- 3.45 MB - Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs

03
Jaargang 46 • Maandblad • verschijnt niet in juli en augustus
Afgiftekantoor 2099 Antwerpen X - P509707 • Afzendadres: Guimardstraat 1 • 1040 Brussel
V l a a m s s e c r e ta r i a at va n h e t k at h o l i e k o n d e r w i j s
MAART 2015
in dit nummer
Religie in de publieke ruimte / Bestuurlijke schaalvergroting /
Radicalisering en de opdracht van de school /
Monument ter herdenking van de Holocaust
forum nr. 3 • maart 2015
Hoofdartikel
Religie in de publieke ruimte
In de kern
Gij zijt het zout der aarde Bestuurlijke schaalvergroting
Organisatieveranderingen
Radicalisering en de opdracht van de school
Persberichten Lawaai in het onderwijs
Beleidsdag Dienst Internaten 2015 Vademecum
voor de directeur kleuteronderwijs
Ontmoetingsdag pedagogisch begeleiders De lessen van de Holocaust
en de toekomst van het onderwijs
Monument ter herdenking van de Holocaust Vormingssessie Vlaams Lasalliaans
perspectief
Een gesprek met Guy Selderslagh secretaris-generaal Europees Comité
Katholiek Onderwijs (CEEC)
Hoe leeft sociale stage in de voorziening
van het Vlaams Welzijnsverbond
3
4
5
9
11
12
14
17
18
21
24
26
28
31
Religie in de publieke ruimte
26 januari 2015: hoorzitting in het Vlaams parlement over de ‘rol van het onderwijs in de preventie en detectie van radicaliseringsprocessen’. Uiterst actueel, want nog geen drie weken na de aanslagen op Charlie Hebdo. Namens het VSKO
spreken Chris Wyns en ikzelf. Bijna drie uur gaan we in dialoog met commissieleden van alle partijen. Focussen doen we
op de vaak moeilijke zoektocht naar identiteit van jongeren in een samenleving waar identiteit, levensbeschouwing en
traditie niet langer vanzelfsprekend zijn. Een zoektocht die niet zelden nog moeilijker wordt, wanneer je vertrekt vanuit
een migratieachtergrond, een andere godsdienst, met een niet-Westerse familienaam en voorkomen. Want onze samenleving
verdraagt op het einde van de rit blijkbaar niet zoveel verschil.
Kinderen en jongeren vorming en begeleiding bieden bij dit zoeken naar zin en betekenis in leven en samenleven is de
taak van de school, en de beste preventie die het onderwijs kan bieden tegen radicalisering. Gemotiveerd vanuit het eigen
christelijke mens- en wereldbeeld vertrekt het project van de katholieke dialoogschool hierbij van het onder elkaar bespreekbaar maken van verschillen, van de vele tradities en bronnen van identiteit. Maar het is moeilijk voor de school om
jongeren op te voeden voor een meer inclusieve samenleving, wanneer die samenleving zelf te gemakkelijk blijft uitsluiten:
wanneer, als iemand met de ‘foute’ familienaam zich aanmeldt, het appartement plots reeds verhuurd is, of de vacature
reeds ingevuld. Of wanneer uitdrukkingen van religieuze identiteit niet het respect krijgen die ze verdienen.
De eerste reacties in de media op onze bijdrage aan deze hoorzitting van eind januari spitsten zich toe op de oproep om
meer moslimleerkrachten te engageren in het katholiek onderwijs. Voor de goede orde: het gaat niet om het organiseren
van islamlessen in het katholiek onderwijs, wel om het aantrekken van leraren met een moslimachtergrond. Deze leraren
werken vanuit hun eigen religieuze achtergrond mee aan het project van de katholieke dialoogschool, en kunnen zo rolmodellen zijn. Door hun vertrouwdheid met de islam, met de familiale en culturele achtergronden, en soms ook de thuistaal,
zijn ze brugfiguren die deze jongeren nog beter kunnen bijstaan in hun zoeken naar identiteit.
Een uitgestelde reactie in de pers volgde midden februari. Onze oproep om de plaats van religie in de publieke ruimte, en
het dragen van religieuze symbolen, te herbekijken, krijgt volop aandacht, maar wordt van de weeromstuit verengd tot een
debat voor of tegen hoofddoeken op school. Ook hier is ons uitgangspunt: voor welke samenleving vormen wij jongeren?
En als dit een samenleving is waar religieuze veelheid haar plaats heeft: hoe dan op school hiermee omgaan? Eerder dan
een discussie op schoolniveau is het aan de samenleving zelf om hiermee in het reine te komen: hoeveel (religieus) verschil
kan ze verdragen in de publieke ruimte?
Een laatste woord over de hoofddoeken dan. Een vreemde discussie voor het katholiek onderwijs, dat zich beroept op de
vrijheid van godsdienst, van onderwijs en van organisatie, om haar project te legitimeren. Een vreemde discussie ook voor
een net waarvan meer dan de helft van de scholen opgericht zijn door vrouwen met een hoofddoek. Een vreemde discussie,
ten slotte, wanneer men vaststelt dat het onderwijs in Nederland geen hoofddoekenverbod kent, en de hoofddoek daar
helemaal geen issue is — terwijl we weten dat de polarisatie rond islam en migratie er niet minder is dan bij ons. Vandaar
ons pleidooi om het gesprek hierover opnieuw op het niveau van de samenleving te voeren, voor het geheel van het onderwijs, vertrekkend van de uitgangspositie: laat ons – vanuit het toekomstbeeld van een inclusieve samenleving — het
dragen van religieuze symbolen precies niet verbieden, tenzij er ernstige, aantoonbare redenen zijn. In een samenleving
waar iedereen tot zijn recht kan komen, zijn er minder oorzaken die tot radicalisering kunnen leiden – en dit niet alleen
voor moslims!
Lieven Boeve
Directeur-generaal VSKO
© Rob Stevens
l
e
k
i
t
r
a
d
f
Hoo
IN DE KERN
gij zijt het zout der aarde
We zitten volop in de Veertigdagentijd. Een drukke(re) tijd voor katholieke scholen en voor pastoraal geëngageerde personeelsleden. Dit jaar
zijn leerlingen en personeelsleden de hele Veertigdagentijd en de Goede
Week in de school. Een ruime kans om deze tijd te laten uitgroeien tot
een sterke tijd van verinnerlijking en solidariteit. Vele scholen bruisen
nu van allerlei initiatieven. Graag wil ik ieder danken die zich inzet voor
het welslagen van deze periode als voorbereidingstijd op het paasfeest.
Ook het VSKO draagt zijn steentje hiertoe bij met het Leeftochtnummer en de bijhorende affiches en uitgebreide materialen rond het
thema ‘De smaak van Vasten’.
Een bijzondere smaakmaker is zout. Een doodgewoon iets, dat nauwelijks onze aandacht trekt omdat we het dagelijks gebruiken zonder er
vragen bij te stellen. Dat gebeurt enkel wanneer dokters het verbieden.
Destijds zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘’Gij zijt het zout der aarde’. Ook
vandaag zegt Hij dit tot ieder van ons. Hoe voelen we ons bij zo’n
compliment? Voelen we er ons door aangesproken? Geïdentificeerd
worden met zout zou ons ego moeten strelen. Het zijn woorden uit
de Bergrede. En dat is scherpe radicale taal, wars van compromissen,
geschipper of voorzichtige diplomatie. In ieder geval een uitdaging!
Het ‘zout van de aarde’ is blijkbaar niet het keukenzout dat we kennen.
In Jezus’ tijd - en nu nog in Arabische dorpen - gebruikte men droge
uitwerpselen van kamelen en ezels als brandstof voor de oven. Door
zoutklompen op de brandstof te leggen werd die geactiveerd. Het zout
was dus vuuraanwakkerend. Maar na enige tijd verschraalde het zout
en werd het krachtloos. Dan gooide men het buiten en werd het vertrapt.
Maar zout is nog veel meer. Zout is van een niet te onderschatten
waarde: zout reinigt, bewaart tegen bederf, geeft smaak en doet
sneeuw en ijs ontdooien. Zout werkt in stilte, vaak onmerkbaar aanwezig maar wel altijd opgemerkt zodra het ontbreekt. Spijzen zonder
zout hebben een fletse smaak. Een klein beetje zout maakt ze veel
lekkerder.
Wanneer wij kijken hoe zout ontstaat, dan zien wij een heel kristallisatieproces. Onder de warmte van de zon verdampt het water en
wat over blijft als alle water weg is, is een kleine hoeveelheid zout.
Juist dit kleine beetje geeft smaak en pit aan de spijzen.
“Gij zijt het zout der aarde”. We zouden ons vereerd moeten voelen
als Jezus ons als schoolbestuurder, directeur, leerkracht, opvoeder…
deze belangrijke kwaliteit toedicht. Toch knikken we niet volmondig
‘ja’. Integendeel, we schuiven wat ongemakkelijk op onze stoel. Hij
ziet het allemaal zo groots, zo ineens op wereldformaat: het zout van
de aarde. Die globalisering schrikt ons af. Worden we niet een klein
beetje overvraagd? Legt Jezus hiermee geen loodzware hypotheek op
onze schouders? Kunnen we ooit aan die verwachting voldoen? Ik
denk dat de toehoorders rond Jezus zich die vragen destijds niet
hebben gesteld. Zij proefden nog het enthousiasme dat uit deze
woorden klonk. Ze volgden Jezus en wilden zijn boodschap onderschrijven. Jezus moet iets ervaren hebben van hun goede wil en van
hun bereidheid om zich voor zijn zaak in te zetten. Hij bevestigde
hen en sprak zijn erkenning en zijn vertrouwen in hen uit: “Gij zijt
het zout der aarde, jullie zijn het…”.
Waarom zouden wij ons niet laten aanmoedigen door Hem? Jezus ziet
immers hoeveel krachten er in ons verborgen liggen, sluimerend aanwezig. Hij kijkt naar ons zoals wij vaker naar onszelf zouden moeten
kijken, als dragers van goddelijke liefde. “Jullie”, zegt Jezus, - wij
dus – “jullie, die in mijn voetspoor gaan, zijn zout, onmisbaar voor
de wereld want zonder zout wordt de wereld smaakloos en verdwijnt
al het goede”. Hij geeft helemaal geen extra opdracht. Hij zegt niet
‘Jullie moeten zout zijn’. Hij gelooft gewoon in ieder van ons. Misschien vergeten we het al te vaak of willen we het liever niet weten:
als volgeling van Jezus zijn we schatplichtig. Zout zijn voor de wereld
maakt gewoon deel uit van ons christen zijn, het is er inherent aan.
Hoe groots en spectaculair dit ook moge klinken, het kan slechts
werkelijkheid worden in kleine dingen, ook op school of in het internaat. In een tijd waarin zo velen, jongeren en volwassenen, op zoek
zijn naar zin en vreugde, mogen we vanuit onze inspiratie mensen
smaak geven. Dan krijgen ze goesting in het leven, ontdooien bevroren relaties tussen collega’s, leerlingen en ouders en krijgen liefde
en tederheid weer een plaats. We mogen kostbare waarden als gerechtigheid en vrede voor het bederf van de tijd behoeden en uitzuiveren. We moeten ons als christenen niet wegsteken voor de boodschap
van Jezus. We mogen er zelfs wat meer voor uitkomen, ‘smaakmakers’
zijn. De Veertigdagentijd is een geschikte oefentijd hiervoor.
Ik wens aan allen ‘veel zout’ in deze Veertigdagentijd.
Jan Vander Velpen
VSKO-pastor
contactblad voor schoolbesturen, pedagogisch begeleiders
directies en personeelsleden van het katholiek onderwijs
Maandblad
Verschijnt niet in juli en augustus
Verantwoordelijke uitgever
Lieven Boeve, directeur-generaal VSKO
Guimardstraat 1 - 1040 Brussel
Eindcoördinatie: Willy Bombeek
Eindredactie: Rita Herdies
Redactieleden: Lieven Boeve, Willy Bombeek, Jan-Baptist De Smet, Isabelle Dobbelaere, Rita Herdies, André Janssens, Janwillem Ravyst, Chris Smits,
Dimitri Vandekerkove, Marijke Van Bo­gaert
4
maart 2015
Redactieadres:
VSKO - Forum - Guimardstraat 1 - 1040 Brussel
Tel.: 02 507 06 19 • Fax: 02 513 36 45
E-mail: [email protected] - Website: www.vsko.be
Abonnement
Jaarabonnement: 23,10 euro (inclusief BTW)
38,10 euro: buitenland. Te storten op rekeningnr.
BE234-3502968-3191 van LICAP cvba, 1040 Brussel
Pre-press en druk: Licap cvba, tel. 02 509 96 83
Cover: © UM www.muurkranten.be
bestuurlijke schaalvergroting
Organisatieveranderingen
M
et de vormingssessies ‘Organisatieveranderingen bij bestuurlijke schaalvergroting’ en ‘Juridische en financiële mogelijkheden en consequenties’ heeft de Dienst
Besturen een aanzet willen geven tot gesprekken tussen schoolbesturen over het
uittekenen van een nieuwe structuur. De massale opkomst (850 deelnemers) van bestuurders en coördinerende directeurs is hoopgevend.
Onze snel veranderende en veeleisende samenleving verwacht sterke scholen en bestuurskrachtige schoolbesturen die de uitdagingen van de toekomst met deskundigheid
en vertrouwen kunnen aangaan.
De recente VSKO nota ‘Naar bestuurlijke optimalisering en schaalvergroting in het basis en
secundair onderwijs’ licht de huidige situatie,
de noden en uitdagingen van morgen en de
grote principes van de bestuurlijke schaalvergroting uitgebreid toe.
Het VSKO opteert voor een proactief veranderingsproces. Dit betekent dat de schoolbesturen zelf nadenken over de mogelijkheden
en opportuniteiten van de bestuurlijke schaalvergroting, rekening houdend met de regionale situatie. Het VSKO rekent erop dat de
Vlaamse Overheid de initiatieven zal onder-
steunen en het algemeen kader zal bepalen
maar geen eigen model zal opleggen.
Blijft de grote vraag: hoe pakken we als katholiek onderwijs met onze vele schoolbesturen en ontelbare vrijwillige en hardwerkende
bestuurders dit proces aan?
Veranderingsprocessen verlopen steeds over
verschillende fasen. Afhankelijk van de auteurs
en/of procesbegeleiders onderscheiden we 4
tot 6 stadia. Sommigen gebruiken als geheugensteuntje de 4 O’s. Deze staan voor Ontwaken, Oriënteren, Ontdekken, Ontwikkelen.
Anderen hanteren bijvoorbeeld de 4 D-Cycle:
Discover, Dream, Design en Destiny. Het proces van bestuurlijke optimalisatie en schaalvergroting in het onderwijs kunnen we als
volgt in schema brengen.
Organisatieveranderingen
Omwille van de sterke organisatiebinding met
‘hun school’ roepen organisatieveranderingen
vaak vragen en weerstanden op bij bestuurders, directieleden, beleidsmedewerkers, ...
leraren. Fusies en nauwe samenwerkingsverbanden tussen schoolbesturen moeten dan
ook gericht zijn op kwaliteitsverbetering,
doordacht gebeuren en vragen een degelijke
en professionele procesbegeleiding.
Een aantal elementen en initiatieven hebben
volgens J. Van Raes, N. Vanbeselaere, e.a.(1)
een positieve invloed op dit proces. We noemen ze ‘kritische succesfactoren’. Zij zijn
erop gericht een snelle binding met de nieuwe fusieorganisatie te realiseren.
1.De noodzaak en strategische meerwaarde.
De druk van koepel of overheid, de beperking van financiële middelen of omkadering
en de hoge verwachtingen van de maatschappij t.a.v. onderwijs creëren een ‘noodzaak’ om in beweging te komen. Vanuit
een positieve benadering zoeken we echter
naar de ‘strategische meerwaarde’. Het samenbrengen van deskundigheid, middelenefficiëntie, innovatie, … zijn hiervan
enkele voorbeelden.
