03 Jaargang 46 • Maandblad • verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor 2099 Antwerpen X - P509707 • Afzendadres: Guimardstraat 1 • 1040 Brussel V l a a m s s e c r e ta r i a at va n h e t k at h o l i e k o n d e r w i j s MAART 2015 in dit nummer Religie in de publieke ruimte / Bestuurlijke schaalvergroting / Radicalisering en de opdracht van de school / Monument ter herdenking van de Holocaust forum nr. 3 • maart 2015 Hoofdartikel Religie in de publieke ruimte In de kern Gij zijt het zout der aarde Bestuurlijke schaalvergroting Organisatieveranderingen Radicalisering en de opdracht van de school Persberichten Lawaai in het onderwijs Beleidsdag Dienst Internaten 2015 Vademecum voor de directeur kleuteronderwijs Ontmoetingsdag pedagogisch begeleiders De lessen van de Holocaust en de toekomst van het onderwijs Monument ter herdenking van de Holocaust Vormingssessie Vlaams Lasalliaans perspectief Een gesprek met Guy Selderslagh secretaris-generaal Europees Comité Katholiek Onderwijs (CEEC) Hoe leeft sociale stage in de voorziening van het Vlaams Welzijnsverbond 3 4 5 9 11 12 14 17 18 21 24 26 28 31 Religie in de publieke ruimte 26 januari 2015: hoorzitting in het Vlaams parlement over de ‘rol van het onderwijs in de preventie en detectie van radicaliseringsprocessen’. Uiterst actueel, want nog geen drie weken na de aanslagen op Charlie Hebdo. Namens het VSKO spreken Chris Wyns en ikzelf. Bijna drie uur gaan we in dialoog met commissieleden van alle partijen. Focussen doen we op de vaak moeilijke zoektocht naar identiteit van jongeren in een samenleving waar identiteit, levensbeschouwing en traditie niet langer vanzelfsprekend zijn. Een zoektocht die niet zelden nog moeilijker wordt, wanneer je vertrekt vanuit een migratieachtergrond, een andere godsdienst, met een niet-Westerse familienaam en voorkomen. Want onze samenleving verdraagt op het einde van de rit blijkbaar niet zoveel verschil. Kinderen en jongeren vorming en begeleiding bieden bij dit zoeken naar zin en betekenis in leven en samenleven is de taak van de school, en de beste preventie die het onderwijs kan bieden tegen radicalisering. Gemotiveerd vanuit het eigen christelijke mens- en wereldbeeld vertrekt het project van de katholieke dialoogschool hierbij van het onder elkaar bespreekbaar maken van verschillen, van de vele tradities en bronnen van identiteit. Maar het is moeilijk voor de school om jongeren op te voeden voor een meer inclusieve samenleving, wanneer die samenleving zelf te gemakkelijk blijft uitsluiten: wanneer, als iemand met de ‘foute’ familienaam zich aanmeldt, het appartement plots reeds verhuurd is, of de vacature reeds ingevuld. Of wanneer uitdrukkingen van religieuze identiteit niet het respect krijgen die ze verdienen. De eerste reacties in de media op onze bijdrage aan deze hoorzitting van eind januari spitsten zich toe op de oproep om meer moslimleerkrachten te engageren in het katholiek onderwijs. Voor de goede orde: het gaat niet om het organiseren van islamlessen in het katholiek onderwijs, wel om het aantrekken van leraren met een moslimachtergrond. Deze leraren werken vanuit hun eigen religieuze achtergrond mee aan het project van de katholieke dialoogschool, en kunnen zo rolmodellen zijn. Door hun vertrouwdheid met de islam, met de familiale en culturele achtergronden, en soms ook de thuistaal, zijn ze brugfiguren die deze jongeren nog beter kunnen bijstaan in hun zoeken naar identiteit. Een uitgestelde reactie in de pers volgde midden februari. Onze oproep om de plaats van religie in de publieke ruimte, en het dragen van religieuze symbolen, te herbekijken, krijgt volop aandacht, maar wordt van de weeromstuit verengd tot een debat voor of tegen hoofddoeken op school. Ook hier is ons uitgangspunt: voor welke samenleving vormen wij jongeren? En als dit een samenleving is waar religieuze veelheid haar plaats heeft: hoe dan op school hiermee omgaan? Eerder dan een discussie op schoolniveau is het aan de samenleving zelf om hiermee in het reine te komen: hoeveel (religieus) verschil kan ze verdragen in de publieke ruimte? Een laatste woord over de hoofddoeken dan. Een vreemde discussie voor het katholiek onderwijs, dat zich beroept op de vrijheid van godsdienst, van onderwijs en van organisatie, om haar project te legitimeren. Een vreemde discussie ook voor een net waarvan meer dan de helft van de scholen opgericht zijn door vrouwen met een hoofddoek. Een vreemde discussie, ten slotte, wanneer men vaststelt dat het onderwijs in Nederland geen hoofddoekenverbod kent, en de hoofddoek daar helemaal geen issue is — terwijl we weten dat de polarisatie rond islam en migratie er niet minder is dan bij ons. Vandaar ons pleidooi om het gesprek hierover opnieuw op het niveau van de samenleving te voeren, voor het geheel van het onderwijs, vertrekkend van de uitgangspositie: laat ons – vanuit het toekomstbeeld van een inclusieve samenleving — het dragen van religieuze symbolen precies niet verbieden, tenzij er ernstige, aantoonbare redenen zijn. In een samenleving waar iedereen tot zijn recht kan komen, zijn er minder oorzaken die tot radicalisering kunnen leiden – en dit niet alleen voor moslims! Lieven Boeve Directeur-generaal VSKO © Rob Stevens l e k i t r a d f Hoo IN DE KERN gij zijt het zout der aarde We zitten volop in de Veertigdagentijd. Een drukke(re) tijd voor katholieke scholen en voor pastoraal geëngageerde personeelsleden. Dit jaar zijn leerlingen en personeelsleden de hele Veertigdagentijd en de Goede Week in de school. Een ruime kans om deze tijd te laten uitgroeien tot een sterke tijd van verinnerlijking en solidariteit. Vele scholen bruisen nu van allerlei initiatieven. Graag wil ik ieder danken die zich inzet voor het welslagen van deze periode als voorbereidingstijd op het paasfeest. Ook het VSKO draagt zijn steentje hiertoe bij met het Leeftochtnummer en de bijhorende affiches en uitgebreide materialen rond het thema ‘De smaak van Vasten’. Een bijzondere smaakmaker is zout. Een doodgewoon iets, dat nauwelijks onze aandacht trekt omdat we het dagelijks gebruiken zonder er vragen bij te stellen. Dat gebeurt enkel wanneer dokters het verbieden. Destijds zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘’Gij zijt het zout der aarde’. Ook vandaag zegt Hij dit tot ieder van ons. Hoe voelen we ons bij zo’n compliment? Voelen we er ons door aangesproken? Geïdentificeerd worden met zout zou ons ego moeten strelen. Het zijn woorden uit de Bergrede. En dat is scherpe radicale taal, wars van compromissen, geschipper of voorzichtige diplomatie. In ieder geval een uitdaging! Het ‘zout van de aarde’ is blijkbaar niet het keukenzout dat we kennen. In Jezus’ tijd - en nu nog in Arabische dorpen - gebruikte men droge uitwerpselen van kamelen en ezels als brandstof voor de oven. Door zoutklompen op de brandstof te leggen werd die geactiveerd. Het zout was dus vuuraanwakkerend. Maar na enige tijd verschraalde het zout en werd het krachtloos. Dan gooide men het buiten en werd het vertrapt. Maar zout is nog veel meer. Zout is van een niet te onderschatten waarde: zout reinigt, bewaart tegen bederf, geeft smaak en doet sneeuw en ijs ontdooien. Zout werkt in stilte, vaak onmerkbaar aanwezig maar wel altijd opgemerkt zodra het ontbreekt. Spijzen zonder zout hebben een fletse smaak. Een klein beetje zout maakt ze veel lekkerder. Wanneer wij kijken hoe zout ontstaat, dan zien wij een heel kristallisatieproces. Onder de warmte van de zon verdampt het water en wat over blijft als alle water weg is, is een kleine hoeveelheid zout. Juist dit kleine beetje geeft smaak en pit aan de spijzen. “Gij zijt het zout der aarde”. We zouden ons vereerd moeten voelen als Jezus ons als schoolbestuurder, directeur, leerkracht, opvoeder… deze belangrijke kwaliteit toedicht. Toch knikken we niet volmondig ‘ja’. Integendeel, we schuiven wat ongemakkelijk op onze stoel. Hij ziet het allemaal zo groots, zo ineens op wereldformaat: het zout van de aarde. Die globalisering schrikt ons af. Worden we niet een klein beetje overvraagd? Legt Jezus hiermee geen loodzware hypotheek op onze schouders? Kunnen we ooit aan die verwachting voldoen? Ik denk dat de toehoorders rond Jezus zich die vragen destijds niet hebben gesteld. Zij proefden nog het enthousiasme dat uit deze woorden klonk. Ze volgden Jezus en wilden zijn boodschap onderschrijven. Jezus moet iets ervaren hebben van hun goede wil en van hun bereidheid om zich voor zijn zaak in te zetten. Hij bevestigde hen en sprak zijn erkenning en zijn vertrouwen in hen uit: “Gij zijt het zout der aarde, jullie zijn het…”. Waarom zouden wij ons niet laten aanmoedigen door Hem? Jezus ziet immers hoeveel krachten er in ons verborgen liggen, sluimerend aanwezig. Hij kijkt naar ons zoals wij vaker naar onszelf zouden moeten kijken, als dragers van goddelijke liefde. “Jullie”, zegt Jezus, - wij dus – “jullie, die in mijn voetspoor gaan, zijn zout, onmisbaar voor de wereld want zonder zout wordt de wereld smaakloos en verdwijnt al het goede”. Hij geeft helemaal geen extra opdracht. Hij zegt niet ‘Jullie moeten zout zijn’. Hij gelooft gewoon in ieder van ons. Misschien vergeten we het al te vaak of willen we het liever niet weten: als volgeling van Jezus zijn we schatplichtig. Zout zijn voor de wereld maakt gewoon deel uit van ons christen zijn, het is er inherent aan. Hoe groots en spectaculair dit ook moge klinken, het kan slechts werkelijkheid worden in kleine dingen, ook op school of in het internaat. In een tijd waarin zo velen, jongeren en volwassenen, op zoek zijn naar zin en vreugde, mogen we vanuit onze inspiratie mensen smaak geven. Dan krijgen ze goesting in het leven, ontdooien bevroren relaties tussen collega’s, leerlingen en ouders en krijgen liefde en tederheid weer een plaats. We mogen kostbare waarden als gerechtigheid en vrede voor het bederf van de tijd behoeden en uitzuiveren. We moeten ons als christenen niet wegsteken voor de boodschap van Jezus. We mogen er zelfs wat meer voor uitkomen, ‘smaakmakers’ zijn. De Veertigdagentijd is een geschikte oefentijd hiervoor. Ik wens aan allen ‘veel zout’ in deze Veertigdagentijd. Jan Vander Velpen VSKO-pastor contactblad voor schoolbesturen, pedagogisch begeleiders directies en personeelsleden van het katholiek onderwijs Maandblad Verschijnt niet in juli en augustus Verantwoordelijke uitgever Lieven Boeve, directeur-generaal VSKO Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Eindcoördinatie: Willy Bombeek Eindredactie: Rita Herdies Redactieleden: Lieven Boeve, Willy Bombeek, Jan-Baptist De Smet, Isabelle Dobbelaere, Rita Herdies, André Janssens, Janwillem Ravyst, Chris Smits, Dimitri Vandekerkove, Marijke Van Bogaert 4 maart 2015 Redactieadres: VSKO - Forum - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel Tel.: 02 507 06 19 • Fax: 02 513 36 45 E-mail: [email protected] - Website: www.vsko.be Abonnement Jaarabonnement: 23,10 euro (inclusief BTW) 38,10 euro: buitenland. Te storten op rekeningnr. BE234-3502968-3191 van LICAP cvba, 1040 Brussel Pre-press en druk: Licap cvba, tel. 02 509 96 83 Cover: © UM www.muurkranten.be bestuurlijke schaalvergroting Organisatieveranderingen M et de vormingssessies ‘Organisatieveranderingen bij bestuurlijke schaalvergroting’ en ‘Juridische en financiële mogelijkheden en consequenties’ heeft de Dienst Besturen een aanzet willen geven tot gesprekken tussen schoolbesturen over het uittekenen van een nieuwe structuur. De massale opkomst (850 deelnemers) van bestuurders en coördinerende directeurs is hoopgevend. Onze snel veranderende en veeleisende samenleving verwacht sterke scholen en bestuurskrachtige schoolbesturen die de uitdagingen van de toekomst met deskundigheid en vertrouwen kunnen aangaan. De recente VSKO nota ‘Naar bestuurlijke optimalisering en schaalvergroting in het basis en secundair onderwijs’ licht de huidige situatie, de noden en uitdagingen van morgen en de grote principes van de bestuurlijke schaalvergroting uitgebreid toe. Het VSKO opteert voor een proactief veranderingsproces. Dit betekent dat de schoolbesturen zelf nadenken over de mogelijkheden en opportuniteiten van de bestuurlijke schaalvergroting, rekening houdend met de regionale situatie. Het VSKO rekent erop dat de Vlaamse Overheid de initiatieven zal onder- steunen en het algemeen kader zal bepalen maar geen eigen model zal opleggen. Blijft de grote vraag: hoe pakken we als katholiek onderwijs met onze vele schoolbesturen en ontelbare vrijwillige en hardwerkende bestuurders dit proces aan? Veranderingsprocessen verlopen steeds over verschillende fasen. Afhankelijk van de auteurs en/of procesbegeleiders onderscheiden we 4 tot 6 stadia. Sommigen gebruiken als geheugensteuntje de 4 O’s. Deze staan voor Ontwaken, Oriënteren, Ontdekken, Ontwikkelen. Anderen hanteren bijvoorbeeld de 4 D-Cycle: Discover, Dream, Design en Destiny. Het proces van bestuurlijke optimalisatie en schaalvergroting in het onderwijs kunnen we als volgt in schema brengen. Organisatieveranderingen Omwille van de sterke organisatiebinding met ‘hun school’ roepen organisatieveranderingen vaak vragen en weerstanden op bij bestuurders, directieleden, beleidsmedewerkers, ... leraren. Fusies en nauwe samenwerkingsverbanden tussen schoolbesturen moeten dan ook gericht zijn op kwaliteitsverbetering, doordacht gebeuren en vragen een degelijke en professionele procesbegeleiding. Een aantal elementen en initiatieven hebben volgens J. Van Raes, N. Vanbeselaere, e.a.(1) een positieve invloed op dit proces. We noemen ze ‘kritische succesfactoren’. Zij zijn erop gericht een snelle binding met de nieuwe fusieorganisatie te realiseren. 1.De noodzaak en strategische meerwaarde. De druk van koepel of overheid, de beperking van financiële middelen of omkadering en de hoge verwachtingen van de maatschappij t.a.v. onderwijs creëren een ‘noodzaak’ om in beweging te komen. Vanuit een positieve benadering zoeken we echter naar de ‘strategische meerwaarde’. Het samenbrengen van deskundigheid, middelenefficiëntie, innovatie, … zijn hiervan enkele voorbeelden. 2.Focus op opportuniteiten en realiseren van successen. Fusies worden bijna steeds als bedreiging aanzien omwille van onzekerheid, verlies van eigenheid, … Belangrijker is focussen op de kansen die de samenwerking biedt en successen te communiceren, hoe beperkt deze in een beginfase ook zijn. 3.Inspraak en betrokkenheid bij het proces. De eerste betrokkenen bij een proces van schaalvergroting zijn de bestuurders-vrijwilligers, de directeurs, de beleidsmedewerkers en vakbondsafgevaardigden. Processen en werkvormen worden best zodanig gekozen dat de participanten optimaal betrokken worden bij de processen en kunnen meedenken en meebouwen aan de nieuwe organisatie. Brainstormvergaderingen, Kick-off-meetings, World-Café, SWOTanalyses, … zijn enkele mogelijkheden. 4.Duidelijke communicatie en een gestructureerde aanpak. Medewerkers betrekken bij het proces vereist een eenduidige en open communicatie. De formele en de informele maart 2015 5 communicatie (wandelgangengesprekken) moet gelijkgericht zijn. Een gestructureerde aanpak omvat een duidelijk plan en een reëel toekomstbeeld. Aan de stakeholders wordt meegedeeld welke processen eraan komen en wanneer de inspraakmomenten gepland zijn. 5.De mate waarin de vroegere organisatie zich herkent in de fusieorganisatie. Hoe sterker elementen als naam, cultuur, logo, informaticasysteem, … herkend worden in de nieuwe organisatie hoe sterker de binding van de medewerkers en hoe meer kans op succes. De formele structuren zijn belangrijk, maar de perceptie van de medewerkers bepaalt vaak nog meer het welslagen van het proces. 