OPVANG VAN VREEMDELINGEN - NJB: Nederlands Juristenblad

NEDERLANDS JURISTENBLAD
OPVANG VAN
VREEMDELINGEN
• Alcoholslot exit
• De niet-verdachte burger in de
bijzondere opsporing
• Taverne en de Trias
• Open brief aan de nieuwe
Minister van Justitie
• Meer over het inreisverbod
P. 665-736 JAARGANG 90 20 MAART 2015
10311894
11
De Raad van State is onafhankelijk adviseur van regering en
parlement voor wetgeving en bestuur en de hoogste algemene
bestuursrechter van Nederland. Werken bij de Raad van State
betekent betrokken zijn bij maatschappelijk relevante thema's
en werken in een organisatie die volop in beweging is.
De Raad van State heeft ongeveer 650 medewerkers in dienst,
onder wie 280 juristen.
●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•●•
Wetgevingsjuristen en medewerkers administratie ondersteunen de leden
van de Afdeling advisering in hun werk als (wetgevings)adviseur. De directie Advisering bestaat uit vier sectoren.
Elke sector bereidt de adviezen voor van een aantal ministeries.
De directie Advisering heeft een vacature voor
de functie van
Sectorhoofd
maand bij een 36-urige werkweek (schaal 14, BBRA 1984).
Daarnaast ontvangt u 8% vakantietoeslag en een dertiende
maand. De Raad biedt goede secundaire arbeidsvoor-
(m/v)
waarden, zoals een openbaarvervoerkaart voor woonwerkverkeer en de mogelijkheid om een deel van uw
(minimaal 32 uur per week)
arbeidsvoorwaarden zelf samen te stellen.
in de sector waar de adviezen over de wetgeving van
INFOR MAT IE EN S OLLICITATIE
het ministerie van Infrastructuur en Milieu en van het
Informatie over de Raad van State en in het bijzonder
ministerie van Economische Zaken worden voorbereid.
de Afdeling advisering is te vinden op de website
www.raadvanstate.nl.
F U N C T I E - I N H OU D
• U geeft inhoudelijk leiding aan vijf à zes wetgevingsjuristen.
• U werkt (mee) aan het opstellen van conceptadviezen
Nadere informatie over deze functie kunt u inwinnen
bij mr. A. Weggeman, directeur Advisering, telefoon
070 - 426 42 65.
en bent eindverantwoordelijk voor de inhoudelijke
Nadere informatie over de sollicitatieprocedure kunt u
kwaliteit van alle nota's en conceptadviezen die vanuit
inwinnen bij mevrouw C. Bloemenveld, personeels-
uw sector naar de leden van sectie IV van de Afdeling
consulent, telefoon 070 - 426 41 54.
advisering gaan.
• U draagt zorg voor de werkverdeling en toewijzing
van adviesaanvragen en bewaakt het proces.
• U maakt deel uit van het directie-overleg, waar de
Uw schriftelijke sollicitatie met cv kunt u, onder
vermelding van vacaturenummer PZ-2015/04 en
de functie, sturen naar:
sectoroverstijgende zaken worden besproken en
afgestemd.
• U ondersteunt en informeert de voorzitter van sectie IV
van de Afdeling advisering.
• U onderhoudt een in- en extern netwerk.
Raad van State
Afdeling Personele Zaken
T.a.v. mevrouw C. Bloemenveld
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
F U N C T I E - E I S EN
• U heeft een academische opleiding Nederlands recht.
Indien u digitaal wilt solliciteren, kunt u uw sollicitatie
• U kunt uitstekend in teamverband werken.
met cv t.a.v. mevrouw C. Bloemenveld mailen naar:
• U heeft ervaring met en kennis van wetgevings-
[email protected].
processen.
• U heeft ervaring met het aansturen van inhoudelijke
De sollicitatietermijn sluit op dinsdag 7 april 2015.
professionals.
• U kunt hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden
Een assessment kan deel uitmaken van de procedure.
en u bent resultaatgericht.
SA L A R I S E N A RBEI D SVO O R WA A RD EN
Afhankelijk van opleiding en ervaring is aan deze functie
Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt
een salaris verbonden van maximaal € 6.138,92 bruto per
niet op prijs gesteld.
Inhoud
Prof. mr. P.J. Wattel
Taxation with representation
ain’t so hot either
Wetenschap 542
667
ongerechtvaardigde
668
Mr. dr. P. de Meij
Het recht van vreemdelingen op
een menswaardig bestaan en de
rol van de rechter
Focus 543
676
Prof. mr. T. Barkhuysen
Mr. dr. M.L. van Emmerik
Alcoholslot exit
Lessen voor nieuwe en ook oude
gevallen?
Focus 544
680
Mr. S.L.J. Janssen
De niet-verdachte burger in de
bijzondere opsporing
Opinie 545
685
Opinie 546
687
Mr. C.B. Modderman
Mr. dr. J.W.C. van Rossem
Taverne en de Trias
Prof. mr. J.A.M.A. Sluysmans
Open brief aan de nieuwe
Minister van Justitie
Reacties 547-548
Mr. N.J. Ros
688
Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht tussen de Hoge
Raad en het Hof van Justitie van
de Europese Unie?
Reactie op: ‘Rechtseenheid in het
vreemdelingenstrafrecht?’
Mr. J.R.K.A.M. Waasdorp
Mr. A. Pahladsingh
Naschrift
Rubrieken
549-566 Rechtspraak
567 Boeken
568-579 Tijdschriften
580-585 Wetgeving
586-587 Nieuws
588 Universitair nieuws
589 Personalia
590 Agenda
Voor die schaamteloos
690
PRIVILEGIËRING van
VERMOGENDEN valt
• Taverne en de Trias
• Open brief aan de nieuwe
Minister van Justitie
P. 665-736 JAARGANG 90 20 MAART 2015
11
verzinnen dan PAAIEN
van een kennelijk machtige
LOBBY
Pagina 667
Het feitelijk NEGEREN door
de STAATSSECRETARIS van
beslissingen van het ECSR
vormde voor het Duitse
VERWALTUNGSGERICHT
een reden er van AF te ZIEN
om een VREEMDELING op
grond van de Dublinverordening
naar NEDERLAND terug te
Pagina 673
sturen
Helaas vormt de BENADERING
van de wetgever inzake ASP,
waarbij volstaan wordt met een
AFWEGING van de evenredigheid van de SANCTIE in
abstracto en het bestuur
VERPLICHT wordt een
dergelijke sanctie op te leggen,
GEEN UITZONDERING
opvang voor uitgeprocedeerden op het
Museumplein, Amsterdam 07-02-2015
Pagina 683
© Evert Elzinga / ANP
bijzondere opsporing
geen andere verklaring te
Een NIET-VERDACHTE
BURGER heeft er RECHT
op dat een van de opsporing
ONAFHANKELIJKE instantie
TOEZICHT houdt op en
oordeelt over diens BELANGEN
in relatie tot het belang van
opsporing en VERVOLGING
van een ANDER
Omslag: Demonstratie voor dag- en nacht-
• Alcoholslot exit
• De niet-verdachte burger in de
• Meer over het inreisverbod
Pagina 676
691
713
714
722
730
732
734
734
NEDERLANDS JURISTENBLAD
OPVANG VAN
VREEMDELINGEN
10311894
Vooraf 541
Wat als de REGERING straks
niet erg CONSCIËNTIEUS
omspringt met haar nieuwe
PLICHT om bij zulke verdragen
de UITDRUKKELIJKE goedkeuringsprocedure te volgen?
Pagina 686
Ik wens u het vermogen om
te ABSTRAHEREN en te
REFLECTEREN en vooral om
te kunnen PERSISTEREN,
in die gevallen waarin de
RECHTSSTAAT dit vergt
Pagina 687
De Hoge Raad SLUIT vreemdelingen die in strijd met het
inreisverbod in Nederland
verblijven UIT van de in de
Terugkeerrichtlijn opgenomen
BESCHERMENDE bepalingen
voor derdelanders Pagina 690
De WBT is - ondanks de
ingrijpende GEVOLGEN voor
de opsporing en vervolging van
strafbare feiten - onmiskenbaar
ONVERBINDEND
Pagina 731
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing,
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
zie www.wolterskluwer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
=
€ 199,50
€ 285
COMBIDEAL
30% korting
bij aanschaf van
beide boeken
Wet op het financieel toezi
toezicht
ht
Tekst & toelichting - Wet
Wet op het financieel toezicht
Tekst & toelichting - Lagere Regelgeving
3e druk | ISBN 9789013124507 | 1.812 pagina’s
1e druk | ISBN 9789013124514 | 1.568 pagina’s
Prijs: € 145,- (incl. btw)
Prijs: € 140,- (incl. btw)
Houd inzicht in
de gelaagde
structuur van
de Wft
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op
het financieel toezicht (Wft) hebben ruim
50 wetswijzigingen het daglicht gezien.
Daarmee ging een stroom aan
kamerstukken met officiële toelichtingen
gepaard hetgeen het achterhalen van de
complete toelichting bij de artikelen uit
de Wft tot een complexe en tijdrovende
zoektocht maakt.
Deze twee uitgaven besparen u
deze zoektocht!
Ga voor meer informatie of bestellen naar www.wolterskluwer.nl/wft
Vooraf
541
Taxation with representation ain’t so hot either
11
‘No taxation without representation’ was in 1770
het motto van de kolonisten in Noord-Amerika
die het zat waren Britse belasting te moeten
betalen zonder stem in het Britse parlement, dat hen belastingen oplegde in onder meer de Sugar Act en de Tea Act.
Die laatste Act was de druppel: de Sons of Liberty leidden
een belastingopstand die de historie inging als de Boston
tea party. Het moederland schoot zichzelf vervolgens in de
voet door als vergelding de Coercive Acts aan te nemen, de
Boston commerce te sluiten en Massachusetts zijn zelfbestuur af te pakken. Daardoor escaleerde de kwestie zodanig
dat de Amerikaanse revolutie uitbrak. En daarna hadden de
kolonisten hun representation. De komiek Gerald Barzan
verwoordde 2½ eeuw later treffend de thans diepste overtuiging van veel Amerikanen ter zake: ‘Taxation with representation ain’t so hot either’. Welke dunk zij inmiddels van
hun ‘representation’ hebben, werd samengevat door acteur
Will Rogers: ‘We have the best Congress money can buy’. In
Washington D.C. hebben auto’s - soms ook die van de president (als het een democraat is, zoals Clinton) - kentekenplaten waarop staat ‘Taxation Without Representation’ omdat
het District of Columbia geen deelstaat is, maar een federaal
district, waardoor het niet vertegenwoordigd is in Congress,
maar D.C.-citizens wel federale belasting moeten betalen.
Bij de vijftigste verjaardag van de Verenigde Naties in
1995 draaide de Britse premier John Major de slogan om:
‘No representation without taxation’, omdat de VS miljarden
VN-contributie achterhielden, maar zich desondanks vergaand bemoeiden met de VN. Die omkering is trouwens
misschien wel een beleidsidee: waarom worden (grote)
belastingfraudeurs niet beperkt in hun kiesrecht, of in hun
gebruik van publieke voorzieningen? Het is lastig om hen
uit te sluiten van de bescherming door dijken, leger en politie, maar waarom zou hen niet - naast een navorderingsaanslag met rente en boete - een tijdelijke kiesrechtontzegging
opgelegd kunnen worden? Wie bij herhaling weigert om
mee te betalen aan zijn burgerschapspakket, verliest burgerschapsrechten c.q. aanspraak op dat burgerschapspakket.
Hoe staat het met de Nederlandse fiscale representation? Er is nog geen belastingopstand uitgebroken, maar de
weerstand tegen de belastingwetgeving groeit. Steeds vaker
organiseren burgers en bedrijven die zich door de politiek
onfatsoenlijk behandeld voelen zich, om onredelijke belasting- of socialezekerheidswetgeving aan te vechten voor de
rechter. Voorbeelden: het belastingprivilege voor de rijken
in de schenk- en erfbelasting (volledige belastingvrijdom
voor het eerste miljoen ‘ondernemingsvermogen’ (een
5%-aandelenbelang kwalificeert al) en 83% vrijstelling daarboven); de ‘rendementsheffing’ in box 3 op niet-bestaand
spaarrendement; de excessieve boeten ex de Fraudewet sociale verzekeringen (door CRvB en Ombudsman aangemerkt
als volstrekt excessief voor de goeden en ineffectief voor de
slechten); de terugwerkende kracht en willekeurige effecten
van de loonheffing op hoge vertrekbeloningen; de onverhoedse belastingverhoging (van 19% verrekenbare omzetbelasting naar 29% onverrekenbare kansspelbelasting) voor
exploitanten van kansspelautomaten, expliciet voorbijgaande aan contractlooptijden en aan onderzoek waaruit bleek
dat vele betrokkenen structureel verlies zouden lijden; de
terugwerkende kracht in de tijdelijke ‘crisisheffing’ ad in
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
totaal 68% voor loon boven € 150.000, enzovoort. In zulke
gevallen zijn of worden massaal gecoördineerd bezwaar- en
beroepsprocedures gevoerd in een omvang en frequentie
die nieuw is. Burgers en bedrijven zijn het kennelijk zat.
Omdat zij door het toetsingsverbod niets hebben aan hun
Grondwet, zijn zij gedwongen het eigendomsgrondrecht, het
gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel van het
EVRM, het IVBPR en het EU-Handvest in te roepen. In plaats
van dat de wetgever zich daarvoor schaamt en voor constitutionele toetsing en fatsoenlijker wetgeving zorgt, blokkeert het parlement juist constitutionele toetsing en wil een
deel ervan ook de laatste rechtsbescherming - rechterlijke
toetsing aan grondrechtenverdragen - tegen zijn gebrekkige
producten beperken. Het parlement acht zich zelf bij uitstek
geschikt om de grondrechtenconformiteit van zijn producten te beoordelen.
Maar bij partijprestigieuze projecten, politieke geloofsartikelen en achterbanbeloning speelt grondrechtentoetsing geen enkele rol. Illustratief is de gang van zaken rond
de genoemde vrijstelling van schenk- en erfbelasting. Die is
bij amendementen, dus juist door het parlement zelf, volstrekt ongemotiveerd opgeschroefd van een reeds onverklaarbaar hoge 50% naar uiteindelijk een ridicule 100%.
Voor die schaamteloos ongerechtvaardigde privilegiëring
van vermogenden valt geen andere verklaring te verzinnen
dan paaien van een kennelijk machtige lobby: de regering
zelf had expliciet verklaard dat fiscale liquiditeitsproblemen bij bedrijfsopvolging al geen knelpunt meer waren bij
een vrijstelling van 30% en dat bij verhoging naar 50% de
grens van het gelijkheidsbeginsel al werd bereikt. De Raad
van State miste reeds bij 30% vrijstelling een ‘toereikende
afweging’, achtte eveneens verhoging van 50 naar 75% disproportioneel en constateerde bij verhoging naar 90% dat
‘het nagenoeg geheel onbelast laten van ondernemingsvermogen’ volstrekt niet verklaard kon worden uit het als enige aangevoerde liquiditeitsargument. En daarna verhoogde
het parlement de vrijstelling dus nog eens, volstrekt ongemotiveerd, naar 100%. Helaas bleek de Hoge Raad gevoelig
voor de rechtsstaatondermijnende retoriek van ‘het primaat van de politiek,’ selectief citerend uit de wetsgeschiedenis, zijn taak van ‘better placed national authority’ verzuimend door zich te verstoppen achter de wide margin of
appreciation en feitelijk het gelijkheidsbeginsel afschaffend
bij belastingwetgeving, waar het juist cruciaal is. In Duitsland, waar de Grondwet en de Steuergerechtigkeit wél betekenis hebben, is zelfs een minder vergaand en beter gemotiveerd, maar verder vergelijkbaar privilege ongrondwettig
en discriminatoir verklaard door zowel het Bundesfinanzhof als het Bundesverfassungsgericht. Terecht was dan ook
één van de eerste beleidsvoornemens van de nieuwe Staatssecretaris Wiebes de beëindiging van het privilege. Zijn partij wist niet hoe snel zij hem tot de orde moest roepen; de
coalitiepartner hield zich muisstil.
Tot zover de gelijkheidsbeginseltoetsing door de
politiek zelve. Taxation with representation blijkt ook in
Nederland verre van hot. Voorspelbaar gevolg: groeiende
belastingweerstand en, als ook de rechter het zo laat
afweten: groeiende buitenwettelijke weerstand.
Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
667
542
Wetenschap
Het recht van
vreemdelingen op een
menswaardig bestaan
en de rol van de rechter
Pelle de Meij1
‘Human rights, democracy and the rule of law are at the heart of our European identity.
Our common values more than anything else are the glue which binds our nations together.’2
De wijze waarop de overheid van een land omgaat met vreemdelingen kan als de lakmoesproef worden gezien
voor de rechtsstatelijkheid van dat land. Het Europees Comité voor Sociale Rechten van de Raad van Europa
oordeelde recentelijk dat Nederland het Europees Sociaal Handvest schendt door geen opvang te bieden aan
uitgeprocedeerde vreemdelingen en deed de aanbeveling om direct maatregelen te nemen om hen bed, bad
en brood te verschaffen. De inmiddels afgetreden staatssecretaris Teeven zette echter de hakken in het zand;
hij wilde eerst een oordeel van het Comité van Ministers afwachten en tot die tijd nog geen opvang regelen.
Zorgvuldige bestudering van de jurisprudentie op dit vlak kan echter nauwelijks tot een andere conclusie
leiden dan dat het traineren van Teeven zinloos is en mensen onnodig in de kou laat staan. Het is te hopen
dat zijn opvolger realistischer zal zijn.
1. Inleiding
In september 2014 is het gekomen tot een botsing tussen
de Utrechtse burgemeester Van Zanen3 en staatssecretaris
Teeven. Reden hiervoor was dat de staatssecretaris, die zijn
partijgenoot Van Zanen hierover vooraf niet had ingelicht,
de vreemdelingenpolitie opdracht had gegeven een uitgeprocedeerde Somalische vreemdeling uit een Utrechts
asielzoekerscentrum te zetten. De staatssecretaris stelde
zich op het standpunt dat nu de gemeente niet wilde meewerken aan de verwijdering van deze vreemdeling, deze
ten onrechte een opvangplek voor een reguliere asielzoeker in beslag nam.4 Burgemeester Van Zanen liet in een
reactie weten ‘onaangenaam getroffen’ te zijn door de verwijdering van de Somaliër uit het asielzoekerscentrum in
zijn stad. Hij wees er daarbij op, dat het zonder enige voorziening op straat laten rondzwerven van asielzoekers een
reëel risico voor de openbare orde en de volksgezondheid
vormt en dat hij juist om die reden met gebruikmaking
668
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
van zijn uit artikel 172 Gemeentewet en artikel 11 Politiewet voortvloeiende bevoegdheid tot handhaving van de
openbare orde de op straat gezette Somaliër onmiddellijk
heeft laten opnemen in de gemeentelijke noodopvang
voor dakloze asielzoekers. De Utrechtse gemeenteraad
heeft benadrukt dat de staatssecretaris de afspraak dat de
burgemeester in een geval als het onderhavige altijd wordt
geïnformeerd, naast zich neer heeft gelegd.5
Het hierboven beschreven conflict is gekozen als
inleiding van dit artikel, omdat het exemplarisch is voor
de vaak problematische verhouding tussen de landelijke
en gemeentelijke overheid bij de opvang van uitgeprocedeerde vreemdelingen. In par. 3 zal worden ingegaan op
de redenen waarom vreemdelingen die vertrekplichtig
zijn, niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst.
Vervolgens zal worden onderzocht op welke wijze Nederlandse en Europese rechters de op hen rustende taak6 om
met hun beslissingen de naleving van mensenrechtenver-
dragen te waarborgen, hebben uitgeoefend in door uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder onderdak tegen de
overheid aangespannen procedures. Daarbij zal blijken dat
de Bed-, bad- en broodregelingen, waarvoor in de media
op dit moment veel belangstelling bestaat, in de recente
rechtspraak vanzelfsprekender worden geacht dan het
politieke debat doet vermoeden.
2. Probleemanalyse
In het hierboven beschreven conflict lijkt het op het eerste gezicht vooral te gaan om een botsing van de bevoegdheid van de burgemeester tot handhaving van de openbare orde en de taak van de Rijksoverheid om
uitgeprocedeerde, zonder verblijfstitel in Nederland aanwezige vreemdelingen uit te zetten. De strijd tussen beide
bestuurders valt echter mede terug te voeren op een tussen de Rijksoverheid en een groot aantal gemeenten gerezen verschil van mening over de uitvoering van de in
1998 in Nederland ingevoerde Koppelingswet. Op grond
van de Koppelingswet worden niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen uitgesloten van sociale
voorzieningen om zo te ontmoedigen dat ze in Nederland
blijven. Als gevolg van een strikte interpretatie van deze
wet worden gemeenten steeds vaker geconfronteerd met
uitgeprocedeerde, tussen wal en schip gevallen vreemdelingen die op straat zijn gezet zonder recht op onderdak
of enige vorm van verzorging. De stad Utrecht ontving in
2007 de Clara Meijer-Wichman Penning voor haar ondersteuning van dergelijke vreemdelingen. Volgens het juryrapport ‘bieden deze organisaties steun en solidariteit aan
allerlei ongedocumenteerden, zonder daarbij bepaalde
categorieën vreemdelingen uit te sluiten. De Liga voor de
Rechten van de Mens meent dat dergelijke hulp en ondersteuning de belofte van vele mensenrechtenverdragen
waarmaakt’, aldus het juryrapport. In een onderzoeksrapport van de Gemeente Utrecht uit 2011 naar de wijze
waarop deze gemeente invulling geeft aan twaalf (mensenrechten)verdragen wordt opgemerkt dat de gemeente
noodopvang blijft verschaffen aan vreemdelingen die het
Rijk niet opvangt en vervolgens probeert om deze vreemdelingen te legaliseren of ze te begeleiden in vrijwillige
terugkeer naar het land van herkomst.7
Op grond van een breed gevoelde zorgplicht gingen
overigens steeds meer gemeenten aan uitgeprocedeerde,
hulpbehoevende vreemdelingen onderdak in de vorm
van ‘Bed-, bad- en broodregelingen’ bieden. De verschaffing van onderdak aan uitgeprocedeerde vreemdelingen
door verschillende gemeenten leidde tot bestuurlijke
spanning tussen deze gemeenten en de Rijksoverheid.8
Toch waren er ook gemeenten waar de opvang allerminst
vlekkeloos verliep. In mei 2014 bracht Nils Muižnieks,
Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad
Dit conflict is exemplarisch
voor de vaak problematische
verhouding tussen de landelijke
en gemeentelijke overheid bij de
opvang van uitgeprocedeerde
vreemdelingen
van Europa een bezoek aan Nederland. In zijn van dit
bezoek opgemaakte rapport bekritiseerde hij de omgang
in ons land met uitgeprocedeerde asielzoekers, die soms
zonder opvang en voedsel op straat komen te staan.9 ‘Dit
kan niet zo blijven, ze hebben geen leven’, zei Muižnieks
tegen de pers.10 De Nederlandse regering verdedigde in
een officiële reactie op diens rapport11 haar beleid om
uitgeprocedeerde vreemdelingen die niet (kunnen)
terugkeren naar hun land van herkomst, op straat te zetten met een beroep op hun eigen verantwoordelijkheid
om (desalniettemin) naar dat land terug te keren. Daarbij werd verwezen naar een uitspraak van het Europese
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uit 2008,12 die
Auteur
partijvoorzitter van de VVD. Sinds 1 januari
6. M.C. Burkens e.a., Beginselen van de
commissioner/home, nr. 121.
1. Mr. dr. P. de Meij is Gerechtsauditeur bij
2014 is hij burgemeester van Utrecht. Bron:
democratische rechtsstaat, 7e druk, 2012,
9. Migrants’ and children’s rights need
de Hoge Raad der Nederlanden. Dit artikel
https://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_van_
p. 47-49. Zie hieromtrent ook: G.J.M. Cor-
better protection in the Netherlands,
is geschreven op persoonlijke titel. Zijn dank
Zanen.
stens & R. Kuiper, De rechtsstaat moet je
Report by Nils Muižnieks, www.coe.int/en/
gaat uit naar Mariam Chebti en Fred
4. Opmerking verdient dat volgens een
leren: de president van de Hoge Raad over
web/commissioner/home.
Hammerstein, die met hem van gedachten
recente uitspraak van de Afdeling Bestuurs-
de rol van de rechter, p. 94-95 en 111;
10. ‘Raad van Europa: opsluiten asielzoe-
hebben gewisseld over het onderwerp van
rechtspraak van de Raad van State, ABRvS
G.J.M. Corstens, Verslag van een deskundi-
kers gaat in tegen mensenrechten’, 23 mei
dit artikel en de tekst daarvan kritisch
5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4022,
genbijeenkomst, Kamerstukken I 2013/14,
2014, Volkskrant.nl.
hebben meegelezen.
JV 2014/378, moet worden aangenomen
33750 VI, O, p. 6.
11. Response of the Netherlands govern-
dat in ieder geval met ingang van 7 oktober
7. Mensenrechten in Utrecht, Gemeente
ment on the report from the Council of
Noten
2014 het zicht op uitzetting binnen een
Utrecht 2011, p. 17-18. Bron: www.utrecht.
Europe Commissioner for Human Rights,
2. Aanhef van een gezamenlijke brief van
redelijke termijn naar Somalië is komen te
nl.
Nils Muižnieks, following his visit to the
de Duitse, Nederlandse, Deense en Finse
ontbreken.
8. Vergelijk ook Migrants’ and children’s
Netherlands (20-22 May 2014), 14 October
Minister van Buitenlandse zaken van 6
5. Bron: RTV Utrecht, ‘Van Zanen tegen
rights need better protection in the Nether-
2014, CommDH/GovRep(2014)13, http://
maart 2013 aan José Manuel Barroso, Voor-
Teeven: Openbare orde is mijn zaak’, 16
lands, Report by Nils Muižnieks, Council of
www.coe.int/en/web/commissioner/home.
zitter van de Europese Commissie.
september 2014, www.rtvutrecht.nl/
Europe Commissioner for Human Rights,
12. EHRM 27 mei 2008, nr. 26565/05,
3. Mr. J.H.C. van Zanen was van 1998 tot
nieuws/1228971 en Handelingen II
following his visit to the Netherlands, from
ECHR 2008/91 (N. vs. het Verenigd
2005 wethouder financiën en economische
2014/15, vergadering 30 september 2014,
20 to 22 May 2014, 14 October 2014,
Koninkrijk).
zaken van Utrecht en van 2003 tot 2008
Vragenuur: Vragen Schouw D66.
CommDH(2014)18, www.coe.int/en/web/
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
669
Wetenschap
Uitgeprocedeerde asielzoekers demonstreren op 7 februari 2015 voor dag- en nachtopvang op het Museumplein, Amsterdam © Evert Elzinga, ANP
niet alleen ging over een andere problematiek, maar volgens een hierna te bespreken uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 201413 zelfs aan dit
overheidsbeleid in de weg staat.
In de uitzending van Nieuwsuur van 12 januari 2015
stelde de Nederlandse regering zich bij monde van staatssecretaris Teeven op het standpunt, dat iedere uitgeprocedeerde vreemdeling die naar zijn herkomstland - overal
ter wereld - wil terugkeren en aan zijn terugkeer meewerkt, door de Staat van opvang wordt voorzien. Uitgeprocedeerde vreemdelingen die wegens het ontbreken van
670
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
onderdak gedwongen zijn op straat rond te zwerven, hebben dit naar zijn mening daarom aan zichzelf te wijten.
Zoals uit de in par. 3 beschreven situaties blijkt, is de desbetreffende uitspraak van de staatssecretaris niet in overstemming met de alledaagse werkelijkheid. Problematisch
is voorts dat de staatssecretaris aan het recht op huisvesting/opvang van een uitgeprocedeerde vreemdeling de eis
stelt, dat deze meewerkt aan zijn eigen vertrek uit ons
land. Nederland, dat partij is bij diverse mensenrechtenverdragen, behoort niet op eigen initiatief nadere voorwaarden te verbinden aan de uitoefening van in die ver-
Als mensen uit een kwetsbare groep geen andere keus hebben
dan op straat te leven is er volgens het EHRM sprake van een
mensonwaardige situatie
dragen opgenomen mensenrechten, aangezien dit een
schending van de desbetreffende verdragen impliceert. De
overheid mag immers ook niet met algemeen geldende
rechtsregels de uitoefening van grondrechten beperken,
maar dient zich te houden aan de in de regeling van het
grondrecht opgenomen beperkingsmogelijkheden.14
Bovendien dient hetgeen de Rijksoverheid op haar eigen
website over mensenrechten vermeldt, in aanmerking te
worden genomen: ‘Mensenrechten gelden voor alle mensen, overal en altijd. Ze zijn met andere woorden universeel en ondeelbaar.’15
3. Problemen bij de terugkeer van
uitgeprocedeerde asielzoekers
Spijkerboer verschaft informatie over de redenen waarom
uitgeprocedeerde asielzoekers dikwijls niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst.16 In veel gevallen is er
sprake van bereidheid tot vertrek, maar is de vertrektermijn te kort. Soms lukt het niet om uitgeprocedeerde
vreemdelingen naar bepaalde landen uit te zetten. Zo heeft
bijvoorbeeld de President van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens op 27 februari 2013 en op 7 maart
2013 een voorlopige voorziening getroffen die uitzetting
door Nederland van Somaliërs verbood. Uit de rechtspraak
blijkt dat uitzetting naar Sierra Leone, Soedan en Ethiopië
veelal heel moeilijk is, omdat deze landen geen, of maar
beperkt reisdocumenten afgeven. Ook komt het voor dat
vreemdelingen een herhaalde asielaanvraag hebben
gedaan, die ze in Nederland mogen afwachten, maar waarbij ze geen recht hebben op rijksopvang, aldus Spijkerboer.
In een enkel geval lukt het vreemdelingen die zijn
uitgeprocedeerd en van alles hebben geprobeerd om zelfstandig te vertrekken, maar daar ook met behulp van de
Nederlandse overheid niet in zijn geslaagd, om alsnog een
verblijfsvergunning te verkrijgen. Een dergelijke verblijfsvergunning wordt een buitenschuldvergunning genoemd.
Omdat beleid is dat de desbetreffende vreemdelingen
zeker een jaar moeten hebben geprobeerd om reisdocumenten te verkrijgen om überhaupt voor een buitenschuldvergunning in aanmerking te komen, is de kans
reëel dat ze het op het moment van de verlening van een
dergelijke vergunning al een geruime tijd zonder onderdak hebben moeten stellen. In een advies aan de regering
van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)
van 1 juli 2013 met de veelzeggende titel ‘Waar een wil is
maar geen weg’ wordt er voorts op gewezen, dat de verle-
ning van een buitenschuldvergunning in de praktijk niet
verloopt zoals dit zou moeten.17 Zo wordt in veel gevallen
de wettelijke beslistermijn van zes maanden ruimschoots
overschreden. Ook is in buitenschuldzaken volgens de
ACVZ ten onrechte rekening gehouden met de intentie
van de vreemdeling, terwijl de aanvraag enkel op grond
van objectieve, controleerbare feiten en omstandigheden
mag worden beoordeeld.
4. De jurisprudentie over artikel 3 en 8 EVRM
Op grond van artikel 3 EVRM kunnen uitgeprocedeerde
asielzoekers die (niet kunnen worden uitgezet en) geen
andere keus hebben dan op straat te leven, aanspraak
maken op bed, bad, brood en kleding. Dit volgt uit de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM) van 21 januari 2011.18 In deze uitspraak
werd overwogen dat kwetsbare mensen die moeten leven
in extreme armoede en behoren tot een achterstandsgroep, zoals asielzoekers (en ook bijvoorbeeld Romazigeuners),19 bijzondere bescherming nodig hebben. Wanneer
mensen uit een dergelijke groep geen andere keus hebben
dan op straat te leven zonder dat de staat - omdat zij daar
zelf niet toe in staat zijn - voorziet in hun basisbehoeften,
is er volgens het EHRM sprake van een mensonwaardige
situatie die in strijd is met artikel 3 EVRM. Het EHRM
overwoog daarbij dat aan het leven op straat gevaren zijn
verbonden, die soms zelfs levensbedreigend kunnen zijn.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State20 heeft zich in een recente beslissing bij de uitspraak van
het EHRM aangesloten na te hebben overwogen dat het in
artikel 8 EVRM besloten liggende recht op respect voor het
privéleven - dat mede de fysieke en psychische integriteit
van een persoon omvat - verplichtingen voor de Staat meebrengt om dat recht te waarborgen. In de te beslissen zaak
was er volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak overigens
geen sprake van met in die uitspraak vergelijkbare omstandigheden, ‘reeds omdat de vreemdeling en haar kind geen
asielzoekers zijn’. Annotator Slingenberg (AB 2014/88) wijst
erop, dat de Afdeling Bestuursrechtspraak met deze laatste
overweging miskent dat voor het EHRM in die uitspraak
niet doorslaggevend was dat de betrokken vreemdeling
asielzoeker was, maar dat hij kon worden aangemerkt als ‘a
member of a particularly underprivileged and vulnerable
population group in need of special protection’.
In een arrest van 21 september 2012 oordeelde de
Hoge Raad21 onder meer met een beroep op artikel 8
13. Rb. ’s-Gravenhage 23 december 2014,
15. www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/
Advies38-ACVZweb.pdf.
vs. Kroatië).
ECLI:NL:RBDHA:2014:15958.
mensenrechten/mensenrechten-nederland.
18. EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09,
20. ABRvS 10 januari 2014,
14. M.C. Burkens, Beperking van grond-
16. T.P. Spijkerboer, ‘Uitgeprocedeerde asiel-
EHRC 2011/42, r.o. 251 (M.S.S. vs. België
ECLI:NL:RVS:2014:86, AB 2014/88.
rechten (diss. Utrecht), 1971, p. 27-28 en
zoekers’, 26 maart 2013, verblijfblog.nl.
en Griekenland).
21. HR 21 september 2012,
36; vergelijk ook: Akkermans/Bax/Verhey,
17. Vergelijk Rapport, p. 11-16. Gepubli-
19. EHRM 16 maart 2010, nr. 15766/03,
ECLI:NL:HR:2012:BW5328, NJ 2013/22,
Grondrechten, 4e druk, 2005, p. 152-155.
ceerd op: www.acvz.org/publicaties/
EHCR 2010/59, r.o. 147 (Oršuš and Others
JV 2012/458.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
671
Wetenschap
EVRM, artikel 3 Verdrag inzake de rechten van het kind
(IVRK) en artikel 31, aanhef en onder 2 ESH, dat het op
straat zetten van kinderen in strijd is met de door de
Staat jegens die kinderen in acht te nemen zorgvuldigheid en dat het belang van de kinderen mitsdien noopt
tot nadere maatregelen. De Hoge Raad wijst er daarbij op
dat Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) er blijkens zijn considerans toe strekt om op basis van gemeenschappelijke normen een doeltreffend terugkeerbeleid te
ontwikkelen, zodat mensen op een humane manier, met
volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid teruggezonden kunnen worden. De lidstaten dienen
volgens de Richtlijn te voorzien in de elementaire levensbehoeften van onderdanen van derde landen die illegaal
in die staat verblijven maar nog niet kunnen worden uitgezet. Voorts zoekt de Hoge Raad voor de onderbouwing
van zijn oordeel aansluiting bij een uitspraak van het
Europese Comité voor de Sociale Rechten (ECSR) uit 200922
en bij een naar aanleiding van die uitspraak door het
Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 juli
2010 aangenomen resolutie. In de desbetreffende resolutie wordt opgemerkt dat de beperking van de personele
reikwijdte van het (herziene) ESH niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om dakloosheid van
personen die niet rechtmatig op hun grondgebied verblijven te voorkomen, ‘more particularly when minors are
involved’.23 Volgens annotator C.H. Slingenberg (JV
2012/458) valt bij lezing van het arrest van de Hoge Raad
op dat daarin de richtinggevende uitspraak van het EHRM
in de zaak M.S.S. vs. België en Griekenland over de positieve verplichtingen van de staat om opvang te verlenen aan
kwetsbare categorieën vreemdelingen niet wordt
genoemd, terwijl vermelding van die uitspraak het arrest
van de Hoge Raad juist zou hebben ondersteund.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde in een recente uitspraak,24 dat gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM
een vreemdeling onder bepaalde voorwaarden op grond
van artikel 8 EVRM recht heeft op opvang krachtens de
Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Volgens de
Centrale Raad bestaat er op grond van artikel 8 EVRM een
positieve verplichting tot het verschaffen van opvang,
wanneer er sprake is van een volstrekt uitzichtloze situatie. Een dergelijke situatie deed zich volgens de Centrale
Raad in het te beslissen geval voor gezien de medische
situatie van de vreemdeling, zijn ongewenstverklaring en
het feit dat hij staatloos was en geen enkele staat bereid
Deze uitspraak van de Centrale Raad
roept de vraag op of het
gedwongen zijn op straat te leven
niet reeds als een volstrekt
uitzichtloze situatie moet worden
aangemerkt
672
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
was gebleken om hem toe te laten. Hierdoor kon hij niet
uit Nederland vertrekken. Deze uitspraak van de Centrale
Raad roept de vraag op of het gedwongen zijn op straat te
leven niet reeds als een volstrekt uitzichtloze situatie
moet worden aangemerkt.
5. Het recht op onderdak in het ESH en IVESCR
De staatssecretaris heeft zich diverse keren onder verwijzing naar par. 1 van de bijlage bij het ESH op het standpunt gesteld, dat het ESH, dat in artikel 31 lid 2 voorziet
in een recht op onderdak, niet van toepassing is op uitgeprocedeerde asielzoekers.25 In een uitspraak van 1 juli
201426 betreffende een geschil tussen de Conference of
European Churches (CEC) en Nederland oordeelde het
Europese Comité voor de Sociale Rechten (ECSR) dat
Nederland niet met een beroep op een in de bijlage van
het ESH opgenomen beperking van de werkingssfeer daarvan zich kan onttrekken aan zijn verplichting om fundamentele rechten, zoals het recht op lichamelijke integriteit en menselijke waardigheid, te waarborgen. Het ESH
beoogt namelijk niet alleen een theoretische, maar vooral
ook een daadwerkelijke bescherming te bieden van de
daarin opgenomen grondrechten, aldus het ECSR.
Het ECSR betrekt bij zijn uitspraak tevens artikel 11
Internationaal Verdrag inzake Economische Sociale en
Culturele Rechten (IVESCR), waarin ook wordt voorzien in
het recht op onderdak. Het Comité voor Economische,
Sociale en Culturele Rechten (CESCR), dat toeziet op de
naleving van het IVESCR, heeft zich in General Comment
4 van 13 december 1991 op het standpunt gesteld, dat het
recht op onderdak niet mag worden ingeperkt op grond
van de status van een persoon, zodat het IVESCR ook
betrekking heeft op mensen zonder verblijfsstatus. Het
CESCR uitte in de laatste periodic review zijn zorgen over
de gevolgen van de Nederlandse Koppelingswet en deed
Nederland de aanbeveling om zijn kernverplichtingen
onder het IVESCR na te komen en te verzekeren door aan
uitgeprocedeerde vreemdelingen ten aanzien van huisvesting, gezondheid en onderwijs in ieder geval ‘the minimum essential level’ van die rechten te bieden. Het IVESCR staat voorts niet toe dat Nederland uitgeprocedeerde
asielzoekers die niet voor zichzelf kunnen zorgen, slechts
opvang biedt onder de voorwaarden dat ze meewerken
aan uitzetting en bereid zijn hun vrijheid op te geven.27
Zoals uit de uitspraak van het ECSR van 1 juli 2014
blijkt en ook in de literatuur wel wordt aangenomen, vormt
het recht op een menswaardig bestaan (en de gelijkheid
van de mensen) het gemeenschappelijk uitgangspunt van
alle grondrechten.28 In r.o. 121 en 123 oordeelt het ECSR,
dat het weigeren van noodopvang noodzakelijk noch toegestaan is om het gewenste nationale vreemdelingenbeleid
(ontmoediging) te bereiken. In wezen herhaalt het ECSR
hiermee een eerdere uitspraak uit 2009.29 Ook sluit het
ECSR zich met zijn beslissing in feite aan bij een naar aanleiding van zijn uitspraak uit 2009 op 7 juli 2010 aangenomen resolutie van het Comité van Ministers van de Raad
van Europa, waarin wordt opgemerkt dat de beperking van
de personele reikwijdte van het (herziene) ESH niet afdoet
aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om dakloosheid van personen die niet rechtmatig op hun grondgebied
verblijven te voorkomen.30 De Hoge Raad heeft in zijn hiervoor besproken arrest uit 2012 (NJ 2013/22) dit oordeel uit
de resolutie van het Comité van Ministers omtrent de personele reikwijdte van het (herziene) ESH overgenomen.
Gezien het voorgaande is het opmerkelijk, dat de
staatssecretaris in de Tweede Kamer heeft medegedeeld
het standpunt van het Comité van Ministers van de Raad
van Europa ter zake van de hierboven besproken beslissing van het ECSR van 1 juli 2014 en van een andere, op
Nederland gerichte beslissing van het ECSR af te willen
wachten alvorens nadere beslissingen te nemen omtrent
de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers.31 De reden
dat de staatssecretaris zich herhaaldelijk distantieert van
de gezaghebbende uitspraken van het ECSR is, dat hij deze
uitspraken als niet bindend beschouwt.32 Dit standpunt
valt moeilijk te begrijpen, aangezien Nederland er zelf
bewust voor heeft gekozen om zich bij de klachtprocedure
van het ESH aan te sluiten.
Het feitelijk negeren door de staatssecretaris van
beslissingen van het ECSR vormde voor het Duitse Verwaltungsgericht Darmstadt33 een reden er van af te zien om
een vanuit Nederland naar Duitsland vertrokken vreemdeling op grond van de Dublinverordening naar Nederland
terug te sturen. Het kon immers niet worden uitgesloten,
aldus deze rechter, dat de vreemdeling in dat geval van
voedsel en onderdak verstoken zou blijven. De rechter legde aan zijn beslissing ten grondslag dat op grond van artikel 1 lid 1 Grundgesetz (GG) de menselijke waardigheid
onaantastbaar is en dat artikel 1 jo. artikel 20 lid 1 GG blijkens jurisprudentie van het Bundesverfassungsgericht ook
het recht op een menswaardig bestaansminimum omvat.
Zoals onder meer blijkt uit de hierboven besproken
uitspraak van het Verwaltungsgericht Darmstadt wordt de
opstelling van de Nederlandse regering in het buitenland
niet goed begrepen. In dit verband verdient opmerking,
dat uit het Rapport ‘Recht op menswaardig bestaan’ van
de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) uit
maart 2012,34 blijkt dat in Denemarken, Frankrijk en België in beginsel wel Bed, Bad en Brood aan uitgeprocedeerde vreemdelingen worden verstrekt. Dat het ook in Nederland aanbieden van Bed, Bad en Brood leidt tot een
aanzuigende werking, behoeft dan ook niet snel te worden gevreesd.35 Bovendien volgt uit onderzoek, dat het
asielbeleid in het bestemmingsland nauwelijks een rol
speelt bij de keuze van een asielzoeker voor dat land.36
Het bestaan van een sociaal netwerk (familie, vrienden of
landgenoten) in het land van bestemming blijkt daarentegen een van de belangrijkste factoren bij de keuze van
asielzoekers voor dat land te zijn.37
De redactie van njb.nl (NJBlog) heeft in een redactioneel commentaar van 16 december 201438 vermeld, dat
drie Rapporteurs van de Verenigde Naties (VN) de Nederlandse regering op 16 december 2014 hebben opgeroepen
onmiddellijk ‘bed, bad en brood’ te bieden aan dakloze
irreguliere migranten, zoals uitgeprocedeerde asielzoekers. Een hierop betrekking hebbend persbericht van de
United Nations Human Rights Office for the High Commissioner39 getuigt van groot onbegrip voor het door
Nederland gevoerde beleid:
‘The UN Special Rapporteur on the right to adequate
housing, Leilani Farha, underscored that “under
international human rights law the Netherlands
must provide emergency shelter without discrimination. This means, emergency services such as homeless shelters, and adequate housing alternatives,
must be made available to migrants, regardless of
their legal status in the country.”
De opstelling van de Nederlandse
regering wordt in het buitenland
niet goed begrepen
(…)
“Politicians in the Netherlands have been trying to
score political points at the expense of homeless
irregular migrants in the national debate about
immigration,” said the UN Special Rapporteur on the
human rights of migrants, François Crépeau. “But
providing basic emergency assistance is a matter of
international obligation, not of political expediency.”
“Human migration patterns will not change by letting
migrants sleep on the streets”, Mr. Crépeau warned.’
In reactie op Kamervragen over de oproep van de drie VNRapporteurs40 volstond de staatssecretaris met de herhaling van zijn eerdere standpunt dat uitgeprocedeerde
vreemdelingen door niet mee te werken aan terugkeer
22. ECSR 20 oktober 2009, EHRC 2010/55.
smit, lid van het College voor de Rechten
32. Kamerstukken II 2013/14, 19637,
Crepeau, dat het laten slapen van mensen
23. Resolution CM/ResChS (2010) 6, nr.
van de Mens, ‘Hebben uitgeprocedeerde
1745, p. 2; Kamerstukken II 2013/14,
op straat geen invloed heeft op migratiepa-
47/2008.
asielzoekers recht op opvang?’, www.
19637, 1818, p. 2; Kamerstukken II
tronen.
24. CRvB 4 juni 2014,
njblog.nl. Anders: staatssecretaris Teeven,
2014/15, 19637, 1940, p. 1-2.
36. Zie met verdere verwijzingen: M. Rene-
ECLI:NL:CRVB:2014:1995, AB 2014/309,
Handelingen I 2014/15, 16-3, p. 34.
33. Verwaltungsgericht Darmstadt 8 mei
man, ‘Aanzuigende werking’, 3 december
JV 2014/252.
28. Vergelijk onder meer E.A. Alkema, De
2014, 4 L 597/14.DA.A, JV 2014/188.
2013, verblijfblog.nl.
25. Laatstelijk nog op 13 januari 2015 bij de
Reikwijdte van fundamentele rechten, deel
34. Rapport, p. 21-22. Gepubliceerd op:
37. Zie vorige noot.
behandeling van de Begroting van Veilig-
I, Preadvies NJV, 1995, p. 64.
www.acvz.org/publicaties/Advies-ACVZ-
38. Bron: http://njb.nl/nieuws/vn-rappor-
heid en Justitie, Handelingen I 2014/15,
29. ECSR 20 oktober 2009, EHRC 2010/55.
NR34-2012.pdf.
teurs-roepen-nederland-op-met-
16-3, p. 31-32.
30. Resolution CM/ResChS (2010) 6, nr.
35. Vergelijk T. Barkhuysen, ‘Bed, bad en
spoed.13245.lynkx.
26. ECSR 1 juli 2014, nr. 90/2013, USZ
47/2008.
brood voor uitgeprocedeerde asielzoekers’,
39. Bron: http://njb.nl/Uploads/2014/12/
2015/28, (Conference of European Chur-
31. Begroting Veiligheid en Justitie, Hande-
NJB 2014/2055, afl. 40, p. 2841; Zulks kan
PR-Netherlands-16-Dec-FINAL.pdf.
ches (CEC) vs. the Netherlands).
lingen II 2014/15, 29-7, p. 37; Kamerstuk-
ook worden afgeleid uit de hieronder aan-
40. Handelingen II 2014/15, Aanhangsel
27. Vergelijk de bijdrage van C.A. Goud-
ken II 2014/15, 19637, 1940, p. 1-2.
gehaalde opmerking van VN-Rapporteur
998.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
673
Wetenschap
naar hun land van herkomst er zelf voor kiezen om op
straat te leven. Daar voegde hij wel aan toe: ‘Ook als zij (…)
niet meewerken aan terugkeer hebben ze steeds recht op
medisch noodzakelijke zorg.’
6. De positie van gemeenten bij de opvang
Niet alleen de Rijksoverheid, maar ook gemeenten dienen
zich als bestuursorganen aan door Nederland gesloten
verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
te houden, ook indien deze niet een ieder verbindend
zijn.41 Het wekt dan ook geen verbazing, dat de Voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in
een voorlopige voorziening van 17 december 201442 oordeelde dat de Gemeente Amsterdam ten behoeve van uitgeprocedeerde asielzoekers vanaf de datum van zijn
beslissing diende te voorzien in nachtopvang, een douche,
ontbijt en de avondmaaltijd tot twee maanden nadat het
Comité van Ministers van de Raad van Europa zijn standpunt heeft bepaald ter zake van de hierboven genoemde
beslissing van het ECSR van 1 juli 2014.
Het kabinet zal zich beraden op
de eventuele betekenis van het
standpunt van het Comité van
Ministers voor het Nederlandse
beleid terzake
2014 over deze problematiek, zodat de Staat volgens de
rechtbank zijn standpunt dat aan die gezaghebbende
beslissing voorbij kan worden gegaan bij gebreke van een
door het Comité van Ministers mogelijkerwijs hierover
nog in te nemen standpunt onvoldoende had gemotiveerd.
Bij de beantwoording van Kamervragen deelde de
staatssecretaris mee in hoger beroep te zullen gaan tegen
het vonnis van de rechtbank en daarom nog geen beleidsmaatregelen te hebben genomen om de opvang definitief
te regelen.46 Voorts merkte hij wederom op het oordeel
van het Comité van Ministers over de uitspraak van het
ECSR te willen afwachten. Evenals de rechtbank wees het
Eerste-Kamerlid Schrijver (PvdA) de regering erop, dat het
Comité van Ministers het juridisch oordeel van het ECSR
niet kan veranderen. Hij sprak vervolgens de hoop uit dat
de regering met deze problematiek om zal gaan in de
geest van de mensenrechtennota van het kabinet uit
2012, met de titel ‘Respect en Recht voor ieder mens’. In
die nota valt te lezen dat het voor een geloofwaardig
internationaal mensenrechtenbeleid van Nederland nodig
is dat Nederland zelf ook openstaat voor binnenlandse en
internationale op- en aanmerkingen over de mensenrechtensituatie in ons eigen land, aldus Schrijver.47
Uit het voorgaande volgt dat de uitkomst van de
appelprocedure in de onderhavige Haagse zaak in feite op
voorhand vaststaat. De vraag rijst dan ook hoe het desondanks voortprocederen en het niet regelen van opvang
door de Staat, die beschikt over onuitputtelijke financiële
middelen, tegen een kwetsbaar individu in een noodsituatie, zich verhoudt tot de maatschappelijke norm dat procespartijen rekening dienen te houden met elkaars belangen bij de beëindiging van het geschil.48
7. Slot
Naar aanleiding van met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de uitspraak van de Voorzieningenrechter gevoerd overleg kondigt de staatssecretaris financiële steun aan voor gemeenten die tijdelijk
kosten moeten maken om uitgeprocedeerde asielzoekers
bed, bad en brood te verschaffen.43 In een brief van 20
januari 2015 schrijft de staatssecretaris echter aan de
Tweede Kamer, dat hij pas nadat het Comité van Ministers
een standpunt heeft ingenomen, een beslissing zal
nemen over de hoogte en vorm van de aan de betrokken
gemeenten te verstrekken tegemoetkoming in de gemaakte kosten. Het kabinet zal zich dan ook beraden op de
eventuele betekenis van dat standpunt voor het Nederlandse beleid terzake, aldus de staatssecretaris.44
De Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde op 23 december 201445 naar aanleiding van een weigering van de
staatssecretaris om opvang en leefgeld te verschaffen aan
een uit Iran afkomstige, uitgeprocedeerde asielzoeker, dat
uit de vaste jurisprudentie van het EHRM volgt dat krachtens artikel 8 EVRM op de Staat de positieve verplichting
rust aan uitgeprocedeerde asielzoekers eten, kleding en
onderdak te verschaffen. Hierbij verwees de rechtbank
naar de beslissing van het EHRM uit 2008 in de zaak N. vs.
het Verenigd Koninkrijk (ECHR 2008/91). De rechtbank
benadrukte in zijn vonnis voorts dat het Comité van
Ministers moet uitgaan van het juridisch oordeel van het
ECSR in diens - hiervoor besproken - beslissing van 1 juli
674
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
De wijze waarop de overheid van een land omgaat met
vreemdelingen kan wel als de lakmoesproef worden
gezien voor de rechtsstatelijkheid van dat land, aangezien
het hier gaat om een van de meest kwetsbare en minst
zichtbare groepen binnen de samenleving.49 Voorts wil ik
het belang benadrukken voor onze rechtsstaat van de
woorden aan het begin van dit artikel, die in algemene zin
weergeven wat de waarden zijn waar Nederland samen
met de andere daar genoemde landen voor staat. Dat de
Rijksoverheid deze waarden echt wil ondersteunen, blijkt
ook nog eens uit de vermelding op haar eigen website, dat
mensenrechten voor alle mensen gelden. Ze zijn, aldus de
overheid, ‘met andere woorden universeel en ondeelbaar’.
Zoals blijkt uit dit artikel is de praktijk op dit punt vaak
weerbarstiger dan de theorie. In de praktijk wordt door
bestuurders aan de uitoefening van het recht op opvang
door uitgeprocedeerde asielzoekers namelijk ten onrechte
de voorwaarde verbonden dat deze meewerken aan hun
terugkeer naar het land van herkomst.
Uit het voorgaande kwam tevens naar voren, dat er
bij de uitoefening van de taak van de uitvoerende macht
vaak spanning ontstaat tussen politieke overwegingen en
regels uit (mensenrechten)verdragen. Het is daarom zorgwekkend, dat het thans aanhangige initiatiefwetsvoorstel
Taverne (VVD) van 6 september 2012 juist om deze
reden50 beoogt de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid te
ontnemen om wetten in formele zin aan verdragen te
De controle op de naleving van mensenrechtenverdragen die de
burger beogen te beschermen tegen de overheid zal, indien het
Initiatiefwetsvoorstel Taverne kracht van wet krijgt, niet meer
plaatsvinden door de rechterlijke macht, maar moeten worden
verricht door diezelfde overheid
toetsen.51 De onafhankelijke rechterlijke macht is immers
‘het onmisbare sluitstuk van ons rechtsbestel. Hier kunnen burgers en overheden elke dag hun rechten afdwingen’, zoals (de inmiddels afgetreden) Minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten (VVD), het onlangs treffend
formuleerde.52 De controle op de naleving van mensenrechtenverdragen die de burger beogen te beschermen
tegen de overheid zal, indien het Initiatiefwetsvoorstel
Taverne kracht van wet krijgt, niet meer plaatsvinden
door de rechterlijke macht, maar moeten worden verricht
door diezelfde overheid.53 Het Initiatiefwetsvoorstel miskent hiermee niet alleen dat de verankering van internationale en Europese rechtspraak in onze rechtsorde een
onomkeerbare ontwikkeling vormt,54 maar onderschat
tevens het belang van het uitgangspunt dat een democratisch staatsbestel door de binding aan de grondrechten
- die de democratie zelf heeft gewild en heeft aanvaard aan houdbaarheid en overtuigingskracht wint.55
41. Vergelijk KB 19 februari 1993,
ECLI:NL:RBDHA:2014:15958.
51. Vergelijk hieromtrent nader: M. Chebti,
53. Vergelijk R.E.C.M. Niessen & R.M.P.G.
ECLI:NL:XX:1993:AN3146, AB 1993, 385;
46. Handelingen II 2014/15, Aanhangsel
‘Rechterlijke toetsing aan een ieder verbin-
Niessen-Cobben, ‘De rechter: steunpilaar
J.W.A. Fleuren, Een ieder verbindende
1015.
dende internationale verdragsbepalingen’,
van constitutie en bv Nederland’, in: Th.
bepalingen van verdragen (diss. Nijmegen),
47. Begroting Veiligheid en Justitie, Hande-
in: Wetenschappelijk Bijdragen; Bundel ter
Groeneveld & L.J.A. Pieterse, Met oog voor
2004, 292 en 299. Aldus ook: Bram van
lingen I 2014/15, Vergadering 13 januari
gelegenheid van het 35-jarig bestaan van
detail, Liber amicorum J.W. van den Berge,
Ojik (Groen Links), ‘Gemeenten met uitge-
2015, 16, Item 3.
het wetenschappelijk bureau van de Hoge
2013, p. 221. G.J.M. Corstens, Schouders
procedeerde vluchtelingen moeten onge-
48. Vergelijk met verdere verwijzingen: M.E.
Raad der Nederlanden, 2014, p. 117-124;
onder de rechtsstaat, Lezing bij de Nacht
hoorzaam zijn’, www.joop.nl/opinies/
Bruning, ‘Misbruik van procesrecht in bur-
G.J.M. Corstens, Schouders onder de
van de rechtsstaat op 23 november 2012,
detail/artikel/17195.
gerlijke zaken; alleen een rechtvaardig doel
rechtsstaat, Lezing bij de Nacht van de
gepubliceerd op: www.rechtspraak.nl.