2.Focus op opportuniteiten en realiseren van
successen. Fusies worden bijna steeds als
bedreiging aanzien omwille van onzekerheid, verlies van eigenheid, … Belangrijker
is focussen op de kansen die de samenwerking biedt en successen te communiceren,
hoe beperkt deze in een beginfase ook zijn.
3.Inspraak en betrokkenheid bij het proces.
De eerste betrokkenen bij een proces van
schaalvergroting zijn de bestuurders-vrijwilligers, de directeurs, de beleidsmedewerkers en vakbondsafgevaardigden. Processen en werkvormen worden best zodanig
gekozen dat de participanten optimaal
betrokken worden bij de processen en kunnen meedenken en meebouwen aan de
nieuwe organisatie. Brainstormvergaderingen, Kick-off-meetings, World-Café, SWOTanalyses, … zijn enkele mogelijkheden.
4.Duidelijke communicatie en een gestructureerde aanpak. Medewerkers betrekken bij
het proces vereist een eenduidige en open
communicatie. De formele en de informele
maart 2015
5
communicatie (wandelgangengesprekken) moet gelijkgericht zijn.
Een gestructureerde aanpak omvat een duidelijk plan en een reëel
toekomstbeeld. Aan de stakeholders wordt meegedeeld welke processen eraan komen en wanneer de inspraakmomenten gepland
zijn.
5.De mate waarin de vroegere organisatie zich herkent in de fusieorganisatie. Hoe sterker elementen als naam, cultuur, logo, informaticasysteem, … herkend worden in de nieuwe organisatie hoe
sterker de binding van de medewerkers en hoe meer kans op succes.
De formele structuren zijn belangrijk, maar de perceptie van de
medewerkers bepaalt vaak nog meer het welslagen van het proces.
6.Rechtvaardigheid en evenwicht binnen de fusieorganisatie. Een evenwichtige verdeling van bestuurders, de keuze van de fusienaam, de
herkomst van de voorzitter, promotie van directieleden, … zijn
elementen die door de medewerkers met argusogen worden bekeken en bepalen of het een evenwichtige fusie dan wel een overname betreft. Het bepaalt in sterke mate het vertrouwen of wantrouwen in de nieuwe organisatie.
7.Jobzekerheid. Veranderingsprocessen worden meestal gerelateerd
aan jobonzekerheid. Dit geldt hier voor de bestuurders-vrijwilligers,
directieleden en be­leids­medewerkers. Hen nauw betrekken bij de
processen, en in het bijzonder bij het uittekenen van de nieuwe
bestuursstructuur/organogram, is dan ook essentieel. Vanuit humane overwegingen is een overgangsperiode vaak niet weg te
denken.
De rol van de huidige bestuurders is van kapitaal belang bij het
welslagen van de bestuurlijke schaalvergroting. Het VSKO doet een
warme oproep aan de bestuurders en de besturen om na te denken
over de eigen rol en positie, nu en in de toekomst. Het biedt daartoe
een vorming op maat: ‘Nu nadenken over morgen’ waarbij met de
teamrollen van Belbin(2) gewerkt wordt.
Wil men als schoolbestuur meedenken en meebouwen aan de verhoging van het beleidsvoerend vermogen dan moeten de bestuurders
bereid zijn tot een transformatieproces waar vanuit een visie nieuwe
plannen worden ontwikkeld en gerealiseerd.
Schematisch wordt dit als volgt voorgesteld. Vanuit de huidige situatie denkt het schoolbestuur na over de toekomst en het beoogd
(ideaal) resultaat. Dit vraagt van de organisatie een ‘imago-switch’,
die best planmatig en met de nodige reflectie wordt geïmplementeerd.
De beslissing daarentegen om de uitdaging aan te gaan wordt best
met de nodige urgentie op de agenda geplaatst.
Sommige processen kunnen ook
volgens een bepaalde kleur aangepakt worden.
Veranderingsprocessen vragen deskundige begeleiding. In de social
profit sector is het niet steeds mogelijk vooraanstaande veranderingsconsultants in te huren. Daarom is het wenselijk zich enkele theorieën eigen te maken. Zo kunnen bijvoorbeeld de ‘Veranderingskleuren van de Caluwé en Vermaak’(3) en de ‘Integrale benadering van
een organisatie door Wilber’(4) inspiratie bieden. Graag vermelden
we dat de diocesane begeleiders schaalvergroting en de vormingsmedewerkers van de Dienst Besturen deze processen willen ondersteunen.
Ook aan coördi­nerende- en algemene directeurs kan gevraagd worden
om de rol van ‘change agent’ op te nemen.
Bij de veranderingskleuren gaat men uit van vijf clusters of families
van theorieën. Aanhangers van eenzelfde cluster communiceren over
veranderen vrij moeiteloos: mensen begrijpen elkaar, praten vanuit
dezelfde veronderstellingen en ideeën en men zit vaak op één lijn.
Maar als mensen van verschillende clusters met elkaar praten, dan
verloopt de communicatie heel erg stroef: men begrijpt elkaar niet
of nauwelijks. Opmerkingen als: ‘dat werkt niet’ of ‘dat loopt niet
goed af’ vallen om de haverklap. Dat onbegrip komt voort uit het feit
dat men fundamenteel verschillende concepten hanteert met betrekking tot veranderen. Sommige processen kunnen ook best volgens
een bepaalde kleur aangepakt worden. Wanneer evenwichten moeten
gerespecteerd worden kiest men voor een geeldrukbenadering om tot
een win-winsituatie te komen. Inventarisatie van gegevens of het
uitschrijven van een stappenplan kan best met ratio en structuur
(blauw) aangepakt worden, terwijl de opbouw van een nieuwe organisatiestructuur vanuit rood- of groendrukdenken benaderd wordt.
Vernieuwings- of innovatieprocessen binnen de nieuwe organisatie
vinden vaak hun weg vanuit witdrukdenken. Het zorgt tevens voor
nieuwe energie bij de participanten.
Kwadrant van Wilber
toegepast op de organisatie
Wanneer een proces van organisatieopbouw (intense samenwerking,
fusie, overname …) met andere instanties opgezet wordt beperkt
men zich vaak tot de uiterlijke kenmerken van deze organisatie. Voor
het onderwijs denken we aan de leerlingenaantallen, het studieaanbod, het gebouwenpark, de financiële situatie, de directie (kader),
… allemaal elementen die ‘de buitenkant’ (blauw deel) van de organisatie uitmaken. De theorie van Ken Wilber gaat uit van een integrale benadering van de organisatie en is gericht op een waardengedreven aanpak.
6
maart 2015
leid, het communicatiebeleid en het ICT- en IKZ-beleid. Elementen
die zich aan de binnenzijde van de organisatie situeren zijn: het
opvoedingsproject, de cultuur binnen de organisatie, waarden en
normen, de relaties, sterktes als: ‘waar zijn we fier op?’, ‘wat zijn de
interne krachten?’, maar ook de gevoeligheden: ‘waar liggen we wakker van?’
Het is aan de besturen om met de matrix aan de slag te gaan en
onderling af te spreken welke domeinen en items men wenst uit te
wisselen. We kunnen daarin twee fasen onderscheiden: de quickscan
en het reële veranderingsproces. De quickscan zien we als een voorbereidings- of kennismakingsproces en duurt best niet te lang. Zodra
de beslissing tot samenwerken genomen is komt het volledige veranderingsproces op gang. Hiervoor wordt het best de nodige implementatietijd genomen.
Kwadrant van Wilber
Als externe weet je niet waar de medewerkers van de andere organisatie voor staan. Waarvoor komen zij hun bed uit? Hebben ze nog
plezier in werk? Waarvoor zijn zij ooit bij deze organisatie gaan
werken? Zullen ze zich binden aan de nieuwe organisatie?
De elementen cultuur, waarden, gevoeligheden, relaties maken ‘de
binnenkant’ (groen deel) van de organisatie uit. Omwille van de vele
intermenselijke contacten en groepsprocessen (geel en bruin) is dit
in het onderwijs uiterst belangrijk. Er wordt vooraf dan ook het best
gepeild naar de kernwaarden van het opvoedingsproject, naar de
effectieve waardenbeleving bij personeel en leerlingen, de relatie
personeel - directie en bestuur, hoe men ouders ontvangt en men
omgaat met eventuele problemen.
Communicatiebeleid uit­tekenen vanuit
SWOT-analyse
Uit een sterkte-zwakte analyse van de huidige organisatie kan een
nieuw communicatiebeleid voor de nieuwe bestuursorganisatie ontwikkeld worden. Focus wordt het best gelegd op de sterktes en de
opportuniteiten. Als nieuwe organisatie is het belangrijk na te denken over de communicatie die de scholen en het schoolbestuur intern,
maar zeker ook extern gaan voeren
Het communicatiebeleidsplan geeft de contouren aan en de
profielcommissie(s) waar meerdere participanten (bestuur, directie,
leraren, ouders, leerlingen) in vertegenwoordigd zijn, werkt de concrete acties uit. Jaarlijks of om de twee jaar wordt er in het kader
van PDCA (Plan, Do, Check, Act) een nieuwe analyse gemaakt en
wordt het beleidsplan bijgestuurd.
© Jos Demuynck
De vier perspectieven van het kwadrant zijn onlosmakelijk aan elkaar
gelinkt. Dit impliceert dat je als organisatie elke verandering idealiter vanuit de vier invalshoeken benadert.
Veranderingsprocessen vragen werkvormen die de binding met de
nieuwe organisatie stimuleren. Tijdens de vormingssessies werden er
enkele toegepast.
Tools
Om de veranderingsprocessen naar bestuurlijke optimalisering en schaalvergroting te faciliteren heeft het VSKO Dienst Besturen een matrix
ontwikkeld waarin de meeste facetten van de bestuurlijke organisatie
worden opgelijst. Deze en andere documenten zijn te raadplegen via
de E-Gids voor besturen.(5)
Voor de buitenzijde van de organisatie vermelden we de bestuurlijke
en juridische situatie van het schoolbestuur, de schoolgegevens, de
financiële en infrastructurele situatie, het personeels- en welzijnsbe-
Werken aan een nieuwe bestuurlijke
organisatiestructuur
Het ontwikkelen van een nieuwe bestuurlijke organisatievorm en
mogelijk organogram, waarin de meeste participanten zich kunnen
vinden, is een van de grote uitdagingen van het nieuwe schoolbestuur.
Een onderonsje tussen de voorzitters volstaat meestal niet om deze
opdracht te klaren.
maart 2015
7
In een eerste fase worden alle betrokkenen in kleine groepen samengebracht om de bouwstenen van de nieuwe structuur te bepalen. Aan
de hand van enkele gerichte vragen lijst men de plus- en minpunten
op van de huidige bestuurlijke organisatie. Vervolgens wordt in wisselende groepen het transfer gemaakt naar een grotere organisatie.
De participanten stellen een top 5 op van elementen die in de nieuwe organisatievorm zeker moeten aanwezig zijn en een top 5 van
elementen die niet of helemaal niet gewenst zijn. Bij een WorldCafé wisselen de medewerkers van groep na elke ronde van ongeveer
25 minuten. Zo komen we tot een gelijkgericht uitstroom van ideeën.
Met deze bouwstenen gaat in een tweede fase een beperkt aantal
experts in organisatiestructuren aan de slag om de meest wenselijke
bestuursstructuur uit te tekenen. De door de participanten aangereikte elementen moeten duidelijk aanwezig zijn in de deze structuur.
© Jos Demuynck
Wij opteren voor een werkvorm waarbij bestuurders, directieleden,
beleidsmedewerkers en verantwoordelijken van ondersteunende diensten, vakbondsafgevaardigden,… mee nadenken en meebouwen aan
de nieuwe structuur. Een werkvorm als ‘World-Café’ biedt hier een
oplossing.
Willy Penninckx
Naar een nieuwe missie …
Wanneer schoolbesturen willen groeien naar een nieuwe eenheid is
het essentieel de missie en visie van de huidige besturen/scholen
naast elkaar te leggen. Bij kleinere schoolbesturen wordt vaak gewerkt
vanuit het opvoedingsproject. Heel wat elementen uit de missies en/
of projecten kunnen ondergebracht worden in grote clusters of venndiagrammen als ‘christelijke inspiratie’, ‘lerende organisatie’, ‘stimulerende en dynamische leeromgeving’, ‘kwaliteitsvolle school’. De kernwaarden krijgen ook een plaats in dit overzicht.
De gemeenschappelijke elementen en waarden worden het best afgetoetst
aan de visie en de kenmerken van de door het VSKO voorgestelde
­‘Katholieke dialoogschool’.
Zo ontwikkelt zich een gemeenschappelijk gedragen missie en visie
voor het nieuwe schoolbestuur. De opvoedingsprojecten van de verschillende scholen kunnen daarbij behouden blijven. Hier of daar is
een kleine bijsturing wellicht wenselijk. Dit laatste gebeurt steeds in
samenspraak met de schoolparticipanten (leraren, ouders, leerlingen,
lokale gemeenschap).
Een krachtige missie en een duidelijke visie op onderliggende processen draagt bij tot een sterke organisatiebinding en vormt de basis
voor het ontwikkelen van de strategische doelen voor de komende
vijf of tien jaar.
Willy Penninckx,
nascholer organisatieveranderingen
(1) Van Raes, J., Vanbeselaere, N., De Witte, H;, Boen, F., (2009) Recept voor succesvolle fusie. Acco
(2) Belbin, R.M., (2010) Teamrollen op het werk. Academic Service
© Dominiek Olivier
(3) De Caluwé, L., Vermaak, H., (2006) Leren veranderen. Kluwer
(4) Wilber, K., (2004) Denken als Passie, Integrale benadering. www.worldofkenwilber.com
(5) Dienst Besturen, (2013) E-Gids voor besturen. VSKO http://www.gidsvoorbesturen.be/
8
maart 2015
radicalisering en
de opdracht van de school
D
e aanslag op de redactie van Charlie Hebdo en de daaropvolgende interventie van de Belgische veiligheidsdiensten in Verviers
hebben in vele scholen de relaties tussen leerlingen, leraren, opvoeders, directie en ouders op scherp gesteld. Sindsdien is dit
thema niet meer uit de actualiteit geweest. Leerlingen van alle leeftijden ventileren hun ongeloof, afschuw, onmacht, sommigen
hun goedkeuring en sympathie. Dat gebeurt in de klas, maar ook op sociale media zoals Facebook. In sommige scholen leidt dat tot harde
gesprekken en een polarisering tussen leerlingen onderling en soms ook tussen leerlingen en leraren. Gelukkig bereiken ons eveneens
heel positieve signalen over constructief gevoerde gesprekken en acties en een dialoog die voor iedereen verrijkend en verdiepend zijn.
Hoe moeten scholen reageren wanneer radicale standpunten de sfeer
bepalen? Hoe kunnen scholen een onderscheid maken tussen radicaliteit en extremisme? En hoe moeten zij daarmee omgaan? Wat behoort
tot hun mogelijkheden en wat niet?
Professor Lieven Pauwels, criminoloog verbonden aan de UGent, beschrijft radicalisering als een complex en dynamisch proces. Wie
radicaliseert, vervreemdt in toenemende mate van de maatschappij.
Hij of zij ervaart de maatschappij als zeer negatief en onrechtvaardig
en wil haar snel in zijn of haar voordeel zien evolueren. Gaandeweg
groeit bij sommigen daarbovenop de bereidheid om daarvoor geweld
te gebruiken. Op die manier komt extremisme in zicht. Geweld gebruikt
men echter niet zomaar, het heeft een verschoningsgrond nodig,
politiek en/of religieus. De verschoningsgrond legitimeert het geweld,
want het geweld dient wat goed is.
Wat zorgt ervoor dat iemand vervreemdt en radicaler wordt? Hierbij
spelen twee factoren een cruciale rol. Eerst is er het gevoel van
onrecht. Een negatief wereldbeeld bouwt zich op uit een opeenstapeling van gepercipieerd onrecht. Een zwakke integratie in de maatschappij, met een zwak sociaal netwerk, maakt de persoon vatbaar
voor radicalisering. Een sterk sociaal netwerk daarentegen zorgt voor
een buffer. Een belangrijke vaststelling bij de perceptie van onrecht
is dat dit niet persoonlijk hoeft te zijn, het kan even goed slaan op
vrienden, familie en andere lotgenoten. Dat verklaart dat ook jongeren uit de middenklasse, met een diploma op zak en prima vooruitzichten, kunnen radicaliseren.