6.Rechtvaardigheid en evenwicht binnen de fusieorganisatie. Een evenwichtige verdeling van bestuurders, de keuze van de fusienaam, de herkomst van de voorzitter, promotie van directieleden, … zijn elementen die door de medewerkers met argusogen worden bekeken en bepalen of het een evenwichtige fusie dan wel een overname betreft. Het bepaalt in sterke mate het vertrouwen of wantrouwen in de nieuwe organisatie. 7.Jobzekerheid. Veranderingsprocessen worden meestal gerelateerd aan jobonzekerheid. Dit geldt hier voor de bestuurders-vrijwilligers, directieleden en beleidsmedewerkers. Hen nauw betrekken bij de processen, en in het bijzonder bij het uittekenen van de nieuwe bestuursstructuur/organogram, is dan ook essentieel. Vanuit humane overwegingen is een overgangsperiode vaak niet weg te denken. De rol van de huidige bestuurders is van kapitaal belang bij het welslagen van de bestuurlijke schaalvergroting. Het VSKO doet een warme oproep aan de bestuurders en de besturen om na te denken over de eigen rol en positie, nu en in de toekomst. Het biedt daartoe een vorming op maat: ‘Nu nadenken over morgen’ waarbij met de teamrollen van Belbin(2) gewerkt wordt. Wil men als schoolbestuur meedenken en meebouwen aan de verhoging van het beleidsvoerend vermogen dan moeten de bestuurders bereid zijn tot een transformatieproces waar vanuit een visie nieuwe plannen worden ontwikkeld en gerealiseerd. Schematisch wordt dit als volgt voorgesteld. Vanuit de huidige situatie denkt het schoolbestuur na over de toekomst en het beoogd (ideaal) resultaat. Dit vraagt van de organisatie een ‘imago-switch’, die best planmatig en met de nodige reflectie wordt geïmplementeerd. De beslissing daarentegen om de uitdaging aan te gaan wordt best met de nodige urgentie op de agenda geplaatst. Sommige processen kunnen ook volgens een bepaalde kleur aangepakt worden. Veranderingsprocessen vragen deskundige begeleiding. In de social profit sector is het niet steeds mogelijk vooraanstaande veranderingsconsultants in te huren. Daarom is het wenselijk zich enkele theorieën eigen te maken. Zo kunnen bijvoorbeeld de ‘Veranderingskleuren van de Caluwé en Vermaak’(3) en de ‘Integrale benadering van een organisatie door Wilber’(4) inspiratie bieden. Graag vermelden we dat de diocesane begeleiders schaalvergroting en de vormingsmedewerkers van de Dienst Besturen deze processen willen ondersteunen. Ook aan coördinerende- en algemene directeurs kan gevraagd worden om de rol van ‘change agent’ op te nemen. Bij de veranderingskleuren gaat men uit van vijf clusters of families van theorieën. Aanhangers van eenzelfde cluster communiceren over veranderen vrij moeiteloos: mensen begrijpen elkaar, praten vanuit dezelfde veronderstellingen en ideeën en men zit vaak op één lijn. Maar als mensen van verschillende clusters met elkaar praten, dan verloopt de communicatie heel erg stroef: men begrijpt elkaar niet of nauwelijks. Opmerkingen als: ‘dat werkt niet’ of ‘dat loopt niet goed af’ vallen om de haverklap. Dat onbegrip komt voort uit het feit dat men fundamenteel verschillende concepten hanteert met betrekking tot veranderen. Sommige processen kunnen ook best volgens een bepaalde kleur aangepakt worden. Wanneer evenwichten moeten gerespecteerd worden kiest men voor een geeldrukbenadering om tot een win-winsituatie te komen. Inventarisatie van gegevens of het uitschrijven van een stappenplan kan best met ratio en structuur (blauw) aangepakt worden, terwijl de opbouw van een nieuwe organisatiestructuur vanuit rood- of groendrukdenken benaderd wordt. Vernieuwings- of innovatieprocessen binnen de nieuwe organisatie vinden vaak hun weg vanuit witdrukdenken. Het zorgt tevens voor nieuwe energie bij de participanten. Kwadrant van Wilber toegepast op de organisatie Wanneer een proces van organisatieopbouw (intense samenwerking, fusie, overname …) met andere instanties opgezet wordt beperkt men zich vaak tot de uiterlijke kenmerken van deze organisatie. Voor het onderwijs denken we aan de leerlingenaantallen, het studieaanbod, het gebouwenpark, de financiële situatie, de directie (kader), … allemaal elementen die ‘de buitenkant’ (blauw deel) van de organisatie uitmaken. De theorie van Ken Wilber gaat uit van een integrale benadering van de organisatie en is gericht op een waardengedreven aanpak. 6 maart 2015 leid, het communicatiebeleid en het ICT- en IKZ-beleid. Elementen die zich aan de binnenzijde van de organisatie situeren zijn: het opvoedingsproject, de cultuur binnen de organisatie, waarden en normen, de relaties, sterktes als: ‘waar zijn we fier op?’, ‘wat zijn de interne krachten?’, maar ook de gevoeligheden: ‘waar liggen we wakker van?’ Het is aan de besturen om met de matrix aan de slag te gaan en onderling af te spreken welke domeinen en items men wenst uit te wisselen. We kunnen daarin twee fasen onderscheiden: de quickscan en het reële veranderingsproces. De quickscan zien we als een voorbereidings- of kennismakingsproces en duurt best niet te lang. Zodra de beslissing tot samenwerken genomen is komt het volledige veranderingsproces op gang. Hiervoor wordt het best de nodige implementatietijd genomen. Kwadrant van Wilber Als externe weet je niet waar de medewerkers van de andere organisatie voor staan. Waarvoor komen zij hun bed uit? Hebben ze nog plezier in werk? Waarvoor zijn zij ooit bij deze organisatie gaan werken? Zullen ze zich binden aan de nieuwe organisatie? De elementen cultuur, waarden, gevoeligheden, relaties maken ‘de binnenkant’ (groen deel) van de organisatie uit. Omwille van de vele intermenselijke contacten en groepsprocessen (geel en bruin) is dit in het onderwijs uiterst belangrijk. Er wordt vooraf dan ook het best gepeild naar de kernwaarden van het opvoedingsproject, naar de effectieve waardenbeleving bij personeel en leerlingen, de relatie personeel - directie en bestuur, hoe men ouders ontvangt en men omgaat met eventuele problemen. Communicatiebeleid uittekenen vanuit SWOT-analyse Uit een sterkte-zwakte analyse van de huidige organisatie kan een nieuw communicatiebeleid voor de nieuwe bestuursorganisatie ontwikkeld worden. Focus wordt het best gelegd op de sterktes en de opportuniteiten. Als nieuwe organisatie is het belangrijk na te denken over de communicatie die de scholen en het schoolbestuur intern, maar zeker ook extern gaan voeren Het communicatiebeleidsplan geeft de contouren aan en de profielcommissie(s) waar meerdere participanten (bestuur, directie, leraren, ouders, leerlingen) in vertegenwoordigd zijn, werkt de concrete acties uit. Jaarlijks of om de twee jaar wordt er in het kader van PDCA (Plan, Do, Check, Act) een nieuwe analyse gemaakt en wordt het beleidsplan bijgestuurd. © Jos Demuynck De vier perspectieven van het kwadrant zijn onlosmakelijk aan elkaar gelinkt. Dit impliceert dat je als organisatie elke verandering idealiter vanuit de vier invalshoeken benadert. Veranderingsprocessen vragen werkvormen die de binding met de nieuwe organisatie stimuleren. Tijdens de vormingssessies werden er enkele toegepast. Tools Om de veranderingsprocessen naar bestuurlijke optimalisering en schaalvergroting te faciliteren heeft het VSKO Dienst Besturen een matrix ontwikkeld waarin de meeste facetten van de bestuurlijke organisatie worden opgelijst. Deze en andere documenten zijn te raadplegen via de E-Gids voor besturen.(5) Voor de buitenzijde van de organisatie vermelden we de bestuurlijke en juridische situatie van het schoolbestuur, de schoolgegevens, de financiële en infrastructurele situatie, het personeels- en welzijnsbe- Werken aan een nieuwe bestuurlijke organisatiestructuur Het ontwikkelen van een nieuwe bestuurlijke organisatievorm en mogelijk organogram, waarin de meeste participanten zich kunnen vinden, is een van de grote uitdagingen van het nieuwe schoolbestuur. Een onderonsje tussen de voorzitters volstaat meestal niet om deze opdracht te klaren. maart 2015 7 In een eerste fase worden alle betrokkenen in kleine groepen samengebracht om de bouwstenen van de nieuwe structuur te bepalen. Aan de hand van enkele gerichte vragen lijst men de plus- en minpunten op van de huidige bestuurlijke organisatie. Vervolgens wordt in wisselende groepen het transfer gemaakt naar een grotere organisatie. De participanten stellen een top 5 op van elementen die in de nieuwe organisatievorm zeker moeten aanwezig zijn en een top 5 van elementen die niet of helemaal niet gewenst zijn. Bij een WorldCafé wisselen de medewerkers van groep na elke ronde van ongeveer 25 minuten. Zo komen we tot een gelijkgericht uitstroom van ideeën. Met deze bouwstenen gaat in een tweede fase een beperkt aantal experts in organisatiestructuren aan de slag om de meest wenselijke bestuursstructuur uit te tekenen. De door de participanten aangereikte elementen moeten duidelijk aanwezig zijn in de deze structuur. © Jos Demuynck Wij opteren voor een werkvorm waarbij bestuurders, directieleden, beleidsmedewerkers en verantwoordelijken van ondersteunende diensten, vakbondsafgevaardigden,… mee nadenken en meebouwen aan de nieuwe structuur. Een werkvorm als ‘World-Café’ biedt hier een oplossing. Willy Penninckx Naar een nieuwe missie … Wanneer schoolbesturen willen groeien naar een nieuwe eenheid is het essentieel de missie en visie van de huidige besturen/scholen naast elkaar te leggen. Bij kleinere schoolbesturen wordt vaak gewerkt vanuit het opvoedingsproject. Heel wat elementen uit de missies en/ of projecten kunnen ondergebracht worden in grote clusters of venndiagrammen als ‘christelijke inspiratie’, ‘lerende organisatie’, ‘stimulerende en dynamische leeromgeving’, ‘kwaliteitsvolle school’. De kernwaarden krijgen ook een plaats in dit overzicht. De gemeenschappelijke elementen en waarden worden het best afgetoetst aan de visie en de kenmerken van de door het VSKO voorgestelde ‘Katholieke dialoogschool’. Zo ontwikkelt zich een gemeenschappelijk gedragen missie en visie voor het nieuwe schoolbestuur. De opvoedingsprojecten van de verschillende scholen kunnen daarbij behouden blijven. Hier of daar is een kleine bijsturing wellicht wenselijk. Dit laatste gebeurt steeds in samenspraak met de schoolparticipanten (leraren, ouders, leerlingen, lokale gemeenschap). Een krachtige missie en een duidelijke visie op onderliggende processen draagt bij tot een sterke organisatiebinding en vormt de basis voor het ontwikkelen van de strategische doelen voor de komende vijf of tien jaar. Willy Penninckx, nascholer organisatieveranderingen (1) Van Raes, J., Vanbeselaere, N., De Witte, H;, Boen, F., (2009) Recept voor succesvolle fusie. Acco (2) Belbin, R.M., (2010) Teamrollen op het werk. Academic Service © Dominiek Olivier (3) De Caluwé, L., Vermaak, H., (2006) Leren veranderen. Kluwer (4) Wilber, K., (2004) Denken als Passie, Integrale benadering. www.worldofkenwilber.com (5) Dienst Besturen, (2013) E-Gids voor besturen. VSKO http://www.gidsvoorbesturen.be/ 8 maart 2015 radicalisering en de opdracht van de school D e aanslag op de redactie van Charlie Hebdo en de daaropvolgende interventie van de Belgische veiligheidsdiensten in Verviers hebben in vele scholen de relaties tussen leerlingen, leraren, opvoeders, directie en ouders op scherp gesteld. Sindsdien is dit thema niet meer uit de actualiteit geweest. Leerlingen van alle leeftijden ventileren hun ongeloof, afschuw, onmacht, sommigen hun goedkeuring en sympathie. Dat gebeurt in de klas, maar ook op sociale media zoals Facebook. In sommige scholen leidt dat tot harde gesprekken en een polarisering tussen leerlingen onderling en soms ook tussen leerlingen en leraren. Gelukkig bereiken ons eveneens heel positieve signalen over constructief gevoerde gesprekken en acties en een dialoog die voor iedereen verrijkend en verdiepend zijn. Hoe moeten scholen reageren wanneer radicale standpunten de sfeer bepalen? Hoe kunnen scholen een onderscheid maken tussen radicaliteit en extremisme? En hoe moeten zij daarmee omgaan? Wat behoort tot hun mogelijkheden en wat niet? Professor Lieven Pauwels, criminoloog verbonden aan de UGent, beschrijft radicalisering als een complex en dynamisch proces. Wie radicaliseert, vervreemdt in toenemende mate van de maatschappij. Hij of zij ervaart de maatschappij als zeer negatief en onrechtvaardig en wil haar snel in zijn of haar voordeel zien evolueren. Gaandeweg groeit bij sommigen daarbovenop de bereidheid om daarvoor geweld te gebruiken. Op die manier komt extremisme in zicht. Geweld gebruikt men echter niet zomaar, het heeft een verschoningsgrond nodig, politiek en/of religieus. De verschoningsgrond legitimeert het geweld, want het geweld dient wat goed is. Wat zorgt ervoor dat iemand vervreemdt en radicaler wordt? Hierbij spelen twee factoren een cruciale rol. Eerst is er het gevoel van onrecht. Een negatief wereldbeeld bouwt zich op uit een opeenstapeling van gepercipieerd onrecht. Een zwakke integratie in de maatschappij, met een zwak sociaal netwerk, maakt de persoon vatbaar voor radicalisering. Een sterk sociaal netwerk daarentegen zorgt voor een buffer. Een belangrijke vaststelling bij de perceptie van onrecht is dat dit niet persoonlijk hoeft te zijn, het kan even goed slaan op vrienden, familie en andere lotgenoten. Dat verklaart dat ook jongeren uit de middenklasse, met een diploma op zak en prima vooruitzichten, kunnen radicaliseren. Samengevat ziet dat er zo uit: Dit model sluit naadloos aan bij de psychologie van pubers. Pubers denken en handelen zwart/wit, gedragen zich dikwijls ongeremd en reageren heftig en ongecontroleerd. Daardoor komen zij in conflict thuis en op school. Pubers reageren beter op positieve dan op negatieve feedback, maar krijgen dikwijls negatieve feedback. Ze nemen graag risico’s en kortetermijnbeslissingen en ze zijn extra gevoelig als ze weten dat er een beloning aan komt. Om die redenen zijn de meeste pubers vatbaar voor radicalisering en dus ook, in deze context, moslimpubers. Ze hebben het gevoel, de indruk dat zij niet eerlijk worden behandeld, dat zij worden gediscrimineerd, dat hun religie en cultuur niet ernstig worden genomen. Zij voelen zich tweederangsburgers en hebben een zeer laag zelfbeeld. Bovendien lopen zij meer dan andere leerlingen de kans een B- of C-attest te halen en worden zij meer dan andere leerlingen definitief uitgesloten. Ook bij die laatste twee spelen mechanismen die zij als oneerlijk en discriminerend ervaren. En dat terwijl zij net als alle anderen erkenning willen, een vriendenkring, succes en een toekomst. Maar het geloof daarin brokkelt af. Als dan ook hun sociaal netwerk niet sterk uitgebouwd is, is er geen buffer tegen hofmakerij vanuit radicale hoek, dikwijls via internet en zogenaamde vrienden. Maar ook dan is radicalisering een proces. De jongere die zoekende is, wil vooral meedoen en aanvaard worden. In tweede instantie pas wordt het voor hem of haar een zoektocht naar ‘het ware geloof’, omdat hij of zij de indruk heeft dat wat hen wordt aangeboden niet sterk en zuiver genoeg is. Pas daarna komt de vraag: doorgaan of stoppen, waarbij ‘doorgaan’ het gebruik van geweld impliceert. Radicalisering is een maatschappelijk probleem en vraagt een maatschappelijk gedragen aanpak