42. Voorzieningenrechter CRvB 17 decem-
heiligt de middelen’, in: WB der Nederlan-
rechtsstaat op 23 november 2012, gepubli-
54. Vergelijk De toekomst van de nationale
ber 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4178.
den; 25 jaar wetenschappelijk bureau van
ceerd op: www.rechtspraak.nl; J.W.A. Fleu-
rechtsstaat, WRR-Rapport, 2002, p. 251.
43. ‘Teeven is om: hij gaat betalen voor
de Hoge Raad, 2003, p. 79.
ren & J. de Wit, ‘Het voorstel-Taverne,
55. Vergelijk E.M.H. Hirsch Ballin, Verslag
bed, bad en brood’, Volkskrant, 20 januari
49. Aldus: N. Doornbos, ‘Onze rechtsstaat
Schrapping van de rechterlijke bevoegdheid
van een deskundigenbijeenkomst, Kamer-
2015.
op de ‘schaal van erg’’, AA 2015, p. 109.
om wetten aan verdragen te toetsen’, NJB
stukken I 2013/14, 33750 VI, O, p. 31-32.
44. Kamerstukken II 2014/15, 19637,
50. Vergelijk memorie van toelichting,
2012/2298, afl. 40 , p. 2812-2818.
1944.
Kamerstukken II 2011/12, 33359 (R 1986),
52. Begroting Veiligheid en Justitie, Hande-
45. Rb. ’s-Gravenhage 23 december 2014,
3, p. 5-6.
lingen II 2014/15, 29-7, p. 1.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
675
543
Focus
Alcoholslot exit
Lessen voor nieuwe en ook oude gevallen?
Tom Barkhuysen & Michiel van Emmerik1
Door uitspraken begin maart 2015 van twee van onze hoogste rechters is de veel bekritiseerde oplegging van
het zogenaamde alcoholslotprogramma (asp) van de baan. Het komt echter onredelijk voor dat personen die
in het verleden deze maatregel opgelegd hebben gekregen in het geheel niet profiteren van deze gewijzigde
jurisprudentie. De snelste en meest efficiënte wijze om dit op korte termijn te bewerkstelligen lijkt te zijn de
herziening op verzoek van betrokkenen van opgelegde asp-maatregelen door het CBR. In zijn algemeenheid
geldt dat de wetgever bij het ontwerpen van nieuwe sanctiestelsels, dan wel bij het verscherpen van
bestaande, oog moet blijven houden voor differentiatie en evenredigheid in concreto. Ook een screening
van bestaande wet- en regelgeving is in dat licht gewenst. Dat is de les die uit de asp-jurisprudentie en de
rechtspraak inzake de verscherpte handhaving op het terrein van de sociale zekerheid kan worden getrokken.
Introductie: de uitspraken van Hoge Raad
en Afdeling
Door uitspraken begin maart 2015 van twee van onze
hoogste rechters is de veel bekritiseerde oplegging van
het zogenaamde alcoholslotprogramma (asp) – in ieder
geval voorlopig en zeker in de huidige vorm – van de
baan. De (strafkamer van de) Hoge Raad bepaalde op 3
maart dat de strafrechtelijke vervolging wegens rijden
onder invloed en de bestuursrechtelijke maatregel van
asp niet samengaan. Kort gezegd, zou het tegelijkertijd
opleggen van deze beide bestraffende sancties (die kwalificeren als een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) voor hetzelfde
feit in strijd komen met het aan ons rechtsstelsel ten
grondslag liggende beginsel van ne bis in idem, op grond
waarvan niemand tweemaal mag worden vervolgd wegens
hetzelfde feit.2 Een dag later haalde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een streep door het asp
door te bepalen dat de ministeriële regeling op grond
waarvan het Centraal Bureau Rijvaardigheisbewijzen (CBR)
bij een bepaald alcoholpromillage verplicht is deze maatregel op te leggen onverbindend is.3 Dit vanwege het feit
dat de regeling in een behoorlijk aantal gevallen onevenredig kan uitpakken, nu het CBR geen rekening kan houden met individuele omstandigheden en de regeling
onvoldoende differentieert naar gevallen waarin de oplegging van asp wel en niet passend is. Daarmee komt de
regeling in strijd met het door artikel 3:4 lid 2 Algemene
wet bestuursrecht beschermde evenredigheidsbeginsel.
Het gebrek zit volgens de Afdeling niet in de Wegenverkeerswet zelf, die de ruimte voor differentiatie op lager
676
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
regelingsniveau zou open laten. Daarmee hoeft de Afdeling haar vingers niet te branden aan de toetsing van de
wet in formele zin zelf, zij het dat dit onzes inziens op
grond van artikel 94 Grondwet over de band van artikel 6
EVRM (recht op eerlijk proces) en artikel 1 Eerste Protocol
EVRM (eigendomsrecht) had gekund.
Waardering uitspraken die betekenis hebben
in een bredere context
Wij juichen beide uitspraken toe, niet zozeer uit sympathie voor notoire alcoholgebruikers in het verkeer met
alle afschuwelijke gevolgen vandien, maar wel vanuit de
gedachte dat het een fatsoenlijke overheid past om een
zodanig sanctiestelsel te ontwikkelen dat dit leidt tot
evenredige bestraffing in het individuele geval. Met
andere woorden: er moet ruimte blijven voor maatwerk
in het individuele geval, de wetgever kan niet van tevoren de sanctieoplegging volledig dichttimmeren en de
op te leggen straf voor alle gevallen vastleggen. Er zullen
namelijk altijd gevallen blijven die de wetgever niet heeft
kunnen (of willen) verdisconteren en waarin bestuur en
rechter de mogelijkheid moeten hebben maatwerk te
verrichten teneinde tot een evenredige bestraffing in
concreto te komen.4
Helaas vormt de benadering van de wetgever inzake
asp, waarbij volstaan wordt met een afweging van de evenredigheid van de (op te leggen) sanctie in abstracto en het
bestuur verplicht wordt een dergelijke sanctie op te leggen,
geen uitzondering. Een recent voorbeeld wordt gevormd
door de hoge boetes op grond van de Wet aanscherping
handhaving en sanctiebeleid socialezekerheidswetgeving
op basis waarvan overtreders van de inlichtingenplicht
– naast een terugvordering van het ten onrechte genoten
bedrag – in beginsel een boete van 100% van het benadelingsbedrag tegemoet konden zien, ongeacht de vraag of er
al dan niet opzet in het spel was. Na een terecht kritisch
rapport van de Nationale ombudsman5 en een vernietigende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep6 is ook deze
aangescherpte sanctiewetgeving van tafel en heeft minister
Asscher aangekondigd met een wetswijziging te komen
waarin rekening wordt gehouden met mensen die een kleine fout of vergissing maken ter onderscheiding van de echte fraudeurs. Naar ons oordeel zou ook andere wet- en
regelgeving waarin in een of andere vorm is voorzien in
gefixeerde sancties vanuit deze optiek onder de loep genomen en zo nodig aangepast moeten worden. Het gaat niet
aan dat op het bordje van de rechter te laten.
Vooropgesteld, wij hebben er begrip voor dat de
wetgever bepaalde knellende maatschappelijke kwesties
wil aanpakken, zoals in casu alcoholmisbruik in het verkeer met alle slachtoffers vandien en bestrijding van
fraude in de sociale zekerheid. Waar het echter als
gezegd op aankomt is om niet met een kanon op een
mug te schieten en/of geen rekening te houden met de
persoonlijke omstandigheden van een overtreder door in
de wetgeving onvoldoende te differentiëren tussen verschillende gevallen en overtreders en het bestuur niet de
ruimte bieden maatwerk te leveren. De hier genoemde
rechterlijke uitspraken laten zien dat de rechter waar
nodig corrigerend zal optreden, zij het dat de Afdeling
wel enige tijd nodig had om doordrongen te raken van
de onevenredige gevolgen van de asp-regeling: de afgelopen jaren kon de Afdeling de door de wet- en regelgever
gekozen benadering namelijk billijken. De nodige druk
van buiten, onder meer van haar strafrechtelijke collega
en de Nationale ombudsman, zal daar niet vreemd aan
zijn geweest. Maar laten we zeggen ‘beter ten halve
gekeerd dan ten hele gedwaald’.
Maar haar uitspraak geldt volgens de
Afdeling alleen voor nieuwe gevallen
Wij zullen de details van beide uitspraken in het vervolg
van deze korte bijdrage laten voor wat zij zijn, die zullen
ongetwijfeld worden besproken in de diverse te verschijnen commentaren. Wel willen wij hier aandacht vragen
voor het in beide uitspraken neergelegde ‘overgangsrecht’, dat blijkbaar goed is afgestemd tussen beide hoogste rechtscolleges. Wij plaatsen daarbij namelijk enige
vraagtekens. Het gaat dan in het bijzonder om personen
die reeds een asp opgelegd hebben gekregen en daardoor
onevenredig zijn geraakt. Het komt ons onredelijk voor
dat deze personen in het geheel niet zouden mogen ‘profiteren’ van deze gewijzigde jurisprudentie. Deze bezwaren komen – als gezegd – niet zozeer voort uit grote
sympathie voor de betrokken overtreders, als wel uit de
gedachte dat de overheid moet zorgen voor een passend
sanctiesysteem leidend tot evenredige sancties in concreto. Waarom zouden de schadelijke gevolgen van het
daarin falen door de overheid voor rekening moeten blijven van daardoor gedupeerden? Natuurlijk realiseren wij
ons daarbij het rechtszekerheidsbelang dat is verbonden
aan de onaantastbaarheid van sanctiebesluiten en uitspraken. Maar past het wel daaraan hier onverkort vast
te houden?
Het in beide uitspraken
neergelegde ‘overgangsrecht’,
is blijkbaar goed afgestemd
tussen beide hoogste
rechtscolleges
Wat zegt de Afdeling in haar uitspraak over de werking van haar uitspraak voor bestaande gevallen? De
Afdeling overweegt eerst als volgt om haar koerswijziging te motiveren: ‘De ernst en omvang van de gevolgen
die de oplegging van het asp in concrete gevallen heeft,
die eerst duidelijk werden door het toenemend aantal
zaken dat aan de rechtbanken en de Afdeling is voorgelegd, hebben de Afdeling evenwel genoopt om dat oordeel te heroverwegen en thans tot het in deze uitspraak
vervatte oordeel te komen. Uit al deze zaken blijkt dat
het niet slechts gaat om incidentele gevallen maar dat
het hiervoor geconstateerde gebrek aan evenredigheid
van de opgelegde maatregel een structureel karakter
heeft, in die zin dat gevallen waarin de maatregel
onevenredig uitwerkt zich zeer regelmatig voordoen.’
Daaraan voegt de Afdeling echter ter voorlichting toe dat
dit niet betekent dat in eerdere zaken waarin zij de
betreffende ministeriële regeling wel verbindend achtte,
betrokkenen met succes om herziening van de uitspraak
kunnen vragen op grond van artikel 8:119 Awb, nu een
rechterlijke uitspraak waarin de rechter blijk geeft van
een gewijzigde rechtsopvatting geen grond vormt voor
herziening. ‘De rechtszekerheid vergt dat onherroepelijke
rechterlijke uitspraken slechts in uitzonderlijke gevallen
worden herzien’, aldus de Afdeling. Verder wijst zij er op
dat het CBR, hoewel daartoe bevoegd, niet verplicht is
om de reeds in rechte onaantastbare besluiten te heroverwegen.
Auteurs
Leiden en rechter-plaatsvervanger bij de
4. Zie nader M.L. van Emmerik & C. Saris,
Nationale ombudsman, 4 december 2014,
1. Prof. mr. T. Barkhuysen is advocaat bij
afdeling bestuursrecht van de Rechtbank
‘Evenredige bestuurlijke boetes’, in: Boetes
rapportnr. 2014/159.
Stibbe (Amsterdam), hoogleraar staats- en
Amsterdam
en andere bestraffende sancties: een nieuw
6. CRvB 24 november 2014,
perspectief?, Preadviezen VAR 2014, VAR-
ECLI:CRVB:2014:3754.
bestuursrecht aan de Universiteit Leiden en
redacteur van dit tijdschrift. Mr. dr. M.L.
Noten
reeks 152, Den Haag 2014, p. 109-204.
van Emmerik is universitair hoofddocent
2. HR 3 maart 2015, ECLI:HR:2015:434.
5. Geen fraudeur, toch boete. Een onder-
staats- en bestuursrecht aan de Universiteit
3. ABRvS 4 maart 2015:ECLI:RVS:2015:622.
zoek naar de Fraudewet in de praktijk,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
677
Focus
Toch een vorm van terugwerkende kracht
nodig?
Op deze minimale benadering van de Afdeling valt naar
onze mening echter wel het een en ander af te dingen.
Voorzover het inderdaad gaat om besluiten die in rechte
onaantastbaar zijn (zo niet dan staat de reguliere
bestuursrechtelijke rechtsbescherming nog open) zijn er
verschillende juridische opties. In de eerste plaats is denkbaar dat betrokkenen naar aanleiding van afwijzende uitspraken van de Afdeling in hun zaken, nog een klacht
kunnen indienen bij het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens te Straatsburg, voorzover de zes maanden
termijn nog niet is verstreken. Zij zouden zich kunnen
beroepen op artikel 6 EVRM, artikel 1 Eerste Protocol
EVRM, beide artikelen al dan niet in verband met artikel
14 EVRM, of anders op artikel 1 van het Twaalfde Protocol
(zelfstandig discriminatieverbod). De jongste uitspraak
van de Afdeling heeft immers duidelijk gemaakt dat, zo
zou het betoog kunnen luiden, dat in de andere zaken
‘straffen’ zijn opgelegd die onevenredig (en daarmee strijdig met artikel 6 EVRM en artikel 1 Eerste Protocol EVRM)
zijn en dat er geen objectieve rechtvaardiging bestaat
deze verschillende gevallen ongelijk te behandelen (artikel
14 EVRM, artikel 1 Twaalfde Protocol). Een dergelijke
klacht zou zelfs kunnen leiden tot een relatief snelle
schikking, nu Nederland met de recente rechtspraak van
Afdeling en Hoge Raad in zekere zin een schending heeft
erkend in onevenredige gevallen.
In de tweede plaats, en dat zou een veel chiquere
optie zijn, zou het CBR gebruik kunnen maken van zijn
bevoegdheid om op grond van artikel 4:6 Awb (onaantastbare) op verzoek van betrokkenen besluiten te herzien vanwege nieuw gebleken feiten of veranderde
Waarom zou wat voor een
Straatsburgse uitspraak geldt
niet ook voor een principiële
uitspraak van de Afdeling
kunnen gelden?
omstandigheden. Deze optie biedt ook mogelijkheden
voor personen die niet tot en met de Afdeling hebben
geprocedeerd omdat zij daarin geen heil zagen gelet op
haar vaste, afwijzende jurisprudentie. Het gebruik van
deze bevoegdheid past ook in de aansporing van toenmalig Minister van Justitie Donner in 2005 om ruimer
gebruik te maken van deze mogelijkheid in geval van
een veroordelende Straatsburgse uitspraak die naar de
(toen) heersende doctrine en rechtspraak in Nederland
niet als nieuw feit in de zin van artikel 4:6 Awb werd
gezien; waarom zou wat voor een Straatsburgse uitspraak geldt niet ook voor een principiële uitspraak van
de Afdeling kunnen gelden?7 Donner verwees in dit verband ook naar de uitspraak van het Hof van Justitie van
678
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
de EU in de zaak Kühne & Heitz.8 Uit deze zaak volgt dat
Nederlandse bestuursorganen onder voorwaarden
Luxemburgse rechtspraak als novum in de zin van artikel 4:6 Awb moeten beschouwen en dan zelfs verplicht
zijn een in rechte onaantastbaar besluit te herzien.
De toenmalige minister, en thans vice-president van
de Raad van State, is volgens dezelfde brief geen voorstander van verruiming van de mogelijkheden tot herziening
van rechterlijke uitspraken in het bestuursrecht (thans
artikel 8:119 Awb) en het civiele recht naar aanleiding van
Straatsburgse of Luxemburgse uitspraken. Volgens de
minister kan worden volstaan met de genoemde ruime
uitleg van artikel 4:6 Awb en de verruiming van de restrictieve jurisprudentie inzake de aansprakelijkheid van de
staat uit onrechtmatige rechtspraak.9
Mocht het CBR ondanks deze aansporingen onverhoopt geen gebruik maken van zijn bevoegdheid op
grond van artikel 4:6 Awb, dan brengt dit ons op deze
optie van een actie uit onrechtmatige rechtspraak. Daar
zitten zeker ook gezien de genoemde restrictieve jurisprudentie de nodige juridische haken en ogen aan, temeer
voor personen die niet zelf tot en met de Afdeling hebben
geprocedeerd. Tegelijkertijd liggen daar nader te verkennen mogelijkheden, zeker als er een EU-dimensie bij de
oplegging van asp kan worden gevonden. Dan komt
immers ook de EU-jurisprudentie inzake onrechtmatige
rechtspraak in beeld. In de zaak Köbler heeft het HvJ EU
uitgemaakt dat een kennelijke schending van het Unierecht als gevolg van een rechterlijke uitspraak die kracht
van gewijsde heeft gekregen, moet leiden tot aansprakelijkheid van de staat.10 De toepasselijkheid van het EUrecht en daarmee van de Köbler-rechtspraak is bij het asp
op het eerste gezicht echter zeker niet evident (bijvoorbeeld op basis van de implementatie van een richtlijn)
maar zou mogelijk op enigerlei wijze kunnen raken aan
het vrij verkeer van personen of goederen.
De Hoge Raad probeert ook de deur voor
oude gevallen gesloten te houden
De Hoge Raad overweegt ten aanzien van ‘oude gevallen’:
‘Met het oog op de strafzaken die inmiddels zijn afgedaan
met een onherroepelijke veroordeling merkt de Hoge
Raad nog op dat noch de (mogelijke) oplegging van het
asp en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving
noch het daarover in dit arrest gegeven oordeel kan worden aangemerkt als een voor herziening van een veroordeling door de strafrechter vereist (nieuw) “gegeven” als
bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv.’ Ook hier geldt
dat mogelijk nog een klacht in Straatsburg kan worden
ingediend binnen zes maanden na de onherroepelijke veroordeling. Daarbij doet zich voor de klager wel het probleem voor dat het verbod van ne bis in idem wordt
beschermd in artikel 4 van het niet door Nederland geratificeerde Zevende Protocol. Maar ook hier zou mogelijk
een beroep kunnen worden gedaan op de artikelen 6 en 1
Eerste Protocol vanwege onevenredige bestraffing, mede
in verband met de hiervoor genoemde discriminatieverboden. Mocht het in Straatsburg uiteindelijk komen tot
een veroordeling, vormt die uitspraak van het EHRM overigens wel een grond voor herziening op grond van het
genoemde artikel 457 Wetboek van Strafvordering.
De wetgever moet bij het ontwerpen van nieuwe sanctiestelsels,
dan wel bij het verscherpen van bestaande stelsels oog blijven
houden voor differentiatie en evenredigheid in concreto
Ten slotte
Hoe dit alles ook zij, het zou naar ons oordeel het meest
passend zijn dat de overheid orde op zaken stelt en de
reeds afgestrafte overtreders die onevenredig zijn getroffen
ook laat ‘profiteren’ van de gewijzigde jurisprudentie. De
snelste en meest efficiënte wijze om dit op korte termijn te
bewerkstelligen lijkt te zijn de herziening op verzoek van
betrokkenen van opgelegde asp-maatregelen door het CBR,
waartoe het kabinet het CBR zou kunnen aansporen. Deze
mogelijkheid zou ook moeten worden geboden aan personen die niet hebben geprocedeerd tegen het opleggen van
de maatregel. Die herziening moet er dan toe leiden dat
het asp van tafel gaat in zaken waarin het ook tot een strafrechtelijke sanctie is gekomen. Is er geen sprake van een
strafrechtelijke sanctie, dan moet een asp-maatregel die in
het concrete geval onevenredig uitpakt worden herzien.
Eventuele nadere schadeclaims van betrokkenen zullen via
het daarvoor geldende traject (bestuursrechter of civiele
rechter) moeten worden afgehandeld. Een dergelijke herzieningsoperatie kan de overheid het nodige kosten, maar dat
kan geen reden zijn er van af te zien. Het is immers de
overheid die fouten heeft gemaakt en bovendien ook in
financiële zin de sterkste schouders heeft.
Het past de overheid dus op deze wijze schoon
schip te maken is en het is eventueel aan de wetgever
om de handschoen op te pakken en voor toekomstige
gevallen een nieuw asp-stelsel te ontwerpen met voldoende oog voor differentiatie en evenredige bestraffing
in concreto. In zijn algemeenheid geldt dat de wetgever
bij het ontwerpen van nieuwe sanctiestelsels, dan wel bij
het verscherpen van bestaande stelsels oog moet blijven
houden voor differentiatie en evenredigheid in concreto.
Ook een screening van bestaande wet- en regelgeving is
in dat licht gewenst. Dat is de les die uit de asp-jurisprudentie en de rechtspraak inzake de verscherpte handhaving op het terrein van de sociale zekerheid zou moeten
worden getrokken.
7. Zie Donners brief aan de Tweede Kamer
9. Nog steeds maatgevend is Hoge Raad 3
van 12 augustus 2005, Kamerstukken II
december 1971, NJ 1972/137, m.nt. G.J.
2004/05, 29279, 28.
Scholten.
8. HvJ EU 13 januari 2004, C-453/00,
10. HvJ EU 30 september 2003, Köbler vs.
Kühne & Heitz, AB 2004/58, m.nt.
Oostenrijk, C-224/01, AB 2003/429, m.nt.
R.J.G.M. Widdershoven, JB 2004, 42, m.
R.J.G.M. Widdershoven.
nt. N. Verheij.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
679
Focus
544
De niet-verdachte
burger in de bijzondere
opsporing
Sander Janssen1
In de maatschappelijke en politieke discussie wordt nog wel eens vergeten of verzwegen dat niet-verdachte
burgers aan een breed scala van bijzondere opsporingsactiviteiten kunnen worden onderworpen. Dat is nu
al zo, en er circuleren voorstellen voor een nieuwe regeling waarin de mogelijkheden nog verder worden
uitgebreid. Bij een onrechtmatige toepassing van een opsporingsbevoegdheid kan noch een burger noch de
verdachte daartegen ageren, de eerste als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad en de laatste bij gebreke
aan een rol in het strafproces waarbinnen dat beroep zou kunnen worden gedaan. Een zinvolle toetsing van
de rechtmatigheid van de inzet van dergelijke opsporingsmiddelen kan achteraf dus nauwelijks nog plaats
hebben. Zou het daadwerkelijk tot een wetswijziging komen dan zou de gelegenheid moeten worden
aangegrepen om de tekortschietende bescherming van de niet-verdachte burger in de wet te corrigeren.
O
p 5 juli 2013 stuurde de Minister van Veiligheid
en Justitie een brief naar de Tweede Kamer getiteld ‘De burger in de bijzondere opsporing.’2 In
deze brief gaat de minister onder andere in op de wijze
waarop burgers door de politie ingezet kunnen worden bij
de opsporing en vervolging van strafbare feiten, bijvoorbeeld als kroongetuige of als infiltrant. Over zo een inzet
van burgers, en met name van criminele burgers, is heel
veel te zeggen vanuit het oogpunt van de integriteit van
de overheid, de beheersbaarheid van de opsporing en de
rol die verschillende staatsmachten daarbij spelen of zouden moeten spelen, maar dat is niet het onderwerp van
deze bijdrage. Behalve als actieve hulp of zelfs werknemer
van de politie krijgt de burger immers veel vaker op een
andere wijze met bijzondere opsporingshandelingen te
maken, en wel als subject van onderzoek. Dit terwijl die
burger zelf geen verdachte is, zich niet schuldig heeft
gemaakt aan enig strafbaar feit, maar desalniettemin
grootschalig bespioneerd kan worden omdat hij naar de
vermoedens van de opsporingsautoriteiten contact heeft
met een verdachte, contact heeft met contacten van een
verdachte, omdat hij mogelijk kennis heeft van een strafbaar feit, of omdat het (gedetailleerd) in kaart brengen
van die burger op enige andere wijze mogelijk zou kunnen bijdragen aan het opsporen of voorkomen van strafbare feiten.3 De positie van zo’n burger is in de huidige
regeling betreffende de bijzondere opsporingsbevoegdhe-
680
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
den niet wezenlijk anders dan die van een verdachte. Dat
is ten principale vreemd.
In een eerdere brief van 29 juni 2012 heeft de minister een grootscheepse revisie van het Wetboek van Strafvordering aangekondigd ter bestrijding van de diverse
knelpunten die in de strafrechtpraktijk zouden worden
ervaren.4 De noodzaak hiertoe wordt in het belang van de
bescherming van slachtoffers en de beveiliging van de
samenleving geplaatst. ‘Dat is wat de samenleving vraagt
en waarvoor ik sta’, aldus de minister. Los van de vraag of
de samenleving of de strafrechtpraktijk inderdaad vraagt
om of gebaat is bij een revisie van deze omvang en of de
al dan niet door de minister gesignaleerde problemen in
de praktijk niet efficiënter en goedkoper kunnen worden
aangepakt door bijvoorbeeld te investeren in werkprocessen bij de politie, in een betere ICT-structuur, of in meer
ondersteuning bij het Openbaar Ministerie, mag juist deze
minister geacht worden (ook) te staan voor de onschuldige burger. Een betere bescherming van diens positie is
aangewezen en noodzakelijk. Een korte verkenning en een
suggestie.
Wettelijke basis en rechterlijke toetsing
Voor een goed begrip van de problematiek van de bijzondere opsporingsmiddelen moet als startpunt de vereiste
wettelijke basis voor die bevoegdheden worden genomen.
Het uitgangspunt luidt dat de gevallen waarbij en wijze
waarop opsporingsmiddelen ingezet mogen worden in de
wet in formele zin geregeld moeten zijn. Het zogenoemd
strafvorderlijk legaliteitsbeginsel is prominent en stellig
gecodificeerd in het eerste artikel van het Wetboek van
Strafvordering: ‘Strafvordering heeft alleen plaats op de
wijze bij de wet voorzien.’ Dat strikte uitgangspunt is echter in de loop der jaren gerelativeerd.
Zo oordeelde de Hoge Raad dat verrichtingen van
opsporingsambtenaren waarmee slechts een beperkte
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt,
een toereikende wettelijke grondslag hebben in de globale
taakomschrijving van artikel 2 (inmiddels artikel 3) Politiewet.5 Bovendien hanteert de Hoge Raad het uitgangspunt dat de wet ‘geen uitputtende regeling van te hanteren opsporingsmethodes behelst’ en dat dus ook niet
expliciet in de wet geregelde vormen van opsporing onder
omstandigheden rechtmatig ingezet kunnen worden.6
Deze relativeringen hebben
echter wel grenzen
Deze relativeringen hebben echter wel grenzen.
Behalve opsporingsmethoden waarmee stelselmatig of
een meer dan lichte inbreuk wordt gemaakt op rechten
en vrijheden van burgers, behoeft een toe te kennen
bevoegdheid die zeer risicovol wordt geacht voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, ook een voldoende specifieke basis in het Wetboek van Strafvordering.7 Deze uitgangspunten staan niet ter discussie: bij de
voorstellen voor een nieuwe wettelijke regeling van de bijzondere bevoegdheden moeten de bepalingen betreffende
(grond)rechten, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en
normering van onderzoek op hoofdlijnen in het herijkte
Wetboek van Strafvordering worden geregeld, aldus de
toelichting op de concept regeling.8
Niet alleen op grond van de nationale wetgeving en
jurisprudentie is dat een terecht uitgangspunt. Ook internationaal gezien is sprake van een breed gedragen visie
op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals dit onder andere in artikel 8 EVRM is neergelegd. Een beperking van dit recht is slechts toegestaan
voor zo ver daarin bij wet is voorzien en dit in een democratische samenleving noodzakelijk is. Het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat bij de beoordeling van de aan de wettelijke grondslag te stellen eisen
meewegen in hoeverre de uitoefening van een bevoegdheid aan (onafhankelijke) controle onderhevig is.9 Opsporingsmethoden die niet of nauwelijks aan enige rechterlijke controle onderworpen zijn, dienen een stevigere
wettelijke basis te hebben, aangezien bij gebreke aan onafhankelijk toezicht slechts die wettelijke basis nog in staat
wordt geacht machtsmisbruik en willekeur te voorkomen.
Andersom dient een regeling die meer ruimte en beleidsvrijheid laat aan de opsporende en vervolgende instantie,
te voorzien in toetsing door een onafhankelijke partij. De
enige die in het Nederlandse model die rol kan vervullen
is de rechter, meer in het bijzonder – in de opsporingsfase – de rechter-commissaris. De officier van justitie, hoewel gerekend tot de magistratuur, is immers niet een van
de opsporing onafhankelijke partij; integendeel, hij is leider van het onderzoek én dominus litis bij de beslissing of
er vervolgd moet worden, op welke wijze en voor welk(e)
feit(en). Ook de minister laat staan het parlement zijn
niet in staat in individuele zaken de rechtmatigheid van
de inzet van opsporingsbevoegdheden op een zinvolle wijze te toetsen, in weerwil van wat deze instanties zelf wel
eens lijken te denken.10
Een andere omstandigheid die pleit voor een
actieve(re) rol van de rechter-commissaris in de opsporingsfase is de jurisprudentie van de Hoge Raad over
onrechtmatigheden in het vooronderzoek. Kort gezegd
heeft de Hoge Raad de ruimte waarbinnen de zittingsrechter de in artikel 359a Sv genoemde gevolgen aan
vormverzuimen kan verbinden drastisch beperkt.11 Onder
andere kan geen beroep worden gedaan op onrechtmatig
handelen wanneer degene die dat beroep doet niet zélf
door dat handelen in zijn belangen is getroffen. Dat betekent dat bij een onrechtmatige toepassing van een opsporingsbevoegdheid tegen een burger noch de verdachte,
noch de burger daartegen kan ageren, de eerste als gevolg
van die jurisprudentie van de Hoge Raad en de laatste bij
gebreke aan een rol in het strafproces waarbinnen dat
beroep zou kunnen worden gedaan. Dit heeft tot gevolg
dat een zinvolle toetsing van de rechtmatigheid van de
inzet van dergelijke opsporingsmiddelen achteraf nauwelijks nog plaats kan hebben. De daardoor ontstane lacune
op het gebied van de rechterlijke toetsing van onrechtmatig handelen in de opsporingsfase levert een zelfstandig
argument op om die toetsing al voorafgaand aan de inzet
van het opsporingsmiddel te laten plaatsvinden. Voorkomen is beter dan genezen, en nu de mogelijkheden voor
genezing tot een minimum zijn terug gebracht geldt dat
eens te meer.
De wetgever zou juist bij dit onderdeel van een
nieuwe regeling dan ook de gelegenheid te baat moeten
Auteur
dachte burger bedoeld.
stukken II 1996/97, 25403, 3, p. 3.
10. Zie hierover Janssen ‘I am the law - De
1. Mr. S.L.J. Janssen is advocaat bij Cleer-
4. Brief van de Minister van Veiligheid en
8. Er wordt voorgesteld voortaan te spreken
criminele burgerinfiltrant als voorbeeld van
din & Hamer Advocaten Amsterdam.
Justitie van 29 juni 2012, Kamerstukken II
van ‘heimelijke opsporingsbevoegdheden’
gebrekkig machtsevenwicht’, NJB
2011/12, 29279, 147.
aangezien de verschillende Bob-middelen
2014/567, afl. 11, p. 707-710.
Noten
5. HR 19 december 1995, NJ 1996/249
alleen door de kwantiteit waarmee deze
11. HR 19 februari 2013,
2. Brief van de Minister van Veiligheid en
(Zwolsman) en meer recent HR 20 januari
ingezet worden niet meer bijzonder kunnen
ECLI:NL:2013:BY5321 en HR 9 september
Justitie, ‘De burger in de bijzondere opspo-
2009, NJ 2009/225.
worden genoemd. Daar zit wat in.
2014, ECLI:NL:HR:2014:2651. Zie ook het
ring’, Kamerstukken II 2012/13, 29911, 83.
6. HR 20 december 2011, NJ 2012/160.
9. Zie onder andere EHRM 2 augustus
al oudere standaardarrest HR 30 maart
3. Waar hierna over een burger of derde
7. Memorie van toelichting bij de Wet bij-
1984, Malone vs. the UK, appl. nr.
2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2533.
wordt gesproken wordt steeds een niet-ver-
zondere opsporingsbevoegdheden, Kamer-
8691/79, NJ 1988,/34.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
681
Focus
© Sergey Nivens / Shutterstock
nemen in de wet het toezicht op de rechtmatige toepassing van opsporingsbevoegdheden tegen burgers te versterken. Gezien de toegenomen mogelijkheden van politie en justitie om zich een vrijwel volledig beeld te
kunnen vormen van het persoonlijk leven van een sub-
Een rechtmatigheidstoets door de
rechter-commissaris zou het risico
op een disproportionele inzet van
opsporingsmiddelen tegen burgers
kunnen verkleinen
ject van onderzoek,12 de steeds creatievere en minder
orthodoxe methoden die daartoe worden gebezigd (zie
ook hierna) en de beperking van de mogelijkheden voor
rechterlijke toetsing achteraf, zou een rechtmatigheidstoets door de rechter-commissaris het risico op een disproportionele inzet van opsporingsmiddelen tegen burgers kunnen verkleinen.
De burger als onderwerp van onderzoek
In de maatschappelijke en politieke discussie wordt nog
wel eens vergeten of verzwegen dat niet-verdachte burgers aan een breed scala van bijzondere opsporingsactiviteiten kunnen worden onderworpen. Dat is nu al zo, en in
682
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
de voorstellen voor een nieuwe regeling worden de mogelijkheden verder uitgebreid: zo wordt bijvoorbeeld voorgesteld in zaken waarin nog geen verdenking van concrete
strafbare feiten aanwezig is maar slechts het vermoeden
bestaat dat in georganiseerd verband misdrijven worden
beraamd, opsporingsmiddelen te kunnen inzetten tegen
burgers die zelf niet deelnemen aan dat georganiseerde
verband. Die middelen kunnen behoorlijk verregaande
vormen aannemen. Zo lijkt niet iedereen zich ervan
bewust dat het stelselmatig inwinnen van informatie
zoals dit al sinds de inwerkingtreding van de huidige Wet
BOB op grond van artikel 126j Sv mogelijk is, in de praktijk kan neerkomen op het door undercover-politieagenten infiltreren in het persoonlijk leven van een burger.
Dergelijke trajecten, die sinds 2010 bekend staan als Werken Onder Dekmantel (WOD), worden door betrokkenen
die daarmee te maken hebben gekregen als bijzonder
ingrijpend ervaren. Het kan er bijvoorbeeld op neer
komen dat politieagenten die zich voordoen als nieuwe
vrienden op kraamvisite gaan bij de vrouw van een verdachte in het kader van een onderzoek naar een cold case
daterend van lang voordat de betreffende vrouw de verdachte had leren kennen.13 Ook andere vormen van
opsporingshandelingen tegen burgers komen veelvuldig
voor. Een telefoontap op een verdachte leidt in grotere
onderzoeken al snel tot een olievlek aan andere taps op
derden waarmee de verdachte contact (b)lijkt te hebben.
Bij ernstige geweldsmisdrijven is het tappen van het
slachtoffer (als die het overleefd heeft) en zijn familie eerder regel dan uitzondering. Ook komt het met enige regelmaat voor dat een woning wordt afgeluisterd die door een
verdachte helemaal niet wordt bezocht, bijvoorbeeld de
woning van de partner van een verdachte. Het onder-
Dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden jegens
verdachten enerzijds en derden anderzijds wettelijk over één
kam wordt geschoren is bepaald niet voor de hand liggend
zoeksbelang is dan gelegen in het feit dat het vermoeden
bestaat dat andere personen zoals die partner of vrienden
of bekenden in de woning mogelijk zullen spreken over
(de gang van zaken bij) een strafbaar feit.
Dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden jegens verdachten enerzijds en derden anderzijds wettelijk over één kam wordt geschoren is bepaald niet voor
de hand liggend. Bij de totstandkoming van de wet Bob is
weliswaar gesteld dat de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit zwaarder dienen te wegen bij de inzet
van een opsporingsmiddel jegens een derde,14 maar in de
praktijk wordt daar verschillend mee omgegaan.15 Zo oordeelde de Rechtbank Amsterdam bijvoorbeeld dat het tappen van een burger met een strafblad die regelmatig telefonisch contact bleek te hebben met een verdachte, niet
onrechtmatig was. Het Gerechtshof Amsterdam was
dezelfde mening toegedaan.16 Het lijkt er op dat het
zwaartepunt van die beslissing lag bij de persoon van de
verdachte en de aard van het strafbare feit en niet bij het
gegeven dat die burger een strafblad had, al is dat niet
helemaal duidelijk. Duidelijk is wel dat de burger niets te
maken had met het feit (een overval) waar de verdachte
van werd beschuldigd.
Het in de wet aanbrengen van een onderscheid op
dit punt zou meer recht doen aan het uitgangspunt dat
een burger die zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig
strafbaar feit in beginsel gevrijwaard zou moeten blijven
van inmenging door de overheid in zijn persoonlijke
levenssfeer, en dat het slechts onder uitzonderlijke gevallen zo mag zijn dat die overheid desalniettemin die
inbreuk mag maken ter opsporing of vervolging van door
anderen gepleegde strafbare feiten. Een niet-verdachte
burger heeft er recht op dat een van de opsporing onafhankelijke instantie toezicht houdt op en oordeelt over
diens belangen in relatie tot het belang van opsporing en
vervolging van een ander. Dat zou tot uitdrukking moeten
worden gebracht door te bepalen dat voor de inzet van
bijzondere opsporingsmiddelen jegens een niet-verdachte
burger altijd een machtiging van de rechter-commissaris
vereist is.17
Heroriëntatie machtigingsvereiste
Het vereiste van een machtiging in geval van niet-verdachte burgers zal mogelijk leiden tot een toename van
het aantal vorderingen aan de rechter-commissaris en
daarmee tot een verhoging van de administratieve druk
bij de politie, al moet de mogelijke impact ook niet overdreven worden: de hoeveelheid bijzondere opsporingsbevoegdheden die tegen burgers wordt ingezet zal altijd verregaand ondergeschikt zijn aan de hoeveelheid die op
verdachten ziet. Desalniettemin staat die te verwachten
uitbreiding van het aantal vorderingen bij de rechtercommissaris op gespannen voet met een van de belangrijkste redenen tot deze hele wetgevingsoperatie, te weten
de wens van de minister de administratieve druk naar
beneden te brengen.18 Hoewel die wens (die niet in het
12. Zo bevat een smartphone een enorme
nen) worden. De verdachte werd door
dient dringend gevorderd te worden door
verdachte regelmatig voorkomen dat niet-
hoeveelheid informatie over zijn gebruiker,
undercover-agenten uitgenodigd als muzi-
het onderzoek. De rechter-commissaris zal
verdachte burgers in beeld komen, net zoals
kan door middel van zendmastgegevens het
kant op te treden voor een diner voor
derhalve vast moeten stellen dat de waar-
niet-verdachte burgers (heel vaak) telefoon-
bewegingspatroon van een telefoongebrui-
zakenlieden, waarbij alle bij dat zogenaam-
heid niet op een andere, minder ingrijpende
gesprekken zullen voeren met een verdach-
ker nauwgezet in kaart worden gebracht,
de diner aanwezige personen politieagenten
wijze, kan worden vastgesteld. Daarbij zal
te die wordt afgeluisterd. Over dergelijke
net als de contacten die hij telefonisch of
waren. Zij probeerden daar een praatje aan
hij uitdrukkelijk rekening moeten houden
gevallen gaat het hier niet; het gaat om de
middels sms met andere telefoongebruikers
te knopen in de hoop dat de verdachte iets
met het feit of het gaat om een telefoon-
inzet van opsporingsbevoegdheden die
heeft, kan middels een internettap worden
(belastends) zou zeggen. Toen dat niet tot
aansluiting van de verdachte of van der-
primair gericht zijn tegen een ander dan de
vastgesteld welke websites worden bezocht
het gewenste resultaat leidde ging men
den.’ (Handelingen II 1996/97, 25403, 3,
verdachte.
en kan e-mailcommunicatie worden onder-
ertoe over een vrouwelijke rechercheur
par. 3.7).
18. Die administratieve druk lijkt overigens
schept, biedt sociale media een schat aan
opzettelijk met haar voertuig tegen dat van
15. Zie het WODC onderzoek Het gebruik
met name voort te komen uit gebrekkige
gegevens over een persoon en zijn contac-
de verdachte aan te laten rijden en haar bij
van de telefoon- en internettap in de
ICT-structuur en interne werkprocessen. Zie
ten, kunnen reisgegevens worden nageplo-
het uitwisselen van de gegevens ten behoe-
opsporing, Den Haag: Boom Lemma 2012,
I. Duineveld e.a., Administratieve lasten-
zen aan de hand van het gebruik van een
ve van de schadeafwikkeling interesse in
p. 71, o.a. op
druk bij opsporing zware en georganiseerde
OV-chipkaart, kunnen door het opvragen
hem te laten veinzen. Ook de aldus tot
16. Respectievelijk Rb. Amsterdam 15 sep-
criminaliteit, een nulmeting, o.a. te vinden
van kentekenregistraties de verplaatsingen
stand gekomen vervolgafspraakjes leverden
tember 2011,
op www.politieacademie.nl/kennisenonder-
van een voertuig en dus een chauffeur
echter niets op.
ECLI:NL:RBAMS:2011:BT1973 en Gerechts-
zoek/Lectoraten/criminaliteitsbeheersingre-
worden vastgelegd, et cetera.
14. Zie bijvoorbeeld bij ten aanzien van de
hof Amsterdam, 21 december 2013, rolnr.
cherchekunde/Pages/Administratieve-las-
13. Een te mooi voorbeeld van een ander
telefoontap de memorie van toelichting:
23/004131-11 (niet gepubliceerd).
tendruk-bij-opsporing.aspx.
WOD-traject om niet te noemen betreft de
‘Voorts is het vereiste van proportionaliteit
17. Ook bij de inzet van bijzondere opspo-
zaak Endstra, waarin het weliswaar een
en subsidiariteit uitdrukkelijk in de wet
ringsmethoden tegen een verdachte zal het
verdachte en niet een burger betrof dat een
vastgelegd. Hierbij is gekozen voor de for-
geregeld zo zijn dat daarmee inbreuk wordt
goede illustratie oplevert van de creativiteit
mulering die thans wordt gebruikt in artikel
gemaakt op de privacy van derden. Zo zal
waarmee dit soort trajecten ingezet (kun-
125g Sv: de toepassing van de bevoegdheid
het bij een stelselmatige observatie van een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
683
Focus
Dat uitgangspunt is alleen in het licht van de immense hoeveelheid
telefoons die in Nederlandse opsporingsonderzoeken wordt afgetapt
al moeilijk vol te houden
minst ook voort lijkt te komen uit bezuinigingsdoelstellingen) onvoldoende grondslag biedt om inhoudelijk veranderingen aan te brengen in het onafhankelijk rechterlijk toezicht op privacy-schendende opsporingsmiddelen,
zou de vraag opgeworpen kunnen worden of het voor de
hand ligt de status aparte van de telefoontap bij een verdachte te handhaven. Het afluisteren van de telefoon van
een verdachte werd en wordt nog altijd als aanzienlijk
ingrijpender aangemerkt dan andere opsporingsbevoegdheden zoals stelselmatige observatie of het stelselmatig
inwinnen van informatie, reden dat een telefoontap
‘terughoudend’ ingezet moet worden en de machtiging
van een rechter-commissaris vereist is.
Dat uitgangspunt is alleen in het licht van de
immense hoeveelheid telefoons die in Nederlandse opsporingsonderzoeken wordt afgetapt al moeilijk vol te houden. De verwijzing die destijds werd gemaakt naar het
grondwettelijke telefoongeheim doet in het licht van de
schaal waarop dat telefoongeheim in de huidige praktijk
wordt geschonden in ieder geval niet heel overtuigend
meer aan.19 Ik benadruk dat ik niet van oordeel ben dat de
rechterlijke toetsing van telefoontaps (daarmee) als niet
meer relevant mag worden aangemerkt, maar geconstateerd kan worden dat de massale inzet van dit middel
zich niet goed verhoudt met het uitgangspunt van terughoudendheid én dat het maatschappelijk oordeel over de
inbreuk die het afluisteren van telefoongesprekken oplevert in de loop der jaren veranderd is. Dat geldt temeer
wanneer die telefoontap wordt afgezet tegen de impact
die andere opsporingsbevoegdheden (kunnen) hebben.
Over de wijze waarop de wat meer ervaren crimineel wisselt van telefoons of gebruik maakt van niet af te luisteren gecodeerde telefoons (de zogenoemde PGP’s) heb ik
het dan nog niet eens. Het maakt dat juist verdachten
relatief weinig ‘last’ hebben van een telefoontap terwijl de
‘gewone’ burger die maar één telefoon heeft, al zijn
gesprekken daarmee voert en jarenlang hetzelfde nummer houdt, veel meer in zijn persoonlijke levenssfeer
geraakt wordt.
Een aanzienlijk deel van de huidige administratieve
belasting komt voort uit de grote hoeveelheden (vorderingen tot) tapmachtigingen. Zou de administratieve lastendruk een of zelfs hét belangrijkste argument zijn om niet
tot invoering van een generieke rechterlijke toetsing van
opsporingsbevoegdheden tegen burgers over te gaan (en
andere argumenten laten zich niet licht bedenken) dan
meen ik dat een heroriëntatie op de machtigingsverplichting voor de telefoontap bij een verdachte gerechtvaardigd is. Indien het laten vervallen van dat machtigingsvereiste de daarvoor benodigde (administratieve en
financiële) ruimte zou creëren voor een algemeen machtigingsvereiste bij de inzet van alle opsporingsbevoegdheden tegen een burger, dan zou dat naar mijn oordeel te
verdedigen zijn.20
Conclusie
De minister heeft grote ambities met zijn omvangrijke
herstructurering en wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Het project is nog in een oriënterende fase,
maar zijn wens het formele wetgevingstraject binnen
ongekend korte tijd aan te vangen en af te ronden staat
buiten kijf. De eerste fundamentele kritiek vanuit de
advocatuur is inmiddels kenbaar gemaakt en reacties op
de diverse deelonderwerpen, waaronder op de nieuwe
regeling van de heimelijke opsporingsbevoegdheden, zijn
in voorbereiding.21 Zou het daadwerkelijk tot een wijziging van de Wet BOB komen dan zou de wetgever de gelegenheid moeten aangrijpen om de tekortschietende
bescherming van de niet-verdachte burger in de wet te
corrigeren en rechterlijke toetsing in het leven te roepen
wanneer inbreuken op diens persoonlijke levenssfeer worden ingezet. Nu de wijziging - uitgaande van de voorliggende plannen - gepaard zal gaan met uitbreidingen van
de mogelijkheden tot dergelijke inbreuken en tot het verlagen van diverse nu nog geldende drempels, is dat het
minste dat de minister voor zijn eerzame burgers kan
doen.
19. Zie onder andere de Brief van de minis-
zigd om het vereiste van een rechtelijke
van hen die daartoe bij de wet zijn aange-
zoals de (criminele) burgerinfiltrant en de
ter van 18 november 1998, Kamerstukken
machtiging te laten vallen. Anders dan bij
wezen. Dat zou dus ook de officier van
toetsing van getuigenbeschermingsafspra-
II 1998-99, 25403 25, p. 4. Hoewel artikel
het briefgeheim bepaalt de grondwet in
justitie kunnen zijn.
ken.
13 van de Grondwet het telefoon- en tele-
artikel 13 lid 2 dat schending van het tele-
20. Zeker wanneer dat gepaard zou gaan
21. Zie www.advocatenorde.nl/10710/
graafgeheim als onschendbaar aanmerkt,
foongeheim kan plaatshebben in gevallen
met een versterking van het toezicht bij ver-
modernisering-wetboek-van-strafvordering.
behoeft de Grondwet niet te worden gewij-
bij de wet bepaald, door of met machtiging
strekkende of riskante opsporingsmethoden
684
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Opinie
545
Taverne en de Trias
Coen Modderman & Jan Willem van Rossem1
VVD Kamerlid Joost Taverne lijkt een voorliefde te hebben voor het opschudden van de trias politica.
In 2012 stelde hij een, nog steeds in behandeling zijnde, controversiële wijziging voor van artikel 94 Grondwet
die beoogt wetten uit te zonderen van de toetsingsbevoegdheid van de rechter aan ieder verbindende
verdragsrechtelijke bepalingen. In zijn onlangs ingediende voorstel tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen gaat de parlementariër subtieler te werk. Maar ook met dit voorstel wordt
geschud aan de Trias. Hoe stevig en met welke implicaties, wordt hier onderzocht.
T
weede Kamerlid Joost Taverne (VVD) laat weer van
zich horen. Zoals in aflevering 9 van het NJB al door
Tom Barkhuysen werd aangekaart,2 is op 20 februari door de liberale parlementariër een rijkswetsvoorstel
aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer tot wijziging
van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
(hierna: Rgbv).3 Het doel van het voorstel is om de democratische legitimatie van de totstandkoming van verdragen te vergroten, door meer parlementaire betrokkenheid
hierbij.4 Dit wil Taverne bereiken door de mogelijkheid
van stilzwijgende parlementaire goedkeuring te schrappen voor verdragen die bepalingen bevatten die een ieder
kunnen verbinden als bedoeld in artikel 93 Grondwet.
Wanneer de regering vermoedt dat een verdrag zulke
bepalingen bevat, wordt zij verplicht de uitdrukkelijke
goedkeuringsprocedure te volgen. Deze verplichting voor
de regering geldt in de plannen van Taverne ook wanneer
zo’n vermoeden bestaat ten aanzien van verdragen die
door de Rgbv worden uitgezonderd van het parlementaire
goedkeuringsvereiste (artikel 7 Rgbv).5
Taverne deed eerder staatsrechtelijk van zich spreken
in 2012. Toen stelde hij een veelbesproken en controversiele wijziging voor van artikel 94 Grondwet. Dit voorstel,
dat nog steeds in behandeling is, beoogt wetten in de toekomst uit te zonderen van de toetsingsbevoegdheid die de
rechter in artikel 94 Grondwet wordt verleend.6 In zijn
voorstel om de Rgbv aan te passen gaat Taverne subtieler
te werk. Het nieuwe plan komt tegemoet aan een oproep
van de Staatscommissie Grondwet7 en houdt ogenschijnlijk minder huis in de Trias dan het artikel 94-voorstel.
Maar geschud aan de Trias wordt er wel door het nieuwe
rijkswetsvoorstel. Hoe stevig en met welke implicaties, willen wij hieronder kort onderzoeken.
Centraal in het constitutionele
denken van Taverne staat het
belang van een prominente plek
van de volksvertegenwoordiging
binnen ons staatsbestel
Centraal in het constitutionele denken van Taverne
staat het belang van een prominente plek van de volksvertegenwoordiging binnen ons staatsbestel. Ten aanzien
van de totstandkoming en werking van verdragen is deze
prominente plek volgens het Kamerlid verloren gegaan
of uit zicht geraakt.8 Om hier verandering in te brengen,
gaat de aandacht in het onderhavige wetsvoorstel in eerste instantie uit naar de regering. De huidige constitutio-
Auteurs
ging van verdragen’, NJB 2015/453, p. 551
6. Kamerstukken II 2011/12, 33359 (R
wet uit 2010 (bijlage bij Kamerstukken II
1. Mr. C.B. Modderman & mr. dr. J.W.C. van
3. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R
1986), p. 1-6. Zie over dit voorstel: J. Fleu-
2010/11, 31570, 17), p. 111-113.
Rossem zijn als docent staats- en bestuurs-
2048), p. 1-2.
ren & J. de Wit, ‘Het voorstel-Taverne’, NJB
8. Zie: S. Blok, K. Dijkhoff & J. Taverne,
recht verbonden aan de Universiteit Utrecht.
4. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R
2012/2298, afl. 40, p. 2812-2818 en C.B.
‘Verdragen mogen niet langer rechtstreeks
2048), 3, p. 1.
Modderman, ‘Tavernes voorstel van rijks-
werken’, NRC Handelsblad 23 februari
Noten
5. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R
wet’, Tijdschrift voor Constitutioneel Recht
2012 en A. Kas, ‘Nederland moet weer over
2. T. Barkhuysen, ‘Parlement moet minder
2048), 2, p. 1-2 en Kamerstukken II
2013, afl. 3, p. 234-241.
z’n eigen wetten gaan’, NRC Handelsblad
(stil)zwijgen bij sluiting, wijziging en opzeg-
2014/15, 34158 (R 2048), 3, p. 6.
7. Rapport van de Staatscommissie Grond-
20 februari 2015.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
685
Opinie
nele regeling maakt mogelijk dat de totstandkoming van
verdragen in veel gevallen een aangelegenheid van de
regering is, waarbij het parlement niet of nauwelijks
betrokken is.9 Het voorstel van Taverne breidt de verplichting voor de regering om het parlement hier uitvoeriger bij te betrekken fors uit.
Maar wat als de regering straks niet erg consciëntieus omspringt met haar nieuwe plicht om bij zulke verdragen de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure te volgen? Wanneer de regering in zo’n geval het verdrag ter
stilzwijgende goedkeuring voorlegt, kan het parlement dit
stilzwijgen doorbreken (artikel 5 Rgbv). Taverne wijst hier
ook op.10 Maar zal het parlement dit doen? Taverne zelf
heeft immers juist kritiek geuit op de weinig actieve houding van het parlement.11 Een ander scenario is dat de
regering meent dat een van de uitzonderingen van artikel
7 Rgbv van toepassing is en de parlementaire goedkeuring daarom helemaal overslaat. Is hier voor het parlement dan nog iets aan te doen, indien het parlement het
oneens is met de regering? Bij de uitzonderingen b en e
van artikel 7 Rgbv wel.12 Bij de andere uitzonderingen
niet. Dit laat Taverne onbesproken.13
Er staat hier meer op het spel dan alleen de relatie
tussen regering en parlement. Ook de positie van de andere speler binnen de Trias, de rechter, komt in het geding als
de nieuwe procedure niet goed functioneert. Anders dan de
regering, krijgt de rechter in het voorstel van Taverne niet
met een verplichting te maken. Het recente rijkswetvoorstel beoogt de rechter niet ‘te binden aan het oordeel van
de wetgever’, maar reikt hem een ‘houvast in de interpretatie’ van verdragen aan.14 Tegelijkertijd wordt in de memorie
van toelichting wel benadrukt dat de rechter een stilzwijgend goedgekeurde verdragsbepaling slechts rechtstreekse
werking zal verlenen ‘indien daar zwaarwegende argumenten aan ten grondslag liggen’.15 Ook de rechter wordt dus
geacht in de pas te lopen. Dit in de pas lopen wordt echter
problematisch indien parlementair stilzwijgen niet toe te
schrijven valt aan een zorgvuldige afweging dat we met
een verdrag zonder een ieder verbindende bepalingen te
maken hebben. Hoe moet de rechter daarmee omgaan?