Samengevat ziet dat er zo uit:
Dit model sluit naadloos aan bij de psychologie van pubers. Pubers
denken en handelen zwart/wit, gedragen zich dikwijls ongeremd en
reageren heftig en ongecontroleerd. Daardoor komen zij in conflict
thuis en op school. Pubers reageren beter op positieve dan op negatieve feedback, maar krijgen dikwijls negatieve feedback. Ze nemen
graag risico’s en kortetermijnbeslissingen en ze zijn extra gevoelig
als ze weten dat er een beloning aan komt. Om die redenen zijn de
meeste pubers vatbaar voor radicalisering en dus ook, in deze context,
moslimpubers. Ze hebben het gevoel, de indruk dat zij niet eerlijk
worden behandeld, dat zij worden gediscrimineerd, dat hun religie
en cultuur niet ernstig worden genomen. Zij voelen zich tweederangsburgers en hebben een zeer laag zelfbeeld. Bovendien lopen zij meer
dan andere leerlingen de kans een B- of C-attest te halen en worden
zij meer dan andere leerlingen definitief uitgesloten. Ook bij die
laatste twee spelen mechanismen die zij als oneerlijk en discriminerend ervaren. En dat terwijl zij net als alle anderen erkenning willen,
een vriendenkring, succes en een toekomst. Maar het geloof daarin
brokkelt af. Als dan ook hun sociaal netwerk niet sterk uitgebouwd
is, is er geen buffer tegen hofmakerij vanuit radicale hoek, dikwijls
via internet en zogenaamde vrienden.
Maar ook dan is radicalisering een proces. De jongere die zoekende
is, wil vooral meedoen en aanvaard worden. In tweede instantie pas
wordt het voor hem of haar een zoektocht naar ‘het ware geloof’,
omdat hij of zij de indruk heeft dat wat hen wordt aangeboden niet
sterk en zuiver genoeg is. Pas daarna komt de vraag: doorgaan of
stoppen, waarbij ‘doorgaan’ het gebruik van geweld impliceert.
Radicalisering is een maatschappelijk probleem en vraagt een maatschappelijk gedragen aanpak en oplossing. Scholen zijn – zo blijkt
ook hier weer duidelijk – geen eilanden. Radicalisering gebeurt in de
meeste gevallen buiten de school maar toch moet de school er ook
mee aan de slag. Zij moet haar verantwoordelijkheid opnemen in het
volle besef van haar kracht én beperking.
Wat houdt dit in?
Het proces van radicalisering kan het beste door preventie worden
tegengegaan. Daar ligt de eerste en belangrijkste taak van de school.
Zij heeft de tools in handen om een context te creëren waarbinnen
alle leerlingen zich veilig en gedragen voelen. Zo werkt zij tegelijkertijd aan de perceptie van recht en onrecht en aan de versterking
van de sociale context van de leerling. De leraren kunnen – en moe-
maart 2015
9
ten? – ook de redeneerfouten die radicaliserende jongeren maken, ontmaskeren. Bovengeschetst proces stelt de vertrouwensband
tussen school, leerling en ouders centraal en
mondt uit in een aantal centrale beleidsthema’s:
• een open en participatief schoolklimaat
dat in de dialoog een even grote plaats
voorziet voor het luisteren als voor het
spreken,
• een verbindend schoolklimaat dat kiest voor
herstelgericht werken,
• de betrokkenheid van ouders als partners
voor de school.
Daar houdt het echter niet op. Ook andere
– even uitdagende – thema’s treden op de
voorgrond:
• een taalbeleid dat de moedertaal van de
leerling als een meerwaarde ziet eerder dan
als een bedreiging,
• een pest- en spijbelbeleid en een kader
van orde & tucht die vertrekken van welbevinden,
• een kostenbeheersend en kostenbewust
beleid dat gelijke kansen biedt aan alle
leerlingen,
• evaluatie en attestering met focus op alle
talenten van alle leerlingen,
• een open personeelsbeleid met oog voor
diversiteit,
• aandacht voor een warme schoolse ruimte
die uitnodigt en kansen biedt,
• aandacht voor vragen van cultureel-religieuze aard.
De grootste uitdaging is echter:
• werken aan de identiteit van iedereen!
• (Super)diverse omgevingen stellen grote
eisen aan ‘werken aan identiteit’. Het is
bovendien een gelaagde en dynamische
realiteit:
• tradities staan onder druk,
• het individu komt centraal te staan, want
diversiteit is meer en meer de norm,
• een groeiend pluralisme of de veelheid aan
bronnen en tradities bemoeilijken de vorming van identiteit.
Het gevolg van dit alles is dat identiteit niet
vanzelfsprekend is en dat we er alle belang
bij hebben om jongeren op een kritisch-reflexieve manier met (on)zekerheden te leren
omgaan. Want tegenover de onzekerheid
plaatst men heel makkelijk zogenaamd fundamentele zekerheden. En die klinken sommigen als muziek in de oren.
Werken aan identiteit vanuit een kritischreflexieve houding kan best aanvangen
vanaf jonge leeftijd. Het belang van wat in
kleuter- en lager onderwijs gebeurt op dit
vlak, kan niet overschat worden. Groeien in
dialoog vraagt oefening. Die oefening moeten
leraren introduceren. Dit zet de (na)vorming
10
maart 2015
van leraren op het voorplan omdat – ook
inhoudelijke – kennis van zaken en de voor
deze aanpak noodzakelijke vaardigheden niet
a priori aanwezig zijn.
In het secundair onderwijs duikt dan ‘de’ puber op. Het zwart-witdenken dat onlosmakelijk bij pubers hoort, stelt de dialoog op de
proef. Klasgesprekken willen om die reden al
eens ontsporen, vooral wanneer de dialoog
met leerlingen niet tot de traditie behoort.
Deze vaststelling leidt tot de onvermijdelijke
opdracht om gesprekken met leerlingen nauwgezet voor te bereiden. Die voorbereiding moet
inhoudelijk zijn en gericht op het waarom,
maar zeker ook gericht op de aanpak, de
strategie, op het hoe. Aanslagen zoals deze
van 7 januari 2015 op de redactie van Charlie Hebdo roepen bij iedereen emoties op.
Een gesprek zal onmogelijk zijn als ook die
emoties geen plaats krijgen in de dialoog.
Dan komt het erop aan te spreken vanuit het
ik, vanuit de eigen beleving: wat doet dit
met mij? Op die manier vermijden we de ander aan te spreken en te verwijten. Dat is
essentieel om emoties in goede banen te
leiden. In tweede instantie kan het gesprek
meer rationeel gevoerd worden, met argumenten en tegenargumenten, maar steeds
ook met respect voor de mening van de ander.
Argumenten zijn niet absoluut. Daar is het
aan de leraar om samen met de leerlingen
aan argumenten gewicht toe te kennen. Dit
aan het woord komt.”1
Niet elke leraar is hiertoe in even grote mate
bereid. Nochtans mag dit er niet toe leiden
dat alleen de leraar godsdienst wordt aangesproken. Het is bovendien geen schande vast
te stellen dat een dergelijk beleid de draagkracht van het individu overstijgt. Dit stelt
het belang van het team centraal! Het is aan
het team om het waarom, het wat, het hoe
en het wie te bepalen en uit te voeren. We
zijn niet alleen om in dialoog te gaan. Een
stuk van de verantwoordelijkheid van leraren
houdt in dat zij zich solidair en teamgericht
opstellen, elk vanuit de eigen identiteit. Het
zal precies die solidariteit zijn die ervoor zorgt
dat jongeren zich gesteund maar ook gecontroleerd weten. Daarin zit de sociale controle, niet in een ‘klikcultuur’.
Wat als het toch fout gaat? Bovenstaand
beleid biedt geen 100% garantie. Hoe zou
dat ook kunnen? Scholen zijn, zoals eerder
gesteld, geen eilanden. De tijd die jongeren
op school doorbrengen is al bij al beperkt.
Daarom is het zo belangrijk dat scholen de
vertrouwensrelatie met leerlingen en ouders
blijven centraal stellen, dat leraren en opvoeders blijven inzien dat het gedrag dat
leerlingen stellen bij hun leeftijd hoort eerder
dan bij hun socio-culturele achtergrond, dat
de school het eigenaarschap blijft opnemen
en jongeren niet afstoot. Zeker in deze context zou dit kunnen betekenen dat de jon-
De school heeft de tools in handen om een context te creëren waarbinnen alle
leerlingen zich veilig en gedragen voelen. Zo werkt zij tegelijkertijd aan de perceptie
van recht en onrecht en aan de versterking van de sociale context van de leerling.
kan door gebruik te maken van kaders die
mondiaal erkend zijn. Het Verdrag inzake de
Rechten van het Kind is hiervan een goed
voorbeeld. Er kunnen daarenboven andere
werkwijzen aangesproken worden om jonge
mensen uiting te laten geven aan hun overtuiging en idealisme, om zich te profileren
als moedig en sterk zonder daarmee anderen
kwaad te berokkenen.
Die dialoog brengt “christenen, moslims, joden,
anders-gelovigen, niet-gelovige humanisten
samen met alle anderen die betekenis willen
vinden in leven en samenleven. In gesprek
met elkaar leren ze allen de eigen identiteit
vorm te geven, door deze te ontdekken, erover
na te denken, en te verdiepen. Vanuit haar
opdracht brengt de school zelf hiertoe in woord
en daad op eigentijds-tegendraadse wijze de
christelijke stem in dit gesprek binnen. Hierbij heeft ze in het bijzonder oog voor wie niet
gere zo het laatste zetje krijgt en in extremisme zijn toevlucht zoekt.
Ik wil afsluiten met een pleidooi en mij aansluiten bij het commentaar van Karel Verhoeven in De Standaard van 4 februari. Laten we
ervoor zorgen dat de discussie niet alleen
over ‘hen’ gaat. “Over hen die we in de gaten
moeten houden. Terwijl we nu toch de vraag
over onszelf echt niet meer kunnen ontlopen.”
Dit is geen wij-zij-verhaal, dit is een wijverhaal. Vertrouwen is in dit verhaal de voedingsbodem. Dat vertrouwen mogen we vandaag niet op de helling zetten.
Chris Wyns,
Meldpunt radicalisering katholiek onderwijs
Email: [email protected] • Tel.: 02/507.07.42
1 De katholieke dialoogschool, Een voorlopige visietekst
– versie 2.04
persbericht 05-02-2015
Overdracht van onderwijs naar bedrijven gaat veel te ver!
Het VSKO reageert met onbegrip op de conceptnota ‘Duaal Leren’ van de ministers van Onderwijs en Werk. Als deze nota
werkelijkheid wordt, zal in de toekomst het arbeidsmarktgericht gedeelte van een studierichting bijna volledig onder de
bevoegdheid van een bedrijf of KMO vallen.
VSKO deelt de zorg om jongeren in het secundair onderwijs goed voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Het is het er over
eens dat specifieke competenties van een beroep beter via stages en werkplekleren dan in de school worden gerealiseerd.
Echter, de volledige overdracht van het beroepsgericht gedeelte van een studierichting naar de bedrijven is een brug te
ver.
Dit uitgangspunt doet groot onrecht aan de kwaliteitsvolle werking van onze scholen en de bredere vorming die zij jongeren
bieden. Het vertrouwen in de professionaliteit van leraren en scholen, nochtans een belangrijk uitgangspunt in de beleidsnota onderwijs, blijft op die manier dode letter.
In een wereld waar de helft van de jobs in 2020 nu nog niet gekend is, hebben jongeren meer dan ooit nood aan generieke vaardigheden en algemene vorming, die niet te eenzijdig op een specifieke sector toegespitst zijn.
Bovendien biedt de nota geen enkel perspectief voor wie nog niet arbeidsmarktrijp is, en dreigt een hele groep jongeren
die vandaag veel moeite heeft om een beroeps- en/of onderwijskwalificatie te behalen, in de kou te blijven staan. Als
er dan toch engagementen van Werk richting Onderwijs komen, dan graag ook voor deze groep!
Lieven Boeve, directeur-generaal had het reeds eerder over de verhouding tussen onderwijs en arbeidsmarkt in zijn voorwoord (in de januari-editie) van ons tijdschrift Forum “Mij hoor je niet zeggen dat onderwijs niet dient voor te bereiden
op de arbeidsmarkt, of dat werkplekleren fout zou zijn: dat zou pas onzinnig zijn. Maar mag het iets meer zijn? Mogen we
kinderen, jongeren en volwassenen blijven vormen als mensen die meer zijn dan de rol die ze zullen spelen op de arbeidsmarkt? Mogen wij hen, naast leren werken, ook nog leren leren, leren leven en leren samenleven? Mogen we hen voorbereiden op wat het is volop mens en medemens te zijn in de wereld van morgen?” (Forum, januari 2015, p. 3).
VSKO doet een oproep aan alle betrokken actoren om rond de tafel te gaan zitten om transparante afspraken over de
wederzijdse verantwoordelijkheden te maken.
Machteld Verhelst
Pedagogisch Coördinator VSKO
Na een evaluatieprocedure heeft de Raad van Bestuur van het VSKO (12 februari 2015)
beslist Machteld Verhelst, directeur PBDKO, aan te stellen als pedagogisch coördinator
van het VSKO, en in die hoedanigheid ook als leidinggevende van de dienst Curriculum
en Vorming. We wensen Machteld veel succes toe in haar opdracht!
maart 2015
11
lawaai in het onderwijs,
een onderschat risico ?
G
eluid speelt een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Wanneer geluid als onnodig
en hinderlijk ervaren wordt, spreekt men over lawaai. Gehoorbeschadiging ontstaat
door een langdurige blootstelling aan een bepaald geluidsniveau.
Dit is een onopvallend proces, maar met onomkeerbare gevolgen.
Dat lawaai in onze westerse samenleving de
oorzaak van een stijgend risico op gehoorbeschadiging is, werd ons door de media
meermaals duidelijk gemaakt. Dat dit fenomeen zich specifiek in het onderwijs voordoet,
krijgt veel minder aandacht. Met dit artikel
willen we niet alleen het risico en de gevolgen benadrukken maar ook aantonen dat het
mogelijk is om op verschillende manieren
actie te ondernemen.
Wetgeving
Het koninklijk besluit van 16 januari 2006
betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers
tegen de risico’s van lawaai op het werk is
de omzetting van de Europese richtlijn.
Voor de toepassing van dit besluit worden de
grenswaarden en actiewaarden voor de dagelijkse niveaus van blootstelling aan lawaai
en voor de piekgeluidsdruk vastgesteld op :
• grenswaarden: Lex, 8h = 87 dB(A)
en Ppiek = 140 dB(C)
• bovenste actiewaarden: Lex, 8h = 85 dB(A)
en Ppiek = 137 dB(C)
• onderste actiewaarde : Lex, 8h = 80 dB(A)
en Ppiek = 135 dB(C)
Lex, 8h : geluidsblootstellingsniveau voor 8
uur, dagdosis
Afhankelijk van de actiewaarden bepaalt de
wet welke maatregelen genomen moeten
worden.
We kunnen ze groeperen in organisatorische
maatregelen, aanpassen van de infrastructuur,
sensibilisering en persoonlijke bescherming.
Van klacht naar onderzoek
De studie kwam er naar aanleiding van een
klacht van enkele turnleerkrachten. Uit de
verkennende geluidsmetingen bleek dat niet
12
maart 2015
enkel de turnzaal een bron is van geluidsoverlast. Ook de kleuterjuffen werden aan hoge geluidswaarden blootgesteld.