en oplossing. Scholen zijn – zo blijkt ook hier weer duidelijk – geen eilanden. Radicalisering gebeurt in de meeste gevallen buiten de school maar toch moet de school er ook mee aan de slag. Zij moet haar verantwoordelijkheid opnemen in het volle besef van haar kracht én beperking. Wat houdt dit in? Het proces van radicalisering kan het beste door preventie worden tegengegaan. Daar ligt de eerste en belangrijkste taak van de school. Zij heeft de tools in handen om een context te creëren waarbinnen alle leerlingen zich veilig en gedragen voelen. Zo werkt zij tegelijkertijd aan de perceptie van recht en onrecht en aan de versterking van de sociale context van de leerling. De leraren kunnen – en moe- maart 2015 9 ten? – ook de redeneerfouten die radicaliserende jongeren maken, ontmaskeren. Bovengeschetst proces stelt de vertrouwensband tussen school, leerling en ouders centraal en mondt uit in een aantal centrale beleidsthema’s: • een open en participatief schoolklimaat dat in de dialoog een even grote plaats voorziet voor het luisteren als voor het spreken, • een verbindend schoolklimaat dat kiest voor herstelgericht werken, • de betrokkenheid van ouders als partners voor de school. Daar houdt het echter niet op. Ook andere – even uitdagende – thema’s treden op de voorgrond: • een taalbeleid dat de moedertaal van de leerling als een meerwaarde ziet eerder dan als een bedreiging, • een pest- en spijbelbeleid en een kader van orde & tucht die vertrekken van welbevinden, • een kostenbeheersend en kostenbewust beleid dat gelijke kansen biedt aan alle leerlingen, • evaluatie en attestering met focus op alle talenten van alle leerlingen, • een open personeelsbeleid met oog voor diversiteit, • aandacht voor een warme schoolse ruimte die uitnodigt en kansen biedt, • aandacht voor vragen van cultureel-religieuze aard. De grootste uitdaging is echter: • werken aan de identiteit van iedereen! • (Super)diverse omgevingen stellen grote eisen aan ‘werken aan identiteit’. Het is bovendien een gelaagde en dynamische realiteit: • tradities staan onder druk, • het individu komt centraal te staan, want diversiteit is meer en meer de norm, • een groeiend pluralisme of de veelheid aan bronnen en tradities bemoeilijken de vorming van identiteit. Het gevolg van dit alles is dat identiteit niet vanzelfsprekend is en dat we er alle belang bij hebben om jongeren op een kritisch-reflexieve manier met (on)zekerheden te leren omgaan. Want tegenover de onzekerheid plaatst men heel makkelijk zogenaamd fundamentele zekerheden. En die klinken sommigen als muziek in de oren. Werken aan identiteit vanuit een kritischreflexieve houding kan best aanvangen vanaf jonge leeftijd. Het belang van wat in kleuter- en lager onderwijs gebeurt op dit vlak, kan niet overschat worden. Groeien in dialoog vraagt oefening. Die oefening moeten leraren introduceren. Dit zet de (na)vorming 10 maart 2015 van leraren op het voorplan omdat – ook inhoudelijke – kennis van zaken en de voor deze aanpak noodzakelijke vaardigheden niet a priori aanwezig zijn. In het secundair onderwijs duikt dan ‘de’ puber op. Het zwart-witdenken dat onlosmakelijk bij pubers hoort, stelt de dialoog op de proef. Klasgesprekken willen om die reden al eens ontsporen, vooral wanneer de dialoog met leerlingen niet tot de traditie behoort. Deze vaststelling leidt tot de onvermijdelijke opdracht om gesprekken met leerlingen nauwgezet voor te bereiden. Die voorbereiding moet inhoudelijk zijn en gericht op het waarom, maar zeker ook gericht op de aanpak, de strategie, op het hoe. Aanslagen zoals deze van 7 januari 2015 op de redactie van Charlie Hebdo roepen bij iedereen emoties op. Een gesprek zal onmogelijk zijn als ook die emoties geen plaats krijgen in de dialoog. Dan komt het erop aan te spreken vanuit het ik, vanuit de eigen beleving: wat doet dit met mij? Op die manier vermijden we de ander aan te spreken en te verwijten. Dat is essentieel om emoties in goede banen te leiden. In tweede instantie kan het gesprek meer rationeel gevoerd worden, met argumenten en tegenargumenten, maar steeds ook met respect voor de mening van de ander. Argumenten zijn niet absoluut. Daar is het aan de leraar om samen met de leerlingen aan argumenten gewicht toe te kennen. Dit aan het woord komt.”1 Niet elke leraar is hiertoe in even grote mate bereid. Nochtans mag dit er niet toe leiden dat alleen de leraar godsdienst wordt aangesproken. Het is bovendien geen schande vast te stellen dat een dergelijk beleid de draagkracht van het individu overstijgt. Dit stelt het belang van het team centraal! Het is aan het team om het waarom, het wat, het hoe en het wie te bepalen en uit te voeren. We zijn niet alleen om in dialoog te gaan. Een stuk van de verantwoordelijkheid van leraren houdt in dat zij zich solidair en teamgericht opstellen, elk vanuit de eigen identiteit. Het zal precies die solidariteit zijn die ervoor zorgt dat jongeren zich gesteund maar ook gecontroleerd weten. Daarin zit de sociale controle, niet in een ‘klikcultuur’. Wat als het toch fout gaat? Bovenstaand beleid biedt geen 100% garantie. Hoe zou dat ook kunnen? Scholen zijn, zoals eerder gesteld, geen eilanden. De tijd die jongeren op school doorbrengen is al bij al beperkt. Daarom is het zo belangrijk dat scholen de vertrouwensrelatie met leerlingen en ouders blijven centraal stellen, dat leraren en opvoeders blijven inzien dat het gedrag dat leerlingen stellen bij hun leeftijd hoort eerder dan bij hun socio-culturele achtergrond, dat de school het eigenaarschap blijft opnemen en jongeren niet afstoot. Zeker in deze context zou dit kunnen betekenen dat de jon- De school heeft de tools in handen om een context te creëren waarbinnen alle leerlingen zich veilig en gedragen voelen. Zo werkt zij tegelijkertijd aan de perceptie van recht en onrecht en aan de versterking van de sociale context van de leerling. kan door gebruik te maken van kaders die mondiaal erkend zijn. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is hiervan een goed voorbeeld. Er kunnen daarenboven andere werkwijzen aangesproken worden om jonge mensen uiting te laten geven aan hun overtuiging en idealisme, om zich te profileren als moedig en sterk zonder daarmee anderen kwaad te berokkenen. Die dialoog brengt “christenen, moslims, joden, anders-gelovigen, niet-gelovige humanisten samen met alle anderen die betekenis willen vinden in leven en samenleven. In gesprek met elkaar leren ze allen de eigen identiteit vorm te geven, door deze te ontdekken, erover na te denken, en te verdiepen. Vanuit haar opdracht brengt de school zelf hiertoe in woord en daad op eigentijds-tegendraadse wijze de christelijke stem in dit gesprek binnen. Hierbij heeft ze in het bijzonder oog voor wie niet gere zo het laatste zetje krijgt en in extremisme zijn toevlucht zoekt. Ik wil afsluiten met een pleidooi en mij aansluiten bij het commentaar van Karel Verhoeven in De Standaard van 4 februari. Laten we ervoor zorgen dat de discussie niet alleen over ‘hen’ gaat. “Over hen die we in de gaten moeten houden. Terwijl we nu toch de vraag over onszelf echt niet meer kunnen ontlopen.” Dit is geen wij-zij-verhaal, dit is een wijverhaal. Vertrouwen is in dit verhaal de voedingsbodem. Dat vertrouwen mogen we vandaag niet op de helling zetten. Chris Wyns, Meldpunt radicalisering katholiek onderwijs Email: [email protected] • Tel.: 02/507.07.42 1 De katholieke dialoogschool, Een voorlopige visietekst – versie 2.04 persbericht 05-02-2015 Overdracht van onderwijs naar bedrijven gaat veel te ver! Het VSKO reageert met onbegrip op de conceptnota ‘Duaal Leren’ van de ministers van Onderwijs en Werk. Als deze nota werkelijkheid wordt, zal in de toekomst het arbeidsmarktgericht gedeelte van een studierichting bijna volledig onder de bevoegdheid van een bedrijf of KMO vallen. VSKO deelt de zorg om jongeren in het secundair onderwijs goed voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Het is het er over eens dat specifieke competenties van een beroep beter via stages en werkplekleren dan in de school worden gerealiseerd. Echter, de volledige overdracht van het beroepsgericht gedeelte van een studierichting naar de bedrijven is een brug te ver. Dit uitgangspunt doet groot onrecht aan de kwaliteitsvolle werking van onze scholen en de bredere vorming die zij jongeren bieden. Het vertrouwen in de professionaliteit van leraren en scholen, nochtans een belangrijk uitgangspunt in de beleidsnota onderwijs, blijft op die manier dode letter. In een wereld waar de helft van de jobs in 2020 nu nog niet gekend is, hebben jongeren meer dan ooit nood aan generieke vaardigheden en algemene vorming, die niet te eenzijdig op een specifieke sector toegespitst zijn. Bovendien biedt de nota geen enkel perspectief voor wie nog niet arbeidsmarktrijp is, en dreigt een hele groep jongeren die vandaag veel moeite heeft om een beroeps- en/of onderwijskwalificatie te behalen, in de kou te blijven staan. Als er dan toch engagementen van Werk richting Onderwijs komen, dan graag ook voor deze groep! Lieven Boeve, directeur-generaal had het reeds eerder over de verhouding tussen onderwijs en arbeidsmarkt in zijn voorwoord (in de januari-editie) van ons tijdschrift Forum “Mij hoor je niet zeggen dat onderwijs niet dient voor te bereiden op de arbeidsmarkt, of dat werkplekleren fout zou zijn: dat zou pas onzinnig zijn. Maar mag het iets meer zijn? Mogen we kinderen, jongeren en volwassenen blijven vormen als mensen die meer zijn dan de rol die ze zullen spelen op de arbeidsmarkt? Mogen wij hen, naast leren werken, ook nog leren leren, leren leven en leren samenleven? Mogen we hen voorbereiden op wat het is volop mens en medemens te zijn in de wereld van morgen?” (Forum, januari 2015, p. 3). VSKO doet een oproep aan alle betrokken actoren om rond de tafel te gaan zitten om transparante afspraken over de wederzijdse verantwoordelijkheden te maken. Machteld Verhelst Pedagogisch Coördinator VSKO Na een evaluatieprocedure heeft de Raad van Bestuur van het VSKO (12 februari 2015) beslist Machteld Verhelst, directeur PBDKO, aan te stellen als pedagogisch coördinator van het VSKO, en in die hoedanigheid ook als leidinggevende van de dienst Curriculum en Vorming. We wensen Machteld veel succes toe in haar opdracht! maart 2015 11 lawaai in het onderwijs, een onderschat risico ? G eluid speelt een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Wanneer geluid als onnodig en hinderlijk ervaren wordt, spreekt men over lawaai. Gehoorbeschadiging ontstaat door een langdurige blootstelling aan een bepaald geluidsniveau. Dit is een onopvallend proces, maar met onomkeerbare gevolgen. Dat lawaai in onze westerse samenleving de oorzaak van een stijgend risico op gehoorbeschadiging is, werd ons door de media meermaals duidelijk gemaakt. Dat dit fenomeen zich specifiek in het onderwijs voordoet, krijgt veel minder aandacht. Met dit artikel willen we niet alleen het risico en de gevolgen benadrukken maar ook aantonen dat het mogelijk is om op verschillende manieren actie te ondernemen. Wetgeving Het koninklijk besluit van 16 januari 2006 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico’s van lawaai op het werk is de omzetting van de Europese richtlijn. Voor de toepassing van dit besluit worden de grenswaarden en actiewaarden voor de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai en voor de piekgeluidsdruk vastgesteld op : • grenswaarden: Lex, 8h = 87 dB(A) en Ppiek = 140 dB(C) • bovenste actiewaarden: Lex, 8h = 85 dB(A) en Ppiek = 137 dB(C) • onderste actiewaarde : Lex, 8h = 80 dB(A) en Ppiek = 135 dB(C) Lex, 8h : geluidsblootstellingsniveau voor 8 uur, dagdosis Afhankelijk van de actiewaarden bepaalt de wet welke maatregelen genomen moeten worden. We kunnen ze groeperen in organisatorische maatregelen, aanpassen van de infrastructuur, sensibilisering en persoonlijke bescherming. Van klacht naar onderzoek De studie kwam er naar aanleiding van een klacht van enkele turnleerkrachten. Uit de verkennende geluidsmetingen bleek dat niet 12 maart 2015 enkel de turnzaal een bron is van geluidsoverlast. Ook de kleuterjuffen werden aan hoge geluidswaarden blootgesteld. Plaats Oude turnzaal LAeq LAFmax LCpeak 78.6 dB(A) 88.4 dB(A) 108.7 dB(C) Klas lagere school (4 leerjaar) 60.2 78.7 98.5 Speelplaats kleuterschool 84.9 106.2 115.1 Speelplaats lagere school 85.1 94.5 104.9 de Leraarskamer 73.5 89.3 113.6 Klas middelbare school 66.4 79.3 97.3 Kleuterklas (3de) 75.7 92.3 101.0 Kleuterklas (2de) 77.1 94.9 113.8 Kleuterklas (1 ) 77.7 92 108.2 ste Kleuterturnen in polyvalente zaal 76 89.6 101.5 Nieuwe turnzaal 70.3 89.2 115.5 Eetzaal kleuters 81.2 90.7 103.2 Restaurant middelbaar 76.2 88.7 99.3 LAeq: gemiddeld geluidsniveau over de meetperiode in dB(A) LAFmax: hoogste geluidsniveau in dB(A) LCpeak: maximum C-gewogen piekniveau tijdens de meetperiode Om de metingen te verfijnen werd een dosimeter gehuurd. Dit toestel zorgt voor nauwkeurig opslaan van de geluidsniveaus die een proefpersoon te verduren krijgt. De gegevens kunnen in de computer worden ingevoerd en verwerkt. De dosimeter werd eerst bij een turnleerkracht opgespeld. Zij gaf een hele dag les in de lagere school: in de voormiddag in de oude turnzaal, tijdens de middag toezicht in het restaurant en in de namiddag in het zwembad. Zij werd gedurende 6.44 uur gevolgd. Het gemiddelde geluidsniveau over een periode van 8 uur bedroeg 90,2 dB. Een andere turnleerkracht wiens werktijd in de voormiddag werd verdeeld tussen de oude en de nieuwe turnzaal en de lagere en de middelbare school werd 2.52 uur gevolgd. Zij werd blootgesteld aan een gemiddeld geluidsniveau van 82,3 dB over een periode van 8 uur. De derde dosimeter werd een namiddag lang (2.16 uur) opgespeld bij een kleuterjuf van de 2de kleuterklas. Omgerekend naar het gemiddelde geluidsniveau over een periode van 8 uur, werd zij blootgesteld aan 88,6 dB. Dit zijn slechts korte metingen waaruit geen grote conclusies kunnen getrokken worden. De meetresultaten stemmen tot nadenken en verdienen aandacht en onderzoek. In Vlaanderen blijft dit beperkt tot enkele plaatselijke initiatieven. Onderzoeken in de buurlanden tonen hoge geluidswaarden in het onderwijs aan. We noteren volgende conclusies : • de belangrijkste geluidsbron is de menselijke stem • hoe jonger de leerlingen, hoe meer lawaai • les geven is één van de meest belastende beroepen voor de stem • veel leerkrachten kampen met stemproblemen • stress wordt door leerkrachten vaak toegewezen aan het lawaai Organisatorisch maatregelen Mensen die niet in het onderwijs staan vinden dat de oplossing voor dit alles eenvoudig is: “Laat die kinderen gewoon stiller zijn !” Zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Enerzijds is de jeugd heel wat mondiger geworden, anderzijds creëren de nieuwe werkvormen nu eenmaal meer geluid dan het klassieke klassikale ‘ex cathedra’ onderwijs van vroeger. Om de geluidsoverlast zo veel mogelijk te spreiden, werd met de turnleerkrachten overlegd hoe ze de lesuren konden verdelen over de twee turnzalen. De turnleerkrachten gaven elkaar tips om hoe de lessen lichamelijk oplossing stiller te maken. Het gaat om eenvoudige middeltjes zoals het opsteken van de hand in plaats van een geluidsignaal te geven, het ‘sportief’ bestraffen van een ploeg die te veel lawaai maakt, wedstrijd- en spelmomenten afwisselen met rustiger stille activiteiten. Sensibilisering Een