In het rijkswetvoorstel wordt geen standpunt ingenomen over de wenselijkheid van rechtstreekse werking van
verdragen. Het voorstel stelt enkel dat in (overleg met) het
parlement de beslissing moet vallen of van een ieder verbindendheid sprake is. Het zou dus kunnen dat juist meer
bepalingen van verdragen als een ieder verbindend worden aangemerkt als hier straks door de wetgever uitvoeriger bij stil wordt gestaan. Dat is, gezien zijn ideeën over de
verhouding tussen internationaal recht en nationaal
recht, waarschijnlijk echter niet wat Taverne voor ogen
staat.16 Of na wijziging van de Rgbv vaker of minder vaak
aan verdragen rechtstreekse werking zal worden verleend,
is lastig te voorspellen en afhankelijk van meer factoren
dan de inrichting van de procedure alleen. Wat wel opvallend is, is dat in de memorie van toelichting niet of nauwelijks wordt besproken wat er moet gebeuren als op aangeven van de regering de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure wordt gevolgd. In een eerdere variant op het
huidige voorstel, verkondigd tijdens een behandeling van
686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
het rapport van de Staatscommissie Grondwet, had Taverne nog aangegeven dat in een goedkeuringswet tot uiting
diende te worden gebracht welke bepalingen uit een verdrag een ieder verbindend zijn.17
Maakt het veel uit dat zo’n bepaling in het onderhavige voorstel ontbreekt? Niet per se. Wat zo alleen wel een
beetje ondergesneeuwd blijft, is dat niet gezegd is dat
rechtstreekse werking sowieso wordt verleend als de regering een verdrag, vanwege het vermoeden van de aanwezigheid van een ieder verbindende bepalingen, ter uitdrukkelijke goedkeuring voorlegt aan de Staten-Generaal.
In de memorie van toelichting wordt het ontbreken van
rechtstreekse werking vrij nadrukkelijk in verband
gebracht met de procedure van stilzwijgende goedkeuring. Maar deze conclusie kan ook heel goed getrokken
worden in een procedure van uitdrukkelijke goedkeuring.
Ook hier zou overigens weer gelden dat de bevoegdheid
van de rechter intact blijft om in incidentele gevallen het
oordeel van de wetgever te passeren.
Vanuit democratisch oogpunt is er veel voor te zeggen om, zoals Taverne voorstelt, het parlement directer te
betrekken bij de vaststelling van verdragen die een ieder
kunnen verbinden. Wat hierboven in kort bestek de revue
passeerde, laat echter hopelijk zien dat aan dit voorstel wel
bepaalde mitsen en maren zijn verbonden. Een belangrijke
‘mits’ is dat regering en parlement constitutioneel plichtsbesef etaleren indien de voorgestelde wijziging wordt doorgevoerd. Een belangrijke ‘maar’ is dat het ‘houvast in de
interpretatie’ van verdragen dat het voorstel aan de rechter
beoogt te bieden, gevolgen kan hebben voor de rechtsbescherming. Wanneer door de wetgever wordt bepaald – stilzwijgend dan wel uitdrukkelijk – dat een verdragsbepaling
niet een ieder verbindend is, heeft dit immers gevolgen
voor de toetsingsmogelijkheden van de rechter in het kader
van artikel 94 van de Grondwet. Zeker aangezien onze constitutie rechterlijke toetsing van wetten aan de Grondwet
uitsluit, is dat niet zonder betekenis.
Zowel ‘mits’ als ‘maar’ verdient het naar onze mening
straks bij de behandeling van dit rijkswetsvoorstel uitvoerig besproken te worden. Dat voorstel is als gezegd met
zijn motief van democratisering op zich lovenswaardig.
Maar democratie is niet de enige waarde die hier in het
geding is. Evenwichtige verhoudingen binnen de Trias
vormen ook een groot goed.
9. Zie bijvoorbeeld: Rapport Staatscommis-
Staten-Generaal en de totstandkoming van
sie Grondwet 2010, p. 111-113 en C.B.
verdragen’, Tijdschrift voor Constitutioneel
Modderman, ‘De Staten-Generaal en de
Recht 2015, afl. 1, p. 56-57.
totstandkoming van verdragen’, Tijdschrift
14. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R
voor Constitutioneel Recht 2015, afl. 1, p.
2048), 3, p. 1 en 5.
34-60, in het bijzonder p. 37-48.
15. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R
10. Kamerstukken II 2014/15, 34158 (R
2048), 3, p. 5.
2048), 3, p. 4.
16. Zie: S. Blok, K. Dijkhoff & J. Taverne,
11. S. Blok, K. Dijkhoff & J. Taverne, ‘Ver-
‘Verdragen mogen niet langer rechtstreeks
dragen mogen niet langer rechtstreeks
werken’, NRC Handelsblad 23 februari
werken’, NRC Handelsblad 23 februari
2012.
2012.
17. Kamerstukken II 2011/12, 31570, 22,
12. Zie art. 8 lid 2, 9 lid 2 Rgbv.
p. 6.
13. Zie hierover: C.B. Modderman, ‘De
Opinie
546
Open brief aan de nieuwe
Minister van Justitie
Excellentie,
Ik kijk naar u uit met hooggespannen verwachtingen.
U gaat leiding geven aan een departement van Veiligheid en Justitie.
Ik hoop dat u zich bewust zult blijven van het feit dat het woordje ‘en’ duidt op een nevenschikking, en niet op een
onderschikking.
U gaat verantwoordelijkheid dragen voor het functioneren van de rechterlijke macht.
Ik hoop dat u de hard werkende rechters niet ziet als assembleurs in een fabriek van uitspraken, maar als ambachtslieden die oprecht trachten om in elk individueel geval dat hen wordt voorgelegd ook daadwerkelijk recht te doen.
Zij gedijen beter in vrijheid dan in een cultuur van verregaand gestandaardiseerde werkwijzen en prestatienormen.
U zult meer dan eens te maken krijgen met de advocatuur.
Ik hoop dat u zich zult realiseren dat die beroepsgroep niet louter bestaat uit zakkenvullers of ‘consiglieres’, maar vooral
wordt gevormd door bevlogen rechtshulpverleners, die het noodzakelijke zout zijn in de pap van de rechtsstaat. Het is
de advocaat ook die de rechter – en zelfs de wetgever – uitdaagt om kritisch te reflecteren op de grenzen van het recht.
De advocatuur verdient veeleer een luisterend oor dan wantrouwen en laatdunkendheid.
U bent er natuurlijk ook voor de burger. De naam van uw functie onderstreept die dienende rol.
Ik hoop dat u dan niet zult vergeten dat het recht niet zozeer is gegeven om door de overheid als wenselijk beschouwd
handelen te legitimeren, maar vooral om de burger een zeker niveau aan bescherming te bieden. Die functie is te meer
van belang in een tijdsgewricht als het onderhavige, waarin voor zoveel burgers zoveel zekerheden zijn weggevallen.
Houdt u daarbij dan ook voor ogen dat het bestaan van rechten nog niet zonder meer betekent dat het individu ook een
toegang heeft tot die rechten? En dat om die reden een aanspraak op een redelijk niveau gefinancierde rechtsbijstand
geen socialistische franje is, maar een hoeksteen van een moderne rechtsstaat?
U maakt deel uit van een ministersploeg, bent lid van een partij. U bent product en onderdeel van het politiek bedrijf.
Ik hoop dat u in de compromissen van coalitie en constructieve oppositie de grenzen van hetgeen de rechtsstaat vereist
zult bewaken: de gebondenheid aan het recht, het evenwicht der machten en het respect voor de rechten van de mens.
Ik verwacht dat u – wanneer nodig – zowel in het openbaar als binnenskamers zult benadrukken de gebondenheid, ook
van Nederland, aan recht van een hogere orde, de terughoudendheid die politici past in hun commentaar op het werk
van de rechterlijke macht en de onwenselijkheid van pogingen om universele fundamentele rechten ten achter te stellen
bij de politieke waan van alledag.
Excellentie, wijlen Willem Witteveen schreef al dat de rechtsstaat geen veilig bezit is, geen huis waarin we onbezorgd
kunnen slapen.
Ik koester een bescheiden hoop: de hoop dat u dat bezit in elk geval niet minder veilig zult maken.
Ik wens u het vermogen om te abstraheren en te reflecteren en vooral om te kunnen persisteren, in die gevallen waarin
de rechtsstaat dit vergt.
Ik wens u alle goeds.
Prof. mr. Jacques Sluysmans
Advocaat in Den Haag en bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
687
547
Reactie
Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht tussen de Hoge Raad en het
Hof van Justitie van de Europese Unie?
Reactie op: ‘Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht?’
Nanda Ros1
I
n het artikel ‘Rechtseenheid in
het vreemdelingenstrafrecht?’,
NJB 2015/250, afl. 4 bespreken
Jim Waasdorp & Aniel Pahladsingh
het inreisverbod dat, sinds de invoering van de Terugkeerrichtlijn, tegen
derdelanders wordt uitgevaardigd in
plaats van een ongewenstverklaring.
De auteurs stellen in hun bijdrage
onder meer de vraag of de Hoge Raad
en de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State dezelfde uitleg
geven over (aanvang) van de duur
van het inreisverbod. Een vraag die
zij onbeantwoord laten is of de Hoge
Raad en het Hof van Justitie van de
Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) hierover dezelfde uitleg geven.
Deze vraag is mijns inziens interessanter nu deze ontkennend moet
worden beantwoord.
De aanvang van de duur van
het inreisverbod
Zoals de advocaat-generaal Spronken
heeft opgemerkt in haar conclusie bij
het arrest van de Hoge Raad van 4
november 2014 volgt uit de formulering van het Hof van Justitie in de
zaken Filev en Osmani dat het voor
de berekening van de duur van een
inreisverbod er niet toe doet of de
vreemdeling het grondgebied van de
betrokken lidstaat heeft verlaten.2 De
Hoge Raad blijft echter vasthouden
aan het uitgangspunt dat de duur
van het inreisverbod aanvangt op het
moment dat de vreemdeling aan zijn
terugkeerverplichting voldoet. Volgens de Hoge Raad volgt uit Filev en
Osmani – welke zaak betrekking
heeft op gevallen waarin de vreemdeling aan zijn terugkeerverplichting
688
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
had voldaan door de lidstaat daadwerkelijk te verlaten – niet dat dit
uitgangspunt onjuist is.3
Mijns inziens is dit uitgangspunt wel
in strijd met het Europese recht. In
het enkele gegeven dat zowel Filev
als Osmani het Duitse grondgebied
daadwerkelijk had verlaten en pas na
vijf jaar opnieuw het Duitse grondgebied was binnengekomen, kan onvoldoende rechtvaardiging worden
gevonden om de overwegingen van
het Hof van Justitie in dit arrest
geheel terzijde te schuiven. Als het
Hof van Justitie voor ogen had dat de
overwegingen in dit arrest enkel van
toepassing zijn op vreemdelingen
die eerder aan hun terugkeerverplichting hebben voldaan, zou het
voor de hand hebben gelegen dit op
te merken. Dat heeft het Hof van Justitie niet gedaan.4
Daarbij komt dat het uitgangspunt
van de Hoge Raad stuit op praktische
bezwaren. Een vreemdeling heeft
immers pas aan zijn terugkeerverplichting voldaan indien hij terugkeert naar:
- zijn land van herkomst; of
- een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale
overnameovereenkomsten of andere
regelingen; of
- een ander derde land waarnaar de
betrokken onderdaan van een derde
land besluit vrijwillig terug te keren
en waar deze wordt toegelaten.5
Zoals A.H. Klip in zijn noot onder het
arrest van de Hoge Raad opmerkt zal
het voor de Nederlandse autoriteiten
niet altijd mogelijk zijn vast te stellen wanneer een verdachte een andere lidstaat heeft verlaten. Voor bui-
tenlandse autoriteiten is het op hun
beurt weer moeilijk te achterhalen
wanneer een verdachte uit Nederland is vertrokken.6
De terugkeerprocedure7
En dit is niet het enige punt waar de
jurisprudentie van de Hoge Raad in
strijd is met het Europese recht. Waar
de Hoge Raad in eerdere uitspraken
overeenkomstig de jurisprudentie
van het Hof van Justitie in de zaken
El Dridi,8 Achughbabian9 en Sabor10
heeft geoordeeld dat strafrechtelijke
maatregelen de terugkeerprocedure
niet mogen doorkruisen en de rechter bij de strafoplegging aldus moet
toetsen of de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen,11
neemt de Hoge Raad thans weer
afstand van deze Europese jurisprudentie. Op 4 november 2014 heeft de
Hoge Raad geoordeeld dat uit de
Terugkeerrichtlijn niet voortvloeit
dat de omstandigheid dat de verdachte, nadat aan de opgelegde terugkeerverplichting is voldaan, opnieuw en
in strijd met zijn ongewenstverklaring in Nederland verblijft, meebrengt dat de rechter slechts dan een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf
wegens handelen in strijd met artikel
197 Sr mag opleggen indien hij zich
ervan heeft vergewist dat de stappen
van de in de Terugkeerrichtlijn vastgelegde terugkeerprocedure
(opnieuw) zijn doorlopen.12
Deze uitspraak roept de vraag op hoe
zal worden geoordeeld indien een
verdachte aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan en nadien
opnieuw Nederland is binnengekomen terwijl zijn inreisverbod nog
Reactie
niet was verstreken, doch ten tijde
van de berechting wegens overtreding van artikel 197 Sr (opnieuw ter
uitzetting) in vreemdelingenbewaring verblijft. Volgens de Hoge Raad
kan hieraan voorbij worden gegaan
en aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. De strafoplegging zal dan wel
de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn doorkruisen. Het uiteindelijke doel van de Terugkeerlichtlijn is
immers dat vreemdelingen die onder
het bereik van de Terugkeerrichtlijn
vallen en tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, de lidstaat
waar ze illegaal verblijven verlaten.
Als een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een vreemdeling die in
vreemdelingenbewaring zit, en er
aldus zicht is op uitzetting, wordt de
uitzetting gefrustreerd.13 Daarmee is
deze uitspraak van de Hoge Raad in
strijd met de ratio van de Terugkeerrichtlijn en de jurisprudentie van het
Hof van Justitie.
Auteur
legd om ervoor zorg te dragen dat illegaal op het grondge-
1. Mr. N.J. Ros is werkzaam als senior juridisch medewerker
bied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde
2013/61.
bij het Gerechtshof Amsterdam. Deze reactie is op persoonlij-
landen op een humane manier, met volledige eerbiediging
11. Zie onder meer HR 21 mei 2013,
ke titel geschreven.
van hun grondrechten en waardigheid, worden teruggezon-
ECLI:NL:HR:2013:BY3151.
den naar hun land van oorsprong of een ander derde land.
12. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3091.
Noten
De terugkeerprocedure begint met een terugkeerbesluit en
13. Zie in dit verband de recente uitspraak van het Hof
2. Parket bij de Hoge Raad, concl. T.N.B.M. Spronken,
betreft verder een trapsgewijze verzwaring van te nemen
Amsterdam 30 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5838
ECLI:NL:PHR:2014:1148.
maatregelen, beginnend met een termijn voor vrijwillig ver-
waarin het hof tot eenzelfde oordeel komt.
3. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3093.
trek en eindigend met vreemdelingenbewaring. Een laissez
14. Punt 11 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn.
4. Zie ook de noot van P. Boelens onder HR 4 november
passer-aanvraag of een onderzoek naar de identiteit of natio-
15. Zie ook N.J. Ros, ‘De jurisprudentie van de Hoge Raad
2014, ECLI:NL:HR:2014:3093, JV 2014/388.
naliteit kan ook een onderdeel van de terugkeerprocedure
over de strafvervolging en strafoplegging wegens overtre-
5. Art. 3, lid 3 Terugkeerrichtlijn.
vormen.
ding van artikel 197 Sr beoordeeld in het licht van het Euro-
6. Zie de noot van A.H. Klip onder HR 4 november 2014,
8. HvJ EU 28 april 2011, C-61/11 (El Dridi), JV 2011/242.
pese recht’, Tijdschrift Praktijkwijzer Strafrecht, afl. 8.
ECLI:NL:HR:2014:3093, NJ 2015/25.
9. HvJ EU 6 december 2011, C-329/11 (Achughbabian), JV
7. In de Terugkeerrichtlijn is de terugkeerprocedure vastge-
2012/75.
Beschermende bepalingen
van de Terugkeerrichtlijn
Met de invoering van de Terugkeerrichtlijn is beoogd wettelijke minimumwaarborgen vast te leggen voor
besluiten in het kader van terugkeer
om de belangen van derdelanders te
waarborgen.14 Opvallend is dat de
Hoge Raad met zijn recente uitspraak
van 4 november 2014 vreemdelingen
die opnieuw in strijd met het inreisverbod in Nederland verblijven uitsluit van de in de Terugkeerrichtlijn
opgenomen beschermende bepalingen voor derdelanders. Het is dan ook
de vraag of het Hof van Justitie zich
kan vinden in de uitgangspunten die
de Hoge Raad hanteert of dat Nederland vanuit Europa zal worden teruggefloten.15
10. HvJ EU 6 december 2012, C-430/11 (Sagor), JV
Naschrift
Naschrift
Jim Waasdorp & Aniel Pahladsingh1
M
et veel belangstelling hebben wij kennis genomen
van de reactie van Nanda
Ros, getiteld ‘Rechtseenheid in het
vreemdelingenstrafrecht tussen de
Hoge Raad en het Hof van Justitie
van de Europese Unie?’ (NJB
2015/546, afl. 11). Niet alleen krijgt
het vreemdelingenstrafrecht hier-
door steeds meer aandacht, Ros kiest
bovendien voor een andere interessante invalshoek. In dit naschrift reageren wij hierop.
De aanvang van de duur van
het inreisverbod
Volgens Ros is de rechtspraak van de
Hoge Raad over de aanvang van de
duur van een oude ongewenstverklaring2 (inhoudende dat een oude
ongewenstverklaring slechts kan
worden gelijkgesteld met een inreisverbod indien de derdelander het
grondgebied van Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, en de duur van
die ongewenstverklaring dus pas op
dat moment aanvangt) in strijd met
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
689
548
Nu het Hof actief is op het terrein van (straf baarstelling van)
het inreisverbod, is de Hoge Raad een intermediair geworden
tussen het hoogste Europese gerecht en de nationale rechtsorde
het arrest van het Hof van Justitie
van de Europese Unie (Hof) inzake
Filev en Osmani.3 In het enkele gegeven dat Filev en Osmani het Duitse
grondgebied daadwerkelijk hadden
verlaten en pas na vijf jaren opnieuw
dat grondgebied waren binnengekomen, kan naar de mening van Ros
onvoldoende rechtvaardiging worden
gevonden om de overwegingen van
het Hof geheel terzijde te schuiven.
Voorts stuit vorenbedoelde rechtspraak van de Hoge Raad op praktische bezwaren, aldus Ros.
Wij delen deze conclusies niet.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis
en de systematiek van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat terugkeer van illegale derdelanders op Europees
niveau moet worden aangepakt.4
Deze richtlijn heeft als doel dat die
derdelanders vrijwillig of gedwongen
naar een derde land vertrekken.5 Het
effect van nationale terugkeermaatregelen moet een Europese dimensie
krijgen, door middel van een inreisverbod dat de derdelander de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de Schengenlidstaten
ontzegt.6 Met het voorgaande strookt
naar onze mening dat de duur van
een oude ongewenstverklaring en
een inreisverbod pas na daadwerkelijk vertrek aanvangt. Hierbij benadrukken wij dat het om een inreisverbod gaat en dat inreizen pas weer
mogelijk is, als de derdelander is uitgereisd. Dat het Hof niet met zoveel
woorden heeft overwogen dat vertrek
is vereist, maakt niet dat het Hof dit
niet bedoeld kan hebben. Filev en
Osmani hadden het Duitse grondgebied daadwerkelijk verlaten en waren
na vijf jaren weer ingereisd. Aldus
worden de overwegingen van het Hof
niet geheel terzijde geschoven, maar
worden zij uitgelegd in het licht van
de voorliggende feiten.
De praktische bezwaren zijn wat ons
betreft ongegrond. Uitzettingen worden geregistreerd. Vertrekt een derdelander vrijwillig, dan is het aan
hem om dat aan te tonen. Daarvoor
heeft hij voldoende bewijsmiddelen,
zoals vliegtickets, een paspoort met
in- en uitreisstempels en (andere)
bewijzen van verblijf.
Ros wijst voorts op het arrest van de
Hoge Raad van 4 november 2014,
waarin hij heeft geoordeeld dat de
strafrechter niet (opnieuw) gehouden
is zich ervan te vergewissen dat de
stappen van de terugkeerprocedure
zijn doorlopen, indien die rechter
heeft vastgesteld dat de derdelander
aan de opgelegde terugkeerverplichting heeft voldaan door terug te
keren en nadien Nederland opnieuw
en in strijd met de oude ongewenstverklaring is binnengekomen.7 Volgens Ros is dit oordeel in strijd met
het Europese recht.
Hierover kunnen wij kort zijn. De Italiaanse rechter heeft op 22 mei 2014
een prejudiciële vraag aan het Hof
gesteld over hetzelfde onderwerp.8
Daarom is het opvallend dat de Hoge
Raad niettemin op 4 november 2014
arrest heeft gewezen. Nu het Hof
actief is op het terrein van (strafbaarstelling van) het inreisverbod, is de
Hoge Raad een intermediair geworden tussen het hoogste Europese
gerecht en de nationale rechtsorde.
Daarmee neemt zijn verantwoordelijkheid als hoogste nationale bewaker van het Unierecht en als vertaler
van de rechtspraak van het Hof in
betekenis toe.9 Het vorenstaande
maakt duidelijk dat het relevant is
voor de nationale strafrechter om de
ontwikkelingen bij het Hof goed te
volgen en zo nodig de dialoog met
het Hof aan te gaan.
Auteurs
lijk bevestigd in HR 4 november 2014, nr. 13/00812,
7. HR, 4 november 2014, nr. 12/05658,
1. Mr. J.R.K.A.M. Waasdorp is jurist bij de Afdeling bestuurs-
ECLI:NL:HR:2014:3093.
ECLI:NL:HR:2014:3091.
rechtspraak van de Raad van State. Mr. A. Pahladsingh is
3. HvJ EU 19 september 2013, C-297/12, Filev en Osmani,
8. Het Hof heeft aan deze zaak het nummer C-290/14
De terugkeerprocedure
jurist bij de Raad van State en rechter-plaatsvervanger bij de
www.curia.europa.eu.
(Celaj) toegekend.
Rechtbank Rotterdam. Dit naschrift is op persoonlijke titel
4. COM(2001) 672 def., p. 5-7; COM(2002) 175 def., p. 3,
9. Naar: G.J.M. Corstens, De invloed van fundamentele
geschreven.
6 en 12; Council document 14673/02 MIGR 125 FRONT
rechten: perspectief vanuit de rechtspraak (voordracht sym-
135 VISA 172, p. 9; COM(2005) 184 def.; SEC(2005) 1057,
posium Radboud Universiteit Nijmegen van 10 september
Noten
p. 16; COM(2005) 391 def.
2013), te raadplegen via: www.rechtspraak.nl.
2. Ingezet met HR 21 mei 2013, nr. 11/04731,
5. Art. 1, gelezen in verbinding met art. 3, aanhef en onder
ECLI:NL:HR:2013:BZ3930 en HR 21 mei 2013, nr.
punt 3, van de Terugkeerrichtlijn.
11/04684, ECLI:NL:HR:2013:BZ3928, en nadien uitdrukke-
6. Punt 14 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn.
690
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
beschikt. A. wordt veroordeeld tot zeven jaar
dovende middelen en het voorkomen van
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
gevangenisstraf, klagers tot drie jaar gevan-
witwassen tot doel had, hetgeen zonder twij-
genisstraf, waarvan twee jaar voorwaardelijk.
fel in het algemeen belang is. Wat betreft de
EHRM
691
Tevens wordt het klagers verboden geduren-
proportionaliteit van de ontneming van de
Hof van Justitie EU
692
de vijf jaar Frankrijk te verlaten en wordt
woning komt het Hof tot het oordeel dat bij
Hoge Raad (civiele kamer)
693
een bedrag van € 29 070 alsmede de in
deze maatregel een bewijsvermoeden wordt
Hoge Raad (strafkamer)
697
maart 2005 gekochte woning ontnomen.
toegepast. Om personen die vaste betrekkin-
Afd. bestuursrechtspraak RvS
708
Daarbij wordt onder andere vastgesteld dat
gen hebben met een persoon die betrokken
Centrale Raad van Beroep
711
A. heeft deelgenomen aan de financiering
is in strafbare feiten waarop een gevangenis-
van de woning, betalingen heeft verricht en
straf van minstens vijf jaar staat en die de
dat uit afgeluisterde telefoongesprekken
herkomst van vermogen niet kunnen recht-
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
blijkt dat klagers op de hoogte waren van de
vaardigen in het licht van hun levensstijl,
illegale activiteiten van hun zoon. Klagers
wordt een bewijsvermoeden toegepast dat zij
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
gaan in hun beroep tegen de ontneming van
opzettelijk voordeel hebben genoten uit
kers van de Universiteit Leiden, de VU
de woning. Zij stellen daarbij dat de ontne-
wederrechtelijk vermogen en worden de
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
ming van het pand als geheel in strijd is met
voorwerpen waarvan zij de herkomst niet
de bewerkingen zijn verzorgd door mr. dr. F.P.
art. 1 Eerste Protocol EVRM omdat de finan-
kunnen rechtvaardigen, ontnomen. Het Hof
Ölçer (Universiteit Leiden) respectievelijk mr.
ciering daarvan maar deels uit wederrechte-
stelt vast dat de toepassing van dit bewijs-
M. Kuijer (VU Amsterdam). Alle uitspraken
lijke bron afkomstig zou zijn, terwijl de rest
vermoeden en de ontneming een significan-
van het EHRM staan op www.echr.coe.int;
van de financiering uit hun eigen inkomen
te impact heeft gehad op klagers. Niettemin
een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports
en middelen zou voortvloeien. De rechter
sluit de Conventie de toepassing van feitelij-
of Judgments and Decisions. De uitspraken
zou niet hebben gerespondeerd op hun ver-
ke of juridische bewijsvermoedens niet uit
van kamers van het EHRM worden drie
weer dat ontneming van het pand als geheel
als principe. Ontneming van wederrechtelijk
maanden na de uitspraakdatum definitief,
disproportioneel zou zijn. Voorts stellen zij
verkregen vermogen speelt een belangrijke
tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de
dat de ontneming ook neerkomt op een dis-
rol in de rechtsordes van verschillende lid-
Grote Kamer van het Hof.
proportionele inbreuk op de rechten van
staten alsmede op internationaal niveau.
familie onder art. 8 EVRM, omdat het pand
Voorts ging het in deze zaak om een weer-
ook de woning is van de familie en het
legbaar bewijsvermoeden met betrekking tot
gehandicapte kind dat van klagers afhanke-
aangelegenheden ter zake waarvan klagers
lijk is. Dat beroep slaagt niet. In cassatie stelt
bijzondere kennis hadden. Zij hadden de
de Hoge Raad, op 18 november 2008, vast
mogelijkheid toepassing van de maatregel te
dat het appelgerecht heeft vastgesteld dat
voorkomen door de rechtvaardige herkomst
Art. 1 Eerste Protocol EVRM en art. 8 EVRM.
het pand grotendeels kon worden aange-
van hun vermogen aan te geven. Klagers zijn
Ontneming wederechtelijk verkregen voor-
merkt als vrucht van handel in verdovende
daartoe niet in staat geweest, terwijl natio-
deel. Ontneming woning bij derden.
middelen en dat de rechter heeft voldaan
nale rechters het een en ander zorgvuldig
Toepassing bewijsvermoedens.
aan zijn responsieplicht. Het wordt klagers
hebben beoordeeld. Voorts is het Hof van
toegestaan tot 31 mei 2011 in de woning te
oordeel dat er geen indicatie is dat klagers,
blijven, onder betaling van huur, totdat zij
die ook niet klagen over schending van art. 6
alternatieve woonruimte vinden. De staat
EVRM, geen adequate mogelijkheid hebben
neemt op 1 juni 2011 bezit van het pand,
gekregen verweer te voeren. Ondanks dat
terwijl de schuld van klagers aan de bank
een deel van het pand uit andere bronnen
open blijft staan.
dan handel in verdovende middelen is gefi-
549
4 november 2014, appl. nr. 28457/10
(EVRM Eerste Protocol art. 1, EVRM art. 8)
Aboufadda e.a. vs. Frankrijk
A. Feiten
nancierd, stelt het Hof vast dat, gelet op de
Op 1 maart 2005 kopen klagers een woning
met twee appartementen, deels via financie-
B. Procedure
feiten, er niets excessief was in de conclusie
ring met een banklening. Vroeg in maart
Aboufadda en Aboufadda hebben op 18 mei
van nationale gerechten dat het pand gefi-
2005 is een deel van die lening terugbetaald.
2010 een klacht ingediend bij het EHRM. Zij
nancierd is uit de vruchten van handel in
In oktober 2005 wordt een strafvorderlijk
klagen over schending art. 1 Eerste Protocol
verdovende middelen. Het Hof ziet voorts in
onderzoek gestart in verband met handel in
EVRM en art. 8 EVRM in verband met de
de beslissing om het gehele pand te ontne-
cannabis. Daarbij wordt de zoon van klagers,
strafrechtelijke ontneming van hun woning.
men, het streven te bestraffen, als uitdrukking van een legitieme wens strikt op te tre-
A., aangemerkt als verdachte van de verkoop
van grote hoeveelheden cannabis. Financieel
C. Uitspraak van het Hof
den tegen ernstige strafbare feiten. In het
onderzoek wordt gedaan naar A. en perso-
(Vijfde kamer: Villiger, (President), Zupančič,
licht van deze elementen, alsmede de mar-
nen in zijn omgeving, in verband met weder-
Yudkivska, De Gaetano, Potocki, Jäderblom,
gin of appreciation die hier beschikbaar is
rechtelijk vermogen en verdenking van wit-
Pejchal).
voor lidstaten, stelt het Hof vast dat de
wassen. Uiteindelijk worden A. en klagers
In verband met de klacht over schending
inbreuk op het eigendomsrecht van klagers
vervolgd, de eerste voor handel in verdoven-
van art. 1 Eerste Protocol EVRM stelt het Hof
niet disproportioneel was, gelet op het daar-
de middelen, klagers voor het hebben van
voorop dat dit geval dient te worden getoetst
bij nagestreefde doel. In verband met de
betrekkingen met een of meer personen die
aan het tweede lid van deze bepaling. In dit
klacht over schending van art. 8 EVRM stelt
betrokken zijn in handel in verdovende mid-
verband stelt het Hof vast dat er een wette-
het Hof vast dat het ontnomen pand tegelij-
delen en het niet kunnen verantwoorden, in
lijke grondslag was voor de ontneming in
kertijd de woning was van klagers. Derhalve
lijn met hun levensstijl, van middelen waar-
deze zaak. Tevens stelt het Hof vast dat de
maakte de toepassing van de ontnemings-
over zij in bepaalde periodes hebben
maatregel de bestrijding van handel in ver-
maatregel ook inbreuk op het recht op eer-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
691
Rechtspraak
biediging van het privé-, gezinsleven en
maanden. Op 25 september 2007 werd de
tened’). Voortduring van de voorlopige hech-
woning van klagers. Ook in dit verband stelt
inhoudelijke behandeling van de strafzaken
tenis kan niet worden gebruikt om te antici-
het Hof vast dat voor deze inbreuk een wet-
hervat en werd de schorsing van de voorlopi-
peren op een eventueel op te leggen
telijke grondslag bestond en dat de toepas-
ge hechtenis van klager opgeheven. Vervol-
gevangenisstraf. In zijn algemeenheid kan de
sing van de maatregel onder het in art. 8 lid
gens zat klager wederom in voorlopige hech-
legitimiteit van voortzetting van voorlopige
2 EVRM genoemde doel van het voorkomen
tenis tot 4 december 2007. Op 21 december
hechtenis niet in abstracto beoordeeld wor-
van wanordelijkheden en strafbare feiten
2007 werd klager door de rechtbank veroor-
den onder verwijzing naar de ernst van de
kan worden gebracht. Het Hof komt voorts
deeld tot een gevangenisstraf van achttien
onderliggende strafbare feiten.
tot het oordeel dat de maatregel als noodza-
maanden met aftrek van voorlopige hechte-
In casu constateert het Hof dat de rechter op
kelijk in een democratische samenleving in
nis wegens deelneming aan een criminele
25 september 2007 slechts in algemene
de zin van art. 8 lid 2 EVRM kan worden
organisatie, het medeplegen van afpersing
bewoordingen verwees naar de belangen van
opgevat, mede omdat het klagers is toege-
en overtredingen van de Wet wapens en
het openbaar ministerie. Bovendien is niet
staan in de woning te blijven totdat zij alter-
munitie. Deze veroordeling hield stand in
gebleken dat de vrijlating van betrokkene op
natieve woonruimte hadden gevonden.
hoger beroep en in cassatie.
7 mei 2007 aanleiding heeft gegeven tot enige publieke onrust. Het lijkt er derhalve op
Ondanks dat de margin of appreciation in
de context van art. 8 EVRM beperkter is dan
B. Procedure in Straatsburg
dat de rechter de beslissing heeft doen stoe-
in die van art. 1 Eerste Protocol EVRM, stelt
Op 26 maart 2008 dient de heer Geisterfer
len op een abstracte verwijzing naar de ernst
het Hof ook in verband met deze klacht vast
een klacht in bij het Europees Hof voor de
van de aanklachten.
dat art. 8 EVRM niet is geschonden.
Rechten van de Mens (appl. nr.15911/08). Hij
stelt dat zijn voorlopige hechtenis tussen 27
D. Slotsom
D. Slotsom
september 2007 en 4 december 2007
Het Hof constateert unaniem een schending
Het Hof komt bij meerderheidsbeslissing tot
onrechtmatig was in het licht van art. 5
van het Verdrag en kent betrokkene een
het oordeel dat de klachten als kennelijk
EVRM. Daarbij wordt verwezen naar het feit
bedrag van € 5440 toe ter vergoeding van
ongegrond niet-ontvankelijk zijn.
dat de voorlopige hechtenis van klager meer-
immateriële schade.
maals is verlengd onder verwijzing naar de
geschokte rechtsorde (art. 67a Sv). Klager
550
nog steeds dermate geschokt was na de
Hof van Justitie van de
Europese Unie
schorsing van zijn voorlopige hechtenis
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. M.K.
gedurende vier maanden dat herleving van
Bulterman, hoofd van de Afdeling Europees
Art. 5 EVRM. (Tijdelijke schorsing van de)
de voorlopige hechtenis rechtmatig was.
Recht binnen de Directie Juridische Zaken,
voorlopige hechtenis. Geschokte rechtsorde.
Bovendien stelt klager dat de nationale
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Schending.
gerechten de voortduring van zijn voorlopige
De volledige uitspraken van het HvJ EU zijn
hechtenis gebrekkig hebben gemotiveerd.
beschikbaar via http://curia.europa.eu.
stelt dat niet valt in te zien dat de rechtsorde
9 december 2014, appl. nr. 15911/08
(EVRM art. 5)
C. Uitspraak van het Hof
Geisterfer vs. Nederland
(Derde Kamer: Casadevall (president), López
551
Guerra, Šikuta, Popović, Pardalos, Silvis en
A. Feiten
Griţco)
Richard Geisterfer was een van de verdach-
Het Hof verwijst naar vaste jurisprudentie
ten – naast o.a. Willem Holleeder – in het
(EHRM [GC] 29 maart 2010, Medvedyev e.a.
Vrij verkeer van werknemers. Artikel 45
zogenaamde Kolbak-onderzoek inzake geor-
vs. Frankrijk, appl. nr. 3394/03) waarin wordt
VWEU. Gelijke behandeling van niet-ingeze-
ganiseerde afpersingen in de onroerend
benadrukt dat voorlopige hechtenis de uit-
ten werknemers. Belastingvoordeel,
goedwereld. Een onderdeel van onderzoek
zondering dient te zijn op de regel dat men
bestaande in de belastingvrijstelling van
Kolbak betrof de afpersing van de op 2
in vrijheid een strafrechtelijk oordeel mag
door de werkgever betaalde vergoedingen.
november 2005 geliquideerde C. Houtman.
afwachten. Voorlopige hechtenis kan in een
Forfaitair toegekend voordeel. Werknemers,
Op 30 januari 2006 werd klager aangehou-
specifieke casus gerechtvaardigd zijn als er
afkomstig uit een andere lidstaat dan die
den en in verzekering gesteld. Klager bleef
specifieke aanwijzingen zijn van een oprecht
van de werkplek. Voorwaarde dat de betrok-
vervolgens in voorlopige hechtenis tot 7 mei
algemeen belang dat – ondanks het vermoe-
kene woonachtig is op een bepaalde
2007. Op die dag werd zijn voorlopige hech-
den van onschuld – zwaarder weegt dan de
afstand van de grens van de lidstaat van
tenis geschorst omdat het strafproces tegen
vrijheid van de verdachte. Het Hof aanvaardt
tewerkstelling.
hoofdverdachte Holleeder voor onbepaalde
dat bepaalde strafbare feiten, gezien de bij-
tijd moest worden aangehouden als gevolg
zondere ernst en de publieke reactie daarop,
(V. Skouris, president, K. Lenaerts,
van een door hem te ondergane hartoperatie.
sociale onrust kunnen veroorzaken die voor-
vicepresident, A. Tizzano, L. Bay Larsen.
Mede in het licht van de wens van de recht-
lopige hechtenis kunnen rechtvaardigen
T. von Danwitz, kamerpresidenten, A. Rosas,
bank om de diverse nauw gerelateerde straf-
voor een beperkte tijd. Echter, daarvan kan
A. Arabadjiev, C. Toader, M. Safjan, D. Šváby,
zaken gelijktijdig te behandelen, besloot de
alleen sprake zijn indien aangetoond kan
M. Berger, A. Prechal, C. G. Fernlund
rechtbank de voorlopige hechtenis van kla-
worden dat vrijlating van de verdachte de
(rapporteur), rechters)
ger tijdelijk te schorsen tot het moment dat
openbare orde daadwerkelijk zou schokken
de inhoudelijke behandeling van de strafza-
(‘would actually disturb public order’) én
ken hervat kon worden. De schorsing van de
indien de openbare orde feitelijk bedreigd
voorlopige hechtenis van klager duurde vier
blijft (‘if public order remains actually threa-
692
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Arrest van 24 februari 2015, zaak C-512/13
Sopora vs. Staatssecretaris van Financiën
Rechtspraak
Feiten en nationale procedure
Indien de werkelijk gemaakte extraterritoria-
Conclusie
De Nederlandse Wet op de loonbelasting kent
le kosten het forfaitaire plafond van 30 %
Art. 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd
een vrijstelling van belasting voor vergoedin-
overschrijden, staat het hun immers vrij om
dat het zich niet verzet tegen een nationale
gen die een werknemer krijgt ter compensa-
een belastingvrijstelling van de vergoeding
wettelijke regeling als in het hoofdgeding,
tie van extra kosten die hij heeft ten gevolge
wegens extraterritoriale kosten te verkrijgen,
waarbij een lidstaat ten gunste van werkne-
van het feit dat hij buiten zijn land van her-
mits zij passende bewijsstukken overleggen.
mers die, alvorens een dienstbetrekking op
komst verblijft. Indien de werknemer meer
Werknemers die niet voldoen aan de voor-
zijn grondgebied te aanvaarden, in een ande-
dan 150 kilometer van de Nederlandse grens
waarde dat zij woonachtig zijn op meer dan
re lidstaat woonden, voorziet in de toeken-
woonachtig was bestaat de mogelijkheid om
150 kilometer van de Nederlandse grens
ning van een belastingvoordeel, bestaande in
van een forfaitaire regeling gebruik te maken
komen alleen in aanmerking voor vrijstelling
de forfaitaire belastingvrijstelling van een
waarbij de werknemer wordt vrijgesteld tot
voor werkelijk gemaakte extraterritoriale kos-
vergoeding wegens extraterritoriale kosten
30 % van de belastinggrondslag. De achter-
ten, mits zij passende bewijsstukken overleg-
tot ten hoogste 30 % van de grondslag, op
grond van de introductie van deze voorwaar-
gen. In die situatie is overcompensatie even-
voorwaarde dat deze werknemers woonach-
de is dat in de grensstreek ruimer gebruik
wel niet mogelijk, in tegenstelling tot
tig waren op een afstand van meer dan 150
werd gemaakt van de forfaitaire regeling dan
situaties waarin de forfaitaire belastingvrij-
kilometer van zijn grens, tenzij deze limieten
was beoogd en dat dit leidde tot een concur-
stelling wordt toegepast, gelet op het feit dat
zodanig zijn vastgesteld dat deze vrijstelling
rentieverstoring. Voor een Nederlandse werk-
bij forfaitaire toekenning geen rekening
systematisch aanleiding geeft tot een duide-
gever was het aantrekkelijker buitenlandse
wordt gehouden met het daadwerkelijke
lijke overcompensatie van de werkelijk
werknemers uit de grensstreek in dienst te
bedrag van de extraterritoriale kosten, en
gemaakte extraterritoriale kosten.
nemen doordat zij bij een lager brutosalaris
deze toekenning zelfs kan plaatsvinden wan-
op een hoger netto loon uitkwamen. Voor de
neer het bedrag van deze kosten nihil is.
150 kilometergrens werd gekozen omdat
Vaststaat dat het merendeel van de Belgische
Hoge Raad (civiele kamer)
boven deze afstand de werknemer niet dage-
werknemers alsook een deel van de Duitse,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
lijks naar zijn werkplek kan reizen. De Duitse
Franse en Luxemburgse werknemers en van
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
Sopora en zijn werkgever vragen om toepas-
de werknemers uit het Verenigd Koninkrijk is
van Justitie van het Caribische deel van het
sing van de forfaitaire regeling. Dit wordt
uitgesloten van toepassing van de forfaitaire
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
geweigerd omdat Sopora voorafgaand aan
regeling.
zien op www.rechtspraak.nl.
zijn tewerkstelling in Nederland op een
Hoewel overwegingen van administratieve
afstand van minder dan 150 kilometer van
aard geen afwijking door een lidstaat van de
de Nederlandse grens woonachtig was. Sopo-
regels van Unierecht kunnen rechtvaardigen,
ra betwist de weigering en beroept zich daar-
volgt uit de rechtspraak van het Hof ook dat
bij op het Unierecht. Uiteindelijk moet de
aan de lidstaten niet de mogelijkheid kan
6 maart 2015, nr. 08/02841
Hoge Raad zich over de vraag buigen of de
worden ontzegd om legitieme doelstellingen
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion, T.H. Tanja-
forfaitaire regeling verenigbaar is met het
na te streven met de invoering van algemene
van den Broek; A-G mr. L.A.D. Keus)
Unierecht en besluit daarover een vraag te
regels die door de bevoegde autoriteiten
ECLI:NL:HR:2015:520
stellen aan het Hof van Justitie.
gemakkelijk kunnen worden gehandhaafd en
552
gecontroleerd (zie arresten Commissie vs. Ita-
Alimentatie. Terugbetaling. Vervolg op HR
Prejudiciële vragen
lië, C-110/05, punt 67; Josemans, C-137/09,
30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5688. HR:
De Hoge Raad legt de vraag voor of artikel 45
punt 82). Het Hof overweegt dat het enkele
Bij de beoordeling van de vraag of en in hoe-
VWEU zich verzet tegen een nationale wette-
feit dat limieten zijn vastgesteld voor de
verre van de vrouw in redelijkheid kan wor-
lijke regeling als in het hoofdgeding aan de
afstand ten opzichte van de woonplaats van
den gevergd dat zij het teveel ontvangene
orde is, waarbij een lidstaat aan werknemers
werknemers en de hoogte van de toegekende
aan de man terugbetaalt, is onder meer rele-
die, alvorens een dienstbetrekking op zijn
vrijstelling, en dat daarbij als uitgangspunt is
vant in hoeverre de vrouw de ontvangen
grondgebied te aanvaarden, woonachtig
gekozen voor respectievelijk de Nederlandse
bedragen heeft verbruikt; dat zij aan die ali-
waren in een andere lidstaat, een belasting-
grens en de belastinggrondslag, op zichzelf
mentatie geen behoefte had; alsmede het
voordeel toekent, bestaande in de forfaitaire
geen indirecte discriminatie of belemmering
belang van de man bij terugbetaling.
belastingvrijstelling van een vergoeding
van het vrij verkeer van werknemers vormen.
wegens extraterritoriale kosten, op voorwaar-
Dat is het geval zelfs indien deze vaststelling
de dat deze werknemers woonachtig waren
noodzakelijkwijs een zekere grofheid kent.
op een afstand van meer dan 150 kilometer
Dit geldt a fortiori voor een forfaitaire rege-
De man, adv. mr. B. Fresco, vs. de vrouw, niet
van zijn grens.
ling die in het voordeel werkt van de ervoor
verschenen.
(BW art. 1:157)
in aanmerking komende werknemers, door-
De uitspraak van het Hof
dat zij de administratieve belasting aanzien-
Feiten en procesverloop
Het Hof overweegt dat het vrije verkeer van
lijk vermindert. Dit zou evenwel anders kun-
Partijen zijn in 1980 gehuwd en in 2004
werknemers ook discriminatie verbiedt tus-
nen zijn indien deze limieten zodanig
gescheiden.
sen niet-ingezeten werknemers indien deze
zouden zijn vastgesteld dat de forfaitaire
In dit geding heeft de vrouw partneralimen-
ertoe leidt dat de onderdanen van bepaalde
regeling systematisch aanleiding geeft tot
tatie verzocht. De rechtbank heeft het ver-
lidstaten op ongerechtvaardigde wijze wor-
een duidelijke overcompensatie van de wer-
zoek afgewezen. Het hof heeft bij beschik-
den bevoordeeld ten opzichte van anderen.
kelijk gemaakte extraterritoriale kosten, het-
king van 22 februari 2006 de alimentatie
Het Hof constateert dat dat de forfaitaire
geen de verwijzende rechter dient na te gaan.
alsnog vastgesteld op € 500 per maand met
regeling nooit in het nadeel werkt van werk-
ingang van 15 september 2005. Bij HR 30
nemers die er voor in aanmerking komen.
maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5688, is de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
693
Rechtspraak
beschikking van het hof vernietigd. Het ver-
maatregelen om de gevolgen van die onbe-
wijzingshof heeft de alimentatie met ingang
hoorlijke taakvervulling af te wenden.
van 15 september 2005 bepaald op nihil, met
dien verstande dat, voor zover de man over
554
6 maart 2015, no. 14/00574
(BW art. 2:248 lid 3)
de periode vanaf 15 september 2005 tot de
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van BuchemSpapens, C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-
datum van de uitspraak van het hof meer
W. van Leuveren q.q. c.s., curatoren in de
van den Broek; wnd. A-G mr. J.C. van Oven)
heeft betaald en/of meer op hem is verhaald,
faillissementen van ZHG Beheer e.a., adv. mr.
ECLI:NL:HR:2015:523
de alimentatie tot laatstbedoelde datum
S.M. Kingma, vs. X, niet verschenen.
wordt bepaald op hetgeen door hem is
Onteigening. De rechtbank wijst een ver-
Feiten en procesverloop
zoek om vervanging van deskundigen af.
ZHG Beheer en haar werkmaatschappijen zijn
Verder wijst de rechtbank een gestelde
Hoge Raad
in 2006 in staat van faillissement verklaard.
schadepost af op de grond dat aangenomen
Het hof heeft aan zijn oordeel dat van de
In dit geding hebben de curatoren gevorderd
moet worden dat indien de gestelde schade
vrouw in redelijkheid niet kan worden
dat de bestuurders van de failliete vennoot-
zal ontstaan, de onteigenende partij die zal
gevergd dat zij het na 15 september 2005
schappen en ook X hoofdelijk worden veroor-
vergoeden. HR: 1. Deskundige. Onpartijdig-
teveel ontvangene terugbetaalt, ten grondslag
deeld tot betaling van het totale faillisse-
heid. Een gebrek aan onpartijdigheid aan
gelegd dat een dergelijke uitkering van
mentstekort. De rechtbank heeft de
de zijde van een door de rechter benoemde
maand tot maand pleegt te worden verbruikt.
bestuurders hoofdelijk veroordeeld, met dien
deskundige kan een schending meebren-
Die motivering is onbegrijpelijk, nu de vrouw
verstande dat X slechts gehouden is tot beta-
gen van het beginsel van equality of arms.
de alimentatie over de periode vanaf 15 sep-
ling van 14% van het totale faillissementste-
Van beslissende betekenis is of de twijfels
tember 2005 pas heeft ontvangen na de
kort. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld
die door de schijn van partijdigheid worden
beschikking van 22 februari 2006, zodat de ali-
dat X van 1 november 2005 tot 31 maart
gewekt, objectief gerechtvaardigd zijn. 2.
mentatie over de periode voorafgaande aan
2006 het beleid van ZHG Beheer mede heeft
Volledige vergoeding. De rechtbank dient
die beschikking niet van maand tot maand
bepaald en derhalve voor de toepassing van
een gemotiveerde beslissing te nemen over
kan zijn verbruikt. Na verwijzing zal aan de
art. 2:248 BW wordt gelijkgesteld met een
elke door de onteigende gestelde schade-
hand van de maatstaven vermeld in HR 25
bestuurder. Het hof heeft de vordering tegen
post en de hoogte daarvan.
april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1001, NJ 2014/225
X alsnog afgewezen. Het heeft daarbij over-
(zie met name de r.o. 3.5.1 en 3.6.3), opnieuw
wogen dat de curatoren niet aannemelijk
beoordeeld moeten worden of en in hoeverre
hebben gemaakt dat X verwijtbaar zodanige
van de vrouw in redelijkheid kan worden
steken heeft laten vallen dat (mede) daardoor
A c.s., adv. mr. J.F. de Groot, vs. de Staat der
gevergd dat zij het teveel ontvangene aan de
de faillissementen zijn ontstaan of het faillis-
Nederlanden, adv. mrs. M.W. Scheltema en
man terugbetaalt. Daarbij is onder meer rele-
sementstekort onnodig is vergroot.
R.T. Wiegerink.
ontvangen bedragen heeft verbruikt; dat zij
Hoge Raad
Feiten en procesverloop
aan die alimentatie, naar het hof heeft vastge-
Ingevolge art. 2:248 lid 3 BW is een bestuurder
A c.s. zijn drie broers. Zij oefenden in vof-ver-
steld, in de periode na 15 september 2005
niet aansprakelijk indien hij bewijst dat de
band een gemengd agrarisch bedrijf annex
geen behoefte had; alsmede het belang van de
onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur
loonbedrijf uit in Den Dungen.
man bij terugbetaling van de door hem te veel
niet aan hem te wijten is en dat hij niet nala-
In dit geding heeft de Staat gevorderd dat de
betaalde alimentatie.
tig is geweest in het treffen van maatregelen
vervroegde onteigening van enige gronden
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
om de gevolgen van die onbehoorlijke taakver-
wordt uitgesproken ten behoeve van de
komstig de conclusie van de A-G.
vulling af te wenden. Het hof heeft niet vastge-
omlegging van de Zuid-Willemsvaart. Deze
De A-G bespreekt onder 2.14-2.18 de vraag
steld dat X heeft bewezen dat de onbehoorlijke
gronden maakten deel uit van het bedrijf
hoe beoordeeld dient te worden of en in hoe-
taakvervulling niet aan haar te wijten is
van A c.s. De rechtbank heeft de vervroegde
verre iemand die te veel alimentatie heeft
geweest en dat zij niet nalatig is geweest in
onteigening uitgesproken. De door de recht-
ontvangen, moet worden veroordeeld tot
het treffen van maatregelen om de gevolgen
bank benoemde deskundigen hebben advie-
terugbetaling.
van de onbehoorlijke taakvervulling af te wen-
zen uitgebracht. De rechtbank heeft de ver-
den. Het oordeel van het hof geeft derhalve
schuldigde schadeloosstelling vastgesteld en
blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
de te vergoeden kosten van deskundige bij-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
stand begroot.
betaald en/of op hem verhaald.
(EVRM art. 6; Ow art. 40, 40a, 41)
vant in hoeverre de vrouw de aan alimentatie
553
komstig de conclusie van de A-G.
6 maart 2015, nr. 13/05837
De A-G bespreekt de disculpatie van bestuur-
Hoge Raad
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
ders onder 2.2 en 2.3.
Onderdeel 2 is gericht tegen de afwijzing van
C.E. Drion, T.H. Tanja-van den Broek;
het verzoek de deskundigen, althans deskun-
A-G mr. L. Timmerman)
dige X, te vervangen. Aan dit verzoek is ten
ECLI:NL:HR:2015:522
grondslag gelegd dat deskundige X niet valt
aan te merken als een onafhankelijke en
Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillisse-
onpartijdige deskundige omdat hij werkzaam-
ment. Disculpatie. HR: Een bestuurder is
heden heeft verricht voor Rijkswaterstaat en
niet aansprakelijk indien hij bewijst dat de
daar geen melding van heeft gemaakt, en dat
onbehoorlijke taakvervulling door het
de overige deskundigen dienen te worden ver-
bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij
vangen omdat zij zich niet van deskundige X
niet nalatig is geweest in het treffen van
hebben gedistantieerd. Bij de beoordeling van
694
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
het onderdeel wordt vooropgesteld dat onder
ling moet leiden. Bij de beoordeling van het
betalen voor het overblijvende, en dus ook
bepaalde omstandigheden een gebrek aan
onderdeel wordt vooropgesteld dat de door
voor de omvang van de aan de onteigende
onpartijdigheid aan de zijde van een door de
de rechtbank aan de eigenaar toe te kennen
toe te kennen schadeloosstelling.
rechter benoemde deskundige, een schending
schadeloosstelling een volledige vergoeding
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
kan meebrengen van het beginsel van equali-
vormt voor alle schade die de eigenaar recht-
komstig de conclusie van de wnd. A-G.
ty of arms. In dit verband kan ook aan de
streeks en noodzakelijk door het verlies van
De wnd. A-G merkt onder 3.20 op dat de ont-
vrees van een procespartij voor partijdigheid
zijn zaak lijdt (art. 40 Ow). Bij het bepalen
eigende na afloop van de onteigeningsproce-
van een deskundige een zeker gewicht toeko-
van de schadeloosstelling wordt rekening
dure niet verzeild behoort te raken in een
men. Een zodanige vrees is echter niet van
gehouden met de mindere waarde welke
nieuw debat met de onteigenende partij over
beslissende betekenis; wél van beslissende
voor niet onteigende goederen van de ontei-
schadeposten die de onteigeningsrechter niet
betekenis is of de twijfels die door de schijn
gende (‘het overblijvende’) het rechtstreeks
heeft behandeld in de verwachting dat de ont-
van partijdigheid worden gewekt, objectief
en noodzakelijk gevolg is van het verlies van
eigenende partij die wel zal vergoeden voor
gerechtvaardigd zijn (EHRM 5 juli 2007,
zijn goed (art. 41 Ow). Het bedrag van de aan
zover de onteigende daarop terecht aan-
ECLI:NL:XX:2007:BB5086, NJ 2010/323, par.
de onteigende toe te wijzen schadeloosstel-
spraak maakt.