Plaats
Oude turnzaal
LAeq
LAFmax
LCpeak
78.6 dB(A)
88.4 dB(A)
108.7 dB(C)
Klas lagere school (4 leerjaar)
60.2
78.7
98.5
Speelplaats kleuterschool
84.9
106.2
115.1
Speelplaats lagere school
85.1
94.5
104.9
de
Leraarskamer
73.5
89.3
113.6
Klas middelbare school
66.4
79.3
97.3
Kleuterklas (3de)
75.7
92.3
101.0
Kleuterklas (2de)
77.1
94.9
113.8
Kleuterklas (1 )
77.7
92
108.2
ste
Kleuterturnen in polyvalente zaal
76
89.6
101.5
Nieuwe turnzaal
70.3
89.2
115.5
Eetzaal kleuters
81.2
90.7
103.2
Restaurant middelbaar
76.2
88.7
99.3
LAeq: gemiddeld geluidsniveau over de meetperiode in dB(A)
LAFmax: hoogste geluidsniveau in dB(A)
LCpeak: maximum C-gewogen piekniveau tijdens de meetperiode
Om de metingen te verfijnen werd een dosimeter gehuurd. Dit toestel zorgt voor nauwkeurig opslaan van de geluidsniveaus die een
proefpersoon te verduren krijgt. De gegevens
kunnen in de computer worden ingevoerd en
verwerkt. De dosimeter werd eerst bij een
turnleerkracht opgespeld. Zij gaf een hele
dag les in de lagere school: in de voormiddag
in de oude turnzaal, tijdens de middag toezicht in het restaurant en in de namiddag in
het zwembad. Zij werd gedurende 6.44 uur
gevolgd. Het gemiddelde geluidsniveau over
een periode van 8 uur bedroeg 90,2 dB.
Een andere turnleerkracht wiens werktijd in
de voormiddag werd verdeeld tussen de oude
en de nieuwe turnzaal en de lagere en de middelbare school werd 2.52 uur gevolgd. Zij werd
blootgesteld aan een gemiddeld geluidsniveau
van 82,3 dB over een periode van 8 uur.
De derde dosimeter werd een namiddag lang
(2.16 uur) opgespeld bij een kleuterjuf van
de 2de kleuterklas. Omgerekend naar het
gemiddelde geluidsniveau over een periode
van 8 uur, werd zij blootgesteld aan 88,6 dB.
Dit zijn slechts korte metingen waaruit geen
grote conclusies kunnen getrokken worden.
De meetresultaten stemmen tot nadenken en
verdienen aandacht en onderzoek. In Vlaanderen blijft dit beperkt tot enkele plaatselijke
initiatieven. Onderzoeken in de buurlanden
tonen hoge geluidswaarden in het onderwijs
aan. We noteren volgende conclusies :
• de belangrijkste geluidsbron is de menselijke stem
• hoe jonger de leerlingen, hoe meer lawaai
• les geven is één van de meest belastende
beroepen voor de stem
• veel leerkrachten kampen met stemproblemen
• stress wordt door leerkrachten vaak toegewezen aan het lawaai
Organisatorisch maatregelen
Mensen die niet in het onderwijs staan vinden
dat de oplossing voor dit alles eenvoudig is:
“Laat die kinderen gewoon stiller zijn !” Zo
eenvoudig is het natuurlijk niet. Enerzijds is
de jeugd heel wat mondiger geworden, anderzijds creëren de nieuwe werkvormen nu
eenmaal meer geluid dan het klassieke klassikale ‘ex cathedra’ onderwijs van vroeger.
Om de geluidsoverlast zo veel mogelijk te
spreiden, werd met de turnleerkrachten overlegd hoe ze de lesuren konden verdelen over
de twee turnzalen. De turnleerkrachten gaven
elkaar tips om hoe de lessen lichamelijk oplossing stiller te maken. Het gaat om eenvoudige middeltjes zoals het opsteken van
de hand in plaats van een geluidsignaal te
geven, het ‘sportief’ bestraffen van een ploeg
die te veel lawaai maakt, wedstrijd- en spelmomenten afwisselen met rustiger stille activiteiten.
Sensibilisering
Een andere manier om de geluidsoverlast aan
te pakken, is door de leerlingen – en leerkrachten – te sensibiliseren. De tentoonstelling VerdOORie noemde professor Vinck, docent
aan de universiteit Gent en audioloog, een
belangrijke primeur als eerste bewustmakingscampagne in Vlaanderen.
Het PVI bracht de volledige tentoonstelling
in een brochure uit. Op de website www.provant.be kan je de brochure gratis downloaden.
Het is voor leerkrachten prachtig didactisch
materiaal met passende foto’s en verduidelijkende filmpjes. Een aanrader !
De dienst Gezondheid van de provincie OostVlaanderen, deJeugddienst en het Veiligheidsinstituut van de provincie Antwerpen sloegen
de handen in elkaar om in samenwerking met
de vzw AHOSA (Anders Horen door Spraakafzien) en productiehuis Impressantplus, de
uitleenkoffer ‘Amai, mijn (h)oren!’ voor 12 tot
18-jarigen te ontwikkelen. Doel van de doekoffer is de jongeren op een interactieve manier
bewuster leren omgaan met geluid en lawaai.
Wie een bestaande infrastructuur akoestisch
wil aanpakken, zal daar een aanzienlijk bedrag
moeten voor uittrekken. Dit is veel minder
het geval bij nieuwbouw. Via een doordacht
ontwerp en de juist gekozen materialen, kunnen akoestische problemen vermeden worden.
Toch zijn er ook mogelijkheden om bestaande lokalen te verbeteren. Er is een ruime
keuzen aan geluidsabsorberende platen.
Daarnaast kunnen gordijnen en hypoallergene tapijten het geluid dempen. Zelfs het
doorbreken van de ruimte kan een gunstig
effect hebben. Zo werd door het plaatsen van
een mezzanine in een kleuterklas een betere
akoestiek gecreëerd.
Persoonlijke bescherming
Die sensibilisering heeft er zelfs toe geleid
dat sommige leerkrachten gehoorbescherming
zijn gaan dragen. Aangezien de verbale communicatie in het onderwijs noodzakelijk is,
wordt de keuze van de persoonlijke beschermingsmiddelen beperkt.
Otoplastieken zijn op maat aangepaste oordopjes. Ze bestaan uit een oorstukje, voorzien
van een akoestisch kanaaltje. In dit kanaaltje is een filter geplaatst waarmee een gewenst frequentiegebied in gekozen mate wordt
gedempt. Ze zijn weinig hinderend en laten
spraakverstaanbaarheid toe.
Infrastructuur
In één van de kleuterscholen van de vzw
Sint-Trudo werd de polyvalente ruimte aangepakt. Het plafond werd gedeeltelijk met
dergelijke platen bekleed. Het resultaat is
opmerkelijk.
gebruik van aantrekkelijk materiaal, nog heel
open voor preventiecampagnes. De koffer kan
gratis in tal van provincies ontleend worden.
Ten slotte
De koffer is bedoeld voor gebruik door leerkrachten in het vierde, vijfde en zesde leerjaar
van het basisonderwijs. In de leeftijdscategorie van de 10 tot 12-jarigen worden immers
vaak de eerste lawaai-intoxicaties vastgesteld.
Bovendien staan deze jonge pubers, mits het
Ons gehoor is een complex orgaan, in staat
om een verbazingwekkend groot bereik van
geluiden waar te nemen. Het is een zintuig
dat ons helpt bij het communiceren en het
opdoen van nieuwe kennis, bij het opmerken
van gevaar maar evengoed bij het ontspannend luisteren naar muziek. Opgelopen
schade is in de meeste gevallen onomkeerbaar.
Het voorkomen van gehoorbeschadiging is,
ook in het onderwijs, belangrijk.
Stefaan Dhondt, preventieadviseur
Lawaai in het onderwijs krijgt steeds meer aandacht, maar in de scholen zelf is nog wat werk
aan de winkel. Dat blijkt uit de studie van Stefaan Dhondt, preventieadviseur van de vzw
Sint-Trudo Katholiek onderwijs in Brugge. Hij kreeg voor zijn onderzoek naar geluidsoverlast
in het onderwijs en praktische voorstellen om lawaai aan te pakken de ADMB-Award.
De HR dienstengroep en externe preventiedienst reiken jaarlijks een prijs uit voor vernieuwende en resultaatgerichte ideeën op het vlak van HR en preventie. De preventieadviseur kon
de jury overtuigen door zijn keuze ‘voor een welzijnsthema dat vandaag vaak te weinig
aandacht krijgt. Hij biedt eenvoudige oplossingen om preventief om te gaan met lawaai in
een alledaagse omgeving. De studie is niet enkel nuttig voor scholen, maar evengoed voor
bedrijven en organisaties in andere sectoren.’
maart 2015
13
beleidsdag dienst internaten 2015
2015“In the picture” staan is dé uitdaging voor internaten
N
a een gestage stijging van het aantal internen tussen 2002 en 2012 – er kwamen
bijna 1.000 internen bij in Vlaanderen in dat decennium – zagen we vorig jaar en
dit jaar bij de spoedtelling begin september een daling van het aantal internen in
een aantal internaten. Er waren dit jaar op 1 september 8.015 internen of een daling met
324 internen t.o.v. 1 september 2013 en nog eens 208 t.o.v. 1 september 2012. Samen
­betekent dat een daling met 532 internen of een daling van ruim 6 procent. Dat mag geen
reden zijn tot paniekvoetbal, maar toch hebben de deelnemers aan de beleidsdag van 23
januari 2015 zich gebogen over mogelijke verklaringen voor deze achteruitgang.
Eén van de belangrijkste conclusies is dat
internaten zich meer bekend moeten maken,
want “Onbekend is onbemind”. De Dienst
Internaten zal dit volgend schooljaar ter
harte nemen naar schoolbesturen, scholen
en CLB’s en naar de brede samenleving. Een
belangrijke rol is daarbij ook weggelegd voor
de internaten zelf, die ervoor moeten zorgen
dat ze regelmatig “in the picture” komen.
© Jan Coorevits
De denataliteit is zeker een reden voor de
terugloop van het aantal internen en een
reden die perfect logisch is: als er minder
leerlingen zijn, zullen er sowieso ook minder
internen zijn. Algemeen kan men stellen dat
een daling van het aantal leerlingen op secundair niveau ook een lichte daling van het
aantal internen betekent. En in sommige
streken in Vlaanderen speelt die denataliteit
sterker dan in andere. Onder andere in de
Westhoek speelt dat gegeven al enkele jaren
een belangrijke rol: minder leerlingen, minder
uren, minder jobs is daar een belangrijk gegeven waar men al enkele jaren mee af te
rekenen heeft in het onderwijs. Er zou beterschap op komst zijn: een aantal kleuter- en
lagere scholen zouden nu al kampen met
plaatsgebrek wat natuurlijk een positief signaal is voor de toekomst. Een andere belangrijke reden is de geringere instroom voor
bepaalde studierichtingen (o.a.. hotel, voeding, sport) die meteen ook gevolgen heeft
voor het internaat.
De internen van het Heilig Hart in Waregem op uitstap aan zee.
14
maart 2015
Onbekend is onbemind Wij moeten ons meer kenbaar maken, om te
beginnen zeker op de eigen scho()ol(en). Het
internaat is nog te veel een entiteit op zich.
We moeten scholen en besturen warm maken
voor de heel eigen opdracht en identiteit van
internaten. Ze kennen ons onvoldoende en
“onbekend is onbemind” geldt hier nog steeds.
We moeten rondleidingen geven voor leerlingen en zo interesse wekken. Ook CLB’s kunnen
een belangrijke rol spelen. Om die CLB’s en
die besturen positief te sensibiliseren voor
internaten is een heuse campagne nodig en
daar is voor de Dienst Internaten een taak
weggelegd. In de campagne om leerlingen te
sensibiliseren voor de eigen sfeer van internaten kunnen oud-leerlingen zeker een rol
spelen. Een beheerder vertelt hoe hij daar
resultaten mee boekt. Niemand kan beter
vertellen wat het is om op eigen benen te
leren staan dan een oud-intern die dat kan
getuigen: het uit hun mond horen is veel
beter dan gelijk welk promotiefilmpje. We
moeten ook zorgcoördinatoren proberen te
bereiken: zij kunnen het internaat ook als
mogelijkheid promoten bij leerlingen die het
nodig hebben. Heel wat leerlingen zijn immers
gebaat bij de structuur en de begeleiding die
het internaat biedt om hun schoolloopbaan
tot een goed einde te brengen.
Op de vraag hoe wij ons als internaten moeten positioneren en waar wij dan wel moeten
op inzetten, is het antwoord redelijk duidelijk:
wij moeten er absoluut erover waken dat we
niet evolueren naar MPI’s, het is heel belangrijk dat wij ons als onderwijsinternaten blijven profileren en bijgevolg moeten we inzetten op studiebegeleiding en daar moeten
mensen en middelen naartoe gaan. Ouders
zullen ons vragen wat we extra te bieden
hebben op dit vlak. Een beheerder verwoordt
ook goed de uitdaging van internaten vandaag: ‘wij moeten aan de ene kant meegaan
met de moderne tijd en zijn verworvenheden
maar wij moeten onze internen anderzijds
ook wapenen tegen de valkuilen daarvan:
bijvoorbeeld de gevaren van multimedia, GSM
en facebook. Wij moeten niet ouderwets zijn
en we mogen dat niet afblokken, maar we
moeten kritisch blijven. Ouders verwachten
dat van ons, want die hebben daar meestal
zelf geen tijd voor’.
Geen verhoging kostgeld!
© Barbara Debonne
Wat de infrastructuur betreft: het thuisgevoel
is belangrijker en voornamer, maar we kunnen
niet ontkennen dat een moderne infrastructuur
ook een belangrijke troef is. Een internaat
met een recente nieuwbouw bewijst dat: ondanks een hogere gemiddelde kostprijs kennen
zij bijna geen wanbetalingen en heeft het
internaat een wachtlijst. Nieuwe infrastructuur
veronderstelt natuurlijk grote investeringen.
Renovatie is natuurlijk ook een optie maar
dat vergt ook bloed, zweet en tranen en ver-
onderstelt evenzeer een goede spaarpot. Over
centen gesproken: wij leven momenteel in
een conjunctuur van deflatie: het is volgens
de deelnemers aan de beleidsdag echt uit den
boze om nu het kostgeld van internaten te
verhogen. Dat zou slecht aankomen! Er zijn
nu al een aantal gezinnen voor wie het internaat niet langer financieel haalbaar is.
Maar: koken kost geld en internaten zijn dus
óók een verhaal van middelen. We kunnen
enkel vaststellen dat de heropstanding van
de internaten vanaf 2002 duidelijk ook zijn
aanzet vond in een eerste herfinanciering door
de extra toelage voor de beursstudenten.
Later, in 2008, kwam de input er door het
toekennen van 2(+0.5) opvoeders per internaat, de invoering van de gesubsidieerde
opvoeder heeft een aantal internaten zeker
van de ondergang gered. Nu zie je ook dat
nieuwe moderne internaten sneller volzet zijn
dan andere, dus moeten er nieuwe middelen
gezocht en gevonden worden om de dikwijls
verouderde infrastructuur aan te pakken. Zolang de middelen van hogerhand er niet zijn
is het de verantwoordelijkheid van de besturen om resoluut voor de werking van een
internaat te kiezen. Besturen moeten oog
hebben voor het internaat binnen de scholengroep. De internaten van de toekomst
moeten zich verder professionaliseren en we
moeten blijven durven inzetten op het positieve, de warmte en de structuur die wij kinderen en jongeren te bieden hebben. Wij
moeten dat dus doen op een rustige manier,
zonder paniek en hoopvol naar de toekomst
kijkend.
Als je iedereen gelijk
behandelt,
behandel je ze ongelijk
Een tweede onderwerp dat aandacht en tijd
kreeg op de beleidsdag was ”het M-decreet
en de gevolgen voor internaten”. Lieselot Van
Tuyckom en Lieven De Winter, beiden juridisch
stafmedewerker van respectievelijk het VVKSO en VVKBuO, stelden een presentatie samen
waar zij in enkele dia’s de kern van de “redelijke aanpassingen” samenvatten. Het Mdecreet is namelijk niet rechtstreeks van
toepassing op internaten, maar het VN-verdrag
over de rechten van personen met een handicap, geratificeerd door de Vlaamse Regering
in 2009, is dat wél.