andere manier om de geluidsoverlast aan te pakken, is door de leerlingen – en leerkrachten – te sensibiliseren. De tentoonstelling VerdOORie noemde professor Vinck, docent aan de universiteit Gent en audioloog, een belangrijke primeur als eerste bewustmakingscampagne in Vlaanderen. Het PVI bracht de volledige tentoonstelling in een brochure uit. Op de website www.provant.be kan je de brochure gratis downloaden. Het is voor leerkrachten prachtig didactisch materiaal met passende foto’s en verduidelijkende filmpjes. Een aanrader ! De dienst Gezondheid van de provincie OostVlaanderen, deJeugddienst en het Veiligheidsinstituut van de provincie Antwerpen sloegen de handen in elkaar om in samenwerking met de vzw AHOSA (Anders Horen door Spraakafzien) en productiehuis Impressantplus, de uitleenkoffer ‘Amai, mijn (h)oren!’ voor 12 tot 18-jarigen te ontwikkelen. Doel van de doekoffer is de jongeren op een interactieve manier bewuster leren omgaan met geluid en lawaai. Wie een bestaande infrastructuur akoestisch wil aanpakken, zal daar een aanzienlijk bedrag moeten voor uittrekken. Dit is veel minder het geval bij nieuwbouw. Via een doordacht ontwerp en de juist gekozen materialen, kunnen akoestische problemen vermeden worden. Toch zijn er ook mogelijkheden om bestaande lokalen te verbeteren. Er is een ruime keuzen aan geluidsabsorberende platen. Daarnaast kunnen gordijnen en hypoallergene tapijten het geluid dempen. Zelfs het doorbreken van de ruimte kan een gunstig effect hebben. Zo werd door het plaatsen van een mezzanine in een kleuterklas een betere akoestiek gecreëerd. Persoonlijke bescherming Die sensibilisering heeft er zelfs toe geleid dat sommige leerkrachten gehoorbescherming zijn gaan dragen. Aangezien de verbale communicatie in het onderwijs noodzakelijk is, wordt de keuze van de persoonlijke beschermingsmiddelen beperkt. Otoplastieken zijn op maat aangepaste oordopjes. Ze bestaan uit een oorstukje, voorzien van een akoestisch kanaaltje. In dit kanaaltje is een filter geplaatst waarmee een gewenst frequentiegebied in gekozen mate wordt gedempt. Ze zijn weinig hinderend en laten spraakverstaanbaarheid toe. Infrastructuur In één van de kleuterscholen van de vzw Sint-Trudo werd de polyvalente ruimte aangepakt. Het plafond werd gedeeltelijk met dergelijke platen bekleed. Het resultaat is opmerkelijk. gebruik van aantrekkelijk materiaal, nog heel open voor preventiecampagnes. De koffer kan gratis in tal van provincies ontleend worden. Ten slotte De koffer is bedoeld voor gebruik door leerkrachten in het vierde, vijfde en zesde leerjaar van het basisonderwijs. In de leeftijdscategorie van de 10 tot 12-jarigen worden immers vaak de eerste lawaai-intoxicaties vastgesteld. Bovendien staan deze jonge pubers, mits het Ons gehoor is een complex orgaan, in staat om een verbazingwekkend groot bereik van geluiden waar te nemen. Het is een zintuig dat ons helpt bij het communiceren en het opdoen van nieuwe kennis, bij het opmerken van gevaar maar evengoed bij het ontspannend luisteren naar muziek. Opgelopen schade is in de meeste gevallen onomkeerbaar. Het voorkomen van gehoorbeschadiging is, ook in het onderwijs, belangrijk. Stefaan Dhondt, preventieadviseur Lawaai in het onderwijs krijgt steeds meer aandacht, maar in de scholen zelf is nog wat werk aan de winkel. Dat blijkt uit de studie van Stefaan Dhondt, preventieadviseur van de vzw Sint-Trudo Katholiek onderwijs in Brugge. Hij kreeg voor zijn onderzoek naar geluidsoverlast in het onderwijs en praktische voorstellen om lawaai aan te pakken de ADMB-Award. De HR dienstengroep en externe preventiedienst reiken jaarlijks een prijs uit voor vernieuwende en resultaatgerichte ideeën op het vlak van HR en preventie. De preventieadviseur kon de jury overtuigen door zijn keuze ‘voor een welzijnsthema dat vandaag vaak te weinig aandacht krijgt. Hij biedt eenvoudige oplossingen om preventief om te gaan met lawaai in een alledaagse omgeving. De studie is niet enkel nuttig voor scholen, maar evengoed voor bedrijven en organisaties in andere sectoren.’ maart 2015 13 beleidsdag dienst internaten 2015 2015“In the picture” staan is dé uitdaging voor internaten N a een gestage stijging van het aantal internen tussen 2002 en 2012 – er kwamen bijna 1.000 internen bij in Vlaanderen in dat decennium – zagen we vorig jaar en dit jaar bij de spoedtelling begin september een daling van het aantal internen in een aantal internaten. Er waren dit jaar op 1 september 8.015 internen of een daling met 324 internen t.o.v. 1 september 2013 en nog eens 208 t.o.v. 1 september 2012. Samen betekent dat een daling met 532 internen of een daling van ruim 6 procent. Dat mag geen reden zijn tot paniekvoetbal, maar toch hebben de deelnemers aan de beleidsdag van 23 januari 2015 zich gebogen over mogelijke verklaringen voor deze achteruitgang. Eén van de belangrijkste conclusies is dat internaten zich meer bekend moeten maken, want “Onbekend is onbemind”. De Dienst Internaten zal dit volgend schooljaar ter harte nemen naar schoolbesturen, scholen en CLB’s en naar de brede samenleving. Een belangrijke rol is daarbij ook weggelegd voor de internaten zelf, die ervoor moeten zorgen dat ze regelmatig “in the picture” komen. © Jan Coorevits De denataliteit is zeker een reden voor de terugloop van het aantal internen en een reden die perfect logisch is: als er minder leerlingen zijn, zullen er sowieso ook minder internen zijn. Algemeen kan men stellen dat een daling van het aantal leerlingen op secundair niveau ook een lichte daling van het aantal internen betekent. En in sommige streken in Vlaanderen speelt die denataliteit sterker dan in andere. Onder andere in de Westhoek speelt dat gegeven al enkele jaren een belangrijke rol: minder leerlingen, minder uren, minder jobs is daar een belangrijk gegeven waar men al enkele jaren mee af te rekenen heeft in het onderwijs. Er zou beterschap op komst zijn: een aantal kleuter- en lagere scholen zouden nu al kampen met plaatsgebrek wat natuurlijk een positief signaal is voor de toekomst. Een andere belangrijke reden is de geringere instroom voor bepaalde studierichtingen (o.a.. hotel, voeding, sport) die meteen ook gevolgen heeft voor het internaat. De internen van het Heilig Hart in Waregem op uitstap aan zee. 14 maart 2015 Onbekend is onbemind Wij moeten ons meer kenbaar maken, om te beginnen zeker op de eigen scho()ol(en). Het internaat is nog te veel een entiteit op zich. We moeten scholen en besturen warm maken voor de heel eigen opdracht en identiteit van internaten. Ze kennen ons onvoldoende en “onbekend is onbemind” geldt hier nog steeds. We moeten rondleidingen geven voor leerlingen en zo interesse wekken. Ook CLB’s kunnen een belangrijke rol spelen. Om die CLB’s en die besturen positief te sensibiliseren voor internaten is een heuse campagne nodig en daar is voor de Dienst Internaten een taak weggelegd. In de campagne om leerlingen te sensibiliseren voor de eigen sfeer van internaten kunnen oud-leerlingen zeker een rol spelen. Een beheerder vertelt hoe hij daar resultaten mee boekt. Niemand kan beter vertellen wat het is om op eigen benen te leren staan dan een oud-intern die dat kan getuigen: het uit hun mond horen is veel beter dan gelijk welk promotiefilmpje. We moeten ook zorgcoördinatoren proberen te bereiken: zij kunnen het internaat ook als mogelijkheid promoten bij leerlingen die het nodig hebben. Heel wat leerlingen zijn immers gebaat bij de structuur en de begeleiding die het internaat biedt om hun schoolloopbaan tot een goed einde te brengen. Op de vraag hoe wij ons als internaten moeten positioneren en waar wij dan wel moeten op inzetten, is het antwoord redelijk duidelijk: wij moeten er absoluut erover waken dat we niet evolueren naar MPI’s, het is heel belangrijk dat wij ons als onderwijsinternaten blijven profileren en bijgevolg moeten we inzetten op studiebegeleiding en daar moeten mensen en middelen naartoe gaan. Ouders zullen ons vragen wat we extra te bieden hebben op dit vlak. Een beheerder verwoordt ook goed de uitdaging van internaten vandaag: ‘wij moeten aan de ene kant meegaan met de moderne tijd en zijn verworvenheden maar wij moeten onze internen anderzijds ook wapenen tegen de valkuilen daarvan: bijvoorbeeld de gevaren van multimedia, GSM en facebook. Wij moeten niet ouderwets zijn en we mogen dat niet afblokken, maar we moeten kritisch blijven. Ouders verwachten dat van ons, want die hebben daar meestal zelf geen tijd voor’. Geen verhoging kostgeld! © Barbara Debonne Wat de infrastructuur betreft: het thuisgevoel is belangrijker en voornamer, maar we kunnen niet ontkennen dat een moderne infrastructuur ook een belangrijke troef is. Een internaat met een recente nieuwbouw bewijst dat: ondanks een hogere gemiddelde kostprijs kennen zij bijna geen wanbetalingen en heeft het internaat een wachtlijst. Nieuwe infrastructuur veronderstelt natuurlijk grote investeringen. Renovatie is natuurlijk ook een optie maar dat vergt ook bloed, zweet en tranen en ver- onderstelt evenzeer een goede spaarpot. Over centen gesproken: wij leven momenteel in een conjunctuur van deflatie: het is volgens de deelnemers aan de beleidsdag echt uit den boze om nu het kostgeld van internaten te verhogen. Dat zou slecht aankomen! Er zijn nu al een aantal gezinnen voor wie het internaat niet langer financieel haalbaar is. Maar: koken kost geld en internaten zijn dus óók een verhaal van middelen. We kunnen enkel vaststellen dat de heropstanding van de internaten vanaf 2002 duidelijk ook zijn aanzet vond in een eerste herfinanciering door de extra toelage voor de beursstudenten. Later, in 2008, kwam de input er door het toekennen van 2(+0.5) opvoeders per internaat, de invoering van de gesubsidieerde opvoeder heeft een aantal internaten zeker van de ondergang gered. Nu zie je ook dat nieuwe moderne internaten sneller volzet zijn dan andere, dus moeten er nieuwe middelen gezocht en gevonden worden om de dikwijls verouderde infrastructuur aan te pakken. Zolang de middelen van hogerhand er niet zijn is het de verantwoordelijkheid van de besturen om resoluut voor de werking van een internaat te kiezen. Besturen moeten oog hebben voor het internaat binnen de scholengroep. De internaten van de toekomst moeten zich verder professionaliseren en we moeten blijven durven inzetten op het positieve, de warmte en de structuur die wij kinderen en jongeren te bieden hebben. Wij moeten dat dus doen op een rustige manier, zonder paniek en hoopvol naar de toekomst kijkend. Als je iedereen gelijk behandelt, behandel je ze ongelijk Een tweede onderwerp dat aandacht en tijd kreeg op de beleidsdag was ”het M-decreet en de gevolgen voor internaten”. Lieselot Van Tuyckom en Lieven De Winter, beiden juridisch stafmedewerker van respectievelijk het VVKSO en VVKBuO, stelden een presentatie samen waar zij in enkele dia’s de kern van de “redelijke aanpassingen” samenvatten. Het Mdecreet is namelijk niet rechtstreeks van toepassing op internaten, maar het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap, geratificeerd door de Vlaamse Regering in 2009, is dat wél. In kleine groepen werd op de beleidsdag van gedachten gewisseld o.a. over de “redelijke aanpassingen”. Dat zijn aanpassingen die het internaat kan doen waardoor het voor internen met een beperking gemakkelijker wordt om te participeren in het sociale leven. Voorbeelden van zo’n redelijke aanpassingen zijn o.a. een vergroot computerscherm, een blindengeleidehond, een hellend vlak dat toelaat met een rolstoel op de bus te geraken. Dit zijn relatief eenvoudige voorbeelden van zo’n “redelijke aanpassingen”. In de gespreksgroepen hoorden we o.a. dat lichamelijke beperkingen meestal niet zo’n groot probleem vormen, maar dat het vooral bij leerlingen met gedragsmoeilijkheden, met een mentale achterstand of psychische problemen vaak een moeilijke evenwichtsoefening is om hen te blijven meenemen in de werking. Daarbij stelt zich het probleem dat teveel uitzonde- Enkele internen van het internaat van de Sint-Maartensscholen in Ieper maart 2015 15 ringen op de basisregels in een leefgroep voor problemen kan zorgen bij de rest van de groep. De grootte van een groep kan trouwens ook een knelpunt zijn om kinderen die extra zorg nodig hebben een goede plek te geven. Communicatie en overleg met de betrokkenen (internen en hun ouders) spelen hier een voorname rol: het is belangrijk dat niet “over de hoofden heen” beslist wordt. Permanente dialoog vormt een kernbegrip. Opmerkelijk was de bezorgdheid niet teveel in het juridiseren te vervallen. Het inlassen van een proefperiode in het contract kan enkel maar als er daarmee ook meer ruimte komt voor goede ondersteuning en overleg. Dit verhaal is trouwens niet nieuw voor internaten: veel internaten zijn al heel lang bezig met extra zorg, o.a. voor leerlingen met ASS. Er is een professionele aanpak nodig die het internaat toelaat te onderscheiden welke problematieken men aankan en welke vormen van extra zorg de draagkracht van het internaatsteam te boven gaan. Essentieel is in alle geval de dialoog met alle betrokkenen en de openheid vanuit alle partijen. Een goeie samenwerking tussen internaat en school en CLB is hierbij van belang. Voor internaten is het een uitdaging te zorgen voor voldoende positieve zorg voor het individu zonder evenwel het groepsgebeuren uit het oog te verliezen. Wij moeten duidelijk blijven stellen dat wij onderwijs- en geen welzijnsinstellingen zijn. © Barbara Debonne Jan Willems en Anja Dingenen De Beleidsdag als “denktank” van de Dienst Internaten De Beleidsdag die de Dienst Internaten van het VSKO elk jaar organiseert is wat het begrip zegt: een dag waarop nagedacht wordt over het te voeren beleid van de Dienst. De vlag dekt dus echt wel de lading. Essentieel voor een goed begrip van de zaak is dat de Beleidsdag zich richt tot de beide advies- en overlegorganen van de Dienst Internaten: het Bureau Internaten en de Pedagogische Commissie. Het Bureau Internaten brengt een zevental keren per schooljaar 15 bestuurders van internaten samen in Brussel en denkt daar na en discussieert over bestuurlijke thema’s rond internaatswerking zoals personeelsbeleid, regelgeving en inhoudelijke thema’s zoals identiteit en kwaliteit. Het Bureau stuurt de Dienst ook aan bij het verdedigen van de belangen van de katholieke internaten bij de overheid. Het Bureau bestaat zoals gezegd uit 15 internaatsbestuurders die de verschillende bisdommen vertegenwoordigen. De Pedagogische Commissie bestaat uit 12 beheerders uit de verschillende bisdommen. De Pedagogische Commissie bestaat dus uit mensen die in de dagelijkse praktijk van de internaten staan en die de Dienst Internaten bijstaan in het nadenken over pedagogische kwesties. Het is ook de Pedagogische Commissie die elk jaar het jaarthema kiest en die bepaalt welk vormingsaanbod wij aan onze 98 internaten aanbieden. De Pedagogische Commissie staat ook in voor organisatie van de jaarlijkse Regionale Happenings in elk bisdom en organiseert elke vijf jaar ook de Nationale Happening, die in 2015 plaatsvindt op woensdag 6 mei. Het spreek vanzelf dat op zo’n Beleidsdag de “hot items” ter sprake komen: de onderwerpen die actueel zijn en waarbij zich de vraag aandient of daarvan in het dagelijks beleid geen sporen moeten te vinden zijn. Op de Beleidsdag van 23 januari dit jaar stond het M-decreet en de gevolgen voor internaten hoog op de agenda evenals