47-48 (Sara Lind Eggertsdóttir vs. IJsland)).
ling dient, zoals ligt besloten in de woorden
Voor zover het onderdeel erover klaagt dat de
‘een volledige vergoeding’ in art. 40 Ow, de
rechtbank betekenis heeft gehecht aan de
compensatie te vormen voor de totale schade
omstandigheid dat A c.s. het verzoek tot ver-
die de onteigende als rechtstreeks en nood-
vanging van de deskundige(n) pas hebben
zakelijk gevolg van het verlies van zijn zaak
6 maart 2015, nr. 14/02661
gedaan nadat dezen hun rapporten hadden
lijdt. Daarom dient de rechtbank over elke
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
uitgebracht, faalt het. Bij de beantwoording
door de onteigende gestelde schadepost en
Spapens, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-
van de vraag op welk moment een partij dient
de hoogte daarvan, een gemotiveerde beslis-
van den Broek; wnd. A-G mr. J.C. van Oven)
te klagen indien haar tijdens het deskundi-
sing te nemen. De rechtbank heeft dit klaar-
ECLI:NL:HR:2015:527
genonderzoek feiten en omstandigheden
blijkelijk miskend en aldus van een onjuiste
bekend worden die haar doen twijfelen aan de
rechtsopvatting blijk gegeven. Het onderdeel
Onteigening. Grenzen van het onteigende
onpartijdigheid van de deskundige, geldt als
treft in zoverre doel. De enkele omstandig-
perceel. HR: Niet alleen voor de rechtheb-
uitgangspunt dat de klacht tijdig is aange-
heid dat niet de onteigenende partij, de Staat,
bende, maar ook ten behoeve van derden
voerd indien zij door die partij naar voren
maar een derde, het Waterschap, de ten pro-
behoort duidelijk te zijn wat de grenzen
wordt gebracht in haar eerste gedingstuk
cesse bedoelde werkzaamheden zal uitvoe-
zijn van een onteigend perceel. Het bestre-
nadat het rapport van de deskundige is gede-
ren, brengt niet zonder meer mee dat deze
den vonnis verschaft de noodzakelijke dui-
poneerd. Dit kan evenwel anders zijn wanneer
werkzaamheden niet kunnen gelden als
delijkheid niet voor derden die de onteige-
de eisen van een goede procesorde meebren-
schade die de eigenaar rechtstreeks en nood-
ningsstukken niet kennen. De Hoge Raad
gen dat de klacht eerder had moeten worden
zakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt.
voorziet daar zelf in.
aangevoerd (HR 14 mei 2014,
Ook schade aan het overblijvende die voort-
555
ECLI:NL:HR:2014:1067, NJ 2014/310 (C. vs.
vloeit uit door een derde verrichte werk-
Hallmark)). In dit geval heeft de rechtbank
zaamheden welke onlosmakelijk samenhan-
niet geoordeeld dat het verzoek niet tijdig is
gen met het werk met het oog waarop de
A c.s., adv. mr. J.P. van den Berg, vs. de
gedaan, maar bij de afwijzing daarvan wel
onteigening plaatsvindt, kan onder omstan-
gemeente Zwolle, adv. mrs. M.W. Scheltema
meegewogen dat A c.s. hun bezwaar tegen
digheden als zodanige schade worden aange-
en R.T. Wiegerink.
deskundige X al in 2011 aan de rechtbank
merkt. Voor zover de rechtbank dit heeft mis-
kenbaar hadden gemaakt, zich toen hebben
kend, is het onderdeel ook in zoverre
Feiten en procesverloop
gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
gegrond. Het feit dat A c.s. inmiddels het
Ten behoeve van de uitvoering van een
en geen nieuwe bezwaren naar voren hebben
overblijvende hebben verkocht aan het
bestemmingsplan heeft de gemeente de
gebracht. Aldus oordelend heeft zij geen blijk
Waterschap, brengt niet mee dat zij in zover-
Kroon verzocht een perceelsgedeelte met een
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
re geen voor vergoeding in aanmerking
oppervlakte van 00.31.93 ha ter onteigening
Ook overigens is het oordeel van de rechtbank
komende schade lijden. De feiten en omstan-
aan te wijzen. Het perceel staat op naam van
niet onjuist of onbegrijpelijk gemotiveerd.
digheden die aanwezig zijn op de dag waarop
A c.s. Voordat de Kroon had besloten, heeft
Verweven als het is met waarderingen van
het vonnis van onteigening in de openbare
de gemeente de Kroon verzocht de te ontei-
feitelijke aard, leent het zich niet voor verdere
registers wordt ingeschreven (de peildatum),
genen oppervlakte terug te brengen tot
toetsing in cassatie. Onderdeel 2 faalt.
zijn beslissend bij het bepalen van de
00.29.70 ha. Bij Koninklijk Besluit van 25
Onderdeel 3 betreft het volgende. A c.s. heb-
omvang van de schadeloosstelling (art. 40a
oktober 2012, nr. 12.002514 (Stcrt.
ben aangevoerd dat werkzaamheden op het
Ow). Dit is door de rechtbank miskend. In dit
2012/22912) is een perceelsgedeelte ter ont-
overblijvende dienen te worden uitgevoerd
verband verdient nog opmerking dat indien,
eigening aangewezen met vermelding van
om een bevredigende oplossing te bereiken
zoals de Staat heeft aangevoerd, op de peilda-
een oppervlakte van 00.29.70 ha.
voor de hydrologische effecten van de omleg-
tum al bekend was dat het Waterschap ter
In dit geding heeft de gemeente de vervroeg-
ging van de Zuid-Willemsvaart. De rechtbank
plaatse werkzaamheden zou gaan uitvoeren,
de onteigening gevorderd van een perceels-
heeft overwogen dat aangenomen moet wor-
en dit een waardedrukkend effect had op alle
gedeelte ter grootte van 00.29.70 ha. De
den dat de Staat de nodige maatregelen zal
gronden in het desbetreffende gebied, waar-
rechtbank heeft de vervroegde onteigening
nemen en de schade zal vergoeden die daar-
onder het overblijvende, zulks mede van
uitgesproken overeenkomstig de vordering
bij eventueel zal worden toegebracht, en dat
belang is voor de hoogte van de prijs die een
van de gemeente.
daarom niet valt in te zien dat het betoog
redelijk handelende koper in het vrije com-
van A c.s. tot een aanvullende schadeloosstel-
merciële verkeer bereid zou zijn geweest te
(Ow art. 78, 79; Awb art. 3.10-3.18)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
695
Rechtspraak
Hoge Raad
derden dient te worden verschaft).
grenzen zijn van het in het Koninklijk Besluit
bedoelde perceelsgedeelte. Het onderdeel
(toenemende) fysieke beperkingen zijn versterkt. Ten aanzien van een dergelijk verzoek
Onderdeel 1 klaagt dat onduidelijk is wat de
556
om een nader, deskundig medisch-psychiatrisch onderzoek kunnen geen hoge eisen
worden gesteld aan de stelplicht van betrok-
faalt. Bij een (bij repliek in eerste aanleg
overgelegde) brief van 20 januari 2011, hou-
6 maart 2015, nr. 14/06072
kene. Voldoende is dat duidelijk is waarom de
dende een aanbod van de gemeente aan A
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion, T.H. Tanja-
conclusies van de geneeskundige verklaring
c.s., is als bijlage een ‘aankooptekening’ met
van den Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer)
in twijfel worden getrokken en waarop het
kenmerk X gevoegd, die een te verwerven
ECLI:NL:HR:2015:528
verzochte onderzoek zich volgens betrokkene
zou moeten richten. Blijkens het proces-ver-
oppervlakte van 00.29.70 ha laat zien. Die
tekening X is ook gevoegd bij een door A c.s.
Wet Bopz. Second opinion. HR: Betrokkene
baal van de mondelinge behandeling is
zelf (bij antwoord in eerste aanleg) overgeleg-
heeft haar verzoek om een nader deskun-
namens betrokkene betwist dat sprake is van
de brief van de gemeente aan hen. Gelet op
digenonderzoek voldoende toegelicht.
een stoornis in de zin van art. 1 lid 1 Wet
Bopz en is gesteld dat het disproportioneel is
de omstandigheid dat de Kroon, naar ook
blijkt uit het KB (p. 3), kennis heeft genomen
(Wet Bopz art. 1 lid 1, 2)
om betrokkene gedwongen te laten opnemen
nu zij zich nog redelijk thuis redt met hulp
van het hiervoor vermelde aanbod van 20
januari 2011, laat het KB geen andere uitleg
Betrokkene, adv. mr. M.E. Bruning, vs. de
van derden. Voorts is door de advocaat van
toe dan dat de Kroon, overeenkomstig de
officier van justitie, niet verschenen.
betrokkene erop gewezen dat uit de geneeskundige verklaring volgt dat een ambulante
bedoeling van de gemeente, het op tekening
X aangeduide perceelsgedeelte ter onteige-
Feiten en procesverloop
behandeling de doelstelling zou moeten zijn.
ning heeft aangewezen. Anders dan het
De officier van justitie heeft de rechtbank
In de geneeskundige verklaring staat ver-
onderdeel betoogt, is het KB aldus niet in
verzocht om een voorlopige machtiging. Bij
meld dat sprake is van (vooral) tempera-
strijd met art. 78 en 79 Ow en afdeling 3.4
het verzoek is een geneeskundige verklaring
mentstoornissen met geagiteerd gedrag, ver-
Awb tot stand gekomen.
gevoegd, opgemaakt en ondertekend door de
oorzaakt door een semi-goedaardige tumor
Onderdeel 2 klaagt dat de vordering van de
niet bij de behandeling betrokken psychiater
van het hersenvlies, dat niet zeker is of alles
gemeente niet voldoende duidelijk is. De
X. Bij de mondelinge behandeling heeft de
onderzocht is wat mogelijk zou kunnen zijn
rechtbank heeft deze vordering kennelijk
advocaat van betrokkene verzocht om een
om het gevaar buiten een psychiatrisch zie-
aldus begrepen dat de onteigening werd
‘second opinion’. De rechtbank heeft het ver-
kenhuis af te wenden en dat temporele
gevorderd van het in het KB aangewezen
zoek van de advocaat afgewezen en de voor-
gedragsveranderingen en -problemen een
betrokken perceelsgedeelte, zodat die vorde-
lopige machtiging verleend.
bekend neurologisch fenomeen vormen, die
soms succesvol te behandelen zijn en soms
ring, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen,
in dat opzicht voldoende duidelijk is. In
Hoge Raad
onbehandelbaar blijken. Voorts blijkt uit de
zoverre faalt het onderdeel. Juist is de aan de
Bij de beoordeling van de klachten wordt het
verklaring dat bij eventuele hospitalisering
overige klachten van dit onderdeel ten
volgende vooropgesteld. De rechter is over-
sterk gestreefd moet worden naar geheel of
grondslag liggende opvatting dat niet alleen
eenkomstig de algemene regels in de ver-
gedeeltelijk ambulante voortzetting. Gelet op
voor de rechthebbende op een te onteigenen
zoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het
het voorgaande en in aanmerking nemende
perceel, maar ook ten behoeve van derden,
verrichten van een nader onderzoek door
dat het in het onderhavige geval gaat om een
die de rechtstoestand van onroerende zaken
een deskundige af te wijzen. Niettemin moet,
eerste onvrijwillige opname, heeft betrokke-
uit de openbare registers moeten kunnen
gelet op de ingrijpende aard van de door de
ne haar verzoek om een nader deskundigen-
kennen, duidelijk behoort te zijn wat de gren-
rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming lei-
onderzoek voldoende toegelicht. Het bestre-
zen zijn van een onteigend perceel. Gelet op
dende beslissing, worden aangenomen dat
den oordeel getuigt van een onjuiste
hetgeen hiervoor omtrent het KB is overwo-
een verzoek tot het verrichten van een nader
rechtsopvatting voor zover de rechtbank
gen en in het licht van de op het KB geënte
onderzoek door een deskundige slechts
ervan is uitgegaan dat betrokkene feiten of
vordering van de gemeente, heeft de recht-
gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen
omstandigheden diende te stellen waaruit
bank kennelijk bedoeld als onteigend perceel
die aan die motivering moeten worden
kan volgen dat een andere psychiater tot een
aan te merken het op de meergenoemde
gesteld, hangen af van de omstandigheden
andere diagnose zou komen; een dergelijke
tekening X aangeduide perceelsgedeelte. Het
van het geval, waarbij met name van belang
eis veronderstelt een deskundigheid die niet
vonnis verschaft de noodzakelijke duidelijk-
is op welke punten het verzochte nadere
van betrokkene of haar raadsman gevergd
heid evenwel niet voor derden – de functio-
onderzoek zich volgens de betrokkene zou
kan worden. Voor zover de rechtbank hiervan
narissen van het kadaster daaronder begre-
moeten richten, en de mate waarin de rech-
niet is uitgegaan, is haar oordeel onvoldoen-
pen – die de onteigeningsstukken niet
ter uit de bij het verzoek tot het verlenen van
de gemotiveerd, nu uit de bestreden beschik-
kennen. De Hoge Raad zal daarin voorzien.
de machtiging overgelegde geneeskundige
king – gelet op de stukken van het geding –
De klachten kunnen daarom bij gebrek aan
verklaring en de overige stukken reeds duide-
niet volgt dat en op grond van welke
belang niet tot cassatie leiden.
lijkheid heeft verkregen omtrent de door
gegevens reeds duidelijkheid is verkregen
Volgt verwerping, waarbij de Hoge Raad ver-
hem te beslissen punten (HR 29 april 2005,
omtrent de te beslissen punten. De klachten
staat dat in het bestreden vonnis de ver-
ECLI:NL:HR:2005:AS5978, NJ 2007/153 en HR
slagen dus.
vroegde onteigening is uitgesproken van het
8 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7925, NJ
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
perceel zoals afgebeeld op tekening X, die
2013/157). Het verzoek van de advocaat
komstig de conclusie van de A-G.
aan het arrest van de Hoge Raad is gehecht.
strekte ertoe nader te onderzoeken of werke-
De A-G acht niet duidelijk wat betrokkene
De A-G concludeert grotendeels dienovereen-
lijk sprake is van een psychiatrische aandoe-
meer had kunnen stellen (2.15).
komstig (zie 3.15-3.16 over de wijze waarop
ning of dat in wezen slechts sprake is van
naar de mening van de A-G duidelijkheid aan
bepaalde karaktereigenschappen die door
696
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
Hoge Raad (strafkamer)
voortgezette handeling (art. 56 lid 1 Sr) of
ook een paar gouden ringen had gekregen en
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
van meerdaadse samenloop (art. 57 lid 1 Sr).
dat hij deze op twee verschillende dagen bij
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
Mede omdat het in casu bij de heling en het
‘[A] Juweliers’ te Vlissingen heeft aangeboden
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
witwassen gaat om een uit het oogpunt van
onder zijn eigen naam. Op verzoek van
megen.
tijd, plaats, gedragingen en voorwerpen
[betrokkene 5] heeft hij die verkocht. Voor 3
identiek feitencomplex, is niet zonder meer
ringen heeft hij een bedrag van € 270 ont-
begrijpelijk dat het hof dit helen en witwas-
vangen en voor 4 andere ringen heeft hij een
sen als meerdaadse en niet als eendaadse
bedrag van € 75 ontvangen. Dit geld heeft hij
samenloop heeft aangemerkt. In zoverre
aan [betrokkene 5] gegeven. [betrokkene 5] is
3 maart 2015, nr. 13/05328
slagen de middelen.
de eerste keer met verdachte meegegaan
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
Art. 80a RO en toelichtingsvereiste: in casu
naar [A]. De tweede keer was verdachte
Lohman, J. de Hullu, N. Jörg en V. van den
hoeven de slagende middelen niet tot cas-
alleen. Ter terechtzitting in hoger beroep
Brink)
satie te leiden, nu gelet op het in casu toe-
heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 5],
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
passelijke strafmaxima en de in het onder-
een jongen van een jaar of 18, een deel van
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
havige geval opgelegde straf het belang van
de sieraden in zijn zak had zitten en dat hij
zing dan wel verwijzing; adv. mr. J. Kuijper,
de verdachte bij zijn cassatieberoep niet
op straat aan verdachte heeft gevraagd of hij
Amsterdam)
evident is, terwijl de schriftuur niet de in
deze voor hem, [betrokkene 5], wilde verko-
ECLI:NL:HR:2015:501
zo’n geval vereiste toelichting bevat met
pen. Omtrent de herkomst van de sieraden
betrekking tot het belang bij het ingestelde
heeft verdachte aan [betrokkene 5] gevraagd
Vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid
cassatieberoep en het - rechtens te respecte-
of de sieraden eerlijk waren. [betrokkene 5]
bij schuldheling en schuldwitwassen, art.
ren - belang bij vernietiging van de bestre-
heeft deze vraag bevestigend beantwoord en
417bis respectievelijk art. 420quater Sr: in
den uitspraak en een nieuwe feitelijke
verdachte heeft dit vervolgens voor waar aan-
casu toereikende motivering dat de ver-
behandeling van de zaak. A-G: anders.
genomen, omdat hij [betrokkene 5] geloofde.
557
Hij heeft niet aan [betrokkene 5] gevraagd
dachte betreffende de door hem verkochte
sieraden in die mate is tekortgeschoten in
(Sr art. 55, 56, 57, 417bis, 420quater)
hoe hij aan die sieraden kwam en waarom hij
ze niet zelf ging verkopen. Onder deze
zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor
schuldheling respectievelijk schuldwitwas-
Inleiding:
omstandigheden is het hof van oordeel dat
sen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtig-
Verdachte is veroordeeld wegens schuldheling
verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft
heid heeft gehandeld.
en schuldwitwassen gepleegd in dezelfde peri-
gehandeld door een aanzienlijke hoeveelheid
Witwassen van een voorwerp dat afkomstig
ode op dezelfde plaats. De bewezenverklaring
sieraden die hij van [betrokkene 5], toen 17
is uit een door de verdachte zelf begaan
houdt – kort gezegd – in dat verdachte (feit 1
jaar, had gekregen om te verkopen, in ont-
misdrijf (vergelijk HR 25 maart 2014,
meest subsidiair) ‘sieraden (een ketting, rin-
vangst te nemen en over te dragen zonder
ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302): in casu
gen en oorbellen) voorhanden heeft gehad en
door te vragen. Bij enig nadenken had hij
niet onbegrijpelijk oordeel van het hof over
heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
- gelet op de omstandigheden - redelijkerwijs
het schuldwitwassen dat zich niet een geval
het voorhanden krijgen van die voorwerpen
kunnen vermoeden dat de sieraden niet eer-
voordoet waarin sprake is van voorwerpen
telkens redelijkerwijs moest vermoeden, dat
lijk door [betrokkene 5] waren verkregen en
die ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een
het door misdrijf verkregen goederen betrof’
had hij zonder nader onderzoek niet mogen
door de verdachte zelf begaan misdrijf, in
en (feit 2) ‘sieraden (een ketting, ringen, oor-
handelen. Het stellen van de enkele vraag of
aanmerking genomen dat een geïndividua-
bellen) voorhanden heeft gehad en heeft
de sieraden eerlijk waren acht het hof onvol-
liseerde gepleegde overval het misdrijf is
omgezet, terwijl hij redelijkerwijs moest ver-
doende om vast te stellen dat verdachte heeft
waaruit de sieraden afkomstig zijn, en zich
moeden, dat bovenomschreven voorwerpen
voldaan aan voormelde onderzoeksplicht.
met betrekking tot de vraag wie die overval
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren
Derhalve is het hof, anders dan de rechtbank
heeft begaan niet een van de in HR 16
uit enig misdrijf’.
en de verdediging, van oordeel dat wettig en
december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
overtuigend bewezen is dat verdachte, gelet
aangeduide omstandigheden voordoet die
verklaring onder meer overwogen: ‘Uit de
op voormelde omstandigheden en nu hij het
kunnen duiden op betrokkenheid van de
bewijsmiddelen komt het volgende naar
verrichten van nader onderzoek heeft nagela-
verdachte bij die overval.
voren. Op 23 november 2010 heeft [betrokke-
ten, zich schuldig heeft gemaakt aan schuld-
Samenloop van schuldheling en schuldwit-
ne 2] te Middelburg een ketting (collier), een
heling, alsmede aan schuldwitwassen.’
wassen, art. 55 t/m 57 Sr: een identiek fei-
hanger en een paar oorbellen voor € 550
Het hof overweegt onder meer: ‘Het hof is,
tencomplex kan onder omstandigheden op
gekocht van een tweetal jongens. Deze siera-
anders dan de verdediging, van oordeel dat
zichzelf tot de tenlastelegging en bewezen-
den werden na een uitzending van het televi-
aangezien heling en witwassen niet hetzelfde
verklaring van zowel (schuld)heling als
sieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ door
belang beschermen, sprake is van een meer-
(schuld)witwassen leiden. Het is dan aan het
[betrokkene 2] herkend en bleken na controle
daadse samenloop.’
openbaar ministerie voor de tenlastelegging
van de serienummers bij een woningoverval
een keuze te maken tussen die heling en dat
te zijn buitgemaakt. Verdachte heeft ver-
Inleiding eerste middel:
witwassen. De samenloopbepalingen van de
klaard dat hij naar ‘[betrokkene 2]’ is geweest
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
art. 55 e.v. Sr stellen dan grenzen aan de
om een ketting, een hanger en oorbellen te
onder 1 en 2, voor zover inhoudende dat de
cumulatie van de op de verschillende feiten
verkopen. De sieraden had hij van [betrokke-
verdachte ‘redelijkerwijs moest vermoeden’
gestelde maximumstraffen. De Hoge Raad
ne 5] gekregen. [betrokkene 5] had aan ver-
dat het door misdrijf verkregen goederen res-
zet uiteen dat bij heling en witwassen van
dachte gevraagd of hij die voor hem, [betrok-
pectievelijk uit enig misdrijf afkomstige voor-
hetzelfde voorwerp sprake kan zijn van een-
kene 5], wilde verkopen. Tevens heeft hij
werpen betrof, onvoldoende is gemotiveerd.
daadse samenloop (art. 55 lid 1 Sr), van een
verklaard dat hij van [betrokkene 5] eerder
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
697
Rechtspraak
Hoge Raad, eerste middel
onder meer:
juridische) expertise of door gebruikmaking
alternatief tenlasteleggen). Deze keuze heeft
van de gelegenheid die hun functie hun
geen gevolgen voor het toepasselijke straf-
3.2. Het oordeel van het Hof dat de verdachte
biedt. Hierbij kan worden gedacht aan mede-
maximum. Dat is namelijk voor heling en
met betrekking tot de door hem verkochte
werkers van financiële instellingen of ambte-
witwassen gelijk, zowel wat betreft de opzet-
sieraden in die mate is tekortgeschoten in
naren belast met overheidstoezicht of subsi-
telijke als wat betreft de culpoze varianten.’
zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor
dieverlening. In het uiterste geval zouden
(Kamerstukken II 1999-2000, 27159, 3, p. 5, 6)
schuldheling respectievelijk schuldwitwassen
grootschalige witwashandelingen ertoe kun-
Nota naar aanleiding van het verslag: ‘De
vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid
nen leiden dat van misdrijf afkomstig geld
leden van de D66 fractie (...) vragen verder in
heeft gehandeld is, in aanmerking genomen
een machtsfactor wordt die de samenleving
welke gevallen zowel een van de helingbepa-
hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de
corrumpeert. Witwassen vormt dus een
lingen als een van de witwasbepalingen toe-
omstandigheden waaronder de verdachte de
bedreiging voor de maatschappelijke orde.
pasbaar is. Het gaat om gevallen van witwas-
sieraden van de destijds 17-jarige [betrokke-
Op dit punt bestaat een verschil met de klas-
sen die kunnen worden gekwalificeerd als
ne 5] in ontvangst heeft genomen teneinde
sieke heling. Heling bestaat uit het profiteren
het «verwerven, voorhanden hebben of over-
deze voor [betrokkene 5] te verkopen, toerei-
van andermans misdrijven door het overne-
dragen» van opbrengsten uit misdrijf. In zul-
kend gemotiveerd.
men en/of verhandelen van de door die mis-
ke gevallen zullen veelal zowel de artikelen
3.3. Het middel faalt.
drijven (de zogenaamde gronddelicten) ver-
416, eerste lid, onder a, of 417bis, eerste lid,
kregen goederen. Daardoor wordt bevorderd
onder a, Sr als de voorgestelde artikelen
Inleiding tweede en het derde
middel:
dat anderen die misdrijven (blijven) plegen.
420bis, eerste lid, onder b, of 420quater, eer-
Dit zogenaamde begunstigende karakter van
ste lid, onder b, Sr van toepassing zijn. Voor-
De middelen klagen over het oordeel van het
heling staat voorop. Ook witwassen werkt in
beelden hiervan zijn de koerier die wordt
Hof dat het onder 2 bewezenverklaarde
zekere zin begunstigend ten opzichte van
aangetroffen met een grote hoeveelheid
‘schuldwitwassen’ oplevert.
misdrijven zoals drugshandel en fraude.
vreemde valuta afkomstig uit drugshandel of
Zoals in de inleiding gezegd zouden bepaal-
de persoon die in het bezit is van een luxe
Wetsgeschiedenis in verband
met tweede en het derde
middel:
de lucratieve vormen van criminaliteit
motorboot betaald met crimineel geld. (...) De
immers niet zo aantrekkelijk zijn als de
aan het woord zijnde leden van de VVD-frac-
daders er niet in slaagden wegen te vinden
tie vragen of zij uit de separate strafbaarstel-
Wat betreft de onder r.o. 4.1.3 [zie hierna]
om de opbrengsten ervan aan het zicht van
ling van het witwassen mogen afleiden dat
bedoelde combinatie van heling en witwas-
de overheid te onttrekken. Primair gaat het
naast de veroordeling voor bijvoorbeeld dief-
sen houdt de wetsgeschiedenis van de Wet
bij het witwassen echter om de aantasting
stal ook een veroordeling kan volgen voor
van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wij-
van de integriteit van het financiële en eco-
witwassen? Zij noemen het voorbeeld van de
ziging van het Wetboek van Strafrecht en
nomische verkeer en de bedreiging van de
fietsendief die wegrijdt op de zojuist door
enkele andere wetten in verband met de
openbare orde. Dit is reden om de nieuwe
hem gestolen fiets en zich aldus waarschijn-
strafbaarstelling van het witwassen van
strafbaarstelling niet op te nemen in de titel
lijk schuldig maakt aan het «gebruik maken»
opbrengsten van misdrijven, onder meer het
over begunstiging maar in een aparte titel
- in de zin van het nieuwe artikel 420bis, eer-
volgende in:
over witwassen. Ook in ander opzicht ver-
ste lid, onder b, Sr - van een voorwerp waar-
Memorie van toelichting: ‘Sinds de herziening
schilt de klassieke heling van het witwassen.
van hij weet dat het afkomstig is uit enig
van de helingbepalingen in 1991 is de aan-
In de opvatting van de wetgever behoefde de
misdrijf. Betekent dit dat fietsendiefstal
dacht voor witwassen verder toegenomen.
heler voor het beheer van de grotendeels
voortaan dubbel kan worden gestraft, zo vra-
Justitie en politie hebben meer kennis gekre-
concrete en tastbare voorwerpen geen
gen deze leden. Inderdaad betekent het feit
gen van de aard en verschijningsvormen van
gecompliceerde handelingen te verrichten en
dat witwassen voortaan strafbaar is óók als
dit fenomeen en van de mogelijke bestrij-
behoefde die persoon daarbij geen hulp van
het betrokken voorwerp uit eigen misdrijf
dingswijzen. Duidelijk is geworden dat het
of samenwerking met anderen. Dit is anders
(het gronddelict) afkomstig is, dat de betrok-
witwassen niet zozeer als een species van
bij het witwassen. Daar blijft het zelden bij
ken persoon voor beide feiten vervolgd en
heling moet worden gezien als wel als een
één laakbare handeling en gaat het vaak om
veroordeeld zou kunnen worden: het plegen
zelfstandig delict met een eigen aard, dat een
een aantal samenhangende kunstgrepen.
van het gronddelict en het plegen van wit-
aparte aanpak verdient. Het bewustzijn is
Behalve overeenkomsten tussen heling en
wassen. Dit zou in theorie ook kunnen gel-
toegenomen dat van manipulaties met mis-
witwassen zijn er dus verschillen tussen bei-
den voor de opgevoerde fietsendief. Hoewel
daadgeld een grote bedreiging uitgaat voor
de delicten, in het bijzonder gelegen in de
dit niet als een typisch geval van witwassen
de samenleving. De integriteit van het finan-
aard ervan. De twee strafbaarstellingen heb-
kan worden beschouwd, moet worden vastge-
ciële en economische verkeer wordt aange-
ben een verschillende bestaansgrond. Dit
steld dat de internationale strafbaarstellings-
tast doordat gelden met een criminele oor-
neemt overigens niet weg dat de strafbaar-
verplichtingen zich naar de letter ook tot dit
sprong worden «gewit» en weer een
stellingen van heling en witwassen, tekstueel
soort gevallen uitstrekken. Overigens is deze
(schijnbaar) legale rol in dat verkeer kunnen
gezien, elkaar deels overlappen. In het bijzon-
situatie - waarin een reeks van nauw samen-
gaan spelen zonder dat dit voor de bonafide
der de onderdelen a van de artikelen 416 en
hangende handelingen van één persoon ver-
deelnemers aan dat verkeer kenbaar is. Deze
417bis en de onderdelen b van de voorgestel-
schillende strafbare feiten oplevert - in het
laatsten worden dus ongemerkt betrokken bij
de artikelen 420bis en 420quater zijn groten-
strafrecht geenszins ongebruikelijk. Ik wijs
het handelen van criminelen. Anderen, die
deels gelijkluidend. Dit betekent dat in
bijvoorbeeld op de situatie in het verkeer
wel op de hoogte zijn, worden door de grote
bepaalde gevallen zowel een van de helingbe-
waarin een persoon, na een ernstig ongeval
sommen geld waarom het gaat, in de verlei-
palingen als een van de witwasbepalingen
te hebben veroorzaakt, doorrijdt zonder gele-
ding gebracht om hun medewerking te verle-
toepasbaar zal zijn. De officier van justitie
genheid te hebben geboden tot vaststelling
nen aan de betrokken constructies door
kan in zo’n geval kiezen welk feit hij tenlaste-
van zijn identiteit; dit zou zowel overtreding
beschikbaarstelling van hun (financiële of
legt (eventueel kan hij de twee feiten ook
van artikel 6 als van artikel 7 Wegenverkeers-
698
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
wet 1994 kunnen opleveren. Dergelijke situa-
van de verdachte bij die overval.
heeft aangemerkt. In zoverre slagen de mid-
ties leiden - mits de verschillende strafbare
4.2.2. In zoverre falen de middelen.
delen.
feiten in een en dezelfde vervolging worden
4.3.1. [uiteenzetting wetsgeschiedenis; zie
4.4. Dit behoeft echter niet tot cassatie te
tenlastegelegd - niet tot een verboden geval
hierboven, PHvK]
leiden, nu, gelet op de in geval van toepas-
van dubbele bestraffing, zoals de aan het
4.3.2. Uit de hiervoor aangehaalde wetsge-
sing van art. 55, eerste lid, Sr respectievelijk
woord zijnde leden kennelijk vrezen. De zoge-
schiedenis blijkt dat bij de strafbaarstelling
57, eerste lid, Sr toepasselijke strafmaxima
naamde samenloopbepalingen van de artike-
van het witwassen van opbrengsten van mis-
en de in het onderhavige geval opgelegde
len 55 e.v. Sr stellen immers grenzen aan de
drijven onder ogen is gezien dat een identiek
straf bestaande uit een werkstraf van tachtig
cumulatie van de op de verschillende feiten
feitencomplex op zichzelf tot de tenlasteleg-
uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, het
gestelde maximumstraffen.’ (Kamerstukken II
ging en bewezenverklaring van zowel
belang van de verdachte bij zijn cassatiebe-
2000/01, 27159, 5, p. 8-10).
(schuld)heling als (schuld)witwassen zou
roep niet evident is. De schriftuur bevat
kunnen leiden. Uit die wetsgeschiedenis
evenwel niet de in HR 11 september 2012,
Hoge Raad, tweede en derde
middel onder meer:
komt voorts naar voren dat het in zo een
ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, r.o.
geval op de weg van het openbaar ministerie
2.6.2 bedoelde, in zo een geval vereiste toe-
4.1.1. De middelen klagen over het oordeel
ligt bij het opstellen van de tenlastelegging
lichting met betrekking tot het belang bij het
van het Hof dat het onder 2 bewezenverklaar-
een keuze te maken tussen die heling en dat
ingestelde cassatieberoep en het - rechtens te
de ‘schuldwitwassen’ oplevert.
witwassen (desgewenst in de vorm van een
respecteren - belang bij vernietiging van de
4.1.2. De middelen doen daartoe een beroep
alternatieve of een primair/subsidiaire ten-
bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke
op recente rechtspraak van de Hoge Raad
lastelegging), alsmede dat de samenloopbe-
behandeling van de zaak.
over in het bijzonder het verwerven of voor-
palingen van de art. 55 e.v. Sr grenzen stellen
Volgt verwerping van het beroep.
handen hebben van onmiddellijk uit eigen
aan de cumulatie van de op de verschillende
misdrijf afkomstige voorwerpen. Die recht-
feiten gestelde maximumstraffen.
spraak komt er - kort gezegd - op neer dat in
4.3.3. Tegen deze achtergrond moet worden
zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden
aangenomen dat niet is uitgesloten dat zich
gesteld aan de motivering van het oordeel
gevallen kunnen voordoen waarin sprake is
3 maart 2015, nr. 14/04940
dat sprake is van (schuld-)witwassen in die
van eendaadse samenloop (art. 55, eerste lid,
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
zin dat dan uit die motivering moet kunnen
Sr) van heling en witwassen van hetzelfde
Splinter-van Kan, Y. Buruma, V. van den
worden afgeleid dat de verdachte het voor-
voorwerp. Dat de strafbaarstelling van wit-
Brink)
werp niet slechts heeft verworven of voor-
wassen in sterkere mate dan bij de strafbaar-
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
handen heeft gehad, maar dat zijn gedragin-
stelling van heling het geval is strekt ter
strekkende tot verwerping; OM-cassatie,
gen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op
bescherming van de integriteit van het finan-
tegengesproken door adv. mr. P.T. Verweijen
het daadwerkelijk verbergen of verhullen van
ciële en economische verkeer, staat daaraan
en mr. C.W. Noorduyn, beiden ’s-Gravenhage)
de criminele herkomst van het voorwerp.
niet in de weg indien het gaat om een - naar
ECLI:NL:HR:2015:434
(Vergelijk HR 25 maart 2014,
de kern genomen - identiek feitencomplex.
ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302.)
4.3.4. Afhankelijk van de omstandigheden is
Alcoholslotprogramma (asp) en strafrechte-
4.1.3. De middelen stellen daardoor tevens de
het voorts niet uitgesloten dat sprake is van
lijke vervolging: de Hoge Raad zet uiteen
vraag aan de orde in hoeverre de onder 1
een voortgezette handeling (art. 56, eerste
dat en waarom de omstandigheid dat het
bewezenverklaarde schuldheling, bestaande
lid, Sr) van heling en witwassen indien aan
CBR aan een bestuurder een asp heeft
uit het voorhanden hebben en overdragen
de gedragingen van de verdachte met betrek-
opgelegd omdat hij heeft gereden onder
van door misdrijf verkregen sieraden, gevol-
king tot hetzelfde voorwerp één ongeoor-
invloed van een zodanige hoeveelheid
gen heeft voor het onder 2 bewezenverklaar-
loofd wilsbesluit ten grondslag ligt.
alcoholhoudende drank dat een bepaalde
de schuldwitwassen, bestaande uit het voor-
4.3.5. Daarnaast kan zich in gevallen waarin
drempelwaarde in het adem- of bloedalco-
handen hebben en omzetten van diezelfde,
sprake is van meerdaadse samenloop (art. 57,
holgehalte is overschreden, gevolgen heeft
uit misdrijf afkomstige sieraden.
eerste lid, Sr) van heling en witwassen, de situ-
voor de strafrechtelijke vervolgbaarheid
4.2.1. Wat betreft het onder 4.1.2 bedoelde
atie voordoen waarin de ten laste van de ver-
van diezelfde gedraging.
beroep op de recente rechtspraak geldt dat
dachte bewezenverklaarde heling moet wor-
Alcoholslotprogramma en ne bis in idem,
het in de bestreden uitspraak besloten liggen-
den aangemerkt als het misdrijf waaruit het
art. 68 Sr: deze bepaling is op het onderha-
de oordeel van het Hof over het schuldwitwas-
witgewassen voorwerp onmiddellijk afkom-
vige geval niet van toepassing, omdat niet
sen dat zich niet een geval voordoet waarin
stig is. Voor de motivering van het oordeel dat
sprake is van meerdere onherroepelijke
sprake is van voorwerpen die ‘onmiddellijk’
sprake is van witwassen geldt dan de hiervoor
beslissingen van de strafrechter. Er bestaat
afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf
onder 4.1.2 aangeduide rechtspraak.
echter een sterke gelijkenis tussen de straf-
begaan misdrijf, niet onbegrijpelijk is, in aan-
4.3.6. Gelet op het voorgaande en in aanmer-
rechtelijke vervolging in gevallen als het
merking genomen dat uit de door het Hof
king genomen dat uit de bewezenverklarin-
onderhavige en de procedure die leidt tot
gebezigde bewijsvoering volgt dat een op 25
gen en de door het Hof gebezigde bewijsvoe-
oplegging van een asp. Aldus komt naar
oktober 2010 gepleegde overval het misdrijf is
ring volgt dat het bij de heling en het
voren dat zich hier een uitzonderlijke – van
waaruit de sieraden afkomstig zijn, en zich
witwassen van de sieraden afkomstig uit een
andere gevallen waarin een bestuursrechte-
met betrekking tot de vraag wie die overval
op 25 oktober 2010 gepleegde overval gaat
lijk en een strafrechtelijk traject samenlo-
heeft begaan niet een van de in het arrest van
om een uit het oogpunt van tijd, plaats,
pen, afwijkende – situatie voordoet die op
de Hoge Raad van 16 december 2014,
gedragingen en voorwerpen identiek feiten-
gespannen voet staat met het, aan art. 68 Sr
ECLI:NL:HR:2014:3618, r.o. 2.3.2 onder (i) tot
complex, is niet zonder meer begrijpelijk dat
ten grondslag liggende, beginsel dat
en met (iii) aangeduide omstandigheden voor-
het Hof dit helen en witwassen als meer-
iemand niet twee maal kan worden ver-
doet die kunnen duiden op betrokkenheid
daadse, en niet als eendaadse samenloop
volgd en bestraft voor het begaan van het-
558
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
699
Rechtspraak
zelfde feit. De Hoge Raad ontleent boven-
van de blaastest. Het is een bestuursrechtelij-
zijn algemeenheid en derhalve los van de
dien steun aan het internationale kader
ke maatregel die wordt opgelegd door het
omstandigheden van het geval te geschieden;
over het ne bis in idem-beginsel, waaronder
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
dus ook zonder dat daarbij de concrete
de rechtspraak van het EHRM.
(hierna: CBR).De deelnemer aan het program-
omstandigheden van de betrokken bestuur-
Alcoholslotprogramma en beginselen van
ma krijgt - nadat hij dit zelf heeft aange-
der/verdachte worden betrokken.
een goede procesorde: de strafvervolging
vraagd - een rijbewijs B met de code 103 ‘rij-
2.2. Indien de genoemde vraag ontkennend
van een verdachte ter zake van het rijden
den met een alcoholslot’. Het ‘oude’ rijbewijs
wordt beantwoord, moet ervan worden uitge-
onder invloed van alcoholhoudende drank
B wordt overeenkomstig artikel 132b, derde
gaan dat naast de bestuursrechtelijke proce-
is in strijd met de beginselen van een goe-
lid van de Wegenverkeerswet 1994 ongeldig
dure van de ongeldigverklaring van het rijbe-
de procesorde in die gevallen waarin de
bij de oplegging van de maatregel. Voor alle
wijs en de oplegging van de maatregel in
verdachte op grond van datzelfde feit de
andere categorieën rijbewijzen, met uitzon-
beginsel een strafrechtelijke vervolging van
onherroepelijk geworden verplichting tot
dering van categorie AM (het bromfietsrijbe-
de betrokken bestuurder als verdachte door
deelname aan het asp is opgelegd.
wijs), wordt het rijbewijs eveneens ongeldig.
het openbaar ministerie mogelijk is.
Inmiddels plaatsgevonden opleggingen van
Het programma duurt (ten minste) twee jaar
2.3. Indien het antwoord op deze vraag daar-
alcoholslotprogramma en herziening, art.
en betrokkenen betalen zelf de kosten van
entegen bevestigend luidt, geldt dat de uit
457 Sv: noch de (mogelijke) oplegging van
deelname aan het programma. Het alcohol-
artikel 6, eerste lid van het EVRM voortvloei-
het asp en de daaraan ten grondslag liggen-
slot is een startonderbreker die van over-
ende waarborgen voor punitieve sancties,
de regelgeving noch het daarover in dit
heidswege wordt ingebouwd in de auto van
zoals de onschuldpresumptie, het legaliteits-
arrest gegeven oordeel kan worden aange-
een bestuurder aan wie de maatregel is opge-
beginsel en de eisen van berechting binnen
merkt als een voor herziening van een ver-
legd. De bestuurder moet voor het starten in
een redelijke termijn, in rechte kunnen wor-
oordeling door de strafrechter vereist
het apparaat blazen. Het slot meet vervol-
den ingeroepen. Daarbij kan vervolgens ook
– nieuw – ‘gegeven’ (novum) als bedoeld in
gens de hoeveelheid alcohol in de adem en
het ne bis in idem beginsel een rol spelen, te
art. 457 lid 1 onder c Sv.
zorgt ervoor dat de auto niet start wanneer
weten bij de (beoordeling van de) beslissing
te veel alcohol in de adem wordt gemeten
van het openbaar ministerie, tot strafrechte-
(EVRM Zevende Protocol art. 4; Sr art. 68; Sv
(meer dan 0,2 promille of 88 ug/l). Tijdens de
lijke vervolging van een bestuurder als ver-
art. 457; WVW 1994 art. 8)
rit vraagt het apparaat op een aantal wille-
dachte. Dit zou kunnen leiden tot het oordeel
keurige momenten om een herhaling van de
dat het door de overheid gelijktijdig of ach-
Inleiding:
blaastest. De deelnemer moet de geregis-
tereenvolgens inzetten van een bestuurs-
OM-cassatie. Het hof heeft het openbaar
treerde gegevens om de 46 dagen laten uitle-
rechtelijke maatregel van het ASP en een
ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de
zen bij een uitleesstation. Daarna analyseert
strafrechtelijke vervolging, een verboden
vervolging van verdachte ter zake van, kort
het CBR de data. Houdt de deelnemer zich
‘dubbele vervolging’ ter zake van hetzelfde
gezegd, rijden onder invloed. Ten laste was
aan de spelregels, dan kan het slot voortaan
feitencomplex oplevert.
gelegd overtreding van art. 8 lid 2 aanhef en
om de 92 dagen worden uitgelezen. Wanneer
2.4. In de jurisprudentie van het Europese
onder a Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994).
niet correct wordt meegewerkt aan het pro-
Hof voor de Rechten van de Mens (hierna:
Het OM-cassatiemiddel komt op tegen de
gramma, kan de programmaduur worden
EHRM) zijn in de loop der tijd maatstaven
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar
verlengd of verdere deelname aan het pro-
geformuleerd voor de beoordeling van de
ministerie in de vervolging wegens art. 8
gramma worden ontzegd.
vraag of er sprake is van een ‘criminal charge’
WVW 1994.
1.2. Tot de invoering van het ASP is blijkens
in de zin van artikel 6, eerste lid van het
De raadsman van verdachte heeft betoogd
de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II
EVRM. Zo dienen blijkens (onder andere) het
dat het openbaar ministerie niet ontvanke-
2008/09, 31896, 3) besloten omdat de wetge-
arrest van het EHRM in de zaak Engel en
lijk in de vervolging van de verdachte dient
ver het aantal ongevallen, veroorzaakt door
anderen tegen Nederland van 8 juni 1976 NJ
worden te verklaard, omdat – kort gezegd –
het rijden onder invloed van alcohol, wilde
1978, 223, de volgende vragen bij die beoor-
de aan de verdachte opgelegde maatregel van
terugdringen en de huidige bestuurlijke
deling te worden betrokken: 1. Is de handha-
het alcoholslotprogramma (de maatregel of
maatregelen onvoldoende effectief heeft
ving van de overtreden norm naar nationaal
het ASP) een ‘criminal charge’ is in de zin van
bevonden. De wetgever heeft daarom nieuwe
recht als strafrechtelijk aangemerkt?; met
art. 6 lid 1 EVRM, zodat de strafrechtelijke
instrumenten nodig geacht. Een dergelijk
andere woorden: wat is de classificatie naar
vervolging van de verdachte door het open-
instrument is het ASP. De maatregel is door
nationaal recht?; 2. Wat is de aard van het
baar ministerie in strijd is met het ne bis in
de wetgever in het bestuursrecht onderge-
delict?; 3. Wat is de aard en zwaarte van de
idem beginsel uit art. 68 Sr.
bracht. Doel ervan is het aantal alcohol gere-
maatregel, die met de overtreding wordt
lateerde verkeersslachtoffers te verminderen
geriskeerd?. Deze toetsingscriteria van het
Het hof, onder meer:
door de zware overtreders bewust te maken
EHRM worden bij de beoordeling van het ASP
‘1. Het alcoholslotprogramma en de wetsge-
van de grote gevaren van rijden onder
als bestuursrechtelijke maatregel ook gehan-
schiedenis.
invloed van alcohol en hen te leren een
teerd in de rechtspraak van de Afdeling
1.1. Het alcoholslotprogramma bestaat sinds
scheiding te maken tussen alcoholgebruik en
bestuursrechtspraak van de Raad van State
1 december 2011 en wordt opgelegd aan
het besturen van een motorrijtuig.
(vergelijk de uitspraak van 23 oktober 2013,
bestuurders van motorvoertuigen - niet zijn-
2. Wanneer is sprake van een criminal charge?
2013301126/1/A3; ECLI:NL:RVS:2013:1643).
de bromfietsen - die worden aangehouden
2.1. Het hof ziet zich allereerst voor de vraag
2.5. Uit de genoemde en uit andere uitspra-
met een ademalcoholgehalte tussen de 1,3
gesteld of het opleggen van de maatregel is
ken van de Afdeling komt als vaste lijn naar
en 1.8 promille (respectievelijk 570-785 ug/l)
aan te merken als een ‘criminal charge’ in de
voren dat het opleggen van de maatregel,
en aan beginnende bestuurders met een
zin van artikel 6, eerste lid van het EVRM. De
indien deze wordt opgelegd aan houders van
ademalcoholgehalte tussen de 1,0 en 1.8 (res-
beantwoording van die vraag dient - onder
een rijbewijs voor uitsluitend het besturen
pectievelijk 435 en 785 ug/l), of bij weigering
meer in verband met de rechtszekerheid - in
van motorrijtuigen van categorie B (kort
700
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
gezegd: personenauto’s), geen maatregel
der om financiële of andere redenen niet
3.8. Een vrijspraak in een aan de strafrechter
gebaseerd op een ‘criminal charge’ in de zin
deelneemt aan het ASP het rijbewijs voor de
voorgelegde strafzaak behoeft geen gevolg te
van artikel 6, eerste lid van het EVRM
duur van vijf jaren ofwel 60 maanden ongel-
hebben voor het al dan niet doorzetten van de
inhoudt, omdat de betrokkenen dat rijbewijs
dig wordt verklaard.
maatregel. Nu de wetgever heeft bepaald dat
(met de hiervoor genoemde code 103) gedu-
3.4. De wetgever heeft ervoor gekozen om
het ASP op bestuursrechtelijke gronden wordt
rende het ASP kunnen behouden.
aan de beslissing tot oplegging van de maat-
opgelegd, speelt een in het strafrecht gegeven
Ten aanzien van de hiervoor weergegeven
regel geen discretionaire bevoegdheid te ver-
vrijspraak in beginsel geen rol. In de bestuurs-
vragen overweegt het hof als volgt. Ad 2.4.
binden. Dit betekent dat door het CBR tot
rechtelijke beroepsprocedure wordt - indien
onder 1. Blijkens de eerder onder 1.2
oplegging van de maatregel wordt besloten
van die procedure gebruik wordt gemaakt - de
genoemde MvT is het opleggen van de maat-
indien aan de wettelijke criteria is voldaan,
evenredigheid van de beslissing tot oplegging
regel door de wetgever in het bestuursrecht
zonder dat daarbij de persoon en de persoon-
van het ASP marginaal getoetst, in die zin dat
ondergebracht. Ad 2.4. onder 2. Het rijden
lijke omstandigheden van de betrokkene wor-
wordt beoordeeld of het CBR in redelijkheid
onder invloed van alcohol is een gedraging
den meegewogen, waaronder met name ook
tot het opleggen van de maatregel over had
die de veiligheid van de verkeersdeelnemers
zijn of haar draagkracht.
kunnen gaan. Bij deze toetsing stelt de
in gevaar brengt en daarom door de wetgever
3.5. Voor de bestuurders die door de politie
bestuursrechter zich in de visie van het hof
als misdrijf is gekwalificeerd. Ad 2.4. onder 3.
in het verkeer zijn aangehouden en die in
veelal terughoudend op. Hierdoor kan niet
De aard en zwaarte van de alcoholslotmaatre-
aanmerking komen voor het alcoholslot
worden uitgesloten dat wanneer de verdachte
gel worden naar het oordeel van het hof
bestaat geen redelijke keuze, in dier voege
in de strafzaak is vrijgesproken, hij nog steeds
bepaald door de volgende factoren, die het
dat de bestuurder ofwel deelneemt aan het
deelnemer is - en blijft - aan het ASP.
hof in onderling verband beschouwt: de
ASP of zijn rijbewijs voor de duur van vijf
3.9. De maatregel wordt ook opgelegd in
maatregel treft betrokkene vergaand in zijn
jaren kwijt is.
geval van eerste overtreding en geldt dus
rijbewijs of portemonnee; het ontbreken van
3.6. Het openbaar ministerie houdt, gelet op
niet uitsluitend bestuurders die opnieuw de
een redelijke keuze voor de betrokkene, die
de geldende LOVS-richtlijnen alsmede op het
fout zijn ingegaan.
immers ófwel dient deel te nemen aan het
eerdergenoemde Bos/Polaris-systeem, in zijn
3.10. De in de strafzaak op te leggen sancties
alcoholslotprogramma ófwel wordt gecon-
strafeis rekening met de aan een verdachte
kunnen aanzienlijke gevolgen voor het ASP
fronteerd met ongeldigverklaring van zijn
opgelegde alcoholslotmaatregel indien opge-
hebben. Neemt de betrokkene nog niet deel
rijbewijs voor de duur van vijf jaren; met de
legd voorafgaand aan de strafzitting. In die
aan het ASP, dan kan hij, ingeval de strafrech-
persoon en de persoonlijke omstandigheden
gevallen wordt - voor zover hier van belang -
ter een onvoorwaardelijke ontzegging van de
van de betrokkene en met de overige (even-
een voorwaardelijke ontzegging van de rijbe-
rijbevoegdheid oplegt, daaraan pas deelne-
tuele verzachtende) omstandigheden waar-
voegdheid voor de duur van twee maanden
men nadat die ontzegging is beëindigd, waar-
onder het feit is begaan, wordt bij oplegging
geëist. Het hof leidt hieruit af, mede gelet op
bij het rijbewijs ongeldig blijft. Is de betrok-
van de maatregel geen rekening gehouden;
de mededeling van de advocaat-generaal ter
kene reeds met het ASP gestart, dan wordt
de kosten voor betrokkene bij deelname aan
terechtzitting van 18 augustus 2014, dat het
het ASP bij een door de strafrechter opgeleg-
het programma zijn zeer hoog; de persoonlij-
openbaar ministerie op het standpunt staat
de ontzegging beëindigd en kan het ASP na
ke gevolgen bij niet deelname aan het pro-
dat het opleggen van de maatregel weliswaar
expiratie van de ontzegging opnieuw worden
gramma, leidend tot verlies van het rijbewijs
geen ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6,
aangevangen, waarbij het gecodeerde rijbe-
voor de duur van vijf jaar, zijn mogelijk (zeer)
eerste lid van het EVRM is, maar dit wel door
wijs ongeldig wordt en voor de herstart van
vergaand; reeds bij een eerste overtreding
de betrokkene in zodanige mate als punitief
het ASP opnieuw de kosten voor de inbouw
wordt de maatregel opgelegd; er is geen
wordt ervaren dat het om die reden niet
van het alcoholslot zijn verschuldigd.
opschortende werking in geval van beroep;
opportuun is om, naast de reeds opgelegde
3.11. Naar het oordeel van het hof is het
het programma en/of de gevolgen van het
maatregel van het ASP, in de strafzaak een
opleggen van de maatregel gelet op al het
niet deelnemen aan het programma zijn
onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegd-
vorenoverwogene in alle gevallen aan te mer-
beduidend zwaarder dan de strafrechtelijke
heid om motorrijtuigen te besturen te eisen.
ken als een criminal charge in de zin van arti-
maatstaven zoals neergelegd in de LOVS-
3.7. De kosten verbonden aan deelname aan
kel 6, eerste lid van het EVRM. Nu hiermee de
richtlijnen en het zogenoemde Bos/Polaris-
de maatregel van het ASP komen voor reke-
vraag onder 2.1 bevestigend is beantwoord,
systeem dat door het openbaar ministerie
ning van de deelnemer en zijn opgedeeld in
geldt dat de uit artikel 6, eerste lid van het
wordt gehanteerd; de omstandigheid dat een
kosten die betaald dienen te worden aan het
EVRM voortvloeiende waarborgen voor puni-
vrijspraak in de onderliggende strafzaak
CBR en overige kosten. De kosten die aan het
tieve sancties, zoals de onschuldpresumptie,
geen invloed behoeft te hebben op het
CBR betaald dienen te worden kunnen wor-
het legaliteitsbeginsel en de eisen van berech-
bestuursrechtelijke besluit tot het al dan niet
den onderverdeeld in twee soorten. De kos-
ting binnen een redelijke termijn, in rechte
opleggen van de maatregel; de in de straf-
ten van het opleggen van het ASP en de kos-
kunnen worden ingeroepen.
zaak op te leggen sancties kunnen aanmerke-
ten van de uitvoering van het ASP. Tot de
3.12. Vervolgens komt de vraag aan de orde
lijke gevolgen voor het ASP hebben.
overige kosten worden gerekend de kosten
welk gevolg verbonden dient te worden aan
3.2. In de zaak Nilsson vs. Zweden van het
met betrekking tot het alcoholslot zelf zoals
het oordeel dat de maatregel een criminal
EHRM van 13 december 2005
het in- en uitbouwen van het alcoholslot, de
charge in de zin van artikel 6, eerste lid van
(ECLI:NL:XX:2005:AV3572) is geoordeeld dat
lease van het alcoholslot, het uitlezen van
het EVRM is en derhalve als een ‘vervolging’
de zwaarte van de maatregel van een ontzeg-
het alcoholslot bij het uitleesstation en de
dient te worden aangemerkt. Hierbij komen
ging van de bevoegdheid om motorrijtuigen
aanschaf van het rijbewijs B met code 103.
de werking en de reikwijdte van het ne bis in
te besturen voor de duur van 18 maanden zo
Voornoemde kosten dienen betaald te wor-
idem beginsel in beeld.
ingrijpend is dat op zichzelf reeds sprake is
den aan de betreffende leverancier. De
4. Ne bis in idem?
van een als ‘criminal’ te kwalificeren sanctie.
geraamde kosten aan het CBR en de overige
4.1. Het ne bis in idem beginsel is in het
3.3. Het hof stelt vast dat indien een bestuur-
kosten bedragen tussen de € 4000 en € 5000.