In kleine groepen werd op de beleidsdag van
gedachten gewisseld o.a. over de “redelijke
aanpassingen”. Dat zijn aanpassingen die het
internaat kan doen waardoor het voor internen met een beperking gemakkelijker wordt
om te participeren in het sociale leven. Voorbeelden van zo’n redelijke aanpassingen zijn
o.a. een vergroot computerscherm, een blindengeleidehond, een hellend vlak dat toelaat
met een rolstoel op de bus te geraken. Dit
zijn relatief eenvoudige voorbeelden van zo’n
“redelijke aanpassingen”. In de gespreksgroepen hoorden we o.a. dat lichamelijke beperkingen meestal niet zo’n groot probleem
vormen, maar dat het vooral bij leerlingen
met gedragsmoeilijkheden, met een mentale
achterstand of psychische problemen vaak
een moeilijke evenwichtsoefening is om hen
te blijven meenemen in de werking. Daarbij
stelt zich het probleem dat teveel uitzonde-
Enkele internen van het internaat van de Sint-Maartensscholen in Ieper
maart 2015
15
ringen op de basisregels in een leefgroep voor
problemen kan zorgen bij de rest van de groep.
De grootte van een groep kan trouwens ook
een knelpunt zijn om kinderen die extra zorg
nodig hebben een goede plek te geven.
Communicatie en overleg met de betrokkenen
(internen en hun ouders) spelen hier een
voorname rol: het is belangrijk dat niet “over
de hoofden heen” beslist wordt. Permanente
dialoog vormt een kernbegrip. Opmerkelijk
was de bezorgdheid niet teveel in het juridiseren te vervallen. Het inlassen van een
proefperiode in het contract kan enkel maar
als er daarmee ook meer ruimte komt voor
goede ondersteuning en overleg.
Dit verhaal is trouwens niet nieuw voor internaten: veel internaten zijn al heel lang
bezig met extra zorg, o.a. voor leerlingen met
ASS. Er is een professionele aanpak nodig die
het internaat toelaat te onderscheiden welke
problematieken men aankan en welke vormen
van extra zorg de draagkracht van het internaatsteam te boven gaan. Essentieel is in alle geval de dialoog met alle
betrokkenen en de openheid vanuit alle partijen. Een goeie samenwerking tussen internaat en school en CLB is hierbij van belang.
Voor internaten is het een uitdaging te zorgen voor voldoende positieve zorg voor het
individu zonder evenwel het groepsgebeuren
uit het oog te verliezen. Wij moeten duidelijk
blijven stellen dat wij onderwijs- en geen
welzijnsinstellingen zijn.
© Barbara Debonne
Jan Willems en Anja Dingenen
De Beleidsdag als “denktank” van de Dienst Internaten
De Beleidsdag die de Dienst Internaten van het VSKO elk jaar organiseert is wat het
begrip zegt: een dag waarop nagedacht wordt over het te voeren beleid van de Dienst.
De vlag dekt dus echt wel de lading. Essentieel voor een goed begrip van de zaak is dat
de Beleidsdag zich richt tot de beide advies- en overlegorganen van de Dienst Internaten: het Bureau Internaten en de Pedagogische Commissie.
Het Bureau Internaten brengt een zevental keren per schooljaar 15 bestuurders van
internaten samen in Brussel en denkt daar na en discussieert over bestuurlijke thema’s
rond internaatswerking zoals personeelsbeleid, regelgeving en inhoudelijke thema’s
zoals identiteit en kwaliteit. Het Bureau stuurt de Dienst ook aan bij het verdedigen
van de belangen van de katholieke internaten bij de overheid. Het Bureau bestaat zoals
gezegd uit 15 internaatsbestuurders die de verschillende bisdommen vertegenwoordigen.
De Pedagogische Commissie bestaat uit 12 beheerders uit de verschillende bisdommen.
De Pedagogische Commissie bestaat dus uit mensen die in de dagelijkse praktijk van de
internaten staan en die de Dienst Internaten bijstaan in het nadenken over pedagogische
kwesties. Het is ook de Pedagogische Commissie die elk jaar het jaarthema kiest en die
bepaalt welk vormingsaanbod wij aan onze 98 internaten aanbieden. De Pedagogische
Commissie staat ook in voor organisatie van de jaarlijkse Regionale Happenings in elk
bisdom en organiseert elke vijf jaar ook de Nationale Happening, die in 2015 plaatsvindt
op woensdag 6 mei.
Het spreek vanzelf dat op zo’n Beleidsdag de “hot items” ter sprake komen: de onderwerpen die actueel zijn en waarbij zich de vraag aandient of daarvan in het dagelijks
beleid geen sporen moeten te vinden zijn. Op de Beleidsdag van 23 januari dit jaar stond
het M-decreet en de gevolgen voor internaten hoog op de agenda evenals de daling van
het aantal internen dit schooljaar. Verder stond de regularisatie van de DAC-ers op de
agenda, was er info over de vijfjaarlijkse inspectie veiligheid en welzijn die dit jaar
plaatsvindt van 11 mei tot 26 juni in de vrije internaten en kwam de Pedagogisch Begeleider Internaten (PBI) ter sprake. Ten slotte vermelden wij ook graag dat minister
van Onderwijs Hilde Crevits ingegaan is op onze uitnodiging voor een bezoek aan een
internaat: zij bezocht op dinsdag 24 februari het Sint-Rembertinternaat in Torhout waar
zij zelf oud-leerling is.
Enkele internen van het internaat van de Sint-Maartensscholen in Ieper
16
maart 2015
nieuwe publicatie voor het katholiek basisonderwijs
Vademecum voor de directeur kleuteronderwijs
D
e katholieke basisschool is één pedagogische gemeenschap. Directies staan er
voor de uitdaging om samen met hun team de onderwijskwaliteit te versterken.
De Opdrachten voor het katholiek basisonderwijs in Vlaanderen zetten daarvoor
de bakens uit. Onderwijs aan kleuters heeft eigen klemtonen. En daarnaast is er ook
regelgeving specifiek voor het kleuteronderwijs. Voor directies die zelf geen ervaring
hebben binnen het kleuteronderwijs, is dat niet altijd evident. Daar wil het Vademecum
voor de directeur kleuteronderwijs wat aan doen.
Met behulp van dit vademecum kunnen directies het pedagogisch project van hun katholieke
basisschool specifiëren naar een visie op goed kleuteronderwijs. Ze vinden er antwoorden op
onder meer deze vragen: Hoe ziet een dag in een kleuterklas eruit? Hoe kan de school de
ouderbetrokkenheid verhogen? Welke items zijn onontbeerlijk in een leerlingvolgsysteem?
Wat bedoelen kleuteronderwijzers met de 4 ervaringssituaties? Welke taken kan een kinderverzorger op zich nemen? Hoe wordt het werkplan godsdienst geïntegreerd in een belangstellingscentrum (BC)?
De publicatie behandelt volgende thema’s:
• Het pedagogisch project: In dit hoofdstuk vind je informatie over het curriculum (het ontwikkelingsplan, de ontwikkelingsdoelen en de leerplannen), de pedagogisch-didactische
aanpak, gelijke onderwijskansen (GOK), zorg in het kleuteronderwijs en de samenwerking
met ouders.
• Het inschrijven van kleuters: Dit hoofdstuk bevat informatie over de modaliteiten, het
schoolreglement, het inschrijvingsrecht, het lokaal overlegplatform (LOP) en kleuterparticipatie.
• De regelgeving rond de organisatie van de kleuterschool: Hier lees je meer over de onderwijstijd en de personeelsformatie (lestijden, uren en punten).
• Materieel en financieel beleid: In dit hoofdstuk vind je informatie over werkingsmiddelen,
de maximumfactuur, investeringen in infrastructuur en didactische leermiddelen.
• Veiligheid en gezondheid: Dit hoofdstuk behandelt de regels op het vlak preventie, welzijn
en gezondheid voor het kleuteronderwijs.
• Kwaliteitszorg: Hier vind je meer over het schoolwerkplan, het beleidsvoerend vermogen
en de ondersteuning door de koepel en de pedagogische begeleiding.
• Verificatie en inspectie: Dit hoofdstuk bevat informatie over verificatie, de inspectie en
doorlichtingen.
Meer info
Het Vademecum voor de directeur kleuteronderwijs wordt enkel online aangeboden. Zo
beschik je steeds over de meest actuele versie. Leden van VVKBaO kunnen het boek
gratis downloaden. Je vindt het in pdf op www.vvkbao.be
(> inloggen > pedagogisch-didactisch > kleuteronderwijs > visie en aandachtspunten).
maart 2015
17
ONTMOETINGSDAG PEDAGOGISCH BEGELEIDERS
Competentieontwikkeling
Kennismaken met de nieuwe
directeur-generaal,
zijn visie en plannen
De pedagogisch begeleiders competentieontwikkeling maakten kennis met de dienstverlening van het VSKO. Zij werden op 22 januari onthaald in de Orangerie. Daar werden ze
verwelkomd door de nieuwe netcoördinator
competentieontwikkeling voor PBDKO bij een
bezinnende gedachte. Maar ze kregen er eerst
uitgebreid de kans om kennis te maken met
Lieven Boeve, directeur-generaal VSKO. Hij
maakte de groep meteen ook deelgenoot van
zijn beleidsprioriteiten en nam de begeleiders
competentieontwikkeling mee in de krachtlijnen en de uitwerking van VSKO 2.0.
In niveau-overschrijdende
deelgroepen aan de slag in
werkwinkels per onderwijsniveau
Daarna ging Jan Schokkaert dieper in op enkele aspecten van een evaluatiebeleid en op
de rol van de begeleidende en delibererende
klassenraad daarin. Ook hij benadrukte de
ruimte voor de scholen en het belang van het
kijken naar de toekomst van de leerling. Hij
probeerde de verantwoordingsplicht die sommige scholen aanvoelen t.a.v. de concretisering van het M-decreet naar de schoolse
context, heel erg te relativeren.
Gewoon basisonderwijs
Via de website kregen de begeleiders competentieontwikkeling een zicht op de materialen die we ter beschikking hebben om onze
scholen te ondersteunen. Op basis van de
positieve reacties durven we besluiten dat ze
hier dankbaar gebruik van zullen maken. Aan
de hand van praktijkvoorbeelden toonde Sarah Walschot aan dat zorg-gerelateerde vragen
van scholen ook vaak een juridisch aspect
bevatten (denk maar aan tuchtprocedures,
vragen omtrent ouderlijk gezag …). In de
verhelderende toelichting van het leerplanconcept door Kris De Ruysscher werd de centrale plaats van de leerling en de persoonsgebonden ontwikkelvelden bijzonder
gewaardeerd. Door de rijkdom aan materiaal
en de interesse en betrokkenheid van deze
leergierige bezoekers was de tijd te kort. Maar
ook de pedagogisch begeleiders competentieontwikkeling weten dat de deuren open
staan en ze kennen nu de weg voor een complementaire samenwerking.
De competentiebegeleiders grepen hun kans
om vele bijkomende vragen en bedenkingen
te formuleren. Er was veel tijd te kort...
Buitengewoon basis- en secundair
onderwijs
Tijdens de kennismaking met de dienstverlening
aan het buitengewoon onderwijs werd er informatie gegeven over de werking betreffende
begeleiding en nascholing. Daarbij werd de
nadruk gelegd op de samenwerking met de
diocesane collega’s. Daarna werd ook de dienstverlening op administratief en juridisch vlak
toegelicht. Inhoudelijk werd er gefocust op
het concept van handelingsplanning en het
werken met ontwikkelingsdoelen in het buitengewoon onderwijs. Er ontstond een boeiend
gesprek dat zeker nog zijn vervolg zal hebben.
Gewoon secundair onderwijs
De werkwinkel werd erg interactief opgevat.
Dominiek Desmet maakte de competentiebegeleiders eerst wegwijs in de lessentabellen
en in de veelheid aan leerplannen die het
Luc Van Acker
Coördinatie competentieontwikkeling PBDKO
© Lien De Feyter
© Lien De Feyter
Via een doorschuifsysteem maakten de pedagogisch begeleiders competentieontwikkeling kennis met de leerplanwerking, de administratieve en juridische aspecten i.v.m.
leerlingen van het gewoon basisonderwijs.
Ze gingen in gesprek over de leerplanwerking
en over aspecten van evaluatie en deliberatie
in het secundair onderwijs. Ze wisselden
secundair onderwijs telt. De focus lag daarbij
vooral op de autonomie, de vrijheid die een
school of leraar heeft.
ideeën uit m.b.t. de curriculumwerking vanuit ontwikkelingsdoelen en handelingsplanning in het buitengewoon onderwijs.
18
maart 2015
Hoe hebben begeleiders competentieontwikkeling deze dag beleefd? Een paar getuigenissen…
Het was een zeer boeiende dag. De verschillen bij de verschillende diensten waren
duidelijke voelbaar.
Toch was het zeer voelbaar hoe positief iedereen naar elkaar toe gaat en hoe men er naar
uit kijkt om nauwer te gaan samenwerken. Hopelijk kunnen wij dit ook overdragen naar
de scholen basis- en secundair onderwijs. Want alleen door samen te werken kunnen we
iets betekenen voor de kinderen in ons onderwijs.
Deze samenhorigheid voel je elke keer opnieuw als we met de competentiebegeleiders
samen komen.
Het samen-gevoel geeft elke keer opnieuw weer veel goesting om er voor te gaan.
(Ook al is het niet altijd even eenvoudig)
Zeker wanneer je voelt dat ze op elk verbond er echt willen zijn voor de leerlingen, maar
ook voor de leerkrachten.
Samen maken we sterk onderwijs voor de kinderen, met de kinderen, met leerkrachten en
met de scholen!!!
Katleen Verboven
Een paar maanden geleden –op de dag van de begeleiding- werden wij voor het eerst
toegesproken door Lieven Boeve. Tijdens de ontmoetingsdag hoorden en zagen we een
bevlogen spreker, met zin voor humor en enthousiasme, zijn punt maken. De directeurgeneraal werd ‘aan-raak-baar’ en ik werd ‘geraakt’ door een boodschap die pragmatisch is,
niet louter cijfer-koud. Ik denk dat dat moment, die ervaring… mij nog lang zal bijblijven.
Het deed ongelooflijk veel deugd om de collega’s van andere diocesen een tweede keer te
ontmoeten op korte tijd, want de week ervoor hadden wij een BAVOCO-dag. Jammer dat
er niet meer tijd was voor informele contacten, maar als jullie die hadden voorzien, waren
de infosessies nog korter uitgevallen, terwijl ik die nu al krap vond. Enkel de presentatie
van VVKBaO kon net binnen de tijd afgerond worden. De ontwikkeling van het leerplan
kon mij bovenmatig interesseren. De presentaties van VVKBuO en VVKSO waren zeker ruim
bemeten voor de beschikbare tijd. Alles moet dan zo snel gaan, dat er weinig ruimte is
voor reflectie of linken aan de praktijk of vraagstelling. Verdere verdieping en momenten
van ontmoeting zijn dus zeker aangewezen!
Joost Hillewaere
De kennismaking met de directeurgeneraal en met de dienstverlening van
het VSKO werd door mij enorm gewaardeerd omwille van het warme onthaal
en de hartelijkheid van de medewerkers.
De passie en gedrevenheid van de medewerkers en de inhoudelijke bagage en
expertise werkten inspirerend. Ik had
het gevoel samen een inclusief verhaal
te kunnen schrijven.
Ze hebben ons, ieder op zijn manier,
inzichten bijgebracht. We kregen antwoorden op vragen zoals: Hoe kunnen
we naar leerlingen kijken?, Hoe kijkt het
VSKO naar leerlingen en hun ontwikkeling? Wat moeten scholen doen en wat
moet niet? Hoe kunnen wij ondersteunend werken?, … Met die informatie
kunnen we verder aan de slag.
Kris Loobuyck
Ik vond het een enorm leerrijke dag.
Het doorschuifsysteem in kleine groep
was erg geslaagd. Spijtig genoeg was de
tijd soms te beperkt om dieper op inhouden in te gaan. Verdere verdieping
is dus zeker zinvol. Regio-overschrijdend
samenzitten, is enorm verrijkend omdat
je daar via de formele en informele gesprekken heel veel informatie krijgt. Dus
wat mij betreft, graag meer van dat!