de daling van het aantal internen dit schooljaar. Verder stond de regularisatie van de DAC-ers op de agenda, was er info over de vijfjaarlijkse inspectie veiligheid en welzijn die dit jaar plaatsvindt van 11 mei tot 26 juni in de vrije internaten en kwam de Pedagogisch Begeleider Internaten (PBI) ter sprake. Ten slotte vermelden wij ook graag dat minister van Onderwijs Hilde Crevits ingegaan is op onze uitnodiging voor een bezoek aan een internaat: zij bezocht op dinsdag 24 februari het Sint-Rembertinternaat in Torhout waar zij zelf oud-leerling is. Enkele internen van het internaat van de Sint-Maartensscholen in Ieper 16 maart 2015 nieuwe publicatie voor het katholiek basisonderwijs Vademecum voor de directeur kleuteronderwijs D e katholieke basisschool is één pedagogische gemeenschap. Directies staan er voor de uitdaging om samen met hun team de onderwijskwaliteit te versterken. De Opdrachten voor het katholiek basisonderwijs in Vlaanderen zetten daarvoor de bakens uit. Onderwijs aan kleuters heeft eigen klemtonen. En daarnaast is er ook regelgeving specifiek voor het kleuteronderwijs. Voor directies die zelf geen ervaring hebben binnen het kleuteronderwijs, is dat niet altijd evident. Daar wil het Vademecum voor de directeur kleuteronderwijs wat aan doen. Met behulp van dit vademecum kunnen directies het pedagogisch project van hun katholieke basisschool specifiëren naar een visie op goed kleuteronderwijs. Ze vinden er antwoorden op onder meer deze vragen: Hoe ziet een dag in een kleuterklas eruit? Hoe kan de school de ouderbetrokkenheid verhogen? Welke items zijn onontbeerlijk in een leerlingvolgsysteem? Wat bedoelen kleuteronderwijzers met de 4 ervaringssituaties? Welke taken kan een kinderverzorger op zich nemen? Hoe wordt het werkplan godsdienst geïntegreerd in een belangstellingscentrum (BC)? De publicatie behandelt volgende thema’s: • Het pedagogisch project: In dit hoofdstuk vind je informatie over het curriculum (het ontwikkelingsplan, de ontwikkelingsdoelen en de leerplannen), de pedagogisch-didactische aanpak, gelijke onderwijskansen (GOK), zorg in het kleuteronderwijs en de samenwerking met ouders. • Het inschrijven van kleuters: Dit hoofdstuk bevat informatie over de modaliteiten, het schoolreglement, het inschrijvingsrecht, het lokaal overlegplatform (LOP) en kleuterparticipatie. • De regelgeving rond de organisatie van de kleuterschool: Hier lees je meer over de onderwijstijd en de personeelsformatie (lestijden, uren en punten). • Materieel en financieel beleid: In dit hoofdstuk vind je informatie over werkingsmiddelen, de maximumfactuur, investeringen in infrastructuur en didactische leermiddelen. • Veiligheid en gezondheid: Dit hoofdstuk behandelt de regels op het vlak preventie, welzijn en gezondheid voor het kleuteronderwijs. • Kwaliteitszorg: Hier vind je meer over het schoolwerkplan, het beleidsvoerend vermogen en de ondersteuning door de koepel en de pedagogische begeleiding. • Verificatie en inspectie: Dit hoofdstuk bevat informatie over verificatie, de inspectie en doorlichtingen. Meer info Het Vademecum voor de directeur kleuteronderwijs wordt enkel online aangeboden. Zo beschik je steeds over de meest actuele versie. Leden van VVKBaO kunnen het boek gratis downloaden. Je vindt het in pdf op www.vvkbao.be (> inloggen > pedagogisch-didactisch > kleuteronderwijs > visie en aandachtspunten). maart 2015 17 ONTMOETINGSDAG PEDAGOGISCH BEGELEIDERS Competentieontwikkeling Kennismaken met de nieuwe directeur-generaal, zijn visie en plannen De pedagogisch begeleiders competentieontwikkeling maakten kennis met de dienstverlening van het VSKO. Zij werden op 22 januari onthaald in de Orangerie. Daar werden ze verwelkomd door de nieuwe netcoördinator competentieontwikkeling voor PBDKO bij een bezinnende gedachte. Maar ze kregen er eerst uitgebreid de kans om kennis te maken met Lieven Boeve, directeur-generaal VSKO. Hij maakte de groep meteen ook deelgenoot van zijn beleidsprioriteiten en nam de begeleiders competentieontwikkeling mee in de krachtlijnen en de uitwerking van VSKO 2.0. In niveau-overschrijdende deelgroepen aan de slag in werkwinkels per onderwijsniveau Daarna ging Jan Schokkaert dieper in op enkele aspecten van een evaluatiebeleid en op de rol van de begeleidende en delibererende klassenraad daarin. Ook hij benadrukte de ruimte voor de scholen en het belang van het kijken naar de toekomst van de leerling. Hij probeerde de verantwoordingsplicht die sommige scholen aanvoelen t.a.v. de concretisering van het M-decreet naar de schoolse context, heel erg te relativeren. Gewoon basisonderwijs Via de website kregen de begeleiders competentieontwikkeling een zicht op de materialen die we ter beschikking hebben om onze scholen te ondersteunen. Op basis van de positieve reacties durven we besluiten dat ze hier dankbaar gebruik van zullen maken. Aan de hand van praktijkvoorbeelden toonde Sarah Walschot aan dat zorg-gerelateerde vragen van scholen ook vaak een juridisch aspect bevatten (denk maar aan tuchtprocedures, vragen omtrent ouderlijk gezag …). In de verhelderende toelichting van het leerplanconcept door Kris De Ruysscher werd de centrale plaats van de leerling en de persoonsgebonden ontwikkelvelden bijzonder gewaardeerd. Door de rijkdom aan materiaal en de interesse en betrokkenheid van deze leergierige bezoekers was de tijd te kort. Maar ook de pedagogisch begeleiders competentieontwikkeling weten dat de deuren open staan en ze kennen nu de weg voor een complementaire samenwerking. De competentiebegeleiders grepen hun kans om vele bijkomende vragen en bedenkingen te formuleren. Er was veel tijd te kort... Buitengewoon basis- en secundair onderwijs Tijdens de kennismaking met de dienstverlening aan het buitengewoon onderwijs werd er informatie gegeven over de werking betreffende begeleiding en nascholing. Daarbij werd de nadruk gelegd op de samenwerking met de diocesane collega’s. Daarna werd ook de dienstverlening op administratief en juridisch vlak toegelicht. Inhoudelijk werd er gefocust op het concept van handelingsplanning en het werken met ontwikkelingsdoelen in het buitengewoon onderwijs. Er ontstond een boeiend gesprek dat zeker nog zijn vervolg zal hebben. Gewoon secundair onderwijs De werkwinkel werd erg interactief opgevat. Dominiek Desmet maakte de competentiebegeleiders eerst wegwijs in de lessentabellen en in de veelheid aan leerplannen die het Luc Van Acker Coördinatie competentieontwikkeling PBDKO © Lien De Feyter © Lien De Feyter Via een doorschuifsysteem maakten de pedagogisch begeleiders competentieontwikkeling kennis met de leerplanwerking, de administratieve en juridische aspecten i.v.m. leerlingen van het gewoon basisonderwijs. Ze gingen in gesprek over de leerplanwerking en over aspecten van evaluatie en deliberatie in het secundair onderwijs. Ze wisselden secundair onderwijs telt. De focus lag daarbij vooral op de autonomie, de vrijheid die een school of leraar heeft. ideeën uit m.b.t. de curriculumwerking vanuit ontwikkelingsdoelen en handelingsplanning in het buitengewoon onderwijs. 18 maart 2015 Hoe hebben begeleiders competentieontwikkeling deze dag beleefd? Een paar getuigenissen… Het was een zeer boeiende dag. De verschillen bij de verschillende diensten waren duidelijke voelbaar. Toch was het zeer voelbaar hoe positief iedereen naar elkaar toe gaat en hoe men er naar uit kijkt om nauwer te gaan samenwerken. Hopelijk kunnen wij dit ook overdragen naar de scholen basis- en secundair onderwijs. Want alleen door samen te werken kunnen we iets betekenen voor de kinderen in ons onderwijs. Deze samenhorigheid voel je elke keer opnieuw als we met de competentiebegeleiders samen komen. Het samen-gevoel geeft elke keer opnieuw weer veel goesting om er voor te gaan. (Ook al is het niet altijd even eenvoudig) Zeker wanneer je voelt dat ze op elk verbond er echt willen zijn voor de leerlingen, maar ook voor de leerkrachten. Samen maken we sterk onderwijs voor de kinderen, met de kinderen, met leerkrachten en met de scholen!!! Katleen Verboven Een paar maanden geleden –op de dag van de begeleiding- werden wij voor het eerst toegesproken door Lieven Boeve. Tijdens de ontmoetingsdag hoorden en zagen we een bevlogen spreker, met zin voor humor en enthousiasme, zijn punt maken. De directeurgeneraal werd ‘aan-raak-baar’ en ik werd ‘geraakt’ door een boodschap die pragmatisch is, niet louter cijfer-koud. Ik denk dat dat moment, die ervaring… mij nog lang zal bijblijven. Het deed ongelooflijk veel deugd om de collega’s van andere diocesen een tweede keer te ontmoeten op korte tijd, want de week ervoor hadden wij een BAVOCO-dag. Jammer dat er niet meer tijd was voor informele contacten, maar als jullie die hadden voorzien, waren de infosessies nog korter uitgevallen, terwijl ik die nu al krap vond. Enkel de presentatie van VVKBaO kon net binnen de tijd afgerond worden. De ontwikkeling van het leerplan kon mij bovenmatig interesseren. De presentaties van VVKBuO en VVKSO waren zeker ruim bemeten voor de beschikbare tijd. Alles moet dan zo snel gaan, dat er weinig ruimte is voor reflectie of linken aan de praktijk of vraagstelling. Verdere verdieping en momenten van ontmoeting zijn dus zeker aangewezen! Joost Hillewaere De kennismaking met de directeurgeneraal en met de dienstverlening van het VSKO werd door mij enorm gewaardeerd omwille van het warme onthaal en de hartelijkheid van de medewerkers. De passie en gedrevenheid van de medewerkers en de inhoudelijke bagage en expertise werkten inspirerend. Ik had het gevoel samen een inclusief verhaal te kunnen schrijven. Ze hebben ons, ieder op zijn manier, inzichten bijgebracht. We kregen antwoorden op vragen zoals: Hoe kunnen we naar leerlingen kijken?, Hoe kijkt het VSKO naar leerlingen en hun ontwikkeling? Wat moeten scholen doen en wat moet niet? Hoe kunnen wij ondersteunend werken?, … Met die informatie kunnen we verder aan de slag. Kris Loobuyck Ik vond het een enorm leerrijke dag. Het doorschuifsysteem in kleine groep was erg geslaagd. Spijtig genoeg was de tijd soms te beperkt om dieper op inhouden in te gaan. Verdere verdieping is dus zeker zinvol. Regio-overschrijdend samenzitten, is enorm verrijkend omdat je daar via de formele en informele gesprekken heel veel informatie krijgt. Dus wat mij betreft, graag meer van dat! An Van Uytven Meer nog dan alle degelijke en bruikbare informatie onthoud ik van deze erg interessante dag de passie waarmee de mensen hun werk doen. Dank je voor de stijlvolle ontvangst en de praktische, goed onderbouwde informatie! Van Lieven Boeve neem ik mee dat we kritisch-creatief met de traditie moeten omgaan, op zoek naar nieuwe opportuniteiten in mensen. We bieden onderwijs aan aan iedereen die ons project wil delen. Onder meer ook visie op zorg! We bieden onderwijs aan vanuit een bepaalde inspiratie, waarbij jongeren die in een ander kader opgroeien zich kunnen terugvinden. Ons hele project is een medicijn tegen radicalisering. Jan Coppieters Dit was een heel zinvolle en rijke dag in Brussel. Wat de momenten bijzonder zinvol maakte, was de input die we vanuit de verschillende werkwinkels/verbonden kregen. Maar bovendien, dat we vanuit de verschillende begeleidingsdiensten met mekaar konden delen en in gesprek konden gaan met mekaar en met de verbonden. De vragen die we hadden, kwamen vaak spontaan naar boven bij de presentaties die de verbonden gaven. We konden verduidelijking vragen, vragen inbrengen, ... Achteraf gezien, denk ik dat het zinvol was geweest om bijvoorbeeld per onderwijsniveau een voormiddag te plannen. Daar zou de input vanuit het verbond uitgebreider kunnen samengebracht worden met de vragen die wij vanuit ons begeleidingswerk meenemen. Wim Voncken maart 2015 19 Algemeen gezien was dit een boeiende en verrijkende dag. Het indelen in bisdom-overschrijdende groepen is ook positief in ons leerproces. Dat biedt veel uitwisselingskansen. We kregen uit alle onderwijsniveaus interessante informatie, die relevant was voor het uitoefenen van onze job. De informatie werd ook toepassingsgericht gebracht, waardoor onze eigen vragen en casussen meer tot ‘leven’ kwamen. Alle sprekers konden met veel kennis van zaken onze vragen beantwoorden. Het verwerven van inzicht in de vernieuwde visies en in de aanpak binnen elk onderwijsniveau, kan ons alleen maar versterken in ons contact met scholen. Tegelijk weten we nu ook beter naar wie we kunnen doorverwijzen, indien nodig. Een ‘gezicht bij een naam’ is altijd handig. Goed dat deze ontmoetingsdag waarin we konden kennismaken met de dienstverlening van het VSKO op dit ogenblik aan bod kwam, nu we al een tijdje ‘onderweg’ zijn. Een gelijkaardig aanbod zal bij vernieuwingen zeker nodig en zinvol zijn. Het enige wat aan deze formule verbeterd kan worden, is de toegemeten en voorziene tijd. Per onderwijsniveau zouden we, op basis van leergroepen en aan de hand van spontaan ingebrachte casussen, zeker een hele dag kunnen werken. Veerle Verheyden De verschillende werkwinkels hadden een totaal eigen, andere insteek. Van de werkwinkel basisonderwijs blijft me vooral de invulling van het nieuwe leerplan bij. Het overzichtelijke, bondige, in combinatie met het dynamische aspect ervan, belooft veel. Hoewel het inhoudelijk er niet toe doet, maakt de mooie voorstelling toch ook dat je er graag mee aan de slag gaat. Ik ben erg benieuwd naar het uiteindelijke resultaat. Ik denk dat hier in de toekomst een stevige opdracht ligt om naar teams toe te gaan om te verduidelijken en werkbaar te maken. In het verhaal van de overgang van lager naar secundair, ligt nog een grote discussie over zin of onzin van een getuigschrift. Zeker in het kader van het M-decreet. Op de zesde verdieping werd mijn interesse in nog meer “casussen” gewekt. Er is voor mij nog heel wat onduidelijkheid over individuele trajecten. Willy Claes raakte ons met zijn gedrevenheid waarmee hij over collega’s sprak. Oprechte waardering en overtuiging van de noodzaak voor samenwerken was de leidraad in zijn verhaal. In zijn verhaal vond ik ook mijn grootste bezorgdheid terug om meer tijd voor overleg te hebben in leerkrachtenteams. Dingen die we zaaien, hebben tijd nodig om te groeien. Maar niet alleen tijd, ook kansen tot discussie om een stevige, doorgronde basis te krijgen. Het was een zeer boeiende dag. © Lien De Feyter Linda De Cuyper Wat drijft bij mij boven na deze studiedag… Dialoog, dia logos, door woorden (verbonden). Met vele mooie, krachtige woorden, onder andere het woord “dialoog”, startte de dag, en in het teken van dialoog kende de dag zijn vervolg. Leerplannen, leren plannen, plannen om te leren. Drie gedachten die passen bij de werkwinkels basis- en secundair onderwijs. Kracht van verbondenheid bij nieuw leerplanconcept basisonderwijs. Verbinden van persoonsgebonden met cultuurgebonden ontwikkelingsvelden, verbinden kinderen met deze velden in een rijke leeromgeving via een sterke begeleidingsstijl. Verbinden van verschillende actoren bij ontwikkelen van een nieuw leerplanconcept. Het aanwezig zijn van een overleden collega op VVKBUO in symbolen, gedachten en woorden. Het vuur waarmee de sprekers spraken over hun (be)doel(ing)en voor goed onderwijs, en hoe aanstekelijk dat werkt. Griet Goossens Ik vond het boeiend om te horen dat onze directeur-generaal ook wil ijveren voor een meer inclusief onderwijs. Dat steunt me enorm in de dagelijkse zoektocht met scholen. Ik