Nederlands recht gecodificeerd in artikel 68
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
701
Rechtspraak
van het Wetboek van Strafrecht. Voor zover
roept de rechtsbescherming van artikel 255
de) procedure niet voor de tweede keer voor
hier van belang kan - behoudens de gevallen
van het Wetboek van Strafvordering in het
hetzelfde feit wordt vervolgd en evenmin dat
waarin rechterlijke uitspraken voor herzie-
leven. Dit impliceert dat het openbaar minis-
hij twee keer voor hetzelfde feit wordt
ning vatbaar zijn - ingevolge dit artikel nie-
terie alleen in het geval van nieuwe bezwa-
gestraft. De individuele rechtszekerheid
mand andermaal worden vervolgd wegens
ren, of wanneer het gerechtshof na een
wordt door het beginsel gediend.
een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijs-
klacht op grond van artikel 12 van het Wet-
4.6. Het hof heeft onder ogen gezien dat uit
de van de rechter in Nederland (...) onherroe-
boek van Strafvordering de vervolging alsnog
de literatuur en de jurisprudentie blijkt dat
pelijk is beslist.
beveelt, kan vervolgen voor een feit waarvoor
artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht
4.2. Behalve in het nationale (straf)recht is het
al een bestuurlijke boete is opgelegd.
zich in beginsel beperkt tot beslissingen van
ne bis in idem beginsel eveneens neergelegd
In de memorie van toelichting (hierna: MvT;
strafrechtelijke aard - al wordt daar ook wel
in het internationale recht. Artikel 14, zevende
Kamerstukken II 2006/07, 31124, 3) bij het
anders over gedacht - , dat het artikel op zich-
lid van het Internationaal Verdrag inzake bur-
voorstel van wet tot aanpassing van bijzon-
zelf geen betekenis heeft voor het verbod
gerrechten en politieke rechten (hierna: IVB-
dere wetten aan de vierde tranche van de
van cumulatie van strafsancties en adminis-
PR) luidt - voor zover hier van belang - als
Algemene wet bestuursrecht, is met betrek-
tratieve sancties, alsmede dat bovengenoem-
volgt: ‘No one shall be liable to be tried or
king tot het una-via beginsel opgenomen
de twee verdragsbepalingen onder een voor-
punished again for an offence for which he
dat er geen strafrechtelijke sanctie kan wor-
behoud, respectievelijk niet door Nederland
has already been finally convicted or acquit-
den opgelegd indien voor dezelfde overtre-
zijn geratificeerd.
ted in accordance with the law and penal pro-
ding reeds een bestuurlijke boete is opge-
4.7. Niettegenstaande het onder 4.6 genoem-
cedure of each country’. Bij de ratificatie van
legd; in dat geval is het una-via beginsel van
de uitgangspunt met betrekking tot de oor-
bovengenoemde bepaling is door Nederland
toepassing. Voornoemd punt is van groot
spronkelijk meer beperkte uitleg en reikwijd-
het voorbehoud gemaakt dat uit voornoemde
belang, zo wordt in de MvT toegelicht,
te van het ne bis in idem beginsel, zoals
verdragsbepaling geen verdergaande verplich-
omdat het nogal eens voor komt dat de wet
neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van
tingen worden aanvaard dan die welke voort-
op overtreding van een voorschrift zowel
Strafrecht, komt het hof tot het oordeel dat,
vloeien uit artikel 68 van het Wetboek van
een strafsanctie als een bestuurlijke boete
gelet op het onder 4.4 genoemde arrest van
Strafrecht. Hierbij verdient opmerking dat
stelt. In dat geval, aldus de MvT, zal de over-
de Hoge Raad en de invoering in het Wet-
blijkens de noot van Y. Buruma bij het arrest
heid moeten kiezen. Het gaat er niet slechts
boek van Strafvordering van het una-via
van het EHRM d.d. 10 februari 2009, NJ 2010,
om dat geen twee straffen worden opgelegd.
beginsel, genoemd onder 4.3, in de jurispru-
36 (Zolotukhin vs. Rusland), het ne bis in idem
Ook moet worden voorkomen dat iemand
dentie een beweging zichtbaar is ingevolge
beginsel geen rol speelde bij de beslissing om
nodeloos tweemaal in een sanctieprocedure
welke de reikwijdte van artikel 68 van het
niet te ratificeren (Kamerstukken II 2004/05,
wordt betrokken voor dezelfde overtreding
Wetboek van Strafrecht naar thans geldend
29800 VI, 9). In het EVRM zelf ontbreekt een
(Nemo debet bis vexari).
recht verder strekt.
uitdrukkelijke bepaling die de burger
4.4. De Hoge Raad heeft met betrekking tot
4.8. De Hoge Raad heeft in genoemd arrest
beschermt tegen nieuwe vervolging of bestraf-
bovengenoemd vraagstuk in zijn arrest van
van 12 januari 1999 kort gezegd geoordeeld
fing, echter in - het door Nederland niet gera-
12 januari 1999, NJ 1999/289, het volgende
dat strafrechtelijke vervolging en een admi-
tificeerde - artikel 4, eerste lid van het Zeven-
overwogen: ‘3.3 Bij de beoordeling van het
nistratieve sanctie voor hetzelfde feitencom-
de Protocol bij dat verdrag is de volgende
middel moet worden vooropgesteld dat ter
plex niet samen gaan. Daarbij gebruikt de
bepaling opgenomen: ‘No one shall be liable
zake van de in artikel 2, eerste lid, WAHV
Hoge Raad de ruimere bewoording van
to be tried or punished again in criminal pro-
(hof: Wet administratiefrechtelijke handha-
‘administratieve sanctie’ en niet ‘bestuurlijke
ceedings under the jurisdiction of the same
ving verkeersvoorschriften) bedoelde gedra-
boete’. In deze ontwikkeling past dat de wet-
State for an offence for which he has already
gingen strafvervolging is uitgesloten. Voorts
gever bij invoering van de vierde tranche van
been finally acquitted or convicted in accor-
verzet het wettelijk stelsel zich ertegen ener-
de Algemene wet bestuursrecht het una-via
dance with the law and penal procedure of
zijds dat, indien een strafrechtelijke vervol-
beginsel in het Wetboek van Strafvordering
that State.’
ging is ingesteld ter zake van overtreding
heeft geïntroduceerd, waarbij volgens de MvT
4.3. Het hof acht bij de beantwoording van de
van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
de wetgever belang hecht aan het ne bis in
onder 3.12 opgeworpen vraag het zogenoem-
nadien een administratieve sanctie wordt
idem/nemo bis vexari beginsel als het gaat
de una-via beginsel, neergelegd in artikel
opgelegd ter zake van een of meer gedragin-
om de verhouding tussen de bestuurlijke
243, tweede lid van het Wetboek van Straf-
gen die deel uitmaken van het strafrechtelijk
boete en de strafrechtelijke sanctie. Al
vordering, dat van kracht is sinds 1 juli 2009,
verweten verkeersgedrag en anderzijds dat,
spreekt de MvT van de bestuurlijke boete,
eveneens van belang. Het una-via beginsel
indien ter zake van een gedraging een admi-
naar het oordeel van het hof is de ratio die
houdt - kort gezegd en voor zover hier van
nistratieve sanctie is opgelegd, die gedraging
aan de MvT voor invoering van het una-via
belang - ingevolge deze wettelijke bepaling in
in aanmerking wordt genomen bij de beoor-
beginsel is te ontlenen in dit verband van
dat: ‘indien ter zake van het feit aan de ver-
deling van de vraag of het verkeersgedrag als
essentieel belang. Die ratio is het tegengaan
dachte een bestuurlijke boete is opgelegd,
een overtreding van artikel 5 van de Wegen-
van het nodeloos iemand tot tweemaal toe
dan wel een mededeling als bedoeld in arti-
verkeerswet 1994 zal worden vervolgd.’
betrekken in een sanctieprocedure voor
kel 5:50, tweede lid, onderdeel a, van de Alge-
4.5. Voor de beantwoording van de vraag of
dezelfde overtreding.
mene wet bestuursrecht is verzonden, dit
het ne bis in idem beginsel een rol van bete-
4.9. Op grond van al het vorenstaande is het
dezelfde rechtsgevolgen heeft als een kennis-
kenis heeft, zoekt het hof aansluiting bij de
hof van oordeel dat de oplegging van de
geving van niet verdere vervolging’. Het
ratio van dit beginsel. Een van de in de litera-
maatregel van het alcoholslot door het CBR
opleggen van een bestuurlijke boete, dan wel
tuur genoemde onderdelen van de ratio van
een criminal charge in de zin van artikel 6,
de mededeling dat er geen bestuurlijke boete
het ne bis in idem beginsel is de rechtsbe-
eerste lid van het EVRM is, en dat deze maat-
wordt opgelegd, staat dus gelijk aan een ken-
scherming van de verdachte, die erop moet
regel als zodanig gelijk moet worden gesteld
nisgeving van niet verdere vervolging, en
kunnen vertrouwen dat hij na een (afgeron-
aan in de strafrechtspleging op te leggen
702
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
sancties. Naar het oordeel van het hof is een
dertien weken een reactie van de officier van
of taken voor de Gemeenschap en voor de
strafrechtelijke vervolging als in casu, voor
justitie heeft ontvangen.’
Unie en wijzigt de in de verdragen neergeleg-
hetzelfde feitencomplex als waarvoor reeds
- Art. 2 lid 1 Wet administratiefrechtelijke
de bevoegdheden en taken niet.’
de maatregel van het alcoholslot is opgelegd
handhaving verkeersvoorschriften: ‘Ter zake
iv) De in art. 17 lid 1 Regeling maatregelen
in strijd met het wettelijk stelsel. Hieraan
van de in de bijlage bij deze wet omschreven
rijvaardigheid en geschiktheid 2011 gegeven
moet de conclusie worden verbonden dat het
gedragingen die in strijd zijn met op het ver-
regeling van het alcoholslotprogramma (hier-
openbaar ministerie op grond van artikel 68
keer betrekking hebbende voorschriften
na: asp) luidt: ‘Het CBR besluit dat betrokke-
van het Wetboek van Strafrecht niet- ontvan-
gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet
ne zich dient te onderwerpen aan het alco-
kelijk dient te worden verklaard in de vervol-
1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering
holslotprogramma indien: a. bij betrokkene
ging van de verdachte. Dienovereenkomstig
motorrijtuigen, de Provinciewet of de
een adem- of bloedalcoholgehalte is gecon-
wordt beslist.’
Gemeentewet, kunnen op de wijze bij deze
stateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570
wet bepaald administratieve sancties worden
μg/l, respectievelijk 1,3‰, maar lager is dan
Relevant juridisch kader:
opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelij-
785 μg/l, respectievelijk 1,8‰; b. bij betrokke-
i) Art. 68 Sr luidt: ‘1. Behoudens de gevallen
ke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen
ne, in de hoedanigheid van beginnende
waarin rechterlijke uitspraken voor herzie-
van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard
bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte
ning vatbaar zijn, kan niemand andermaal
uitgesloten.’
is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is
worden vervolgd wegens een feit waarover te
iii) Het internationale kader over ne bis in
dan 435 μg/l, respectievelijk 1,0‰, maar
zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in
idem wordt vooral gevormd door de volgen-
lager is dan 785 μg/l, respectievelijk 1,8‰; c.
Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of
de bepalingen.
betrokkene heeft geweigerd mee te werken
de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
- Art. 14 lid 7 IVBPR: ‘Niemand mag voor een
aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8,
en Saba onherroepelijk is beslist. 2. Is het
tweede keer worden berecht of gestraft voor
tweede of derde lid, van de wet; d. ten aan-
gewijsde afkomstig van een andere rechter,
een strafbaar feit waarvoor hij reeds overeen-
zien van betrokkene binnen een periode van
dan heeft tegen dezelfde persoon wegens
komstig de wet en het procesrecht van elk
vijf jaar tenminste drie maal proces-verbaal
hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval
land bij onherroepelijke uitspraak is veroor-
opgemaakt op verdenking van overtreding
van: 1°. vrijspraak of ontslag van rechtsver-
deeld of waarvan hij is vrijgesproken.’
van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van
volging; 2°. veroordeling, indien een straf is
Bij de bekrachtiging van het verdrag is door
de wet, waarbij bij een van die verdenkingen
opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering,
Nederland het volgende voorbehoud
een adem- of bloedalcoholgehalte is gecon-
gratie of verjaring der straf. 3. Niemand kan
gemaakt: ‘De Regering van het Koninkrijk
stateerd dat hoger is dan 220 μg/l, respectie-
worden vervolgd wegens een feit dat te zij-
aanvaardt deze bepaling alleen voor zover
velijk 0,5‰, dan wel 88 μg/l, respectievelijk
nen aanzien in een vreemde staat onherroe-
daaruit geen verdere verplichtingen voort-
0,2‰ indien een van de feiten is begaan als
pelijk is afgedaan door de voldoening aan
vloeien dan zijn neergelegd in artikel 68 van
beginnende bestuurder, of waarbij hij ten
een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit
het Wetboek van Strafrecht.’
minste eenmaal heeft geweigerd mee te wer-
gesteld ter voorkoming van strafvervolging.’
- Art. 4 lid 1 Zevende Protocol EVRM: ‘Nie-
ken aan een onderzoek als bedoeld in dat
ii) Wat betreft de samenloop tussen straf-
mand wordt opnieuw berecht of gestraft in
artikel; e. betrokkene op grond van artikel 8,
rechtelijke en andere procedures zijn de vol-
een strafrechtelijke procedure binnen de
onderdelen a, d of h, niet in aanmerking
gende bepalingen van belang.
rechtsmacht van dezelfde Staat voor een straf-
komt voor een lichte educatieve maatregel
- Art. 5:43 Algemene wet bestuursrecht (hier-
baar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is
alcohol en verkeer; f. betrokkene op grond
na: Awb): ‘Het bestuursorgaan legt geen
vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig
van artikel 12, onderdelen a, c of g, niet in
bestuurlijke boete op indien aan de overtre-
de wet en het strafprocesrecht van die Staat.’
aanmerking komt voor een educatieve maat-
der wegens dezelfde overtreding reeds eerder
Dit protocol is niet door Nederland geratifi-
regel alcohol en verkeer, of g. de uitslag van
een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel
ceerd.
het ingevolge artikel 23, eerste lid, opgelegde
een kennisgeving als bedoeld in artikel 5:50,
- Art. 50 Handvest van de grondrechten van
onderzoek geen aanleiding geeft tot ongel-
tweede lid, aanhef en onderdeel a, is bekend-
de Europese Unie: ‘Niemand wordt opnieuw
digverklaring van het rijbewijs, tenzij opleg-
gemaakt.’
berecht of gestraft in een strafrechtelijke pro-
ging van dit onderzoek heeft plaatsgevonden
- Art. 5:44 Awb: ‘1. Het bestuursorgaan legt
cedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in
op grond van artikel 23, eerste lid, onderde-
geen bestuurlijke boete op indien tegen de
de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken
len b, onder I, of c, onder I.’
overtreder wegens dezelfde gedraging een
of veroordeeld overeenkomstig de wet.’
De overige regels met betrekking tot het asp
strafvervolging is ingesteld en het onderzoek
Blijkens de toelichting bij het Handvest heeft
zijn weergegeven in de conclusie van de
ter terechtzitting is begonnen, dan wel een
deze bepaling ‘dezelfde inhoud en reikwijdte
Advocaat-Generaal onder 6. Samengevat
strafbeschikking is uitgevaardigd. 2. Indien de
als het overeenkomstige recht van het EVRM’
komen die regels, voor zover hier van belang,
gedraging tevens een strafbaar feit is, wordt
(PbEG 2007, C303/31).
op het volgende neer: In die gevallen waarin
zij aan de officier van justitie voorgelegd, ten-
- Art. 51 bevat een beperking van de reikwijd-
sprake is van een verdenking van het bestu-
zij bij wettelijk voorschrift is bepaald, dan wel
te van het Handvest: ‘1. De bepalingen van dit
ren van een motorrijtuig onder invloed van
met het openbaar ministerie is overeengeko-
handvest zijn gericht tot de instellingen en
een zodanige hoeveelheid alcoholhoudende
men, dat daarvan kan worden afgezien. 3.
organen van de Unie met inachtneming van
drank dat een bepaalde drempelwaarde in
Voor een gedraging die aan de officier van
het subsidiariteitsbeginsel en tot de lidstaten,
het adem- of bloedalcoholgehalte is over-
justitie moet worden voorgelegd, legt het
uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie
schreden of, indien ook een bepaalde hogere
bestuursorgaan slechts een bestuurlijke boete
ten uitvoer brengen. Derhalve eerbiedigen zij
waarde is overschreden, nadat onderzoek van
op indien: a. de officier van justitie aan het
de rechten, leven zij de beginselen na en
de bestuurder naar diens geschiktheid, ver-
bestuursorgaan heeft medegedeeld ten aan-
bevorderen zij de toepassing ervan, overeen-
eist voor het besturen van motorrijtuigen,
zien van de overtreder van strafvervolging af
komstig hun respectieve bevoegdheden. 2. Dit
niet heeft geleid tot volledige ongeldigverkla-
te zien, of b. het bestuursorgaan niet binnen
handvest schept geen nieuwe bevoegdheden
ring van het rijbewijs, dan wel in gevallen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
703
Rechtspraak
waarin is geweigerd mee te werken aan een
boete in combinatie met een ontzegging
iemand niet twee maal kan worden vervolgd
onderzoek naar dat gehalte, legt het Centraal
van de rijbevoegdheid, al dan niet in voor-
en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit.
Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna ook:
waardelijke vorm.
4.3.3. Hoewel het, hiervoor onder 3 sub (iii)
weergegeven, internationale kader in een
CBR) in een bestuursrechtelijk kader – zon-
geval als het onderhavige niet van toepas-
onaire bevoegdheid – aan die bestuurders de
Hoge Raad, over het middel
onder meer:
maatregel op bestaande uit de verplichting
4.1. Het middel komt met rechts- en motive-
nen ontwikkelde rechtspraak elementen wor-
tot deelname aan het asp. Oplegging van het
ringsklachten op tegen het oordeel van het
den ontleend die voor de beantwoording van
asp brengt mee dat het rijbewijs van de
Hof dat het Openbaar Ministerie niet-ontvan-
de hiervoor in 4.2 gestelde vraag van belang
betrokkene voor alle categorieën, behoudens
kelijk is in de vervolging van de verdachte
zijn. Dat kader benadrukt het internationaal
categorie AM (bromfietsen), ongeldig wordt
wegens overtreding van art. 8 WVW 1994.
breed erkende belang van het ne bis in idem-
verklaard, waarna de betrokkene met een
4.2. Het gaat in de onderhavige zaak naar de
beginsel (vergelijk in die zin ook voornoemd
opnieuw uit te geven rijbewijs B, voorzien
kern genomen om het antwoord op de vraag
arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2011),
van code 103, uitsluitend als bestuurder van
of de omstandigheid dat het CBR aan een
en brengt aldus tevens de gelding van het
een auto aan het verkeer mag deelnemen in
bestuurder een asp heeft opgelegd omdat hij
aan art. 68 Sr ten grondslag liggende begin-
de personenauto waarin op de voorgeschre-
heeft gereden onder invloed van een zodani-
sel tot uitdrukking.
ven wijze een alcoholslot is geïnstalleerd.
ge hoeveelheid alcoholhoudende drank dat
Van bijzondere betekenis daarbij is dat in
Met het alcoholslot kan de auto niet starten
een bepaalde drempelwaarde in het adem- of
internationaal verband niet zonder meer
als het alcoholgehalte in de adem van de
bloedalcoholgehalte is overschreden, gevol-
doorslaggevend is of de nationale wetgever
betrokkene een bepaalde minimumwaarde
gen heeft voor de strafrechtelijke vervolg-
een sanctie als bestuursrechtelijk of als straf-
overschrijdt, terwijl ook tijdens de rit op wil-
baarheid van diezelfde gedraging.
rechtelijk heeft aangemerkt. Dat blijkt bijvoor-
lekeurige momenten dit gehalte moet wor-
4.3.1. Art. 68 Sr is op het onderhavige geval
beeld uit de beslissing van het Europees Hof
den gemeten. Nadat het asp, dat twee jaar
niet van toepassing, omdat niet sprake is van
voor de rechten van de mens (hierna: EHRM)
duurt, met goed gevolg is afgerond, kan de
- kort gezegd - meerdere onherroepelijke
van 13 december 2005 (73661/01, Nilsson vs.
betrokkene opnieuw een rijbewijs aanvragen
beslissingen van de strafrechter.
Zweden), waarin in het kader van art. 4 van
voor alle categorieën waarvoor het oorspron-
4.3.2. Er bestaat echter een sterke gelijkenis
het Zevende Protocol bij het EVRM een
kelijke rijbewijs gold. De kosten van deelna-
tussen de strafrechtelijke vervolging in geval-
bestuursrechtelijke schorsing van de rijbe-
me aan het programma, waaronder de kosten
len als het onderhavige en de procedure die
voegdheid van 18 maanden vanwege de ernst
van de installatie van het alcoholslot, komen
leidt tot oplegging van een asp, welke gelijke-
ervan als een ‘criminal sanction’ werd gezien.
voor rekening van de betrokkene. Naar het
nis blijkt wanneer op de onderhavige situatie
Uit diezelfde rechtspraak komt ook naar voren
Hof heeft vastgesteld, bedragen die kosten
de vergelijkingsfactoren worden toegepast
dat het EHRM bij de beoordeling of art. 4 van
ongeveer € 4000 à € 5000. Indien de betrok-
die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn
het Zevende Protocol is geschonden, groot
kene ondanks de oplegging van de maatregel
ontwikkeld ten behoeve van de beoordeling
belang toekent aan de vraag of sprake is van
niet bereid of in staat is aan het asp deel te
van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’
een ‘sufficiently close connection’ tussen de
nemen, blijft het rijbewijs gedurende vijf jaar
als bedoeld in art. 68 Sr en art. 313 Sv (vgl.
betrokken procedures. Indien sprake is van
ongeldig. Deze regeling komt er dus op neer
HR 1 februari 2011,
een dergelijke samenhang, kan het gevolg
dat de betrokkene aan wie een asp is opge-
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394). Een
daarvan zijn dat de beide procedures moeten
legd, voor de volgende alternatieven staat:
dergelijke vergelijking leidt tot de slotsom
worden beschouwd als één samenhangende
hetzij hij deelneemt aan het programma,
dat enerzijds de procedure die leidt tot opleg-
reactie op het strafbare feit en niet als twee
waardoor hij gedurende het programma een
ging van het asp en anderzijds de strafrechte-
verschillende procedures in de zin van art. 4
periode van twee jaar uitsluitend mag rijden
lijke vervolging hun oorsprong vinden in
van het Zevende Protocol (vergelijk ook EHRM
in de daartoe aangepaste personenauto (van
hetzelfde feit als in die rechtspraak bedoeld.
20 mei 2014, 11828/11, Nykänen vs. Finland).
categorie B) en waarbij hij de daaraan ver-
De aan de betrokkene verweten gedraging is
4.3.4. Het voorgaande stelt in het licht dat de
bonden kosten van ongeveer € 4000 à € 5000
immers identiek, te weten (nader bepaalde
wetgever – anders dan met betrekking tot bij-
moet dragen, hetzij hij niet deelneemt aan
gevallen van) rijden onder invloed, terwijl de
voorbeeld de bestuurlijke boete en de admi-
het programma, waardoor hij gedurende een
beschermde rechtsgoederen in hoge mate
nistratiefrechtelijke handhaving van verkeers-
periode van vijf jaar niet kan beschikken over
vergelijkbaar zijn, te weten de bevordering
voorschriften – de samenhang tussen de
een geldig rijbewijs.
van de verkeersveiligheid.
procedure die leidt tot de oplegging van het
v) Strafrechtelijke vervolging van – kort
Daarnaast geldt dat voor de betrokkene de
asp en de strafvervolging niet heeft geregeld
gezegd – het onder invloed rijden is geba-
gevolgen van het opleggen van het asp en de
en daarmee geen regeling heeft getroffen die
seerd op art. 8 WVW 1994. Handelen in
van het instellen van een strafvervolging te
bepaalt hoe de strafrechter in die gevallen
strijd met die bepaling kan worden bestraft
verwachten strafrechtelijke sancties in hoge
waarin het asp is opgelegd, dient om te gaan
met een gevangenisstraf van ten hoogste
mate overeenkomen, nu beide voor de betrok-
met de samenloop van die maatregel en de in
drie maanden of een geldboete van de der-
kene kunnen leiden tot een ingrijpende
de strafzaak te nemen beslissingen op het
de categorie. Daarbij kan de bestuurder de
beperking van de rijbevoegdheid en oplegging
gebied van de procedurele afstemming, de
bevoegdheid tot het besturen van motorrij-
van een wezenlijke betalingsverplichting.
vervolgbaarheid en/of de mogelijke verdiscon-
tuigen voor ten hoogste vijf jaren worden
Aldus komt naar voren dat zich hier een uit-
tering van het gewicht van het opgelegde asp
ontzegd. Veel gevallen waarin sprake is van
zonderlijke - van andere gevallen waarin een
in de sanctietoemeting.
rijden onder invloed worden, afhankelijk
bestuursrechtelijk en een strafrechtelijk tra-
4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor
van de hoogte van de gemeten overschrij-
ject samenlopen, afwijkende - situatie voor-
overwogene is bij de huidige Nederlandse
ding van het maximaal toegestane adem- of
doet die op gespannen voet staat met het, aan
regelgeving de strafvervolging van een ver-
bloedalcoholgehalte, bestraft met een geld-
art. 68 Sr ten grondslag liggende, beginsel dat
dachte ter zake van het rijden onder invloed
der dat het daarbij beschikt over een discreti-
704
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
sing is, kunnen aan dit kader en de daarbin-
Rechtspraak
van alcoholhoudende drank in strijd met de
den ontleend dat vervolging achterwege zal
een niet-ontvankelijkverklaring van het open-
beginselen van een goede procesorde in die
blijven. In casu had het hof moeten doen
baar ministerie in de vervolging op de grond
gevallen waarin de verdachte op grond van
blijken te hebben onderzocht of sprake was
dat het instellen of voortzetten van die vervol-
datzelfde feit de onherroepelijk geworden ver-
van de gestelde toezegging door de hoofd-
ging onverenigbaar is met beginselen van een
plichting tot deelname aan het asp is opge-
agent dat geen vervolging zou worden inge-
goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012,
legd. Die beginselen van een goede procesorde
steld en of de verdachte in het geval van een
ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109).
kunnen immers meebrengen – en brengen in
bevestigende beantwoording op die toezeg-
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wan-
de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee –
ging mocht vertrouwen.
neer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie
dat een inbreuk op het beginsel dat iemand
niet twee maal kan worden vervolgd en
(Sv art. 167)
gedane, of aan het openbaar ministerie toe
te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te
bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de
niet-ontvankelijkheid van het openbaar minis-
Inleiding:
stellen gedragingen) bij de verdachte het
terie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedu-
gezegd – oplichting, meermalen gepleegd.
dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
rende een tegen de oplegging van het asp
De raadsman van verdachte heeft in hoger
2.5. Het kennelijk in de bestreden uitspraak
lopende bezwaar- of beroepsprocedure.
beroep aangevoerd dat het openbaar minis-
besloten liggende oordeel van het Hof dat
4.5. In cassatie moet ervan worden uitgegaan
terie het recht op strafvervolging heeft verlo-
aan een toezegging van een hoofdagent van
dat in de onderhavige zaak aan de verdachte
ren, nu door hoofdagent van politie [verbali-
politie niet het gerechtvaardigd vertrouwen
onherroepelijk de verplichting tot deelname
sant] de toezegging is gedaan dat verdachte
kan worden ontleend dat vervolging achter-
aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het
niet zou worden vervolgd na terugbetaling
wege zal blijven is - gelet op hetgeen hier-
oordeel van het Hof dat het Openbaar Minis-
van de verschuldigde bedragen aan de bena-
voor is overwogen - in zijn algemeenheid
terie in zijn vervolging niet-ontvankelijk is,
deelden, en verdachte de verschuldigde
onjuist. Het Hof had moeten doen blijken te
juist is, wat er ook zij van de daaraan ten
bedragen heeft teruggestort. De raadsman
hebben onderzocht of sprake was van de
grondslag gelegde motivering.
beroept zich in dit verband op de volgende
gestelde toezegging door de hoofdagent dat
4.6. Het middel faalt.
passage in het proces-verbaal (dossier pagina
geen vervolging zou worden ingesteld en of
4.7. Met het oog op de strafzaken die inmid-
19): ‘Voorts spreek ik met u af dat het geld op
de verdachte in het geval van een bevestigen-
dels zijn afgedaan met een onherroepelijke
de rekeningen staat van de gedupeerden
de beantwoording op die toezegging mocht
veroordeling merkt de Hoge Raad nog op dat
voor woensdag 21 juli 2010. Ik snap dat dit
vertrouwen. Het Hof heeft het verweer der-
noch de (mogelijke) oplegging van het asp en
mijn laatste kans is voordat het dossier
halve op ontoereikende gronden verworpen.
de daaraan ten grondslag liggende regelge-
wordt opgestuurd naar de rechter.’
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
ving noch het daarover in dit arrest gegeven
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt
Volgt vernietiging en terugwijzing.
oordeel kan worden aangemerkt als een voor
daartoe onder meer: ‘Ook in het geval de
herziening van een veroordeling door de
geciteerde passage inderdaad de strekking
strafrechter vereist (nieuw) ‘gegeven’ als
heeft die daaraan door de raadsman wordt
bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv.
toegekend, wat het hof thans uitdrukkelijk in
Volgt verwerping van het beroep.
het midden laat omdat evengoed een andere,
3 maart 2015, nr. 14/06524
minder ver gaande strekking aan deze passa-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
ge kan worden toegekend, geldt dat niet een
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg,
hoofdagent van politie, maar het openbaar
V. van den Brink)
ministerie beslist over het al dan niet bij de
(Na beroep in cassatie in het belang van de
3 maart 2015, nr. 13/01866
rechter aanbrengen van strafbare feiten.’
wet door P-G mr. J.W. Fokkens, strekkende
(Mrs. W.A.M. van Schendel,
Het middel klaagt dat het hof het verweer
tot vernietiging in het belang der wet van
H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma)
dat het Openbaar Ministerie niet-ontvanke-
de beschikking van de Rechtbank Noord-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
lijk dient te worden verklaard in de vervol-
Holland, Locatie Alkmaar, nummer 13/1402,
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
ging op de grond dat door een hoofdagent
van 19 augustus 2013)
dan wel verwijzing; adv. mr. G. Spong,
van politie de toezegging is gedaan dat de
ECLI:NL:HR:2015:505
Amsterdam)
verdachte niet zou worden vervolgd ten
ECLI:NL:HR:2015:513
onrechte, althans op ontoereikende en/of
Verhouding tussen (de taken en bevoegdhe-
onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
den van) de rechter-commissaris en (die
559
560
van) de zittingsrechter nadat de verdachte
Vervolging en vertrouwensbeginsel: niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar minis-
Hoge Raad, onder meer:
is gedagvaard; de Hoge Raad beantwoordt
terie in de vervolging is onder meer moge-
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet
drie vragen:
lijk wanneer de vervolging wordt ingesteld
worden vooropgesteld dat in art. 167, eerste
1. In hoeverre is de rechter-commissaris
of voortgezet nadat door het openbaar
lid, Sv aan het openbaar ministerie de
nog bevoegd onderzoekshandelingen te
ministerie gedane, of aan het openbaar
bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslis-
verrichten en te beslissen op vorderingen
ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of
sen of naar aanleiding van een ingesteld
of verzoeken om nader onderzoek indien
daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de
opsporingsonderzoek vervolging moet plaats-
de verdachte is gedagvaard?
verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen
vinden. De beslissing van het openbaar minis-
2. Kunnen de officier van justitie en de ver-
hebben gewekt dat hij niet (verder) zal wor-
terie om tot vervolging over te gaan leent zich
dachte na verwijzing door de zittingsrech-
den vervolgd. Onder omstandigheden kan
slechts in zeer beperkte mate voor een inhou-
ter op de voet van art. 316 Sv op grond van
aan een toezegging van een hoofdagent van
delijke rechterlijke toetsing in die zin dat
art. 185 Sv de in art. 181 Sv en 183 Sv
politie het gerechtvaardigd vertrouwen wor-
slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor
bedoelde vorderingen respectievelijk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
705
Rechtspraak
verzoeken tot het verrichten van onder-
2013 een bezwaarschrift ingediend. De recht-
moet beslissen of enig (nader) onderzoek door
zoekshandelingen doen?
bank heeft de verdachte bij beschikking van
de rechter-commissaris noodzakelijk is.
3. Staat een rechtsmiddel open tegen afwij-
19 augustus 2013 in zijn bezwaarschrift ont-
4.1.3. Gelet op hetgeen in 4.1.2 is vooropge-
zende beslissingen die de rechter-commis-
vankelijk verklaard.
steld en mede in aanmerking genomen het
in de geschiedenis van zijn totstandkoming
saris na dagvaarding of na verwijzing
Hoge Raad, over de achtergrond
van de vordering onder meer:
tot uitdrukking gebrachte streven om het
3.4. Achtergrond van de vordering is de ondui-
mogelijk afgerond te doen zijn voordat de
delijkheid die sinds de invoering van de Wet
zaak op de terechtzitting komt, brengt een
versterking positie rechter-commissaris per 1
redelijke uitleg van art. 238, tweede lid, Sv
Inleiding:
januari 2013 in de praktijk blijkt te bestaan
het volgende mee.
Cassatie in het belang der wet. De vordering
omtrent taken en bevoegdheden van de rech-
Na de kennisgeving van de officier van justi-
daartoe betreft een beschikking van de recht-
ter-commissaris ingeval deze zijn onderzoek
tie dat tot dagvaarding zal worden overge-
bank waarbij de rechtbank bezwaarde ontvan-
op de voet van de art. 181 e.v. Sv nog niet
gaan is de rechter-commissaris bevoegd tot
kelijk verklaarde in zijn bezwaar ex art. 182 lid
heeft voltooid op het moment waarop de ver-
voortzetting van zijn op grond van art.
6 Sv en het bezwaarschrift vervolgens onge-
dachte is of blijkens schriftelijke mededeling
181 – 183 Sv reeds lopende onderzoek zolang
grond verklaarde. Tegen de beschikking staat
van de officier van justitie aan de rechter-
het onderzoek ter terechtzitting nog niet is
ingevolge art. 445 Sv geen gewoon beroep in
commissaris zal worden gedagvaard.
aangevangen. De bevoegdheid tot voortzet-
cassatie open (HR 10 oktober 1978, NJ
De Procureur-Generaal heeft in zijn vordering
ting van het onderzoek na (mededeling van
1979/156). Cassatie in het belang der wet is
gewezen op de volgende drie vragen die in het
het voornemen tot) dagvaarding is beperkt
wel mogelijk (art. 78 RO in verband met art.
bijzonder beantwoording zouden behoeven.
tot het onderzoek dat de rechter-commissa-
456 Sv). De reden voor de P-G om deze vorde-
(1) In hoeverre is de rechter-commissaris nog
ris noodzakelijk acht. Na die kennisgeving is
ring in te stellen is dat er in de praktijk na de
bevoegd onderzoekshandelingen te verrich-
voor vorderingen of verzoeken als bedoeld in
op 1 januari 2013 ingevoerde Wet versterking
ten en te beslissen op vorderingen of verzoe-
art. 181 en 183 Sv om onderzoekshandelin-
positie rechter-commissaris diverse onduide-
ken om nader onderzoek indien de verdachte
gen te verrichten geen plaats.
lijkheden bestaan over de taken en bevoegd-
is gedagvaard?
Dientengevolge staat tegen afwijzing door de
heden van de rechter-commissaris in geval
(2) Kunnen de officier van justitie en de ver-
rechter-commissaris van na (kennisgeving
deze zijn onderzoek ex art. 181 e.v. Sv nog niet
dachte na verwijzing door de zittingsrechter
van) dagvaarding naar voren gebrachte wen-
heeft voltooid op het moment waarop de offi-
op de voet van art. 316 Sv op grond van art.
sen tot onderzoek voor de verdachte geen
cier van justitie te kennen heeft gegeven tot
185 Sv de in art. 181 Sv en 183 Sv bedoelde
bezwaarschrift op grond van art. 183, derde
dagvaarding over te willen gaan (art. 238 lid 2
vorderingen respectievelijk verzoeken tot het
lid, Sv open en voor de officier van justitie
Sv) en in geval van verwijzing ex. art. 316 Sv
verrichten van onderzoekshandelingen doen?
geen hoger beroep op grond van art. 446,
door de zittingsrechter. Met name bleek onze-
(3) Staat een rechtsmiddel open tegen afwij-
eerste lid, Sv.
kerheid te bestaan over de vraag of na verwij-
zende beslissingen die de rechter-commissa-
Vorderingen of verzoeken aan de rechter-com-
zing door de zittingsrechter op de voet van
ris na dagvaarding of na verwijzing neemt op
missaris tot onderzoekshandelingen na ver-
art. 316 lid 1 Sv na een zogenaamde regiezit-
wensen tot het verrichten van onderzoeks-
wijzing?
ting voor de verdachte bezwaar openstaat
handelingen?
4.2.1. De tweede opgeworpen vraag is of na
neemt op wensen tot het verrichten van
onderzoekshandelingen?
(Sv art. 181, 182, 183, 185, 237, 238, 316, 446)
onderzoek van de rechter-commissaris zoveel
verwijzing uit hoofde van art. 316 Sv door de
tegen een afwijzende beslissing van de rech-
zittingsrechter naar de rechter-commissaris
dachte om bepaalde onderzoekshandelingen
Hoge Raad, beantwoording
van de vragen:
te verrichten. Deze vordering heeft in het bij-
Bevoegdheid rechter-commissaris tot voort-
Sv op het onderzoek van de rechter-commis-
zonder betrekking op die vraag, maar ik wil de
zetting onderzoek na dagvaarding?
saris impliceert dat de officier van justitie
Hoge Raad verzoeken deze te beantwoorden
4.1.1. Ter beantwoording staat in de eerste
kan vorderen (art. 181, eerste lid, Sv) en de
in de bredere context van het onderzoek door
plaats de vraag of de rechter-commissaris
verdachte kan verzoeken (art. 183, eerste lid,
de rechter-commissaris nadat de dagvaarding
bevoegd is nog onderzoekshandelingen te
Sv) dat de rechter-commissaris onderzoeks-
is uitgebracht.
verrichten en te beslissen op verzoeken of
handelingen verricht.
In de zaak die heeft geleid tot de bestreden
vorderingen om nader onderzoek in het geval
4.2.2. Art. 181 en art. 183 Sv zijn krachtens
beschikking heeft de rechtbank de zaak op
dat de officier van justitie de rechter-commis-
het derde lid van art. 316 Sv niet van over-
de terechtzitting van 10 juni 2013 verwezen
saris op de voet van art. 238, tweede lid, Sv in
eenkomstige toepassing op het onderzoek
naar de Rechter-Commissaris ‘teneinde
kennis heeft gesteld dat tot dagvaarding van
door de rechter-commissaris na verwijzing.
lopende onderzoeken af te ronden en voorts
de verdachte zal worden overgegaan.
Voor vorderingen van de officier van justitie
al datgene te doen wat de rechter-commissa-
4.1.2. Het volgende moet worden vooropge-
of verzoeken van de verdachte als in die
ris overigens in overleg met de officier van
steld. Het onderzoek ter terechtzitting neemt
bepalingen bedoeld is na verwijzing op de
justitie en de raadsvrouw wenselijk of nood-
een aanvang door het doen uitroepen van de
voet van art. 316 Sv dan ook geen plaats. Aan
zakelijk acht.’ De verdediging heeft bij de
zaak door de voorzitter (art. 270 Sv). Dat
de in het tweede lid van (het wel van over-
rechter-commissaris diverse verzoeken inge-
brengt mee dat vanaf dat moment de zaak in
eenkomstige toepassing verklaarde) art. 185
diend om onderzoekshandelingen te verrich-
handen is van de zittingsrechter, dat de zaak
Sv geformuleerde bevoegdheid van de rech-
ten. Bij beschikking van 1 augustus 2013
niet meer bij hem weggehaald kan worden en
ter-commissaris een regiebijeenkomst te
heeft de rechter-commissaris deze verzoeken
dat het de zittingsrechter is die de regie heeft
beleggen, kan dan ook niet worden ontleend
gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afge-
over de behandeling van de zaak. Na aanvang
dat de bedoelde vorderingen of verzoeken
wezen. Tegen de afwijzing heeft de raads-
van het onderzoek ter terechtzitting is het de
toch kunnen worden gedaan.
vrouwe namens de verdachte op 7 augustus
zittingsrechter die op de voet van art. 316 Sv
Beroep of bezwaar tegen beslissingen van de
ter-commissaris op een verzoek van de ver-
706
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
de toepasselijkheid van art. 185, tweede lid,
Rechtspraak
rechter-commissaris na dagvaarding of ver-
de zin van art. 416 lid 2 Sv: bij de beoorde-
tweede lid, Sv, faalt het omdat die opvatting
wijzing?
ling van de vraag of aan deze bepaling toe-
geen steun vindt in het recht. Dat staat overi-
4.3. Zoals hiervoor is overwogen, is na (kennis-
passing moet worden gegeven, houdt de
gens niet eraan in de weg dat de rechter bij
geving van) dagvaarding of na verwijzing op
rechter rekening met de omstandigheid of
de beoordeling van de vraag of aan art. 416,
de voet van art. 316 Sv geen plaats voor vorde-
aan de verdachte zo’n formulier is uitge-
tweede lid, Sv toepassing moet worden gege-
ringen of verzoeken aan de rechter-commissa-
reikt of toegezonden.
ven, rekening houdt met de omstandigheid
of aan de verdachte zo een formulier is uitge-
ris als bedoeld in art. 181 Sv en art. 183 Sv. Dat
brengt mee dat tegen een in die fase door de
(Sv art. 416, 450)
reikt of toegezonden.
2.5. Ook voor het overige kan het middel niet
rechter-commissaris gegeven afwijzing van
aan hem door de officier van justitie of de
Inleiding:
tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81,
verdachte kenbaar gemaakte onderzoekswen-
Verdachte is ingevolge art. 416 lid 2 Sv niet-
eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het
sen geen hoger beroep op grond van art. 446,
ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep
middel in zoverre niet noopt tot beantwoor-
eerste lid, Sv openstaat, respectievelijk geen
tegen een vonnis van de rechtbank waarbij
ding van rechtsvragen in het belang van de
bezwaarschrift op grond van art. 183, derde
hij wegens verduistering is veroordeeld.
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
lid, Sv kan worden ingediend. Een andere
Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken
Volgt verwerping van het beroep.
opvatting zou afbreuk doen aan de sturende
behoren: 1. een ‘aantekening mondeling von-
positie van de zittingsrechter en nodeloze
nis’ inhoudende dat de verdachte door de poli-
complicaties kunnen veroorzaken.
tierechter in de Rechtbank Utrecht is veroor-
562
deeld wegens verduistering; 2. een akte
Hoge Raad, over het middel
onder meer:
instellen hoger beroep inhoudende dat een
3 maart 2015, nr. 14/00269
medewerker ter griffie van de Rechtbank
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
5.1. Het middel bevat de klacht dat de raad-
Utrecht - daartoe door de verdachte ‘blijkens
Brink)
kamer ten onrechte heeft geoordeeld dat de
de aan deze akte gehechte brief’ bij bijzondere
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
bezwaarde ontvankelijk is in zijn bezwaar-
volmacht gemachtigd - namens de verdachte
strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring
schrift tegen de afwijzende beschikking van
hoger beroep heeft ingesteld tegen voor-
van het cassatieberoep ingevolge art. 80a
de Rechter-Commissaris.
noemd vonnis; 3. het proces-verbaal van de
RO; adv. mr. B.P.M. Canoy, Leeuwarden)
5.2. Het middel slaagt op grond van hetgeen
terechtzitting in hoger beroep inhoudende
ECLI:NL:HR:2015:510
hiervoor onder 4.3 is overwogen en beslist.
dat de verdachte aldaar niet is verschenen en
Volgt vernietiging in het belang van de wet
dat het hof tegen hem verstek heeft verleend.
Art. 80a RO en toelichtingsvereiste: in casu
van de bestreden beschikking.
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk
hoeven de slagende middelen niet tot cas-
verklaard in het hoger beroep. Het heeft daar-
satie te leiden, nu mede gelet op het in casu
toe het volgende overwogen: ‘De verdachte
toepasselijke strafmaxima, de opgelegde
heeft niet binnen veertien dagen na het
straf en de motivering daarvan het belang
instellen van het hoger beroep een schriftuur,
van de verdachte bij zijn cassatieberoep
3 maart 2015, nr. 13/03263
houdende grieven, ingediend. Ook heeft hij
niet evident is, terwijl de schriftuur niet de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
niet ter terechtzitting in hoger beroep monde-
in zo’n geval vereiste toelichting bevat met
Brink)
ling de bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
betrekking tot het belang bij het ingestelde
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor
cassatieberoep en het – rechtens te respec-
strekkende tot verwerping; adv. mr. R.A.J.
een inhoudelijke behandeling van de zaak.
teren – belang bij vernietiging van de
Verploegh, ’s-Gravenhage)
Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk wor-
bestreden uitspraak en een nieuwe feitelij-
ECLI:NL:HR:2015:502
den verklaard in het hoger beroep.’
ke behandeling van de zaak.
561
Het middel keert zich tegen de niet-ontvanGeen plicht tot uitreiken grievenformulier
kelijkverklaring van de verdachte in het
met oog op art. 416 lid 2 Sv: geen steun in
hoger beroep.
(RO art. 80a)
Inleiding:
het recht vindt de opvatting dat aan een
verdachte die krachtens art. 450 lid 1 onder
Hoge Raad, onder meer:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
b Sv door middel van het geven van een
2.4. Voor zover het middel berust op de
gezegd – ‘tezamen en in vereniging met een
schriftelijke bijzondere volmacht aan een
opvatting dat aan een verdachte die op de
ander met het oogmerk van wederrechtelijke
griffiemedewerker hoger beroep heeft inge-
voet van art. 450, eerste lid onder b, Sv door
toe-eigening in/uit een pand, gelegen aan de
steld, een zogenoemd grievenformulier
middel van het geven van een schriftelijke
[a-straat], aldaar heeft weggenomen twee lap-
moet worden uitgereikt of toegezonden
bijzondere volmacht aan een griffiemedewer-
tops, toebehorende aan Psychologenpraktijk
dan wel dat hij in een zodanig geval
ker hoger beroep heeft ingesteld, een zoge-
[A]/[betrokkene 1], waarbij verdachte en/of
anderszins van de zijde van justitie geïnfor-
noemd grievenformulier moet worden uitge-
zijn mededader zich de toegang tot de plaats
meerd dient te worden dat hij een schrif-
reikt of toegezonden dan wel dat hij in een
des misdrijfs heeft/hebben verschaft door
tuur houdende grieven kan indienen, en
zodanig geval anderszins van de zijde van
middel van braak en inklimming.’ Het hof
dat het achterwege blijven daarvan in het
justitie geïnformeerd dient te worden dat hij
heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd
geval dat tegen de ter terechtzitting in
een schriftuur houdende grieven kan indie-
als ‘diefstal door twee of meer verenigde per-
hoger beroep niet verschenen verdachte
nen, en dat het achterwege blijven daarvan
sonen, waarbij de schuldige zich de toegang
verstek wordt verleend, eraan in de weg
in het geval dat tegen de ter terechtzitting in
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
staat dat het hof toepassing geeft aan art.
hoger beroep niet verschenen verdachte ver-
door middel van braak en inklimming.’ Het
416 lid 2 Sv.
stek wordt verleend, eraan in de weg staat
hof heeft de verdachte ter zake hiervan ver-
Beoordeling van niet-ontvankelijkheid in
dat het hof toepassing geeft aan art. 416,
oordeeld tot een gevangenisstraf van 101
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
707
Rechtspraak
dagen en heeft daartoe onder meer het vol-
zich hebben beroepen op schending van het
Wro is gegeven. Hiertoe voeren zij aan dat
gende overwogen: ‘Verdachte heeft zich op 7
quorumvereiste in het RvO. Rechtszekerheid
niet in de collegevergadering van 16 juli 2013,
september 2012 samen met een ander schul-
verzet zich tegen beoogd herstel van het
maar pas in de collegevergadering van 13
dig gemaakt aan diefstal met braak in een
gebrek door het RvO met terugwerkende
augustus 2013 is besloten over de reactieve
psychologenpraktijk. Daarbij zijn twee laptops
kracht in overeenstemming te brengen met
aanwijzing. Zij leiden dit af uit de omstandig-
weggenomen. Verdachte en zijn mededader
art. 56 Provinciewet. Art. 3.8, lid 4, Wro ver-
heid dat het besluit op de openbare besluiten-
hebben met hun handelen schade veroorzaakt
zet zich ertegen dat ruim een jaar na afloop
lijst van 13 augustus 2013 staat vermeld.
en blijk gegeven van een gebrek aan respect
van de termijn als bedoeld in dat artikellid
Indien het besluit moet worden geacht te zijn
voor de eigendomsrechten van een ander.’
het besluit tot het geven van een reactieve
genomen op de vergadering van 16 juli 2013,
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
aanwijzing alsnog wordt bekrachtigd.
dan voeren [appellant sub 6] en anderen,
[appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appel-
bewezen heeft geacht dat de diefstal door
twee of meer verenigde personen is gepleegd.
(Provinciewet art. 52, 56; Awb art. 8:69a;
lant sub 4] en [appellant sub 5] aan dat op de
Wro art. 3.8 lid 4)
vergadering van 16 juli 2013 niet werd vol-
Hoge Raad, onder meer:
daan aan het quorumvereiste van artikel 5,
2.4. Behalve dat de diefstal is begaan door twee
Uitspraak in het geding tussen: 1. de raad
eerste lid, van het Reglement van orde voor
of meer verenigde personen in de zin van art.
van de gemeente Haaksbergen, 2. [appellant
vergaderingen en andere werkzaamheden van
311, eerste lid onder 4°, Sr is in de onderhavige
sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna teza-
het college van gedeputeerde staten van Over-
zaak ook bewezenverklaard dat de diefstal
men en in enkelvoud: [appellant sub 2]), bei-
ijssel (hierna: het RvO van het college).
door de verdachte is gepleegd onder een van
den wonend te Haaksbergen, 3. [appellant
5.1. Het college van gedeputeerde staten stelt
de strafverzwarende omstandigheden als
sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden
dat in de collegevergadering op 16 juli 2013
genoemd in voormelde bepaling onder 5°. In
wonend te Haaksbergen, 4. [appellant sub
en niet in de collegevergadering van 13
het licht daarvan en gelet op de wettelijke
4A] en [appellante sub 4B] (hierna tezamen
augustus 2013 is besloten tot het geven van
strafmaxima en in aanmerking genomen
en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden
de reactieve aanwijzing.
voorts de door het Hof opgelegde straf en de
wonend te Haaksbergen, 5. [appellant sub 5],
5.2. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de
motivering daarvan, is het belang van de ver-
wonend te Haaksbergen, 6. [appellant sub
Provinciewet vormen de commissaris van de
dachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De
6A] en [appellante sub 6B] en anderen (hier-
Koning en de gedeputeerden tezamen het
schriftuur bevat evenwel niet de in HR 11 sep-
na: [appellant sub 6] en anderen), allen
college van gedeputeerde staten.
tember 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ
wonend te Haaksbergen, 7. [appellante sub
Ingevolge het tweede lid is de commissaris
2013/241, r.o. 2.6.2 bedoelde, in zo een geval
7], wonend te Haaksbergen, 8. [appellant sub
van de Koning de voorzitter van het college
vereiste toelichting met betrekking tot het
8A] en [appellante sub 8B] (hierna tezamen
van gedeputeerde staten.
belang bij het ingestelde cassatieberoep en het
en in enkelvoud: [appellant sub 8]), beiden
Ingevolge artikel 35c, eerste lid, aanhef en
- rechtens te respecteren - belang bij vernieti-
wonend te Haaksbergen, en het college van
onder g, is een gedeputeerde niet tevens de
ging van de bestreden uitspraak en terugwij-
gedeputeerde staten van Overijssel, verweer-
commissaris van de Koning.
zing van de zaak naar het hof met het oog op
der.
Ingevolge artikel 52 stelt het college van
gedeputeerde staten een reglement van orde
een nieuwe behandeling.
2.5. De Hoge Raad zal daarom - gezien art.
Procesverloop
voor zijn vergaderingen en andere werk-
80a van de Wet op de rechterlijke organisa-
Bij besluit van 16 juli 2013, kenmerk
zaamheden vast, dat aan provinciale staten
tie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2013/0236995, heeft het college van gedepu-
wordt toegezonden.
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het
teerde staten besloten aan de raad van de
Ingevolge artikel 56, eerste lid, kan in de ver-
beroep in cassatie.
gemeente Haaksbergen een aanwijzing te
gadering van het college van gedeputeerde
geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van
staten slechts worden beraadslaagd of beslo-
de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro)
ten, indien tenminste de helft van het aantal
Raad van State
ertoe strekkende dat het plangebied, zoals aan-
zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
gegeven op de bij het besluit van het college
5.2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
van gedeputeerde staten gevoegde kaart, geen
RvO van het college opent de voorzitter de
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan
vergadering zodra behalve de voorzitter nog
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
‘Buitengebied Haaksbergen’ zoals dat door de
drie leden van het college van gedeputeerde
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
raad bij besluit van 2 juli 2013 is vastgesteld.
staten aanwezig zijn, echter niet voor het
vinden op www.raadvanstate.nl.
Tegen dit besluit hebben de raad, [appellant
vastgestelde uur.
sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4],
Ingevolge het tweede lid schorst of sluit de
[appellant sub 5], [appellant sub 6] en ande-
voorzitter de vergadering zodra behalve de
ren, [appellante sub 7] en [appellant sub 8]
voorzitter minder dan drie leden van het col-
beroep ingesteld.
lege van gedeputeerde staten aanwezig zijn.
(…)
5.3. Vaststaat dat op de vergadering van het
563
18 februari 2015, nr. 201308561/1/R1
college van gedeputeerde staten van 16 juli
(Mrs. Van Sloten, Hoekstra, Pans)
Overwegingen
2013 werd voldaan aan het quorum dat in
(…)
artikel 56, eerste lid, van de Provinciewet
Een reglement van orde (RvO) kan bepalin-
5. [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub
wordt vereist voor de besluitvorming. Het
gen bevatten met externe werking, mits de
2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4],
college van gedeputeerde staten heeft ter
aard van de betreffende bepalingen zich
[appellant sub 5] en de raad betogen dat de
zitting echter erkend dat met artikel 5, eerste
daartegen niet verzet. Relativiteitsvereiste
reactieve aanwijzing niet binnen de termijn
lid, van het RvO van het college is voorzien
niet tegengeworpen aan appellanten die
als bedoeld in artikel 3.8, vierde lid, van de
in een strenger quorumvereiste dan het quo-
ECLI:NL:RVS:2015:421
708
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
rumvereiste vervat in artikel 56, eerste lid,
[appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appel-
(Regeling langdurig verblijvende kinderen
van de Provinciewet en dat aan het strengere
lant sub 4] en [appellant sub 5] slaagt.
(hierna: de Regeling); Vreemdelingencirculai-
quorumvereiste op de vergadering van 16 juli
5.3.2. Voor zover het college van gedeputeer-
re 2000 (hierna: de Vc 2000) par. B22/3)
2013 niet werd voldaan. Gelet hierop is de
de staten met zijn besluit van 12 november
vergadering op 16 juli 2013 in strijd met arti-
2014 heeft beoogd het geconstateerde gebrek
Uitspraak op de hoger beroepen van: de
kel 5, eerste lid, van het RvO van het college
in het thans voorliggende besluit van 16 juli
[vreemdelingen] en de [staatssecretaris],
geopend. Nu het college van gedeputeerde
2013 te herstellen door artikel 5 van het RvO
appellanten, vs. de uitspraak van Rechtbank
staten ter zitting desgevraagd heeft toege-
tot aan 21 april 2011 met terugwerkende
Den Haag, zittingsplaats Groningen, van
licht dat het besluit tot het geven van een
kracht in overeenstemming te brengen met
7 juli 2014 in zaken nrs. 13/29811 en
reactieve aanwijzing niet buiten de vergade-
artikel 56 van de Provinciewet, overweegt de
14/4660 in het geding tussen: de [vreemde-
ring van 16 juli 2013 om is genomen, kleeft
Afdeling dat de rechtszekerheid zich er in dit
lingen] en de [de staatssecretaris].
aan het besluit van 16 juli 2013 van het colle-
geval tegen verzet dat aan het besluit van 12
ge van gedeputeerde staten tot het geven van
november 2014 in zoverre terugwerkende
(…)
een reactieve aanwijzing een gebrek. De
kracht wordt toegekend.
