gaan met een gevangenisstraf van ten hoogste mate overeenkomen, nu beide voor de betrok- met de samenloop van die maatregel en de in drie maanden of een geldboete van de der- kene kunnen leiden tot een ingrijpende de strafzaak te nemen beslissingen op het de categorie. Daarbij kan de bestuurder de beperking van de rijbevoegdheid en oplegging gebied van de procedurele afstemming, de bevoegdheid tot het besturen van motorrij- van een wezenlijke betalingsverplichting. vervolgbaarheid en/of de mogelijke verdiscon- tuigen voor ten hoogste vijf jaren worden Aldus komt naar voren dat zich hier een uit- tering van het gewicht van het opgelegde asp ontzegd. Veel gevallen waarin sprake is van zonderlijke - van andere gevallen waarin een in de sanctietoemeting. rijden onder invloed worden, afhankelijk bestuursrechtelijk en een strafrechtelijk tra- 4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor van de hoogte van de gemeten overschrij- ject samenlopen, afwijkende - situatie voor- overwogene is bij de huidige Nederlandse ding van het maximaal toegestane adem- of doet die op gespannen voet staat met het, aan regelgeving de strafvervolging van een ver- bloedalcoholgehalte, bestraft met een geld- art. 68 Sr ten grondslag liggende, beginsel dat dachte ter zake van het rijden onder invloed der dat het daarbij beschikt over een discreti- 704 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 sing is, kunnen aan dit kader en de daarbin- Rechtspraak van alcoholhoudende drank in strijd met de den ontleend dat vervolging achterwege zal een niet-ontvankelijkverklaring van het open- beginselen van een goede procesorde in die blijven. In casu had het hof moeten doen baar ministerie in de vervolging op de grond gevallen waarin de verdachte op grond van blijken te hebben onderzocht of sprake was dat het instellen of voortzetten van die vervol- datzelfde feit de onherroepelijk geworden ver- van de gestelde toezegging door de hoofd- ging onverenigbaar is met beginselen van een plichting tot deelname aan het asp is opge- agent dat geen vervolging zou worden inge- goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, legd. Die beginselen van een goede procesorde steld en of de verdachte in het geval van een ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109). kunnen immers meebrengen – en brengen in bevestigende beantwoording op die toezeg- Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wan- de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee – ging mocht vertrouwen. neer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en (Sv art. 167) gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar minis- Inleiding: stellen gedragingen) bij de verdachte het terie in de strafvervolging tot gevolg heeft. Verdachte is veroordeeld wegens – kort gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedu- gezegd – oplichting, meermalen gepleegd. dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. rende een tegen de oplegging van het asp De raadsman van verdachte heeft in hoger 2.5. Het kennelijk in de bestreden uitspraak lopende bezwaar- of beroepsprocedure. beroep aangevoerd dat het openbaar minis- besloten liggende oordeel van het Hof dat 4.5. In cassatie moet ervan worden uitgegaan terie het recht op strafvervolging heeft verlo- aan een toezegging van een hoofdagent van dat in de onderhavige zaak aan de verdachte ren, nu door hoofdagent van politie [verbali- politie niet het gerechtvaardigd vertrouwen onherroepelijk de verplichting tot deelname sant] de toezegging is gedaan dat verdachte kan worden ontleend dat vervolging achter- aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het niet zou worden vervolgd na terugbetaling wege zal blijven is - gelet op hetgeen hier- oordeel van het Hof dat het Openbaar Minis- van de verschuldigde bedragen aan de bena- voor is overwogen - in zijn algemeenheid terie in zijn vervolging niet-ontvankelijk is, deelden, en verdachte de verschuldigde onjuist. Het Hof had moeten doen blijken te juist is, wat er ook zij van de daaraan ten bedragen heeft teruggestort. De raadsman hebben onderzocht of sprake was van de grondslag gelegde motivering. beroept zich in dit verband op de volgende gestelde toezegging door de hoofdagent dat 4.6. Het middel faalt. passage in het proces-verbaal (dossier pagina geen vervolging zou worden ingesteld en of 4.7. Met het oog op de strafzaken die inmid- 19): ‘Voorts spreek ik met u af dat het geld op de verdachte in het geval van een bevestigen- dels zijn afgedaan met een onherroepelijke de rekeningen staat van de gedupeerden de beantwoording op die toezegging mocht veroordeling merkt de Hoge Raad nog op dat voor woensdag 21 juli 2010. Ik snap dat dit vertrouwen. Het Hof heeft het verweer der- noch de (mogelijke) oplegging van het asp en mijn laatste kans is voordat het dossier halve op ontoereikende gronden verworpen. de daaraan ten grondslag liggende regelge- wordt opgestuurd naar de rechter.’ 2.6. Het middel is terecht voorgesteld. ving noch het daarover in dit arrest gegeven Het hof verwerpt dit verweer en overweegt Volgt vernietiging en terugwijzing. oordeel kan worden aangemerkt als een voor daartoe onder meer: ‘Ook in het geval de herziening van een veroordeling door de geciteerde passage inderdaad de strekking strafrechter vereist (nieuw) ‘gegeven’ als heeft die daaraan door de raadsman wordt bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv. toegekend, wat het hof thans uitdrukkelijk in Volgt verwerping van het beroep. het midden laat omdat evengoed een andere, 3 maart 2015, nr. 14/06524 minder ver gaande strekking aan deze passa- (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin ge kan worden toegekend, geldt dat niet een Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg, hoofdagent van politie, maar het openbaar V. van den Brink) ministerie beslist over het al dan niet bij de (Na beroep in cassatie in het belang van de 3 maart 2015, nr. 13/01866 rechter aanbrengen van strafbare feiten.’ wet door P-G mr. J.W. Fokkens, strekkende (Mrs. W.A.M. van Schendel, Het middel klaagt dat het hof het verweer tot vernietiging in het belang der wet van H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma) dat het Openbaar Ministerie niet-ontvanke- de beschikking van de Rechtbank Noord- (Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, lijk dient te worden verklaard in de vervol- Holland, Locatie Alkmaar, nummer 13/1402, strekkende tot vernietiging en terugwijzing ging op de grond dat door een hoofdagent van 19 augustus 2013) dan wel verwijzing; adv. mr. G. Spong, van politie de toezegging is gedaan dat de ECLI:NL:HR:2015:505 Amsterdam) verdachte niet zou worden vervolgd ten ECLI:NL:HR:2015:513 onrechte, althans op ontoereikende en/of Verhouding tussen (de taken en bevoegdhe- onbegrijpelijke gronden heeft verworpen. den van) de rechter-commissaris en (die 559 560 van) de zittingsrechter nadat de verdachte Vervolging en vertrouwensbeginsel: niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar minis- Hoge Raad, onder meer: is gedagvaard; de Hoge Raad beantwoordt terie in de vervolging is onder meer moge- 2.4. Bij de beoordeling van het middel moet drie vragen: lijk wanneer de vervolging wordt ingesteld worden vooropgesteld dat in art. 167, eerste 1. In hoeverre is de rechter-commissaris of voortgezet nadat door het openbaar lid, Sv aan het openbaar ministerie de nog bevoegd onderzoekshandelingen te ministerie gedane, of aan het openbaar bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslis- verrichten en te beslissen op vorderingen ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of sen of naar aanleiding van een ingesteld of verzoeken om nader onderzoek indien daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de opsporingsonderzoek vervolging moet plaats- de verdachte is gedagvaard? verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen vinden. De beslissing van het openbaar minis- 2. Kunnen de officier van justitie en de ver- hebben gewekt dat hij niet (verder) zal wor- terie om tot vervolging over te gaan leent zich dachte na verwijzing door de zittingsrech- den vervolgd. Onder omstandigheden kan slechts in zeer beperkte mate voor een inhou- ter op de voet van art. 316 Sv op grond van aan een toezegging van een hoofdagent van delijke rechterlijke toetsing in die zin dat art. 185 Sv de in art. 181 Sv en 183 Sv politie het gerechtvaardigd vertrouwen wor- slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor bedoelde vorderingen respectievelijk NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 705 Rechtspraak verzoeken tot het verrichten van onder- 2013 een bezwaarschrift ingediend. De recht- moet beslissen of enig (nader) onderzoek door zoekshandelingen doen? bank heeft de verdachte bij beschikking van de rechter-commissaris noodzakelijk is. 3. Staat een rechtsmiddel open tegen afwij- 19 augustus 2013 in zijn bezwaarschrift ont- 4.1.3. Gelet op hetgeen in 4.1.2 is vooropge- zende beslissingen die de rechter-commis- vankelijk verklaard. steld en mede in aanmerking genomen het in de geschiedenis van zijn totstandkoming saris na dagvaarding of na verwijzing Hoge Raad, over de achtergrond van de vordering onder meer: tot uitdrukking gebrachte streven om het 3.4. Achtergrond van de vordering is de ondui- mogelijk afgerond te doen zijn voordat de delijkheid die sinds de invoering van de Wet zaak op de terechtzitting komt, brengt een versterking positie rechter-commissaris per 1 redelijke uitleg van art. 238, tweede lid, Sv Inleiding: januari 2013 in de praktijk blijkt te bestaan het volgende mee. Cassatie in het belang der wet. De vordering omtrent taken en bevoegdheden van de rech- Na de kennisgeving van de officier van justi- daartoe betreft een beschikking van de recht- ter-commissaris ingeval deze zijn onderzoek tie dat tot dagvaarding zal worden overge- bank waarbij de rechtbank bezwaarde ontvan- op de voet van de art. 181 e.v. Sv nog niet gaan is de rechter-commissaris bevoegd tot kelijk verklaarde in zijn bezwaar ex art. 182 lid heeft voltooid op het moment waarop de ver- voortzetting van zijn op grond van art. 6 Sv en het bezwaarschrift vervolgens onge- dachte is of blijkens schriftelijke mededeling 181 – 183 Sv reeds lopende onderzoek zolang grond verklaarde. Tegen de beschikking staat van de officier van justitie aan de rechter- het onderzoek ter terechtzitting nog niet is ingevolge art. 445 Sv geen gewoon beroep in commissaris zal worden gedagvaard. aangevangen. De bevoegdheid tot voortzet- cassatie open (HR 10 oktober 1978, NJ De Procureur-Generaal heeft in zijn vordering ting van het onderzoek na (mededeling van 1979/156). Cassatie in het belang der wet is gewezen op de volgende drie vragen die in het het voornemen tot) dagvaarding is beperkt wel mogelijk (art. 78 RO in verband met art. bijzonder beantwoording zouden behoeven. tot het onderzoek dat de rechter-commissa- 456 Sv). De reden voor de P-G om deze vorde- (1) In hoeverre is de rechter-commissaris nog ris noodzakelijk acht. Na die kennisgeving is ring in te stellen is dat er in de praktijk na de bevoegd onderzoekshandelingen te verrich- voor vorderingen of verzoeken als bedoeld in op 1 januari 2013 ingevoerde Wet versterking ten en te beslissen op vorderingen of verzoe- art. 181 en 183 Sv om onderzoekshandelin- positie rechter-commissaris diverse onduide- ken om nader onderzoek indien de verdachte gen te verrichten geen plaats. lijkheden bestaan over de taken en bevoegd- is gedagvaard? Dientengevolge staat tegen afwijzing door de heden van de rechter-commissaris in geval (2) Kunnen de officier van justitie en de ver- rechter-commissaris van na (kennisgeving deze zijn onderzoek ex art. 181 e.v. Sv nog niet dachte na verwijzing door de zittingsrechter van) dagvaarding naar voren gebrachte wen- heeft voltooid op het moment waarop de offi- op de voet van art. 316 Sv op grond van art. sen tot onderzoek voor de verdachte geen cier van justitie te kennen heeft gegeven tot 185 Sv de in art. 181 Sv en 183 Sv bedoelde bezwaarschrift op grond van art. 183, derde dagvaarding over te willen gaan (art. 238 lid 2 vorderingen respectievelijk verzoeken tot het lid, Sv open en voor de officier van justitie Sv) en in geval van verwijzing ex. art. 316 Sv verrichten van onderzoekshandelingen doen? geen hoger beroep op grond van art. 446, door de zittingsrechter. Met name bleek onze- (3) Staat een rechtsmiddel open tegen afwij- eerste lid, Sv. kerheid te bestaan over de vraag of na verwij- zende beslissingen die de rechter-commissa- Vorderingen of verzoeken aan de rechter-com- zing door de zittingsrechter op de voet van ris na dagvaarding of na verwijzing neemt op missaris tot onderzoekshandelingen na ver- art. 316 lid 1 Sv na een zogenaamde regiezit- wensen tot het verrichten van onderzoeks- wijzing? ting voor de verdachte bezwaar openstaat handelingen? 4.2.1. De tweede opgeworpen vraag is of na neemt op wensen tot het verrichten van onderzoekshandelingen? (Sv art. 181, 182, 183, 185, 237, 238, 316, 446) onderzoek van de rechter-commissaris zoveel verwijzing uit hoofde van art. 316 Sv door de tegen een afwijzende beslissing van de rech- zittingsrechter naar de rechter-commissaris dachte om bepaalde onderzoekshandelingen Hoge Raad, beantwoording van de vragen: te verrichten. Deze vordering heeft in het bij- Bevoegdheid rechter-commissaris tot voort- Sv op het onderzoek van de rechter-commis- zonder betrekking op die vraag, maar ik wil de zetting onderzoek na dagvaarding? saris impliceert dat de officier van justitie Hoge Raad verzoeken deze te beantwoorden 4.1.1. Ter beantwoording staat in de eerste kan vorderen (art. 181, eerste lid, Sv) en de in de bredere context van het onderzoek door plaats de vraag of de rechter-commissaris verdachte kan verzoeken (art. 183, eerste lid, de rechter-commissaris nadat de dagvaarding bevoegd is nog onderzoekshandelingen te Sv) dat de rechter-commissaris onderzoeks- is uitgebracht. verrichten en te beslissen op verzoeken of handelingen verricht. In de zaak die heeft geleid tot de bestreden vorderingen om nader onderzoek in het geval 4.2.2. Art. 181 en art. 183 Sv zijn krachtens beschikking heeft de rechtbank de zaak op dat de officier van justitie de rechter-commis- het derde lid van art. 316 Sv niet van over- de terechtzitting van 10 juni 2013 verwezen saris op de voet van art. 238, tweede lid, Sv in eenkomstige toepassing op het onderzoek naar de Rechter-Commissaris ‘teneinde kennis heeft gesteld dat tot dagvaarding van door de rechter-commissaris na verwijzing. lopende onderzoeken af te ronden en voorts de verdachte zal worden overgegaan. Voor vorderingen van de officier van justitie al datgene te doen wat de rechter-commissa- 4.1.2. Het volgende moet worden vooropge- of verzoeken van de verdachte als in die ris overigens in overleg met de officier van steld. Het onderzoek ter terechtzitting neemt bepalingen bedoeld is na verwijzing op de justitie en de raadsvrouw wenselijk of nood- een aanvang door het doen uitroepen van de voet van art. 316 Sv dan ook geen plaats. Aan zakelijk acht.’ De verdediging heeft bij de zaak door de voorzitter (art. 270 Sv). Dat de in het tweede lid van (het wel van over- rechter-commissaris diverse verzoeken inge- brengt mee dat vanaf dat moment de zaak in eenkomstige toepassing verklaarde) art. 185 diend om onderzoekshandelingen te verrich- handen is van de zittingsrechter, dat de zaak Sv geformuleerde bevoegdheid van de rech- ten. Bij beschikking van 1 augustus 2013 niet meer bij hem weggehaald kan worden en ter-commissaris een regiebijeenkomst te heeft de rechter-commissaris deze verzoeken dat het de zittingsrechter is die de regie heeft beleggen, kan dan ook niet worden ontleend gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afge- over de behandeling van de zaak. Na aanvang dat de bedoelde vorderingen of verzoeken wezen. Tegen de afwijzing heeft de raads- van het onderzoek ter terechtzitting is het de toch kunnen worden gedaan. vrouwe namens de verdachte op 7 augustus zittingsrechter die op de voet van art. 316 Sv Beroep of bezwaar tegen beslissingen van de ter-commissaris op een verzoek van de ver- 706 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 de toepasselijkheid van art. 185, tweede lid, Rechtspraak rechter-commissaris na dagvaarding of ver- de zin van art. 416 lid 2 Sv: bij de beoorde- tweede lid, Sv, faalt het omdat die opvatting wijzing? ling van de vraag of aan deze bepaling toe- geen steun vindt in het recht. Dat staat overi- 4.3. Zoals hiervoor is overwogen, is na (kennis- passing moet worden gegeven, houdt de gens niet eraan in de weg dat de rechter bij geving van) dagvaarding of na verwijzing op rechter rekening met de omstandigheid of de beoordeling van de vraag of aan art. 416, de voet van art. 316 Sv geen plaats voor vorde- aan de verdachte zo’n formulier is uitge- tweede lid, Sv toepassing moet worden gege- ringen of verzoeken aan de rechter-commissa- reikt of toegezonden. ven, rekening houdt met de omstandigheid of aan de verdachte zo een formulier is uitge- ris als bedoeld in art. 181 Sv en art. 183 Sv. Dat brengt mee dat tegen een in die fase door de (Sv art. 416, 450) reikt of toegezonden. 2.5. Ook voor het overige kan het middel niet rechter-commissaris gegeven afwijzing van aan hem door de officier van justitie of de Inleiding: tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, verdachte kenbaar gemaakte onderzoekswen- Verdachte is ingevolge art. 416 lid 2 Sv niet- eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het sen geen hoger beroep op grond van art. 446, ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep middel in zoverre niet noopt tot beantwoor- eerste lid, Sv openstaat, respectievelijk geen tegen een vonnis van de rechtbank waarbij ding van rechtsvragen in het belang van de bezwaarschrift op grond van art. 183, derde hij wegens verduistering is veroordeeld. rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. lid, Sv kan worden ingediend. Een andere Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken Volgt verwerping van het beroep. opvatting zou afbreuk doen aan de sturende behoren: 1. een ‘aantekening mondeling von- positie van de zittingsrechter en nodeloze nis’ inhoudende dat de verdachte door de poli- complicaties kunnen veroorzaken. tierechter in de Rechtbank Utrecht is veroor- 562 deeld wegens verduistering; 2. een akte Hoge Raad, over het middel onder meer: instellen hoger beroep inhoudende dat een 3 maart 2015, nr. 14/00269 medewerker ter griffie van de Rechtbank (Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den 5.1. Het middel bevat de klacht dat de raad- Utrecht - daartoe door de verdachte ‘blijkens Brink) kamer ten onrechte heeft geoordeeld dat de de aan deze akte gehechte brief’ bij bijzondere (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, bezwaarde ontvankelijk is in zijn bezwaar- volmacht gemachtigd - namens de verdachte strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring schrift tegen de afwijzende beschikking van hoger beroep heeft ingesteld tegen voor- van het cassatieberoep ingevolge art. 80a de Rechter-Commissaris. noemd vonnis; 3. het proces-verbaal van de RO; adv. mr. B.P.M. Canoy, Leeuwarden) 5.2. Het middel slaagt op grond van hetgeen terechtzitting in hoger beroep inhoudende ECLI:NL:HR:2015:510 hiervoor onder 4.3 is overwogen en beslist. dat de verdachte aldaar niet is verschenen en Volgt vernietiging in het belang van de wet dat het hof tegen hem verstek heeft verleend. Art. 80a RO en toelichtingsvereiste: in casu van de bestreden beschikking. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk hoeven de slagende middelen niet tot cas- verklaard in het hoger beroep. Het heeft daar- satie te leiden, nu mede gelet op het in casu toe het volgende overwogen: ‘De verdachte toepasselijke strafmaxima, de opgelegde heeft niet binnen veertien dagen na het straf en de motivering daarvan het belang instellen van het hoger beroep een schriftuur, van de verdachte bij zijn cassatieberoep 3 maart 2015, nr. 13/03263 houdende grieven, ingediend. Ook heeft hij niet evident is, terwijl de schriftuur niet de (Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den niet ter terechtzitting in hoger beroep monde- in zo’n geval vereiste toelichting bevat met Brink) ling de bezwaren tegen het vonnis opgegeven. betrekking tot het belang bij het ingestelde (Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga, Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor cassatieberoep en het – rechtens te respec- strekkende tot verwerping; adv. mr. R.A.J. een inhoudelijke behandeling van de zaak. teren – belang bij vernietiging van de Verploegh, ’s-Gravenhage) Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk wor- bestreden uitspraak en een nieuwe feitelij- ECLI:NL:HR:2015:502 den verklaard in het hoger beroep.’ ke behandeling van de zaak. 561 Het middel keert zich tegen de niet-ontvanGeen plicht tot uitreiken grievenformulier kelijkverklaring van de verdachte in het met oog op art. 416 lid 2 Sv: geen steun in hoger beroep. (RO art. 80a) Inleiding: het recht vindt de opvatting dat aan een verdachte die krachtens art. 450 lid 1 onder Hoge Raad, onder meer: Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort b Sv door middel van het geven van een 2.4. Voor zover het middel berust op de gezegd – ‘tezamen en in vereniging met een schriftelijke bijzondere volmacht aan een opvatting dat aan een verdachte die op de ander met het oogmerk van wederrechtelijke griffiemedewerker hoger beroep heeft inge- voet van art. 450, eerste lid onder b, Sv door toe-eigening in/uit een pand, gelegen aan de steld, een zogenoemd grievenformulier middel van het geven van een schriftelijke [a-straat], aldaar heeft weggenomen twee lap- moet worden uitgereikt of toegezonden bijzondere volmacht aan een griffiemedewer- tops, toebehorende aan Psychologenpraktijk dan wel dat hij in een zodanig geval ker hoger beroep heeft ingesteld, een zoge- [A]/[betrokkene 1], waarbij verdachte en/of anderszins van de zijde van justitie geïnfor- noemd grievenformulier moet worden uitge- zijn mededader zich de toegang tot de plaats meerd dient te worden dat hij een schrif- reikt of toegezonden dan wel dat hij in een des misdrijfs heeft/hebben verschaft door tuur houdende grieven kan indienen, en zodanig geval anderszins van de zijde van middel van braak en inklimming.’ Het hof dat het achterwege blijven daarvan in het justitie geïnformeerd dient te worden dat hij heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd geval dat tegen de ter terechtzitting in een schriftuur houdende grieven kan indie- als ‘diefstal door twee of meer verenigde per- hoger beroep niet verschenen verdachte nen, en dat het achterwege blijven daarvan sonen, waarbij de schuldige zich de toegang verstek wordt verleend, eraan in de weg in het geval dat tegen de ter terechtzitting in tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft staat dat het hof toepassing geeft aan art. hoger beroep niet verschenen verdachte ver- door middel van braak en inklimming.’ Het 416 lid 2 Sv. stek wordt verleend, eraan in de weg staat hof heeft de verdachte ter zake hiervan ver- Beoordeling van niet-ontvankelijkheid in dat het hof toepassing geeft aan art. 416, oordeeld tot een gevangenisstraf van 101 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 707 Rechtspraak dagen en heeft daartoe onder meer het vol- zich hebben beroepen op schending van het Wro is gegeven. Hiertoe voeren zij aan dat gende overwogen: ‘Verdachte heeft zich op 7 quorumvereiste in het RvO. Rechtszekerheid niet in de collegevergadering van 16 juli 2013, september 2012 samen met een ander schul- verzet zich tegen beoogd herstel van het maar pas in de collegevergadering van 13 dig gemaakt aan diefstal met braak in een gebrek door het RvO met terugwerkende augustus 2013 is besloten over de reactieve psychologenpraktijk. Daarbij zijn twee laptops kracht in overeenstemming te brengen met aanwijzing. Zij leiden dit af uit de omstandig- weggenomen. Verdachte en zijn mededader art. 56 Provinciewet. Art. 3.8, lid 4, Wro ver- heid dat het besluit op de openbare besluiten- hebben met hun handelen schade veroorzaakt zet zich ertegen dat ruim een jaar na afloop lijst van 13 augustus 2013 staat vermeld. en blijk gegeven van een gebrek aan respect van de termijn als bedoeld in dat artikellid Indien het besluit moet worden geacht te zijn voor de eigendomsrechten van een ander.’ het besluit tot het geven van een reactieve genomen op de vergadering van 16 juli 2013, Het middel klaagt dat het hof ten onrechte aanwijzing alsnog wordt bekrachtigd. dan voeren [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appel- bewezen heeft geacht dat de diefstal door twee of meer verenigde personen is gepleegd. (Provinciewet art. 52, 56; Awb art. 8:69a; lant sub 4] en [appellant sub 5] aan dat op de Wro art. 3.8 lid 4) vergadering van 16 juli 2013 niet werd vol- Hoge Raad, onder meer: daan aan het quorumvereiste van artikel 5, 2.4. Behalve dat de diefstal is begaan door twee Uitspraak in het geding tussen: 1. de raad eerste lid, van het Reglement van orde voor of meer verenigde personen in de zin van art. van de gemeente Haaksbergen, 2. [appellant vergaderingen en andere werkzaamheden van 311, eerste lid onder 4°, Sr is in de onderhavige sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna teza- het college van gedeputeerde staten van Over- zaak ook bewezenverklaard dat de diefstal men en in enkelvoud: [appellant sub 2]), bei- ijssel (hierna: het RvO van het college). door de verdachte is gepleegd onder een van den wonend te Haaksbergen, 3. [appellant 5.1. Het college van gedeputeerde staten stelt de strafverzwarende omstandigheden als sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden dat in de collegevergadering op 16 juli 2013 genoemd in voormelde bepaling onder 5°. In wonend te Haaksbergen, 4. [appellant sub en niet in de collegevergadering van 13 het licht daarvan en gelet op de wettelijke 4A] en [appellante sub 4B] (hierna tezamen augustus 2013 is besloten tot het geven van strafmaxima en in aanmerking genomen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden de reactieve aanwijzing. voorts de door het Hof opgelegde straf en de wonend te Haaksbergen, 5. [appellant sub 5], 5.2. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de motivering daarvan, is het belang van de ver- wonend te Haaksbergen, 6. [appellant sub Provinciewet vormen de commissaris van de dachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De 6A] en [appellante sub 6B] en anderen (hier- Koning en de gedeputeerden tezamen het schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 sep- na: [appellant sub 6] en anderen), allen college van gedeputeerde staten. tember 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ wonend te Haaksbergen, 7. [appellante sub Ingevolge het tweede lid is de commissaris 2013/241, r.o. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval 7], wonend te Haaksbergen, 8. [appellant sub van de Koning de voorzitter van het college vereiste toelichting met betrekking tot het 8A] en [appellante sub 8B] (hierna tezamen van gedeputeerde staten. belang bij het ingestelde cassatieberoep en het en in enkelvoud: [appellant sub 8]), beiden Ingevolge artikel 35c, eerste lid, aanhef en - rechtens te respecteren - belang bij vernieti- wonend te Haaksbergen, en het college van onder g, is een gedeputeerde niet tevens de ging van de bestreden uitspraak en terugwij- gedeputeerde staten van Overijssel, verweer- commissaris van de Koning. zing van de zaak naar het hof met het oog op der. Ingevolge artikel 52 stelt het college van gedeputeerde staten een reglement van orde een nieuwe behandeling. 2.5. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. Procesverloop voor zijn vergaderingen en andere werk- 80a van de Wet op de rechterlijke organisa- Bij besluit van 16 juli 2013, kenmerk zaamheden vast, dat aan provinciale staten tie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren. 2013/0236995, heeft het college van gedepu- wordt toegezonden. Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het teerde staten besloten aan de raad van de Ingevolge artikel 56, eerste lid, kan in de ver- beroep in cassatie. gemeente Haaksbergen een aanwijzing te gadering van het college van gedeputeerde geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van staten slechts worden beraadslaagd of beslo- de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ten, indien tenminste de helft van het aantal Raad van State ertoe strekkende dat het plangebied, zoals aan- zitting hebbende leden tegenwoordig is. Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. gegeven op de bij het besluit van het college 5.2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D. van gedeputeerde staten gevoegde kaart, geen RvO van het college opent de voorzitter de van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan vergadering zodra behalve de voorzitter nog bestuursrechtspraak van de Raad van State. ‘Buitengebied Haaksbergen’ zoals dat door de drie leden van het college van gedeputeerde Volledige versies van deze uitspraken zijn te raad bij besluit van 2 juli 2013 is vastgesteld. staten aanwezig zijn, echter niet voor het vinden op www.raadvanstate.nl. Tegen dit besluit hebben de raad, [appellant vastgestelde uur. sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4], Ingevolge het tweede lid schorst of sluit de [appellant sub 5], [appellant sub 6] en ande- voorzitter de vergadering zodra behalve de ren, [appellante sub 7] en [appellant sub 8] voorzitter minder dan drie leden van het col- beroep ingesteld. lege van gedeputeerde staten aanwezig zijn. (…) 5.3. Vaststaat dat op de vergadering van het 563 18 februari 2015, nr. 201308561/1/R1 college van gedeputeerde staten van 16 juli (Mrs. Van Sloten, Hoekstra, Pans) Overwegingen 2013 werd voldaan aan het quorum dat in (…) artikel 56, eerste lid, van de Provinciewet Een reglement van orde (RvO) kan bepalin- 5. [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub wordt vereist voor de besluitvorming. Het gen bevatten met externe werking, mits de 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4], college van gedeputeerde staten heeft ter aard van de betreffende bepalingen zich [appellant sub 5] en de raad betogen dat de zitting echter erkend dat met artikel 5, eerste daartegen niet verzet. Relativiteitsvereiste reactieve aanwijzing niet binnen de termijn lid, van het RvO van het college is voorzien niet tegengeworpen aan appellanten die als bedoeld in artikel 3.8, vierde lid, van de in een strenger quorumvereiste dan het quo- ECLI:NL:RVS:2015:421 708 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak rumvereiste vervat in artikel 56, eerste lid, [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appel- (Regeling langdurig verblijvende kinderen van de Provinciewet en dat aan het strengere lant sub 4] en [appellant sub 5] slaagt. (hierna: de Regeling); Vreemdelingencirculai- quorumvereiste op de vergadering van 16 juli 5.3.2. Voor zover het college van gedeputeer- re 2000 (hierna: de Vc 2000) par. B22/3) 2013 niet werd voldaan. Gelet hierop is de de staten met zijn besluit van 12 november vergadering op 16 juli 2013 in strijd met arti- 2014 heeft beoogd het geconstateerde gebrek Uitspraak op de hoger beroepen van: de kel 5, eerste lid, van het RvO van het college in het thans voorliggende besluit van 16 juli [vreemdelingen] en de [staatssecretaris], geopend. Nu het college van gedeputeerde 2013 te herstellen door artikel 5 van het RvO appellanten, vs. de uitspraak van Rechtbank staten ter zitting desgevraagd heeft toege- tot aan 21 april 2011 met terugwerkende Den Haag, zittingsplaats Groningen, van licht dat het besluit tot het geven van een kracht in overeenstemming te brengen met 7 juli 2014 in zaken nrs. 13/29811 en reactieve aanwijzing niet buiten de vergade- artikel 56 van de Provinciewet, overweegt de 14/4660 in het geding tussen: de [vreemde- ring van 16 juli 2013 om is genomen, kleeft Afdeling dat de rechtszekerheid zich er in dit lingen] en de [de staatssecretaris]. aan het besluit van 16 juli 2013 van het colle- geval tegen verzet dat aan het besluit van 12 ge van gedeputeerde staten tot het geven van november 2014 in zoverre terugwerkende (…) een reactieve aanwijzing een gebrek. De kracht wordt toegekend. 2. Volgens paragraaf B22/3.1, aanhef en onder omstandigheid dat artikel 5, eerste lid, van 5.3.3. Op 12 november 2014 heeft het college c, van de Vc 2000, zoals luidend ten tijde van het RvO van het college is opgesteld in de van gedeputeerde staten voorts besloten de de aanvraag en voor zover hier van belang, periode dat het college van gedeputeerde besluiten die de afgelopen jaren in de college- verleent de staatssecretaris een verblijfsver- staten uit meer gedeputeerden bestond, doet vergaderingen zijn genomen en waarbij niet gunning aan een vreemdeling die zich gedu- daar niet aan af. werd voldaan aan artikel 5 van het RvO alsnog rende de periode van verblijf in Nederland 5.3.1. Het betoog van het college van gedepu- te bekrachtigen. Voor zover het college van niet langer dan een aaneengesloten periode teerde staten ter zitting dat artikel 5, eerste gedeputeerde staten daarmee beoogt alsnog van drie maanden heeft onttrokken aan het lid, van het RvO van het college buiten toe- het geconstateerde gebrek in het thans voor- toezicht van de Immigratie- en Naturalisatie- passing moet worden gelaten, omdat de Pro- liggende besluit te herstellen, wordt het vol- dienst (hierna: de IND), de Dienst Terugkeer vinciewet regelgeving van hogere orde gende overwogen. Daargelaten of het besluit en Vertrek (hierna: de DT&V), het Centraal betreft, volgt de Afdeling evenmin, omdat in van 12 november 2014 op de juiste wijze Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa), de geschiedenis van totstandkoming van de bekend is gemaakt en daarmee gelet op artikel de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de Gemeentewet (Kamerstukken II 1988/1989, 3:40 van de Awb in werking is getreden, en meldplicht) of, in het geval van alleenstaande 19403, 10, p. 159) nadrukkelijk wordt toege- voorts daargelaten welke betekenis aan een minderjarige vreemdelingen, voogdijinstel- licht dat artikel 56 van de Gemeentewet - dat dergelijke bekrachtiging met terugwerkende ling Nidos. gelijk is aan artikel 56 van de Provinciewet - kracht kan worden toegekend, heeft de Afde- Volgens dezelfde paragraaf neemt de staatsse- colleges de ruimte laat om in hun reglement ling reeds in haar uitspraak van 6 februari cretaris aan dat sprake is van niet langdurig van orde een zwaarder quorumvereiste op te 2013 in zaak nr. 201202085/1/R1 overwogen onttrokken (lees: onttrekken) aan het toezicht nemen. Artikel 5, eerste lid, van het RvO van dat de termijn als bedoeld in artikel 3.8, vierde indien de vreemdeling en zijn eventuele het college is derhalve niet in strijd met arti- lid, van de Wro geen termijn van orde betreft. gezinsleden sinds 27 juli 2010 bekend zijn bij kel 56 van de Provinciewet. Gelet hierop verzet artikel 3.8, vierde lid, van de IND, DT&V, COa, Vreemdelingenpolitie (in Een reglement van orde kan bepalingen de Wro zich ertegen dat ruim een jaar na het kader van de opgelegde meldplicht) of, in bevatten met externe werking, mits de aard afloop van de termijn als bedoeld in artikel het geval van alleenstaande minderjarige van de betreffende bepalingen zich daarte- 3.8, vierde lid, van de Wro het besluit van 16 vreemdelingen, Nidos en niet langer dan een gen niet verzet. Het quorumvereiste van arti- juli 2013 tot het geven van een reactieve aan- aaneengesloten periode van maximaal drie kel 5, eerste lid, van het RvO strekt verder wijzing alsnog wordt bekrachtigd. maanden uit beeld zijn geweest. dan alleen de bescherming van de belangen (…) (…) 5.1. In de uitspraak van 31 januari 2012 in van de bij de vergadering van het college afwezige leden. Het ziet er ook op dat zoveel mogelijk leden van het college aan de 564 zaak nr. 201010179/1/V2 (www.raadvanstate. nl) heeft de Afdeling overwogen dat de rechter de uitleg van een beleidsregel of een hier- besluitvorming deelnemen teneinde aldus te komen tot een binnen het college zo breed 4 maart 2015, nr. 201406488/1/V1 in voorkomend begrip die een bestuursorgaan mogelijk gedragen evenwichtig en zorgvuldig (Mrs. Lubberdink, Parkins-de Vin en voorstaat, zonder terughoudendheid kan toet- besluit. Nu [appellant sub 6] en anderen, Van der Wiel) sen, tenzij die beleidsregel of dat begrip een [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appel- ECLI:NL:RVS:2015:650 nadere invulling van het bestuursorgaan in het voorliggende geval behoeft. Omdat niet lant sub 4] en [appellant sub 5] - als eigenaren van de door de reactieve aanwijzing De Staatssecretaris van Veiligheid en Justi- zonder meer duidelijk is welke betekenis aan getroffen percelen - ook gronden hebben tie heeft in het kader van de Regeling lang- de begrippen ‘onttrekken aan het toezicht’ en aangevoerd die betrekking hebben op de durig verblijvende kinderen in redelijkheid ‘uit beeld zijn’ in de context van de Regeling materiële norm van een goede ruimtelijke de eis kunnen stellen dat van onrechtmatig toekomt, behoeven zij een nadere invulling ordening - ten aanzien waarvan hen artikel verblijvende vreemdelingen inspanningen van de staatssecretaris. De staatssecretaris 8:69a van de Awb niet kan worden tegenge- mogen worden verwacht om in beeld te betoogt derhalve terecht dat de rechtbank de worpen - kan niet worden geoordeeld dat de blijven bij de in de Regeling vermelde door hem gegeven uitleg van bedoelde begrip- norm van een zorgvuldige besluitvorming, instanties. Er zijn echter geen inspannin- pen ten onrechte zonder terughoudendheid die voorts aan artikel 5, eerste lid, van het gen van een vreemdeling nodig om in heeft getoetst. RvO ten grondslag ligt, kennelijk niet ziet op beeld te komen bij de Dienst Terugkeer en 5.2. Nu de staatssecretaris in het beleid aan de bescherming van hun belangen. Het Vertrek na een verblijfsprocedure. het begrip ‘onttrekken aan het toezicht’ de betoog van [appellant sub 6] en anderen, betekenis ‘uit beeld zijn’ heeft toegekend, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 709 Rechtspraak heeft hij in de context van de Regeling in effect van de maatregel zich uitstrekt over ve onverbindend is. (…) redelijkheid voor de uitleg van het eerste een langere periode dan de twee jaar waar- 5.5. Bij het voorgaande heeft de Afdeling in begrip kunnen aansluiten bij de uitleg van voor het asp in beginsel wordt opgelegd. Tot aanmerking genomen dat een maatregel als dat laatste begrip. Daarbij heeft hij in rede- deze categorie behoren ook personen die het asp kan bijdragen aan het terugdringen lijkheid de eis kunnen stellen dat een niet wegens bijzondere persoonlijke omstandig- van het aantal verkeersslachtoffers als gevolg rechtmatig hier te lande verblijvende vreem- heden, bijvoorbeeld een lichamelijke beper- van het gebruik van alcohol in het verkeer. De deling inspanningen verricht om in beeld te king van henzelf of van een gezinslid, meer Afdeling onderkent het grote belang daarvan. blijven bij de in de Regeling vermelde instan- dan gemiddeld afhankelijk zijn van het Het is echter aan de wetgever dan wel de ties in de vreemdelingenketen. Volgens de gebruik van een auto. minister om rekening te houden met de staatssecretaris zijn die inspanningen niet Voorts is de Afdeling geconfronteerd met gevallen die de Afdeling hebben gebracht tot nodig zolang een vreemdeling een verblijfs- gevallen waarin het asp, zelfs bij deelname, het oordeel dat artikel 17 van de Regeling procedure voert en op die manier in beeld is voor betrokkene onevenredige gevolgen heeft. onverbindend is. Niet kan worden voorbijge- bij de IND, maar dient die vreemdeling zich Het betreft gevallen waarin betrokkene gaan aan de conclusie dat de regeling van het daarna te wenden tot de DT&V om in beeld betoogt dat hij bij deelname zijn baan verliest asp, zoals thans in artikel 17 van de Regeling te blijven. Echter, nu de IND en DT&V beide of dreigt te verliezen. Het gaat dan om perso- is neergelegd, gevolgen heeft die onevenredig diensten van de staatssecretaris zijn en der- nen die naar gesteld voor het voorzien in hun zijn in verhouding tot de met het asp te die- halve deel uitmaken van hetzelfde bestuurs- levensonderhoud in hoge mate afhankelijk nen doelen. De stelling van het CBR dat ruim- orgaan, valt niet in te zien dat de enkele zijn van het bezit van een geldig rijbewijs zon- te voor een afwijking in bijzondere gevallen omstandigheid dat een verblijfsprocedure is der beperking. Tot deze categorie behoren tot veel extra bezwaren en beroepen zal lei- geëindigd maakt dat de desbetreffende onder meer automonteurs en taxichauffeurs, den, en dat onder meer de verkeersveiligheid vreemdeling uit beeld raakt bij de staatsse- maar ook kan worden gedacht aan anderen daarmee niet is gediend, kan hem niet baten. cretaris en daarom inspanningen moet ver- die voor de invulling van hun werkzaamhe- Het is niet aan de Afdeling, maar aan de wet- richten om bij de DT&V in beeld te komen. den noodzakelijkerwijs in verschillende auto’s, gever dan wel de minister om te beoordelen (…) dan wel in een bedrijfsauto dienen te rijden, in welke gevallen het opleggen van een asp zodat zij, hoewel zij willen meewerken aan aanvaardbaar zou kunnen zijn, hetzij door inbouw van een alcoholslot in hun privéauto, hiervoor een regeling te treffen, hetzij door daarnaast over een geldig rijbewijs zonder aan het CBR de ruimte te laten met inachtne- beperking dienen te beschikken om voor hun ming van de betrokken belangen deze afwe- 4 maart 2015, nr. 201400944/1/A1 werk andere voertuigen te kunnen besturen. ging in een concreet geval te maken. Anders (Mrs. Slump, Troostwijk, Verheij) 5.3. (…) In artikel 17, eerste lid, van de Rege- dan het CBR meent, is een zogeheten hard- ECLI:NL:RVS:2015:622 ling is (…) uitputtend en dwingend bepaald heidsclausule niet de enige mogelijkheid om wanneer een asp wordt opgelegd. Uit artikel aan de gerezen bezwaren tegen de regeling Regeling alcoholslotprogramma (asp) 17, eerste lid, van de Regeling volgt dat er van het asp in haar huidige vorm tegemoet te onverbindend. voor het CBR bij het opleggen van het asp komen. Een meer gedifferentieerde regeling geen ruimte is om met de gevallen genoemd waarbij de regelgever op voorhand afweegt in (Awb art. 3:4; Regeling maatregelen rijvaar- in overweging 5.2. rekening te houden. welke gevallen en onder welke omstandighe- digheid en geschiktheid 2011 art. 17) 5.4. (…) De Afdeling is, in het licht van den geen asp wordt opgelegd, een keuzemoge- omstandigheden die de Afdeling in overwe- lijkheid tussen een asp en een onderzoek naar Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [het ging 5.2. heeft vastgesteld, van oordeel dat de geschiktheid met mogelijk een onvoor- CBR] 2. [appellant sub 2] vs. de uitspraak de minister bij de totstandkoming van de waardelijke ongeldigverklaring van het rijbe- van Rechtbank Midden-Nederland van 20 Regeling de mogelijke ingrijpende gevolgen wijs voor een bepaalde periode of het geheel december 2013 in zaak nr. 13/2776 in het van de oplegging van het asp, die zich in de intrekken van de regeling van het asp beho- geding tussen: [appellant sub 2] en het CBR. praktijk met regelmaat voordoen, niet ren tot de mogelijkheden. Voor een deel van afdoende heeft afgewogen. In een substanti- de gevallen zou ook het verlagen van de kos- (…) eel aantal gevallen kan artikel 17 van de ten een oplossing kunnen zijn. 5.2. (…) Het CBR heeft in diverse zaken te ken- Regeling onevenredig uitwerken omdat het (…) nen gegeven dat de kosten van het asp over asp moet worden opgelegd aan bestuurders 5.7. De Afdeling is zich er van bewust dat een periode van twee jaar ongeveer € 5000 indien aan de toepassingsvoorwaarden neer- reeds eerder de verbindendheid van de Rege- bedragen. Dat is substantieel meer dan het gelegd in dat artikel wordt voldaan, zonder ling aan de orde is gesteld en dat de Afdeling bedrag waarvan de wetgever bij de totstand- dat daarbij rekening kan worden gehouden toen tot een andere conclusie is gekomen koming van de Regeling uitging. Het gevolg met hun persoonlijke omstandigheden. De dan in deze uitspraak. De ernst en omvang hiervan is dat een aanmerkelijk deel van Regeling maakt ten onrechte geen onder- van de gevolgen die de oplegging van het asp degenen aan wie een asp wordt opgelegd scheid tussen gevallen waarin deze ingrij- in concrete gevallen heeft, die eerst duidelijk daaraan niet kan deelnemen omdat het de pende gevolgen zich wel en niet voordoen werden door het toenemend aantal zaken dat daaraan verbonden kosten niet kan opbren- en biedt het CBR evenmin ruimte om in de aan de rechtbanken en de Afdeling is voorge- gen. Derhalve komt het opleggen van deelna- gevallen waarin deze zich voordoen een legd, hebben de Afdeling evenwel genoopt me aan het asp in een aanzienlijk aantal geïndividualiseerde afweging te verrichten. om dat oordeel te heroverwegen en thans tot gevallen neer op een ongeldigverklaring van Aldus is voor die gevallen in de Regeling de het in deze uitspraak vervatte oordeel te het rijbewijs voor vijf jaar omdat het alterna- evenredigheid van de opgelegde maatregel komen. Uit al deze zaken blijkt dat het niet tief van het alcoholslot feitelijk niet bereik- onvoldoende gewaarborgd, zodat artikel 17, slechts gaat om incidentele gevallen maar baar is. In die gevallen wordt het educatieve eerste lid, van de Regeling in strijd is met dat het hiervoor geconstateerde gebrek aan doel van het asp niet bereikt, terwijl het artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en derhal- evenredigheid van de opgelegde maatregel 565 710 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Rechtspraak een structureel karakter heeft, in die zin dat om loonvormende arbeid te verrichten. Ter 3. In hoger beroep heeft appellant aange- gevallen waarin de maatregel onevenredig ondersteuning van zijn standpunt heeft voerd dat de rechtbank te weinig waarde uitwerkt zich zeer regelmatig voordoen. appellant een expertiserapport van 11 okto- heeft gehecht aan de conclusies van Van 5.8. Ter voorlichting merkt de Afdeling op, ber 2012 van revalidatiearts R. van Meche- Mechelen. Het feit dat Van Mechelen zijn dat het voorgaande niet betekent dat eerde- len ingezonden. Van Mechelen komt in zijn onderzoek negen maanden na datum in re uitspraken waarin de Regeling wel ver- rapport tot de conclusie dat de conditionele geding heeft gedaan, is geen grond om zijn bindend is geacht vatbaar zijn voor herzie- beperkingen door de hartproblematiek, de conclusies niet in volle omvang en waarde ning in de zin van artikel 8:119 van de Awb. forse beperking van nekspieren als gevolg mee te wegen. In dat verband is gewezen op De rechtszekerheid vergt dat onherroepelij- van de schildklierverwijdering, het forse de nadere reactie van Van Mechelen bij brief ke rechterlijke uitspraken slechts in uitzon- functieverlies van de linkerhand en de ver- van 2 mei 2013 waarin deze heeft aangege- derlijke gevallen worden herzien. Een rech- stoorde kniefunctie er toe leiden dat appel- ven bekend te zijn met de definities en inter- terlijke uitspraak waarin de rechter blijk lant net genoeg functioneert om te “overle- pretatiekaders bij arbeidsongeschiktheidsbe- geeft van een gewijzigde rechtsopvatting is ven”. Deze beperkingen brengen mee dat oordelingen, waaronder de ex tunc geen grond voor herziening als bedoeld in appellant in het geheel niet in staat is om beoordeling. Voorts heeft hij in reactie op het artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Even- loonvormende arbeid te verrichten. De