vond het fijn om te voelen dat alle diensten werk maken van de uitwerking van het M-decreet. Ik kon bij alle diensten dezelfde visie ervaren rond inclusie en voelde het enthousiasme, wat zeer inspirerend werkt voor mij als begeleider competentieontwikkeling. Het deed me vooral ook deugd te horen dat dispensatie als redelijke aanpassing niet te snel gekozen mag worden en slechts een maatregel is wanneer voldoende/alle remediërende, differentiërende en compenserende maatregelen werden uitgeprobeerd. Dat toont aan dat we ons onderwijs ook vooral uitdagend willen houden voor alle leerlingen, ook voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.... Katrijn Jansegers 20 maart 2015 de lessen van de holocaust en de toekomst van het onderwijs Z inloos geweld doet ons telkens weer schrikken. De gruwel in Parijs, de aanslag op het Joods museum in Brussel, agressie bij moskeeën, kerken en synagogen, de wanhoop en de terreur in het Midden-Oosten, elke dag brengt nieuwe gruwelverhalen. Zinloos geweld kan zo ver gaan dat het hele bevolkingsgroepen kan uitroeien: Rwanda, Darfoer, Syrië, de Holocaust. Over de Holocaust en zijn betekenis voor onderwijs mocht ik dankzij de kazerne Dossin in Mechelen een opleiding in Yad Vashem in Jeruzalem volgen. Het onderstaand artikel is een reflectie bij deze opleiding. Yad Vashem (‘een gedenkteken en een naam’) Yad Vashem is de officiële staatsinstelling van Israël voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust. De instelling is gevestigd op een kale heuvel boven Jeruzalem. Yad Vashem betekent “een gedenkteken en een naam” en is ontleend aan Jesaja 56, 5: “ik geef hem een gedenkteken en een naam in mijn tempel en binnen de muren van mijn stad. Ik geef hem een eeuwige naam, een naam die onvergankelijk is.” © Chris Van Cauwenberg In de Joodse religie is het van belang dat het lichaam van de overledene na de dood begraven wordt, en dat het graf ongeschonden blijft. Van vele holocaustslachtoffers zijn echter geen stoffelijke resten overgebleven. Daarom creëerde Yad Vashem een “Hal van de Namen” die niet alleen laat zien welke personen zijn omgebracht, maar die ook in de plaats van een graf komt. Tienduizenden persoonlijke getuigenissen zijn op video gezet of op schrift gesteld; er worden enorme hoeveelheden fotomateriaal en duizenden filmtitels in vele talen bewaard. Verder herbergt het archief miljoenen pagina’s nooit gepubliceerde documenten, van de nazi’s, van individuele Joden en Joodse instellingen, bezittingen, processen, gedeporteerden en overlevenden. Het meeste van al dit materiaal kan door bezoekers worden bekeken. Dit artikel doet onrecht aan het grote impact dat een instituut als Yad Vashem voor herinneringseducatie kan hebben. Hiervoor kan ik u veel beter verwijzen naar de website van Yad Vashem (www.yadvashem.org) waar een schat aan pedagogisch materiaal ook in het Nederlands vertaald werd. Maar ook dichter bij huis vindt u als school waardevolle pedagogische didactische ondersteuning. Het bijzonder comité voor herinneringseducatie ontwikkelde een toetssteen voor iedereen die bezig is met herinneringseducatie en in het bos de bomen niet meer vindt. De dienst vakoverschrijdende thema’s van het VSKO bundelt op zijn site belangrijke Vlaamse initiatieven over dit thema en biedt toegang tot heel wat materiaal. Indien u binnen uw school - en u moet dat doen- de herinnering levendig wil houden, kan u zeker bij hen terecht. http://dvt.vsko.be/content/herinneringseducatie © Chris Van Cauwenberg Een engagementsverklaring over het onderwijzen van de Holocaust Mijn opzet is veel bescheidener. Ik formuleer enkele bedenkingen over het belang van holocaust- educatie voor ons onderwijs. De aanleiding hiertoe is de engagementsverklaring die Lieven Boeve onlangs in naam van ons allen ondertekende in de kazerne Dossin. (zie ook verder in dit nummer pp. 24-25) Deze verklaring staat in het teken van genocide en misdaden tegen de menselijkheid tijdens de Tweede Wereldoorlog. Door die verklaring engageren we ons als scholen om dit onderwerp te behandelen, om lessen uit maart 2015 21 © Chris Van Cauwenberg uit de oorlogsefficiëntie beschouwd stupide was zoveel ‘menselijk’ materiaal dat had kunnen worden ingezet te vernietigen. Een treinwagen die ooit gebruikt werd om Joden te transporteren naar een uitroeiingskamp balanceert boven de stad Jeruzalem. Zolang er nog genoeg mensen zijn die beseffen dat iedere persoon uniek en elk leven waardevol is, stort de wagen zich niet in de diepte. dit verleden te trekken en op een duurzame manier inzicht te verwerven in de processen en mechanismen achter deze vormen van geweld. De datum waarop de ondertekening gebeurde was niet toevallig 27 januari, de internationale herdenkingsdag van de Holocaust. Waarom is deze engagementsverklaring belangrijk en wat is de ‘historische’ betekenis van de Holocaust? De Holocaust is niet de enige genocide, zeker niet. Door de engagementsverklaring te ondertekenen zeggen we dat onderwijs expliciet moet opkomen tegen alle mogelijke misdaden tegen de menselijkheid en tegen alle vormen van zinloos geweld. Verder dient er aandacht te gaan naar de impact op de hedendaagse samenleving. De leerlingen dienen inzicht te krijgen in hoe mensen kunnen samenleven in een multiculturele en democratische samenleving en in de fundamentele rechten en vrijheden en de werking van een democratie. De genocide en misdaden tegen de menselijkheid tijdens de Tweede Wereldoorlog’ vormen hierbij een tragisch voorbeeld van het menselijke falen. “Vertel aan de jonge mensen dat heel veel ‘kleine’ mensen er voor gezorgd hebben dat het onrecht niet kon overwinnen.” De Holocaust is immers één van de meest brutale en totale genocides in de moderne tijd: haar doel was het vernietigen van een geheel volk. Eén van de meest verbijsterende aspecten van de Holocaust is de irrationaliteit ervan. Zij had immers maar een beperkt militair of economisch nut. Haar inzet en bedoeling waren fanatiek ideologisch. Cynisch stelt men soms dat het van- De nazi’s, die in januari 1933 in Duitsland aan de macht kwamen, waren er echter van overtuigd dat het Arische ras superieur was en dat de joden het niet waard waren om te leven. Het was voor hen van levensbelang om de ‘parasieten’ (“Untermenschen”, “Juden schweinen”) als demonen te verdrijven. Indien deze uitdrijving niet radicaal genoeg gebeurde zou de nationaal socialistische heilsstaat nooit tot stand komen. Hoe primitief de ideologie ook klinkt (Holocaust betekent letterlijk ‘offer door vuur’) de manier waarop die functioneerde was modern, clean en industrieel. De fatale combinatie van een irrationele ideologie en het rationeel gebruik ervan resulteerde in de systematische, bureaucratische moord op ongeveer zes miljoen Joden. Maar ook andere groepen werden tijdens de Holocaust vanwege hun vermeende raciale minderwaardigheid geviseerd: Roma en Sinti (zigeuners), gehandicapten en verschillende Slavische volkeren (Polen, Russen). Nog andere groepen werden vervolgd om politieke redenen of omwille van hun gedrag, waaronder communisten, socialisten, getuigen van Jehova en homoseksuelen. Het onvoorstelbare van de Holocaust is dat hij zo kort geleden (het gaat over nauwelijks enkele generaties) gebeurde in het hart van de Westerse beschaving. De Germaanse cultuur werd beschouwd als bakermat van ‘Bildung’, humanisme, democratie en christelijke waarden. Het extreme geweld van de Holocaust is dan ook in zekere zin ‘ons geweld’: geweld dat zich afspeelde binnen onze samenleving. Het toont aan dat een maatschappij waarin de humanistische en christelijke traditie hoogtij viert niet immuun is voor de totale ontkenning en vernietiging ervan. Sommigen besluiten hieruit dat onze cultuur maar uit een dun vernislaagje bestaat. We moeten echter voorzichtig zijn met dit soort veralgemeningen. Beschaving is een krachtig hout dat we niet eenvoudig kunnen wegpoetsen. Het krachtigste middel om beschaving te behouden en te versterken is het onderwijs. © Chris Van Cauwenberg Een hoopvolle visie Herinnering maakt vrij. Herinneringseducatie is in de visie van Yad Vashem het meest doeltreffende middel om te voorkomen dat de gruwel van Auschwitz zich herhaalt. De rol die onderwijs hierbij kan opnemen is cruciaal. 22 maart 2015 Nadenken over hoe het onderwijs hiertoe kan bijdragen was het opzet van het seminarie in Jeruzalem. Eén van de meest opvallende zaken hierbij is dat het centrum voor Holocaust-educatie fundamenteel een hoopvolle onderwijsvisie hanteert. Dit lijkt bizar en komt in het Jeruzalem van 2015 zelfs wat onwerkelijk over. Yad Vashem is immers de plaats bij uitstek waar het leed van de voorbije generaties samenkomt en waar de miljoenen namen van slachtoffers worden verzameld. Het is een kerkhof voor de honderden gemeenschappen van Joden die niet meer bestaan, een getuigenis van een fataal verleden en van een gedecimeerde cultuur. Terwijl de andere landen na de oorlog doden telden, konden de Joden alleen maar de schaarse namen van de nog levenden opsommen. Komt daarbij de politieke toestand van vandaag die de historische gruwel nog schrijnender maakt. Yad Vashem is nauwelijks een paar kilometer verwijderd van de muur die Israël en de Palestijnse gebieden scheidt. En toch wil Yad Vashem een hoopvolle visie uitdragen. Het eerste wat je er opvalt, is een bos dat de naam draagt: “ Righteous among the nations”. Het bestaat uit duizenden Johannesbroodbomen, waarbij elke boom geplant werd als herinnering aan een mens die ervoor gezorgd heeft dat een andere mens de oorlog overleefde. De eerste boodschap aan alle leerkrachten in de wereld is dan ook: “Vertel aan de jonge mensen dat heel veel ‘kleine’ mensen er voor gezorgd hebben dat het onrecht niet kon overwinnen.” Onderwijs heeft als taak leerlingen erop te wijzen dat ze als getuigen van geweld in de klas, in de school, in de wereld een keuze kunnen en moeten maken. De Holocaust ‘onderwijzen’ bij jongeren soms het tegenovergestelde effect genereren. Zorgen dat de volgende generaties op zo een manier onderwezen worden dat geen tweede Auschwitz meer plaats kan vinden, is onze opdracht. Het ideaal lijkt verder weg dan ooit. Collega’s uit de Parijse voorsteden vertelden ons over een radicalisering zonder weerga, gidsen uit de kazerne Dossin getuigden over het vaak onverholen racisme en antisemitisme van jonge leerlingen waartegenover vele leraren machteloos staan. Er is echter een andere aanpak die zich wel goed leent om de Holocaust te onderwijzen. In elke oorlog, bij elke geweldpleging vormen de omstaanders, de getuigen de grootste groep. Hun gedrag varieert van collaboratie en passieve goedkeuring over onverschilligheid tot alle mogelijke vormen van verzet. Yad Vashem verzamelde duizenden getuigenissen en verhalen van deze omstaanders. Pedagogische en didactische lessenreeksen van Yad Vashem focussen vaak op het belang van hun inzet. De bedoeling ervan is aan te tonen dat precies de houding van deze omstaanders bij geweld een verschil kan maken. Onderwijs heeft als taak leerlingen er op te wijzen dat ze als getuige van geweld in een klas, in de school, in de wereld een keuze kunnen en moeten maken. Elke omstaander kan immers binnen de eigen mogelijkheden op zijn manier in verzet gaan. En dat verzet doet er effectief toe. Als vele mensen op onrecht reageren, zorgen ze ervoor dat een herhaling van Auschwitz minder kansen krijgt. De didactische aanpak van Yad Vashem focust sterk op de responsabilisering bij elke vorm van geweld. Bij extreem geweld hebben we de neiging ons te focussen op de daders of op de slachtoffers ervan. Door deze categorieën exclusief te benadrukken versterken we echter vaak een polarisatie. Door ons te richten op de groep van de schuldigen in contrast met de onschuldigen lopen we immers het risico om elk herstel onmogelijk te maken. Zo was er een aantal jaren geleden nogal wat te doen over een publicatie waarin beweerd werd dat elke Duitser tijdens WO II op één of andere manier mee schuldig was aan de Holocaust. De historici en de pedagogen van Yad Vashem wijzen dit soort aanpak af als onjuist en gevaarlijk. Gevaarlijk omdat het dreigt een grote groep mensen in het verdomhoekje te plaatsen, te culpabiliseren en tot tegengeweld aan te zetten. Maar ook een eenzijdige focus op de slachtoffers is vaak niet de beste optie. Het is vanzelfsprekend van groot belang leerlingen te informeren over het enorme leed dat mensen werd aangedaan, maar pedagogisch moet men oppassen hierin niet te overdrijven. De dosis aan empathie voor een slachtoffer waartoe mensen in staat zijn is nu eenmaal beperkt en eenzijdige nadruk op het aangedane leed zal De opdracht van onderwijs volgens Yehuda Bauer in essentie een gewelddadig kuddedier. Een mensenstam kon alleen maar overleven omdat hij erin slaagde andere mensenstammen te overwinnen. Dit gewelddadig mechanisme herhaalt zich in elke genocide. Of het nu over de Holocaust gaat of over genocides in Armenië, Rwanda, Syrië telkens gebruiken mensen een aantal gelijkaardige technieken om andere groepen te overwinnen. Uitsluiting uit de maatschappij, opsluiting (getto-creatie), verjagen van de vijand en ten slotte moord. De uitroeiingskampen in WO II, de ‘Endlösung”van 1943, was de laatste maar ‘logische’ schakel in een keten van gebeurtenissen die al startten bij de ‘verdachtmakingen’ in het begin van de jaren dertig. De enige manier om deze fataliteit te doorbreken is volgens Bauer een keuze maken voor een andere ethiek, een fundamenteel ander gedrag. Dit alternatief werd historisch het eerst verwoord in het boek Exodus van het Oude Testament op het moment dat Jahwe aan Mozes tien geboden gaf. Het zesde gebod (in de katholieke indeling het vijfde) luidt: ”gij zult niet moorden”. Dit verbod gaat volgens Bauer radicaal in tegen de animale basis van de menselijke natuur. Het luidde een culturele en ethische revolutie in, het creëerde een andere soort van aanvoelen, denken en handelen. De drie grote monotheïstische godsdiensten (Jodendom, christendom, Islam) namen dit verbod over en hadden zo de sleutel in handen om elke moord in de toekomst onmogelijk te maken. De geschiedenis bewijst wel dat ze hier vaak in mislukten en dat het moorden (zelfs om pseudoreligieuze redenen) niet gestopt is. De boodschap van Yehuda Bauer aan alle scholen is echter om terug naar hun essentie van de ethiek te gaan en ‘Gij zult niet moorden’ in grote letters boven de ingangspoorten te schrijven. Hij vraagt aan de nieuwe generatie te kiezen voor de ethische radicaliteit. Hij vraagt hen de kant te kiezen van de geweldloze en onmachtige mens, van de wees, de weduwe, de vreemdeling, de zwerver, kortom van de noodlijdende, de hulpbehoevende. Professor Yehuda Bauer is de voormalige directeur van Yad Vashem en is een wereldautoriteit wat betreft genocideonderzoek. Voor enkele jaren werd hij door het Duitse parlement uitgenodigd om over Holocaust te spreken. Tijdens het seminarie in Jeruzalem fileerde hij messcherp de genese van elke genocide en legde tegelijkertijd uit hoe we er ons tegen kunnen verzetten Als katholieke dialoogscholen zijn wij bij uitstek de erfgenamen van deze ethische en religieuze traditie. Het is onze plicht de oude boodschap van ommekeer en geweldloosheid op een nieuwe manier bij onze leerlingen te brengen. Willen we de toekomst van onze kinderen preserveren, dan kunnen we de lessen van de Holocaust maar beter niet vergeten. Op die manier zal de engagementsverklaring geen dode letter zijn, maar toekomstig leven genereren. Bauer vertrekt van een merkwaardig realistische kijk op de mens. De mens is volgens hem Carl Snoecx stafmedewerker VVKSO maart 2015 23 monument ter herdenking van de holocaust Sint-Gertrudis - Landen I eder schooljaar proberen ze te werken rond een thema dat verband houdt met herinnerings-, Holocaust- en mensenrechteneducatie. Jaarlijks bezoeken ze het fort van Breendonk en de Dossinkazerne. De leerlingen van het vijfde jaar Humane Wetenschappen van de Bovenbouw Sint-Gertrudis in Landen lichtten hun Monument ter herdenking van de Holocaust toe in de Dossinkazerne in Mechelen. Daar, op 27 januari, de internationale herdenkingsdag van de Holocaust, ondertekenden de Vlaamse onderwijsnetten de engagementsverklaring dat onderwijs expliciet moet opkomen tegen misdaden tegen de menselijkheid en tegen alle vormen van zinloos geweld. Hoe onderwijs daar toe kan bijdragen illustreren de leerlingen van de Bovenbouw SintGertrudis onder meer in de Dossinkazerne met hun monument van 175 in gips gegoten handen met een uniek nummer. © Kim Conard Behalve het jaarlijks bezoek aan het fort van Breendonck en aan de Dossinkazerne, nemen zij dit jaar in maart deel aan de Olympiade voor Sociologie, georganiseerd door de KU Leuven. Zij schrijven hiervoor een paper rond het ontstaan van de Holocaust en het belang van de mensenrechten. 