2. Volgens paragraaf B22/3.1, aanhef en onder
omstandigheid dat artikel 5, eerste lid, van
5.3.3. Op 12 november 2014 heeft het college
c, van de Vc 2000, zoals luidend ten tijde van
het RvO van het college is opgesteld in de
van gedeputeerde staten voorts besloten de
de aanvraag en voor zover hier van belang,
periode dat het college van gedeputeerde
besluiten die de afgelopen jaren in de college-
verleent de staatssecretaris een verblijfsver-
staten uit meer gedeputeerden bestond, doet
vergaderingen zijn genomen en waarbij niet
gunning aan een vreemdeling die zich gedu-
daar niet aan af.
werd voldaan aan artikel 5 van het RvO alsnog
rende de periode van verblijf in Nederland
5.3.1. Het betoog van het college van gedepu-
te bekrachtigen. Voor zover het college van
niet langer dan een aaneengesloten periode
teerde staten ter zitting dat artikel 5, eerste
gedeputeerde staten daarmee beoogt alsnog
van drie maanden heeft onttrokken aan het
lid, van het RvO van het college buiten toe-
het geconstateerde gebrek in het thans voor-
toezicht van de Immigratie- en Naturalisatie-
passing moet worden gelaten, omdat de Pro-
liggende besluit te herstellen, wordt het vol-
dienst (hierna: de IND), de Dienst Terugkeer
vinciewet regelgeving van hogere orde
gende overwogen. Daargelaten of het besluit
en Vertrek (hierna: de DT&V), het Centraal
betreft, volgt de Afdeling evenmin, omdat in
van 12 november 2014 op de juiste wijze
Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
de geschiedenis van totstandkoming van de
bekend is gemaakt en daarmee gelet op artikel
de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de
Gemeentewet (Kamerstukken II 1988/1989,
3:40 van de Awb in werking is getreden, en
meldplicht) of, in het geval van alleenstaande
19403, 10, p. 159) nadrukkelijk wordt toege-
voorts daargelaten welke betekenis aan een
minderjarige vreemdelingen, voogdijinstel-
licht dat artikel 56 van de Gemeentewet - dat
dergelijke bekrachtiging met terugwerkende
ling Nidos.
gelijk is aan artikel 56 van de Provinciewet -
kracht kan worden toegekend, heeft de Afde-
Volgens dezelfde paragraaf neemt de staatsse-
colleges de ruimte laat om in hun reglement
ling reeds in haar uitspraak van 6 februari
cretaris aan dat sprake is van niet langdurig
van orde een zwaarder quorumvereiste op te
2013 in zaak nr. 201202085/1/R1 overwogen
onttrokken (lees: onttrekken) aan het toezicht
nemen. Artikel 5, eerste lid, van het RvO van
dat de termijn als bedoeld in artikel 3.8, vierde
indien de vreemdeling en zijn eventuele
het college is derhalve niet in strijd met arti-
lid, van de Wro geen termijn van orde betreft.
gezinsleden sinds 27 juli 2010 bekend zijn bij
kel 56 van de Provinciewet.
Gelet hierop verzet artikel 3.8, vierde lid, van
de IND, DT&V, COa, Vreemdelingenpolitie (in
Een reglement van orde kan bepalingen
de Wro zich ertegen dat ruim een jaar na
het kader van de opgelegde meldplicht) of, in
bevatten met externe werking, mits de aard
afloop van de termijn als bedoeld in artikel
het geval van alleenstaande minderjarige
van de betreffende bepalingen zich daarte-
3.8, vierde lid, van de Wro het besluit van 16
vreemdelingen, Nidos en niet langer dan een
gen niet verzet. Het quorumvereiste van arti-
juli 2013 tot het geven van een reactieve aan-
aaneengesloten periode van maximaal drie
kel 5, eerste lid, van het RvO strekt verder
wijzing alsnog wordt bekrachtigd.
maanden uit beeld zijn geweest.
dan alleen de bescherming van de belangen
(…)
(…)
5.1. In de uitspraak van 31 januari 2012 in
van de bij de vergadering van het college
afwezige leden. Het ziet er ook op dat zoveel
mogelijk leden van het college aan de
564
zaak nr. 201010179/1/V2 (www.raadvanstate.
nl) heeft de Afdeling overwogen dat de rechter de uitleg van een beleidsregel of een hier-
besluitvorming deelnemen teneinde aldus te
komen tot een binnen het college zo breed
4 maart 2015, nr. 201406488/1/V1
in voorkomend begrip die een bestuursorgaan
mogelijk gedragen evenwichtig en zorgvuldig
(Mrs. Lubberdink, Parkins-de Vin en
voorstaat, zonder terughoudendheid kan toet-
besluit. Nu [appellant sub 6] en anderen,
Van der Wiel)
sen, tenzij die beleidsregel of dat begrip een
[appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appel-
ECLI:NL:RVS:2015:650
nadere invulling van het bestuursorgaan in
het voorliggende geval behoeft. Omdat niet
lant sub 4] en [appellant sub 5] - als eigenaren van de door de reactieve aanwijzing
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justi-
zonder meer duidelijk is welke betekenis aan
getroffen percelen - ook gronden hebben
tie heeft in het kader van de Regeling lang-
de begrippen ‘onttrekken aan het toezicht’ en
aangevoerd die betrekking hebben op de
durig verblijvende kinderen in redelijkheid
‘uit beeld zijn’ in de context van de Regeling
materiële norm van een goede ruimtelijke
de eis kunnen stellen dat van onrechtmatig
toekomt, behoeven zij een nadere invulling
ordening - ten aanzien waarvan hen artikel
verblijvende vreemdelingen inspanningen
van de staatssecretaris. De staatssecretaris
8:69a van de Awb niet kan worden tegenge-
mogen worden verwacht om in beeld te
betoogt derhalve terecht dat de rechtbank de
worpen - kan niet worden geoordeeld dat de
blijven bij de in de Regeling vermelde
door hem gegeven uitleg van bedoelde begrip-
norm van een zorgvuldige besluitvorming,
instanties. Er zijn echter geen inspannin-
pen ten onrechte zonder terughoudendheid
die voorts aan artikel 5, eerste lid, van het
gen van een vreemdeling nodig om in
heeft getoetst.
RvO ten grondslag ligt, kennelijk niet ziet op
beeld te komen bij de Dienst Terugkeer en
5.2. Nu de staatssecretaris in het beleid aan
de bescherming van hun belangen. Het
Vertrek na een verblijfsprocedure.
het begrip ‘onttrekken aan het toezicht’ de
betoog van [appellant sub 6] en anderen,
betekenis ‘uit beeld zijn’ heeft toegekend,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
709
Rechtspraak
heeft hij in de context van de Regeling in
effect van de maatregel zich uitstrekt over
ve onverbindend is. (…)
redelijkheid voor de uitleg van het eerste
een langere periode dan de twee jaar waar-
5.5. Bij het voorgaande heeft de Afdeling in
begrip kunnen aansluiten bij de uitleg van
voor het asp in beginsel wordt opgelegd. Tot
aanmerking genomen dat een maatregel als
dat laatste begrip. Daarbij heeft hij in rede-
deze categorie behoren ook personen die
het asp kan bijdragen aan het terugdringen
lijkheid de eis kunnen stellen dat een niet
wegens bijzondere persoonlijke omstandig-
van het aantal verkeersslachtoffers als gevolg
rechtmatig hier te lande verblijvende vreem-
heden, bijvoorbeeld een lichamelijke beper-
van het gebruik van alcohol in het verkeer. De
deling inspanningen verricht om in beeld te
king van henzelf of van een gezinslid, meer
Afdeling onderkent het grote belang daarvan.
blijven bij de in de Regeling vermelde instan-
dan gemiddeld afhankelijk zijn van het
Het is echter aan de wetgever dan wel de
ties in de vreemdelingenketen. Volgens de
gebruik van een auto.
minister om rekening te houden met de
staatssecretaris zijn die inspanningen niet
Voorts is de Afdeling geconfronteerd met
gevallen die de Afdeling hebben gebracht tot
nodig zolang een vreemdeling een verblijfs-
gevallen waarin het asp, zelfs bij deelname,
het oordeel dat artikel 17 van de Regeling
procedure voert en op die manier in beeld is
voor betrokkene onevenredige gevolgen heeft.
onverbindend is. Niet kan worden voorbijge-
bij de IND, maar dient die vreemdeling zich
Het betreft gevallen waarin betrokkene
gaan aan de conclusie dat de regeling van het
daarna te wenden tot de DT&V om in beeld
betoogt dat hij bij deelname zijn baan verliest
asp, zoals thans in artikel 17 van de Regeling
te blijven. Echter, nu de IND en DT&V beide
of dreigt te verliezen. Het gaat dan om perso-
is neergelegd, gevolgen heeft die onevenredig
diensten van de staatssecretaris zijn en der-
nen die naar gesteld voor het voorzien in hun
zijn in verhouding tot de met het asp te die-
halve deel uitmaken van hetzelfde bestuurs-
levensonderhoud in hoge mate afhankelijk
nen doelen. De stelling van het CBR dat ruim-
orgaan, valt niet in te zien dat de enkele
zijn van het bezit van een geldig rijbewijs zon-
te voor een afwijking in bijzondere gevallen
omstandigheid dat een verblijfsprocedure is
der beperking. Tot deze categorie behoren
tot veel extra bezwaren en beroepen zal lei-
geëindigd maakt dat de desbetreffende
onder meer automonteurs en taxichauffeurs,
den, en dat onder meer de verkeersveiligheid
vreemdeling uit beeld raakt bij de staatsse-
maar ook kan worden gedacht aan anderen
daarmee niet is gediend, kan hem niet baten.
cretaris en daarom inspanningen moet ver-
die voor de invulling van hun werkzaamhe-
Het is niet aan de Afdeling, maar aan de wet-
richten om bij de DT&V in beeld te komen.
den noodzakelijkerwijs in verschillende auto’s,
gever dan wel de minister om te beoordelen
(…)
dan wel in een bedrijfsauto dienen te rijden,
in welke gevallen het opleggen van een asp
zodat zij, hoewel zij willen meewerken aan
aanvaardbaar zou kunnen zijn, hetzij door
inbouw van een alcoholslot in hun privéauto,
hiervoor een regeling te treffen, hetzij door
daarnaast over een geldig rijbewijs zonder
aan het CBR de ruimte te laten met inachtne-
beperking dienen te beschikken om voor hun
ming van de betrokken belangen deze afwe-
4 maart 2015, nr. 201400944/1/A1
werk andere voertuigen te kunnen besturen.
ging in een concreet geval te maken. Anders
(Mrs. Slump, Troostwijk, Verheij)
5.3. (…) In artikel 17, eerste lid, van de Rege-
dan het CBR meent, is een zogeheten hard-
ECLI:NL:RVS:2015:622
ling is (…) uitputtend en dwingend bepaald
heidsclausule niet de enige mogelijkheid om
wanneer een asp wordt opgelegd. Uit artikel
aan de gerezen bezwaren tegen de regeling
Regeling alcoholslotprogramma (asp)
17, eerste lid, van de Regeling volgt dat er
van het asp in haar huidige vorm tegemoet te
onverbindend.
voor het CBR bij het opleggen van het asp
komen. Een meer gedifferentieerde regeling
geen ruimte is om met de gevallen genoemd
waarbij de regelgever op voorhand afweegt in
(Awb art. 3:4; Regeling maatregelen rijvaar-
in overweging 5.2. rekening te houden.
welke gevallen en onder welke omstandighe-
digheid en geschiktheid 2011 art. 17)
5.4. (…) De Afdeling is, in het licht van
den geen asp wordt opgelegd, een keuzemoge-
omstandigheden die de Afdeling in overwe-
lijkheid tussen een asp en een onderzoek naar
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [het
ging 5.2. heeft vastgesteld, van oordeel dat
de geschiktheid met mogelijk een onvoor-
CBR] 2. [appellant sub 2] vs. de uitspraak
de minister bij de totstandkoming van de
waardelijke ongeldigverklaring van het rijbe-
van Rechtbank Midden-Nederland van 20
Regeling de mogelijke ingrijpende gevolgen
wijs voor een bepaalde periode of het geheel
december 2013 in zaak nr. 13/2776 in het
van de oplegging van het asp, die zich in de
intrekken van de regeling van het asp beho-
geding tussen: [appellant sub 2] en het CBR.
praktijk met regelmaat voordoen, niet
ren tot de mogelijkheden. Voor een deel van
afdoende heeft afgewogen. In een substanti-
de gevallen zou ook het verlagen van de kos-
(…)
eel aantal gevallen kan artikel 17 van de
ten een oplossing kunnen zijn.
5.2. (…) Het CBR heeft in diverse zaken te ken-
Regeling onevenredig uitwerken omdat het
(…)
nen gegeven dat de kosten van het asp over
asp moet worden opgelegd aan bestuurders
5.7. De Afdeling is zich er van bewust dat
een periode van twee jaar ongeveer € 5000
indien aan de toepassingsvoorwaarden neer-
reeds eerder de verbindendheid van de Rege-
bedragen. Dat is substantieel meer dan het
gelegd in dat artikel wordt voldaan, zonder
ling aan de orde is gesteld en dat de Afdeling
bedrag waarvan de wetgever bij de totstand-
dat daarbij rekening kan worden gehouden
toen tot een andere conclusie is gekomen
koming van de Regeling uitging. Het gevolg
met hun persoonlijke omstandigheden. De
dan in deze uitspraak. De ernst en omvang
hiervan is dat een aanmerkelijk deel van
Regeling maakt ten onrechte geen onder-
van de gevolgen die de oplegging van het asp
degenen aan wie een asp wordt opgelegd
scheid tussen gevallen waarin deze ingrij-
in concrete gevallen heeft, die eerst duidelijk
daaraan niet kan deelnemen omdat het de
pende gevolgen zich wel en niet voordoen
werden door het toenemend aantal zaken dat
daaraan verbonden kosten niet kan opbren-
en biedt het CBR evenmin ruimte om in de
aan de rechtbanken en de Afdeling is voorge-
gen. Derhalve komt het opleggen van deelna-
gevallen waarin deze zich voordoen een
legd, hebben de Afdeling evenwel genoopt
me aan het asp in een aanzienlijk aantal
geïndividualiseerde afweging te verrichten.
om dat oordeel te heroverwegen en thans tot
gevallen neer op een ongeldigverklaring van
Aldus is voor die gevallen in de Regeling de
het in deze uitspraak vervatte oordeel te
het rijbewijs voor vijf jaar omdat het alterna-
evenredigheid van de opgelegde maatregel
komen. Uit al deze zaken blijkt dat het niet
tief van het alcoholslot feitelijk niet bereik-
onvoldoende gewaarborgd, zodat artikel 17,
slechts gaat om incidentele gevallen maar
baar is. In die gevallen wordt het educatieve
eerste lid, van de Regeling in strijd is met
dat het hiervoor geconstateerde gebrek aan
doel van het asp niet bereikt, terwijl het
artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en derhal-
evenredigheid van de opgelegde maatregel
565
710
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Rechtspraak
een structureel karakter heeft, in die zin dat
om loonvormende arbeid te verrichten. Ter
3. In hoger beroep heeft appellant aange-
gevallen waarin de maatregel onevenredig
ondersteuning van zijn standpunt heeft
voerd dat de rechtbank te weinig waarde
uitwerkt zich zeer regelmatig voordoen.
appellant een expertiserapport van 11 okto-
heeft gehecht aan de conclusies van Van
5.8. Ter voorlichting merkt de Afdeling op,
ber 2012 van revalidatiearts R. van Meche-
Mechelen. Het feit dat Van Mechelen zijn
dat het voorgaande niet betekent dat eerde-
len ingezonden. Van Mechelen komt in zijn
onderzoek negen maanden na datum in
re uitspraken waarin de Regeling wel ver-
rapport tot de conclusie dat de conditionele
geding heeft gedaan, is geen grond om zijn
bindend is geacht vatbaar zijn voor herzie-
beperkingen door de hartproblematiek, de
conclusies niet in volle omvang en waarde
ning in de zin van artikel 8:119 van de Awb.
forse beperking van nekspieren als gevolg
mee te wegen. In dat verband is gewezen op
De rechtszekerheid vergt dat onherroepelij-
van de schildklierverwijdering, het forse
de nadere reactie van Van Mechelen bij brief
ke rechterlijke uitspraken slechts in uitzon-
functieverlies van de linkerhand en de ver-
van 2 mei 2013 waarin deze heeft aangege-
derlijke gevallen worden herzien. Een rech-
stoorde kniefunctie er toe leiden dat appel-
ven bekend te zijn met de definities en inter-
terlijke uitspraak waarin de rechter blijk
lant net genoeg functioneert om te “overle-
pretatiekaders bij arbeidsongeschiktheidsbe-
geeft van een gewijzigde rechtsopvatting is
ven”. Deze beperkingen brengen mee dat
oordelingen, waaronder de ex tunc
geen grond voor herziening als bedoeld in
appellant in het geheel niet in staat is om
beoordeling. Voorts heeft hij in reactie op het
artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Even-
loonvormende arbeid te verrichten. De prog-
rapport van 19 oktober 2012 van de verzeke-
min betekent de onverbindendheid van de
nose op herstel acht hij uitermate dubieus.
ringsarts bezwaar en beroep, uiteengezet dat
Regeling, dat het CBR, hoewel daartoe
De slotconclusie van Van Mechelen is dat bij
met vrijwel aan zekerheid grenzende waar-
bevoegd, gehouden is om reeds in rechte
appellant sprake is van een situatie waarin
schijnlijkheid voorspelbaar is dat appellant
onaantastbaar geworden besluiten tot
geen duurzaam benutbare mogelijkheden
als gevolg van hartproblematiek bij minieme
oplegging van een asp te heroverwegen (ver-
zijn aan te geven.
inspanning zijn werkzaamheden zal staken
gelijk HR 16 oktober 1992,
2.2. In haar rapport van 19 oktober 2012
door optredende angina pectoris, op grond
ECLI:NL:HR:1992:ZC0718; Vulhop).
heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep
waarvan Van Mechelen hem niet in staat
(…)
in aanvulling op de eerdere rapporten te
acht loonvormende arbeid te verrichten.
kennen gegeven dat de kortademigheid van
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
appellant noch bij de verzekeringsarts noch
4.1. Het hoger beroep van appellant slaagt.
Centrale Raad van Beroep
bij haar is waargenomen en zij appellant
Het expertiserapport van Van Mechelen en
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
dicht rond de datum in geding hebben
zijn aanvullende brief van 2 mei 2013 getui-
van der Ham, vice-president van de Centrale
gezien. Voorts is ischemie naar voren geko-
gen van een zorgvuldig verricht en diep-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
men uit de gegevens van de behandelend
gaand onderzoek waarbij op basis van anam-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
cardioloog. Van Mechelen heeft appellant
nese, fysiek onderzoek van appellant en
Raad van Beroep.
negen maanden na de datum in geding
bestudering van de medische informatie tot
gezien zodat gelet op de door hem geconsta-
inzichtelijke en consistente conclusies is
teerde kortademigheid gesproken kan wor-
gekomen. Uit het onderzoek door Van Meche-
den van een verslechterende situatie op
len is duidelijk naar voren gekomen dat bij
grond waarvan appellant een nieuwe beoor-
appellant sprake is van een chronisch gebrek
20 februari 2015, nr. 13/250 WIA-T
deling kan vragen. Tot slot zijn in de Functi-
aan energie. Deze bevinding heeft Van
(Mrs. Schuttel, Banda, Elshoff)
onele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29
Mechelen afgezet tegen de cardiologische
ECLI:NL:CRVB:2015:486
augustus 2011 forse beperkingen neerge-
informatie uit de behandelend sector alsme-
legd op grond waarvan appellant voor halve
de tegen bevindingen van de verzekerings-
Op basis van het op verzoek van appellant
dagen te belasten is met licht werk.
artsen. Van Mechelen is vervolgens tot de
opgestelde expertiserapport concludeert de
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
overtuigende conclusie gekomen dat het
Raad dat het bestreden besluit op een
rechtbank het beroep van appellant tegen
geringe inspanningsvermogen van appellant
onvoldoende deugdelijke medische grond-
het besluit van 14 juni 2012 ongegrond ver-
in de weg staat aan het verrichten van loon-
slag berust en daarom ontoereikend is
klaard, daartoe overwegende dat er geen aan-
vormende arbeid.
gemotiveerd.
knopingspunten zijn om het medisch onder-
4.2. Hetgeen de verzekeringsarts bezwaar en
zoek onzorgvuldig te achten en dat de
beroep met de rapporten van 11 oktober
medische beperkingen van appellant niet
2012 en 9 juli 2014 tegen het rapport van
onjuist zijn gewaardeerd. De rechtbank acht
Van Mechelen heeft ingebracht, is mede gelet
Overwegingen
door de verzekeringsarts bezwaar en beroep
op het weinig inhoudelijke karakter van de
(….)
het oordeel van Van Mechelen, dat appellant
in deze rapporten vervatte reacties, onvol-
2.1. In beroep heeft appellant aangevoerd
gelet op zijn cardiale toestand in het geheel
doende om de uitgebreide en inzichtelijke
dat de verzekeringsartsen onvoldoende reke-
niet belastbaar zou zijn, voldoende weerspro-
afwegingen en conclusies van Van Mechelen
ning hebben gehouden met de klachten en
ken. Evenmin wordt doorslaggevende beteke-
te weerleggen, waardoor deze rapporten over-
beperkingen die hij ondervindt als gevolg
nis toegekend aan het door Van Mechelen
tuigingskracht missen. Voorts heeft Van
van zijn hartproblematiek. Zijn conditie is
gegeven oordeel dat appellant voor de nek-
Mechelen terecht opgemerkt dat de verzeke-
hierdoor zeer beperkt; een geringe inspan-
klachten en handfunctie links meer beperkt
ringsartsen zelf geen onderzoek hebben
ning zorgt voor pijn op de borst. Voorts is
is dan aangenomen in de FML. Tot slot heeft
gedaan naar de kortademigheid noch is in
als gevolg van de schildklieroperaties de
de rechtbank geoordeeld dat in de rapporten
het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
draaibewegelijkheid van de nek sterker
van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
een beschrijving gegeven van het ademha-
beperkt dan is aangenomen door de verze-
voldoende is gemotiveerd dat de geduide
lingspatroon ter staving van de eigen onder-
keringsartsen. Appellant acht zich door zijn
functies voor appellant als passend kunnen
zoeksbevindingen. De stelling van de verze-
slechte gezondheidstoestand niet in staat
worden aangemerkt.
keringsarts bezwaar en beroep, dat nadien
566
(Wet WIA art. 6)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
711
Rechtspraak
een verslechtering in de gezondheidssituatie
delijke medische grondslag berust en daarom
medische gronden en dat appellant volledig
van appellant is opgetreden, mist een medi-
ontoereikend is gemotiveerd. Om te kunnen
arbeidsongeschikt dient te worden
sche grondslag omdat een daarop gericht
komen tot een definitieve beslechting van
beschouwd. In zoverre dient de FML te wor-
onderzoek niet is verricht.
het geschil ziet de Raad aanleiding om met
den aangepast. Voorts dient, gelet op het aan-
4.3. Tot slot blijkt uit het rapport van 11
toepassing van artikel 21, zesde lid, van de
gevoerde in beroep en hoger beroep, nog een
oktober 2012 en de brief van 2 mei 2013
Beroepswet het Uwv opdracht te geven dit
nadere medische beoordeling en besluitvor-
inzichtelijk dat Van Mechelen oog heeft
gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
ming plaats te vinden over de vraag of naast
gehad op de situatie op de datum in geding.
In dit oordeel ligt besloten dat de Raad reva-
volledige ook sprake is van duurzame
4.4. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is
lidatiearts Van Mechelen volgt in zijn conclu-
arbeidsongeschiktheid. Daarbij dient even-
overwogen, moet worden geoordeeld dat het
sie dat bij appellant op de datum in geding
eens het rapport van Van Mechelen betrok-
bestreden besluit op een onvoldoende deug-
geen benutbare mogelijkheden bestaan op
ken te worden.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
werk voorkomen.
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
en een naschrift binnen de 300 woorden.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
ding zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
worden verantwoord.
• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een
voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun
betrokkenheid.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en ver-
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
veelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
bij voorkeur in de tekst zelf.
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
712
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
knop ‘Magazine’.
Boeken
Klokkenluiden in het
arbeidsrecht
Nederland kent geen
specifieke arbeidsrechtelijke klokkenluiderswetgeving. In de
Nederlandse rechtspraak wordt klokkenluiden in beginsel
getoetst aan geheimhoudingsbedingen en aan het principe van goed werknemerschap. De vrijheid van meningsuiting speelt in de
Nederlandse rechtspraak nauwelijks
een rol, in tegenstelling tot de jurisprudentie van het Europese Hof voor
de Rechten van de Mens. Klokkenluiden is in de rechtspraak en de wetgeving nog lang niet uitgekristalliseerd.
Bij klokkenluiden spelen verschillende belangen een rol en daartussen
doen zich spanningen voor. Zo heeft
de werknemer de vrijheid van
meningsuiting en de werkgever het
recht op geheimhouding. De werknemer heeft recht op loon, voor de
werkgever geldt een opzegverbod.
Het recht op geheimhouding kan
botsen met het maatschappelijk
belang bij openbaarmaking. Verder
worden aan collega-werknemers en
klanten van de werkgever ook belangen toegekend. Aan al deze belangen
dient recht te worden gedaan.
In dit boek wordt onderzocht hoe
klokkenluiden in het arbeidsrecht is
geregeld. De richtlijnen in de wet- en
regelgeving en rechtspraak met
betrekking tot klokkenluiden worden
geanalyseerd en er wordt beschreven
wat er met de invoering van het wetsvoorstel Huis voor Klokkenluiders
gaat veranderen. Daarnaast bekijkt de
auteur of er lacunes zijn en of het
wetsvoorstel die opvult. Tot slot presenteert zij enkele verbeterpunten om
de positie van klokkenluiders te versterken, waarbij ook andere belangen
zo veel mogelijk worden beschermd.
mr. Agnes Moerman
Celsus juridische uitgeverij 2015, 114 p., € 25
ISBN 978 90 8863 159 7
Het gebruik van drones
Een verkennend onderzoek naar
onbemande luchtvaartuigen
Onbemande luchtvaartuigen, vaak
kortweg aangeduid als drones, zijn
eenvoudig en goedkoop verkrijgbaar
en alom wordt verwacht dat het civiele gebruik van drones door burgers,
bedrijven en overheden de komende
jaren enorm zal toenemen. Dit roept
vragen op over wat technisch mogelijk is, wat juridisch toegestaan is en
wat maatschappelijk wenselijk is.
In dit onderzoek, dat werd uitgevoerd
door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum,
wordt uitgebreid ingegaan op verschillende soorten drones, wat in de
toekomst mogelijk wordt en welke
kansen en bedreigingen drones met
zich meebrengen. Drones uitgerust
met camera’s kunnen worden ingezet
voor onder meer criminaliteitspreventie, rampenbestrijding, dijkinspecties, grensbewaking, landbouw en
film en televisie. Andere toepassingen
zijn drones die worden ingezet voor
het vervoer van pakketjes en drones
die worden voorzien van warmtesensoren voor het opsporen van hennepplantages. Drones met water, voedsel
en medicijnen kunnen worden ingezet bij reddingsoperaties. De tendens
is dat drones steeds kleiner, lichter,
efficiënter en goedkoper worden.
Daarnaast zullen drones steeds autonomer worden en steeds meer in
staat zijn in zwermen te opereren.
Het gebruik van drones brengt ook
risico’s met zich mee, waaronder veiligheidsrisico’s en privacyrisico’s. Drones kunnen neerstorten op mensen
en gebouwen of kunnen ander luchtverkeer verstoren, met slachtoffers en
grote schade tot gevolg. Kwaadwillenden kunnen drones gebruiken voor
het invliegen op mensen, het hinderlijk volgen van personen of het heimelijk bespieden van de buurvrouw.
In dit onderzoek wordt uitgebreid
ingegaan op de bestaande juridische
kaders voor het gebruik van drones,
waaronder de luchtvaartwetgeving,
aansprakelijkheidsrecht, privacyrecht
en strafrecht, waarbij knelpunten in
de wet- en regelgeving aan bod
komen. Ook wordt de Nederlandse
situatie vergeleken met België, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Australië en de Verenigde Staten.
Op basis van de bevindingen worden
verdere waarborgen voor de privacy
voorgesteld en contouren voor toekomstige wetgeving geschetst.
B.H.M. Custers, J.J. Oerlemans en
S.J. Vergouw
Boom Lemma uitgevers 2015, 175 p., € 37,50
ISBN 978 94 6236 555 1
Dossier Willem Mengelberg
De geschiedenis van een zuiveringszaak
Deze geschiedenis
gaat over de donkere
fase in het leven van
Willem Mengelberg,
die bijna vijftig jaar
chef-dirigent van het
Concertgebouworkest
was. Gedurende het
overgrote deel van die periode werd
hij door zijn aanhang op handen
gedragen - en die verering bleef niet
beperkt tot de concertzaal. Kort na
de Duitse inval in 1940 viel hij in
ongenade. Hij koos niet ondubbelzinning partij voor het door de Wehrmacht overweldigde Nederland, iets
wat men van hem als nationale
figuur wel had verwacht. Mengelberg
dacht net als zijn muziek boven de
strijdende partijen te kunnen zweven, zonder te beseffen dat zijn welwillende houding ten opzichte van de
Duitsers sinds 10 mei 1940 gelijk
stond aan heulen met de vijand. Zijn
houding tijdens de oorlog is Mengelberg duur komen te staan. Een zuiveringscollege, de Centrale Ereraad, legde hem in 1947 een dirigeerverbod
op van zes jaar. Hij overleed drie
maanden voor het einde van die termijn. Bij het verstrijken van de naoorlogse jaren kreeg zijn verguizing
steeds onwerkelijker dimensies. Dat
alles riep bij de auteur - strafjurist en
muziekliefhebber - vragen op die tot
nu toe nooit diepgaand aan de orde
kwamen. Voor welke feiten heeft Mengelberg na de oorlog nu precies
terechtgestaan en welke daarvan zijn
ook echt bewezen verklaard? En hoe
eerlijk was zijn proces, hoe goed werd
hij verdedigd, hoe terecht was de uiteindelijke beslissing? Dit boek bevat
een zo nauwkeurig mogelijke reconstructie van Mengelbergs zuiveringszaak, waarin de auteur - vanuit zijn
ervaring als advocaat, officier van justitie en strafrechter - met de objectiviteit die bij een rechter past - en mede
aan de hand van nog niet eerder gepubliceerde gegevens, op die vragen antwoorden probeert te vinden. Hiermee
wil hij bereiken dat mensen zich (zelf)
een zo zuiver mogelijk oordeel over de
rol van de dirigent in de oorlog kunnen vormen.
Frederik Heemskerk
Uitgeverij Boom 2015, 272 p., € 19,90
ISBN 978 90 8953 490 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
713
567
Tijdschriften
568
Burgerlijk (proces)recht
Rechtskundig Weekblad
78e jrg. nr. 26, 28 februari 2015
V. Sagaert, S. Bouly
De hervorming van de Opstalwet:
naar een uitbreiding van de stapelingsmogelijkheden
– (België) De Programmawet van 25
april 2014 verduidelijkt op een aantal belangrijke aspecten de Opstalwet
van 10 januari 1824. Het voorwerp
van het opstalrecht wordt uitbreidend bepaald, doordat een opstalrecht ook bovenop een ander gebouw
of onder de grond kan worden gevestigd. Voorts wordt verduidelijkt dat
een opstalrecht niet enkel door de
grondeigenaar, maar ook door een
beperkt zakelijk gerechtigde kan worden toegestaan. Het gaat niet om een
‘omvattende’ aanpassing van de
Opstalwet, maar wel om een verduidelijking van een aantal punten
waarover rechtsonzekerheid bestond.
De invoering van een daadwerkelijke
volume-eigendom vergt echter nog
bijkomende wijzigingen.
RM Themis
176e jrg. nr. 1, februari 2o15
Prof. mr. drs. C.H. Sieburgh
Waarom het Unierecht de
invloed van grondrechten op het
privaatrecht aanjaagt en versterkt
– Rechtsverhoudingen tussen particulieren worden beïnvloed door open
normen van het privaatrecht en door
constitutioneel-rechtelijke doorwerkingstechnieken. Schr. brengt de laatste ontwikkelingen op dit gebied in
kaart en analyseert de technieken
waarmee grondrechten invloed uitoefenen op het privaatrecht of op
privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. Hierbij combineert schr. een
constitutionele met een privaatrechtelijke benadering. In het kader hiervan worden uitspraken van het Hof
van Justitie EU behandeld die van
belang zijn voor de wijze waarop en
de mate waarin grondrechten het
privaatrecht beïnvloeden (Mangold,
Kücükdeveci, AMS). Vanuit de rechtspraaklijn van het Hof van Justitie
714
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
EU laat schr. aan de hand van een
concrete casus zien hoe de doorwerkingstechnieken in rechtsverhoudingen tussen particulieren (kunnen)
worden aangewend. De conclusie is
dat volgens schr. in het bijzonder de
directe horizontale werking van een
aantal bepalingen van het EU-recht
tot gevolg heeft dat particulieren
zich in hun verhouding met anderen
zullen beroepen op grondrechten.
Volgens schr. slaat deze ontwikkeling
voor wat betreft de vorm snel om in
het tegendeel, maar niet voor wat
betreft de inhoud.
Tijdschrift voor Civiele
Rechtspleging
23e jrg. nr. 1, februari 2015
Mr. H.W. Wefers Bettink
Digitalisering van de civiele
procedure: gevolgen voor de
procespraktijk
– Het wetsontwerp Vereenvoudiging
en digitalisering van het procesrecht,
dat op 20 oktober 2014 bij de Tweede
Kamer is ingediend, introduceert
onder meer een nieuwe basisprocedure in eerste instantie voor het
civiele recht en maakt digitalisering
van de procedure mogelijk. In 2013 is
een voorontwerp als consultatiedocument gepubliceerd. Blijkens de
memorie van toelichting heeft de
consultatie geleid tot een groot aantal aanpassingen zonder dat overigens het wezen van de voorstellen is
aangetast. In deze bijdrage wordt
ingegaan op enkele gevolgen van de
voorgestelde digitalisering van de
civiele procedure voor de procespraktijk.
Mr. J.M.L. van Duin, mr. R.S.I. Lawant
Wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie: ontbrekende schakel of brug te ver?
– In deze bijdrage wordt op hoofdlijnen (de belangrijkste kritiek op) het
voorontwerp van het wetsvoorstel
Afwikkeling massaschade in een collectieve actie besproken, dat op 7 juli
2014 in (internet)consultatie is gegeven. De collectieve schadevergoedingsactie is bedoeld als ontbrekende schakel (‘stok achter de deur’),
maar de toegevoegde waarde hiervan
is vooral zichtbaar in strooischadezaken. Met de voorgestelde procedure
voor alle soorten schade is het voorontwerp een brug te ver, aldus schrs.
Dr. S. Voet
Belgische consumenten-class action
– De Belgische wet van 28 maart
2014 voegde in het Wetboek van economisch recht een rechtsvordering
tot collectief herstel (of class action)
in. Deze bijdrage bespreekt dit nieuwe instrument, dat enkel van toepassing is op consumenten-massaschade. Vooreerst komen de drie
ontvankelijkheidsvoorwaarden aan
bod: de rechtsvordering moet een
inbreuk betreffen op één of meerdere Belgische of Europese consumentenwetten, zij moet worden ingesteld
door een geschikte groepsvertegenwoordiger (die enkel een vereniging
kan zijn) en de rechtsvordering tot
collectief herstel moet doelmatig
zijn. Vervolgens wordt het facultatieve opt-in- of opt-out-systeem besproken. Tot slot wordt dieper ingegaan
op de vier fases van de procedure: de
ontvankelijkheidsfase, een verplichte
onderhandelingsfase, de eventuele
gegrondheidsfase en de uitvoeringsfase.
Mr. dr. G.C.C. Lewin,
mr. dr. H.J. van Kooten
Kroniek Burgerlijk procesrecht
van het Caribische deel van het
Koninkrijk
– Deze kroniek beslaat de periode
2011-2014. Het Caribische deel van
het Koninkrijk bestaat sinds 2010 uit
vier gebiedsdelen: drie landen (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) en als
vierde gebiedsdeel de BES-eilanden
(Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Elk
van de vier gebiedsdelen heeft een
eigen Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.
TvC Tijdschrift voor
Consumentenrecht &
handelspraktijken
Nr. 1, februari 2015
Mr. G.H. Lankhorst
De gewijzigde Wet schuldsanering
natuurlijke personen: in vogelvlucht van 2008 tot 2014 (deel 1)
– Deze bijdrage maakt deel uit van
een drieluik over de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) die
dit jaar in TvC verschijnt. De komst
van de Wsnp per 1 december 1998
heeft de verhouding tussen schuldeisers en schuldenaren definitief veranderd. Hoe werkt deze schuldsaneringswet nu in de praktijk, met name
sinds de grootscheepse wetswijziging
van 1 januari 2008? In het eerste deel
van het drieluik over de Wsnp richt
schr. zijn blik op de regelgeving op
Tijdschriften
dit terrein. In deel twee en drie verschuift het perspectief naar de praktijk van de bewindvoering en de
rechtspraak daarover.
Mr. P.E. Ernste
Niet-bindend advies bij de
Geschillencommissie van Kifid
– Sinds 2007 kunnen consumenten
klachten betreffende beleggingen,
bankzaken en verzekeringen voorleggen aan de Geschillencommissie
Financiële Dienstverlening die opereert binnen de stichting Klachteninstituut financiële dienstverlening. De
Geschillencommissie Financiële
Dienstverlening kan, naar keuze van
partijen, een bindend of een niet-bindend advies geven. In dit artikel staat
niet-bindend advies bij de stichting
Klachteninstituut financiële dienstverlening centraal. Deze bijdrage
richt zich in het bijzonder op de
vraag wat de meerwaarde van deze
rechtsfiguur is voor de consument
die een klacht aanhangig maakt bij
de Geschillencommissie Financiële
Dienstverlening.
Tijdschrift voor de
Procespraktijk
Nr 1, februari 2015
Mr. F.J.P. Lock
Klachtplicht en bewijslast;
omzwervingen van de Hoge Raad
– De kogel is door
de kerk. Het hoge
woord is eruit: het
beroep op de klachtplicht van artt. 6:89
BW en 7:23 BW is
een bevrijdend verweer. De stelplicht
en bewijslast dat er niet tijdig is
geklaagd, rusten in beginsel op de
schuldenaar die op de klachtplicht
een beroep doet. Ten aanzien van de
omstandigheid dat er geklaagd is en
op welk moment is de bewijslast
omgekeerd: dat moet, indien het verweer wordt gevoerd dat er niet tijdig
is geklaagd, door de schuldeiser
gemotiveerd worden gesteld en zo
nodig door hem worden bewezen. De
Hoge Raad heeft er lang over gedaan
om duidelijkheid te verschaffen over
de verdeling van de stelplicht en de
bewijslast bij de klachtplicht. Met het
arrest Far Trading/ Edco†II lijkt een
(voorlopig?) eindpunt te zijn bereikt.
Dat vormt een goede gelegenheid
voor een overzicht van de omzwervingen die de Hoge Raad heeft
gemaakt om zo ver te komen.
Mr. D.C. Theunis
Complicaties bij beslag op een
verzekerde som
– Beslag op een verzekerde som
roept verschillende vragen op. Zo
rijst bij beslag op de verzekerde som
van een aansprakelijkheidsverzekering de vraag naar toelaatbaarheid,
ingeval de kosten van verweer worden vergoed onder de verzekerde
som en het beslag belemmert dat de
verzekeraar de kosten van verweer
voorschiet. Anderzijds zou onmogelijkheid van beslag op de verzekerde
som de verhaalsmogelijkheden van
de beslaglegger aantasten, nu de kosten van verweer uit de verzekerde
som worden voldaan en daarmee
minder of geen verhaal ter voldoening van de aansprakelijkheid van
verzekerde overblijft. Daarnaast kan
zich de complicatie voordoen dat een
benadeelde een directe actie of eigen
recht heeft jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar, in welke gevallen
de mogelijkheden tot beslag zijn
beperkt en van belang is ten laste
van wie beslag wordt gelegd. Ook bij
levensverzekeringen dient onderscheid gemaakt te worden naar de
persoon ten laste van wie beslag
wordt gelegd: de verzekeringnemer
en/of de begunstigde. Daarbij rijst
tevens de vraag naar de bevoegdheden na het beslag tot aanwijzing, wijziging, aanvaarding van een begunstiging. Schr. beantwoordt deze
vragen in dit artikel.
WPNR
146e jrg. nr. 7053
Mr. E.F. Verheul
Eigendomsvoorbehoud, bestanddeelvorming en natrekking
– In dit artikel wordt onderzocht welke consequenties bestanddeelvorming en natrekking hebben voor het
eigendomsrecht van de verkoper en
onder welke voorwaarden dit recht
teniet gaat. Bestanddeelvorming en
vooral natrekking vormen een bedreiging voor het eigendomsrecht van de
verkoper onder eigendomsvoorbehoud. De wetgever dient een voorziening te treffen ter bescherming van
de belangen van de verkoper.
Drs. H.J. Bresser
Belastingplicht voor de
vennootschapsbelasting voor
overheidsondernemingen II; more
to do about still nothing?
– Op 16 december 2014 is het wetsvoorstel modernisering belastingplicht overheidsondernemingen aangenomen. Gevolg is dat overheidsondernemingen voortaan aan de
vennootschapsbelasting zijn onderworpen. De ingrijpende en complexe
wetswijziging wordt in deze bijdrage
uiteengezet en van kritiek voorzien.
Ingegaan wordt op het verschil ten
opzichte van de ter consultatie voorgelegde versie. Achtereenvolgens
komen de omvang van de belastingplicht, de subjectvrijstellingen en de
objectvrijstellingen aan de orde.
Prof. mr. W.J.M. van Veen
Over statutaire tag along, drag
along en - executieregelingen
– Art. 2:192 BW is in het kader van
de wetgevingsoperatie tot flexibilisering van het BV-recht gehaal
opnieuw geredigeerd. Dit heeft in de
literatuur geleid tot hernieuwde aandacht voor de mogelijkheid tot het
opleggen van statutaire verplichtingen aan aandeelhouders. Vooral de
mogelijkheid om tag along en drag
along regelingen in de statuten op te
nemen, heeft de nodige aandacht
gekregen. De wijziging van art. 2:192
BW heeft de belangstelling voor haar
toepassingsmogelijkheden doen toenemen. Deze bijdrage strekt ertoe
deze materie aan de hand van de
parlementaire geschiedenis en hetgeen daarover is geschreven in kaart
te brengen.
Mr. R.J. Holtman
Transparant offreren (II, slot)
– Hoe ver reikt het begrip gebruikelijke werkzaamheden bij onroerend
goed? Interne en externe verhoudingen bij art. 61 Faillissementswet? En
bij samenwoners? Hoe aan interne
verhoudingen recht te doen als het
pand op naam van één van partijen
wordt geparkeerd. In het tweede deel
van ‘Transparant offreren’ wordt het
door het Hof Amsterdam gehanteerde begrip ‘gebruikelijke werkzaamheden’ uitgewerkt en van enkele kanttekeningen voorzien.
WSNP Periodiek
6e jrg. nr. 1, februari 2015
A. Noordam
Niet op naar vier maar terug naar
één saneringstraject
– Er is veel aandacht van media,
onderzoekers en politiek voor de
schuldenproblematiek maar vooralsnog leidt die aandacht niet tot vol-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
715
Tijdschriften
doende toegankelijkheid, effectiviteit
en efficiëntie van schuldhulp en
schuldsanering. De kosten van problematische schuldsituaties worden
geschat op circa € 100.000 per schuldenaar (over een periode van tien
jaar). Alle reden dus te zoeken naar
de beste en snelste weg naar sanering, tegen de laagste kosten. Schr.
bespreekt de verschillende velden
van schuldsanering. Broedend op het
ideale schone lei-recept doet hij suggesties voor een regisseur die in
teamverband maatwerk aflevert binnen één geïntegreerd, wettelijk traject.
J. van Rossen, E. Schruer
Schuldenbewind: een stevige
nieuwe tak aan de schuldhulpstam
– De problematische schuldenproblematiek schreeuwt om een gedifferentieerd hulpaanbod om de hiervoor
beschreven maatschappelijke schade
in te dammen. Op departementaal
niveau is inmiddels, voorzover schrs.
kunnen nagaan, sinds 2013 het
begrip ‘schuldenbeleid’ in zwang
gekomen, omschreven als een “minnelijk en wettelijk vangnet, als mensen hun problematische schulden
niet meer zelf kunnen oplossen”. Dit
artikel beschrijft de figuur schuldenbewind en valt uiteen in twee delen.
In het eerste deel wordt de inhoud
beschreven van het schuldenbewind,
het tweede deel analyseert de relatie
tussen het schuldenbewind en de
schuldhulpverlening en de schuldsanering.
G.H. Lankhorst
Klachtenregeling
WSNP-bewindvoerder
– In samenspraak met Recofa en
met de BBW heeft de Raad voor
Rechtsbijstand gewerkt aan de totstandkoming van een eigen klachtenregeling en een gedragscode voor
Wsnp-bewindvoerders. Met de
gedragscode en de klachtenregeling
is duidelijker gemaakt welke gedragsmaatstaf bij een Wsnp-bewindvoerder mag worden aangelegd. Dit artikel is een bewerkte versie van de
bijdrage ‘Hoe hoort het eigenlijk in
de Wsnp?’ van schr. in het Tijdschrift
voor Schuldsanering 2013/4.
M. Verhoeven, C. Koppelman
Bate na materiële looptijd (II)
– De Hoge Raad heeft recentelijk
twee arresten gewezen die op het
eerste gezicht vallen in de categorie
die de rechtsbeoefening bij niet-juris-
716
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
ten populair maakt: ‘Het staat er
anders, maar het kan toch zo’. In het
eerste arrest wordt bepaald dat iets
dat is geëindigd toch kan worden
verlengd, in het tweede arrest dat
iets dat bekend is toch onder de regeling voor onbekend valt. Beide arresten geven praktische oplossingen
voor gevallen, al dan niet door organisatorische problemen ontstaan, die
bij strikte wetstoepassing mogelijk
tot onbevredigende resultaten zouden leiden.
569
Europees recht
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
21e jrg. nr. 2, maart 2015
Dr. C.J. Van de Heyning
Advies 2/13 van het Hof van
Justitie: flinke stap terug voor
toetreding Europese Unie tot
– In Advies 2/13 oordeelt het Hof
van Justitie dat het Ontwerpakkoord
aangaande de toetreding van de
Europese Unie tot het EVRM niet in
overeenstemming is met de Verdragen. Het Hof van Justitie meent dat
het Ontwerpakkoord op elf punten
in strijd is met de autonomie en
eigenheid van het Unierecht (de eenheid, voorrang en effectiviteit van
het Unierecht) en de positie van het
Hof van Justitie als ultieme rechter
over de interpretatie van het Unierecht in gevaar brengt. Dit Advies
werd ontvangen als een grote verrassing. Schr. bespreekt in deze annotatie het Advies en concludeert dat het
Hof van Justitie hiermee de toetreding zeer moeilijk zo niet onmogelijk
maakt.
570
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7087, 6 maart 2015
Dr. J.H.M. Arts
De wettelijke grondslag van de
onzakelijke lening
– In de literatuur wordt aan de vraag
hoe het leerstuk van de onzakelijke
lening binnen het wettelijke systeem
past, niet of nauwelijks aandacht
besteed. In dit artikel onderzoekt
schr. wat de wettelijke basis van de
arresten van de Hoge Raad van 25
november 2011 is en hoe die arresten passen binnen het wettelijke systeem van de vennootschapsbelasting
en de inkomstenbelasting. Schr.
behandelt de vragen voor beide
belastingen afzonderlijk omdat de
beantwoording ervan voor de vennootschapsbelasting anders is dan
voor de inkomstenbelasting. Schr.
gaat ook in op het arrest HR 17 oktober 2014, BNB 2015/13, waarin de
Hoge Raad heeft beslist wanneer een
borgstelling door een aandeelhouder
onzakelijk is. Ook bij dit arrest rijst
de vraag hoe het binnen het wettelijke systeem te plaatsen is. Schr. concludeert dat de Hoge Raad in de
arresten van 25 november 2011 geen
deugdelijke motivering heeft gegeven waarom het verlies op een onzakelijke lening voor de vennootschapsbelasting niet aftrekbaar is.
Dat wordt niet opgelost door het
arrest HR 15 maart 2013, BNB
2013/149, omdat de Hoge Raad daarin een hybride figuur heeft gecreëerd
waarvoor de wet geen ruimte biedt.
Door het arrest HR 15 maart 2013,
BNB 2013/149, is aan het arrest HR
25 november 2011, BNB 2012/78, de
basis ontvallen. Schr. concludeert dat
er voor de inkomstenbelasting geen
wettelijke belemmeringen zijn voor
de aftrek van het verlies op een onzakelijke lening ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor een onzakelijke
borgstelling.
Mr. A.A. Kan, mr. M. Lambregts
De fiscale boetegrondslag bij
omkering en verzwaring van de
bewijslast
– In het fiscale boeterecht wordt wel
aangenomen dat de berekeningsgrondslag voor een fiscale boete (de
boetegrondslag) gelijk is aan de
belastingschuld, óók als de hoogte
van de belastingschuld is vast komen
te staan met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Het feit dat de belastingschuld met
omkering van de bewijslast is vastgesteld zou slechts een element vormen waarmee door de rechter rekening kan worden gehouden in het
kader van de straftoemeting, oftewel
bij de beoordeling of de opgelegde
boete passend en geboden is. Recen-
Tijdschriften
te jurisprudentie van de Hoge Raad
doet echter vermoeden dat de belastingschuld alleen als boetegrondslag
dienst kan doen voor zover de
inspecteur bewijst dat dit bedrag als
gevolg van de opzet of grove schuld
van de belastingplichtige niet zou
zijn betaald. In dit artikel bespreken
schrs. deze belangwekkende ontwikkeling.
571
Gezondheidsrecht
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
21e jrg. nr. 2, maart 2015
Mr. dr. J.J.M. Sluijs
Het dilemma van vrij verkeer van
gezondheidszorg en arme lidstaten
– Schr. bespreekt het Petru-arrest en
concludeert dat het vrij verkeer op
het gebied van gezondheidszorg nog
niet optimaal functioneert. Burgers
uit arme lidstaten dienen noodzakelijke zorg in hun eigen lidstaat te
ondergaan. Pas wanneer zij nergens
terecht kunnen, mogen zij de medische nood in een andere EU-lidstaat
ledigen.
Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht
39e jrg. nr. 2, februari 2015
Prof. mr. P.A.M. Mevis
Strafrecht als waarborg en bedreiging van kwaliteit van zorg tegelijk
– De strafrechtelijke rechtshandhaving is gericht op het afdwingen van
normconform gedrag. Als zodanig
vormt het een waarborg voor de kwaliteit van zorg. In zijn toepassing kan
het ook een bedreiging voor de kwaliteit vormen. In het zoeken naar de
balans tussen beide komen in dit
artikel enkele hoofdkenmerken van
het systeem van strafrechtelijke
rechtshandhaving in het algemeen
aan de orde. Daarna wordt bijzondere
aandacht besteed aan enkele bijzondere onderwerpen, zoals de medische
exceptie, de positie van het OM, het
strafbare ziekenhuis, strafrecht als
schadevergoedingsrecht en, gegeven
de ontwikkelingen in de wetgeving,
het onvermijdelijke verschoningsrecht.
Mr. W.R. Kastelein
Strafrecht en de (kwaliteit van)
zorg. Een benadering vanuit de
gezondheidsrechtelijke praktijk
– Wat is het effect van het gebruik
van het strafrecht in de zorg op de
kwaliteit van zorg? Bij een vergelijking van de jurisprudentie in tuchten strafzaken lijkt de strafrechter bij
hetzelfde feitencomplex grondiger
onderzoek te doen. Vanuit die optiek
is het feit dat er, mede ten gevolge
van een onvoldoende instroom van
zaken bij het OM, weinig levensdelicten in de zorg strafrechtelijk worden
getoetst een gemiste kans. Die
instroom zou wellicht beter kunnen
worden gewaarborgd door een meldingsprocedure bij IGZ met een
‘doormelding’ aan het OM van potentiële levensdelicten in de zorg, vergelijkbaar met de meldingsprocedure
euthanasie.
572
Handels- & economisch recht
European Company Law
12e jrg. nr. 1, februari 2015
T. Keijser
Non-intermediated Securities:
A European View on the Draft
UNCITRAL Model Law on Secured
Transactions
– A major challenge
for the drafters of the
UNCITRAL Model Law
on Secured Transactions would seem to be
the coordination with
EU legislation that is
relevant to securities.
In particular, the current text of the
draft Model law does not reflect the
fundamental distinction made in the
EU Financial Collateral Directive
between transactions involving securities that enhance liquidity in the
financial markets and other types of
securities, resulting in distinct legal
regimes in the European Union.
C.S.A. Okoli
AASA: Locating the Central
Administration of a Subsidiary
Company Which Is Part of a Group
of Companies under Article 60 of
Brussels I Regulation
– There is no definition of the term
‘central administration’ under Article
60(1)(b) of the Brussels I Regulation;
and Article 60 of Brussels I does not
make specific provisions for locating
the central administration of a subsidiary company within a corporate
group. English Courts in Anglo American South Africa Limited after a reevaluation of the correctness of previous decisions by English judges,
sought to apply the concept of central administration in a ‘European
way’ to a subsidiary company within
a corporate group.
F. de Swart
The Use of Mailbox Companies in
International Investment Protection
– To obtain a favourable protection
for their investments, investors have
resorted to treaty shopping in which
an investor locates a newly set up
legal entity (usually a mailbox company) in another jurisdiction. First,
an overview is provided of the system of international investment protection, mainly elaborating on the
definitions and criteria as for instance, the investment and investor definition. Then, on the use of mailbox
companies in international investment protection is discussed.
Chr. Van der Elst
The European Legislative
Framework for Audit Committees
– This first analysis of the new European legal framework of audit committees of public-interest entities
shows that the role and importance
of this committee is considered to be
pivotal. The requirements to monitor
the work and independence of the
auditor should not be underestimated. There are some doubts, however,
whether all the new measures are all
equally advantageous for reaching
the goal of an effective statutory
audit.
I. Wuisman
The Societas Unius Personae (SUP)
– The Societas Unius Personae is proposed for the benefit of a quicker
and cheaper way of establishing a
single-member private limited liability company across the border. In
order to achieve this objective, a
mandatory full electronic registration procedure is included in the proposed Directive. Although Member
States are bound by certain conditions, they have some freedom in
designing the (online) registration
process and the requested information. As a result, twenty-eight different
registration procedures may come
into force.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
717
Tijdschriften
Nederlands Tijdschrift voor
Handelsrecht
Nr. 1, februari 2015
Mr. dr. C.J. de Jong
De placing broker, zijn
rechtsverhoudingen, taken
en zorgplicht
– Door een
beursmakelaar in te
schakelen kan een
verzekeringstussenpersoon dekking
realiseren voor risico’s die vanwege
hun aard en/of
omvang voor een provinciale verzekeraar niet acceptabel zijn. Hij handelt hierbij als opdrachtnemer van
zijn cliënt. De door hem ingeschakelde beursmakelaar, de placing broker,
moet worden beschouwd als hulppersoon van de verzekeringstussenpersoon. In zijn rechtsverhouding tot de
provinciale verzekeringstussenpersoon handelt de placing broker als
opdrachtnemer (lasthebber). Indien
de placing broker de opdracht heeft
aanvaard om de door hem geoffreerde verzekering tot stand te brengen
of indien hij het resultaat waarop
zijn inspanningen zijn gericht heeft
toegezegd, is er sprake van een
inspanningsverbintenis. Zowel op de
verzekeringstussenpersoon als de
placing broker rust de verplichting
om de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Voor beiden
geldt deze zorgplicht jegens hun
opdrachtgever – voor de provinciale
verzekeringstussenpersoon jegens
diens cliënt en voor de placing broker
jegens de verzekeringstussenpersoon. De door de verzekeringstussenpersoon en de placing broker gesloten overeenkomst van opdracht kan
derdenwerking hebben. Een zorgplichtschending door de placing broker kan derhalve resulteren in een
onrechtmatige daad jegens de cliënt
van die verzekeringstussenpersoon.
Prof. mr. A.W. Jongbloed
Beslag en verzekeringen:
succes verzekerd?
– Een oud-bestuurder van een beursgenoteerde vennootschap wordt aangesproken wegens vermeend wanbeleid. Er is een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Tot
zijn verrassing wordt conservatoir
beslag gelegd onder de verzekeraar
opdat eisers voldoende verhaal zullen hebben bij een toewijzende uit-
718
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
spraak. Hoe moet hij straks zijn advocaat betalen? Dit is een van de
vragen die zich kunnen voordoen
indien beslag wordt gelegd op een
verzekeringspolis dan wel op uitkeringen op grond van een verzekeringsovereenkomst. Een andere vraag
kan zijn of de wederpartij verzekerd
is tegen schade. Stel, er doet zich een
calamiteit voor en dit resulteert erin
dat de overheid maatregelen moet
treffen in het belang van bijvoorbeeld de volksgezondheid. Dan kan
de overheid er een gerechtvaardigd
belang bij hebben te weten of en in
welke mate sprake is van een verzekering die de schade dekt. Allereerst
wordt aandacht besteed aan de meer
technische aspecten van het beslag
ter zake van verzekeringen. Daarna
wordt ingegaan op het beslag betreffende een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en vervolgens op
het bewijsbeslag.
ge recente ontwikkelingen omtrent
hybride instrumenten worden enkele
opmerkingen gemaakt over de capital securities van Rabobank Nederland die voor 1 januari 2014 zijn uitgegeven.