An Van Uytven
Meer nog dan alle degelijke en bruikbare informatie onthoud ik van deze erg
interessante dag de passie waarmee de
mensen hun werk doen. Dank je voor
de stijlvolle ontvangst en de praktische,
goed onderbouwde informatie!
Van Lieven Boeve neem ik mee dat we
kritisch-creatief met de traditie moeten
omgaan, op zoek naar nieuwe opportuniteiten in mensen. We bieden onderwijs
aan aan iedereen die ons project wil
delen. Onder meer ook visie op zorg!
We bieden onderwijs aan vanuit een
bepaalde inspiratie, waarbij jongeren die
in een ander kader opgroeien zich kunnen terugvinden. Ons hele project is een
medicijn tegen radicalisering.
Jan Coppieters
Dit was een heel zinvolle en rijke dag
in Brussel. Wat de momenten bijzonder
zinvol maakte, was de input die we vanuit de verschillende werkwinkels/verbonden kregen. Maar bovendien, dat we
vanuit de verschillende begeleidingsdiensten met mekaar konden delen en in
gesprek konden gaan met mekaar en met
de verbonden. De vragen die we hadden,
kwamen vaak spontaan naar boven bij de
presentaties die de verbonden gaven. We
konden verduidelijking vragen, vragen
inbrengen, ...
Achteraf gezien, denk ik dat het zinvol
was geweest om bijvoorbeeld per onderwijsniveau een voormiddag te plannen. Daar zou de input vanuit het verbond uitgebreider kunnen samengebracht
worden met de vragen die wij vanuit ons
begeleidingswerk meenemen.
Wim Voncken
maart 2015
19
Algemeen gezien was dit een boeiende en verrijkende dag. Het indelen in bisdom-overschrijdende groepen is ook positief in ons leerproces. Dat biedt veel uitwisselingskansen.
We kregen uit alle onderwijsniveaus interessante informatie, die relevant was voor het
uitoefenen van onze job. De informatie werd ook toepassingsgericht gebracht, waardoor
onze eigen vragen en casussen meer tot ‘leven’ kwamen. Alle sprekers konden met veel
kennis van zaken onze vragen beantwoorden.
Het verwerven van inzicht in de vernieuwde visies en in de aanpak binnen elk onderwijsniveau, kan ons alleen maar versterken in ons contact met scholen. Tegelijk weten we nu
ook beter naar wie we kunnen doorverwijzen, indien nodig. Een ‘gezicht bij een naam’ is
altijd handig.
Goed dat deze ontmoetingsdag waarin we konden kennismaken met de dienstverlening
van het VSKO op dit ogenblik aan bod kwam, nu we al een tijdje ‘onderweg’ zijn. Een
gelijkaardig aanbod zal bij vernieuwingen zeker nodig en zinvol zijn.
Het enige wat aan deze formule verbeterd kan worden, is de toegemeten en voorziene tijd.
Per onderwijsniveau zouden we, op basis van leergroepen en aan de hand van spontaan
ingebrachte casussen, zeker een hele dag kunnen werken.
Veerle Verheyden
De verschillende werkwinkels hadden een totaal eigen, andere insteek.
Van de werkwinkel basisonderwijs blijft me vooral de invulling van het nieuwe leerplan
bij. Het overzichtelijke, bondige, in combinatie met het dynamische aspect ervan, belooft
veel. Hoewel het inhoudelijk er niet toe doet, maakt de mooie voorstelling toch ook dat
je er graag mee aan de slag gaat. Ik ben erg benieuwd naar het uiteindelijke resultaat. Ik
denk dat hier in de toekomst een stevige opdracht ligt om naar teams toe te gaan om te
verduidelijken en werkbaar te maken.
In het verhaal van de overgang van lager naar secundair, ligt nog een grote discussie over
zin of onzin van een getuigschrift. Zeker in het kader van het M-decreet.
Op de zesde verdieping werd mijn interesse in nog meer “casussen” gewekt. Er is voor mij
nog heel wat onduidelijkheid over individuele trajecten.
Willy Claes raakte ons met zijn gedrevenheid waarmee hij over collega’s sprak. Oprechte
waardering en overtuiging van de noodzaak voor samenwerken was de leidraad in zijn verhaal.
In zijn verhaal vond ik ook mijn grootste bezorgdheid terug om meer tijd voor overleg te
hebben in leerkrachtenteams. Dingen die we zaaien, hebben tijd nodig om te groeien.
Maar niet alleen tijd, ook kansen tot discussie om een stevige, doorgronde basis te krijgen.
Het was een zeer boeiende dag.
© Lien De Feyter
Linda De Cuyper
Wat drijft bij mij boven na deze studiedag…
Dialoog, dia logos, door woorden (verbonden). Met vele mooie, krachtige
woorden, onder andere het woord “dialoog”, startte de dag, en in het teken
van dialoog kende de dag zijn vervolg.
Leerplannen, leren plannen, plannen om
te leren. Drie gedachten die passen bij
de werkwinkels basis- en secundair onderwijs.
Kracht van verbondenheid bij nieuw
leerplanconcept basisonderwijs. Verbinden van persoonsgebonden met cultuurgebonden ontwikkelingsvelden, verbinden kinderen met deze velden in een
rijke leeromgeving via een sterke begeleidingsstijl. Verbinden van verschillende actoren bij ontwikkelen van een
nieuw leerplanconcept.
Het aanwezig zijn van een overleden
collega op VVKBUO in symbolen, gedachten en woorden.
Het vuur waarmee de sprekers spraken
over hun (be)doel(ing)en voor goed
onderwijs, en hoe aanstekelijk dat werkt.
Griet Goossens
Ik vond het boeiend om te horen dat
onze directeur-generaal ook wil ijveren
voor een meer inclusief onderwijs. Dat
steunt me enorm in de dagelijkse zoektocht met scholen.
Ik vond het fijn om te voelen dat alle
diensten werk maken van de uitwerking
van het M-decreet. Ik kon bij alle diensten dezelfde visie ervaren rond inclusie
en voelde het enthousiasme, wat zeer
inspirerend werkt voor mij als begeleider
competentieontwikkeling. Het deed me
vooral ook deugd te horen dat dispensatie als redelijke aanpassing niet te
snel gekozen mag worden en slechts een
maatregel is wanneer voldoende/alle
remediërende, differentiërende en compenserende maatregelen werden uitgeprobeerd. Dat toont aan dat we ons
onderwijs ook vooral uitdagend willen
houden voor alle leerlingen, ook voor
leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften....
Katrijn Jansegers
20
maart 2015
de lessen van de holocaust
en de toekomst van het onderwijs
Z
inloos geweld doet ons telkens weer schrikken. De gruwel in Parijs, de aanslag op
het Joods museum in Brussel, agressie bij moskeeën, kerken en synagogen, de wanhoop en de terreur in het Midden-Oosten, elke dag brengt nieuwe gruwelverhalen.
Zinloos geweld kan zo ver gaan dat het hele bevolkingsgroepen kan uitroeien: Rwanda,
Darfoer, Syrië, de Holocaust. Over de Holocaust en zijn betekenis voor onderwijs mocht ik
dankzij de kazerne Dossin in Mechelen een opleiding in Yad Vashem in Jeruzalem volgen.
Het onderstaand artikel is een reflectie bij deze opleiding.
Yad Vashem (‘een gedenkteken en een naam’)
Yad Vashem is de officiële staatsinstelling van Israël voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust. De instelling is gevestigd op een kale heuvel boven Jeruzalem. Yad
Vashem betekent “een gedenkteken en een naam” en is ontleend aan Jesaja 56, 5: “ik geef
hem een gedenkteken en een naam in mijn tempel en binnen de muren van mijn stad. Ik geef
hem een eeuwige naam, een naam die onvergankelijk is.”
© Chris Van Cauwenberg
In de Joodse religie is het van belang dat het lichaam van de overledene na de dood begraven
wordt, en dat het graf ongeschonden blijft. Van vele holocaustslachtoffers zijn echter geen
stoffelijke resten overgebleven. Daarom creëerde Yad Vashem een “Hal van de Namen” die niet
alleen laat zien welke personen zijn omgebracht, maar die ook in de plaats van een
graf komt. Tienduizenden persoonlijke getuigenissen zijn op video gezet of op schrift
gesteld; er worden enorme hoeveelheden
fotomateriaal en duizenden filmtitels in vele
talen bewaard. Verder herbergt het archief
miljoenen pagina’s nooit gepubliceerde documenten, van de nazi’s, van individuele
Joden en Joodse instellingen, bezittingen,
processen, gedeporteerden en overlevenden.
Het meeste van al dit materiaal kan door
bezoekers worden bekeken.
Dit artikel doet onrecht aan het grote impact
dat een instituut als Yad Vashem voor herinneringseducatie kan hebben. Hiervoor kan ik
u veel beter verwijzen naar de website van
Yad Vashem (www.yadvashem.org) waar een
schat aan pedagogisch materiaal ook in het
Nederlands vertaald werd. Maar ook dichter
bij huis vindt u als school waardevolle pedagogische didactische ondersteuning. Het
bijzonder comité voor herinneringseducatie
ontwikkelde een toetssteen voor iedereen die
bezig is met herinneringseducatie en in het
bos de bomen niet meer vindt. De dienst
vakoverschrijdende thema’s van het VSKO
bundelt op zijn site belangrijke Vlaamse initiatieven over dit thema en biedt toegang
tot heel wat materiaal. Indien u binnen uw
school - en u moet dat doen- de herinnering
levendig wil houden, kan u zeker bij hen
­terecht. http://dvt.vsko.be/content/herinneringseducatie
© Chris Van Cauwenberg
Een engagementsverklaring
over het onderwijzen van
de Holocaust
Mijn opzet is veel bescheidener. Ik formuleer
enkele bedenkingen over het belang van holocaust- educatie voor ons onderwijs. De
aanleiding hiertoe is de engagementsverklaring die Lieven Boeve onlangs in naam van
ons allen ondertekende in de kazerne Dossin.
(zie ook verder in dit nummer pp. 24-25)
Deze verklaring staat in het teken van genocide en misdaden tegen de menselijkheid
tijdens de Tweede Wereldoorlog. Door die
verklaring engageren we ons als scholen om
dit onderwerp te behandelen, om lessen uit
maart 2015
21
© Chris Van Cauwenberg
uit de oorlogsefficiëntie beschouwd stupide
was zoveel ‘menselijk’ materiaal dat had kunnen worden ingezet te vernietigen.
Een treinwagen die ooit gebruikt werd om Joden te transporteren naar een uitroeiingskamp
balanceert boven de stad Jeruzalem. Zolang er nog genoeg mensen zijn die beseffen dat iedere
persoon uniek en elk leven waardevol is, stort de wagen zich niet in de diepte.
dit verleden te trekken en op een duurzame manier inzicht te verwerven in de processen en
mechanismen achter deze vormen van geweld. De datum waarop de ondertekening gebeurde
was niet toevallig 27 januari, de internationale herdenkingsdag van de Holocaust.
Waarom is deze engagementsverklaring belangrijk en wat is de ‘historische’ betekenis van de
Holocaust? De Holocaust is niet de enige genocide, zeker niet. Door de engagementsverklaring
te ondertekenen zeggen we dat onderwijs expliciet moet opkomen tegen alle mogelijke misdaden tegen de menselijkheid en tegen alle vormen van zinloos geweld. Verder dient er aandacht
te gaan naar de impact op de hedendaagse samenleving. De leerlingen dienen inzicht te krijgen
in hoe mensen kunnen samenleven in een multiculturele en democratische samenleving en in
de fundamentele rechten en vrijheden en de werking van een democratie. De genocide en
misdaden tegen de menselijkheid tijdens de Tweede Wereldoorlog’ vormen hierbij een tragisch
voorbeeld van het menselijke falen.
“Vertel aan de jonge mensen dat heel veel ‘kleine’ mensen er voor gezorgd hebben
dat het onrecht niet kon overwinnen.”
De Holocaust is immers één van de meest brutale en totale genocides in de moderne tijd: haar
doel was het vernietigen van een geheel volk. Eén van de meest verbijsterende aspecten van
de Holocaust is de irrationaliteit ervan. Zij had immers maar een beperkt militair of economisch
nut. Haar inzet en bedoeling waren fanatiek ideologisch. Cynisch stelt men soms dat het van-
De nazi’s, die in januari 1933 in Duitsland
aan de macht kwamen, waren er echter van
overtuigd dat het Arische ras superieur was
en dat de joden het niet waard waren om te
leven. Het was voor hen van levensbelang
om de ‘parasieten’ (“Untermenschen”, “Juden­
schweinen”) als demonen te verdrijven. Indien
deze uitdrijving niet radicaal genoeg gebeurde zou de nationaal socialistische heilsstaat nooit tot stand komen. Hoe primitief
de ideologie ook klinkt (Holocaust betekent
letterlijk ‘offer door vuur’) de manier waarop
die functioneerde was modern, clean en industrieel. De fatale combinatie van een irrationele ideologie en het rationeel gebruik
ervan resulteerde in de systematische, bureaucratische moord op ongeveer zes miljoen
Joden. Maar ook andere groepen werden
tijdens de Holocaust vanwege hun vermeende raciale minderwaardigheid geviseerd: Roma
en Sinti (zigeuners), gehandicapten en verschillende Slavische volkeren (Polen, Russen).
Nog andere groepen werden vervolgd om
politieke redenen of omwille van hun gedrag,
waaronder communisten, socialisten, getuigen
van Jehova en homoseksuelen.
Het onvoorstelbare van de Holocaust is dat
hij zo kort geleden (het gaat over nauwelijks
enkele generaties) gebeurde in het hart van
de Westerse beschaving. De Germaanse cultuur
werd beschouwd als bakermat van ‘Bildung’,
humanisme, democratie en christelijke waarden. Het extreme geweld van de Holocaust
is dan ook in zekere zin ‘ons geweld’: geweld
dat zich afspeelde binnen onze samenleving.
Het toont aan dat een maatschappij waarin
de humanistische en christelijke traditie
hoogtij viert niet immuun is voor de totale
ontkenning en vernietiging ervan. Sommigen
besluiten hieruit dat onze cultuur maar uit
een dun vernislaagje bestaat. We moeten
echter voorzichtig zijn met dit soort veralgemeningen. Beschaving is een krachtig hout
dat we niet eenvoudig kunnen wegpoetsen.
Het krachtigste middel om beschaving te
behouden en te versterken is het onderwijs.
© Chris Van Cauwenberg
Een hoopvolle visie
Herinnering maakt vrij. Herinneringseducatie is in de visie van Yad Vashem het meest
doeltreffende middel om te voorkomen dat de gruwel van Auschwitz zich herhaalt.
De rol die onderwijs hierbij kan opnemen is cruciaal.
22
maart 2015
Nadenken over hoe het onderwijs hiertoe kan
bijdragen was het opzet van het seminarie
in Jeruzalem. Eén van de meest opvallende
zaken hierbij is dat het centrum voor Holocaust-educatie fundamenteel een hoopvolle
onderwijsvisie hanteert. Dit lijkt bizar en komt
in het Jeruzalem van 2015 zelfs wat onwerkelijk over. Yad Vashem is immers de plaats
bij uitstek waar het leed van de voorbije
generaties samenkomt en waar de miljoenen namen van slachtoffers worden verzameld. Het is
een kerkhof voor de honderden gemeenschappen van Joden die niet meer bestaan, een getuigenis van een fataal verleden en van een gedecimeerde cultuur. Terwijl de andere landen na de
oorlog doden telden, konden de Joden alleen maar de schaarse namen van de nog levenden
opsommen. Komt daarbij de politieke toestand van vandaag die de historische gruwel nog
schrijnender maakt. Yad Vashem is nauwelijks een paar kilometer verwijderd van de muur die
Israël en de Palestijnse gebieden scheidt.