24 maart 2015 In mei nemen zij deel aan de “Trein der 1000”, een uniek educatief project rond Holocaust en Herinnering, georganiseerd door het Instituut voor Veteranen, de vzw Auschwitz en de Internationale Federatie van Verzetsstrijders. Uit 80 kandidaten werd de Bovenbouw geselecteerd om in mei 2015 deel te nemen aan een bijzondere treinreis van Brussel naar Auschwitz-Birkenau, onder begeleiding van overlevenden van het concentratiekamp. Als voorbereiding op hun vertrek, maakten zij een kunstwerk van 175 in gips gegoten handen met een uniek nummer en gaven bij dit Monument ter herdenking van de Holocaust deze toelichting.: Dit kunstwerk was niet eenvoudig om te maken en het heeft de leerlingen veel moeite gekost. Elke hand is dan ook zeer kostbaar: stuk voor stuk met hart en ziel gemaakt en symbool voor het vreselijke lot van jonge mensen. Omdat het belangrijk is dat deze mensen niet louter een nummer blijven, is er voor dit monument een geluidsopname gemaakt in de opnamestudio van de Hogeschool Artesis Plantijn in Antwerpen. Alle 175 namen zijn opgenomen, samen met hun geboortedatum. ‘Elk nummer is verbonden met een gedeporteerde jonge man of – vrouw, die vanuit de Kazerne Dossin werd weggevoerd naar Auschwitz. Het nummer is het authentieke nummer dat zij kregen toen het transport vertrok uit Mechelen. Al deze jongeren waren 17 jaar, dezelfde leeftijd als onze leerlingen, toen zij het slachtoffer werden van de Holocaust. Geen enkele van deze 175 mensen keerde levend terug. Sommige vingers zijn afgebroken, want gips is zeer broos. Toch wilden wij ook deze handen tentoonstellen, omdat zij het lijden van al deze mensen symboliseren. Bovenbouw Sint-Gertrudis, Molenberg 25, 3400 Landen © Kim Conard © Willy Bombeek Het is onmogelijk alle 175 mensen voor te stellen en daarom hebben de leerlingen elk één persoon gekozen die zij hier kort voorstellen. Lieven Boeve, tijdens een bezoek aan Sint-Gertrudis in Landen, naar aanleiding van de toelichting bij hun herdenkingsmonument. Op Thomas http://www.kuleuven.be/ thomas/page/holocaust-educatie/ vind je heel wat lesmateriaal rond de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Het grootste lespakket is het dossier “Leren, leven en werken in een wereld waar Auschwitz mogelijk is’. maart 2015 25 vormingssessie vlaams lasalliaans perspectief Gezag: houvast in tijden van zelfrealisatie? D irecties, coördinerende directeurs, leerkrachten, leden van de schoolbesturen, pedagogisch begeleiders én leerlingen van het voorlaatste jaar secundair onderwijs namen deel aan de jaarlijkse driedaagse lasalliaanse vormingssessie in Oostduinkerke (november 2014), met als thema ‘Gezag: houvast in tijden van zelfrealisatie?’ Ontstaansgeschiedenis Om het pedagogische project van de stichter J.B. De La Salle en de onderwijstraditie van de congregatie verder te zetten en te actualiseren, werd in 1991 gestart met een specifiek vormingsopzet voor lasalliaanse scholen. Grondige voorbereiding, actieve participatie, zorg voor implementatie en opvolging vanuit het VLP zijn bijzondere aandachtspunten. Gevarieerde werkvormen vergroten de betrokkenheid, stimuleren tot zelfevaluatie en confronteren scholen met elkaar. De aanwezigheid van leerlingen, nu reeds meer dan 10 jaar, wordt algemeen als een verrijking ervaren. Veel aandacht gaat naar professionalisering op het beleidsniveau. We gaan daarvoor uit van inzicht en ervaring van de basis. Bekwaamheid tot zelfevaluatie vergroten, zien we als hefboom om het onderwijs-leerproces te actualiseren en te optimaliseren. Bij de keuze van de onderwerpen is de mogelijkheid om aan te sluiten bij de deskundigheid van de scholen en het vergroten van de zelfredzaamheid de voornaamste leidraad. We vermijden ook doublures met lopende nascholingsprogramma’s. Werkwijze Groeien naar een participatief schoolbeleid blijft het uitgangspunt. Actualisering van het lasalliaanse opvoedingsproject blijft de permanente opdracht. Verbondenheid binnen het netwerk versterken, is de betrachting. We mikken op de zelfredzaamheid van een reflexieve school. De belangrijkste inbreng komt daarom altijd van de deelnemers zelf. De dynamiek kende vanzelfsprekend een ontwikkeling doorheen de jaren. Vandaag bespreken de deelnemers, na een toelichting bij het thema, in gemengde groepen de concretisering en het toepassen in de eigen school. Ze gebruiken daarbij een schoollogboek om persoonlijke reflecties en afspraken binnen de school vast te leggen zodat er achteraf kan 26 maart 2015 mee gewerkt worden. De vrije “laboratoriumsituatie” bevordert openheid en kwetsbare opstelling. Vooraf ontvangt elke school een voorbereidende opdracht; de leerlingen komen twee weken vooraf samen in het VLP-Studiecentrum om het thema te duiden en de werkwijzen tijdens de sessie te verkennen. Een team van jonge leerkrachten uit het scholennetwerk begeleidt de leerlingen. Tijdens een terugkomdag voor leerlingen wordt de doorwerking in de school geëvalueerd. Doelstellingen van de vormingssessie 1.Inzicht verwerven in maatschappelijke verhoudingen en veranderende relaties. 2.Vanuit veranderende verhoudingen/relaties tussen mensen een christelijk lasalliaans mensbeeld voor de 21ste eeuw naar voren schuiven. 3.Verduidelijken welke vandaag in onderwijs de factoren zijn die bepalen “ ik geef jou recht van spreken”. 4.Een (lasalliaanse) visie ontwikkelen over een aan de huidige context aangepaste gezagvolle omgang met leerlingen. 5.Ontwikkelen van een cultuur van verbondenheid. Toelichting bij ‘Gezag of autoriteit’ Is er vandaag iets vreemds aan de hand? We willen veel vrijheid om onze persoonlijkheid optimaal te ontplooien maar tegelijk hebben we een perspectief nodig waarbinnen onze vrijheid zich kan situeren. Zonder perspectief, zonder grenzen worden we stuurloos. Aan welke instantie kennen we voldoende gezag toe om ons een visie voor te houden? Heeft het christelijke verhaal nog autoriteit? Welke voorwaarden zijn nodig opdat we geloofwaardigheid toekennen aan iets of iemand? Wezenlijk is het besef dat gezag uitgaat van een grondhouding van aandacht en respect voor de individualiteit van elke leerling, van betrokkenheid en authenticiteit van de opvoeder. Die kwaliteit van relatie kun je niet uitdrukken in kwantiteit. Kwaliteit van gezag steunt op deugddoend verbonden zijn. Dit funderend inzicht vanuit het beleid in de praktijk van de schoolcultuur concreet vorm geven - soms tegen de tijdsgeest in - is het opzet. Daartoe werken we, vanuit de overtuiging dat het welzijn biedt voor iedereen. Verloop van de sessie Bijzonder is de start in kleine groepen op verschillende locaties, voor een gesprek met een intercultureel bemiddelaar, een expert in Fins onderwijs, een prior, een interieurarchitect en een verantwoordelijke van een werkgeversorganisatie. Hoe zien en ervaren zij schillende traditie en een eigen cultuur, met eigen toerusting en snelheid, levert een specifieke bijdrage in de krachtige beweging, geïnspireerd door de visie van J.B. De La Salle en gestuwd door de dynamiek van de actualiteit. Elie Michiels, lid denkgroep SO Meer info over deze vorming bij [email protected] Vlaams Lasalliaans Perspectief (VLP) Op initiatief van de Broeders van de Christelijke Scholen wordt in 1985 een werkgroep directies opgericht waar leken een belangrijk deel van uitmaken. Vanaf 1991 wordt de begeleidingsdienst verruimd en start een denkgroep die een brede bevraging organiseert, het opvoedingsproject herschrijft en nascholing organiseert. gezag? In de namiddag leggen deelnemers uit elke groep hun indrukken, bedenkingen en ervaringen samen. Deze confrontatie is een vertrekbasis voor het vervolg. De bijzonder gewaardeerde inbreng van broeder A.P. Gauthier, beleidsverantwoordelijke én leraar in een secundaire school in Parijs, bracht de tweede dag verdieping en fundering voor verdere bespreking. Verbondenheid strekt zich uit tot het wereldwijde lasalliaanse netwerk. De derde dag stond persoonlijke verwerking én concretisering naar de eigen school toe centraal. “Hoe is mijn inzicht eventueel veranderd?” “Welke mogelijke impact zie ik voor mijn gedrag?” “ “Wat kan deze sessie betekenen voor onze school?” “ Hoe zorgen we voor het implementeren?” en het verbrede overleg geeft een nieuw perspectief.” Persoonlijke contacten en uitwisseling van ervaringen is inspirerend en stimuleert tot wederzijdse visitatie. Het thema is actueel en erg relevant. In de toekomst wordt het wellicht alsmaar belangrijker. De school blijft een belangrijke plaats innemen in het vormings- en opvoedingsproces. “ Ja, wij kunnen een tegenstroom ontwikkelen !” De persoonlijke relatie met elke leerling blijft de basis voor recht en kracht van spreken. Letterlijke zeggingskracht verwerven en behouden, verdient meer dan ooit aandacht in een tijd van digitalisering. Het sprekende woord roeping is daar niet vreemd aan: leraarzijn begint als een roeping en blijft dat ook. Ervaringen / inzichten van de deelnemers Goesting naar meer is de waardemeter voor het samenzijn. Daarvoor doen we het ! De 23ste sessie gaf opnieuw een krachtig elan aan de lasalliaanse beweging binnen het onderwijslandschap. Rustig overleg binnen de schoolteams wordt als erg verrijkend ervaren. De aanwezigheid van leerlingen is bijzonder. “De oase-situatie Voor de scholen van het netwerk hanteren we daarbij graag het vlootmodel als inspirerende metafoor. Elke school, vanuit een ver- De lekenparticipatie bij het beleid krijgt vaste vorm door deelname aan het Districtskapittel van Sint-Truiden (1993) waar beslist wordt te starten met een gemengde werkgroep – broeders en leken - die de oprichting van een Coördinerende Raad (Cora) en van een vzw Vlaams Lasalliaans Perspectief (VLP) moet voorbereiden en concretiseren. VLP en Cora moeten geleidelijk de leiding en begeleiding van het scholennetwerk waarnemen. Zij bevorderen de verbondenheid tussen scholen en werken en actualiseren de rijke pedagogische en onderwijskundige traditie van de Stichter en van het Instituut. Om dit te realiseren worden verschillende werkgroepen opgestart. VLP werd als een vzw opgericht in december 1995. Doelstelling en statuten werden uitgeschreven in een brochure. (D/1996/6776/04) Schoolbesturen van hoger onderwijs, secundair en basisonderwijs en van centra en werken hebben zich aangesloten bij de vereniging vanuit een geloof in de waarde van het pedagogisch erfgoed en vanuit een engagement om samen te werken aan een toekomstperspectief. Vanaf 1997 is het de Beleidsvergadering Lasalliaanse Scholen (BLS) die, los van het Kapittel van de Broeders, om de vier jaar, de werking van het netwerk evalueert en oriënteert. Meer informatie http://www.vlp-scholennetwerk.be maart 2015 27 een gesprek met guy selderslagh secretaris-generaal Europees Comité Katholiek Onderwijs (CEEC) G uy Selderslagh is sinds september 2013, secretaris-generaal van het Europees Comité Katholiek Onderwijs (CEEC), en volgt er Etienne Verhack op. CEEC is een Europees forum voor de christelijke opvoedingsgemeenschap. Een gesprek met Guy Selderslagh. Guy Selderslagh (°1958), studeerde filosofie aan de Université Catholique de Louvain (UCL), werd vervolgens leerkracht in Nijvel en Waver, was gedurende 13 jaar coördinator van een deeltijds onderwijscentrum en later directeur secundair onderwijs aan het Instituut van de Voorzienigheid in Sint-Lambrechts-Woluwe. Spaanse scholen hebben reeds hun project voorgesteld, gaande van zomersportkampen tot taalcursussen, al dan niet in het kader van Erasmus +. Maar ook Griekenland, Portugal, Polen en Frankrijk zijn via deze website op zoek naar partnerscholen, zowel basis- als secundaire scholen. Sinds 2008 is hij directeur van de Studiedienst van SeGec. Deze halftijdse opdracht combineert hij met die van secretaris-generaal CEEC. Enquête interculturele dialoog Guy Selderslagh: Als koepel van de nationale secretariaten van het comité, laten wij ons niet in met de werking van de nationale secretariaten afzonderlijk. We proberen op Europees vlak een meerwaarde te geven aan ieder nationaal secretariaat. Zo kunnen de scholen van deze secretariaten bijvoorbeeld op zoek naar een partnerschool via onze website www.ceec.be.