prog- rapport van 19 oktober 2012 van de verzeke- min betekent de onverbindendheid van de nose op herstel acht hij uitermate dubieus. ringsarts bezwaar en beroep, uiteengezet dat Regeling, dat het CBR, hoewel daartoe De slotconclusie van Van Mechelen is dat bij met vrijwel aan zekerheid grenzende waar- bevoegd, gehouden is om reeds in rechte appellant sprake is van een situatie waarin schijnlijkheid voorspelbaar is dat appellant onaantastbaar geworden besluiten tot geen duurzaam benutbare mogelijkheden als gevolg van hartproblematiek bij minieme oplegging van een asp te heroverwegen (ver- zijn aan te geven. inspanning zijn werkzaamheden zal staken gelijk HR 16 oktober 1992, 2.2. In haar rapport van 19 oktober 2012 door optredende angina pectoris, op grond ECLI:NL:HR:1992:ZC0718; Vulhop). heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarvan Van Mechelen hem niet in staat (…) in aanvulling op de eerdere rapporten te acht loonvormende arbeid te verrichten. kennen gegeven dat de kortademigheid van 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. appellant noch bij de verzekeringsarts noch 4.1. Het hoger beroep van appellant slaagt. Centrale Raad van Beroep bij haar is waargenomen en zij appellant Het expertiserapport van Van Mechelen en Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. dicht rond de datum in geding hebben zijn aanvullende brief van 2 mei 2013 getui- van der Ham, vice-president van de Centrale gezien. Voorts is ischemie naar voren geko- gen van een zorgvuldig verricht en diep- Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd men uit de gegevens van de behandelend gaand onderzoek waarbij op basis van anam- Wetenschappelijk bureau van de Centrale cardioloog. Van Mechelen heeft appellant nese, fysiek onderzoek van appellant en Raad van Beroep. negen maanden na de datum in geding bestudering van de medische informatie tot gezien zodat gelet op de door hem geconsta- inzichtelijke en consistente conclusies is teerde kortademigheid gesproken kan wor- gekomen. Uit het onderzoek door Van Meche- den van een verslechterende situatie op len is duidelijk naar voren gekomen dat bij grond waarvan appellant een nieuwe beoor- appellant sprake is van een chronisch gebrek 20 februari 2015, nr. 13/250 WIA-T deling kan vragen. Tot slot zijn in de Functi- aan energie. Deze bevinding heeft Van (Mrs. Schuttel, Banda, Elshoff) onele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 Mechelen afgezet tegen de cardiologische ECLI:NL:CRVB:2015:486 augustus 2011 forse beperkingen neerge- informatie uit de behandelend sector alsme- legd op grond waarvan appellant voor halve de tegen bevindingen van de verzekerings- Op basis van het op verzoek van appellant dagen te belasten is met licht werk. artsen. Van Mechelen is vervolgens tot de opgestelde expertiserapport concludeert de 2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de overtuigende conclusie gekomen dat het Raad dat het bestreden besluit op een rechtbank het beroep van appellant tegen geringe inspanningsvermogen van appellant onvoldoende deugdelijke medische grond- het besluit van 14 juni 2012 ongegrond ver- in de weg staat aan het verrichten van loon- slag berust en daarom ontoereikend is klaard, daartoe overwegende dat er geen aan- vormende arbeid. gemotiveerd. knopingspunten zijn om het medisch onder- 4.2. Hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en zoek onzorgvuldig te achten en dat de beroep met de rapporten van 11 oktober medische beperkingen van appellant niet 2012 en 9 juli 2014 tegen het rapport van onjuist zijn gewaardeerd. De rechtbank acht Van Mechelen heeft ingebracht, is mede gelet Overwegingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het weinig inhoudelijke karakter van de (….) het oordeel van Van Mechelen, dat appellant in deze rapporten vervatte reacties, onvol- 2.1. In beroep heeft appellant aangevoerd gelet op zijn cardiale toestand in het geheel doende om de uitgebreide en inzichtelijke dat de verzekeringsartsen onvoldoende reke- niet belastbaar zou zijn, voldoende weerspro- afwegingen en conclusies van Van Mechelen ning hebben gehouden met de klachten en ken. Evenmin wordt doorslaggevende beteke- te weerleggen, waardoor deze rapporten over- beperkingen die hij ondervindt als gevolg nis toegekend aan het door Van Mechelen tuigingskracht missen. Voorts heeft Van van zijn hartproblematiek. Zijn conditie is gegeven oordeel dat appellant voor de nek- Mechelen terecht opgemerkt dat de verzeke- hierdoor zeer beperkt; een geringe inspan- klachten en handfunctie links meer beperkt ringsartsen zelf geen onderzoek hebben ning zorgt voor pijn op de borst. Voorts is is dan aangenomen in de FML. Tot slot heeft gedaan naar de kortademigheid noch is in als gevolg van de schildklieroperaties de de rechtbank geoordeeld dat in de rapporten het verzekeringsgeneeskundig onderzoek draaibewegelijkheid van de nek sterker van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een beschrijving gegeven van het ademha- beperkt dan is aangenomen door de verze- voldoende is gemotiveerd dat de geduide lingspatroon ter staving van de eigen onder- keringsartsen. Appellant acht zich door zijn functies voor appellant als passend kunnen zoeksbevindingen. De stelling van de verze- slechte gezondheidstoestand niet in staat worden aangemerkt. keringsarts bezwaar en beroep, dat nadien 566 (Wet WIA art. 6) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 711 Rechtspraak een verslechtering in de gezondheidssituatie delijke medische grondslag berust en daarom medische gronden en dat appellant volledig van appellant is opgetreden, mist een medi- ontoereikend is gemotiveerd. Om te kunnen arbeidsongeschikt dient te worden sche grondslag omdat een daarop gericht komen tot een definitieve beslechting van beschouwd. In zoverre dient de FML te wor- onderzoek niet is verricht. het geschil ziet de Raad aanleiding om met den aangepast. Voorts dient, gelet op het aan- 4.3. Tot slot blijkt uit het rapport van 11 toepassing van artikel 21, zesde lid, van de gevoerde in beroep en hoger beroep, nog een oktober 2012 en de brief van 2 mei 2013 Beroepswet het Uwv opdracht te geven dit nadere medische beoordeling en besluitvor- inzichtelijk dat Van Mechelen oog heeft gebrek in het bestreden besluit te herstellen. ming plaats te vinden over de vraag of naast gehad op de situatie op de datum in geding. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad reva- volledige ook sprake is van duurzame 4.4. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is lidatiearts Van Mechelen volgt in zijn conclu- arbeidsongeschiktheid. Daarbij dient even- overwogen, moet worden geoordeeld dat het sie dat bij appellant op de datum in geding eens het rapport van Van Mechelen betrok- bestreden besluit op een onvoldoende deug- geen benutbare mogelijkheden bestaan op ken te worden. AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden werk voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen- • Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en ver- actuele ontwikkelingen in een deelgebied. veelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de bij voorkeur in de tekst zelf. brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de • Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. 712 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 knop ‘Magazine’. Boeken Klokkenluiden in het arbeidsrecht Nederland kent geen specifieke arbeidsrechtelijke klokkenluiderswetgeving. In de Nederlandse rechtspraak wordt klokkenluiden in beginsel getoetst aan geheimhoudingsbedingen en aan het principe van goed werknemerschap. De vrijheid van meningsuiting speelt in de Nederlandse rechtspraak nauwelijks een rol, in tegenstelling tot de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Klokkenluiden is in de rechtspraak en de wetgeving nog lang niet uitgekristalliseerd. Bij klokkenluiden spelen verschillende belangen een rol en daartussen doen zich spanningen voor. Zo heeft de werknemer de vrijheid van meningsuiting en de werkgever het recht op geheimhouding. De werknemer heeft recht op loon, voor de werkgever geldt een opzegverbod. Het recht op geheimhouding kan botsen met het maatschappelijk belang bij openbaarmaking. Verder worden aan collega-werknemers en klanten van de werkgever ook belangen toegekend. Aan al deze belangen dient recht te worden gedaan. In dit boek wordt onderzocht hoe klokkenluiden in het arbeidsrecht is geregeld. De richtlijnen in de wet- en regelgeving en rechtspraak met betrekking tot klokkenluiden worden geanalyseerd en er wordt beschreven wat er met de invoering van het wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders gaat veranderen. Daarnaast bekijkt de auteur of er lacunes zijn en of het wetsvoorstel die opvult. Tot slot presenteert zij enkele verbeterpunten om de positie van klokkenluiders te versterken, waarbij ook andere belangen zo veel mogelijk worden beschermd. mr. Agnes Moerman Celsus juridische uitgeverij 2015, 114 p., € 25 ISBN 978 90 8863 159 7 Het gebruik van drones Een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen Onbemande luchtvaartuigen, vaak kortweg aangeduid als drones, zijn eenvoudig en goedkoop verkrijgbaar en alom wordt verwacht dat het civiele gebruik van drones door burgers, bedrijven en overheden de komende jaren enorm zal toenemen. Dit roept vragen op over wat technisch mogelijk is, wat juridisch toegestaan is en wat maatschappelijk wenselijk is. In dit onderzoek, dat werd uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, wordt uitgebreid ingegaan op verschillende soorten drones, wat in de toekomst mogelijk wordt en welke kansen en bedreigingen drones met zich meebrengen. Drones uitgerust met camera’s kunnen worden ingezet voor onder meer criminaliteitspreventie, rampenbestrijding, dijkinspecties, grensbewaking, landbouw en film en televisie. Andere toepassingen zijn drones die worden ingezet voor het vervoer van pakketjes en drones die worden voorzien van warmtesensoren voor het opsporen van hennepplantages. Drones met water, voedsel en medicijnen kunnen worden ingezet bij reddingsoperaties. De tendens is dat drones steeds kleiner, lichter, efficiënter en goedkoper worden. Daarnaast zullen drones steeds autonomer worden en steeds meer in staat zijn in zwermen te opereren. Het gebruik van drones brengt ook risico’s met zich mee, waaronder veiligheidsrisico’s en privacyrisico’s. Drones kunnen neerstorten op mensen en gebouwen of kunnen ander luchtverkeer verstoren, met slachtoffers en grote schade tot gevolg. Kwaadwillenden kunnen drones gebruiken voor het invliegen op mensen, het hinderlijk volgen van personen of het heimelijk bespieden van de buurvrouw. In dit onderzoek wordt uitgebreid ingegaan op de bestaande juridische kaders voor het gebruik van drones, waaronder de luchtvaartwetgeving, aansprakelijkheidsrecht, privacyrecht en strafrecht, waarbij knelpunten in de wet- en regelgeving aan bod komen. Ook wordt de Nederlandse situatie vergeleken met België, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Australië en de Verenigde Staten. Op basis van de bevindingen worden verdere waarborgen voor de privacy voorgesteld en contouren voor toekomstige wetgeving geschetst. B.H.M. Custers, J.J. Oerlemans en S.J. Vergouw Boom Lemma uitgevers 2015, 175 p., € 37,50 ISBN 978 94 6236 555 1 Dossier Willem Mengelberg De geschiedenis van een zuiveringszaak Deze geschiedenis gaat over de donkere fase in het leven van Willem Mengelberg, die bijna vijftig jaar chef-dirigent van het Concertgebouworkest was. Gedurende het overgrote deel van die periode werd hij door zijn aanhang op handen gedragen - en die verering bleef niet beperkt tot de concertzaal. Kort na de Duitse inval in 1940 viel hij in ongenade. Hij koos niet ondubbelzinning partij voor het door de Wehrmacht overweldigde Nederland, iets wat men van hem als nationale figuur wel had verwacht. Mengelberg dacht net als zijn muziek boven de strijdende partijen te kunnen zweven, zonder te beseffen dat zijn welwillende houding ten opzichte van de Duitsers sinds 10 mei 1940 gelijk stond aan heulen met de vijand. Zijn houding tijdens de oorlog is Mengelberg duur komen te staan. Een zuiveringscollege, de Centrale Ereraad, legde hem in 1947 een dirigeerverbod op van zes jaar. Hij overleed drie maanden voor het einde van die termijn. Bij het verstrijken van de naoorlogse jaren kreeg zijn verguizing steeds onwerkelijker dimensies. Dat alles riep bij de auteur - strafjurist en muziekliefhebber - vragen op die tot nu toe nooit diepgaand aan de orde kwamen. Voor welke feiten heeft Mengelberg na de oorlog nu precies terechtgestaan en welke daarvan zijn ook echt bewezen verklaard? En hoe eerlijk was zijn proces, hoe goed werd hij verdedigd, hoe terecht was de uiteindelijke beslissing? Dit boek bevat een zo nauwkeurig mogelijke reconstructie van Mengelbergs zuiveringszaak, waarin de auteur - vanuit zijn ervaring als advocaat, officier van justitie en strafrechter - met de objectiviteit die bij een rechter past - en mede aan de hand van nog niet eerder gepubliceerde gegevens, op die vragen antwoorden probeert te vinden. Hiermee wil hij bereiken dat mensen zich (zelf) een zo zuiver mogelijk oordeel over de rol van de dirigent in de oorlog kunnen vormen. Frederik Heemskerk Uitgeverij Boom 2015, 272 p., € 19,90 ISBN 978 90 8953 490 3 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 713 567 Tijdschriften 568 Burgerlijk (proces)recht Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 26, 28 februari 2015 V. Sagaert, S. Bouly De hervorming van de Opstalwet: naar een uitbreiding van de stapelingsmogelijkheden – (België) De Programmawet van 25 april 2014 verduidelijkt op een aantal belangrijke aspecten de Opstalwet van 10 januari 1824. Het voorwerp van het opstalrecht wordt uitbreidend bepaald, doordat een opstalrecht ook bovenop een ander gebouw of onder de grond kan worden gevestigd. Voorts wordt verduidelijkt dat een opstalrecht niet enkel door de grondeigenaar, maar ook door een beperkt zakelijk gerechtigde kan worden toegestaan. Het gaat niet om een ‘omvattende’ aanpassing van de Opstalwet, maar wel om een verduidelijking van een aantal punten waarover rechtsonzekerheid bestond. De invoering van een daadwerkelijke volume-eigendom vergt echter nog bijkomende wijzigingen. RM Themis 176e jrg. nr. 1, februari 2o15 Prof. mr. drs. C.H. Sieburgh Waarom het Unierecht de invloed van grondrechten op het privaatrecht aanjaagt en versterkt – Rechtsverhoudingen tussen particulieren worden beïnvloed door open normen van het privaatrecht en door constitutioneel-rechtelijke doorwerkingstechnieken. Schr. brengt de laatste ontwikkelingen op dit gebied in kaart en analyseert de technieken waarmee grondrechten invloed uitoefenen op het privaatrecht of op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. Hierbij combineert schr. een constitutionele met een privaatrechtelijke benadering. In het kader hiervan worden uitspraken van het Hof van Justitie EU behandeld die van belang zijn voor de wijze waarop en de mate waarin grondrechten het privaatrecht beïnvloeden (Mangold, Kücükdeveci, AMS). Vanuit de rechtspraaklijn van het Hof van Justitie 714 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 EU laat schr. aan de hand van een concrete casus zien hoe de doorwerkingstechnieken in rechtsverhoudingen tussen particulieren (kunnen) worden aangewend. De conclusie is dat volgens schr. in het bijzonder de directe horizontale werking van een aantal bepalingen van het EU-recht tot gevolg heeft dat particulieren zich in hun verhouding met anderen zullen beroepen op grondrechten. Volgens schr. slaat deze ontwikkeling voor wat betreft de vorm snel om in het tegendeel, maar niet voor wat betreft de inhoud. Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 23e jrg. nr. 1, februari 2015 Mr. H.W. Wefers Bettink Digitalisering van de civiele procedure: gevolgen voor de procespraktijk – Het wetsontwerp Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht, dat op 20 oktober 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend, introduceert onder meer een nieuwe basisprocedure in eerste instantie voor het civiele recht en maakt digitalisering van de procedure mogelijk. In 2013 is een voorontwerp als consultatiedocument gepubliceerd. Blijkens de memorie van toelichting heeft de consultatie geleid tot een groot aantal aanpassingen zonder dat overigens het wezen van de voorstellen is aangetast. In deze bijdrage wordt ingegaan op enkele gevolgen van de voorgestelde digitalisering van de civiele procedure voor de procespraktijk. Mr. J.M.L. van Duin, mr. R.S.I. Lawant Wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie: ontbrekende schakel of brug te ver? – In deze bijdrage wordt op hoofdlijnen (de belangrijkste kritiek op) het voorontwerp van het wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie besproken, dat op 7 juli 2014 in (internet)consultatie is gegeven. De collectieve schadevergoedingsactie is bedoeld als ontbrekende schakel (‘stok achter de deur’), maar de toegevoegde waarde hiervan is vooral zichtbaar in strooischadezaken. Met de voorgestelde procedure voor alle soorten schade is het voorontwerp een brug te ver, aldus schrs. Dr. S. Voet Belgische consumenten-class action – De Belgische wet van 28 maart 2014 voegde in het Wetboek van economisch recht een rechtsvordering tot collectief herstel (of class action) in. Deze bijdrage bespreekt dit nieuwe instrument, dat enkel van toepassing is op consumenten-massaschade. Vooreerst komen de drie ontvankelijkheidsvoorwaarden aan bod: de rechtsvordering moet een inbreuk betreffen op één of meerdere Belgische of Europese consumentenwetten, zij moet worden ingesteld door een geschikte groepsvertegenwoordiger (die enkel een vereniging kan zijn) en de rechtsvordering tot collectief herstel moet doelmatig zijn. Vervolgens wordt het facultatieve opt-in- of opt-out-systeem besproken. Tot slot wordt dieper ingegaan op de vier fases van de procedure: de ontvankelijkheidsfase, een verplichte onderhandelingsfase, de eventuele gegrondheidsfase en de uitvoeringsfase. Mr. dr. G.C.C. Lewin, mr. dr. H.J. van Kooten Kroniek Burgerlijk procesrecht van het Caribische deel van het Koninkrijk – Deze kroniek beslaat de periode 2011-2014. Het Caribische deel van het Koninkrijk bestaat sinds 2010 uit vier gebiedsdelen: drie landen (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) en als vierde gebiedsdeel de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Elk van de vier gebiedsdelen heeft een eigen Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. TvC Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 1, februari 2015 Mr. G.H. Lankhorst De gewijzigde Wet schuldsanering natuurlijke personen: in vogelvlucht van 2008 tot 2014 (deel 1) – Deze bijdrage maakt deel uit van een drieluik over de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) die dit jaar in TvC verschijnt. De komst van de Wsnp per 1 december 1998 heeft de verhouding tussen schuldeisers en schuldenaren definitief veranderd. Hoe werkt deze schuldsaneringswet nu in de praktijk, met name sinds de grootscheepse wetswijziging van 1 januari 2008? In het eerste deel van het drieluik over de Wsnp richt schr. zijn blik op de regelgeving op Tijdschriften dit terrein. In deel twee en drie verschuift het perspectief naar de praktijk van de bewindvoering en de rechtspraak daarover. Mr. P.E. Ernste Niet-bindend advies bij de Geschillencommissie van Kifid – Sinds 2007 kunnen consumenten klachten betreffende beleggingen, bankzaken en verzekeringen voorleggen aan de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening die opereert binnen de stichting Klachteninstituut financiële dienstverlening. De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening kan, naar keuze van partijen, een bindend of een niet-bindend advies geven. In dit artikel staat niet-bindend advies bij de stichting Klachteninstituut financiële dienstverlening centraal. Deze bijdrage richt zich in het bijzonder op de vraag wat de meerwaarde van deze rechtsfiguur is voor de consument die een klacht aanhangig maakt bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr 1, februari 2015 Mr. F.J.P. Lock Klachtplicht en bewijslast; omzwervingen van de Hoge Raad – De kogel is door de kerk. Het hoge woord is eruit: het beroep op de klachtplicht van artt. 6:89 BW en 7:23 BW is een bevrijdend verweer. De stelplicht en bewijslast dat er niet tijdig is geklaagd, rusten in beginsel op de schuldenaar die op de klachtplicht een beroep doet. Ten aanzien van de omstandigheid dat er geklaagd is en op welk moment is de bewijslast omgekeerd: dat moet, indien het verweer wordt gevoerd dat er niet tijdig is geklaagd, door de schuldeiser gemotiveerd worden gesteld en zo nodig door hem worden bewezen. De Hoge Raad heeft er lang over gedaan om duidelijkheid te verschaffen over de verdeling van de stelplicht en de bewijslast bij de klachtplicht. Met het arrest Far Trading/ Edco†II lijkt een (voorlopig?) eindpunt te zijn bereikt. Dat vormt een goede gelegenheid voor een overzicht van de omzwervingen die de Hoge Raad heeft gemaakt om zo ver te komen. Mr. D.C. Theunis Complicaties bij beslag op een verzekerde som – Beslag op een verzekerde som roept verschillende vragen op. Zo rijst bij beslag op de verzekerde som van een aansprakelijkheidsverzekering de vraag naar toelaatbaarheid, ingeval de kosten van verweer worden vergoed onder de verzekerde som en het beslag belemmert dat de verzekeraar de kosten van verweer voorschiet. Anderzijds zou onmogelijkheid van beslag op de verzekerde som de verhaalsmogelijkheden van de beslaglegger aantasten, nu de kosten van verweer uit de verzekerde som worden voldaan en daarmee minder of geen verhaal ter voldoening van de aansprakelijkheid van verzekerde overblijft. Daarnaast kan zich de complicatie voordoen dat een benadeelde een directe actie of eigen recht heeft jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar, in welke gevallen de mogelijkheden tot beslag zijn beperkt en van belang is ten laste van wie beslag wordt gelegd. Ook bij levensverzekeringen dient onderscheid gemaakt te worden naar de persoon ten laste van wie beslag wordt gelegd: de verzekeringnemer en/of de begunstigde. Daarbij rijst tevens de vraag naar de bevoegdheden na het beslag tot aanwijzing, wijziging, aanvaarding van een begunstiging. Schr. beantwoordt deze vragen in dit artikel. WPNR 146e jrg. nr. 7053 Mr. E.F. Verheul Eigendomsvoorbehoud, bestanddeelvorming en natrekking – In dit artikel wordt onderzocht welke consequenties bestanddeelvorming en natrekking hebben voor het eigendomsrecht van de verkoper en onder welke voorwaarden dit recht teniet gaat. Bestanddeelvorming en vooral natrekking vormen een bedreiging voor het eigendomsrecht van de verkoper onder eigendomsvoorbehoud. De wetgever dient een voorziening te treffen ter bescherming van de belangen van de verkoper. Drs. H.J. Bresser Belastingplicht voor de vennootschapsbelasting voor overheidsondernemingen II; more to do about still nothing? – Op 16 december 2014 is het wetsvoorstel modernisering belastingplicht overheidsondernemingen aangenomen. Gevolg is dat overheidsondernemingen voortaan aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. De ingrijpende en complexe wetswijziging wordt in deze bijdrage uiteengezet en van kritiek voorzien. Ingegaan wordt op het verschil ten opzichte van de ter consultatie voorgelegde versie. Achtereenvolgens komen de omvang van de belastingplicht, de subjectvrijstellingen en de objectvrijstellingen aan de orde. Prof. mr. W.J.M. van Veen Over statutaire tag along, drag along en - executieregelingen – Art. 2:192 BW is in het kader van de wetgevingsoperatie tot flexibilisering van het BV-recht gehaal opnieuw geredigeerd. Dit heeft in de literatuur geleid tot hernieuwde aandacht voor de mogelijkheid tot het opleggen van statutaire verplichtingen