Mr. G.P. Pover,
Ondernemingsrecht 2015/16
Credit rating agencies: van
overmatig vertrouwen tot toezicht
– In dit artikel wordt ingegaan op
credit rating agencies en de wet- en
regelgeving op dit gebied. Daarnaast
behandelt schr. de bevoegdheden van
de Europese toezichthouder op credit
rating agencies, de European Securities and Markets Authority en de
vormgeving van het credit rating
agencies toezicht in de EU en de ontwikkelingen hierin. Dit artikel geeft
daarnaast als achtergrond een
beschrijving van de rol van credit
rating agencies en ratings op de
financiële markten.
Ondernemingsrecht
Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht
Nr. 3, 6 maart 2015
Mr. dr. A.G.H. Klaassen,
Ondernemingsrecht 2015/14
De strijd om het
Slotervaartziekenhuis
– In 2013 verkeerde het Slotervaartziekenhuis in financieel zwaar weer.
Eén van de (indirecte) aandeelhouders en de belangrijkste financier, Jan
Schram, overleed eind 2012. Als
gevolg daarvan ontstond een machtsstrijd tussen de erven Schram en de
voorzitter van de raad van bestuur
(RvB), Aysel Erbudak. Dit artikel heeft
tot doel een chronologisch overzicht
van de verschillende gebeurtenissen
te geven en daarover enige uitleg te
geven.
Mr. G.C. van Eck, mr. L.A. Lutz,
mr. drs. A.N. Krol, Ondernemingsrecht
2015/15
Bespreking van de kenmerken van
de Rabo Participaties en de Rabo
Certificaten
– Schrs. bespreken de vennootschapsrechtelijke kenmerken van de
participaties en de certificaten daarvan die in januari 2014 zijn uitgegeven door Rabobank Nederland respectievelijk Stichting AK Rabobank
Certificaten. Tevens worden de classificatie van deze instrumenten in de
geconsolideerde jaarrekening van
Rabobank Nederland, de fiscale kwalificatie en de kwalificatie daarvan
onder CRD IV en CRR belicht. Vanwe-
39e jrg. nr. 2, februari 2015
Mr. C.T. Dekker, mr. E. Hameleers
Kroniek rechtspraak ACM
mededingingsrecht
– In deze kroniek staat de praktijk
van de Autoriteit Consument &
Markt (ACM) in de zorgsector in 2013
en 2014 centraal. De besluiten van de
ACM in deze periode hadden grotendeels betrekking op concentraties
tussen zorginstellingen. Achtereenvolgens worden besproken: de besluiten in het kader van de concentratiecontrole, de beschikkingenpraktijk
en rechtspraak met betrekking tot
het kartelverbod, misbruik van
machtspositie en procedurele aspecten.
TvOB
Nr. 1, februari 2015
Prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers
Bestuursautonomie in een
(gezamenlijke) dochter-B.V.: een
novum in concernverhoudingen?
– Toepassing van die
autonomie op het
bestuur van (gezamenlijke) dochters tast de
concerneenheid aan.
De bescherming daarvan vormt juist de
kern van het Nederlandse concernrecht. Door de uitzonderingen en mitigaties in de struc-
Tijdschriften
tuurregeling voorkomt de wetgever
zelf dat toepassing van die regeling
op dochter- en/of joint-ventureniveau die eenheid zou doorbreken. Als
nu het bestuur van zodanige dochters en joint ventures ‘autonoom’
wordt en zelfstandig strategie en
beleid zou kunnen vaststellen, dan
bedreigt dat de kern van het Nederlandse concernrecht. De vraag is welke betekenis dat heeft voor de consolidatieplicht en voor het recht om
onwillige bestuurders te ontslaan.
Ook is de vraag welke betekenis er is
voor rekening, verantwoording, aansprakelijkheid van die bestuurders
en voor de inhoud van hun ‘zorgplichten’? Moeten bestuurders ‘tegen’
hun moeder (of joint-venturepartners) een enquêteprocedure starten?
In deze bijdrage wordt ingegaan op
de betekenis voor concern- en andere
persoonsgebonden B.V.’s van het nieuwe art. 2:239 BW, in het bijzonder de
uitleg die de Hoge Raad geeft aan het
zelfstandige belang van een (persoonsgebonden) B.V. en de autonomie
van haar bestuur. Er wordt ingegaan
op de hoofdlijnen en uitgangspunten
van het Nederlandse concernrecht,
de beperkte betekenis van het Duitse
AGKonzernrecht voor dit onderwerp
en van vroegere en recente initiatieven van de Europese Unie op het terrein van het concernrecht. Ook de
ontwikkeling naar verdere verzelfstandiging van het vennootschappelijke belang en de positie van het
bestuur, ook in een flex-B.V.-dochter
komt aan bod. Schr. doet tenslotte
een suggestie voor een nieuw art.
2:239 lid 4 en 5 BW.
Mr. dr. M. Koelemeijer
Belonen van aandeelhouders: hoe
verder met het dividendbeleid?
– In deze bijdrage wordt aandacht
besteed aan het dividendbeleid, dat
voor aandeelhouders vaak niet kenbaar is. In verband met de bescherming van minderheidsaandeelhouders is een verplicht en transparant
dividendbeleid aangewezen. Aandeelhouders zijn vanwege het verschaffen van risicodragend kapitaal financiers van een (beurs)vennootschap.
Het ontvangen van dividend vormt
een belangrijke bijdrage aan het rendement op het aanhouden van een
aandeel. In het algemeen wordt in de
literatuur aanvaard dat dividend een
van de kernelementen is in het systeem van ondernemingsgewijze pro-
ductie en de financiering van organisaties door aandeelhouders. Het
beleid inzake het reserveren van
gemaakte winsten (en dus het niet
uitkeren van winst) wordt dan ook
veelal belicht als een vorm van
(voortgezette) financiering van de
vennootschap en dividenduitkeringen als een vermogensonttrekking.
Weliswaar is er veel discussie rondom het beloningsbeleid van bestuurders. De vraag is volgens schr. echter
ook of het dividendbeleid niet
nadrukkelijker op de kaart gezet
moet worden. Transparantie hieromtrent is zinvol vanuit het perspectief
van bescherming van minderheidsaandeelhouders. Schr. stelt voor de
relevante bepalingen in de Corporate
Governance Code uit te breiden in
die zin dat het bestuur verantwoording over het dividendbeleid moet
afleggen in een dividendverslag.
Prof. mr. W.J.M. van Veen
De betekenis van de jaarrekening
bij uitkeringen aan aandeelhouders
en andere winstgerechtigden bij de
B.V.
– Voor de B.V. bepaalt de wet niet langer dat slechts winst die blijkt uit de
vastgestelde jaarrekening (onvoorwaardelijk) kan worden uitgekeerd.
In deze beschouwing staat de vraag
centraal wat nog de betekenis is van
(de vaststelling van) de jaarrekening
bij uitkeringen door een B.V. Nadruk
ligt op de positie van het bestuur en
de door hem uit te voeren uitkeringstoets. Centraal staat de vraag
wat in het kader van de nieuwe regeling de betekenis is van de vaststelling van de jaarrekening en de vastgestelde jaarrekening bij uitkeringen
aan aandeelhouders en andere winstgerechtigden. De (aansprakelijkheids)
positie van bestuurders en de uitkeringstoets komen slechts zijdelings
aan de orde. De bedoelde regeling is
opgenomen in art. 2:216 BW en
bepaalt dat de algemene vergadering
bevoegd is tot bestemming van de
winst die door de vaststelling van de
jaarrekening is bepaald en tot vaststelling van uitkeringen, voor zover
het eigen vermogen groter is dan de
reserves die krachtens de wet of de
statuten moeten worden aangehouden. Een besluit dat strekt tot uitkering heeft geen gevolgen zolang het
bestuur geen goedkeuring heeft verleend. Het bestuur weigert slechts de
goedkeuring indien het weet of rede-
lijkerwijs behoort te voorzien dat de
vennootschap na uitkering niet kan
blijven voortgaan met het betalen
van haar opeisbare schulden. De wet
bepaalt niet langer imperatief dat
uitkering van winst geschiedt na
vaststelling van de jaarrekening
waaruit blijkt dat zij geoorloofd is.
Anders dan onder de oude regeling
zijn nu als regel twee besluiten
nodig. Een besluit tot uitkering van
de algemene vergadering (of indien
de statuten dit bepalen een ander
orgaan) en een goedkeuring door het
bestuur.
Mr. M.A. de Vlieger
Het lot van de (zuivere) managementovereenkomst bij ontslag van
een statutair bestuurder: A Hard
Rain’s a-Gonna Fall?
– In deze bijdrage staat de vraag
centraal of en wanneer een
managementovereenkomst gelijk
met het vennootschapsrechtelijk ontslag van een statutair bestuurder eindigt. Recente uitspraken van de
Gerechtshoven Den Haag en Amsterdam en de Rechtbank Midden-Nederland tonen aan dat dit vraagstuk
actueel is. Eenduidigheid in rechtspraak op dit gebied ontbreekt vooralsnog. In een tweetal arresten van
de Hoge Raad, gewezen op 15 april
2005, overwoog de Hoge Raad dat
een vennootschappelijk ontslag
(besluit) in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de
bestuurder tot gevolg heeft behoudens voor zover een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de
weg staat of partijen anders zijn
overeengekomen. Schr. bepleit dat
rechters die zich moeten buigen over
de vraag of de managementovereenkomst eindigt gelijk met het vennootschapsrechtelijk ontslag van de
statutair bestuurder moet beoordelen welke zin partijen over en weer
redelijkerwijs aan de bepalingen van
de managementovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te
dien aanzien redelijkerwijs van
elkaar mochten verwachten en dat
het daarbij mede van belang kan zijn
tot welke maatschappelijke kringen
partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht. Het komt er in de regel op
neer dat een zuivere managementovereenkomst eindigt bij een vennootschapsrechtelijk ontslag.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
719
Tijdschriften
573
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
574
Internationaal privaatrecht
IER
31e jrg. nr. 1, februari 2015
Prof. mr. dr. P.G.F.A. Geerts, J. Becker,
IER 2015/2
Wanneer mag een uniek exemplaar
van een werk worden vernietigd?
Hoge Raad Jelles/Zwolle revisited
– In het Jelles/Zwolle-arrest heeft de
Hoge Raad beslist
dat de vernietiging
van een werk niet
kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk
in de zin van art. 25 lid 1 onder d
Auteurswet. Maar, zo vervolgt de
Hoge Raad in r.o. 4.6: “Dat betekent
niet dat het de eigenaar van een
voorwerp (een onroerende zaak daaronder begrepen) waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd - een exemplaar van het
werk - steeds vrijstaat dat voorwerp
aan vernietiging prijs te geven en dat
de belangen van de maker aan de
beschikkingsmacht van die eigenaar
steeds ondergeschikt zijn. (...) Gaat
het om unieke exemplaren, zoals
veelal bij gebouwen het geval is, dan
kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij
slechts dan tot vernietiging overgaat
indien daarvoor een gegronde reden
bestaat en hij zich de gerechtvaardigde belangen van de maker ten minste in zoverre aantrekt dat hij er desgevraagd voor zorg draagt het
bouwwerk behoorlijk te doen documenteren, althans de maker de gelegenheid biedt daartoe zelf het nodige in het werk te stellen.” Het is
schrs. vooral te doen om de laatste
zin uit deze rechtsoverweging. De zin
die ziet op het vernietigen van unieke exemplaren van een werk. Zij vinden dit ruim tien jaar na dato nog
steeds een moeilijk te begrijpen zin.
Wat heeft de Hoge Raad daar precies
willen zeggen?
720
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Juridisch up to Date
Nr. 5, 5 maart 2015
Mr. drs. E. Hennis
Europees kooprecht ten grave:
hoe verder met het Eenvormig
Privaatrecht?
– Op 19 januari 2015 werd aangekondigd dat het voorstel voor een
Verordening betreffende een
gemeenschappelijk Europees kooprecht wordt ingetrokken. Schr.
bespreekt de achtergronden, inhoud
en de ontvangst na verschijning in
2011 van het voorstel voor een Europees kooprecht en onderzoekt hoe
nu verder met het Eenvormig Privaatrecht. Het voorstel, dat een
gemeenschappelijk Europees kooprecht introduceerde, riep veel vragen op onder andere over de verhouding tot andere instrumenten
(onder meer Rome I en II en het
Weens koopverdrag). Schr. bespreekt
de voors en tegens van Eenvormig
Privaatrecht (EPR) en concludeert
dat het EPR niet in de plaats kan
komen van het IPR. Met een optioneel EPR systeem wordt een en
ander volgens schr. er ook niet eenvoudiger op. Er ontstaat een drieledig systeem; het nationale recht
voor nationale gevallen, het EPR
voor internationale gevallen die
onder het EPR vallen en voor alle
andere gevallen het IPR om een
nationaal rechtsstelsel te vinden.
575
Omgevingsrecht
Tijdschrift voor Agrarisch
recht
75e jrg. nr. 2, februari 2015
Mr. A. Visscher RB, mr. A. Verduijn RB
Fiscale kroniek 2014
– In deze bijdrage geven schrs. een
bloemlezing van de belangrijkste
nieuwe regelgeving en jurisprudentie
op agro-fiscaal gebied in het afgelopen jaar. De bijdrage van Verduijn
aan de Actualiteitendag van het
Instituut voor Agrarisch Recht van
16 januari 2015 is hiervoor de basis.
In de kroniek gaan wordt achtereen-
volgens ingegaan op de nieuwe belastingwetgeving voor 2015 en op de
bedrijfsopvolgingsregeling in de erfen schenkbelasting, de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting en,
als combinatie, de cultuurgrondvrijstelling voor de overdrachtsbelasting
en de cultuurgronduitzondering voor
de onroerende zaakbelastingen.
Ing. H.J.T. van Beek
Het Kadaster en herverkavelen
– In het landelijk gebied zijn de
komende jaren flink wat doelen en
ambities te realiseren. Hierbij valt
onder andere te denken aan de Kader
Richtlijn Water, Natura 2000 en infrastructurele opgaven. Er zijn verschillende manieren om bovenstaande
doelen te realiseren. Een van deze
manieren is door inzet van het ruilinstrumentarium. Door toepassing
van de integrale gebiedsaanpak ontstaat er een win-win-situatie: de overheid realiseert zijn/haar doelen terwijl gelijktijdig ook de agrarische
structuur in een gebied wordt versterkt. Echter, kan worden geconstateerd dat de doelen in het landelijk
gebied steeds minder vaak worden
gerealiseerd door inzet van één van
deze instrumenten en dat is jammer.
Zeker nu het ruilinstrumentarium
recent is voorzien van een ’nieuwe jas’
geheel passend in de huidige tijdgeest
en daardoor snel en efficiënt is geworden waarbij bovendien alle gebiedspartijen intensief worden betrokken.
576
Rechtspleging & procesrecht
Trema
38e jrg. nr. 2, februari 2015
B. van Riel
De rechter als rolmodel
– Hedendaagse rechtswetenschappers komen in het geweer tegen de
wetenschappelijke status van de rechter. De
zoektocht naar de
waarheid zou iets
meer voor de academici zijn. Bij nadere
beschouwing lijken zij
echter meer op de
rechter dan zij denken.
Mr. T.J. Poppema
De redelijke termijn na 29 januari
2014
Tijdschriften
– De grote kamer van de Afdeling
bestuursrechtspraak Raad van State
heeft op 29 januari 2014 uitspraak
gedaan over enkele relevante aspecten met betrekking tot de redelijke
termijn in de zin van art. 6 EVRM.
Om tot deze uitspraak te komen, is
voor de eerste keer in een
bestuurstrechtelijk geschil een conclusie gevraagd aan een advocaatgeneraal. In deze bijdrage worden de
conclusie en de uitspraak van de grote kamer aan een nadere analyse
onderworpen. Daarnaast komen de
jurisprudentiële highlights van de
afgelopen twee jaar in een vogelvlucht voorbij en worden, met het
oog op de toekomst, enkele relevante
ontwikkelingen besproken.
Dr. A. Jettinghoff, dr. A.G.M. Böcker
Rechterlijke entrepreneurs
– Rechterschap en ondernemerschap
zijn op weg onverenigbare grootheden te worden. Rechters zijn ambtenaren aan het worden die nauwelijks
anders dan als consument aan het
economisch leven kunnen deelnemen. Maar alles is nog niet verloren.
Er bestaat nog een vorm van ‘ondernemerschap’ die zich ook in een zeer
strikte rolopvatting klaarblijkelijk wel
met het rechterschap verdraagt.
Mr. M. Chébti
Toegang tot de rechter
– Om rechtspraak in de toekomst
betaalbaar te houden, heeft de minister een aantal bezuinigingen aangekondigd, zoals verhoging van de griffierechten en bezuinigingen op de
gefinancieerde bijstand. Hiermee
worden de drempels opgeworpen bij
de toegang tot de rechter. Hoe verhoudt rechterlijke toetsing aan
grondrechten als waarborg voor de
Europese burger zich tot de ‘eigen
verantwoordelijkheid’ van de zelfredzame Nederlandse burger bij de
oplossing van juridische geschillen?
577
Sociaal Recht
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
21e jrg. nr. 2, maart 2015
Prof. mr. F.J.L. Pennings
EU-burgerschap en de vrees voor
sociaal toerisme: de zaak Dano
– In het arrest Dano komt de vraag
aan de orde of een Duitse basiswerkloosheidsuitkering mag worden
geweigerd aan een Roemeense die in
Duitsland verblijft, maar niet naar
werk zoekt. De uitkering betreft een
bijzondere non-contributieve uitkering in de zin van de Coördinatieverordening sociale zekerheid, en is
daarom geen bijstandsuitkering. Het
Hof van Justitie oordeelt dat de uitkering echter toch als bijstandsuitkering in de zin van Richtlijn 2004/38/
EG mag worden gezien. Gelet op de
daarin opgenomen bepalingen zijn
de gelijkebehandelingsbepaling van
de richtlijn en de Coördinatieverordening niet van toepassing. Dat betekent dat in dat geval een uitkering
geweigerd mag worden.
Tijdschrift voor de
Procespraktijk
Nr 1, februari 2015
Mr. E.T. Visser
Ontslagvergoedingen en de Wet
werk en zekerheid.
– In dit artikel wordt een schematisch overzicht gegeven van de nieuwe wetsartikelen per 1 juli 2015 met
betrekking tot ontslagvergoedingen
en de Wet werk en zekerheid.
578
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
RM Themis
176e jrg. nr. 1, februari 2o15
Prof. mr. E. van Sliedregt
Dadelijke tenuitvoerlegging van
straffen en de onschuldpresumptie
– Het conceptwetsvoorstel ‘Wijziging
van het Wetboek van Strafvordering
in verband met de dadelijke tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen’
voorziet in de mogelijkheid om de
door de rechter opgelegde gevangenisstraf direct ten uitvoer te leggen
hoewel er tegen het vonnis nog een
rechtsmiddel openstaat. Hoewel in
een studie door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werd geconcludeerd
dat dadelijke tenuitvoerlegging van
straffen als zodanig niet strijdig is
met art. 6 lid 2 EVRM, is dat vanwege
de verschillende interpretaties van
de onschuldpresumptie volgens schr.
toch nog niet geheel duidelijk.
Besproken wordt het conceptwetsvoorstel en de betekenis en reikwijdte van de onschuldpresumptie met
een verwijzing naar de invulling van
dit beginsel door Anthony Duff
(Netherlands Journal of Legal Philosophy 2013, p. 170-192). Ingegaan
wordt op de onschuldpresumptie bij
het hoger beroep en de (on)verenigbaarheid van het beginsel met dadelijke tenuitvoerlegging van punitieve
sancties. Schr. onderschrijft de conclusie uit de WODC-studie, maar
nuanceert deze wel. Gelet op EHRMrechtspraak is schr. geen voorstander
van het conceptvoorstel en stelt
daarom enkele aanpassingen voor.
579
Vreemdelingenrecht
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
21e jrg. nr. 2, maart 2015
Mr. dr. K. Zwaan
Van A tot Z; de uitspraken van het
Hof van Justitie betreffende
homoseksuele asielzoekers
– In de zaken X, Y en Z (C-199/12,
C-200/12 en C- 201/12) oordeelde het
Hof van Justitie op 7 november 2013
dat homoseksuelen een bijzondere
sociale groep vormen, van homoseksuele asielzoekers kan niet worden
verlangd dat zij discretie betrachten
en dat de enkele strafbaarstelling
van homoseksualiteit onvoldoende is
om gegronde vrees voor vervolging
aannemelijk te achten. Op 2 december 2014 beantwoordde het Hof van
Justitie de vraag over de toets van de
geloofwaardigheid van asielrelazen
van homoseksuele asielzoekers in de
zaken A, B en C (C-148/13, C-149/13
en C-150/13). Het Hof van Justitie
heeft in deze uitspraak een beperkt
aantal problematische onderzoeksmethodes ter vaststelling van de
geloofwaardigheid van homoseksualiteit verboden. De vraag naar de
rechtmatigheid van een aantal andere methoden blijft bestaan. Het Hof
van Justitie laat deze toets aan de
nationale rechter, en oordeelt dat bij
deze toets de eerbiediging van art. 1
EU Grondrechtenhandvest (menselijke waardigheid) richtinggevend is.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
721
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Wet studievoorschot
Inwerkingtreding
580 - Besluit houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet studievoorschot hoger
onderwijs (Stb. 2015, 50)
– De verschillende onderdelen en
artikelen van de wet treden op verschillende momenten in werking; zie
het besluit zelf. Grofweg treden de
onderdelen die samenhangen met de
op 01-01-2015 in werking getreden
Wet hervorming kindregelingen en
met de voor DUO vereenvoudigde
vaststelling van het rente peilmoment, in werking op 05-03-2015. Op
01-07-2015 treden de wijzigingen in
de fiscaliteit in werking. Met ingang
van studiejaar 2015/16 dat voor het
mbo begint op 1 augustus en voor
het hbo en wo op 1 september, treedt
het gros van de bepalingen van de
Wet studievoorschot hoger onderwijs
in werking. Op 01-01-2016 treden
nog enkele vereenvoudigingen in de
uitvoering door DUO in werking. Het
betreft de toekenning met terugwerkende kracht, de versoepeling van de
peiljaarverlegging en de afschaffing
van de partnertoeslag. De aanvullende beurs wordt verhoogd voor hostudenten die te maken krijgen met
het studievoorschot. In studiejaar
2015/16 wordt dat vanwege de uitvoerbaarheid gedaan door middel
van een overgangsregeling; per
01-09-2016 wordt de definitieve nieuwe berekeningswijze ingevoerd. De
wijzigingen die op 01-01-2017 in
werking treden betreffen de invoering van de reisvoorziening voor
minderjarige mbo-studenten. Met
ingang van studiejaar 2017/18 dat
voor het mbo begint op 1 augustus
en voor het hbo en wo op 1 september, treden de bepalingen rond het
levenlanglerenkrediet in werking.
Inwerkingtredingsbesluit van 30-01-2015, Stb. 2015, 51
722
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Concentratie Europese
betalingsbevelprocedure
581 - Wet tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europese
betalingsbevelprocedure in verband
met de concentratie van de Europese
betalingsbevelprocedure.
- Ten tijde van het indienen van de
wet ter uitvoering van de verordening
Europese betalingsbevelprocedure
(EBB) bestond geen duidelijkheid over
de vraag of deze verordening het toestond de indiening van EBB-verzoeken te concentreren bij een bepaalde
rechterlijke instantie. Onderhand is
duidelijk dat concentratie van de
indiening van EBB-verzoeken wel
mogelijk is. Met deze wet wordt de
indiening van verzoeken om een EBB
wettelijk geconcentreerd bij de Rechtbank Den Haag. De EBB-procedure is
uitsluitend bedoeld voor onbetwiste
geldvorderingen. Indien de vordering
door de verweerder wordt betwist,
eindigt de EBB-procedure en dient de
zaak volgens de nationale regels van
burgerlijk procesrecht te worden
voortgezet.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 28-02-2015, Stb. 2015, 98 (Kamerstukken
32 834)
Uitzondering cookiebepaling
582 - Wet tot wijziging van de
Telecommunicatiewet (wijziging
artikel 11.7a)
– In juni 2012 is art. 11.7a van de
Telecommunicatiewet (Tw) geïntroduceerd. Dit artikel schrijft voor dat
degene die via een elektronisch
communicatienetwerk gegevens
wenst op te slaan in de randapparatuur van een gebruiker of toegang
wenst te verkrijgen tot opgeslagen
gegevens in de randapparatuur,
daarvoor vooraf toestemming van
de gebruiker moet hebben verkregen, na de gebruiker duidelijk en
volledig over de doeleinden te hebben geïnformeerd. Art. 11.7a vormt
de implementatie van art. 5, derde
lid, van richtlijn 2002/58/EG (de Bijzondere privacyrichtlijn). De gedachte hierachter is dat de gegevens op
een randapparaat zoals een computer of smartphone deel uitmaken
van de persoonlijke levenssfeer van
de gebruiker. Art. 11.7a zorgt er dan
ook in de eerste plaats voor dat het
niet is toegestaan om zonder medeweten en geïnformeerde toestemming van de gebruiker persoonlijke
informatie op de computer of smartphone van een gebruiker te lezen of
te kopiëren. De meest voorkomende
situatie waarin informatie wordt
opgeslagen op en gelezen van een
randapparaat van een gebruiker, is
het gebruik van cookies. Cookies zijn
kleine tekstbestanden die worden
geplaatst en gelezen als een gebruiker een internetpagina bezoekt. Cookies kunnen een legitiem en nuttig
hulpmiddel zijn om ervoor te zorgen dat de dienstverlening via internet naar behoren functioneert. Cookies kunnen echter ook worden
gebruikt op een manier die de privacy van de gebruiker en de vertrouwelijkheid van diens communicatie
raakt. Ten tijde van de totstandkoming van het Nederlandse implementatiewetsvoorstel was er in de
lidstaten veel onduidelijkheid over
de manier waarop aan de cookiebepaling kon worden voldaan op een
gebruiksvriendelijke manier. Nu in
de praktijk enige tijd ervaring is
opgedaan met artikel 11.7a, zijn
internetgebruikers bewuster geworden van het feit dat veel websites
cookies plaatsen op hun computers.
In dat opzicht heeft artikel 11.7a
een positief effect. Maar er is ook
veel ergernis over de effecten van de
bepaling. Deze ergernis ziet op het
feit dat nu voor alle cookies, behalve
technisch noodzakelijke cookies, toestemming wordt gevraagd. Door de
huidige opzet van de cookiebepaling, waarbij toestemming vereist is
voor alle soorten cookies behalve
technisch noodzakelijke cookies, is
het voor de bezoeker moeilijk om de
privacygevoelige cookies te onderscheiden van de cookies die nauwelijks gevolgen hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de
bezoeker, zoals sommige analytic
cookies die door veel websitehouders worden gebruikt om informatie
te verkrijgen over de kwaliteit en
effectiviteit van hun website. Dat
voor deze cookies ook toestemming
moet worden verkregen is eigenlijk
niet in het belang van de privacybescherming van internetgebruikers.
Integendeel, het kan juist verwarrend werken en er voor zorgen dat
de internetgebruiker automatisch
Wetgeving
toestemming verleent voor alle
typen cookies zonder erbij stil te
staan of dit gevolgen heeft voor zijn
privacy. Met deze wet wordt beoogd
om ook dit type cookies onder de
uitzondering in het derde lid van
artikel 11.7a Tw te brengen, mits het
gebruik van dit type cookies geen of
slechts geringe gevolgen heeft voor
de persoonlijke levenssfeer van de
internetgebruiker.
Door aanname van een amendement
is geregeld dat websites van publieke
instellingen geen gebruik mogen
maken van zogeheten cookiemuren.
Dat wil zeggen dat gebruikers van
deze websites altijd toegang moeten
kunnen krijgen tot deze websites,
ook indien zij bepaalde privacygevoelige cookies niet accepteren.
Inwerkingtreding m.i.v. 11-03-2015.
Wet van 04-02-2015, Stb. 2015, 100 (Kamerstukken
33 902) en inwerkingtredingsbesluit van 28-02-2015,
Stb. 2015, 101
Energie-efficiëntie
entie in de hele Europese Unie.
Zo worden lidstaten verplicht om a.
jaarlijks 3% van de gebouwen van de
centrale overheid te renoveren en
energiezuiniger te maken; b. een langetermijnstrategie op te stellen om
gebouwen te renoveren en c. jaarlijks
1,5% energie-efficiënte verbeteringen
bij eindgebruikers te realiseren. De
richtlijn verplicht grote bedrijven
eens per vier jaar een energie-audit
uit te voeren. Voor kleine bedrijven
moeten lidstaten programma’s ontwikkelen om hen aan te zetten een
energie-audit uit te voeren. In deze
wet is ten opzichte van de richtlijn
geen aanvullend nationaal beleid
opgenomen. Implementatie in weten regelgeving van voorschriften uit
de richtlijn kan in een enkel geval
achterwege blijven omdat de
bestaande regelgeving al voorziet of
omdat aan een aantal voorschriften
kan worden voldaan door ingezet of
nog te ontwikkelen beleid.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 28-02-2015, Stb. 2015, 102 (Kamerstukken
583 - Wet tot Wijziging van de Wet
implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet
1998, de Gaswet en de Warmtewet in
verband met de implementatie van
richtlijn 2012/27/EU betreffende
energie-efficiëntie
– Deze wet strekt tot implementatie
van richtlijn nr. 2012/27/EU van het
Europees Parlement en de Raad van
25 oktober 2012 betreffende energieefficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en
houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU
L 315), hierna te noemen: de richtlijn.
Deze richtlijn dient uiterlijk 5 juni
2014 volledig geïmplementeerd te
zijn in Nederlandse wet- en regelgeving of door middel van het feitelijk
handelen door de lidstaat. Doel van
de richtlijn is het behalen van het
Europese streefdoel van 20% energiebesparing op het energieverbruik in
2020 ten opzichte van het verbruik
in 2010. Energiebesparing is, naast de
productie van duurzame energie, een
belangrijke pijler voor de verduurzaming van de energievoorziening. De
richtlijn schrijft maatregelen voor
om het energieverbruik van overheid, burgers en bedrijven terug te
dringen. Deze maatregelen moeten
een impuls geven aan energie-effici-
33 913)
584
Vervolgstukken
Verankering mediation
Brief van het lid Van der Steur
(06-03-2015) over de initiatiefwetsvoorstellen tot het stellen van regels
omtrent de registratie en de bevordering van de kwaliteit van mediators (Wet registermediator), tot wijziging van Boek 3 en Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede enkele andere wetten
in verband met de bevordering van
het gebruik van mediation (Wet
bevordering van mediation in het
burgerlijk recht) en tot wijziging
van de Algemene wet bestuursrecht
en de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter bevordering van het
gebruik van mediation in het
bestuursrecht (Wet bevordering van
mediation in het bestuursrecht).
– Brief met een reactie van de initiatiefnemer op de 14 ingediende amendementen. De ingediende amendementen en de gemaakte
opmerkingen tijdens de eerste termijn hebben de inititatiefnemer
ervan overtuigd dat op een aantal
punten zijn wetsvoorstellen kunnen
worden verbeterd. Hij is dan ook voornemens die aan te passen. Als deze
brief aanleiding is voor de betreffende woordvoerders om hun amendementen te wijzigen zoals in de brief
wordt gesuggereerd, dan zullen deze
onderwerpen niet in de nota worden
opgenomen en kan met de gewijzigde
amendementen worden volstaan.
Kamerstukken II 2014/15, 33 722, nr. 21
Uitzondering cookiebepaling
Verslag van een schriftelijk overleg
(05-03-2015) over de wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet
(wijziging artikel 11.7a).
Kamerstukken I 2014/15, 33 902, G
Beloningsgelijkheid mannen
en vrouwen
Advies van de afdeling Advisering
van de Raad van State en reactie van
de initiatiefnemer (06-03-2015),
voorstel van wet zoals gewijzigd
n.a.v. het advies van de afdeling
Advisering van de Raad van State
(06-03-2015) en memorie van toelichting (06-03-2015) bij het initiatiefwetsvoorstel van het lid Yücel tot
wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en het Burgerlijk Wetboek om gelijke beloning van mannen en vrouwen te bevorderen.
– De Afdeling wijst erop dat Nederland voldoende wettelijke bepalingen en procedures kent die zien op
het voorkomen van beloningsongelijkheid. Eventuele nieuwe maatregelen op dit terrein zouden zich daarom bij voorkeur moeten richten op
het tegengaan van beloningsverschillen. De oorzaken daarzijn echter
maatschappelijk bepaald. Het verminderen of uitbannen van beloningsverschillen bereikt men door
een omslag in de houding ten aanzien van de oorzaken die hieraan ten
grondslag liggen.
De Afdeling heeft grote twijfel of dit
initiatiefwetsvoorstel gaat helpen bij
de verdere bewustwording over beloningsverschillen. Wel brengt het het
risico met zich dat de aandacht zich
gaat richten op de naleving van de
nieuwe verplichtingen in plaats van
op de oorzaken van de beloningsverschillen. De Afdeling adviseert daarom het initiatiefwetsvoorstel te her-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
723
Wetgeving
overwegen.
Kamerstukken II 2014/15, 33 922, nrs. 4-6
Opkomstdrempel en
horizonbepaling referendum
Brief van de Minister van BZK
(26-02-2015) over het inititatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet
raadgevend referendum houdende
opneming van twee bepalingen: een
opkomstdrempel en een horizonbepaling.
– Brief over de bekrachtiging van het
wetsvoorstel.
Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 12
York tot stand gekomen Verdrag
inzake de rechten van personen met
een handicap (Trb. 2007, 169 en Trb.
2014, 113).
Kamerstukken II 2014/15, 33 992, nr. 7
Verruiming gronden verlies
Nederlanderschap
Gewijzigd voorstel van rijkswet
(10-03-2015) tot wijziging van de
rijkswet op het Nederlanderschap
ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het
Nederlanderschap bij terroristische
misdrijven.
Kamerstukken I 2014/15, 34 016, A
Toezicht kredietunies
Derde nota van wijziging
(10-03-2015) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op
het financieel toezicht en enkele
andere wetten met het oog op een
regelgevend kader voor kredietunies
(Wet toezicht kredietunies).
Kamerstukken II 2014/15, 33 949, nr. 11
Correctiemechanisme Wet
Hof
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(10-03-2015) tot aanpassing van het
sanctiemechanisme voor decentrale
overheden van de Wet houdbare
overheidsfinanciën.
Kamerstukken I 2014/15, 33 961, A
Woningcorporaties
Verslag van een schriftelijk overleg
(06-03-2015) over het wetsvoorstel
tot herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van
een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting
(Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting).
Kamerstukken I 2014/15, 33 966, O
Instellingswet RSJ
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(03-03-2015) tot vaststelling van een
nieuwe Instellingswet Raad voor
strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor
strafrechts-toepassing en jeugdbescherming 201).
Kamerstukken I 2014/15, 33 970, A
Rechten van gehandicapten:
verdrag
Verslag van een hoorzitting
(10-03-2015) over het voorstel van
rijkswet houdende goedkeuring van
het op 13 december 2006 te New
724
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Windenergie op zee
Brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu (10-03-2015) over het
wetsvoorstel houdende regels
omtrent windenergie op zee (Wet
windenergie op zee).
– Brief over de voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het
Besluit milieueffectrapportage in
verband met de Wet windenergie op
zee.
Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 10
Implementatie Procedure- en
Opvangrichtlijn
Nota n.a.v. het verslag (06-03-2015)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Vreemdelingenwet 2000 ter
implementatie van Richtlijn
2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013
betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en
intrekking van de internationale
bescherming (PbEU 2013, L 180) en
Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26
juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers
om internationale bescherming
(PbEU 2013, L 180).
Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 6
Implementatie Omnibus II
Brief van de Minister van Financiën
(06-03-2015) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II en de
Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I ter implementatie van de richtlijn 2014/51/EU van
het Europees parlement en de Raad
van 16 april 2014 tot wijziging van
de Richtlijnen 2003/71/EU en
2009/138/EG alsmede de Verorde-
ningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr.
1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010
wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit
(Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de
Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2014,
L 153) (Wet implementatie Omnibus
II-richtlijn).
– Brief met informatie over de
vrijstellingsgrens van €10.000.
Kamerstukken II 2014/15, 34 100, nr. 14
Aanpak schijnconstructies
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(03-03-2015) tot wijziging van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek en enige andere wetten ter
verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van
schijnconstructies door werkgevers
(Wet aanpak schijnconstructies).
Kamerstukken I 2014/15, 34 108, A
Scheiden zonder rechter
Verslag (11-03-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 en
Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek
en enige andere wetten betreffende
het uitspreken van de echtscheiding
en ontbinding van het geregistreerd
partnerschap door de ambtenaar van
de burgerlijke stand (Wet scheiden
zonder rechter).
Kamerstukken II 2014/15, 34 118, nr. 5
Nagoya Protocol
Verslag (06-03-2015) over het voorstel
van rijkswet houdende goedkeuring
van het op 29 oktober 2010 te Nagoya
tot stand gekomen Protocol van
Nagoya inzake toegang tot genetische
rijkdommen en de eerlijke en billijke
verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik bij het Verdrag
inzake biologische diversiteit (Trb.
2012, 16 en Trb. 2012, 244).
Kamerstukken II 2014/15, 34 141, nr. 5
Implementatie Nagoya
Protocol
Verslag (06-03-2015) over het wetsvoorstel houdende regels ter implementatie van het Nagoya Protocol
(Wet implementatie Nagoya Protocol).
Kamerstukken II 2014/15, 34 142, nr. 5
Wetgeving
585
Nota’s,
rapporten &
verslagen
1F toepassing
brief van de Staatssecretaris van
VenJ (03-03-2015) over het aantal
zaken waarin de IND in 2014 artikel
1F van het Vluchtelingenverdrag
heeft toegepast.
– Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen
niet in aanmerking komen voor
bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te
veronderstellen dat zij zich schuldig
hebben gemaakt aan een misdrijf
tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf,
een misdrijf tegen de menselijkheid,
een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel
handelingen die in strijd zijn met de
doelstellingen en beginselen van de
Verenigde Naties. Artikel 1F Vlv is
door middel van de EU Kwalificatierichtlijn ook opgenomen in de Europese asielregelgeving. Binnen de IND
worden onderzoeken in het kader
van artikel 1F Vlv uitgevoerd door
een daartoe gespecialiseerde afdeling
(Unit 1F). Elke zaak waarin artikel 1F
Vlv van toepassing zou kunnen zijn,
wordt individueel onderzocht. Deze
onderzoeken kunnen plaatsvinden in
het kader van een asielprocedure,
maar ook naar aanleiding van een
verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere vergunning.
Verder kunnen reeds verleende verblijfsvergunningen asiel en regulier
op grond van artikel 1F Vlv worden
ingetrokken. In 2014 zijn ongeveer
170 onderzoeken uitgevoerd naar
vreemdelingen ten aanzien van wie
er aanwijzingen waren dat zij in verband kunnen worden gebracht met
gedragingen als genoemd in artikel
1F Vlv. Bij ongeveer 50 vreemdelingen heeft dit onderzoek daadwerkelijk geleid tot het tegenwerpen van
artikel 1F Vlv in eerste aanleg. De
situatie in Syrië en dan met name de
veelheid aan strijdende partijen en
de gepleegde mensenrechtenschendingen, in combinatie met de hoge
instroom van Syriërs, maken het
noodzakelijk dat er zorgvuldig geke-
ken wordt naar potentiële 1F’ers.
Deze inzet heeft er in 2014 onder
meer toe geleid dat er ongeveer 40
zaken aan Unit 1F zijn voorgelegd
voor nader onderzoek. In ongeveer
10 Syrische zaken is in 2014 in eerste
aanleg artikel 1F Vlv tegengeworpen.
Het aantal vreemdelingendossiers in
de werkvoorraad van de DT&V
waarin sprake is van artikel 1F Vlv,
bedroeg eind 2014 ongeveer 170. Het
merendeel (56 procent) van deze
categorie vreemdelingen heeft de
Afghaanse nationaliteit. Een groot
deel van de 1F-zaken die zich in de
werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn. Oorzaken
van niet-verwijderbaarheid van 1F’ers
in de werkvoorraad van de DT&V
kunnen onder meer zijn dat artikel 3
EVRM van toepassing is of dat er
sprake is van nog openstaande procedures. In 2014 hebben ongeveer 10
1F‘ers Nederland gedwongen verlaten. Hieronder bevonden zich geen
vreemdelingen met de Afghaanse
nationaliteit. Tevens hebben in 2014
ongeveer 10 1F’ers Nederland aantoonbaar zelfstandig verlaten, waarvan minder dan 10 vreemdelingen
met de Afghaanse nationaliteit.
Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1952
Belastingontwijking
Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 04-03-2015) (nr. 84) tussen de
vaste cie. voor Financiën en de Staatssecretaris van Financiën inzake het
rapport van de Algemene Rekenkamer
‘Belastingontwijking; Een verdiepend
onderzoek naar belastingontwijking
in relatie tot de fiscale regels en het
verdragennetwerk’ (Kamerstuk 25 087,
nr. 78), lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 26-02-2015) (nr. 85)
tussen de vaste cie. voor Financiën en
de Algemene Rekenkamer inzake hetzelfde rapport en een erratum (26-022015) (nr. 86) op dat rapport n.a.v. een
fout die n.a.v. een van de vragen aan
het licht is gekomen.
– Aan de staatssecretaris zijn zo’n 90
vragen gesteld die grotendeels worden beantwoord. Er worden 32 vragen beantwoord door de Algemene
Rekenkamer.
Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nrs. 84-86
Uitgeslotenen kiesrecht
brief van de Minister van BZK
(26-02-2015) over de registratie van
personen die in de Basisregistratie
Personen (BRP) geregistreerd staan
als uitgesloten van het kiesrecht.
– In het kader van de voorbereiding
van een advies over de toepassing
van strafbepalingen inzake het kiesrecht en de verkiezingen, heeft de
Kiesraad het Agentschap Basisadministratie en Persoonsgegevens (BPR)
gevraagd in de BRP na te gaan hoeveel mensen zijn uitgesloten van het
kiesrecht. Het Agentschap constateerde dat 746 mensen zijn uitgesloten.
Dit relatief hoge aantal heeft de
minister aanleiding gegeven om
onmiddellijk door de 200 betrokken
gemeenten na te laten gaan of deze
registratie terecht is. Immers, ontzetting uit het kiesrecht kan alleen worden opgelegd als bijkomende straf bij
een select aantal misdrijven (bijvoorbeeld misdrijven tegen de veiligheid
van de staat, ambtsmisdrijven en
bepaalde kiesrechtdelicten, waarbij
een onherroepelijke vrijheidsstraf
van ten minste één jaar is opgelegd).
Bij nader onderzoek bleek de registratie inderdaad vaak niet meer
terecht en is het aantal personen dat
is uitgesloten van het kiesrecht
teruggebracht tot 197, verdeeld over
63 gemeenten. Momenteel wordt nog
onderzoek gedaan door de betreffende gemeenten of deze personen al
dan niet terecht zijn uitgesloten.
Naar verwachting zal het aantal personen dat is geregistreerd als uitgesloten van het kiesrecht verder afnemen. Uit reacties van betrokken
gemeenten blijkt dat twee wetswijzigingen met betrekking tot de ontzetting uit het kiesrecht mogelijk niet
goed zijn verwerkt. Het gaat hier ten
eerste om het automatisch ontzetten
uit het kiesrecht bij een veroordeling
tot een gevangenisstraf van meer
dan een jaar (vervallen bij de Grondwetswijziging van 1983) en ten tweede de uitsluiting van onder curatele
gestelde wilsonbekwamen (vervallen
bij de Grondwetswijziging van 2008).
Uit de reacties van gemeenten blijkt
dat met name deze laatste wijziging
niet overal goed is doorgevoerd.
Betreffende gemeenten moeten voor
de aanstaande verkiezingen van
zoveel mogelijk geregistreerden
zekerheid krijgen of de uitsluiting
terecht is. De gemeenten worden
hierin ondersteund door het Agentschap BPR. Daarnaast zijn de
gemeenten geïnstrueerd om de per-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
725
Wetgeving
sonen waarbij dit onverhoopt niet
tijdig lukt, toe te laten tot de verkiezingen van 18 maart 2015.
Ten eerste, omdat is gebleken dat het
merendeel van de geregistreerden
onterecht was uitgesloten. Ten tweede, omdat het zeer bezwaarlijk is als
kiezers wegens een administratieve
fout ten onrechte niet kunnen deelnemen aan de verkiezingen van de
provinciale staten en de waterschappen. Daarbij is het overigens aangewezen om in ieder geval een uitzondering te maken voor personen die
op 5 mei 1945 18 jaar of ouder
waren. Hiervan moeten gemeenten
zich zonder meer actief vergewissen
dat het hier geen personen betreft
die vanwege gedrag in de Tweede
Wereldoorlog van het kiesrecht zijn
uitgesloten. Voornoemde lijn is afgestemd met de Kiesraad.
Kamerstukken II 2014/15, 27 859, nr. 75
Veiligheidsmonitor
Brief van de Minister van VenJ
(02-03-2015) over de uitkomsten van
de Veiligheidsmonitor 2014, die op 2
maart 2015 door het Centraal Bureau
voor de Statistiek is gepubliceerd en
als bijlage bij deze brief is bijgevoegd.
– De Veiligheidsmonitor is een jaarlijks terugkerend bevolkingsonderzoek waarin onder meer de leefbaarheid van de woonbuurt, de ervaren
overlast, onveiligheidsgevoelens,
ervaringen met veel voorkomende
criminaliteit en het oordeel van de
burger over het optreden van de politie worden onderzocht. In de Veiligheidsmonitor wordt gerapporteerd
over de beleving en ervaring van burgers. In 2014 gaf 18,9 procent
van de Nederlanders van 15 jaar of
ouder aan slachtoffer te zijn geweest
van veel voorkomende criminaliteit,
i.c. gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten. Dit is een verbetering
ten opzichte van 2013 toen 19,8 procent van de Nederlanders slachtoffer
was van veel voorkomende criminaliteit. 11,2 procent van de bevolking is
in 2014 slachtoffer geworden van
cybercrime, zoals hacken en pesten
op internet. Dit is een afname ten
opzichte van 2013 toen 12,6 procent
van de bevolking slachtoffer van
cybercrime was. 35,9 procent van de
bevolking voelde zich in 2014 wel
eens onveilig. Dat is een verbetering
ten opzichte van 2013 toen 36,7 procent zich wel eens onveilig voelde.
726
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Voor onveiligheidsgevoelens in de
buurt geldt dat er sprake is van een
stabilisatie ten opzichte van 2013
(18,2 procent). In 2014 is ook de ingeschatte kans om slachtoffer te worden van delicten als zakkenrollerij,
straatroof en woninginbraak afgenomen. In 2014 ervaart 12,0 procent
van de bevolking een of meer vormen van sociale overlast (van groepen jongeren, drughandel/gebruik,
dronken mensen op straat, omwonenden, lastig gevallen worden op
straat). In 2013 was dit 12,7 procent.
Daarnaast zijn ook de ervaren verkeersoverlast en fysieke verloedering
in 2014 afgenomen. De tevredenheid
over het totale functioneren van de
politie in de buurt is toegenomen
ten opzichte van 2013, van 25,3 procent naar 26, 1 procent. Ook de tevredenheid over het totale functioneren
van de politie in het algemeen is toegenomen ten opzichte van 2013, van
28,9 procent naar 29,9 procent. 59,3
procent van de inwoners is in 2014
tevreden over het laatste contact met
de politie. Ten opzichte van 2013 is
dit percentage gelijk gebleven.
Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 435
Strafbeschikkingen
Brief van de Minister van VenJ
(26-02-2015) met een reactie op het
rapport van de procureur-generaal
bij de Hoge Raad ‘Beschikt en Gewogen; over de naleving van de wet
door het Openbaar Ministerie bij het
uitvaardigen van strafbeschikkingen’.
– De PGHR concludeert in het rapport dat bij het naleven van bepalingen van art. 257 a van het Wetboek
van Strafvordering vrijwel geen onregelmatigheden zijn geconstateerd: er
zijn geen strafbeschikkingen uitgevaardigd voor strafbare feiten die het
OM niet op deze wijze mag afdoen
en geen sancties opgelegd die ontoelaatbaar zijn. De PGHR plaatst evenwel kritische kanttekeningen bij het
proces van toepassing van de strafschikking. De minister vindt het met het OM - van belang om de in
het rapport genoemde kritiekpunten
ter harte te nemen en aan geconstateerde gebreken in het proces van de
strafbeschikkingen verbeteringen
aan te brengen. Aan de hand van de
vijf onderzoeksvragen die in het rapport zijn beantwoord wordt toegelicht welke lopende en nieuwe maatregelen naar aanleiding van de
aanbevelingen zijn of worden uitgevoerd. De onderzoekers hebben in
een aantal van de onderzochte
zaken geoordeeld dat het voor hen
raadpleegbare wettig bewijs ontoereikend was om tot schuldvaststelling te komen. Het merendeel van
die constateringen betrof zaken van
de CVOM en zaken die via de ZSMwerkwijze zijn afgedaan. Naar aanleiding van deze onderzoeksbevindingen ondernemen OM en de politie
actie om te bewerkstelligen dat de
onderbouwing van de vaststelling
van schuld altijd zorgvuldig plaatsvindt en ook gecontroleerd kan worden. Op het moment van de schuldvaststelling dient alle daarvoor
gebruikte bewijsinformatie schriftelijk of electronisch vastgelegd en
beschikbaar te zijn en dient die informatie op een later tijdstip gereproduceerd te kunnen worden.
In het rapport wordt voorts gesteld
dat niet in alle gevallen uit het dossier kan worden afgeleid of het in
artikel 27a van het Wetboek van
Strafvordering voorgeschreven
onderzoek naar de identiteit van de
verdachte heeft plaatsgevonden. Het
OM zal bij de politie en andere
opsporingsinstanties in voorkomende gevallen aandacht vragen voor het
zorgvuldig en consequent uitvoeren
van dat identiteitsonderzoek.
Uit het rapport blijkt volgens de
minister dat de procedurele waarborgen over het algemeen in acht worden genomen. Op grond van het
dossieronderzoek kan worden aangenomen dat de beslissingen worden
uitgevaardigd door de juiste functionarissen. Ook komt als algemeen
beeld naar voren dat voldaan wordt
aan de wettelijke verplichting voor
de officier van justitie om de verdachte te horen voorafgaand aan het
opleggen van een strafbeschikking.
Ten aanzien van een aantal zaken
constateert de PGHR echter verbeterpunten. Naar aanleiding daarvan
heeft de minister het OM verzocht er
strikt op toe te zien dat verdachten
worden gewezen op de mogelijkheid
van rechtsbijstand en zal het College
van procureurs-generaal de nadere
regels, die zijn opgenomen in de
Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief
strafmaten Halt, in afstemming met
de politie op korte termijn herzien
zodat deze voldoende duidelijk zijn.
Wetgeving
Over het algemeen worden de voor
de inhoud van de OM-strafbeschikking geldende voorschriften goed in
acht genomen, maar op een aantal
punten is ruimte voor verbetering
aldus het onderzoek. Die constateringen zien met name op de dagtekening van de strafbeschikking, de
beschrijving van het strafbare feit en
de juridische kwalificatie daarvan.
Ten aanzien van de ondertekening
van de strafbeschikking geeft de
PGHR in overweging hiervoor een
wettelijke verplichting te introduceren om in de strafbeschikking de
naam en functie te vermelden van
de persoon die de strafbeschikking
heeft uitgevaardigd, en de strafbeschikking door deze te doen ondertekenen. De genoemde bevindingen
worden door het OM betrokken bij de
verdere verbetering van het proces
van het uitvaardigen van de strafbeschikking. Onderzocht wordt welke
ICT-aanpassingen daarvoor behulpzaam en mogelijk zijn.
De onderzoekers constateren dat er
geen aanwijzingen zijn dat de strafbeschikkingen bij de arrondissementsparketten (ZSM en ‘loopzaken’)
worden genomen door functionarissen die daartoe in verband met hun
functie of hun opleidingsniveau niet
bevoegd zijn. Wel concludeert het
rapport dat de mandaatregeling ten
aanzien van de op zich gekwalificeerde medewerkers van de CVOM
juridisch niet toereikend is. Om strafbeschikkingen uit te vaardigen, zal
het advies van de PGHR worden
opgevolgd door een wetswijziging
(wijziging artikel 9 van het Wetboek
van Strafvordering). In afwachting
daarvan heeft het College de CVOMmedewerkers inmiddels een dusdanige aanstelling gegeven dat buiten
twijfel is dat zij bevoegd zijn om
strafbeschikkingen ten behoeve van
alle parketten uit te vaardigen.
Tot slot maakt het rapport ook een
opmerking over de zaakstroom, waarin door het CJIB OM-strafbeschikkingen worden verzonden die die op
basis van een geautomatiseerde
beoordeling worden aangemaakt. Dit
betreft in de categorie feitgecodeerde
zaken de zogenaamde *-feiten waarvoor een vast boetebedrag is bepaald.
Het rapport merkt op dat deze werkwijze in strijd is met de grondgedachte van de wet. Het OM zal hiervoor een uitgewerkt en met
ketenpartners (politie, Centraal Justitieel Incassobureau), programma’s en
departement afgestemd activiteitenplan komen om ervoor te zorgen dat
aan het uitvaardigen en geautomatiseerde verzenden van de strafbeschikking een beoordeling door een
medewerker van het OM voorafgaat.
Het rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft aldus een
aantal relevante aanknopingspunten
opgeleverd voor kwaliteitsverbetering bij de toepassing van strafbeschikkingen door het OM.
van artikel 6 van Verdrag 81 oplevert.
Zij merkt wel op dat het nodig blijft
alert te zijn op de frequentie van
functieverandering opdat geen
bedreiging ontstaat voor goed functioneren van de Inspectie. De ILO verzoekt Nederland ook om te onderzoeken op welke wijze het systeem
van beroepsziektemelding kan worden verbeterd en naar aanleiding
daarvan adequate maatregelen te treffen. In dit kader zijn reeds de nodige
acties en voornemens in gang gezet.
Kamerstukken II 2014/15, 29 427, nr. 103
Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 225
ILO en klachten vakbonden
Versterking veiligheidsketen
i.v.m. dreiging jihadisme
Brief van de Minister van SZW
(02-03-2015) met een reactie op het
rapport van de International Labour
Organization (ILO), naar aanleiding
van een klacht van de vakcentrales
over een aantal door Nederland geratificeerde verdragen.
– De vakcentrales FNV, CNV en VCP
hebben op 22 juni 2012 in een gezamenlijke brief aan de ILO aangevoerd
dat Nederland een aantal bepalingen
uit ILO-Verdrag 81, ‘Labour Inspection Convention’, ILO-Verdrag 129,
‘Labour Inspection (Agriculture) Convention’ en ILO-Verdrag 155, ‘Occupational Safety and Health Convention’
zou schenden. De brief van de centrales en het verweer van Nederland
zijn behandeld door een daartoe
ingesteld comité van de ILO. Dit
comité heeft op 6 november 2014
een rapport met bevindingen en aanbevelingen opgesteld. Het rapport is
vervolgens vastgesteld door de
Beheersraad van de ILO en in november 2014 openbaar gemaakt. De ILO
oordeelt dat Nederland in het algemeen voldoet aan de desbetreffende verdragen. In haar rapport
doet zij wel een aantal aanbevelingen om de naleving te optimaliseren.
De klacht van de vakbonden en het
onderzoek van de ILO richt zich
hoofdzakelijk op toezicht en handhaving. De ILO beveelt aan dat de overheid bevordert dat goede samenwerking tot stand gebracht wordt tussen
de Inspectie en arbodiensten. De
Inspectie voert momenteel een
meerjarig programma uit ter verbetering van arbozorg in bedrijven,
waarbij kennisdeling een onderdeel
vormt. De ILO stelt voorts dat verandering van positie van inspecteurs
binnen de Inspectie geen schending
Brief van de minsiter President, de
Minister van AZ en de vice-Minister
President, de Minister van SZW
(27-02-2015) over het kabinetsbesluit
om de veiligheidsketen op een aantal
punten substantieel te versterken
met het oog op het verwachte langdurige karakter van het huidige
dreigingsbeeld vanuit het jihadisme.