> projects. Scholen kunnen er ideeën uitwisselen via eTwinning. vijftien Guy Selderslagh: CEEC promoot de belangen van het vrij katholiek onderwijs. De katholieke identiteit van de scholen is verschillend naargelang de context. In Zweden hebben we bijvoorbeeld vier katholieke scholen, in Noorwegen twee of drie en dus heel kleine secretariaten in een land waar het protestants de officiële religie is. Onlangs was ik uitgenodigd in Albanië, daar heb je de orthodoxe kerk, de islam en het christendom. Momenteel circuleert een enquête bij onze leden over de interculturele dialoog in katholieke scholen. De teksten daarover zijn afkomstig van het Vaticaan. Op onze eerstvolgende vergadering in Porto (maart 2015) zullen we het hebben over good practices in onze scholen, rekening houdend met de secularisering in de samenleving en de grote migratie in alle landen van Europa. Wij gaan daarbij op zoek naar de bronnen en de mogelijkheden om die dialoog te kunnen voeren. Guy Selderslagh in “Entreés Libres” over zijn scholenbezoek aan Albanië Het katholiek onderwijs in Albanië is niet gesubsidieerd door de overheid. Het verkeert nog in een broos stadium en zal zijn toekomst moeten verzekeren met het bouwen van nieuwe scholen. De financiële middelen zijn vooral afkomstig van congregaties, Europese donors en de bescheiden bijdragen van de gezinnen. Drieëntwintig jaar na het einde van de communistische dictatuur herstelt het land zich langzaam maar zeker. Aan de Adriatische kust ligt de Vinçenc Prendushi school. De zusters benedictinessen worden er omringd door leerkrachten met verschillende culturele en religieuze achtergrond. Vastberaden en met een sterke pedagogische overtuiging gaan zij voor onderwijskwaliteit en een educatieve omkadering waar de leerling centraal staat. Samen met de directrice ontbijt ik met vier leraars: een leraar Albanese taal, een leraar Snit en Naad, Informatica en Economie. Drie generaties die hoopvol uitkijken naar het EU-lidmaatschap. Tijdens het gesprek merk ik hun goede band met de directrice en haar project, drie van hen zijn moslim, een vierde orthodox. In Skhodër, meer naar het noorden, worden 150 enthousiaste jongeren tussen 15 en 20 jaar verwelkomd in een Don Bosco school. Zij komen vrijwillig – op een zaterdagnamiddag - , naar aanleiding van het bezoek van de nieuwe rector van de Salesianen (hoofd van de congregatie in Rome). Het Jezuïetencollege Atë Pjetêr Meshkala, genoemd naar de Albanese Jezuïet, heeft een bijzonder mooie schoolinfrastructuur. De bouw ervan is net af en de pater-directeur hoopt nog wat financiële middelen te vinden voor onder meer enkele sportterreinen. De projectleiders willen er iets moois van maken en dus iets goeds en waarachtigs. Drie belangrijke eigenschappen die samengaan. Dit nieuw herboren onderwijs aan de rand van Europa te midden van verschillende culturen en religies is een voorbeeld dat aandacht en steun verdient. (De volledige tekst over het bezoek van Guy Selderslagh aan Albanië leest u in “Entrées Libres”, Proche et pourtant méconnue… , nr 95, januari 2015, p. 11 en op https://pincette.vsko.be/meta/properties/dc-identifier/DOCD_TS_Forum-2015-3_28) 28 maart 2015 Wat wordt er op een Algemene Vergadering besproken? Guy Selderslagh: We hebben twee Algemene Vergaderingen per jaar, telkens in een andere lidstaat van de CEEC. CEEC telt 28 leden in 26 verschillende landen. Ook niet EUlanden, bijvoorbeeld, Zwitserland, Noorwegen, Albanië; Bosnië, Oekraïne. Op mijn eerste Algemene Vergadering in Dublin (2013) deed ik een aantal voorstellen. Ik stelde voor op Europees vlak meer samen te werken voor de vrijheid van onderwijs. We merken dat in verschillende landen die vrijheid onder vuur ligt. We maakten dat mee in Portugal, toen onder een socialistische regering beslist werd de subsidiëring van de katholieke scholen te halveren. Onze gewezen secretaris-generaal Etienne Verhack had een gesprek met Herman Van Rompuy, toenmalig voorzitter van de Europese Raad, om het probleem te bespreken. Dit initiatief heeft onze vrienden van Portugal kunnen helpen. Ook in Frankrijk zijn er problemen op dit vlak. CEEC zal binnenkort een plaats op zijn website www.ceec.be reserveren waar juristen informatie kunnen uitwisselen. Rond het project katholieke identiteit wordt uiteraard intensief gewerkt, te beginnen met de enquête rond de interculturele dialoog (zie hierboven). Katholieke scholen vandaag moeten rekening houden met belangrijke antropologische veranderingen (zoals bijvoorbeeld de relatie leerkracht-leerling), maar ook op demografisch en technologisch vlak doen zich belangrijke verschuivingen voor. Een derde voorstel aan de leden van de Algemene Vergadering betreft onze schoolbesturen. In de verschillende landen wordt het steeds moeilijker leden te vinden en ze vervolgens ook te kunnen vormen. Op financieel en juridisch vlak wordt de taak van een bestuurslid een vrij technische aangelegenheid. Misschien is ook hier een uitwisseling van good practices mogelijk. Een vierde punt ging over de subsidiëring van de scholen. Een vijfde over het vak godsdienst. Er bestaat in verschillende landen druk op het vlak godsdienst. Interview: Willy Bombeek Redactie: Rita Herdies EUROPEES COMITE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS - CEEC Het Europees Comité voor het Katholiek Onderwijs (CEEC) is een Internationale Vereniging die in 1974 werd opgericht als regionaal comité van de Internationale Organisatie van het Katholiek Onderwijs (OIEC). Het brengt 28 katholieke onderwijsnetten samen uit 26 Midden-, Oost- en West-Europese landen: Albanië, België, Bosnië-Herzegovina, Denemarken, Duitsland, Engeland & Wales, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Schotland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechische Republiek, Zweden en Zwitserland. Het is een ontmoetingscentrum voor de leiders van de Katholiek onderwijs, maar ook een studie- en informatiecentrum. Daarbij vervult het CEEC de rol van promotor van de belangen van het vrij en katholiek onderwijs bij de verscheidene Europese instellingen. Het CEEC vertegenwoordigt en meer dan 35.000 scholen en ongeveer 8.000.000 leerlingen. Hiervoor wil het: • op Europees vlak een forum van overleg en participatie zijn voor alle partners van de christelijke opvoedingsgemeenschap; • de jongeren en hun opvoeders sensibiliseren voor de Europese realiteit en zich inzetten voor de bevordering van een katholiek onderwijs dat drager is van de evangelische boodschap: een onderwijs dat jonge mensen voorbereidt op een Europees burgerschap dat filosofische, religieuze, politieke en culturele verscheidenheid, eerbiedigt; • op Europees vlak een algemeen beleid voor de christelijke opvoeding helpen uitwerken en een onderwijs met een Europese dimensie bevorderen; • de vrijheid van onderwijs verdedigen bij de politieke verantwoordelijken, vooral bij de Commissie van de Europese Unie en bij andere Europese instanties; • een participatie- en samenwerkingsbeleid ontwikkelen samen met alle Europese gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die zich direct of indirect op Europees vlak met onderwijs en opvoeding bezighouden. De samenwerking met alle partners en vertegenwoordigers van de christelijke opvoedingsgemeenschap wordt op structureel vlak geconcretiseerd door gemeenschappelijke acties. Deze worden opgezet samen met de ouders via de Europese Oudervereniging CEPEC (Christian European Parents – Parents Européens Chrétiens) en met oud-leerlingen via UNAEC–Europe (Europese Unie van Oud-leerlingen van het Katholiek Onderwijs). VOORZITTER Oostenrijk – vertegenwoordigd door Dr. Christine MANN, Leiterin des Interdiözesanes Amt für Unterricht und Erziehung – Wien ONDERVOORZITTER NEDERLAND – vertegenwoordigd door de Heer Dick WIJTE, Voorzitter van de NKSR (Nederlandse Katholieke Schoolraad, Den Haag) PENNINGMEESTER HONGARIJE – vertegenwoordigd door Dr. András GIANONE, verantwoordelijk voor Internationale Relaties, Katolikus Pedagógiai Szervezési és Továbbképzési Intézet – KPSzTI, Boedapest ALGEMEEN SECRETARIAAT De Heer Guy Selderslagh, Secretaris-generaal Mevr. Myriam BADART, admin. & financ. directrice E. Mounierlaan 100 • B-1200 BRUSSEL www.ceec.be • [email protected] Tel. +32 2 256 73 24 • +32 2 256 73 25 maart 2015 29 Zout: niet te veel want dat is niet gezond maar ook niet zonder want zoutloos is smaakloos zielloos flauw mossel noch vis. Een beetje zout geeft smaak en kracht aan eenvoud eerlijkheid en duurzaamheid. Zout bewaart voor morgen wat niet verloren mag gaan van gisteren. © UM www.muurkranten.be Vasten is zouten is korrel voor korrel geruisloos witte puurheid brengen in het dodende zwart, is korrel voor korrel zonder poeha pit geven aan grijs-grauwe fletsheid. De vasten van dit jaar smaakt zout en mensen zijn het zout der aarde. Kathleen Boedt De stilte van de dood is doorbroken. God houdt Zijn woord: Hij laat ons niet alleen en spreekt ons aan. Hij sprak in de tekenen van een leeg graf Tot Petrus en zijn geliefde leerling. Hij sprak de naam uit van Maria toen ze in de tuin op zoek was naar haar Heer. Hij sprak een woord van vrede tot de 11 leerlingen die zich opgesloten hadden. Hij sprak een uitnodigend woord Tot Thomas die eerst zo twijfelde. Hij sprak woorden van geloof tot de twee op weg naar Emmaüs. Hij spreekt ook vandaag op Pasen tot ieder van ons die het horen wil. © UM www.muurkranten.be Laat ons dan samen ook de stilte doorbreken en aan ieder die het horen wil verkondigen: “Hij leeft en gaat met ons mee!” Antoon Vandeputte Bestellen van bezinningskaarten bij Uitgeverij Muurkranten (UM), Monnikenwerve 1, 8000 Brugge tel. 050 31 26 01 – fax 050 31 05 50 – [email protected] – Prijs per stuk: € 0,50 (korting vanaf 25 ex.) – Verzendingskosten: € 3,95 30 maart 2015 hoe leeft sociale stage in de voorziening van het Vlaams Welzijnsverbond V eel scholen kennen vormen van sociale stage of een sociaal project. Zij kunnen deze projecten organiseren dankzij de gastvrijheid van diverse voorzieningen en initiatieven, o.a. in de welzijnssector. Het VSKO en het Vlaams Welzijnsverbond waren benieuwd naar de ervaringen van de voorzieningen over de komst en de aanwezigheid van de leerlingen naar hun locaties. Er werd een vragenlijst opgesteld, die door 65 voorzieningen ingevuld werd teruggestuurd. Het overgrote deel betrof voorzieningen die personen met een handicap ondersteunen. Daarnaast antwoordde een klein aantal voorzieningen in de bijzondere jeugdbijstand, in de gezinsondersteuning en in de kinderopvang. Het leeuwendeel van de voorzieningen ontvangt een aantal keer per jaar een of meerdere dagen leerlingen binnen de schooluren. Vaak betrof het leerlingen van verschillende scholen, drie keer van meer dan vijf. Ook buiten de schooluren worden sociale stages georganiseerd. De betrokkenheid van de leerlingen in de activiteiten varieert van meelopen en observeren, tot ondersteunen en participeren in de activiteiten die de doelgroep worden aangeboden. Er zijn ook plaatsen waar leerlingen, in het kader van een project, activiteiten uitwerken. Enkele voorzieningen laten hen technische of praktische taken uitvoeren, waar ze zelf nauwelijks aan toe komen. In zulke gevallen gaat de sociale stage eigenlijk aan zijn doel - belangeloze inzet voor doelgroepen waarmee de leerlingen normaal gesproken niet gauw mee in contact komen - voorbij. voor stage is dikwijls te groot. Als er een keer op een vraag wordt ingegaan moet de school zich realiseren dat het niet vanzelfsprekend is dat het een volgende keer weer zal gebeuren. Goede afspraken en een degelijke informatiestroom tussen de school en de voorziening zijn wenselijk. Tijdens de stage worden de leerlingen voornamelijk door een personeelslid begeleid. Het gebeurt ook dat het personeelslid regelmatig contact heeft met de school en veel leerkrachten bezoeken de locaties. De voorbereiding van de sociale stage wordt door een aanzienlijk deel van de scholen aan medewerkers ter plaatse overgelaten. Meestal gebeurt dit aan het begin van de sociale stage, maar er zijn ook scholen die een personeelslid uitnodigen om op school uitleg te komen geven. De grootste meerwaarde voor de leerling is volgens de ontvangende voorzieningen dat ze kennismaken met een doelgroep en een wereld, die ze niet of nauwelijks kennen. Sociale stage is niet alleen van invloed op de beeldvorming van de leerling, maar geeft ook een frisse kijk op de eigen organisatie. Bovendien komen bewoners op deze manier in contact met de buitenwereld. Anderen zien in sociale stage een mogelijkheid om leerlingen warm te maken voor hun sector. De voorzieningen vinden het belangrijk dat ze gemotiveerde, goed voorbereide leerlingen over de vloer krijgen. Ze krijgen vaak teveel leerlingen tegelijk. Ook het aantal aanvragen Op basis van alle antwoorden formuleren we met enige reserve, want wat voor de een geldt, geldt daarom nog niet voor de ander, de ideale sociale stage: Een sociale stage, zowel binnen als buiten de schooluren, zou idealiter langer dan een dag duren. Wanneer het buiten de schooluren valt, zou het liefst verspreid worden over meerdere dagen. Er is voldoende informatie en er worden goede afspraken gemaakt tussen de school en de voorziening. De leerlingen dienen goed te worden voorbereid want ze kennen de context van de voorziening vaak te weinig. Fanny De Lange – Vlaams Welzijnsverbond An Van Grieken – VVKSO Melissa Wouters - van Oostrom – VSKO maart 2015 31 Zout: een wereld van verschil VASTEN Is het niet paradoxaal om de vasten te associëren met smaak? Gezien de strenge reputatie van het begrip vasten, wordt deze, van oudsher religieuze praktijk, door veel mensen opgevat als flets, saai en lastig. Maar paradoxen helpen doorgaans om vastgeroeste inzichten open te breken. Op de cover van het Leeftochtnummer dat aan de vasten is gewijd zie je een zoutvaatje. Het nummer gaat over zout. Zout vinden we allemaal heel gewoon vandaag, maar eigenlijk beschikt het over heel bijzondere eigenschappen. Eigenschappen die soms het verschil betekenen tussen leven of dood. Zonder zout kan een mens immers niet leven. Van te veel zout gaat een mens uiteindelijk dood. Het speelt een betekenisvolle rol bij de vochtbalans, de bloeddruk en de werking van onze spieren. Maar we hebben maar 1,5 gram zout per dag nodig om goed te kunnen functioneren. We moeten het leven dus leren nemen met een korrel zout. Dat maakt een wereld van verschil. Zout zit in ons voedsel zonder dat we er erg in hebben en toch bepaalt het zo sterk de kwaliteit en smaak van onze maaltijd. © Koen Lemmens Brood zonder zout smaakt heel anders dan brood met zout. En het wonderlijke is dat je eigenlijk maar een snuifje zout nodig hebt om brood lekker te laten smaken. Het vreemde is dat je je maar bewust wordt van zout in brood als het ontbreekt. Je proeft onmiddellijk dat er iets niet klopt. Heel anders is dat met gepekelde vis of vlees. Daar geeft het zout dorst, maar het dient in dat geval niet om het andere te accentueren, maar te bewaren. Als je vlees of vis pekelt, behoudt het langer z’n waarde. Zout op aarde zijn, is vandaag de dag niet gemakkelijk, het is vaker eerder een kruis dan een zegen. Zout geeft ook kracht. Op dit ogenblik zijn er experimenten bezig die het mogelijk moeten maken om auto’s te laten rijden op zout water. Zelfs de wetenschap kiest voor de kracht van zout. Geen wonder dat zout als symbool gebruikt wordt in de wijsheidsliteratuur en het evangelie. Jezus zegt in de Bergrede tegen zijn volgelingen: “Gij zijt het zout der aarde. Als het zout zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten?” Eigenlijk vraagt Jezus aan zijn volgelingen om in zichzelf op zoek te gaan naar die kracht die hen helpt om de wereld smaak te geven. De vastenaffiche ‘De smaak van vasten’ is de rode draad doorheen het aanbod. Elke aanpak begint vanuit de eigen beleving van de opvoeder. In de XXL vind je mogelijke activiteiten om met kinderen en jongeren te werken. Het is daarbij steeds te bedoeling om na te denken over wat vasten kan betekenen. Het delen van ervaringen is een uitgelezen moment om dat stapje verder te zetten en ook de christelijke inspiratie ter sprake te brengen. Er werd gezocht naar kansen om het vastenthema ook aan bod te laten komen in de niet-godsdienstlessen. Het is belangrijk voor kinderen en jongeren dat zij van meerdere mensen kunnen/mogen vernemen wat ‘vasten’ voor hen kan betekenen, wat ze moeilijk en belangrijk vinden. Vastenaffiche Bezinningskaartjes Leeftocht ‘Zout’ XXL De suggesties die worden meegeven, belichten vooral volgende thema’s: 4 smaken van vasten, smaak en zout. Hopelijk bieden ze inspiratie om rond dit thema nog andere activiteiten te plannen. Leeftocht – Maandelijkse inspiratiebron – Een verademing voor onderwijsmensen – Proviand voor onderweg. Surf ook naar pastoraal.vsko.be, Leeftocht, vasten & Pasen . Online vind je de rubriek Extra extra large (XXL)en de bezinnende diamontage. Het Leeftochtnummer van maart en de vastenaffiche ontving je reeds samen met de januari-editie van Forum. In de vorige Forumuitgave verscheen een artikel met een duiding rond het vastenaanbod 2015 en bij dit maartnummer vind je het Leeftochtnummer voor april ‘Spiegel’. bezinnende diamontage Jg. 30, Tussen taal en teken nr. 07, maart 2015
© Copyright 2024 ExpyDoc