aan aandeelhouders. Vooral de mogelijkheid om tag along en drag along regelingen in de statuten op te nemen, heeft de nodige aandacht gekregen. De wijziging van art. 2:192 BW heeft de belangstelling voor haar toepassingsmogelijkheden doen toenemen. Deze bijdrage strekt ertoe deze materie aan de hand van de parlementaire geschiedenis en hetgeen daarover is geschreven in kaart te brengen. Mr. R.J. Holtman Transparant offreren (II, slot) – Hoe ver reikt het begrip gebruikelijke werkzaamheden bij onroerend goed? Interne en externe verhoudingen bij art. 61 Faillissementswet? En bij samenwoners? Hoe aan interne verhoudingen recht te doen als het pand op naam van één van partijen wordt geparkeerd. In het tweede deel van ‘Transparant offreren’ wordt het door het Hof Amsterdam gehanteerde begrip ‘gebruikelijke werkzaamheden’ uitgewerkt en van enkele kanttekeningen voorzien. WSNP Periodiek 6e jrg. nr. 1, februari 2015 A. Noordam Niet op naar vier maar terug naar één saneringstraject – Er is veel aandacht van media, onderzoekers en politiek voor de schuldenproblematiek maar vooralsnog leidt die aandacht niet tot vol- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 715 Tijdschriften doende toegankelijkheid, effectiviteit en efficiëntie van schuldhulp en schuldsanering. De kosten van problematische schuldsituaties worden geschat op circa € 100.000 per schuldenaar (over een periode van tien jaar). Alle reden dus te zoeken naar de beste en snelste weg naar sanering, tegen de laagste kosten. Schr. bespreekt de verschillende velden van schuldsanering. Broedend op het ideale schone lei-recept doet hij suggesties voor een regisseur die in teamverband maatwerk aflevert binnen één geïntegreerd, wettelijk traject. J. van Rossen, E. Schruer Schuldenbewind: een stevige nieuwe tak aan de schuldhulpstam – De problematische schuldenproblematiek schreeuwt om een gedifferentieerd hulpaanbod om de hiervoor beschreven maatschappelijke schade in te dammen. Op departementaal niveau is inmiddels, voorzover schrs. kunnen nagaan, sinds 2013 het begrip ‘schuldenbeleid’ in zwang gekomen, omschreven als een “minnelijk en wettelijk vangnet, als mensen hun problematische schulden niet meer zelf kunnen oplossen”. Dit artikel beschrijft de figuur schuldenbewind en valt uiteen in twee delen. In het eerste deel wordt de inhoud beschreven van het schuldenbewind, het tweede deel analyseert de relatie tussen het schuldenbewind en de schuldhulpverlening en de schuldsanering. G.H. Lankhorst Klachtenregeling WSNP-bewindvoerder – In samenspraak met Recofa en met de BBW heeft de Raad voor Rechtsbijstand gewerkt aan de totstandkoming van een eigen klachtenregeling en een gedragscode voor Wsnp-bewindvoerders. Met de gedragscode en de klachtenregeling is duidelijker gemaakt welke gedragsmaatstaf bij een Wsnp-bewindvoerder mag worden aangelegd. Dit artikel is een bewerkte versie van de bijdrage ‘Hoe hoort het eigenlijk in de Wsnp?’ van schr. in het Tijdschrift voor Schuldsanering 2013/4. M. Verhoeven, C. Koppelman Bate na materiële looptijd (II) – De Hoge Raad heeft recentelijk twee arresten gewezen die op het eerste gezicht vallen in de categorie die de rechtsbeoefening bij niet-juris- 716 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 ten populair maakt: ‘Het staat er anders, maar het kan toch zo’. In het eerste arrest wordt bepaald dat iets dat is geëindigd toch kan worden verlengd, in het tweede arrest dat iets dat bekend is toch onder de regeling voor onbekend valt. Beide arresten geven praktische oplossingen voor gevallen, al dan niet door organisatorische problemen ontstaan, die bij strikte wetstoepassing mogelijk tot onbevredigende resultaten zouden leiden. 569 Europees recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 21e jrg. nr. 2, maart 2015 Dr. C.J. Van de Heyning Advies 2/13 van het Hof van Justitie: flinke stap terug voor toetreding Europese Unie tot – In Advies 2/13 oordeelt het Hof van Justitie dat het Ontwerpakkoord aangaande de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM niet in overeenstemming is met de Verdragen. Het Hof van Justitie meent dat het Ontwerpakkoord op elf punten in strijd is met de autonomie en eigenheid van het Unierecht (de eenheid, voorrang en effectiviteit van het Unierecht) en de positie van het Hof van Justitie als ultieme rechter over de interpretatie van het Unierecht in gevaar brengt. Dit Advies werd ontvangen als een grote verrassing. Schr. bespreekt in deze annotatie het Advies en concludeert dat het Hof van Justitie hiermee de toetreding zeer moeilijk zo niet onmogelijk maakt. 570 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7087, 6 maart 2015 Dr. J.H.M. Arts De wettelijke grondslag van de onzakelijke lening – In de literatuur wordt aan de vraag hoe het leerstuk van de onzakelijke lening binnen het wettelijke systeem past, niet of nauwelijks aandacht besteed. In dit artikel onderzoekt schr. wat de wettelijke basis van de arresten van de Hoge Raad van 25 november 2011 is en hoe die arresten passen binnen het wettelijke systeem van de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting. Schr. behandelt de vragen voor beide belastingen afzonderlijk omdat de beantwoording ervan voor de vennootschapsbelasting anders is dan voor de inkomstenbelasting. Schr. gaat ook in op het arrest HR 17 oktober 2014, BNB 2015/13, waarin de Hoge Raad heeft beslist wanneer een borgstelling door een aandeelhouder onzakelijk is. Ook bij dit arrest rijst de vraag hoe het binnen het wettelijke systeem te plaatsen is. Schr. concludeert dat de Hoge Raad in de arresten van 25 november 2011 geen deugdelijke motivering heeft gegeven waarom het verlies op een onzakelijke lening voor de vennootschapsbelasting niet aftrekbaar is. Dat wordt niet opgelost door het arrest HR 15 maart 2013, BNB 2013/149, omdat de Hoge Raad daarin een hybride figuur heeft gecreëerd waarvoor de wet geen ruimte biedt. Door het arrest HR 15 maart 2013, BNB 2013/149, is aan het arrest HR 25 november 2011, BNB 2012/78, de basis ontvallen. Schr. concludeert dat er voor de inkomstenbelasting geen wettelijke belemmeringen zijn voor de aftrek van het verlies op een onzakelijke lening ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor een onzakelijke borgstelling. Mr. A.A. Kan, mr. M. Lambregts De fiscale boetegrondslag bij omkering en verzwaring van de bewijslast – In het fiscale boeterecht wordt wel aangenomen dat de berekeningsgrondslag voor een fiscale boete (de boetegrondslag) gelijk is aan de belastingschuld, óók als de hoogte van de belastingschuld is vast komen te staan met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Het feit dat de belastingschuld met omkering van de bewijslast is vastgesteld zou slechts een element vormen waarmee door de rechter rekening kan worden gehouden in het kader van de straftoemeting, oftewel bij de beoordeling of de opgelegde boete passend en geboden is. Recen- Tijdschriften te jurisprudentie van de Hoge Raad doet echter vermoeden dat de belastingschuld alleen als boetegrondslag dienst kan doen voor zover de inspecteur bewijst dat dit bedrag als gevolg van de opzet of grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn betaald. In dit artikel bespreken schrs. deze belangwekkende ontwikkeling. 571 Gezondheidsrecht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 21e jrg. nr. 2, maart 2015 Mr. dr. J.J.M. Sluijs Het dilemma van vrij verkeer van gezondheidszorg en arme lidstaten – Schr. bespreekt het Petru-arrest en concludeert dat het vrij verkeer op het gebied van gezondheidszorg nog niet optimaal functioneert. Burgers uit arme lidstaten dienen noodzakelijke zorg in hun eigen lidstaat te ondergaan. Pas wanneer zij nergens terecht kunnen, mogen zij de medische nood in een andere EU-lidstaat ledigen. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 39e jrg. nr. 2, februari 2015 Prof. mr. P.A.M. Mevis Strafrecht als waarborg en bedreiging van kwaliteit van zorg tegelijk – De strafrechtelijke rechtshandhaving is gericht op het afdwingen van normconform gedrag. Als zodanig vormt het een waarborg voor de kwaliteit van zorg. In zijn toepassing kan het ook een bedreiging voor de kwaliteit vormen. In het zoeken naar de balans tussen beide komen in dit artikel enkele hoofdkenmerken van het systeem van strafrechtelijke rechtshandhaving in het algemeen aan de orde. Daarna wordt bijzondere aandacht besteed aan enkele bijzondere onderwerpen, zoals de medische exceptie, de positie van het OM, het strafbare ziekenhuis, strafrecht als schadevergoedingsrecht en, gegeven de ontwikkelingen in de wetgeving, het onvermijdelijke verschoningsrecht. Mr. W.R. Kastelein Strafrecht en de (kwaliteit van) zorg. Een benadering vanuit de gezondheidsrechtelijke praktijk – Wat is het effect van het gebruik van het strafrecht in de zorg op de kwaliteit van zorg? Bij een vergelijking van de jurisprudentie in tuchten strafzaken lijkt de strafrechter bij hetzelfde feitencomplex grondiger onderzoek te doen. Vanuit die optiek is het feit dat er, mede ten gevolge van een onvoldoende instroom van zaken bij het OM, weinig levensdelicten in de zorg strafrechtelijk worden getoetst een gemiste kans. Die instroom zou wellicht beter kunnen worden gewaarborgd door een meldingsprocedure bij IGZ met een ‘doormelding’ aan het OM van potentiële levensdelicten in de zorg, vergelijkbaar met de meldingsprocedure euthanasie. 572 Handels- & economisch recht European Company Law 12e jrg. nr. 1, februari 2015 T. Keijser Non-intermediated Securities: A European View on the Draft UNCITRAL Model Law on Secured Transactions – A major challenge for the drafters of the UNCITRAL Model Law on Secured Transactions would seem to be the coordination with EU legislation that is relevant to securities. In particular, the current text of the draft Model law does not reflect the fundamental distinction made in the EU Financial Collateral Directive between transactions involving securities that enhance liquidity in the financial markets and other types of securities, resulting in distinct legal regimes in the European Union. C.S.A. Okoli AASA: Locating the Central Administration of a Subsidiary Company Which Is Part of a Group of Companies under Article 60 of Brussels I Regulation – There is no definition of the term ‘central administration’ under Article 60(1)(b) of the Brussels I Regulation; and Article 60 of Brussels I does not make specific provisions for locating the central administration of a subsidiary company within a corporate group. English Courts in Anglo American South Africa Limited after a reevaluation of the correctness of previous decisions by English judges, sought to apply the concept of central administration in a ‘European way’ to a subsidiary company within a corporate group. F. de Swart The Use of Mailbox Companies in International Investment Protection – To obtain a favourable protection for their investments, investors have resorted to treaty shopping in which an investor locates a newly set up legal entity (usually a mailbox company) in another jurisdiction. First, an overview is provided of the system of international investment protection, mainly elaborating on the definitions and criteria as for instance, the investment and investor definition. Then, on the use of mailbox companies in international investment protection is discussed. Chr. Van der Elst The European Legislative Framework for Audit Committees – This first analysis of the new European legal framework of audit committees of public-interest entities shows that the role and importance of this committee is considered to be pivotal. The requirements to monitor the work and independence of the auditor should not be underestimated. There are some doubts, however, whether all the new measures are all equally advantageous for reaching the goal of an effective statutory audit. I. Wuisman The Societas Unius Personae (SUP) – The Societas Unius Personae is proposed for the benefit of a quicker and cheaper way of establishing a single-member private limited liability company across the border. In order to achieve this objective, a mandatory full electronic registration procedure is included in the proposed Directive. Although Member States are bound by certain conditions, they have some freedom in designing the (online) registration process and the requested information. As a result, twenty-eight different registration procedures may come into force. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 717 Tijdschriften Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 1, februari 2015 Mr. dr. C.J. de Jong De placing broker, zijn rechtsverhoudingen, taken en zorgplicht – Door een beursmakelaar in te schakelen kan een verzekeringstussenpersoon dekking realiseren voor risico’s die vanwege hun aard en/of omvang voor een provinciale verzekeraar niet acceptabel zijn. Hij handelt hierbij als opdrachtnemer van zijn cliënt. De door hem ingeschakelde beursmakelaar, de placing broker, moet worden beschouwd als hulppersoon van de verzekeringstussenpersoon. In zijn rechtsverhouding tot de provinciale verzekeringstussenpersoon handelt de placing broker als opdrachtnemer (lasthebber). Indien de placing broker de opdracht heeft aanvaard om de door hem geoffreerde verzekering tot stand te brengen of indien hij het resultaat waarop zijn inspanningen zijn gericht heeft toegezegd, is er sprake van een inspanningsverbintenis. Zowel op de verzekeringstussenpersoon als de placing broker rust de verplichting om de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Voor beiden geldt deze zorgplicht jegens hun opdrachtgever – voor de provinciale verzekeringstussenpersoon jegens diens cliënt en voor de placing broker jegens de verzekeringstussenpersoon. De door de verzekeringstussenpersoon en de placing broker gesloten overeenkomst van opdracht kan derdenwerking hebben. Een zorgplichtschending door de placing broker kan derhalve resulteren in een onrechtmatige daad jegens de cliënt van die verzekeringstussenpersoon. Prof. mr. A.W. Jongbloed Beslag en verzekeringen: succes verzekerd? – Een oud-bestuurder van een beursgenoteerde vennootschap wordt aangesproken wegens vermeend wanbeleid. Er is een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Tot zijn verrassing wordt conservatoir beslag gelegd onder de verzekeraar opdat eisers voldoende verhaal zullen hebben bij een toewijzende uit- 718 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 spraak. Hoe moet hij straks zijn advocaat betalen? Dit is een van de vragen die zich kunnen voordoen indien beslag wordt gelegd op een verzekeringspolis dan wel op uitkeringen op grond van een verzekeringsovereenkomst. Een andere vraag kan zijn of de wederpartij verzekerd is tegen schade. Stel, er doet zich een calamiteit voor en dit resulteert erin dat de overheid maatregelen moet treffen in het belang van bijvoorbeeld de volksgezondheid. Dan kan de overheid er een gerechtvaardigd belang bij hebben te weten of en in welke mate sprake is van een verzekering die de schade dekt. Allereerst wordt aandacht besteed aan de meer technische aspecten van het beslag ter zake van verzekeringen. Daarna wordt ingegaan op het beslag betreffende een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en vervolgens op het bewijsbeslag. ge recente ontwikkelingen omtrent hybride instrumenten worden enkele opmerkingen gemaakt over de capital securities van Rabobank Nederland die voor 1 januari 2014 zijn uitgegeven. Mr. G.P. Pover, Ondernemingsrecht 2015/16 Credit rating agencies: van overmatig vertrouwen tot toezicht – In dit artikel wordt ingegaan op credit rating agencies en de wet- en regelgeving op dit gebied. Daarnaast behandelt schr. de bevoegdheden van de Europese toezichthouder op credit rating agencies, de European Securities and Markets Authority en de vormgeving van het credit rating agencies toezicht in de EU en de ontwikkelingen hierin. Dit artikel geeft daarnaast als achtergrond een beschrijving van de rol van credit rating agencies en ratings op de financiële markten. Ondernemingsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht Nr. 3, 6 maart 2015 Mr. dr. A.G.H. Klaassen, Ondernemingsrecht 2015/14 De strijd om het Slotervaartziekenhuis – In 2013 verkeerde het Slotervaartziekenhuis in financieel zwaar weer. Eén van de (indirecte) aandeelhouders en de belangrijkste financier, Jan Schram, overleed eind 2012. Als gevolg daarvan ontstond een machtsstrijd tussen de erven Schram en de voorzitter van de raad van bestuur (RvB), Aysel Erbudak. Dit artikel heeft tot doel een chronologisch overzicht van de verschillende gebeurtenissen te geven en daarover enige uitleg te geven. Mr. G.C. van Eck, mr. L.A. Lutz, mr. drs. A.N. Krol, Ondernemingsrecht 2015/15 Bespreking van de kenmerken van de Rabo Participaties en de Rabo Certificaten – Schrs. bespreken de vennootschapsrechtelijke kenmerken van de participaties en de certificaten daarvan die in januari 2014 zijn uitgegeven door Rabobank Nederland respectievelijk Stichting AK Rabobank Certificaten. Tevens worden de classificatie van deze instrumenten in de geconsolideerde jaarrekening van Rabobank Nederland, de fiscale kwalificatie en de kwalificatie daarvan onder CRD IV en CRR belicht. Vanwe- 39e jrg. nr. 2, februari 2015 Mr. C.T. Dekker, mr. E. Hameleers Kroniek rechtspraak ACM mededingingsrecht – In deze kroniek staat de praktijk van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in de zorgsector in 2013 en 2014 centraal. De besluiten van de ACM in deze periode hadden grotendeels betrekking op concentraties tussen zorginstellingen. Achtereenvolgens worden besproken: de besluiten in het kader van de concentratiecontrole, de beschikkingenpraktijk en rechtspraak met betrekking tot het kartelverbod, misbruik van machtspositie en procedurele aspecten. TvOB Nr. 1, februari 2015 Prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers Bestuursautonomie in een (gezamenlijke) dochter-B.V.: een novum in concernverhoudingen? – Toepassing van die autonomie op het bestuur van (gezamenlijke) dochters tast de concerneenheid aan. De bescherming daarvan vormt juist de kern van het Nederlandse concernrecht. Door de uitzonderingen en mitigaties in de struc- Tijdschriften tuurregeling voorkomt de wetgever zelf dat toepassing van die regeling op dochter- en/of joint-ventureniveau die eenheid zou doorbreken. Als nu het bestuur van zodanige dochters en joint ventures ‘autonoom’ wordt en zelfstandig strategie en beleid zou kunnen vaststellen, dan bedreigt dat de kern van het Nederlandse concernrecht. De vraag is welke betekenis dat heeft voor de consolidatieplicht en voor het recht om onwillige bestuurders te ontslaan. Ook is de vraag welke betekenis er is voor rekening, verantwoording, aansprakelijkheid van die bestuurders en voor de inhoud van hun ‘zorgplichten’? Moeten bestuurders ‘tegen’ hun moeder (of joint-venturepartners) een enquêteprocedure starten? In deze bijdrage wordt ingegaan op de betekenis voor concern- en andere persoonsgebonden B.V.’s van het nieuwe art. 2:239 BW, in het bijzonder de uitleg die de Hoge Raad geeft aan het zelfstandige belang van een (persoonsgebonden) B.V. en de autonomie van haar bestuur. Er wordt ingegaan op de hoofdlijnen en uitgangspunten van het Nederlandse concernrecht, de beperkte betekenis van het Duitse AGKonzernrecht voor dit onderwerp en van vroegere en recente initiatieven van de Europese Unie op het terrein van het concernrecht. Ook de ontwikkeling naar verdere verzelfstandiging van het vennootschappelijke belang en de positie van het bestuur, ook in een flex-B.V.-dochter komt aan bod. Schr. doet tenslotte een suggestie voor een nieuw art. 2:239 lid 4 en 5 BW. Mr. dr. M. Koelemeijer Belonen van aandeelhouders: hoe verder met het dividendbeleid? – In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan het dividendbeleid, dat voor aandeelhouders vaak niet kenbaar is. In verband met de bescherming van minderheidsaandeelhouders is een verplicht en transparant dividendbeleid aangewezen. Aandeelhouders zijn vanwege het verschaffen van risicodragend kapitaal financiers van een (beurs)vennootschap. Het ontvangen van dividend vormt een belangrijke bijdrage aan het rendement op het aanhouden van een aandeel. In het algemeen wordt in de literatuur aanvaard dat dividend een van de kernelementen is in het systeem van ondernemingsgewijze pro- ductie en de financiering van organisaties door aandeelhouders. Het beleid inzake het reserveren van gemaakte winsten (en dus het niet uitkeren van winst) wordt dan ook veelal belicht als een vorm van (voortgezette) financiering van de vennootschap en dividenduitkeringen als een vermogensonttrekking. Weliswaar is er veel discussie rondom het beloningsbeleid van bestuurders. De vraag is volgens schr. echter ook of het dividendbeleid niet nadrukkelijker op de kaart gezet moet worden. Transparantie hieromtrent is zinvol vanuit het perspectief van bescherming van minderheidsaandeelhouders. Schr. stelt voor de relevante bepalingen in de Corporate Governance Code uit te breiden in die zin dat het bestuur verantwoording over het dividendbeleid moet afleggen in een dividendverslag. Prof. mr. W.J.M. van Veen De betekenis van de jaarrekening bij uitkeringen aan aandeelhouders en andere winstgerechtigden bij de B.V. – Voor de B.V. bepaalt de wet niet langer dat slechts winst die blijkt uit de vastgestelde jaarrekening (onvoorwaardelijk) kan worden uitgekeerd. In deze beschouwing staat de vraag centraal wat nog de betekenis is van (de vaststelling van) de jaarrekening bij uitkeringen door een B.V. Nadruk ligt op de positie van het bestuur en de door hem uit te voeren uitkeringstoets. Centraal staat de vraag wat in het kader van de nieuwe regeling de betekenis is van de vaststelling van de jaarrekening en de vastgestelde jaarrekening bij uitkeringen aan aandeelhouders en andere winstgerechtigden. De (aansprakelijkheids) positie van bestuurders en de uitkeringstoets komen slechts zijdelings aan de orde. De bedoelde regeling is opgenomen in art. 2:216 BW en bepaalt dat de algemene vergadering bevoegd is tot bestemming van de winst die door de vaststelling van de jaarrekening is bepaald en tot vaststelling van uitkeringen, voor zover het eigen vermogen groter is dan de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden. Een besluit dat strekt tot uitkering heeft geen gevolgen zolang het bestuur geen goedkeuring heeft verleend. Het bestuur weigert slechts de goedkeuring indien het weet of rede- lijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na uitkering niet kan blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. De wet bepaalt niet langer imperatief dat uitkering van winst geschiedt na vaststelling van de jaarrekening waaruit blijkt dat zij geoorloofd is. Anders dan onder de oude regeling zijn nu als regel twee besluiten nodig. Een besluit tot uitkering van de algemene vergadering (of indien de statuten dit bepalen een ander orgaan) en een goedkeuring door het bestuur. Mr. M.A. de Vlieger Het lot van de (zuivere) managementovereenkomst bij ontslag van een statutair bestuurder: A Hard Rain’s a-Gonna Fall? – In deze bijdrage staat de vraag centraal of en wanneer een managementovereenkomst gelijk met het vennootschapsrechtelijk ontslag van een statutair bestuurder eindigt. Recente uitspraken van de Gerechtshoven Den Haag en Amsterdam en de Rechtbank Midden-Nederland tonen aan dat dit vraagstuk actueel is. Eenduidigheid in rechtspraak op dit gebied ontbreekt vooralsnog. In een tweetal arresten van de Hoge Raad, gewezen op 15 april 2005, overwoog de Hoge Raad dat een vennootschappelijk ontslag (besluit) in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft behoudens voor zover een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat of partijen anders zijn overeengekomen. Schr. bepleit dat rechters die zich moeten buigen over de vraag of de managementovereenkomst eindigt gelijk met het vennootschapsrechtelijk ontslag van de statutair bestuurder moet beoordelen welke zin partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de managementovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten en dat het daarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht. Het komt er in de regel op neer dat een zuivere managementovereenkomst eindigt bij een vennootschapsrechtelijk ontslag. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 719 Tijdschriften 573 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht 574 Internationaal privaatrecht IER 31e jrg. nr. 1, februari 2015 Prof. mr. dr. P.G.F.A. Geerts, J. Becker, IER 2015/2 Wanneer mag een uniek exemplaar van een werk worden vernietigd? Hoge Raad Jelles/Zwolle revisited – In het Jelles/Zwolle-arrest heeft de Hoge Raad beslist dat de vernietiging van een werk niet kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk in de zin van art. 25 lid 1 onder d Auteurswet. Maar, zo vervolgt de Hoge Raad in r.o. 4.6: “Dat betekent niet dat het de eigenaar van een voorwerp (een onroerende zaak daaronder begrepen) waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd - een exemplaar van het werk - steeds vrijstaat dat voorwerp aan vernietiging prijs te geven en dat de belangen van de maker aan de beschikkingsmacht van die eigenaar steeds ondergeschikt zijn. (...) Gaat het om unieke exemplaren, zoals veelal bij gebouwen het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts dan tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat en hij zich de gerechtvaardigde belangen van de maker ten minste in zoverre aantrekt dat hij er desgevraagd voor zorg draagt het bouwwerk behoorlijk te doen documenteren, althans de maker de gelegenheid biedt daartoe zelf het nodige in het werk te stellen.” Het is schrs. vooral te doen om de laatste zin uit deze rechtsoverweging. De zin die ziet op het vernietigen van unieke exemplaren van een werk. Zij vinden dit ruim tien jaar na dato nog steeds een moeilijk te begrijpen zin. Wat heeft de Hoge Raad daar precies willen zeggen? 720 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Juridisch up to Date Nr. 5, 5 maart 2015 Mr. drs. E. Hennis Europees kooprecht ten grave: hoe verder met het Eenvormig Privaatrecht? – Op 19 januari 2015 werd aangekondigd dat het voorstel voor een Verordening betreffende een gemeenschappelijk Europees kooprecht wordt ingetrokken. Schr. bespreekt de achtergronden, inhoud en de ontvangst na verschijning in 2011 van het voorstel voor een Europees kooprecht en onderzoekt hoe nu verder met het Eenvormig Privaatrecht. Het voorstel, dat een gemeenschappelijk Europees kooprecht introduceerde, riep veel vragen op onder andere over de verhouding tot andere instrumenten (onder meer Rome I en II en het Weens koopverdrag). Schr. bespreekt de voors en tegens van Eenvormig Privaatrecht (EPR) en concludeert dat het EPR niet in de plaats kan komen van het IPR. Met een optioneel EPR systeem wordt een en ander volgens schr. er ook niet eenvoudiger op. Er ontstaat een drieledig systeem; het nationale recht voor nationale gevallen, het EPR voor internationale gevallen die onder het EPR vallen en voor alle andere gevallen het IPR om een nationaal rechtsstelsel te vinden. 575 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Agrarisch recht 75e jrg. nr. 2, februari 2015 Mr. A. Visscher RB, mr. A. Verduijn RB Fiscale kroniek 2014 – In deze bijdrage geven schrs. een bloemlezing van de belangrijkste nieuwe regelgeving en jurisprudentie op agro-fiscaal gebied in het afgelopen jaar. De bijdrage van Verduijn aan de Actualiteitendag van het Instituut voor Agrarisch Recht van 16 januari 2015 is hiervoor de basis. In de kroniek gaan wordt achtereen- volgens ingegaan op de nieuwe belastingwetgeving voor 2015 en op de bedrijfsopvolgingsregeling in de erfen schenkbelasting, de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting en, als combinatie, de cultuurgrondvrijstelling voor de overdrachtsbelasting en de cultuurgronduitzondering voor de onroerende zaakbelastingen. Ing. H.J.T. van Beek Het Kadaster en herverkavelen – In het landelijk gebied zijn de komende jaren flink wat doelen en ambities te realiseren. Hierbij valt onder andere te denken aan de Kader Richtlijn Water, Natura 2000 en infrastructurele opgaven. Er zijn verschillende manieren om bovenstaande doelen te realiseren. Een van deze manieren is door inzet van het ruilinstrumentarium. Door toepassing van de integrale gebiedsaanpak ontstaat er een win-win-situatie: de overheid realiseert zijn/haar doelen terwijl gelijktijdig ook de agrarische structuur in een gebied wordt versterkt. Echter, kan worden geconstateerd dat de doelen in het landelijk gebied steeds minder vaak worden gerealiseerd door inzet van één van deze instrumenten en dat is jammer. Zeker nu het ruilinstrumentarium recent is voorzien van een ’nieuwe jas’ geheel passend in de huidige tijdgeest en daardoor snel en efficiënt is geworden waarbij bovendien alle gebiedspartijen intensief worden betrokken. 576 Rechtspleging & procesrecht Trema 38e jrg. nr. 2, februari 2015 B. van Riel De rechter als rolmodel – Hedendaagse rechtswetenschappers komen in het geweer tegen de wetenschappelijke status van de rechter. De zoektocht naar de waarheid zou iets meer voor de academici zijn. Bij nadere beschouwing lijken zij echter meer op de rechter dan zij denken. Mr. T.J. Poppema De redelijke termijn na 29 januari 2014 Tijdschriften – De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft op 29 januari 2014 uitspraak gedaan over enkele relevante aspecten met betrekking tot de redelijke termijn in de zin van art. 6 EVRM. Om tot deze uitspraak te komen, is voor de eerste keer in een bestuurstrechtelijk geschil een conclusie gevraagd aan een advocaatgeneraal. In deze bijdrage worden de conclusie en de uitspraak van de grote kamer aan een nadere analyse onderworpen. Daarnaast komen de jurisprudentiële highlights van de afgelopen twee jaar in een vogelvlucht voorbij en worden, met het oog op de toekomst, enkele relevante ontwikkelingen besproken. Dr. A. Jettinghoff, dr. A.G.M. Böcker Rechterlijke entrepreneurs – Rechterschap en ondernemerschap zijn op weg onverenigbare grootheden te worden. Rechters zijn ambtenaren aan het worden die nauwelijks anders dan als consument aan het economisch leven kunnen deelnemen. Maar alles is nog niet verloren. Er bestaat nog een vorm van ‘ondernemerschap’ die zich ook in een zeer strikte rolopvatting klaarblijkelijk wel met het rechterschap verdraagt. Mr. M. Chébti Toegang tot de rechter – Om rechtspraak in de toekomst betaalbaar te houden, heeft de minister een aantal bezuinigingen aangekondigd, zoals verhoging van de griffierechten en bezuinigingen op de gefinancieerde bijstand. Hiermee worden de drempels opgeworpen bij de toegang tot de rechter. Hoe verhoudt rechterlijke toetsing aan grondrechten als waarborg voor de Europese burger zich tot de ‘eigen verantwoordelijkheid’ van de zelfredzame Nederlandse burger bij de oplossing van juridische geschillen? 577 Sociaal Recht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 21e jrg. nr. 2, maart 2015 Prof. mr. F.J.L. Pennings EU-burgerschap en de vrees voor sociaal toerisme: de zaak Dano – In het arrest Dano komt de vraag aan de orde of een Duitse basiswerkloosheidsuitkering mag worden geweigerd aan een Roemeense die in Duitsland verblijft, maar niet naar werk zoekt. De uitkering betreft een bijzondere non-contributieve uitkering in de zin van de Coördinatieverordening sociale zekerheid, en is daarom geen bijstandsuitkering. Het Hof van Justitie oordeelt dat de uitkering echter toch als bijstandsuitkering in de zin van Richtlijn 2004/38/ EG mag worden gezien. Gelet op de daarin opgenomen bepalingen zijn de gelijkebehandelingsbepaling van de richtlijn en de Coördinatieverordening niet van toepassing. Dat betekent dat in dat geval een uitkering geweigerd mag worden. Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr 1, februari 2015 Mr. E.T. Visser Ontslagvergoedingen en de Wet werk en zekerheid. – In dit artikel wordt een schematisch overzicht gegeven van de nieuwe wetsartikelen per 1 juli 2015 met betrekking tot ontslagvergoedingen en de Wet werk en zekerheid. 578 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie RM Themis 176e jrg. nr. 1, februari 2o15 Prof. mr. E. van Sliedregt Dadelijke tenuitvoerlegging van straffen en de onschuldpresumptie – Het conceptwetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen’ voorziet in de mogelijkheid om de door de rechter opgelegde gevangenisstraf direct ten uitvoer te leggen hoewel er tegen het vonnis nog een rechtsmiddel openstaat. Hoewel in een studie door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werd geconcludeerd dat dadelijke tenuitvoerlegging van straffen als zodanig niet strijdig is met art. 6 lid 2 EVRM, is dat vanwege de verschillende interpretaties van de onschuldpresumptie volgens schr. toch nog niet geheel duidelijk. Besproken wordt het conceptwetsvoorstel en de betekenis en reikwijdte van de onschuldpresumptie met een verwijzing naar de invulling van dit beginsel door Anthony Duff (Netherlands Journal of Legal Philosophy 2013, p. 170-192). Ingegaan wordt op de onschuldpresumptie bij het hoger beroep en de (on)verenigbaarheid van het beginsel met dadelijke tenuitvoerlegging van punitieve sancties. Schr. onderschrijft de conclusie uit de WODC-studie, maar nuanceert deze wel. Gelet op EHRMrechtspraak is schr. geen voorstander van het conceptvoorstel en stelt daarom enkele aanpassingen voor. 579 Vreemdelingenrecht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 21e jrg. nr. 2, maart 2015 Mr. dr. K. Zwaan Van A tot Z; de uitspraken van het Hof van Justitie betreffende homoseksuele asielzoekers – In de zaken X, Y en Z (C-199/12, C-200/12 en C- 201/12) oordeelde het Hof van Justitie op 7 november 2013 dat homoseksuelen een bijzondere sociale groep vormen, van homoseksuele asielzoekers kan niet worden verlangd dat zij discretie betrachten en dat de enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit onvoldoende is om gegronde vrees voor vervolging aannemelijk te achten. Op 2 december 2014 beantwoordde het Hof van Justitie de vraag over de toets van de geloofwaardigheid van asielrelazen van homoseksuele asielzoekers in de zaken A, B en C (C-148/13, C-149/13 en C-150/13). Het Hof van Justitie heeft in deze uitspraak een beperkt aantal problematische onderzoeksmethodes ter vaststelling van de geloofwaardigheid van homoseksualiteit verboden. De vraag naar de rechtmatigheid van een aantal andere methoden blijft bestaan. Het Hof van Justitie laat deze toets aan de nationale rechter, en oordeelt dat bij deze toets de eerbiediging van art. 1 EU Grondrechtenhandvest (menselijke waardigheid) richtinggevend is. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 721 Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Wet studievoorschot Inwerkingtreding 580 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet studievoorschot hoger onderwijs (Stb. 2015, 50) – De verschillende onderdelen en artikelen van de wet treden op verschillende momenten in werking; zie het besluit zelf. Grofweg treden de onderdelen die samenhangen met de op 01-01-2015 in werking getreden Wet hervorming kindregelingen en met de voor DUO vereenvoudigde vaststelling van het rente peilmoment, in werking op 05-03-2015. Op 01-07-2015 treden de wijzigingen in de fiscaliteit in werking. Met ingang van studiejaar 2015/16 dat voor het mbo begint op 1 augustus en voor het hbo en wo op 1 september, treedt het gros van de bepalingen van de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking. Op 01-01-2016 treden nog enkele vereenvoudigingen in de uitvoering door DUO in werking. Het betreft de toekenning met terugwerkende kracht, de versoepeling van de peiljaarverlegging en de afschaffing van de partnertoeslag. De aanvullende beurs wordt verhoogd voor hostudenten die te maken krijgen met het studievoorschot. In studiejaar 2015/16 wordt dat vanwege de uitvoerbaarheid gedaan door middel van een overgangsregeling; per 01-09-2016 wordt de definitieve nieuwe berekeningswijze ingevoerd. De wijzigingen die op 01-01-2017 in werking treden betreffen de invoering van de reisvoorziening voor minderjarige mbo-studenten. Met ingang van studiejaar 2017/18 dat voor het mbo begint op 1 augustus en voor het hbo en wo op 1 september, treden de bepalingen rond het levenlanglerenkrediet in werking. Inwerkingtredingsbesluit van 30-01-2015, Stb. 2015, 51 722 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Concentratie Europese betalingsbevelprocedure 581 - Wet tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure in verband met de concentratie van de Europese betalingsbevelprocedure. - Ten tijde van het indienen van de wet ter uitvoering van de verordening Europese betalingsbevelprocedure (EBB) bestond geen duidelijkheid over de vraag of deze verordening het toestond de indiening van EBB-verzoeken te concentreren bij een bepaalde rechterlijke instantie. Onderhand is duidelijk dat concentratie van de indiening van EBB-verzoeken wel mogelijk is. Met deze wet wordt de indiening van verzoeken om een EBB wettelijk geconcentreerd bij de Rechtbank Den Haag. De EBB-procedure is uitsluitend bedoeld voor onbetwiste geldvorderingen. Indien de vordering door de verweerder wordt betwist, eindigt de EBB-procedure en dient de zaak volgens de nationale regels van burgerlijk procesrecht te worden voortgezet. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 28-02-2015, Stb. 2015, 98 (Kamerstukken 32 834) Uitzondering cookiebepaling 582 - Wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a) – In juni 2012 is art. 11.7a van de Telecommunicatiewet (Tw) geïntroduceerd. Dit artikel schrijft voor dat degene die via een elektronisch communicatienetwerk gegevens wenst op te slaan in de randapparatuur van een gebruiker of toegang wenst te verkrijgen tot opgeslagen gegevens in de randapparatuur, daarvoor vooraf toestemming van de gebruiker moet hebben verkregen, na de gebruiker duidelijk en volledig over de doeleinden te hebben geïnformeerd. Art. 11.7a vormt de implementatie van art. 5, derde lid, van richtlijn 2002/58/EG (de Bijzondere privacyrichtlijn). De gedachte hierachter is dat de gegevens op een randapparaat zoals een computer of smartphone deel uitmaken van de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker. Art. 11.7a zorgt er dan ook in de eerste plaats voor dat het niet is toegestaan om zonder medeweten en geïnformeerde toestemming van de gebruiker persoonlijke informatie op de computer of smartphone van een gebruiker te lezen of te kopiëren. De meest voorkomende situatie waarin informatie wordt opgeslagen op en gelezen van een randapparaat van een gebruiker, is het gebruik van cookies. Cookies zijn kleine tekstbestanden die worden geplaatst en gelezen als een gebruiker een internetpagina bezoekt. Cookies kunnen een legitiem en nuttig hulpmiddel zijn om ervoor te zorgen dat de dienstverlening via internet naar behoren functioneert. Cookies kunnen echter ook worden gebruikt op een manier die de privacy van de gebruiker en de vertrouwelijkheid van diens communicatie raakt. Ten tijde van de totstandkoming van het Nederlandse implementatiewetsvoorstel was er in de lidstaten veel onduidelijkheid over de manier waarop aan de cookiebepaling kon worden voldaan op een gebruiksvriendelijke manier. Nu in de praktijk enige tijd ervaring is opgedaan met artikel 11.7a, zijn internetgebruikers bewuster geworden van het feit dat veel websites cookies plaatsen op hun computers. In dat opzicht heeft artikel 11.7a een positief effect. Maar er is ook veel ergernis over de effecten van de bepaling. Deze ergernis ziet op het feit dat nu voor alle cookies, behalve technisch noodzakelijke cookies, toestemming wordt gevraagd. Door de huidige opzet van de cookiebepaling, waarbij toestemming vereist is voor alle soorten cookies behalve technisch noodzakelijke cookies, is het voor de bezoeker moeilijk om de privacygevoelige cookies te onderscheiden van de cookies die nauwelijks gevolgen hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de bezoeker, zoals sommige analytic cookies die door veel websitehouders worden gebruikt om informatie te verkrijgen over de kwaliteit en effectiviteit van hun website. Dat voor deze cookies ook toestemming moet worden verkregen is eigenlijk niet in het belang van de privacybescherming van internetgebruikers. Integendeel, het kan juist verwarrend werken en er voor zorgen dat de internetgebruiker automatisch Wetgeving toestemming verleent voor alle typen cookies zonder erbij stil te staan of dit gevolgen heeft voor zijn privacy. Met deze wet wordt beoogd om ook dit type cookies onder de uitzondering in het derde lid van artikel 11.7a Tw te brengen, mits het gebruik van dit type cookies geen of slechts geringe gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer van de internetgebruiker. Door aanname van een amendement is geregeld dat websites van publieke instellingen geen gebruik mogen maken van zogeheten cookiemuren. Dat wil zeggen dat gebruikers van deze websites altijd toegang moeten kunnen krijgen tot deze websites, ook indien zij bepaalde privacygevoelige cookies niet accepteren. Inwerkingtreding m.i.v. 11-03-2015. Wet van 04-02-2015, Stb. 2015, 100 (Kamerstukken 33 902) en inwerkingtredingsbesluit van 28-02-2015, Stb. 2015, 101 Energie-efficiëntie entie in de hele Europese Unie. Zo worden lidstaten verplicht om a. jaarlijks 3% van de gebouwen van de centrale overheid te renoveren en energiezuiniger te maken; b. een langetermijnstrategie op te stellen om gebouwen te renoveren en c. jaarlijks 1,5% energie-efficiënte verbeteringen bij eindgebruikers te realiseren. De richtlijn verplicht grote bedrijven eens per vier jaar een energie-audit uit te voeren. Voor kleine bedrijven moeten lidstaten programma’s ontwikkelen om hen aan te zetten een energie-audit uit te voeren. In deze wet is ten opzichte van de richtlijn geen aanvullend nationaal beleid opgenomen. Implementatie in weten regelgeving van voorschriften uit de richtlijn kan in een enkel geval achterwege blijven omdat de bestaande regelgeving al voorziet of omdat aan een aantal voorschriften kan worden voldaan door ingezet of nog te ontwikkelen beleid. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 28-02-2015, Stb. 2015, 102 (Kamerstukken 583 - Wet tot Wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie – Deze wet strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energieefficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU L 315), hierna te noemen: de richtlijn. Deze richtlijn dient uiterlijk 5 juni 2014 volledig geïmplementeerd te zijn in Nederlandse wet- en regelgeving of door middel van het feitelijk handelen door de lidstaat. Doel van de richtlijn is het behalen van het Europese streefdoel van 20% energiebesparing op het energieverbruik in 2020 ten opzichte van het verbruik in 2010. Energiebesparing is, naast de productie van duurzame energie, een belangrijke pijler voor de verduurzaming van de energievoorziening. De richtlijn schrijft maatregelen voor om het energieverbruik van overheid, burgers en bedrijven terug te dringen. Deze maatregelen moeten een impuls geven aan energie-effici- 33 913) 584 Vervolgstukken Verankering mediation Brief van het lid Van der Steur (06-03-2015) over de initiatiefwetsvoorstellen tot het stellen van regels omtrent de registratie en de bevordering van de kwaliteit van mediators (Wet registermediator), tot wijziging van Boek 3 en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede enkele andere wetten in verband met de bevordering van het gebruik van mediation (Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht) en tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter bevordering van het gebruik van mediation in het bestuursrecht (Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht). – Brief met een reactie van de initiatiefnemer op de 14 ingediende amendementen. De ingediende amendementen en de gemaakte opmerkingen tijdens de eerste termijn hebben de inititatiefnemer ervan overtuigd dat op een aantal punten zijn wetsvoorstellen kunnen worden verbeterd. Hij is dan ook voornemens die aan te passen. Als deze brief aanleiding is voor de betreffende woordvoerders om hun amendementen te wijzigen zoals in de brief wordt gesuggereerd, dan zullen deze onderwerpen niet in de nota worden opgenomen en kan met de gewijzigde amendementen worden volstaan. Kamerstukken II 2014/15, 33 722, nr. 21 Uitzondering cookiebepaling Verslag van een schriftelijk overleg (05-03-2015) over de wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a). Kamerstukken I 2014/15, 33 902, G Beloningsgelijkheid mannen en vrouwen Advies van de afdeling Advisering van de Raad van State en reactie van de initiatiefnemer (06-03-2015), voorstel van wet zoals gewijzigd n.a.v. het advies van de afdeling Advisering van de Raad van State (06-03-2015) en memorie van toelichting (06-03-2015) bij het initiatiefwetsvoorstel van het lid Yücel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en het Burgerlijk Wetboek om gelijke beloning van mannen en vrouwen te bevorderen. – De Afdeling wijst erop dat Nederland voldoende wettelijke bepalingen en procedures kent die zien op het voorkomen van beloningsongelijkheid. Eventuele nieuwe maatregelen op dit terrein zouden zich daarom bij voorkeur moeten richten op het tegengaan van beloningsverschillen. De oorzaken daarzijn echter maatschappelijk bepaald. Het verminderen of uitbannen van beloningsverschillen bereikt men door een omslag in de houding ten aanzien van de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen. De Afdeling heeft grote twijfel of dit initiatiefwetsvoorstel gaat helpen bij de verdere bewustwording over beloningsverschillen. Wel brengt het het risico met zich dat de aandacht zich gaat richten op de naleving van de nieuwe verplichtingen in plaats van op de oorzaken van de beloningsverschillen. De Afdeling adviseert daarom het initiatiefwetsvoorstel te her- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 723 Wetgeving overwegen. Kamerstukken II 2014/15, 33 922, nrs. 4-6 Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Brief van de Minister van BZK (26-02-2015) over het inititatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. – Brief over de bekrachtiging van het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 12 York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169 en Trb. 2014, 113). Kamerstukken II 2014/15, 33 992, nr. 7 Verruiming gronden verlies Nederlanderschap Gewijzigd voorstel van rijkswet (10-03-2015) tot wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven. Kamerstukken I 2014/15, 34 016, A Toezicht kredietunies Derde nota van wijziging (10-03-2015) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten met het oog op een regelgevend kader voor kredietunies (Wet toezicht kredietunies). Kamerstukken II 2014/15, 33 949, nr. 11 Correctiemechanisme Wet Hof Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (10-03-2015) tot aanpassing van het sanctiemechanisme voor decentrale overheden van de Wet houdbare overheidsfinanciën. Kamerstukken I 2014/15, 33 961, A Woningcorporaties Verslag van een schriftelijk overleg (06-03-2015) over het wetsvoorstel tot herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting). Kamerstukken I 2014/15, 33 966, O Instellingswet RSJ Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (03-03-2015) tot vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor strafrechts-toepassing en jeugdbescherming 201). Kamerstukken I 2014/15, 33 970, A Rechten van gehandicapten: verdrag Verslag van een hoorzitting (10-03-2015) over het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 13 december 2006 te New 724 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Windenergie op zee Brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu (10-03-2015) over het wetsvoorstel houdende regels omtrent windenergie op zee (Wet windenergie op zee). – Brief over de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in verband met de Wet windenergie op zee. Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 10 Implementatie Procedure- en Opvangrichtlijn Nota n.a.v. het verslag (06-03-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180). Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 6 Implementatie Omnibus II Brief van de Minister van Financiën (06-03-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II en de Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I ter implementatie van de richtlijn 2014/51/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EU en 2009/138/EG alsmede de Verorde- ningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2014, L 153) (Wet implementatie Omnibus II-richtlijn). – Brief met informatie over de vrijstellingsgrens van €10.000. Kamerstukken II 2014/15, 34 100, nr. 14 Aanpak schijnconstructies Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (03-03-2015) tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies). Kamerstukken I 2014/15, 34 108, A Scheiden zonder rechter Verslag (11-03-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten betreffende het uitspreken van de echtscheiding en ontbinding van het geregistreerd partnerschap door de ambtenaar van de burgerlijke stand (Wet scheiden zonder rechter). Kamerstukken II 2014/15, 34 118, nr. 5 Nagoya Protocol Verslag (06-03-2015) over het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 29 oktober 2010 te Nagoya tot stand gekomen Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (Trb. 2012, 16 en Trb. 2012, 244). Kamerstukken II 2014/15, 34 141, nr. 5 Implementatie Nagoya Protocol Verslag (06-03-2015) over het wetsvoorstel houdende regels ter implementatie van het Nagoya Protocol (Wet implementatie Nagoya Protocol). Kamerstukken II 2014/15, 34 142, nr. 5 Wetgeving 585 Nota’s, rapporten & verslagen 1F toepassing brief van de Staatssecretaris van VenJ (03-03-2015) over het aantal zaken waarin de IND in 2014 artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft toegepast. – Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Artikel 1F Vlv is door middel van de EU Kwalificatierichtlijn ook opgenomen in de Europese asielregelgeving. Binnen de IND worden onderzoeken in het kader van artikel 1F Vlv uitgevoerd door een daartoe gespecialiseerde afdeling (Unit 1F). Elke zaak waarin artikel 1F Vlv van toepassing zou kunnen zijn, wordt individueel onderzocht. Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden in het kader van een asielprocedure, maar ook naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere vergunning. Verder kunnen reeds verleende verblijfsvergunningen asiel en regulier op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken. In 2014 zijn ongeveer 170 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen waren dat zij in verband kunnen worden gebracht met gedragingen als genoemd in artikel 1F Vlv. Bij ongeveer 50 vreemdelingen heeft dit onderzoek daadwerkelijk geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv in eerste aanleg. De situatie in Syrië en dan met name de veelheid aan strijdende partijen en de gepleegde mensenrechtenschendingen, in combinatie met de hoge instroom van Syriërs, maken het noodzakelijk dat er zorgvuldig geke- ken wordt naar potentiële 1F’ers. Deze inzet heeft er in 2014 onder meer toe geleid dat er ongeveer 40 zaken aan Unit 1F zijn voorgelegd voor nader onderzoek. In ongeveer 10 Syrische zaken is in 2014 in eerste aanleg artikel 1F Vlv tegengeworpen. Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F Vlv, bedroeg eind 2014 ongeveer 170. Het merendeel (56 procent) van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit. Een groot deel van de 1F-zaken die zich in de werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn. Oorzaken van niet-verwijderbaarheid van 1F’ers in de werkvoorraad van de DT&V kunnen onder meer zijn dat artikel 3 EVRM van toepassing is of dat er sprake is van nog openstaande procedures. In 2014 hebben ongeveer 10 1F‘ers Nederland gedwongen verlaten. Hieronder bevonden zich geen vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit. Tevens hebben in 2014 ongeveer 10 1F’ers Nederland aantoonbaar zelfstandig verlaten, waarvan minder dan 10 vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1952 Belastingontwijking Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 04-03-2015) (nr. 84) tussen de vaste cie. voor Financiën en de Staatssecretaris van Financiën inzake het rapport van de Algemene Rekenkamer ‘Belastingontwijking; Een verdiepend onderzoek naar belastingontwijking in relatie tot de fiscale regels en het verdragennetwerk’ (Kamerstuk 25 087, nr. 78), lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 26-02-2015) (nr. 85) tussen de vaste cie. voor Financiën en de Algemene Rekenkamer inzake hetzelfde rapport en een erratum (26-022015) (nr. 86) op dat rapport n.a.v. een fout die n.a.v. een van de vragen aan het licht is gekomen. – Aan de staatssecretaris zijn zo’n 90 vragen gesteld die grotendeels worden beantwoord. Er worden 32 vragen beantwoord door de Algemene Rekenkamer. Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nrs. 84-86 Uitgeslotenen kiesrecht brief van de Minister van BZK (26-02-2015) over de registratie van personen die in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd staan als uitgesloten van het kiesrecht. – In het kader van de voorbereiding van een advies over de toepassing van strafbepalingen inzake het kiesrecht en de verkiezingen, heeft de Kiesraad het Agentschap Basisadministratie en Persoonsgegevens (BPR) gevraagd in de BRP na te gaan hoeveel mensen zijn uitgesloten van het kiesrecht. Het Agentschap constateerde dat 746 mensen zijn uitgesloten. Dit relatief hoge aantal heeft de minister aanleiding gegeven om onmiddellijk door de 200 betrokken gemeenten na te laten gaan of deze registratie terecht is. Immers, ontzetting uit het kiesrecht kan alleen worden opgelegd als bijkomende straf bij een select aantal misdrijven (bijvoorbeeld misdrijven tegen de veiligheid van de staat, ambtsmisdrijven en bepaalde kiesrechtdelicten, waarbij een onherroepelijke vrijheidsstraf van ten minste één jaar is opgelegd). Bij nader onderzoek bleek de registratie inderdaad vaak niet meer terecht en is het aantal personen dat is uitgesloten van het kiesrecht teruggebracht tot 197, verdeeld over 63 gemeenten. Momenteel wordt nog onderzoek gedaan door de betreffende gemeenten of deze personen al dan niet terecht zijn uitgesloten. Naar verwachting zal het aantal personen dat is geregistreerd als uitgesloten van het kiesrecht verder afnemen. Uit reacties van betrokken gemeenten blijkt dat twee wetswijzigingen met betrekking tot de ontzetting uit het kiesrecht mogelijk niet goed zijn verwerkt. Het gaat hier ten eerste om het automatisch ontzetten uit het kiesrecht bij een veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan een jaar (vervallen bij de Grondwetswijziging van 1983) en ten tweede de uitsluiting van onder curatele gestelde wilsonbekwamen (vervallen bij de Grondwetswijziging van 2008). Uit de reacties van gemeenten blijkt dat met name deze laatste wijziging niet overal goed is doorgevoerd. Betreffende gemeenten moeten voor de aanstaande verkiezingen van zoveel mogelijk geregistreerden zekerheid krijgen of de uitsluiting terecht is. De gemeenten worden hierin ondersteund door het Agentschap BPR. Daarnaast zijn de gemeenten geïnstrueerd om de per- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 725 Wetgeving sonen waarbij dit onverhoopt niet tijdig lukt, toe te laten tot de verkiezingen van 18 maart 2015. Ten eerste, omdat is gebleken dat het merendeel van de geregistreerden onterecht was uitgesloten. Ten tweede, omdat het zeer bezwaarlijk is als kiezers wegens een administratieve fout ten onrechte niet kunnen deelnemen aan de verkiezingen van de provinciale staten en de waterschappen. Daarbij is het overigens aangewezen om in ieder geval een uitzondering te maken voor personen die op 5 mei 1945 18 jaar of ouder waren. Hiervan moeten gemeenten zich zonder meer actief vergewissen dat het hier geen personen betreft die vanwege gedrag in de Tweede Wereldoorlog van het kiesrecht zijn uitgesloten. Voornoemde lijn is afgestemd met de Kiesraad. Kamerstukken II 2014/15, 27 859, nr. 75 Veiligheidsmonitor Brief van de Minister van VenJ (02-03-2015) over de uitkomsten van de Veiligheidsmonitor 2014, die op 2 maart 2015 door het Centraal Bureau voor de Statistiek is gepubliceerd en als bijlage bij deze brief is bijgevoegd. – De Veiligheidsmonitor is een jaarlijks terugkerend bevolkingsonderzoek waarin onder meer de leefbaarheid van de woonbuurt, de ervaren overlast, onveiligheidsgevoelens, ervaringen met veel voorkomende criminaliteit en het oordeel van de burger over het optreden van de politie worden onderzocht. In de Veiligheidsmonitor wordt gerapporteerd over de beleving en ervaring van burgers. In 2014 gaf 18,9 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder aan slachtoffer te zijn geweest van veel voorkomende criminaliteit, i.c. gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten. Dit is een verbetering ten opzichte van 2013 toen 19,8 procent van de Nederlanders slachtoffer was van veel voorkomende criminaliteit. 11,2 procent van de bevolking is in 2014 slachtoffer geworden van cybercrime, zoals hacken en pesten op internet. Dit is een afname ten opzichte van 2013 toen 12,6 procent van de bevolking slachtoffer van cybercrime was. 35,9 procent van de bevolking voelde zich in 2014 wel eens onveilig. Dat is een verbetering ten opzichte van 2013 toen 36,7 procent zich wel eens onveilig voelde. 726 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Voor onveiligheidsgevoelens in de buurt geldt dat er sprake is van een stabilisatie ten opzichte van 2013 (18,2 procent). In 2014 is ook de ingeschatte kans om slachtoffer te worden van delicten als zakkenrollerij, straatroof en woninginbraak afgenomen. In 2014 ervaart 12,0 procent van de bevolking een of meer vormen van sociale overlast (van groepen jongeren, drughandel/gebruik, dronken mensen op straat, omwonenden, lastig gevallen worden op straat). In 2013 was dit 12,7 procent. Daarnaast zijn ook de ervaren verkeersoverlast en fysieke verloedering in 2014 afgenomen. De tevredenheid over het totale functioneren van de politie in de buurt is toegenomen ten opzichte van 2013, van 25,3 procent naar 26, 1 procent. Ook de tevredenheid over het totale functioneren van de politie in het algemeen is toegenomen ten opzichte van 2013, van 28,9 procent naar 29,9 procent. 59,3 procent van de inwoners is in 2014 tevreden over het laatste contact met de politie. Ten opzichte van 2013 is dit percentage gelijk gebleven. Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 435 Strafbeschikkingen Brief van de Minister van VenJ (26-02-2015) met een reactie op het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad ‘Beschikt en Gewogen; over de naleving van de wet door het Openbaar Ministerie bij het uitvaardigen van strafbeschikkingen’. – De PGHR concludeert in het rapport dat bij het naleven van bepalingen van art. 257 a van het Wetboek van Strafvordering vrijwel geen onregelmatigheden zijn geconstateerd: er zijn geen strafbeschikkingen uitgevaardigd voor strafbare feiten die het OM niet op deze wijze mag afdoen en geen sancties opgelegd die ontoelaatbaar zijn. De PGHR plaatst evenwel kritische kanttekeningen bij het proces van toepassing van de strafschikking. De minister vindt het met het OM - van belang om de in het rapport genoemde kritiekpunten ter harte te nemen en aan geconstateerde gebreken in het proces van de strafbeschikkingen verbeteringen aan te brengen. Aan de hand van de vijf onderzoeksvragen die in het rapport zijn beantwoord wordt toegelicht welke lopende en nieuwe maatregelen naar aanleiding van de aanbevelingen zijn of worden uitgevoerd. De onderzoekers hebben in een aantal van de onderzochte zaken geoordeeld dat het voor hen raadpleegbare wettig bewijs ontoereikend was om tot schuldvaststelling te komen. Het merendeel van die constateringen betrof zaken van de CVOM en zaken die via de ZSMwerkwijze zijn afgedaan. Naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen ondernemen OM en de politie actie om te bewerkstelligen dat de onderbouwing van de vaststelling van schuld altijd zorgvuldig plaatsvindt en ook gecontroleerd kan worden. Op het moment van de schuldvaststelling dient alle daarvoor gebruikte bewijsinformatie schriftelijk of electronisch vastgelegd en beschikbaar te zijn en dient die informatie op een later tijdstip gereproduceerd te kunnen worden. In het rapport wordt voorts gesteld dat niet in alle gevallen uit het dossier kan worden afgeleid of het in artikel 27a van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven onderzoek naar de identiteit van de verdachte heeft plaatsgevonden. Het OM zal bij de politie en andere opsporingsinstanties in voorkomende gevallen aandacht vragen voor het zorgvuldig en consequent uitvoeren van dat identiteitsonderzoek. Uit het rapport blijkt volgens de minister dat de procedurele waarborgen over het algemeen in acht worden genomen. Op grond van het dossieronderzoek kan worden aangenomen dat de beslissingen worden uitgevaardigd door de juiste functionarissen. Ook komt als algemeen beeld naar voren dat voldaan wordt aan de wettelijke verplichting voor de officier van justitie om de verdachte te horen voorafgaand aan het opleggen van een strafbeschikking. Ten aanzien van een aantal zaken constateert de PGHR echter verbeterpunten. Naar aanleiding daarvan heeft de minister het OM verzocht er strikt op toe te zien dat verdachten worden gewezen op de mogelijkheid van rechtsbijstand en zal het College van procureurs-generaal de nadere regels, die zijn opgenomen in de Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt, in afstemming met de politie op korte termijn herzien zodat deze voldoende duidelijk zijn. Wetgeving Over het algemeen worden de voor de inhoud van de OM-strafbeschikking geldende voorschriften goed in acht genomen, maar op een aantal punten is ruimte voor verbetering aldus het onderzoek. Die constateringen zien met name op de dagtekening van de strafbeschikking, de beschrijving van het strafbare feit en de juridische kwalificatie daarvan. Ten aanzien van de ondertekening van de strafbeschikking geeft de PGHR in overweging hiervoor een wettelijke verplichting te introduceren om in de strafbeschikking de naam en functie te vermelden van de persoon die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd, en de strafbeschikking door deze te doen ondertekenen. De genoemde bevindingen worden door het OM betrokken bij de verdere verbetering van het proces van het uitvaardigen van de strafbeschikking. Onderzocht wordt welke ICT-aanpassingen daarvoor behulpzaam en mogelijk zijn. De onderzoekers constateren dat er geen aanwijzingen zijn dat de strafbeschikkingen bij de arrondissementsparketten (ZSM en ‘loopzaken’) worden genomen door functionarissen die daartoe in verband met hun functie of hun opleidingsniveau niet bevoegd zijn. Wel concludeert het rapport dat de mandaatregeling ten aanzien van de op zich gekwalificeerde medewerkers van de CVOM juridisch niet toereikend is. Om strafbeschikkingen uit te vaardigen, zal het advies van de PGHR worden opgevolgd door een wetswijziging (wijziging artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering). In afwachting daarvan heeft het College de CVOMmedewerkers inmiddels een dusdanige aanstelling gegeven dat buiten twijfel is dat zij bevoegd zijn om strafbeschikkingen ten behoeve van alle parketten uit te vaardigen. Tot slot maakt het rapport ook een opmerking over de zaakstroom, waarin door het CJIB OM-strafbeschikkingen worden verzonden die die op basis van een geautomatiseerde beoordeling worden aangemaakt. Dit betreft in de categorie feitgecodeerde zaken de zogenaamde *-feiten waarvoor een vast boetebedrag is bepaald. Het rapport merkt op dat deze werkwijze in strijd is met de grondgedachte van de wet. Het OM zal hiervoor een uitgewerkt en met ketenpartners (politie, Centraal Justitieel Incassobureau), programma’s en departement afgestemd activiteitenplan komen om ervoor te zorgen dat aan het uitvaardigen en geautomatiseerde verzenden van de strafbeschikking een beoordeling door een medewerker van het OM voorafgaat. Het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft aldus een aantal relevante aanknopingspunten opgeleverd voor kwaliteitsverbetering bij de toepassing van strafbeschikkingen door het OM. van artikel 6 van Verdrag 81 oplevert. Zij merkt wel op dat het nodig blijft alert te zijn op de frequentie van functieverandering opdat geen bedreiging ontstaat voor goed functioneren van de Inspectie. De ILO verzoekt Nederland ook om te onderzoeken op welke wijze het systeem van beroepsziektemelding kan worden verbeterd en naar aanleiding daarvan adequate maatregelen te treffen. In dit kader zijn reeds de nodige acties en voornemens in gang gezet. Kamerstukken II 2014/15, 29 427, nr. 103 Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 225 ILO en klachten vakbonden Versterking veiligheidsketen i.v.m. dreiging jihadisme Brief van de Minister van SZW (02-03-2015) met een reactie op het rapport van de International Labour Organization (ILO), naar aanleiding van een klacht van de vakcentrales over een aantal door Nederland geratificeerde verdragen. – De vakcentrales FNV, CNV en VCP hebben op 22 juni 2012 in een gezamenlijke brief aan de ILO aangevoerd dat Nederland een aantal bepalingen uit ILO-Verdrag 81, ‘Labour Inspection Convention’, ILO-Verdrag 129, ‘Labour Inspection (Agriculture) Convention’ en ILO-Verdrag 155, ‘Occupational Safety and Health Convention’ zou schenden. De brief van de centrales en het verweer van Nederland zijn behandeld door een daartoe ingesteld comité van de ILO. Dit comité heeft op 6 november 2014 een rapport met bevindingen en aanbevelingen opgesteld. Het rapport is vervolgens vastgesteld door de Beheersraad van de ILO en in november 2014 openbaar gemaakt. De ILO oordeelt dat Nederland in het algemeen voldoet aan de desbetreffende verdragen. In haar rapport doet zij wel een aantal aanbevelingen om de naleving te optimaliseren. De klacht van de vakbonden en het onderzoek van de ILO richt zich hoofdzakelijk op toezicht en handhaving. De ILO beveelt aan dat de overheid bevordert dat goede samenwerking tot stand gebracht wordt tussen de Inspectie en arbodiensten. De Inspectie voert momenteel een meerjarig programma uit ter verbetering van arbozorg in bedrijven, waarbij kennisdeling een onderdeel vormt. De ILO stelt voorts dat verandering van positie van inspecteurs binnen de Inspectie geen schending Brief van de minsiter President, de Minister van AZ en de vice-Minister President, de Minister van SZW (27-02-2015) over het kabinetsbesluit om de veiligheidsketen op een aantal punten substantieel te versterken met het oog op het verwachte langdurige karakter van het huidige dreigingsbeeld vanuit het jihadisme. – Het gaat om een pakket van in totaal € 128,8 mln. structureel, dat in een oplopende reeks tot 2020 wordt gerealiseerd. Hiermee kunnen de betrokken diensten en organisaties, bij voortzetting van het huidige dreigingsbeeld, ook de komende jaren doen wat nodig is om de jihadistische dreiging tegen te gaan. Duidelijk is geworden dat de terroristische dreiging de komende jaren een gegeven is. Bovendien is deze dreiging meer fluïde. Zij kan komen van verschillende jihadistische organisaties, zowel van ISIS als van ALQaída en daaraan gelieerde groeperingen. De dreiging kan echter ook komen van individuen al dan niet uitgereisd of teruggekeerd. Allereerst dient het preventieve beleid, belangrijke pijler in het actieprogramma jihadisme, een extra impuls te krijgen. Ten tweede is duidelijk geworden dat de inlichtingen en veiligheidsdiensten ten gevolge van de meer fluïde dreiging te maken hebben met een breder spectrum van personen die mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid en daarom in de gaten gehouden zouden moeten worden. Het gaat hierbij niet alleen om terugkeerders, maar ook om eenlingen (lone wolves) met zeer diverse achtergronden en motieven. Voldoende inlichtingencapaciteit bij de AIVD is hierbij van NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 727 Wetgeving belang. Omdat ook de terroristische dreiging tegen de krijgsmacht groeit is versterking nodig van de middelen die de MIVD voor aan contraterrorisme gerelateerde onderzoeken ter beschikking heeft. Ten derde zien we ten gevolge van het huidige dreigingsbeeld dat het aantal te bewaken objecten toeneemt, zoals het parlement, Joodse instellingen, of andere instellingen waar veel mensen samen komen. De bewaking en beveiliging daarvan zullen waarschijnlijk langere tijd noodzakelijk blijven. Bewaking door de Kmar wordt de komende jaren mogelijk op meer plaatsen in Nederland een normaal onderdeel van het straatbeeld. Tot slot is het cruciaal dat we de internationale samenwerking versterken in de strijd tegen terrorisme en schouder aan schouder met andere landen de uitdagingen die dit met zich meebrengt te lijf gaan. Op basis van de hiervoor genoemde vier knelpunten heeft het kabinet besloten de veiligheidsketen op een aantal punten substantieel te versterken. In de brief wordt een toelichting gegeven van de wijze waarop deze punten de komende jaren versterkt worden. Omwille van de nationale veiligheid is het niet mogelijk hierover in detail te treden. Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 302 Toezichthouders in Europees verzekeringstoezicht Brief van de Ministers van VWS en Financiën (25-02-2015) over het beleid en de rol van de toezichthouders in het nieuwe Europese verzekeringstoezicht, in het specifieke geval van de solvabiliteitseisen voor zorgverzekeraars. – In deze brief wordt eerst kort ingegaan op wat de richtlijn Solvabiliteit II inhoudt, vervolgens hoe de solvabiliteitseisen voor zorgverzekeraars worden berekend en welke effecten dit heeft op de huidige solvabiliteit die zorgverzekeraars aanhouden. Tot slot wordt ingegaan op oversolvabiliteit van zorgverzekeraars en prikkels tot risicoselectie. Samenvattend concluderen de bewindslieden het volgende: • Onder de richtlijn Solvabiliteit II is de berekening van het solvabiliteitsvereiste Europees vastgelegd. Zorgverzekeraars zullen voordat ze hun premie voor 2016 vaststellen volledig 728 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 zicht hebben op de solvabiliteitseisen onder het Solvabiliteit II-kader. • DNB is verantwoordelijk voor het berekenen van de nationale parameter die zorgverzekeraars nodig hebben om de solvabiliteitseis voor het verzekeringstechnische risico te kunnen uitrekenen. • In de richtlijn Solvabiliteit II is rekening gehouden met de Nederlandse inrichting van de basisverzekering, en in het bijzonder met de risicomitigerende werking van het risicovereveningssysteem. Als hiermee geen rekening gehouden zou zijn, zou de eis ongeveer 40% hoger liggen. • Met oog op het belang van een stabiele premieontwikkeling en op een gezonde financiële positie van individuele verzekeraars is een bepaalde mate van oversolvabiliteit wenselijk. DNB grijpt echter pas in als een verzekeraar niet langer voldoet aan de risicogebaseerde solvabiliteitsvereisten op grond van de Solvabiliteit II. • De bewindslieden verwachten niet dat door de richtlijn Solvabiliteit II de prikkel tot risicoselectie toeneemt. belangen die gemeld zouden moeten worden, waaronder de afweging dat juist het ontbreken van een dergelijke lijst het actieve bewustzijn van integriteitsaspecten bevordert. De werkgroep heeft daarbij - naast evidente nevenbetrekkingen zoals bijvoorbeeld een commissariaat - wel enkele voorbeelden genoemd: • vroegere functies, omdat die een binding met een beroepsgroep zouden kunnen inhouden; • een band met een voormalige werkgever omdat die een terugkeergarantie heeft verstrekt; • een meerderheidsbelang in een bedrijf. Wellicht kan de volgende vuistregel behulpzaam zijn: als een willekeurige toeschouwer zonder veel omwegen zou kunnen denken dat een bepaalde private omstandigheid van een Kamerlid van invloed is op diens stellingname in een publiek vraagstuk, kan het raadzaam zijn omstandigheid in het register te doen opnemen. Het is echter het Kamerlid zelf dat zal moeten beslissen wat hij in het register wenst te vermelden. Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 95 Kamerstukken II 2014/15, 33 924 , nr. 16 Relevante belangen Tweede Kamerleden Omgangsrecht grootouders Brief van de werkgroep integriteit leden Tweede Kamer (24-02-2015) met een nadere duiding van het nieuwe artikel 150a van het Reglement van Orde. – Artikel 150a eerste lid RvO luidt, sinds de Kamer op 28 oktober 2014 instemde met de desbetreffende aanbeveling van de werkgroep, als volgt: “Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun nevenactiviteiten en de (te verwachten) inkomsten uit hun nevenactiviteiten vermelden, uiterlijk één week na aanvaarding daarvan, alsmede belangen die redelijkerwijs als relevant kunnen worden beschouwd”. Bij individuele Kamerleden zijn vragen gerezen over de toepassing van het laatste zinsdeel van dit artikellid. De werkgroep heeft het echter uitdrukkelijk aan het individuele Kamerlid gelaten om te beslissen van welk van zijn ‘belangen’ redelijkerwijs gedacht zou kunnen worden dat het van invloed is op zijn parlementaire gedragingen. In zijn rapport heeft de werkgroep gemotiveerd waarom hij geen heil ziet in een uitputtende lijst van Geleidende brief en Initiatiefnota (03-03-2015) van de leden Oskam en Keijzer ‘Opgroeien met opa en oma. Omgang in het belang van kleinkind en grootouders’. – Middels onderhavige nota willen initiatiefnemers aandacht vragen voor een categorie familieleden die geraakt worden door familiaire conflicten als gevolg van een echtscheiding, te weten de betrokken grootouders. Een groot aantal grootouders in Nederland heeft het na een echtscheiding niet of nauwelijks meer contact met hun kleinkinderen. Het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt voor grootouders aanknopingspunten om gerechtelijk een omgangsregeling met hun kleinkind af te dwingen. Initiatiefnemers bespreken deze regeling uitgebreid, ook mede aan de hand van regelingen in de ons omringende landen en in de context van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Artikel 1:377a BW vormt de rechtsbasis voor ouders en andere personen dan de ouders om een omgangsregeling met een minderjarig kind bij de rechter af te dwingen. Een nauwe persoonlij- Wetgeving ke betrekking vormt de voorwaarde voor ontvankelijkheid van het verzoek tot een omgangsregeling en is opgenomen in het tweede lid van art. 1:377a BW. Om in aanmerking te komen voor een omgangsregeling dienen grootouders aan te tonen dat ze een nauwe persoonlijke betrekking (ontvankelijkheidseis) hebben met het kind en vervolgens dat een omgangsregeling in het belang van het kind is. Initiatiefnemers verzoeken de Kamer in te stemmen met het voorstel om de regering te verzoeken dat zij bevordert dat: • in het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig de systematiek in de ons omringende landen, het omgangsrecht voor grootouders met hun (klein)kinderen expliciet wordt vastgelegd; • de enige ontvankelijkheidtoets voor het in aanmerking komen van een omgangsregeling voor grootouders is dat zij de juridische afstammingsband kunnen aantonen. Initiatiefnemers zouden er geen bezwaar tegen hebben wanneer (evenals dat in België het geval is) de rechter tevens aandacht besteed aan de mate waarin sprake is van een persoonlijke band. Dit kan dan geen struikelblok meer vormen voor ontvankelijkheid maar kan vervolgens wel mee worden gewogen bij de inhoudelijke toetsing; • de inhoudelijke toets zich – evenals in het huidige systeem – richt op het belang van het kind. De bewijslast rust daartoe op de grootouders. Zij dienen aannemelijk te maken dat omgang in het belang van het kind is; • in het Burgerlijk Wetboek het recht op een informatieregeling voor grootouders wettelijk mogelijk wordt gemaakt, en • in het ouderschapsplan ook al afspraken worden gemaakt over een eventuele omgangsregeling van het kind met grootouders. Kamerstukken II 2014/15, 34 168 , nrs. 1-2 Zorgverzekeringen Geleidende brief en Initiatiefnota (03-03-2015) van het lid Ellemeet ‘Zorg in evenwicht. Keuzevrijheid centraal’. – Bij de invoering van de Zorgverzekeringswet zijn grote beloften gedaan en verwachtingen gewekt bij zowel verzekerden als patiënten. In het nieuwe zorgstelsel zou de basisverzekering voor iedereen toegankelijk zijn, zouden zorgverzekeraars en zorgaanbieders onderling concurreren op kwaliteit en zou de verzekerde of patiënt voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders centraal staan. Toch staan we anno 2015 nog ver af van deze verwachtingen. Er is weinig vertrouwen tussen de betrokken partijen in de zorg. Patiënten en verzekerden vertrouwen hun verzekeraar niet en verzekeraars en zorgverleners vertrouwen elkaar niet. De kosten staan centraal bij inkoop van zorg in plaats van de kwaliteit en desondanks is de zorg in Nederland bovengemiddeld duur. Daarnaast is er voor patiënten en zorgverzekeraars nog weinig inzicht in de kwaliteit van de aangeboden zorg. Eén van de meest fundamentele principes van het stelsel is vanaf de start veronachtzaamd: voor een goed werkend zorgstelsel heb je drie sterke partijen nodig. De zorgverlener, de patiënt dan wel verzekerde en de zorgverzekeraar zijn alle drie nodig, om de juiste zorg tegen de beste prijs te hebben. De afgelopen kabinetten hebben eenzijdig op kostenbeheersing gestuurd, waarbij de regierol is toegedicht aan de zorgverzekeraar. Daardoor is de driehoek van zorgpartijen uit balans geraakt, met alle gevolgen van dien. In deze nota doet de initiatiefnemer een aantal voorstellen, welke kunnen bijdragen aan het herstel van de balans in de zorg en aan een goede inzet van de kennis en kunde van zorgverleners, patiënten en verzekerden en zorgverzekeraars. De maatregelen in deze nota dragen bij aan het verstevigen van de randvoorwaarden van een goed functionerend zorgstelsel: patienten en verzekerden hebben invloed en keuzemacht, zorgverzekeraars en zorgaanbieders onderhandelen vanuit een gelijkwaardige positie, en kwaliteit en prijs zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden bij zorgcontractering. Kamerstukken II 2014/15, 34 169 , nrs. 1-2 Leverancierskrediet Geleidende brief en Initiatiefnota (06-03-2015) van de leden Agnes Mul- der en Omtzigt over late betalingen ‘Leverancierskrediet na 2 maanden niet langer gratis’. – Voor het handelsverkeer is het essentieel dat betalingsafspraken worden nagekomen. Om dit te garanderen is sinds 16 maart 2013 een wet in werking getreden: ‘De wet bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties’. In de praktijk blijkt dat deze wet op belangrijke onderdelen tekort schiet. Afnemers maken misbruik van de uitzonderingsclausules. Er worden betalingstermijnen afgedwongen die de 60 dagen ruimschoots overschrijden. De normale termijn volgens de wet is 30 dagen, met uitloop tot 60 dagen. De initiatiefnota gaat in op het probleem van late betalingen. Verschillende bedrijven en overheden betalen facturen te laat. Om dit probleem op te lossen is er een Europese Richtlijn betreffende de bestrijding van late betalingen (Richtlijn 2011/7/EU) opgesteld. In Nederland heeft de implementatie plaatsgevonden op 16 maart 2013. Problemen blijven zich echter voordoen, waarbij een groot knelpunt ligt bij betalingen van het grootbedrijf aan het midden- en kleinbedrijf. Er is sprake van een onwenselijke situatie waarbij grote bedrijven een kredietfaciliteit bedingen bij hun leveranciers door contractueel langere betalingstermijnen af te spreken dan de normale termijn van 60 dagen. Ten koste van het MKB ontstaat hierdoor een ‘leverancierskrediet’ voor het grootbedrijf. Dit leverancierskrediet is gratis. Voor het grootbedrijf is het een bewuste keuze om betalingstermijnen op te rekken en daarmee de eigen kredietfaciliteit bij hun bank minder te gebruiken. Hierin ligt een aanzienlijk kostenvoordeel voor het grootbedrijf verscholen. Deze kosten worden afgewend op het MKB. Het voorstel van de indieners is om bij betalingstermijnen van langer dan 60 dagen de wettelijke rente van rechtswege te doen gelden. Dit is een effectieve en eenvoudige manier om de financiële prikkel weg te nemen voor de afnemer om de betalingstermijnen te rekken waarbij geen inbreuk wordt gemaakt op de contractvrijheid. Kamerstukken II 2014/15, 34 172 , nrs. 1-2 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 729 Nieuws 586 Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking De kortgedingrechter in Den Haag heeft de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking gesteld. De rechter gaat in zijn vonnis uit van het beginsel dat de bewaarplicht noodzakelijk en effectief is om zware criminaliteit te bestrijden. De wet maakt echter inbreuk op het recht op eerbiediging van privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. De rechter oordeelt dat in de huidige wet deze inbreuk niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke. D e wet is daarmee in strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en moet daarom buiten werking worden gesteld. Ook plaatst de kortgedingrechter vraagtekens bij het ontbreken van een rechterlijke toetsing voordat opgeslagen gegevens kunnen worden opgevraagd. De wet verplichtte telecomproviders de verkeers- en locatiegegevens van hun gebruikers op te slaan. Onder de Wet Bewaarplicht Telecommunicatie werden sinds 2009 de communicatiegegevens (telefonie- en internetverkeer) van iedereen in Nederland respectievelijk 12 maanden en 6 maanden opgeslagen voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Een brede coalitie van organisaties en ondernemingen eiste dat de wet buiten werking zou worden gesteld wegens strijd met het recht op privacy. De eisers waren Stichting Privacy First, de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA), de Nederlandse Vereni- ging van Journalisten (NVJ), het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM), internetprovider BIT en telecomaanbieders VOYS en SpeakUp. Dataretentierichtlijn al eerder ongeldig Op 8 april 2014 verklaarde het Europese Hof van Justitie de Europese Dataretentierichtlijn in zijn geheel en met terugwerkende kracht ongeldig. (HvJ EU 8 april 2014, gevoegde zaken C-293/12 en C-594/12, Digital Rights Ireland en Seitlinger ea). In zijn arrest heeft het Hof de geldigheid van de Dataretentierichtlijn getoetst aan de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Volgens het Hof vormt de Datarentierichtlijn een zeer ruime en bijzonder zware inmenging in de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten. Het Hof heeft voorts overwogen dat de Dataretentierichtlijn materieel tot doel heeft om tot de bestrijding van ernstige criminaliteit en aldus uiteindelijk tot de openbare veiligheid bij te dragen en dat de voorgeschreven bewaring van gegevens dus daadwerkelijk beantwoordt aan een doel van algemeen belang. Het Hof heeft geoordeeld dat de wetgever van de Europese Unie met de vaststelling van de Dataretentierichtlijn de door het evenredigheidsbeginsel gestelde grenzen heeft overschreden die hij in het licht van de artikelen 7, 8 en 52, lid 1, van het Handvest in acht dient te nemen. De inhoud van de Nederlandse Wet Bewaarplicht Telecommunicatie lijkt erg op die van deze ongeldige richtlijn. De Haagse kortgedingrechter heeft geoordeeld dat de Wbt in de huidige vorm (eveneens) een inbreuk maakt op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten die niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke en dus als ontoelaatbaar dient te worden gekwalificeerd. Gelet hierop is de Wbt - ondanks dat de buitenwerkingstelling van de Wbt ingrijpende gevolgen kan hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten - onmiskenbaar onverbindend. Nieuw wetsvoorstel de inbreuk niet is beperkt tot het strikt Het Ministerie van Veiligheid en Justitie laat middels een persbericht weten de buitenwerkingstelling van de Wet bewaarplicht met het oog op de opsporing en vervolging van misdrijven te betreuren. Het ministerie beraadt zich nog op het instellen van hoger beroep. Het ministerie maakt zich zorgen over het effect hiervan op de aanpak van de criminaliteit. De kortgedingrechter heeft aangegeven dat de bewaarplicht noodzakelijk en effectief is en dat de bewaarplicht een gerechtvaardigd doel dient. Naar zijn oordeel heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat bepaalde vormen van criminaliteit nagenoeg uitsluitend zijn op te sporen door het gebruik van historische telecommunicatiegegevens. Inmiddels is er een wetsvoorstel dat voorziet in aanpassing van de Wet bewaarplicht. Deze ontwerpregeling is vorig jaar november voor advies aan verschillende instanties voorgelegd. De inhoud van het vonnis wordt betrokken bij het wetsvoorstel, zodat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen afdoende is gewaarborgd. noodzakelijke ECLI:NL:RBDHA:2015:2498 De rechter oordeelt dat in de huidige wet 730 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Nieuws 587 Nederland aansprakelijk voor schade nabestaanden executies Zuid-Celebes Ook kinderen hebben recht op schadevergoeding De Nederlandse Staat is schadeplichtig voor het gederfde levensonderhoud van Indonesische nabestaanden van mannen die tussen 1946 en 1949 in het toenmalige Nederlands-Indië onrechtmatig zijn geëxecuteerd. Dit is gebeurd bij zogenoemde zuiveringsacties, uitgevoerd onder Nederlands gezag. Net als in een eerdere zaak over het dorp Rawagedeh faalt het door de Staat gedane beroep op verjaring ten aanzien van de weduwen. Daarnaast faalt dit beroep ook ten opzichte van de kinderen van de geëxecuteerde mannen. D at is het oordeel van de Rechtbank Den Haag in haar tussenvonnissen in vijf rechtszaken van drieëntwintig weduwen en kinderen tegen de Staat. De rechtbank buigt zich op een later moment over de omvang van de schade en over de vraag welke van deze drieëntwintig personen in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Op dit moment staat voor negen van hen vast dat zij daadwerkelijk weduwen waren van de geëxecuteerde mannen. In vier van de vijf rechtszaken gaat het over geweldsexcessen die in 1946 en 1947 hebben plaatsgevonden in de toenmalige regio Zuid-Celebes, nu genaamd Zuid-Sulawesi. In de vijfde rechtszaak gaat het om een door Nederlandse militairen in 1949 gepleegd geweldsexces in het dorp Peniwen op Oost-Java. Geen beroep op verjaring Eerder in september 2011 had deze rechtbank al uitspraak gedaan over een in 1947 door Nederlandse militairen gepleegd geweldsexces in het dorp Rawagedeh op West-Java Voor een onderscheid tussen weduwen en kinderen als meest getroffen directe nabestaanden bestaat geen goede reden (ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793). Net als in de zaak Rawagedeh heeft de rechtbank nu in deze vijf rechtszaken over Zuid-Sulawesi en Peniwen geoordeeld dat in deze bijzondere gevallen het beroep van de Staat op verjaring tegenover de eisende achttien Indonesische weduwen niet opgaat. Nieuw is dat de Staat zich naar het oordeel van de rechtbank tegenover de vijf eisende kinderen, die stellen dat hun vaders onrechtmatig zijn geëxecuteerd, ook niet op verjaring mag beroepen, ook al hebben de feiten zich inmiddels bijna 70 jaar geleden afgespeeld. Voor een onderscheid tussen weduwen en kinderen als meest getroffen directe nabestaanden bestaat geen goede reden. Alleen aansprakelijk voor gederfd levensonderhoud De rechtbank heeft verder geoordeeld dat volgens het toe te passen oude Nederlandse recht uit 1946 t/m 1949 de Staat tegenover de Indonesische weduwen en kinderen alleen aansprakelijk kan zijn voor hun gederfde levensonderhoud door het overlijden van hun man of vader, en niet voor hun immateriële schade. De weduwen en kinderen kunnen volgens de rechtbank ook géén aanspraak maken op een forfaitair bedrag van € 20.000 per persoon, dat zij hebben gevorderd. Die € 20.000 is het bedrag dat de Staat aanbiedt aan Indonesische weduwen die voldoen aan de voorwaarden die worden genoemd in een Bekendmaking daarover van de Nederlandse regering uit september 2013 (zie Staatscourant 10 september 2013, 25383). De Bekendmaking heeft alleen betrekking op schikkingen die de Staat buiten rechte treft met weduwen en is niet bepalend voor de vraag welke schade de Staat dient te vergoeden als het tot een procedure komt. In negen van de drieëntwintig gevallen is tijdens deze rechtszaken komen vast te staan dat het feitelijk ook echt om weduwen van in het vroegere Nederlands-Indië onder verantwoordelijkheid van de Staat onrechtmatig geëxecuteerde mannen gaat. Van de overige negen weduwen staat dat nog niet vast en van geen van de vijf kinderen staat vast dat hun vader is omgekomen bij een onrechtmatige executie. Deze veertien eisende partijen zullen dat na deze tussenvonnissen alsnog mogen bewijzen. Daarnaast moeten de eisende partijen zich uitlaten over het door ieder van hen concreet gederfde levensonderhoud. Daarna kan worden bepaald ten aanzien van welke eisende weduwen en kinderen in deze procedures de Staat schadeplichtig is en wat de omvang van hun schade is. ECLI:NL:RBDHA:2015:2442 en ECLI:NL:RBDHA:2015:2449 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 731 588 Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Op 22 mei 2015 zal prof. dr. (Willem) W.H. van Boom, hoogleraar Burgerlijk recht aan Universiteit Leiden, ter gelegenheid van de aanvaarding van zijn ambt, om 16.15 uur een oratie houden, getiteld: Door meten tot weten – Over rechtswetenschap als kruispunt. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden Promoties The EU’s approach to nanotechnologies This PhD research of Tanja Ehnert investigates the role of ‘law’ in confronting the rise of nanotechnologies, which, as this thesis argues, serves as a proxy for broader societal transformations that are captured under the headings of globalisation, the functional differentiation of society into distinct rationalities and the omnipresence of man-made risks. Particularly, the thesis analyses by whom and how decisions are taken at the EU level based on the EU’s approach to the regulation of nanotechnologies in the food and chemicals sectors. The research discloses a retreat of the European Union to its executive powers, including ‘soft law’ measures such as guidance documents by EU agencies or comitology measures by the Commission. Inherently political decisions, which revolve around the question of ‘how safe is safe enough?’, are shifted to a de-politicised administrative setting – to ‘experts’ in EU agencies or the Commission. Thereby, the EU legislature and fundamental democratic control mechanisms are bypassed. At the same time, the administrative output, independent of its formal bindingness, is shown 732 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 to carry important practical and also (indirect) legal effects for affected actors, for instance when being relied upon in front of the EU courts to interpret the legal text. The research, hence, engages with the tangible outcomes of the ‘governance turn’ that took off in the EU at the end of 1990s. While the roots of the reform process, which was launched under the label of ‘European governance’, were, as this thesis claims, inspired by system-theoretic and deliberative accounts suggesting a proceduralisation of the production of norms, only shallow reform propositions made it into the Commission’s White Paper on European Governance. The thesis deconstructs the theoretical origins of the governance debate – its mute assumptions – and subsequently investigates into their practical implementation. To this end, this research firstly discerns the legal tools of new governance that were set in place to enhance the capacity of the EU institutions to regulate, epitomised by the impact assessment procedure as a tool to pool knowledge and by the Commission’s minimum consultation standards as a means to foster participatory governance. These procedures are put to the test in two detailed case studies of the food and chemicals sector respectively, revealing a failure of these tools in living up to their rationale – both in their applicability to the diverse regulatory options identified as well as in their practical operation. The thesis was written under the supervision of prof. dr. Ellen Vos and will be defended at Maastricht University on the 26th of March 2015. T. Ehnert Regulating the invisible: a critical analysis of the EU’s approach to nanotechnologies Een handelseditie wordt verwacht in 2015 Casuïstiek van het materieel internationaal strafrecht In dit proefschrift onderzoekt Marjolein Cupido de casuïstiek van het materieel internationaal strafrecht. Sinds de jaren ’90 heeft de internationale gemeenschap verschillende internationale strafhoven opgericht, denk bijvoorbeeld aan het Joegoslavië Tribunaal, het Rwanda Tribunaal en het Internationaal Strafhof. Deze strafhoven hebben als taak politieke en militaire kopstukken te berechten voor hun betrokkenheid bij internationale misdrijven, te weten oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de mensheid, genocide en het misdrijf van agressie. De internationale strafhoven hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het materieel internationaal strafrecht. Zo hebben zij verouderde misdrijven aangepast aan de realiteit van de moderne oorlogsvoering en hebben zij rudimentaire aansprakelijkheidsconcepten verduidelijkt en gepreciseerd. In dit proefschrift wordt de ontwikkeling van het materieel internationaal strafrecht geanalyseerd en geëvalueerd volgens een casuïstische methode. De casuïstiek is een eeuwenoude rechtvindingsmethode die is gebaseerd op de gedachte dat het recht onlosmakelijk is verbonden met de feiten van individuele gevallen. De betekenis van rechtsregels kan daarom niet in abstracto worden bepaald en beoordeeld zonder oog te hebben voor de wijze waarop deze regels worden toegepast in concrete situaties. Vanuit deze gedachte is het van belang het recht niet alleen te onderzoeken door te kijken naar de wijze waarop internationale strafhoven het internationaal strafrecht definiëren en interpreteren, maar ook de toepassing van internationale misdrijven en aansprakelijkheidstheorieën op de feiten van individuele gevallen te bestuderen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van inzichten uit de hoek van Artificial Intelligence & Law. Met name de methode van factor-based reasoning – dat wil zeggen, redeneren op basis van factoren – helpt om een concrete en praktisch uitwerking te geven aan de vrij abstracte gedachten over casuïstiek en casuïstische rechtsvinding. Door middel van drie case-studies wordt in dit proefschrift aangetoond dat een casuïstische bestudering van het materieel internationaal strafrecht vernieuwende inzichten geeft in de betekenis van materieelrechtelijke concepten en in de legaliteit van de beslissingen van internationale strafhoven. Zo laten casuïstische Universitair Nieuws rechtspraakanalyses bijvoorbeeld zien dat internationale strafhoven internationale misdrijven en aansprakelijkheidstheorieën soms verschillend definiëren, terwijl de toepassing van deze concepten in individuele gevallen grotendeels gelijk is. Het ‘recht in de boeken’ zegt dus niet alles over het ‘recht in de praktijk’. Tevens leggen de casuïstische rechtspraakanalyses diverse onregelmatigheden in de rechtspraak