En toch wil Yad Vashem een hoopvolle visie uitdragen. Het eerste wat je er opvalt, is een bos
dat de naam draagt: “ Righteous among the nations”. Het bestaat uit duizenden Johannesbroodbomen, waarbij elke boom geplant werd als herinnering aan een mens die ervoor gezorgd
heeft dat een andere mens de oorlog overleefde. De eerste boodschap aan alle leerkrachten in
de wereld is dan ook: “Vertel aan de jonge mensen dat heel veel ‘kleine’ mensen er voor gezorgd
hebben dat het onrecht niet kon overwinnen.”
Onderwijs heeft als taak leerlingen erop te wijzen dat ze als getuigen van geweld
in de klas, in de school, in de wereld een keuze kunnen en moeten maken.
De Holocaust ‘onderwijzen’
bij jongeren soms het tegenovergestelde effect genereren.
Zorgen dat de volgende generaties op zo een
manier onderwezen worden dat geen tweede
Auschwitz meer plaats kan vinden, is onze
opdracht. Het ideaal lijkt verder weg dan ooit.
Collega’s uit de Parijse voorsteden vertelden
ons over een radicalisering zonder weerga,
gidsen uit de kazerne Dossin getuigden over
het vaak onverholen racisme en antisemitisme van jonge leerlingen waartegenover vele
leraren machteloos staan.
Er is echter een andere aanpak die zich wel
goed leent om de Holocaust te onderwijzen.
In elke oorlog, bij elke geweldpleging vormen
de omstaanders, de getuigen de grootste
groep. Hun gedrag varieert van collaboratie
en passieve goedkeuring over onverschilligheid tot alle mogelijke vormen van verzet.
Yad Vashem verzamelde duizenden getuigenissen en verhalen van deze omstaanders. Pedagogische en didactische lessenreeksen van
Yad Vashem focussen vaak op het belang van
hun inzet. De bedoeling ervan is aan te tonen
dat precies de houding van deze omstaanders
bij geweld een verschil kan maken. Onderwijs
heeft als taak leerlingen er op te wijzen dat
ze als getuige van geweld in een klas, in de
school, in de wereld een keuze kunnen en
moeten maken. Elke omstaander kan immers
binnen de eigen mogelijkheden op zijn manier
in verzet gaan. En dat verzet doet er effectief
toe. Als vele mensen op onrecht reageren,
zorgen ze ervoor dat een herhaling van Auschwitz minder kansen krijgt.
De didactische aanpak van Yad Vashem focust
sterk op de responsabilisering bij elke vorm
van geweld. Bij extreem geweld hebben we
de neiging ons te focussen op de daders of
op de slachtoffers ervan. Door deze categorieën exclusief te benadrukken versterken we
echter vaak een polarisatie. Door ons te richten op de groep van de schuldigen in contrast
met de onschuldigen lopen we immers het
risico om elk herstel onmogelijk te maken.
Zo was er een aantal jaren geleden nogal wat
te doen over een publicatie waarin beweerd
werd dat elke Duitser tijdens WO II op één
of andere manier mee schuldig was aan de
Holocaust. De historici en de pedagogen van
Yad Vashem wijzen dit soort aanpak af als
onjuist en gevaarlijk. Gevaarlijk omdat het
dreigt een grote groep mensen in het verdomhoekje te plaatsen, te culpabiliseren en
tot tegengeweld aan te zetten. Maar ook een
eenzijdige focus op de slachtoffers is vaak
niet de beste optie. Het is vanzelfsprekend
van groot belang leerlingen te informeren
over het enorme leed dat mensen werd aangedaan, maar pedagogisch moet men oppassen hierin niet te overdrijven. De dosis aan
empathie voor een slachtoffer waartoe mensen in staat zijn is nu eenmaal beperkt en
eenzijdige nadruk op het aangedane leed zal
De opdracht van onderwijs
volgens Yehuda Bauer
in essentie een gewelddadig kuddedier. Een
mensenstam kon alleen maar overleven omdat
hij erin slaagde andere mensenstammen te
overwinnen. Dit gewelddadig mechanisme
herhaalt zich in elke genocide. Of het nu over
de Holocaust gaat of over genocides in Armenië, Rwanda, Syrië telkens gebruiken mensen een aantal gelijkaardige technieken om
andere groepen te overwinnen. Uitsluiting
uit de maatschappij, opsluiting (getto-creatie), verjagen van de vijand en ten slotte
moord. De uitroeiingskampen in WO II, de
‘Endlösung”van 1943, was de laatste maar
‘logische’ schakel in een keten van gebeurtenissen die al startten bij de ‘verdachtmakingen’ in het begin van de jaren dertig.
De enige manier om deze fataliteit te doorbreken is volgens Bauer een keuze maken
voor een andere ethiek, een fundamenteel
ander gedrag. Dit alternatief werd historisch
het eerst verwoord in het boek Exodus van
het Oude Testament op het moment dat
Jahwe aan Mozes tien geboden gaf. Het
zesde gebod (in de katholieke indeling het
vijfde) luidt: ”gij zult niet moorden”. Dit verbod gaat volgens Bauer radicaal in tegen de
animale basis van de menselijke natuur. Het
luidde een culturele en ethische revolutie in,
het creëerde een andere soort van aanvoelen,
denken en handelen. De drie grote monotheïstische godsdiensten (Jodendom, christendom, Islam) namen dit verbod over en hadden
zo de sleutel in handen om elke moord in de
toekomst onmogelijk te maken. De geschiedenis bewijst wel dat ze hier vaak in mislukten
en dat het moorden (zelfs om pseudoreligieuze redenen) niet gestopt is.
De boodschap van Yehuda Bauer aan alle
scholen is echter om terug naar hun essentie
van de ethiek te gaan en ‘Gij zult niet moorden’ in grote letters boven de ingangspoorten
te schrijven. Hij vraagt aan de nieuwe generatie te kiezen voor de ethische radicaliteit.
Hij vraagt hen de kant te kiezen van de geweldloze en onmachtige mens, van de wees,
de weduwe, de vreemdeling, de zwerver,
kortom van de noodlijdende, de hulpbehoevende.
Professor Yehuda Bauer is de voormalige directeur van Yad Vashem en is een wereldautoriteit wat betreft genocideonderzoek. Voor
enkele jaren werd hij door het Duitse parlement uitgenodigd om over Holocaust te spreken. Tijdens het seminarie in Jeruzalem fileerde hij messcherp de genese van elke
genocide en legde tegelijkertijd uit hoe we
er ons tegen kunnen verzetten
Als katholieke dialoogscholen zijn wij bij uitstek de erfgenamen van deze ethische en religieuze traditie. Het is onze plicht de oude
boodschap van ommekeer en geweldloosheid
op een nieuwe manier bij onze leerlingen te
brengen. Willen we de toekomst van onze kinderen preserveren, dan kunnen we de lessen
van de Holocaust maar beter niet vergeten. Op
die manier zal de engagementsverklaring geen
dode letter zijn, maar toekomstig leven genereren.
Bauer vertrekt van een merkwaardig realistische kijk op de mens. De mens is volgens hem
Carl Snoecx
stafmedewerker VVKSO
maart 2015
23
monument ter herdenking van de holocaust
Sint-Gertrudis - Landen
I
eder schooljaar proberen ze te werken rond een thema dat verband houdt met herinnerings-, Holocaust- en mensenrechteneducatie. Jaarlijks bezoeken ze het fort van
Breendonk en de Dossinkazerne. De leerlingen van het vijfde jaar Humane Wetenschappen
van de Bovenbouw Sint-Gertrudis in Landen lichtten hun Monument ter herdenking van de
Holocaust toe in de Dossinkazerne in Mechelen.
Daar, op 27 januari, de internationale herdenkingsdag van de Holocaust, ondertekenden
de Vlaamse onderwijsnetten de engagementsverklaring dat onderwijs expliciet moet opkomen tegen misdaden tegen de menselijkheid
en tegen alle vormen van zinloos geweld.
Hoe onderwijs daar toe kan bijdragen illustreren de leerlingen van de Bovenbouw SintGertrudis onder meer in de Dossinkazerne
met hun monument van 175 in gips gegoten
handen met een uniek nummer.
© Kim Conard
Behalve het jaarlijks bezoek aan het fort van
Breendonck en aan de Dossinkazerne, nemen
zij dit jaar in maart deel aan de Olympiade
voor Sociologie, georganiseerd door de KU
Leuven. Zij schrijven hiervoor een paper rond
het ontstaan van de Holocaust en het belang
van de mensenrechten.
24
maart 2015
In mei nemen zij deel aan de “Trein der 1000”,
een uniek educatief project rond Holocaust
en Herinnering, georganiseerd door het Instituut voor Veteranen, de vzw Auschwitz en
de Internationale Federatie van Verzetsstrijders. Uit 80 kandidaten werd de Bovenbouw
geselecteerd om in mei 2015 deel te nemen
aan een bijzondere treinreis van Brussel naar
Auschwitz-Birkenau, onder begeleiding van
overlevenden van het concentratiekamp. Als
voorbereiding op hun vertrek, maakten zij
een kunstwerk van 175 in gips gegoten handen met een uniek nummer en gaven bij dit
Monument ter herdenking van de Holocaust
deze toelichting.:
Dit kunstwerk was niet eenvoudig om te maken
en het heeft de leerlingen veel moeite gekost.
Elke hand is dan ook zeer kostbaar: stuk voor
stuk met hart en ziel gemaakt en symbool voor
het vreselijke lot van jonge mensen.
Omdat het belangrijk is dat deze mensen niet
louter een nummer blijven, is er voor dit monument een geluidsopname gemaakt in de
opnamestudio van de Hogeschool Artesis Plantijn in Antwerpen. Alle 175 namen zijn opgenomen, samen met hun geboortedatum.
‘Elk nummer is verbonden met een gedeporteerde jonge man of – vrouw, die vanuit de
Kazerne Dossin werd weggevoerd naar Auschwitz.
Het nummer is het authentieke nummer dat zij
kregen toen het transport vertrok uit Mechelen.
Al deze jongeren waren 17 jaar, dezelfde leeftijd
als onze leerlingen, toen zij het slachtoffer
werden van de Holocaust. Geen enkele van deze
175 mensen keerde levend terug.
Sommige vingers zijn afgebroken, want gips
is zeer broos. Toch wilden wij ook deze handen
tentoonstellen, omdat zij het lijden van al
deze mensen symboliseren.
Bovenbouw Sint-Gertrudis,
Molenberg 25, 3400 Landen
© Kim Conard
© Willy Bombeek
Het is onmogelijk alle 175 mensen voor te stellen en daarom hebben de leerlingen
elk één persoon gekozen die zij hier kort voorstellen.
Lieven Boeve, tijdens een bezoek aan Sint-Gertrudis in Landen,
naar aanleiding van de toelichting bij hun herdenkingsmonument.
Op Thomas http://www.kuleuven.be/
thomas/page/holocaust-educatie/ vind
je heel wat lesmateriaal rond de Tweede
Wereldoorlog en de Holocaust.
Het grootste lespakket is het dossier
“Leren, leven en werken in een wereld
waar Auschwitz mogelijk is’.
maart 2015
25
vormingssessie vlaams lasalliaans perspectief
Gezag: houvast in tijden van zelfrealisatie?
D
irecties, coördinerende directeurs, leerkrachten, leden van de schoolbesturen,
pedagogisch begeleiders én leerlingen van het voorlaatste jaar secundair onderwijs
namen deel aan de jaarlijkse driedaagse lasalliaanse vormingssessie in Oostduinkerke (november 2014), met als thema ‘Gezag: houvast in tijden van zelfrealisatie?’
Ontstaansgeschiedenis
Om het pedagogische project van de stichter
J.B. De La Salle en de onderwijstraditie van
de congregatie verder te zetten en te actualiseren, werd in 1991 gestart met een specifiek vormingsopzet voor lasalliaanse scholen.
Grondige voorbereiding, actieve participatie,
zorg voor implementatie en opvolging vanuit
het VLP zijn bijzondere aandachtspunten.
Gevarieerde werkvormen vergroten de betrokkenheid, stimuleren tot zelfevaluatie en confronteren scholen met elkaar. De aanwezigheid
van leerlingen, nu reeds meer dan 10 jaar,
wordt algemeen als een verrijking ervaren.
Veel aandacht gaat naar professionalisering
op het beleidsniveau. We gaan daarvoor uit
van inzicht en ervaring van de basis. Bekwaamheid tot zelfevaluatie vergroten, zien
we als hefboom om het onderwijs-leerproces
te actualiseren en te optimaliseren. Bij de
keuze van de onderwerpen is de mogelijkheid
om aan te sluiten bij de deskundigheid van
de scholen en het vergroten van de zelfredzaamheid de voornaamste leidraad. We vermijden ook doublures met lopende nascholingsprogramma’s.
Werkwijze
Groeien naar een participatief schoolbeleid
blijft het uitgangspunt. Actualisering van het
lasalliaanse opvoedingsproject blijft de permanente opdracht. Verbondenheid binnen het
netwerk versterken, is de betrachting. We
mikken op de zelfredzaamheid van een reflexieve school. De belangrijkste inbreng komt
daarom altijd van de deelnemers zelf.
De dynamiek kende vanzelfsprekend een ontwikkeling doorheen de jaren. Vandaag bespreken de deelnemers, na een toelichting bij het
thema, in gemengde groepen de concretisering
en het toepassen in de eigen school. Ze gebruiken daarbij een schoollogboek om persoonlijke reflecties en afspraken binnen de
school vast te leggen zodat er achteraf kan
26
maart 2015
mee gewerkt worden. De vrije “laboratoriumsituatie” bevordert openheid en kwetsbare
opstelling. Vooraf ontvangt elke school een
voorbereidende opdracht; de leerlingen komen
twee weken vooraf samen in het VLP-Studiecentrum om het thema te duiden en de werkwijzen tijdens de sessie te verkennen. Een
team van jonge leerkrachten uit het scholennetwerk begeleidt de leerlingen. Tijdens een
terugkomdag voor leerlingen wordt de doorwerking in de school geëvalueerd.
Doelstellingen
van de vormingssessie
1.Inzicht verwerven in maatschappelijke
verhoudingen en veranderende relaties.
2.Vanuit veranderende verhoudingen/relaties
tussen mensen een christelijk lasalliaans
mensbeeld voor de 21ste eeuw naar voren
schuiven.
3.Verduidelijken welke vandaag in onderwijs
de factoren zijn die bepalen “ ik geef jou
recht van spreken”.
4.Een (lasalliaanse) visie ontwikkelen over
een aan de huidige context aangepaste
gezagvolle omgang met leerlingen.
5.Ontwikkelen van een cultuur van verbondenheid.
Toelichting bij
‘Gezag of autoriteit’
Is er vandaag iets vreemds aan de hand? We
willen veel vrijheid om onze persoonlijkheid
optimaal te ontplooien maar tegelijk hebben
we een perspectief nodig waarbinnen onze
vrijheid zich kan situeren. Zonder perspectief,
zonder grenzen worden we stuurloos.
Aan welke instantie kennen we voldoende
gezag toe om ons een visie voor te houden?
Heeft het christelijke verhaal nog autoriteit?
Welke voorwaarden zijn nodig opdat we geloofwaardigheid toekennen aan iets of iemand?
Wezenlijk is het besef dat gezag uitgaat van
een grondhouding van aandacht en respect
voor de individualiteit van elke leerling, van
betrokkenheid en authenticiteit van de opvoeder. Die kwaliteit van relatie kun je niet
uitdrukken in kwantiteit. Kwaliteit van gezag
steunt op deugddoend verbonden zijn. Dit
funderend inzicht vanuit het beleid in de
praktijk van de schoolcultuur concreet vorm
geven - soms tegen de tijdsgeest in - is het
opzet. Daartoe werken we, vanuit de overtuiging dat het welzijn biedt voor iedereen.
Verloop van de sessie
Bijzonder is de start in kleine groepen op
verschillende locaties, voor een gesprek met
een intercultureel bemiddelaar, een expert in
Fins onderwijs, een prior, een interieurarchitect en een verantwoordelijke van een werkgeversorganisatie. Hoe zien en ervaren zij
schillende traditie en een eigen cultuur, met
eigen toerusting en snelheid, levert een
specifieke bijdrage in de krachtige beweging,
geïnspireerd door de visie van J.B. De La
Salle en gestuwd door de dynamiek van de
actualiteit.