– Het gaat om een pakket van in
totaal € 128,8 mln. structureel, dat in
een oplopende reeks tot 2020 wordt
gerealiseerd. Hiermee kunnen de
betrokken diensten en organisaties,
bij voortzetting van het huidige dreigingsbeeld, ook de komende jaren
doen wat nodig is om de jihadistische dreiging tegen te gaan.
Duidelijk is geworden dat de terroristische dreiging de komende jaren
een gegeven is. Bovendien is deze
dreiging meer fluïde. Zij kan komen
van verschillende jihadistische organisaties, zowel van ISIS als van ALQaída en daaraan gelieerde groeperingen. De dreiging kan echter ook
komen van individuen al dan niet
uitgereisd of teruggekeerd. Allereerst
dient het preventieve beleid, belangrijke pijler in het actieprogramma
jihadisme, een extra impuls te krijgen. Ten tweede is duidelijk geworden dat de inlichtingen en veiligheidsdiensten ten gevolge van de
meer fluïde dreiging te maken hebben met een breder spectrum van
personen die mogelijk een gevaar
vormen voor de nationale veiligheid
en daarom in de gaten gehouden
zouden moeten worden. Het gaat
hierbij niet alleen om terugkeerders,
maar ook om eenlingen (lone wolves)
met zeer diverse achtergronden en
motieven. Voldoende inlichtingencapaciteit bij de AIVD is hierbij van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
727
Wetgeving
belang. Omdat ook de terroristische
dreiging tegen de krijgsmacht groeit
is versterking nodig van de middelen
die de MIVD voor aan contraterrorisme gerelateerde onderzoeken ter
beschikking heeft. Ten derde zien we
ten gevolge van het huidige dreigingsbeeld dat het aantal te bewaken
objecten toeneemt, zoals het parlement, Joodse instellingen, of andere
instellingen waar veel mensen
samen komen. De bewaking en beveiliging daarvan zullen waarschijnlijk
langere tijd noodzakelijk blijven.
Bewaking door de Kmar wordt de
komende jaren mogelijk op meer
plaatsen in Nederland een normaal
onderdeel van het straatbeeld. Tot
slot is het cruciaal dat we de internationale samenwerking versterken
in de strijd tegen terrorisme en
schouder aan schouder met andere
landen de uitdagingen die dit met
zich meebrengt te lijf gaan. Op basis
van de hiervoor genoemde vier knelpunten heeft het kabinet besloten de
veiligheidsketen op een aantal punten substantieel te versterken. In de
brief wordt een toelichting gegeven
van de wijze waarop deze punten
de komende jaren versterkt worden.
Omwille van de nationale veiligheid
is het niet mogelijk hierover in detail
te treden.
Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 302
Toezichthouders in Europees
verzekeringstoezicht
Brief van de Ministers van VWS en
Financiën (25-02-2015) over het
beleid en de rol van de toezichthouders in het nieuwe Europese verzekeringstoezicht, in het specifieke
geval van de solvabiliteitseisen voor
zorgverzekeraars.
– In deze brief wordt eerst kort ingegaan op wat de richtlijn Solvabiliteit
II inhoudt, vervolgens hoe de solvabiliteitseisen voor zorgverzekeraars
worden berekend en welke effecten
dit heeft op de huidige solvabiliteit
die zorgverzekeraars aanhouden. Tot
slot wordt ingegaan op oversolvabiliteit van zorgverzekeraars en prikkels
tot risicoselectie.
Samenvattend concluderen de
bewindslieden het volgende:
• Onder de richtlijn Solvabiliteit II is
de berekening van het solvabiliteitsvereiste Europees vastgelegd. Zorgverzekeraars zullen voordat ze hun
premie voor 2016 vaststellen volledig
728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
zicht hebben op de solvabiliteitseisen onder het Solvabiliteit II-kader.
• DNB is verantwoordelijk voor het
berekenen van de nationale parameter die zorgverzekeraars nodig hebben om de solvabiliteitseis voor het
verzekeringstechnische risico te kunnen uitrekenen.
• In de richtlijn Solvabiliteit II is
rekening gehouden met de Nederlandse inrichting van de basisverzekering, en in het bijzonder met de
risicomitigerende werking van het
risicovereveningssysteem. Als hiermee geen rekening gehouden zou
zijn, zou de eis ongeveer 40% hoger
liggen.
• Met oog op het belang van een stabiele premieontwikkeling en op een
gezonde financiële positie van individuele verzekeraars is een bepaalde
mate van oversolvabiliteit wenselijk.
DNB grijpt echter pas in als een verzekeraar niet langer voldoet aan de
risicogebaseerde solvabiliteitsvereisten op grond van de Solvabiliteit II.
• De bewindslieden verwachten niet
dat door de richtlijn Solvabiliteit II
de prikkel tot risicoselectie toeneemt.
belangen die gemeld zouden moeten
worden, waaronder de afweging dat
juist het ontbreken van een dergelijke lijst het actieve bewustzijn van
integriteitsaspecten bevordert. De
werkgroep heeft daarbij - naast evidente nevenbetrekkingen zoals
bijvoorbeeld een commissariaat - wel
enkele voorbeelden genoemd:
• vroegere functies, omdat die een
binding met een beroepsgroep
zouden kunnen inhouden;
• een band met een voormalige
werkgever omdat die een terugkeergarantie heeft verstrekt;
• een meerderheidsbelang in een
bedrijf.
Wellicht kan de volgende vuistregel
behulpzaam zijn: als een willekeurige toeschouwer zonder veel omwegen zou kunnen denken dat een
bepaalde private omstandigheid van
een Kamerlid van invloed is op diens
stellingname in een publiek vraagstuk, kan het raadzaam zijn omstandigheid in het register te doen opnemen. Het is echter het Kamerlid zelf
dat zal moeten beslissen wat hij in
het register wenst te vermelden.
Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 95
Kamerstukken II 2014/15, 33 924 , nr. 16
Relevante belangen Tweede
Kamerleden
Omgangsrecht grootouders
Brief van de werkgroep integriteit
leden Tweede Kamer (24-02-2015)
met een nadere duiding van het
nieuwe artikel 150a van het Reglement van Orde.
– Artikel 150a eerste lid RvO luidt,
sinds de Kamer op 28 oktober 2014
instemde met de desbetreffende aanbeveling van de werkgroep, als volgt:
“Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun nevenactiviteiten en de (te verwachten)
inkomsten uit hun nevenactiviteiten
vermelden, uiterlijk één week na aanvaarding daarvan, alsmede belangen
die redelijkerwijs als relevant kunnen
worden beschouwd”. Bij individuele
Kamerleden zijn vragen gerezen over
de toepassing van het laatste zinsdeel van dit artikellid. De werkgroep
heeft het echter uitdrukkelijk aan
het individuele Kamerlid gelaten om
te beslissen van welk van zijn ‘belangen’ redelijkerwijs gedacht zou kunnen worden dat het van invloed
is op zijn parlementaire gedragingen.
In zijn rapport heeft de werkgroep
gemotiveerd waarom hij geen heil
ziet in een uitputtende lijst van
Geleidende brief en Initiatiefnota
(03-03-2015) van de leden Oskam en
Keijzer ‘Opgroeien met opa en oma.
Omgang in het belang van kleinkind
en grootouders’.
– Middels onderhavige nota willen
initiatiefnemers aandacht vragen
voor een categorie familieleden die
geraakt worden door familiaire
conflicten als gevolg van een echtscheiding, te weten de betrokken
grootouders. Een groot aantal grootouders in Nederland heeft het na een
echtscheiding niet of nauwelijks
meer contact met hun kleinkinderen.
Het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt
voor grootouders aanknopingspunten om gerechtelijk een omgangsregeling met hun kleinkind af te dwingen. Initiatiefnemers bespreken deze
regeling uitgebreid, ook mede aan de
hand van regelingen in de ons
omringende landen en in de context
van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens (EVRM). Artikel
1:377a BW vormt de rechtsbasis voor
ouders en andere personen dan de
ouders om een omgangsregeling met
een minderjarig kind bij de rechter
af te dwingen. Een nauwe persoonlij-
Wetgeving
ke betrekking vormt de voorwaarde
voor ontvankelijkheid van het verzoek tot een omgangsregeling en is
opgenomen in het tweede lid van art.
1:377a BW. Om in aanmerking te
komen voor een omgangsregeling
dienen grootouders aan te tonen dat
ze een nauwe persoonlijke betrekking (ontvankelijkheidseis) hebben
met het kind en vervolgens dat een
omgangsregeling in het belang van
het kind is. Initiatiefnemers verzoeken de Kamer in te stemmen met het
voorstel om de regering te verzoeken
dat zij bevordert dat:
• in het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig de systematiek in de ons
omringende landen, het omgangsrecht voor grootouders met hun
(klein)kinderen expliciet wordt vastgelegd;
• de enige ontvankelijkheidtoets voor
het in aanmerking komen van een
omgangsregeling voor grootouders is
dat zij de juridische afstammingsband kunnen aantonen. Initiatiefnemers zouden er geen bezwaar
tegen hebben wanneer (evenals dat
in België het geval is) de rechter
tevens aandacht besteed aan de mate
waarin sprake is van een persoonlijke
band. Dit kan dan geen struikelblok
meer vormen voor ontvankelijkheid
maar kan vervolgens wel mee worden
gewogen bij de inhoudelijke toetsing;
• de inhoudelijke toets zich – evenals
in het huidige systeem – richt op
het belang van het kind. De bewijslast rust daartoe op de grootouders.
Zij dienen aannemelijk te maken dat
omgang in het belang van het kind is;
• in het Burgerlijk Wetboek het recht
op een informatieregeling voor
grootouders wettelijk mogelijk wordt
gemaakt, en
• in het ouderschapsplan ook al
afspraken worden gemaakt over een
eventuele omgangsregeling van het
kind met grootouders.
Kamerstukken II 2014/15, 34 168 , nrs. 1-2
Zorgverzekeringen
Geleidende brief en Initiatiefnota
(03-03-2015) van het lid Ellemeet
‘Zorg in evenwicht. Keuzevrijheid
centraal’.
– Bij de invoering van de Zorgverzekeringswet zijn grote beloften
gedaan en verwachtingen gewekt bij
zowel verzekerden als patiënten. In
het nieuwe zorgstelsel zou de basisverzekering voor iedereen toegankelijk zijn, zouden zorgverzekeraars en
zorgaanbieders onderling concurreren op kwaliteit en zou de verzekerde
of patiënt voor zorgverzekeraars en
zorgaanbieders centraal staan. Toch
staan we anno 2015 nog ver af van
deze verwachtingen. Er is weinig
vertrouwen tussen de betrokken
partijen in de zorg. Patiënten en verzekerden vertrouwen hun verzekeraar niet en verzekeraars en zorgverleners vertrouwen elkaar niet. De
kosten staan centraal bij inkoop van
zorg in plaats van de kwaliteit en
desondanks is de zorg in Nederland
bovengemiddeld duur. Daarnaast is
er voor patiënten en zorgverzekeraars nog weinig inzicht in de kwaliteit van de aangeboden zorg. Eén
van de meest fundamentele principes van het stelsel is vanaf de start
veronachtzaamd: voor een goed werkend zorgstelsel heb je drie sterke
partijen nodig. De zorgverlener, de
patiënt dan wel verzekerde en de
zorgverzekeraar zijn alle drie nodig,
om de juiste zorg tegen de beste
prijs te hebben. De afgelopen kabinetten hebben eenzijdig op kostenbeheersing gestuurd, waarbij de
regierol is toegedicht aan de zorgverzekeraar. Daardoor is de driehoek van
zorgpartijen uit balans geraakt, met
alle gevolgen van dien. In deze nota
doet de initiatiefnemer een aantal
voorstellen, welke kunnen bijdragen
aan het herstel van de balans in de
zorg en aan een goede inzet van de
kennis en kunde van zorgverleners,
patiënten en verzekerden en zorgverzekeraars. De maatregelen in deze
nota dragen bij aan het verstevigen
van de randvoorwaarden van een
goed functionerend zorgstelsel: patienten en verzekerden hebben
invloed en keuzemacht, zorgverzekeraars en zorgaanbieders onderhandelen vanuit een gelijkwaardige positie,
en kwaliteit en prijs zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden bij zorgcontractering.
Kamerstukken II 2014/15, 34 169 , nrs. 1-2
Leverancierskrediet
Geleidende brief en Initiatiefnota
(06-03-2015) van de leden Agnes Mul-
der en Omtzigt over late betalingen
‘Leverancierskrediet na 2 maanden
niet langer gratis’.
– Voor het handelsverkeer is het
essentieel dat betalingsafspraken
worden nagekomen. Om dit te garanderen is sinds 16 maart 2013 een wet
in werking getreden: ‘De wet bestrijding van betalingsachterstand bij
handelstransacties’. In de praktijk
blijkt dat deze wet op belangrijke
onderdelen tekort schiet. Afnemers
maken misbruik van de uitzonderingsclausules. Er worden betalingstermijnen afgedwongen die de 60
dagen ruimschoots overschrijden. De
normale termijn volgens de wet is
30 dagen, met uitloop tot 60 dagen.
De initiatiefnota gaat in op het probleem van late betalingen. Verschillende bedrijven en overheden betalen facturen te laat. Om dit probleem
op te lossen is er een Europese Richtlijn betreffende de bestrijding van
late betalingen (Richtlijn 2011/7/EU)
opgesteld. In Nederland heeft de
implementatie plaatsgevonden op 16
maart 2013. Problemen blijven zich
echter voordoen, waarbij een groot
knelpunt ligt bij betalingen van het
grootbedrijf aan het midden- en
kleinbedrijf. Er is sprake van een
onwenselijke situatie waarbij grote
bedrijven een kredietfaciliteit bedingen bij hun leveranciers door contractueel langere betalingstermijnen
af te spreken dan de normale termijn
van 60 dagen. Ten koste van het MKB
ontstaat hierdoor een ‘leverancierskrediet’ voor het grootbedrijf. Dit
leverancierskrediet is gratis. Voor het
grootbedrijf is het een bewuste keuze om betalingstermijnen op te rekken en daarmee de eigen kredietfaciliteit bij hun bank minder te
gebruiken. Hierin ligt een aanzienlijk
kostenvoordeel voor het grootbedrijf
verscholen. Deze kosten worden afgewend op het MKB. Het voorstel van
de indieners is om bij betalingstermijnen van langer dan 60 dagen de
wettelijke rente van rechtswege te
doen gelden. Dit is een effectieve en
eenvoudige manier om de financiële
prikkel weg te nemen voor de afnemer om de betalingstermijnen te
rekken waarbij geen inbreuk wordt
gemaakt op de contractvrijheid.
Kamerstukken II 2014/15, 34 172 , nrs. 1-2
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
729
Nieuws
586
Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking
De kortgedingrechter in Den Haag
heeft de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking
gesteld. De rechter gaat in zijn vonnis uit van het beginsel dat de
bewaarplicht noodzakelijk en effectief is om zware criminaliteit te
bestrijden. De wet maakt echter
inbreuk op het recht op eerbiediging van privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. De
rechter oordeelt dat in de huidige
wet deze inbreuk niet is beperkt tot
het strikt noodzakelijke.
D
e wet is daarmee in strijd
met het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie en moet daarom buiten werking worden gesteld. Ook plaatst de
kortgedingrechter vraagtekens bij
het ontbreken van een rechterlijke
toetsing voordat opgeslagen gegevens kunnen worden opgevraagd.
De wet verplichtte telecomproviders
de verkeers- en locatiegegevens van
hun gebruikers op te slaan.
Onder de Wet Bewaarplicht Telecommunicatie werden sinds 2009 de
communicatiegegevens (telefonie- en
internetverkeer) van iedereen in
Nederland respectievelijk 12 maanden en 6 maanden opgeslagen voor
de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Een brede coalitie van
organisaties en ondernemingen eiste
dat de wet buiten werking zou worden gesteld wegens strijd met het
recht op privacy. De eisers waren
Stichting Privacy First, de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA), de Nederlandse Vereni-
ging van Journalisten (NVJ), het
Nederlands Juristen Comité voor de
Mensenrechten (NJCM), internetprovider BIT en telecomaanbieders VOYS
en SpeakUp.
Dataretentierichtlijn al
eerder ongeldig
Op 8 april 2014 verklaarde het Europese Hof van Justitie de Europese
Dataretentierichtlijn in zijn geheel
en met terugwerkende kracht ongeldig. (HvJ EU 8 april 2014, gevoegde
zaken C-293/12 en C-594/12, Digital
Rights Ireland en Seitlinger ea). In
zijn arrest heeft het Hof de geldigheid van de Dataretentierichtlijn
getoetst aan de artikelen 7 en 8 van
het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie. Volgens het
Hof vormt de Datarentierichtlijn een
zeer ruime en bijzonder zware
inmenging in de door de artikelen 7
en 8 van het Handvest gewaarborgde
rechten. Het Hof heeft voorts overwogen dat de Dataretentierichtlijn
materieel tot doel heeft om tot de
bestrijding van ernstige criminaliteit
en aldus uiteindelijk tot de openbare
veiligheid bij te dragen en dat de
voorgeschreven bewaring van gegevens dus daadwerkelijk beantwoordt
aan een doel van algemeen belang.
Het Hof heeft geoordeeld dat de wetgever van de Europese Unie met de
vaststelling van de Dataretentierichtlijn de door het evenredigheidsbeginsel gestelde grenzen heeft overschreden die hij in het licht van de
artikelen 7, 8 en 52, lid 1, van het
Handvest in acht dient te nemen.
De inhoud van de Nederlandse Wet
Bewaarplicht Telecommunicatie lijkt
erg op die van deze ongeldige richtlijn. De Haagse kortgedingrechter
heeft geoordeeld dat de Wbt in de
huidige vorm (eveneens) een inbreuk
maakt op de in de artikelen 7 en 8
van het Handvest gewaarborgde
rechten die niet is beperkt tot het
strikt noodzakelijke en dus als
ontoelaatbaar dient te worden
gekwalificeerd. Gelet hierop is de
Wbt - ondanks dat de buitenwerkingstelling van de Wbt ingrijpende
gevolgen kan hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten - onmiskenbaar onverbindend.
Nieuw wetsvoorstel
de inbreuk niet is beperkt tot het strikt
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie laat middels een persbericht
weten de buitenwerkingstelling van
de Wet bewaarplicht met het oog op
de opsporing en vervolging van misdrijven te betreuren. Het ministerie
beraadt zich nog op het instellen
van hoger beroep. Het ministerie
maakt zich zorgen over het effect
hiervan op de aanpak van de criminaliteit. De kortgedingrechter heeft
aangegeven dat de bewaarplicht
noodzakelijk en effectief is en dat de
bewaarplicht een gerechtvaardigd
doel dient. Naar zijn oordeel heeft
de Staat voldoende aannemelijk
gemaakt dat bepaalde vormen van
criminaliteit nagenoeg uitsluitend
zijn op te sporen door het gebruik
van historische telecommunicatiegegevens. Inmiddels is er een wetsvoorstel dat voorziet in aanpassing
van de Wet bewaarplicht. Deze ontwerpregeling is vorig jaar november
voor advies aan verschillende
instanties voorgelegd. De inhoud
van het vonnis wordt betrokken bij
het wetsvoorstel, zodat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen afdoende
is gewaarborgd.
noodzakelijke
ECLI:NL:RBDHA:2015:2498
De rechter oordeelt dat in de huidige wet
730
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Nieuws
587
Nederland aansprakelijk voor schade
nabestaanden executies Zuid-Celebes
Ook kinderen hebben recht op schadevergoeding
De Nederlandse Staat is schadeplichtig voor het gederfde levensonderhoud van Indonesische nabestaanden van mannen die tussen
1946 en 1949 in het toenmalige
Nederlands-Indië onrechtmatig zijn
geëxecuteerd. Dit is gebeurd bij
zogenoemde zuiveringsacties, uitgevoerd onder Nederlands gezag. Net
als in een eerdere zaak over het
dorp Rawagedeh faalt het door de
Staat gedane beroep op verjaring
ten aanzien van de weduwen. Daarnaast faalt dit beroep ook ten
opzichte van de kinderen van de
geëxecuteerde mannen.
D
at is het oordeel van de
Rechtbank Den Haag in haar
tussenvonnissen in vijf
rechtszaken van drieëntwintig weduwen en kinderen tegen de Staat. De
rechtbank buigt zich op een later
moment over de omvang van de
schade en over de vraag welke van
deze drieëntwintig personen in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Op dit moment staat voor
negen van hen vast dat zij daadwerkelijk weduwen waren van de geëxecuteerde mannen.
In vier van de vijf rechtszaken gaat
het over geweldsexcessen die in 1946
en 1947 hebben plaatsgevonden in
de toenmalige regio Zuid-Celebes, nu
genaamd Zuid-Sulawesi. In de vijfde
rechtszaak gaat het om een door
Nederlandse militairen in 1949
gepleegd geweldsexces in het dorp
Peniwen op Oost-Java.
Geen beroep op verjaring
Eerder in september 2011 had deze
rechtbank al uitspraak gedaan over
een in 1947 door Nederlandse militairen gepleegd geweldsexces in het
dorp Rawagedeh op West-Java
Voor een onderscheid tussen weduwen en
kinderen als meest getroffen directe
nabestaanden bestaat geen goede reden
(ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793). Net
als in de zaak Rawagedeh heeft de
rechtbank nu in deze vijf rechtszaken over Zuid-Sulawesi en Peniwen
geoordeeld dat in deze bijzondere
gevallen het beroep van de Staat op
verjaring tegenover de eisende achttien Indonesische weduwen niet
opgaat. Nieuw is dat de Staat zich
naar het oordeel van de rechtbank
tegenover de vijf eisende kinderen,
die stellen dat hun vaders onrechtmatig zijn geëxecuteerd, ook niet op
verjaring mag beroepen, ook al hebben de feiten zich inmiddels bijna
70 jaar geleden afgespeeld. Voor een
onderscheid tussen weduwen en
kinderen als meest getroffen directe
nabestaanden bestaat geen goede
reden.
Alleen aansprakelijk voor
gederfd levensonderhoud
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat volgens het toe te passen
oude Nederlandse recht uit 1946 t/m
1949 de Staat tegenover de Indonesische weduwen en kinderen alleen
aansprakelijk kan zijn voor hun
gederfde levensonderhoud door het
overlijden van hun man of vader, en
niet voor hun immateriële schade.
De weduwen en kinderen kunnen
volgens de rechtbank ook géén aanspraak maken op een forfaitair
bedrag van € 20.000 per persoon, dat
zij hebben gevorderd. Die € 20.000 is
het bedrag dat de Staat aanbiedt aan
Indonesische weduwen die voldoen
aan de voorwaarden die worden
genoemd in een Bekendmaking daarover van de Nederlandse regering uit
september 2013 (zie Staatscourant
10 september 2013, 25383). De
Bekendmaking heeft alleen betrekking op schikkingen die de Staat buiten rechte treft met weduwen en is
niet bepalend voor de vraag welke
schade de Staat dient te vergoeden
als het tot een procedure komt.
In negen van de drieëntwintig gevallen is tijdens deze rechtszaken
komen vast te staan dat het feitelijk
ook echt om weduwen van in het
vroegere Nederlands-Indië onder verantwoordelijkheid van de Staat
onrechtmatig geëxecuteerde mannen gaat. Van de overige negen
weduwen staat dat nog niet vast en
van geen van de vijf kinderen staat
vast dat hun vader is omgekomen bij
een onrechtmatige executie. Deze
veertien eisende partijen zullen dat
na deze tussenvonnissen alsnog
mogen bewijzen. Daarnaast moeten
de eisende partijen zich uitlaten over
het door ieder van hen concreet
gederfde levensonderhoud. Daarna
kan worden bepaald ten aanzien van
welke eisende weduwen en kinderen
in deze procedures de Staat schadeplichtig is en wat de omvang van
hun schade is.
ECLI:NL:RBDHA:2015:2442 en
ECLI:NL:RBDHA:2015:2449
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
731
588
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Op 22 mei 2015 zal prof. dr. (Willem)
W.H. van Boom, hoogleraar Burgerlijk
recht aan Universiteit Leiden, ter
gelegenheid van de aanvaarding van
zijn ambt, om 16.15 uur een oratie
houden, getiteld: Door meten tot
weten – Over rechtswetenschap als
kruispunt.
Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties
The EU’s approach to
nanotechnologies
This PhD research of
Tanja Ehnert investigates the role of
‘law’ in confronting
the rise of nanotechnologies, which,
as this thesis argues,
serves as a proxy for
broader societal transformations that
are captured under the headings of
globalisation, the functional differentiation of society into distinct rationalities and the omnipresence of
man-made risks. Particularly, the thesis analyses by whom and how decisions are taken at the EU level based
on the EU’s approach to the regulation of nanotechnologies in the food
and chemicals sectors. The research
discloses a retreat of the European
Union to its executive powers, including ‘soft law’ measures such as
guidance documents by EU agencies
or comitology measures by the Commission. Inherently political decisions, which revolve around the question of ‘how safe is safe enough?’, are
shifted to a de-politicised administrative setting – to ‘experts’ in EU
agencies or the Commission. Thereby,
the EU legislature and fundamental
democratic control mechanisms are
bypassed. At the same time, the
administrative output, independent
of its formal bindingness, is shown
732
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
to carry important practical and also
(indirect) legal effects for affected
actors, for instance when being relied
upon in front of the EU courts to
interpret the legal text.
The research, hence, engages with the
tangible outcomes of the ‘governance
turn’ that took off in the EU at the
end of 1990s. While the roots of the
reform process, which was launched
under the label of ‘European governance’, were, as this thesis claims,
inspired by system-theoretic and deliberative accounts suggesting a proceduralisation of the production of
norms, only shallow reform propositions made it into the Commission’s
White Paper on European Governance. The thesis deconstructs the theoretical origins of the governance debate
– its mute assumptions – and subsequently investigates into their practical implementation. To this end, this
research firstly discerns the legal tools
of new governance that were set in
place to enhance the capacity of the
EU institutions to regulate, epitomised by the impact assessment procedure as a tool to pool knowledge
and by the Commission’s minimum
consultation standards as a means to
foster participatory governance. These
procedures are put to the test in two
detailed case studies of the food and
chemicals sector respectively, revealing a failure of these tools in living
up to their rationale – both in their
applicability to the diverse regulatory
options identified as well as in their
practical operation.
The thesis was written under the
supervision of prof. dr. Ellen Vos and
will be defended at Maastricht University on the 26th of March 2015.
T. Ehnert
Regulating the invisible:
a critical analysis of the EU’s
approach to nanotechnologies
Een handelseditie wordt verwacht in 2015
Casuïstiek van het materieel
internationaal strafrecht
In dit proefschrift
onderzoekt Marjolein
Cupido de casuïstiek
van het materieel
internationaal strafrecht. Sinds de jaren
’90 heeft de internationale gemeenschap verschillende internationale strafhoven
opgericht, denk bijvoorbeeld aan het
Joegoslavië Tribunaal, het Rwanda
Tribunaal en het Internationaal
Strafhof. Deze strafhoven hebben als
taak politieke en militaire kopstukken te berechten voor hun betrokkenheid bij internationale misdrijven, te weten oorlogsmisdrijven,
misdrijven tegen de mensheid, genocide en het misdrijf van agressie. De
internationale strafhoven hebben
een belangrijke bijdrage geleverd aan
de ontwikkeling van het materieel
internationaal strafrecht. Zo hebben
zij verouderde misdrijven aangepast
aan de realiteit van de moderne oorlogsvoering en hebben zij rudimentaire aansprakelijkheidsconcepten
verduidelijkt en gepreciseerd. In dit
proefschrift wordt de ontwikkeling
van het materieel internationaal
strafrecht geanalyseerd en geëvalueerd volgens een casuïstische methode.
De casuïstiek is een eeuwenoude
rechtvindingsmethode die is gebaseerd op de gedachte dat het recht
onlosmakelijk is verbonden met de
feiten van individuele gevallen. De
betekenis van rechtsregels kan daarom niet in abstracto worden bepaald
en beoordeeld zonder oog te hebben
voor de wijze waarop deze regels
worden toegepast in concrete situaties. Vanuit deze gedachte is het van
belang het recht niet alleen te onderzoeken door te kijken naar de wijze
waarop internationale strafhoven het
internationaal strafrecht definiëren
en interpreteren, maar ook de toepassing van internationale misdrijven
en aansprakelijkheidstheorieën op de
feiten van individuele gevallen te
bestuderen. Hiervoor kan gebruik
worden gemaakt van inzichten uit de
hoek van Artificial Intelligence &
Law. Met name de methode van factor-based reasoning – dat wil zeggen,
redeneren op basis van factoren –
helpt om een concrete en praktisch
uitwerking te geven aan de vrij
abstracte gedachten over casuïstiek
en casuïstische rechtsvinding.
Door middel van drie case-studies
wordt in dit proefschrift aangetoond
dat een casuïstische bestudering van
het materieel internationaal strafrecht vernieuwende inzichten geeft
in de betekenis van materieelrechtelijke concepten en in de legaliteit
van de beslissingen van internationale strafhoven. Zo laten casuïstische
Universitair Nieuws
rechtspraakanalyses bijvoorbeeld
zien dat internationale strafhoven
internationale misdrijven en aansprakelijkheidstheorieën soms verschillend definiëren, terwijl de toepassing van deze concepten in
individuele gevallen grotendeels
gelijk is. Het ‘recht in de boeken’ zegt
dus niet alles over het ‘recht in de
praktijk’. Tevens leggen de casuïstische rechtspraakanalyses diverse
onregelmatigheden in de rechtspraak van de internationale strafhoven bloot. Zo lijken de hoven soms
verschillend belang te hechten aan
vergelijkbare feiten. Hierdoor kunnen gelijke gevallen verschillend
wordt beoordeeld wat voor rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid
zorgt. Om dergelijke problemen in de
toekomst te voorkomen is het van
belang dat internationale strafhoven
hun toepassing van het recht in individuele gevallen op een meer open
en gestructureerde wijze verantwoorden en de koppeling tussen recht en
feit op een meer expliciete en consistente wijze vorm geven. Hiervoor
worden in het proefschrift verschillende richtlijnen geformuleerd.
Marjolein Cupido promoveerde op 4
maart 2015 aan de Vrije Universiteit
Amsterdam. Haar promotor was prof.
dr. mr. E. van Sliedregt.
M. Cupido
Facts amatter: a study into the
casuistry of substantive
international criminal law
Eleven International Publishing 2015, 228 p., ± € 35
ISBN 978 94 6290 034 9
Scriptie
Intensivering van de mededinging in aanbestedingen
Irmela Kodžaga heeft in haar scriptie
onderzoek gedaan naar de convergentie tussen het mededingings- en
aanbestedingsrecht en de rol van de
mededinging (concurrentievrijheid)
in de aanbestedingspraktijk. De volgende probleemstelling stond centraal in het onderzoek: wat is de oorzaak van de intensivering van de
mededinging bij aanbestedingen en
tot welke gevolgen leidt dit ten aan-
zien van de rechtssubjecten?
In aanbestedingen bestaat er een
convergentie tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht. Door
deze convergentie dienen overheden
en ondernemingen bij aanbestedingen rekening te houden met twee
normobjecten: zowel de regels van
het aanbestedingsrecht als het
mededingingsrecht. Er kan worden
aangenomen dat er ook een zekere
synergie bestaat tussen het mededingings- en aanbestedingsrecht, omdat
gesteld wordt dat zij tot doel hebben
elkaar te versterken en gezamenlijk
tot betere resultaten leiden in aanbestedingen.
In het verlengde daarvan heb ik
onderzoek gedaan naar de werking
van de mededinging in aanbestedingen. Ik heb geconstateerd dat er sprake is van een tendens naar de intensivering van de mededinging in
aanbestedingen. De achtergrond van
deze intensivering is de verruiming
van het nuttig effect van het Unierecht, waardoor tevens het toepassingsgebied van de Verdragsrechtelijke aanbestedingsbeginselen wordt
geraakt c.q. vergroot. Hieraan ligt de
volgende tweeledige redenering ten
grondslag. Allereerst vloeit uit de
algemene aanbestedingsbeginselen
(het beginsel van gelijke behandeling
en het transparantiebeginsel) voort
dat de ad hoc markt voor de mededinging dient te worden geopend.
Aan deze aanbestedingsbeginselen
komt een zelfstandige betekenis toe,
aangezien deze niet op grond van de
Aanbestedingsrichtlijnen gelden
maar voortvloeien uit de Verdragsbepalingen inzake de interne markt
(artikel 49 en 56 van het VWEU). Ten
tweede gelden de genoemde aanbestedingsbeginselen óók wanneer er
geen aanbestedingsplicht bestaat
gelet op de doorwerking van het Unierecht in interne situaties.
Vanwege de Verdragsrechtelijke
grondslag van de aanbestedingsbeginselen die de mededinging waarborgen
en de doorwerking van het Unierecht
in interne situaties kunnen aanbestedende diensten de mededinging niet
doorkruisen. Aanbestedende diensten
kunnen aldus geenszins ‘onder het
mom dat het een overheidsopdracht
betreft die niet onder het Europese
recht valt, c.q. de Aanbestedingsrichtlijn’ stellen dat zij niet onderworpen
zijn aan het waarborgen van de mededinging in zuiver nationale situaties.
Mijn conclusie is dan ook dat zowel
overheden als ondernemingen zich te
allen tijde dienen te vergewissen van
de mededinging in aanbestedingsprocedures.
Irmela Kodžaga
De convergentie tussen het aanbestedingsrecht en mededingingsrecht een onderzoek naar de verwevenheid
tussen het aanbestedings- en mededingingsrecht, waarbij de rol van de
mededinging in de aanbestedingspraktijk centraal wordt gesteld
Masterscriptie Staats- en bestuursrecht en Transnational
Legal Studies
Beoordeling: 8
Begeleiders: prof. mr. E. Steyger en prof. dr. G.R. Davies
(tweede begeleider)
De gehele scriptie is te lezen op ww.njblog.nl
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van
het document op het blog van het
NJB geplaatst (www.njblog.nl). De
redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische
teksten en innovatieve opvattingen
van studenten die tot nu toe nog te
weinig onder de aandacht komen
van de vele juristen die in ons land
werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd
voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het
NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien
van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer
(minimaal een acht) dat je voor de
scriptie hebt ontvangen en ook je
afstudeerrichting en de naam van
je scriptiebegeleider, naar het
redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of
e-mail: [email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
733
589
Personalia
Hoogleraren
Dr. Judith van Erp is
met ingang van
1 april 2015
benoemd op de
leerstoel ‘Public
Institutions’ van de
faculteit Recht, Economie, Bestuur en
Organisatie van de Universiteit
Utrecht. De leerstoel is een ‘Designated chair’ binnen het strategische
onderzoeksthema Institutions van de
Universiteit Utrecht. Zij zal daarbinnen met name actief zijn op het
gebied van Institutions for Democratic Governance, Citizenship and
Trust. Als hoogleraar gaat zij onderzoek doen naar de samenwerking
tussen publieke en private toezichthouders bij het voorkomen en
bestrijden van complexe vormen van
criminaliteit en onethisch gedrag in
een institutionele context. Haar
onderzoek is met name gericht op de
interactie tussen enerzijds wet- en
regelgeving en anderzijds maatschappelijke controlemechanismen
in de publieke sfeer, zoals bijvoorbeeld berichtgeving in de media, het
openbaar maken van sancties of de
opsporing van criminaliteit met
behulp van internet en burgers.
Tilburg University
heeft prof. dr. Paul
Schoukens met
ingang van 1
maart 2015
benoemd tot hoogleraar Internationaal en Europees
socialezekerheidsrecht. Hij zal binnen het departement Sociaal Recht
en Sociale Politiek van Tilburg Law
School onderzoek verrichten naar
nieuwe vormen van migratie en de
gevolgen daarvan voor sociale zekerheid. Daarnaast behelst de leeropdracht het opnieuw doordenken van
590
Europese en internationale minimumnormen voor sociale zekerheid.
Schoukens is gewoon hoogleraar
aan de K.U. Leuven (België) en zal
voor zes uur per week verbonden
zijn aan Tilburg University, gesponsord door Instituut Gak. Schoukens’
onderzoek aan de K.U. Leuven situeert zich voornamelijk in de domeinen van het Europees, internationaal en vergelijkende socialezekerheidsrecht. Hij doceert er vakken in
sociaal recht, juridisch schrijven,
Europees, internationaal en vergelijkend socialezekerheidsrecht en vergelijkend gezondheidszorgrecht.
Advocatuur
Matthijs Brons is per
1 maart 2015
benoemd tot partner
bij Höcker Advocaten. Hij is gespecialiseerd in transacties
en onderhandelt en adviseert over
commerciële contracten, joint ventures, managementbuy-outs, doorstarts, participaties en aandeelhoudersovereenkomsten en begeleidt fusies en overnames. Daarnaast procedeert Brons
over een breed scala aan ondernemingsrechtelijke en civielrechtelijke
geschillen en begeleidt hij startende
ondernemingen. Hij maakt de overstap van Griffiths Advocaten.
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
ens & Loeff.
Jaap Maris is met
ingang van 1 maart
2015 als partner toegetreden tot het 1
januari 2015 gestartte
BZSE Advocaten Curaçao. Maris heeft
tien jaar ervaring in de advocatuur bij
twee grote Nederlandse kantoren in
Nederland en werkte tevens als senior
legal counsel bij een grote bank/verzekeraar in Nederland. Zijn kennis en
ervaring omvatten het bankrecht,
ondernemingsrecht, herstructureringen en contractenrecht.
Fiscalist Matthijs Wierenga heeft zich
onlangs als partner
aangesloten bij Atlas
Fiscalisten, alwaar hij
het M&A-team verder
versterkt. Wierenga richt zich met
name op fondsstructurering,
management participatieplannen en
de fiscale aspecten van M&A-transacties. Hij maakt de overstap van Loy-
Anne-Marie Klijn is
benoemd tot partner
bij NautaDutilh. Klijn,
specialist op het
gebied van het algemeen bestuursrecht
en het omgevingsrecht, adviseert al
25 jaar ondernemingen, maatschappelijke instellingen en overheden op
gebieden waar de overheid direct
invloed uitoefent op de samenleving.
Haar expertise loopt uiteen van het
algemeen en Europees bestuursrecht,
ruimtelijke ordening, milieu, overheidsaansprakelijkheid tot handhaving en toezicht. Zij is nauw betrokken bij de nieuwe Omgevingswet als
lid van de door de minister van Infrastructuur en Milieu ingestelde adviescommissie voor de nieuwe Omgevingswet. Klijn heeft jarenlange
ervaring met juridisch procesmanagement, strategische en politiek gevoelige advisering en procesvertegenwoordiging bij de (bestuurs)rechter.
horen grondrechten. Deze zijn in
Nederland in de Grondwet vastgelegd.
Maar hoe staat het vandaag de dag
met onze grondrechten? Spant de
overheid zich voldoende in om de
rechten van de burger te beschermen? Moeten wij ons zorgen maken
als het gaat om onze grondrechten?
Agenda
24 03 2015 en 01 04 2015
Zijn onze grondrechten in
gevaar?
Bij een democratische rechtsstaat
734
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Agenda
En welke rol speelt de rechter in de
bescherming van onze rechten? Op
24 maart en 1 april vinden twee
debatten over de rechtsstaat plaats.
Verschillende deskundigen bij ProDemos gaan nader in op deze kwesties.
Debat 1: Bescherming van grondrechten in het bestuursrecht
Is het geoorloofd om paspoorten in
te nemen van mensen, als je vermoedt dat ze in het buitenland voor
bijvoorbeeld IS willen gaan vechten?
Hoe ver mag de overheid gaan in
haar veiligheidsbeleid? Schiet de
rechtsbescherming van de burger
niet tekort? Immers, steeds meer
ambtenaren zijn tot straffen
bevoegd en de toetsing voor de
rechtmatigheid van een maatregel
vindt pas achteraf plaats. Sprekers
zijn Tom Barkhuysen (hoogleraar
Universiteit Leiden) en Jan-Peter Loof
(lid van het College voor de Rechten
van de Mens). Aanleiding voor de
discussie is het onderzoek ‘Adequate
rechtsbescherming bij grondrechten
beperkend overheidsingrijpen’, dat in
2014 verscheen en waarvan Tom
Barkhuysen coauteur is.
Debat 2: De rechtsstaat moet je leren
Syriëgangers, reaguurders en vuurwerk hebben allemaal met de rechtsstaat te maken. Het gaat dan om de
vraag hoe we met elkaar omgaan.
Het debat over de rechtsstaat is
nooit afgelopen en dat is maar goed
ook. De rechtsstaat kan schuren.
Waarom krijgt iemand die bij een
ongeluk anderen doodt een taakstraf? Kun je iedereen zomaar uitschelden en bedreigen op Facebook
of Twitter? Worden grote bedrijven
als ze iets fout doen anders behandeld dan burgers? Sprekers zijn
Geert Corstens (oud-president van
de Hoge Raad der Nederlanden),
Reindert Kuiper (wetenschappelijk
medewerker Hoge Raad), Jeroen
Recourt (PvdA-Kamerlid) en twee
lectoren van de Haagse Hogeschool
(namen nog onbekend).
Eind vorig jaar publiceerde Geert Corstens, met medewerking van Reindert
Kuiper, het boek De rechtsstaat moet
je leren. Het debat zal zich toespitsen
op het vertrouwen in de rechtsstaat
en de toegang tot de rechter.
Tijd: dinsdag 24 maart en woensdag 1 april van 20.00
tot 21.30 uur
Plaats: ProDemos, Hofweg 1 te Den Haag
Aanmelding: via: [email protected]
Inlichtingen: deelname is gratis.
30 03 2015
Staatsrechtkring - Toekomst
van de Eerste Kamer
De eerste Voorjaarsbijeenkomst van
de Staatsrechtkring wordt georganiseerd door de Universiteit van
Amsterdam en heeft als thema: De
toekomst van de Eerste Kamer.
Bij de Algemene Beschouwingen van
het afgelopen najaar stelde de VVD
voor een staatscommissie in te stellen die een hervorming van het tweekamerstelsel zou moeten voorbereiden. Minister-president Rutte riep
alle fractievoorzitters op dit voorstel
nader uit te werken. Bij de verkiezingen voor Provinciale Staten op 18
maart 2015 lijkt de belangrijkste
vraag of het kabinet voldoende steun
zal houden in de senaat. Dat de Eerste Kamer in de belangstelling staat
is duidelijk. Is het wenselijk dat de
bevolking via de getrapte verkiezing
van de Eerste Kamer een tussentijds
oordeel uitspreekt over het regeringsbeleid? Dat past slecht bij het
primaat van de Tweede Kamer, maar
de praktijk is soms sterker dan de
leer. Is een herziening van de Grondwet wenselijk? Of dienen bestaande
regels en conventies te worden verhelderd? De discussie over de toekomst van de Eerste Kamer tijdens
deze Voorjaarsbijeenkomst wordt
afgetrapt met drie prikkelende inleidingen door prof. dr. J.Th.J. (Joop) van
den Berg, mr. Th.C. (Thom) de Graaf,
en prof. mr. J.A. (Jit) Peters.
beveiligen tegen cyberrisico’s, het
melden van datalekken en welke boetebevoegdheden de toezichthouders
hebben als het fout gaat.
Tijd: donderdag 9 april van 15.45 tot 18.00 uur
Plaats: Kennedy Van der Laan, Haarlemmerweg 333 te
Amsterdam
Aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis.
Alleen toegankelijk voor NGB-leden.
10 04 2015
Symposium afscheid van de
bezwarencommissie van de
gemeente Leiden
Op 7 april 1967 deed de Commissie
voor de Beroep- en Bezwaarschriften
van de gemeente Leiden haar eerste
uitspraak in een procedure. De Commissie is daarmee de eerste bezwaarschriften-commissie van Nederland.
Per 1 januari 2015 is de advisering
op bezwaarschriften aan de Leidse
bestuursorganen overgegaan naar de
Regionale Commissie Bezwaarschriften Servicepunt 71, die ook adviseert
op bezwaarschriften tegen besluiten
van de bestuursorganen van de
gemeenten Leiderdorp, Oegstgeest en
Zoeterwoude. Ter gelegenheid van
het afscheid van de Leidse Commissie en haar leden wordt een symposium gehouden met het thema: ‘De
betekenis van de advisering door de
bezwaarschriftencommissie in de
bezwaarschriftenprocedure en de
doorwerking daarvan in de rechterlijke oordeelsvorming’.
Tijd: vrijdag 10 april van 13.30 tot 16.00 uur
Tijd: maandag 30 maart van 13.15 tot 18.00 uur
Plaats: Kamerlingh Onnes Gebouw (Lorentzzaal),
Plaats: Bethaniënklooster, Barndesteeg 6b te Amsterdam
Steenschuur 25 in Leiden
(nabij metrohalte Nieuwmarkt)
Aanmelding: uiterlijk 1 april via: [email protected]
Aanmelding: kosten € 25 (studenten gratis (aanmelding
wel vereist)). Inschrijven en meer info op www.staatsrechtkring.nl/voorjaarsbijeenkomst. Voor vragen: Louise
Beuling-Steenvoorden, secretariaat Staats- en bestuursrecht, Universiteit van Amsterdam, e-mail: l.m.beuling@
uva.nl. Aanmelden is mogelijk tot en met 23 maart 2015.
09 04 2015
Meldplicht datalekken en
managen van cybercrime I
Iedere organisatie heeft een commercieel belang – maar ook een wettelijke plicht – om de persoonsgegevens
die zij verwerkt te beveiligen. Tegelijkertijd is het vrijwel onmogelijk om
de hackers steeds een stap voor te
blijven. Daarom is voor veel organisaties de vraag niet of er een incident
zal plaatsvinden, maar wanneer. In
deze workshop komt ter sprake welke
wetgeving van toepassing is op het
14 04 2015
Alternatieve geschillenbeslechting (mediation)
De voorjaarsbijeenkomst van de
Vereniging Ambtenaar & Recht
vindt plaats met als thema ‘Alternatieve geschillenbeslechting (mediation)’. Voor het oplossen van een
geschil kunnen partijen naar de
rechter stappen, maar steeds vaker
worden oplossingen gezocht waarbij
de rechter niet wordt ingeschakeld.
En zelfs als er al een gerechtelijke
procedure loopt, kan op aangeven
van de rechter of omdat partijen dat
zelf alsnog verzoeken op een nietgerechtelijke manier naar een oplossing worden gezocht. De heer mr. D.
Allewijn, rechter in de rechtbank
Den Haag en tevens werkzaam als
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
735
Agenda
mediator en trainer bij het Centrum
voor Conflicthantering, bespreekt
dit onderwerp vanuit het perspectief van de rechter, waarna mevrouw
M. van de Griendt, directeur van
Dailogue B.V. en MfN registermediator, dat doet vanuit het perspectief
van partijen. Na een korte pauze
wordt in een drietal workshops dieper op dit vraagstuk ingegaan.
16 04 2015
Zakelijke mediation
Tijd: dinsdag 14 april vanaf 13.15 uur
12 te Den Haag
‘Bezuinigingen versus mensenrechten: ‘worden de grenzen bereikt?’’.
Dit symposium staat in het teken
van de bezuinigingsmaatregelen
van de overheid, de daarmee
gepaard gaande toenemende
armoede in Nederland en de verhouding tot de Mensenrechten.
Dagvoorzitter is mr. Th. (Theo)
Simons, president in de Centrale
Raad van Beroep.
Plaats: Congrescentrum Brabanthallen, Oude Engelense-
Aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis.
Tijd: vrijdag 17 april van 10.00 tot 17.00 uur
weg 1 te ‘s-Hertogenbosch
Alleen toegankelijk voor NGB-leden.
Plaats: Zalencentrum Concordia, Hoge Zand 42 te
Tijdens deze sectiebijeenkomst Burgerlijk Recht wordt ingegaan op de
‘wanneer, wat, wie en hoe’ van de
zakelijke mediation. Sprekers zijn mr.
Saskia Reuling en mr. Eva Schutte van
advocatenkantoor ReulingSchutte.
Tijd: donderdag 16 april van 13.30 tot 16.30 uur
Plaats: Vereniging VNO-NVW-MKB, Bezuidenhoutseweg
Aanmelding: kan tot 3 april via:
[email protected]
Inlichtingen: via: www.verenigingambtenaarenrecht.nl.
Lidmaatschap van VA&R kost € 30 per jaar en als lid van
betaalt u € 14. Niet-leden betalen € 25.
Den Haag
17 04 2015
Symposium Bezuinigingen
versus Mensenrechten
Aanmelding: via: www.osr.nl/symposium-sociale-advocatuur
Inlichtingen: leden VSAN en Kennisnet sociale zekerheid
betalen € 175 en niet-leden betalen € 225.
OSR Juridische Opleidingen organiseert in samenwerking met de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland (VSAN) een symposium
Agenda kort
12 01 en 27 04 2015
Studiemiddagen Europees burgerlijk
procesrecht
24 03 2015 en 01 04 2015
Zijn onze grondrechten in gevaar?
NJB 2015/590, afl. 11, p. 734
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
16 01 t/m 19 06 2015
Fraude, Compliance &
Onderneming bijeenkomsten
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
26 03 2015
Juridische aspecten bij zaken doen in
Azië (deel 1)
NJB 2015/347, afl. 6, p. 415
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
02 02 t/m 18 06 2015
Duurzaamheidsdenken in het Recht
NJB 2015/590, afl. 11, p. 735
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
10 04 2015
Nieuwe tijden, nieuw privaatrecht
27 03 2015
Arbeidsmigranten uitgebuit
NJB 2015/452, afl. 8. p. 547
NJB 2015/402, afl. 7, p. 485
14 04 2015
Alternatieve geschillen-beslechting
(mediation)
NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
20 03 2015
Zee- en vervoerrecht
27 03 2015
Zijn er meerdere wegen naar Rome?
NJB 2015/452, afl. 8, p. 547
20 t/m 28 03 2015
Movies That Matter
NJB 2015/590, afl. 11, p. 735
NJB 2015/294, afl. 5, p. 352
NJB 2015/245, afl. 4, p. 288
20 03 2015
Afschaffing POK-toets in het
asielrecht
10 04 2015
Symposium afscheid van de
bezwarencommissie van de
gemeente Leiden
26 t/m 29 03 2015
EYBA Spring Conference
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
20 03 2015
ACIS-symposium
31 03 2015
Corporate mediation and the new
ICC Mediation Rules
27 03 2015
Gelijkheid in het EU-recht
16 04 2015
Zakelijke mediation
NJB 2015/590, afl. 11, p. 736
NJB 2015/496, afl. 9, p. 609
30 03 2015
Staatsrechtkring - Toekomst van de
Eerste Kamer
16 04 2015
UCERF-Symposium
NJB 2015/452, afl. 8. p. 548
NJB 2015/590, afl. 11, p. 735
NJB 2015/245, afl. 4, p. 289
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
736
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 20-03-2015 – AFL. 11
Parallelle procedures en misbruik
van procesrecht onder de EEX-Verordening II
Parallelle procedures en misbruik van procesrecht onder de EEX-Verordening II
In deze dissertatie onderzoekt de auteur de problematiek van parallelle procedures en misbruik van procesrecht onder
de EEX-Verordening II. Aan de hand van een analyse van misbruik van procesrecht in het interne Nederlandse recht en
het EU-recht bespreekt Vlek de mogelijkheden van een voor de EEX-Verordening II hanteerbare anti-misbruikfiguur.
Diepgaand inzicht en handreikingen voor de praktijk
Door de praktische handreikingen en het uitgebreide trefwoorden- en jurisprudentieregister is dit een uitermate toegankelijk
en goed leesbaar boek geworden.
Talloze onderwerpen van belang voor de wetenschap en de rechtspraktijk
Een greep uit de grondig besproken onderwerpen:
Parallelle procedures en misbruik van procesrecht naar Nederlands recht;
Het voorkomen van parallelle procedures onder de EEX-Verordening II;
Het voorkomen van onverenigbare beslissingen in het kader van parallelle procedures;
Unierecht: parallelle procedures en misbruik van recht.
Auteur:
Jochem Vlek
Druk:
1
ISBN:
9789013127874
Datum verschijning:
25 februari 2015
Aantal pagina’s:
240
Prijs:
€ 62,50 (incl. btw)
www.kluwer.nl/shop
in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
De Hoge Raad der Nederlanden is als hoogste rechterlijke
instantie in Nederland belast met de cassatierechtspraak
op het gebied van het civiele recht, het strafrecht en
het belastingrecht. De Hoge Raad is naast zijn taak en
bevoegdheid op het gebied van de cassatierechtspraak door
de wet belast met een aantal bijzondere taken. Aan de
Hoge Raad is een parket verbonden, waarvan advocatengeneraal en de (plaatsvervangend) procureur-generaal deel
uitmaken. De voornaamste taak van het parket is het geven
van rechtsgeleerde adviezen, zogenoemde conclusies, aan
de Hoge Raad. De directeur bedrijfsvoering is onder meer
Wetenschappelijk
medewerker
verantwoordelijk voor de (juridisch-) wetenschappelijke
ondersteuning aan de Hoge Raad en aan het parket.
sectie civiel v/m 32-36 uur per week
Functie-inhoud
Salaris
Het betreft een hoogwaardige juridische functie. U verleent
bijstand bij het opstellen door de advocaat-generaal van
conclusies ten behoeve van de civiele kamer van de Hoge
Raad, door onder meer het verzamelen van wetenschappelijke documentatie, het verrichten van literatuur-, jurisprudentie-, wetsgeschiedenis- en dossieronderzoek en
het schrijven van concepten voor conclusies. U bespreekt
de door u opgestelde stukken met de advocaat-generaal
voor wie u werkt.
Afhankelijk van opleiding, ervaring en kennis zal inschaling
plaatsvinden tot een maximumsalaris van € 4.380,72 bruto
per maand bij een volledige werkweek (schaal 11), exclusief
8% vakantiegeld en eindejaarsuitkeringen. Mits aan de
opleidingseisen is voldaan zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder
a en b van de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren,
volgt bij 6 jaar relevante juridische werkervaring (waarvan
tenminste één jaar bij de Hoge Raad) en bij goed functioneren
in beginsel een benoeming tot gerechtsauditeur met een
overgang naar salariscategorie 11 rechterlijk ambtenaren
(= ± ambtelijke schaal 12).Tevens biedt de Hoge Raad der
Nederlanden goede secundaire arbeidsvoorwaarden
zoals betaald ouderschapsverlof, een vervoersplan en
de mogelijkheid om een deel van uw arbeidsvoorwaarden
zelf samen te stellen (IKAP).
Functie-eisen
U heeft rechten gestudeerd aan een Nederlandse universiteit en beschikt over een grondige kennis van en inzicht in
het burgerlijk recht. Indien het door u afgelegde afsluitend
examen niet voldoet aan de vereisten voor toelating tot de
rechterlijke macht zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder a en b
van de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, dient u
bereid te zijn in het eerste jaar dat u werkzaam bent bij
de Hoge Raad alsnog in de daartoe benodigde vakken
examen af te leggen. Publicaties, bij voorkeur op het gebied
van civiel recht, strekken tot aanbeveling. Relevante praktijkervaring is gewenst.
Bijzonderheden
Het betreft een functie voor een periode van 5 à 6 jaar.
Daarna wordt u geacht uw loopbaan elders voort te zetten.
Leden van het wetenschappelijk bureau gingen over naar
de rechterlijke macht, universiteiten, departementen,
advocatuur of bedrijfsleven.
Er is binnen het wetenschappelijk bureau voldoende
gelegenheid om cursussen te volgen.
Informatie
Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij de heer
mr. C.S. (Cristian) Avendaño Canto tel. 070- 3611166
en mevrouw A.F. (Anne) Mollema tel. 070-361124 (gerechtsauditeurs sectie civiel) en bij mevrouw M.M.S. OphorstSchnijder, tel. 070 – 3611 486 (adviseur bedrijfsvoering
P&O). Voor informatie over de Hoge Raad, het parket en het
wetenschappelijk bureau kunt u ook terecht op de website
www.hogeraad.nl.
Sollicitatie
Belangstellenden kunnen hun schriftelijke sollicitaties inclusief
C.V. en cijferlijst onder vermelding van sectie civiel, tot en
met 19 april 2015 sturen naar de Hoge Raad der Nederlanden,
t.a.v. stafunit P&O, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De sollicitatiegesprekken zullen in beginsel plaatsvinden
op 19 en 20 mei 2015.
Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.