van de internationale strafhoven bloot. Zo lijken de hoven soms verschillend belang te hechten aan vergelijkbare feiten. Hierdoor kunnen gelijke gevallen verschillend wordt beoordeeld wat voor rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid zorgt. Om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen is het van belang dat internationale strafhoven hun toepassing van het recht in individuele gevallen op een meer open en gestructureerde wijze verantwoorden en de koppeling tussen recht en feit op een meer expliciete en consistente wijze vorm geven. Hiervoor worden in het proefschrift verschillende richtlijnen geformuleerd. Marjolein Cupido promoveerde op 4 maart 2015 aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar promotor was prof. dr. mr. E. van Sliedregt. M. Cupido Facts amatter: a study into the casuistry of substantive international criminal law Eleven International Publishing 2015, 228 p., ± € 35 ISBN 978 94 6290 034 9 Scriptie Intensivering van de mededinging in aanbestedingen Irmela Kodžaga heeft in haar scriptie onderzoek gedaan naar de convergentie tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht en de rol van de mededinging (concurrentievrijheid) in de aanbestedingspraktijk. De volgende probleemstelling stond centraal in het onderzoek: wat is de oorzaak van de intensivering van de mededinging bij aanbestedingen en tot welke gevolgen leidt dit ten aan- zien van de rechtssubjecten? In aanbestedingen bestaat er een convergentie tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht. Door deze convergentie dienen overheden en ondernemingen bij aanbestedingen rekening te houden met twee normobjecten: zowel de regels van het aanbestedingsrecht als het mededingingsrecht. Er kan worden aangenomen dat er ook een zekere synergie bestaat tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht, omdat gesteld wordt dat zij tot doel hebben elkaar te versterken en gezamenlijk tot betere resultaten leiden in aanbestedingen. In het verlengde daarvan heb ik onderzoek gedaan naar de werking van de mededinging in aanbestedingen. Ik heb geconstateerd dat er sprake is van een tendens naar de intensivering van de mededinging in aanbestedingen. De achtergrond van deze intensivering is de verruiming van het nuttig effect van het Unierecht, waardoor tevens het toepassingsgebied van de Verdragsrechtelijke aanbestedingsbeginselen wordt geraakt c.q. vergroot. Hieraan ligt de volgende tweeledige redenering ten grondslag. Allereerst vloeit uit de algemene aanbestedingsbeginselen (het beginsel van gelijke behandeling en het transparantiebeginsel) voort dat de ad hoc markt voor de mededinging dient te worden geopend. Aan deze aanbestedingsbeginselen komt een zelfstandige betekenis toe, aangezien deze niet op grond van de Aanbestedingsrichtlijnen gelden maar voortvloeien uit de Verdragsbepalingen inzake de interne markt (artikel 49 en 56 van het VWEU). Ten tweede gelden de genoemde aanbestedingsbeginselen óók wanneer er geen aanbestedingsplicht bestaat gelet op de doorwerking van het Unierecht in interne situaties. Vanwege de Verdragsrechtelijke grondslag van de aanbestedingsbeginselen die de mededinging waarborgen en de doorwerking van het Unierecht in interne situaties kunnen aanbestedende diensten de mededinging niet doorkruisen. Aanbestedende diensten kunnen aldus geenszins ‘onder het mom dat het een overheidsopdracht betreft die niet onder het Europese recht valt, c.q. de Aanbestedingsrichtlijn’ stellen dat zij niet onderworpen zijn aan het waarborgen van de mededinging in zuiver nationale situaties. Mijn conclusie is dan ook dat zowel overheden als ondernemingen zich te allen tijde dienen te vergewissen van de mededinging in aanbestedingsprocedures. Irmela Kodžaga De convergentie tussen het aanbestedingsrecht en mededingingsrecht een onderzoek naar de verwevenheid tussen het aanbestedings- en mededingingsrecht, waarbij de rol van de mededinging in de aanbestedingspraktijk centraal wordt gesteld Masterscriptie Staats- en bestuursrecht en Transnational Legal Studies Beoordeling: 8 Begeleiders: prof. mr. E. Steyger en prof. dr. G.R. Davies (tweede begeleider) De gehele scriptie is te lezen op ww.njblog.nl Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected]. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 733 589 Personalia Hoogleraren Dr. Judith van Erp is met ingang van 1 april 2015 benoemd op de leerstoel ‘Public Institutions’ van de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht. De leerstoel is een ‘Designated chair’ binnen het strategische onderzoeksthema Institutions van de Universiteit Utrecht. Zij zal daarbinnen met name actief zijn op het gebied van Institutions for Democratic Governance, Citizenship and Trust. Als hoogleraar gaat zij onderzoek doen naar de samenwerking tussen publieke en private toezichthouders bij het voorkomen en bestrijden van complexe vormen van criminaliteit en onethisch gedrag in een institutionele context. Haar onderzoek is met name gericht op de interactie tussen enerzijds wet- en regelgeving en anderzijds maatschappelijke controlemechanismen in de publieke sfeer, zoals bijvoorbeeld berichtgeving in de media, het openbaar maken van sancties of de opsporing van criminaliteit met behulp van internet en burgers. Tilburg University heeft prof. dr. Paul Schoukens met ingang van 1 maart 2015 benoemd tot hoogleraar Internationaal en Europees socialezekerheidsrecht. Hij zal binnen het departement Sociaal Recht en Sociale Politiek van Tilburg Law School onderzoek verrichten naar nieuwe vormen van migratie en de gevolgen daarvan voor sociale zekerheid. Daarnaast behelst de leeropdracht het opnieuw doordenken van 590 Europese en internationale minimumnormen voor sociale zekerheid. Schoukens is gewoon hoogleraar aan de K.U. Leuven (België) en zal voor zes uur per week verbonden zijn aan Tilburg University, gesponsord door Instituut Gak. Schoukens’ onderzoek aan de K.U. Leuven situeert zich voornamelijk in de domeinen van het Europees, internationaal en vergelijkende socialezekerheidsrecht. Hij doceert er vakken in sociaal recht, juridisch schrijven, Europees, internationaal en vergelijkend socialezekerheidsrecht en vergelijkend gezondheidszorgrecht. Advocatuur Matthijs Brons is per 1 maart 2015 benoemd tot partner bij Höcker Advocaten. Hij is gespecialiseerd in transacties en onderhandelt en adviseert over commerciële contracten, joint ventures, managementbuy-outs, doorstarts, participaties en aandeelhoudersovereenkomsten en begeleidt fusies en overnames. Daarnaast procedeert Brons over een breed scala aan ondernemingsrechtelijke en civielrechtelijke geschillen en begeleidt hij startende ondernemingen. Hij maakt de overstap van Griffiths Advocaten. Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. ens & Loeff. Jaap Maris is met ingang van 1 maart 2015 als partner toegetreden tot het 1 januari 2015 gestartte BZSE Advocaten Curaçao. Maris heeft tien jaar ervaring in de advocatuur bij twee grote Nederlandse kantoren in Nederland en werkte tevens als senior legal counsel bij een grote bank/verzekeraar in Nederland. Zijn kennis en ervaring omvatten het bankrecht, ondernemingsrecht, herstructureringen en contractenrecht. Fiscalist Matthijs Wierenga heeft zich onlangs als partner aangesloten bij Atlas Fiscalisten, alwaar hij het M&A-team verder versterkt. Wierenga richt zich met name op fondsstructurering, management participatieplannen en de fiscale aspecten van M&A-transacties. Hij maakt de overstap van Loy- Anne-Marie Klijn is benoemd tot partner bij NautaDutilh. Klijn, specialist op het gebied van het algemeen bestuursrecht en het omgevingsrecht, adviseert al 25 jaar ondernemingen, maatschappelijke instellingen en overheden op gebieden waar de overheid direct invloed uitoefent op de samenleving. Haar expertise loopt uiteen van het algemeen en Europees bestuursrecht, ruimtelijke ordening, milieu, overheidsaansprakelijkheid tot handhaving en toezicht. Zij is nauw betrokken bij de nieuwe Omgevingswet als lid van de door de minister van Infrastructuur en Milieu ingestelde adviescommissie voor de nieuwe Omgevingswet. Klijn heeft jarenlange ervaring met juridisch procesmanagement, strategische en politiek gevoelige advisering en procesvertegenwoordiging bij de (bestuurs)rechter. horen grondrechten. Deze zijn in Nederland in de Grondwet vastgelegd. Maar hoe staat het vandaag de dag met onze grondrechten? Spant de overheid zich voldoende in om de rechten van de burger te beschermen? Moeten wij ons zorgen maken als het gaat om onze grondrechten? Agenda 24 03 2015 en 01 04 2015 Zijn onze grondrechten in gevaar? Bij een democratische rechtsstaat 734 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Agenda En welke rol speelt de rechter in de bescherming van onze rechten? Op 24 maart en 1 april vinden twee debatten over de rechtsstaat plaats. Verschillende deskundigen bij ProDemos gaan nader in op deze kwesties. Debat 1: Bescherming van grondrechten in het bestuursrecht Is het geoorloofd om paspoorten in te nemen van mensen, als je vermoedt dat ze in het buitenland voor bijvoorbeeld IS willen gaan vechten? Hoe ver mag de overheid gaan in haar veiligheidsbeleid? Schiet de rechtsbescherming van de burger niet tekort? Immers, steeds meer ambtenaren zijn tot straffen bevoegd en de toetsing voor de rechtmatigheid van een maatregel vindt pas achteraf plaats. Sprekers zijn Tom Barkhuysen (hoogleraar Universiteit Leiden) en Jan-Peter Loof (lid van het College voor de Rechten van de Mens). Aanleiding voor de discussie is het onderzoek ‘Adequate rechtsbescherming bij grondrechten beperkend overheidsingrijpen’, dat in 2014 verscheen en waarvan Tom Barkhuysen coauteur is. Debat 2: De rechtsstaat moet je leren Syriëgangers, reaguurders en vuurwerk hebben allemaal met de rechtsstaat te maken. Het gaat dan om de vraag hoe we met elkaar omgaan. Het debat over de rechtsstaat is nooit afgelopen en dat is maar goed ook. De rechtsstaat kan schuren. Waarom krijgt iemand die bij een ongeluk anderen doodt een taakstraf? Kun je iedereen zomaar uitschelden en bedreigen op Facebook of Twitter? Worden grote bedrijven als ze iets fout doen anders behandeld dan burgers? Sprekers zijn Geert Corstens (oud-president van de Hoge Raad der Nederlanden), Reindert Kuiper (wetenschappelijk medewerker Hoge Raad), Jeroen Recourt (PvdA-Kamerlid) en twee lectoren van de Haagse Hogeschool (namen nog onbekend). Eind vorig jaar publiceerde Geert Corstens, met medewerking van Reindert Kuiper, het boek De rechtsstaat moet je leren. Het debat zal zich toespitsen op het vertrouwen in de rechtsstaat en de toegang tot de rechter. Tijd: dinsdag 24 maart en woensdag 1 april van 20.00 tot 21.30 uur Plaats: ProDemos, Hofweg 1 te Den Haag Aanmelding: via: [email protected] Inlichtingen: deelname is gratis. 30 03 2015 Staatsrechtkring - Toekomst van de Eerste Kamer De eerste Voorjaarsbijeenkomst van de Staatsrechtkring wordt georganiseerd door de Universiteit van Amsterdam en heeft als thema: De toekomst van de Eerste Kamer. Bij de Algemene Beschouwingen van het afgelopen najaar stelde de VVD voor een staatscommissie in te stellen die een hervorming van het tweekamerstelsel zou moeten voorbereiden. Minister-president Rutte riep alle fractievoorzitters op dit voorstel nader uit te werken. Bij de verkiezingen voor Provinciale Staten op 18 maart 2015 lijkt de belangrijkste vraag of het kabinet voldoende steun zal houden in de senaat. Dat de Eerste Kamer in de belangstelling staat is duidelijk. Is het wenselijk dat de bevolking via de getrapte verkiezing van de Eerste Kamer een tussentijds oordeel uitspreekt over het regeringsbeleid? Dat past slecht bij het primaat van de Tweede Kamer, maar de praktijk is soms sterker dan de leer. Is een herziening van de Grondwet wenselijk? Of dienen bestaande regels en conventies te worden verhelderd? De discussie over de toekomst van de Eerste Kamer tijdens deze Voorjaarsbijeenkomst wordt afgetrapt met drie prikkelende inleidingen door prof. dr. J.Th.J. (Joop) van den Berg, mr. Th.C. (Thom) de Graaf, en prof. mr. J.A. (Jit) Peters. beveiligen tegen cyberrisico’s, het melden van datalekken en welke boetebevoegdheden de toezichthouders hebben als het fout gaat. Tijd: donderdag 9 april van 15.45 tot 18.00 uur Plaats: Kennedy Van der Laan, Haarlemmerweg 333 te Amsterdam Aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Alleen toegankelijk voor NGB-leden. 10 04 2015 Symposium afscheid van de bezwarencommissie van de gemeente Leiden Op 7 april 1967 deed de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiden haar eerste uitspraak in een procedure. De Commissie is daarmee de eerste bezwaarschriften-commissie van Nederland. Per 1 januari 2015 is de advisering op bezwaarschriften aan de Leidse bestuursorganen overgegaan naar de Regionale Commissie Bezwaarschriften Servicepunt 71, die ook adviseert op bezwaarschriften tegen besluiten van de bestuursorganen van de gemeenten Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude. Ter gelegenheid van het afscheid van de Leidse Commissie en haar leden wordt een symposium gehouden met het thema: ‘De betekenis van de advisering door de bezwaarschriftencommissie in de bezwaarschriftenprocedure en de doorwerking daarvan in de rechterlijke oordeelsvorming’. Tijd: vrijdag 10 april van 13.30 tot 16.00 uur Tijd: maandag 30 maart van 13.15 tot 18.00 uur Plaats: Kamerlingh Onnes Gebouw (Lorentzzaal), Plaats: Bethaniënklooster, Barndesteeg 6b te Amsterdam Steenschuur 25 in Leiden (nabij metrohalte Nieuwmarkt) Aanmelding: uiterlijk 1 april via: [email protected] Aanmelding: kosten € 25 (studenten gratis (aanmelding wel vereist)). Inschrijven en meer info op www.staatsrechtkring.nl/voorjaarsbijeenkomst. Voor vragen: Louise Beuling-Steenvoorden, secretariaat Staats- en bestuursrecht, Universiteit van Amsterdam, e-mail: l.m.beuling@ uva.nl. Aanmelden is mogelijk tot en met 23 maart 2015. 09 04 2015 Meldplicht datalekken en managen van cybercrime I Iedere organisatie heeft een commercieel belang – maar ook een wettelijke plicht – om de persoonsgegevens die zij verwerkt te beveiligen. Tegelijkertijd is het vrijwel onmogelijk om de hackers steeds een stap voor te blijven. Daarom is voor veel organisaties de vraag niet of er een incident zal plaatsvinden, maar wanneer. In deze workshop komt ter sprake welke wetgeving van toepassing is op het 14 04 2015 Alternatieve geschillenbeslechting (mediation) De voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging Ambtenaar & Recht vindt plaats met als thema ‘Alternatieve geschillenbeslechting (mediation)’. Voor het oplossen van een geschil kunnen partijen naar de rechter stappen, maar steeds vaker worden oplossingen gezocht waarbij de rechter niet wordt ingeschakeld. En zelfs als er al een gerechtelijke procedure loopt, kan op aangeven van de rechter of omdat partijen dat zelf alsnog verzoeken op een nietgerechtelijke manier naar een oplossing worden gezocht. De heer mr. D. Allewijn, rechter in de rechtbank Den Haag en tevens werkzaam als NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 735 Agenda mediator en trainer bij het Centrum voor Conflicthantering, bespreekt dit onderwerp vanuit het perspectief van de rechter, waarna mevrouw M. van de Griendt, directeur van Dailogue B.V. en MfN registermediator, dat doet vanuit het perspectief van partijen. Na een korte pauze wordt in een drietal workshops dieper op dit vraagstuk ingegaan. 16 04 2015 Zakelijke mediation Tijd: dinsdag 14 april vanaf 13.15 uur 12 te Den Haag ‘Bezuinigingen versus mensenrechten: ‘worden de grenzen bereikt?’’. Dit symposium staat in het teken van de bezuinigingsmaatregelen van de overheid, de daarmee gepaard gaande toenemende armoede in Nederland en de verhouding tot de Mensenrechten. Dagvoorzitter is mr. Th. (Theo) Simons, president in de Centrale Raad van Beroep. Plaats: Congrescentrum Brabanthallen, Oude Engelense- Aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Tijd: vrijdag 17 april van 10.00 tot 17.00 uur weg 1 te ‘s-Hertogenbosch Alleen toegankelijk voor NGB-leden. Plaats: Zalencentrum Concordia, Hoge Zand 42 te Tijdens deze sectiebijeenkomst Burgerlijk Recht wordt ingegaan op de ‘wanneer, wat, wie en hoe’ van de zakelijke mediation. Sprekers zijn mr. Saskia Reuling en mr. Eva Schutte van advocatenkantoor ReulingSchutte. Tijd: donderdag 16 april van 13.30 tot 16.30 uur Plaats: Vereniging VNO-NVW-MKB, Bezuidenhoutseweg Aanmelding: kan tot 3 april via: [email protected] Inlichtingen: via: www.verenigingambtenaarenrecht.nl. Lidmaatschap van VA&R kost € 30 per jaar en als lid van betaalt u € 14. Niet-leden betalen € 25. Den Haag 17 04 2015 Symposium Bezuinigingen versus Mensenrechten Aanmelding: via: www.osr.nl/symposium-sociale-advocatuur Inlichtingen: leden VSAN en Kennisnet sociale zekerheid betalen € 175 en niet-leden betalen € 225. OSR Juridische Opleidingen organiseert in samenwerking met de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) een symposium Agenda kort 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht 24 03 2015 en 01 04 2015 Zijn onze grondrechten in gevaar? NJB 2015/590, afl. 11, p. 734 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 26 03 2015 Juridische aspecten bij zaken doen in Azië (deel 1) NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht NJB 2015/590, afl. 11, p. 735 NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 10 04 2015 Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht 27 03 2015 Arbeidsmigranten uitgebuit NJB 2015/452, afl. 8. p. 547 NJB 2015/402, afl. 7, p. 485 14 04 2015 Alternatieve geschillen-beslechting (mediation) NJB 2015/144, afl. 2, p. 166 20 03 2015 Zee- en vervoerrecht 27 03 2015 Zijn er meerdere wegen naar Rome? NJB 2015/452, afl. 8, p. 547 20 t/m 28 03 2015 Movies That Matter NJB 2015/590, afl. 11, p. 735 NJB 2015/294, afl. 5, p. 352 NJB 2015/245, afl. 4, p. 288 20 03 2015 Afschaffing POK-toets in het asielrecht 10 04 2015 Symposium afscheid van de bezwarencommissie van de gemeente Leiden 26 t/m 29 03 2015 EYBA Spring Conference NJB 2015/144, afl. 2, p. 165 20 03 2015 ACIS-symposium 31 03 2015 Corporate mediation and the new ICC Mediation Rules 27 03 2015 Gelijkheid in het EU-recht 16 04 2015 Zakelijke mediation NJB 2015/590, afl. 11, p. 736 NJB 2015/496, afl. 9, p. 609 30 03 2015 Staatsrechtkring - Toekomst van de Eerste Kamer 16 04 2015 UCERF-Symposium NJB 2015/452, afl. 8. p. 548 NJB 2015/590, afl. 11, p. 735 NJB 2015/245, afl. 4, p. 289 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. 736 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11 Parallelle procedures en misbruik van procesrecht onder de EEX-Verordening II Parallelle procedures en misbruik van procesrecht onder de EEX-Verordening II In deze dissertatie onderzoekt de auteur de problematiek van parallelle procedures en misbruik van procesrecht onder de EEX-Verordening II. Aan de hand van een analyse van misbruik van procesrecht in het interne Nederlandse recht en het EU-recht bespreekt Vlek de mogelijkheden van een voor de EEX-Verordening II hanteerbare anti-misbruikfiguur. Diepgaand inzicht en handreikingen voor de praktijk Door de praktische handreikingen en het uitgebreide trefwoorden- en jurisprudentieregister is dit een uitermate toegankelijk en goed leesbaar boek geworden. Talloze onderwerpen van belang voor de wetenschap en de rechtspraktijk Een greep uit de grondig besproken onderwerpen: Parallelle procedures en misbruik van procesrecht naar Nederlands recht; Het voorkomen van parallelle procedures onder de EEX-Verordening II; Het voorkomen van onverenigbare beslissingen in het kader van parallelle procedures; Unierecht: parallelle procedures en misbruik van recht. Auteur: Jochem Vlek Druk: 1 ISBN: 9789013127874 Datum verschijning: 25 februari 2015 Aantal pagina’s: 240 Prijs: € 62,50 (incl. btw) www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten De Hoge Raad der Nederlanden is als hoogste rechterlijke instantie in Nederland belast met de cassatierechtspraak op het gebied van het civiele recht, het strafrecht en het belastingrecht. De Hoge Raad is naast zijn taak en bevoegdheid op het gebied van de cassatierechtspraak door de wet belast met een aantal bijzondere taken. Aan de Hoge Raad is een parket verbonden, waarvan advocatengeneraal en de (plaatsvervangend) procureur-generaal deel uitmaken. De voornaamste taak van het parket is het geven van rechtsgeleerde adviezen, zogenoemde conclusies, aan de Hoge Raad. De directeur bedrijfsvoering is onder meer Wetenschappelijk medewerker verantwoordelijk voor de (juridisch-) wetenschappelijke ondersteuning aan de Hoge Raad en aan het parket. sectie civiel v/m 32-36 uur per week Functie-inhoud Salaris Het betreft een hoogwaardige juridische functie. U verleent bijstand bij het opstellen door de advocaat-generaal van conclusies ten behoeve van de civiele kamer van de Hoge Raad, door onder meer het verzamelen van wetenschappelijke documentatie, het verrichten van literatuur-, jurisprudentie-, wetsgeschiedenis- en dossieronderzoek en het schrijven van concepten voor conclusies. U bespreekt de door u opgestelde stukken met de advocaat-generaal voor wie u werkt. Afhankelijk van opleiding, ervaring en kennis zal inschaling plaatsvinden tot een maximumsalaris van € 4.380,72 bruto per maand bij een volledige werkweek (schaal 11), exclusief 8% vakantiegeld en eindejaarsuitkeringen. Mits aan de opleidingseisen is voldaan zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder a en b van de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, volgt bij 6 jaar relevante juridische werkervaring (waarvan tenminste één jaar bij de Hoge Raad) en bij goed functioneren in beginsel een benoeming tot gerechtsauditeur met een overgang naar salariscategorie 11 rechterlijk ambtenaren (= ± ambtelijke schaal 12).Tevens biedt de Hoge Raad der Nederlanden goede secundaire arbeidsvoorwaarden zoals betaald ouderschapsverlof, een vervoersplan en de mogelijkheid om een deel van uw arbeidsvoorwaarden zelf samen te stellen (IKAP). Functie-eisen U heeft rechten gestudeerd aan een Nederlandse universiteit en beschikt over een grondige kennis van en inzicht in het burgerlijk recht. Indien het door u afgelegde afsluitend examen niet voldoet aan de vereisten voor toelating tot de rechterlijke macht zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder a en b van de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, dient u bereid te zijn in het eerste jaar dat u werkzaam bent bij de Hoge Raad alsnog in de daartoe benodigde vakken examen af te leggen. Publicaties, bij voorkeur op het gebied van civiel recht, strekken tot aanbeveling. Relevante praktijkervaring is gewenst. Bijzonderheden Het betreft een functie voor een periode van 5 à 6 jaar. Daarna wordt u geacht uw loopbaan elders voort te zetten. Leden van het wetenschappelijk bureau gingen over naar de rechterlijke macht, universiteiten, departementen, advocatuur of bedrijfsleven. Er is binnen het wetenschappelijk bureau voldoende gelegenheid om cursussen te volgen. Informatie Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij de heer mr. C.S. (Cristian) Avendaño Canto tel. 070- 3611166 en mevrouw A.F. (Anne) Mollema tel. 070-361124 (gerechtsauditeurs sectie civiel) en bij mevrouw M.M.S. OphorstSchnijder, tel. 070 – 3611 486 (adviseur bedrijfsvoering P&O). Voor informatie over de Hoge Raad, het parket en het wetenschappelijk bureau kunt u ook terecht op de website www.hogeraad.nl. Sollicitatie Belangstellenden kunnen hun schriftelijke sollicitaties inclusief C.V. en cijferlijst onder vermelding van sectie civiel, tot en met 19 april 2015 sturen naar de Hoge Raad der Nederlanden, t.a.v. stafunit P&O, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De sollicitatiegesprekken zullen in beginsel plaatsvinden op 19 en 20 mei 2015. Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
© Copyright 2024 ExpyDoc