Elie Michiels, lid denkgroep SO
Meer info over deze vorming bij [email protected]
Vlaams Lasalliaans Perspectief
(VLP)
Op initiatief van de Broeders van de
Christelijke Scholen wordt in 1985 een
werkgroep directies opgericht waar leken
een belangrijk deel van uitmaken. Vanaf 1991 wordt de begeleidingsdienst
verruimd en start een denkgroep die een
brede bevraging organiseert, het opvoedingsproject herschrijft en nascholing
organiseert.
gezag? In de namiddag leggen deelnemers
uit elke groep hun indrukken, bedenkingen
en ervaringen samen. Deze confrontatie is
een vertrekbasis voor het vervolg.
De bijzonder gewaardeerde inbreng van broeder A.P. Gauthier, beleidsverantwoordelijke én
leraar in een secundaire school in Parijs, bracht
de tweede dag verdieping en fundering voor
verdere bespreking. Verbondenheid strekt zich
uit tot het wereldwijde lasalliaanse netwerk.
De derde dag stond persoonlijke verwerking
én concretisering naar de eigen school toe
centraal. “Hoe is mijn inzicht eventueel veranderd?” “Welke mogelijke impact zie ik voor
mijn gedrag?” “ “Wat kan deze sessie betekenen voor onze school?” “ Hoe zorgen we
voor het implementeren?”
en het verbrede overleg geeft een nieuw perspectief.” Persoonlijke contacten en uitwisseling van ervaringen is inspirerend en stimuleert tot wederzijdse visitatie. Het thema
is actueel en erg relevant. In de toekomst
wordt het wellicht alsmaar belangrijker. De
school blijft een belangrijke plaats innemen
in het vormings- en opvoedingsproces. “ Ja,
wij kunnen een tegenstroom ontwikkelen !”
De persoonlijke relatie met elke leerling blijft
de basis voor recht en kracht van spreken.
Letterlijke zeggingskracht verwerven en behouden, verdient meer dan ooit aandacht in
een tijd van digitalisering. Het sprekende
woord roeping is daar niet vreemd aan: leraarzijn begint als een roeping en blijft dat ook.
Ervaringen / inzichten van
de deelnemers
Goesting naar meer is de waardemeter voor
het samenzijn. Daarvoor doen we het ! De
23ste sessie gaf opnieuw een krachtig elan
aan de lasalliaanse beweging binnen het onderwijslandschap.
Rustig overleg binnen de schoolteams wordt
als erg verrijkend ervaren. De aanwezigheid
van leerlingen is bijzonder. “De oase-situatie
Voor de scholen van het netwerk hanteren
we daarbij graag het vlootmodel als inspirerende metafoor. Elke school, vanuit een ver-
De lekenparticipatie bij het beleid krijgt
vaste vorm door deelname aan het Districtskapittel van Sint-Truiden (1993)
waar beslist wordt te starten met een
gemengde werkgroep – broeders en leken
- die de oprichting van een Coördinerende Raad (Cora) en van een vzw Vlaams
Lasalliaans Perspectief (VLP) moet voorbereiden en concretiseren. VLP en Cora
moeten geleidelijk de leiding en begeleiding van het scholennetwerk waarnemen. Zij bevorderen de verbondenheid
tussen scholen en werken en actualiseren de rijke pedagogische en onderwijskundige traditie van de Stichter en van
het Instituut. Om dit te realiseren worden verschillende werkgroepen opgestart.
VLP werd als een vzw opgericht in december 1995. Doelstelling en statuten
werden uitgeschreven in een brochure.
(D/1996/6776/04)
Schoolbesturen van hoger onderwijs,
secundair en basisonderwijs en van centra en werken hebben zich aangesloten
bij de vereniging vanuit een geloof in
de waarde van het pedagogisch erfgoed
en vanuit een engagement om samen
te werken aan een toekomstperspectief.
Vanaf 1997 is het de Beleidsvergadering
Lasalliaanse Scholen (BLS) die, los van
het Kapittel van de Broeders, om de vier
jaar, de werking van het netwerk evalueert en oriënteert.
Meer informatie
http://www.vlp-scholennetwerk.be
maart 2015
27
een gesprek met guy selderslagh
secretaris-generaal Europees Comité Katholiek Onderwijs (CEEC)
G
uy Selderslagh is sinds september 2013, secretaris-generaal van het Europees
Comité Katholiek Onderwijs (CEEC), en volgt er Etienne Verhack op. CEEC is een
Europees forum voor de christelijke opvoedingsgemeenschap. Een gesprek met
Guy Selderslagh.
Guy Selderslagh (°1958), studeerde filosofie
aan de Université Catholique de Louvain
(UCL), werd vervolgens leerkracht in Nijvel
en Waver, was gedurende 13 jaar coördinator
van een deeltijds onderwijscentrum en later
directeur secundair onderwijs aan het Instituut van de Voorzienigheid in Sint-Lambrechts-Woluwe.
Spaanse scholen hebben reeds hun project
voorgesteld, gaande van zomersportkampen
tot taalcursussen, al dan niet in het kader van
Erasmus +. Maar ook Griekenland, Portugal,
Polen en Frankrijk zijn via deze website op
zoek naar partnerscholen, zowel basis- als
secundaire scholen.
Sinds 2008 is hij directeur van de Studiedienst
van SeGec. Deze halftijdse opdracht combineert
hij met die van secretaris-generaal CEEC.
Enquête
interculturele dialoog
Guy Selderslagh: Als koepel van de nationale
secretariaten van het comité, laten wij ons
niet in met de werking van de nationale secretariaten afzonderlijk. We proberen op Europees vlak een meerwaarde te geven aan
ieder nationaal secretariaat. Zo kunnen de
scholen van deze secretariaten bijvoorbeeld
op zoek naar een partnerschool via onze website www.ceec.be.> projects. Scholen kunnen
er ideeën uitwisselen via eTwinning. vijftien
Guy Selderslagh: CEEC promoot de belangen
van het vrij katholiek onderwijs. De katholieke identiteit van de scholen is verschillend
naargelang de context. In Zweden hebben we
bijvoorbeeld vier katholieke scholen, in Noorwegen twee of drie en dus heel kleine secretariaten in een land waar het protestants de
officiële religie is. Onlangs was ik uitgenodigd
in Albanië, daar heb je de orthodoxe kerk, de
islam en het christendom.
Momenteel circuleert een enquête bij onze
leden over de interculturele dialoog in katholieke scholen. De teksten daarover zijn
afkomstig van het Vaticaan. Op onze eerstvolgende vergadering in Porto (maart 2015)
zullen we het hebben over good practices in
onze scholen, rekening houdend met de secularisering in de samenleving en de grote
migratie in alle landen van Europa.
Wij gaan daarbij op zoek naar de bronnen en
de mogelijkheden om die dialoog te kunnen
voeren.
Guy Selderslagh in “Entreés Libres” over zijn scholenbezoek aan Albanië
Het katholiek onderwijs in Albanië is niet gesubsidieerd door de overheid. Het verkeert nog in een broos stadium en zal zijn toekomst moeten
verzekeren met het bouwen van nieuwe scholen. De financiële middelen zijn vooral afkomstig van congregaties, Europese donors en de bescheiden bijdragen van de gezinnen. Drieëntwintig jaar na het einde van de communistische dictatuur herstelt het land zich langzaam maar zeker.
Aan de Adriatische kust ligt de Vinçenc Prendushi school. De zusters benedictinessen worden er omringd door leerkrachten met verschillende
culturele en religieuze achtergrond. Vastberaden en met een sterke pedagogische overtuiging gaan zij voor onderwijskwaliteit en een educatieve omkadering waar de leerling centraal staat. Samen met de directrice ontbijt ik met vier leraars: een leraar Albanese taal, een leraar Snit
en Naad, Informatica en Economie. Drie generaties die hoopvol uitkijken naar het EU-lidmaatschap. Tijdens het gesprek merk ik hun goede band
met de directrice en haar project, drie van hen zijn moslim, een vierde orthodox.
In Skhodër, meer naar het noorden, worden 150 enthousiaste jongeren tussen 15 en 20 jaar verwelkomd in een Don Bosco school. Zij komen vrijwillig – op een zaterdagnamiddag - , naar aanleiding van het bezoek van de nieuwe rector van de Salesianen (hoofd van de congregatie in Rome).
Het Jezuïetencollege Atë Pjetêr Meshkala, genoemd naar de Albanese Jezuïet, heeft een bijzonder mooie schoolinfrastructuur. De bouw ervan
is net af en de pater-directeur hoopt nog wat financiële middelen te vinden voor onder meer enkele sportterreinen. De projectleiders willen er
iets moois van maken en dus iets goeds en waarachtigs. Drie belangrijke eigenschappen die samengaan.
Dit nieuw herboren onderwijs aan de rand van Europa te midden van verschillende culturen en religies is een voorbeeld dat aandacht en steun verdient.
(De volledige tekst over het bezoek van Guy Selderslagh aan Albanië leest u in “Entrées Libres”, Proche et pourtant méconnue… ,
nr 95, januari 2015, p. 11 en op https://pincette.vsko.be/meta/properties/dc-identifier/DOCD_TS_Forum-2015-3_28)
28
maart 2015
Wat wordt er op een Algemene
Vergadering besproken?
Guy Selderslagh: We hebben twee Algemene
Vergaderingen per jaar, telkens in een andere lidstaat van de CEEC. CEEC telt 28 leden
in 26 verschillende landen. Ook niet EUlanden, bijvoorbeeld, Zwitserland, Noorwegen,
Albanië; Bosnië, Oekraïne.
Op mijn eerste Algemene Vergadering in Dublin (2013) deed ik een aantal voorstellen.
Ik stelde voor op Europees vlak meer samen
te werken voor de vrijheid van onderwijs. We
merken dat in verschillende landen die vrijheid
onder vuur ligt. We maakten dat mee in Portugal, toen onder een socialistische regering
beslist werd de subsidiëring van de katholieke scholen te halveren. Onze gewezen
secretaris-generaal Etienne Verhack had een
gesprek met Herman Van Rompuy, toenmalig
voorzitter van de Europese Raad, om het
probleem te bespreken. Dit initiatief heeft
onze vrienden van Portugal kunnen helpen.
Ook in Frankrijk zijn er problemen op dit vlak.
CEEC zal binnenkort een plaats op zijn website www.ceec.be reserveren waar juristen
informatie kunnen uitwisselen.
Rond het project katholieke identiteit wordt
uiteraard intensief gewerkt, te beginnen met
de enquête rond de interculturele dialoog (zie
hierboven). Katholieke scholen vandaag moeten rekening houden met belangrijke antropologische veranderingen (zoals bijvoorbeeld
de relatie leerkracht-leerling), maar ook op
demografisch en technologisch vlak doen zich
belangrijke verschuivingen voor.
Een derde voorstel aan de leden van de Algemene Vergadering betreft onze schoolbesturen. In de verschillende landen wordt het
steeds moeilijker leden te vinden en ze vervolgens ook te kunnen vormen. Op financieel
en juridisch vlak wordt de taak van een bestuurslid een vrij technische aangelegenheid.
Misschien is ook hier een uitwisseling van
good practices mogelijk.
Een vierde punt ging over de subsidiëring van
de scholen. Een vijfde over het vak godsdienst.
Er bestaat in verschillende landen druk op
het vlak godsdienst.
Interview: Willy Bombeek
Redactie: Rita Herdies
EUROPEES COMITE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS - CEEC
Het Europees Comité voor het Katholiek Onderwijs (CEEC) is een Internationale Vereniging die in 1974 werd opgericht als regionaal comité van de Internationale Organisatie
van het Katholiek Onderwijs (OIEC). Het brengt 28 katholieke onderwijsnetten samen
uit 26 Midden-, Oost- en West-Europese landen: Albanië, België, Bosnië-Herzegovina,
Denemarken, Duitsland, Engeland & Wales, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland,
Italië, Kroatië, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal,
Roemenië, Schotland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechische Republiek, Zweden en
Zwitserland. Het is een ontmoetingscentrum voor de leiders van de Katholiek onderwijs,
maar ook een studie- en informatiecentrum. Daarbij vervult het CEEC de rol van promotor van de belangen van het vrij en katholiek onderwijs bij de verscheidene Europese instellingen. Het CEEC vertegenwoordigt en meer dan 35.000 scholen en ongeveer
8.000.000 leerlingen.
Hiervoor wil het:
• op Europees vlak een forum van overleg en participatie zijn voor alle partners van
de christelijke opvoedingsgemeenschap;
•
de jongeren en hun opvoeders sensibiliseren voor de Europese realiteit en zich
inzetten voor de bevordering van een katholiek onderwijs dat drager is van de
evangelische boodschap: een onderwijs dat jonge mensen voorbereidt op een
Europees burgerschap dat filosofische, religieuze, politieke en culturele verscheidenheid, eerbiedigt;
•
op Europees vlak een algemeen beleid voor de christelijke opvoeding helpen
uitwerken en een onderwijs met een Europese dimensie bevorderen;
•
de vrijheid van onderwijs verdedigen bij de politieke verantwoordelijken, vooral
bij de Commissie van de Europese Unie en bij andere Europese instanties;
•
een participatie- en samenwerkingsbeleid ontwikkelen samen met alle Europese
gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die zich direct of indirect
op Europees vlak met onderwijs en opvoeding bezighouden.
De samenwerking met alle partners en vertegenwoordigers van de christelijke opvoedingsgemeenschap wordt op structureel vlak geconcretiseerd door gemeenschappelijke
acties. Deze worden opgezet samen met de ouders via de Europese Oudervereniging
CEPEC (Christian European Parents – Parents Européens Chrétiens) en met oud-leerlingen
via UNAEC–Europe (Europese Unie van Oud-leerlingen van het Katholiek Onderwijs).
VOORZITTER
Oostenrijk – vertegenwoordigd door Dr. Christine MANN, Leiterin des Interdiözesanes
Amt für Unterricht und Erziehung – Wien
ONDERVOORZITTER
NEDERLAND – vertegenwoordigd door de Heer Dick WIJTE, Voorzitter van de NKSR
(Nederlandse Katholieke Schoolraad, Den Haag)
PENNINGMEESTER
HONGARIJE – vertegenwoordigd door Dr. András GIANONE, verantwoordelijk voor Internationale Relaties, Katolikus Pedagógiai Szervezési és Továbbképzési Intézet – KPSzTI, Boedapest
ALGEMEEN SECRETARIAAT
De Heer Guy Selderslagh, Secretaris-generaal
Mevr. Myriam BADART, admin. & financ. directrice
E. Mounierlaan 100 • B-1200 BRUSSEL
www.ceec.be • [email protected]
Tel. +32 2 256 73 24 • +32 2 256 73 25
maart 2015
29
Zout:
niet te veel
want dat is niet gezond
maar ook niet zonder
want zoutloos is smaakloos
zielloos flauw
mossel noch vis.
Een beetje zout
geeft smaak en kracht
aan eenvoud
eerlijkheid
en duurzaamheid.
Zout bewaart
voor morgen
wat niet verloren mag gaan
van gisteren.
© UM www.muurkranten.be
Vasten is zouten
is korrel voor korrel
geruisloos
witte puurheid brengen
in het dodende zwart,
is korrel voor korrel
zonder poeha
pit geven
aan grijs-grauwe fletsheid.
De vasten van dit jaar smaakt zout
en mensen zijn het zout der aarde.
Kathleen Boedt
De stilte van de dood is doorbroken.
God houdt Zijn woord:
Hij laat ons niet alleen en spreekt ons aan.
Hij sprak in de tekenen van een leeg graf
Tot Petrus en zijn geliefde leerling.
Hij sprak de naam uit van Maria
toen ze in de tuin op zoek was naar haar Heer.
Hij sprak een woord van vrede
tot de 11 leerlingen die zich opgesloten hadden.
Hij sprak een uitnodigend woord
Tot Thomas die eerst zo twijfelde.
Hij sprak woorden van geloof
tot de twee op weg naar Emmaüs.
Hij spreekt ook vandaag op Pasen
tot ieder van ons die het horen wil.
© UM www.muurkranten.be
Laat ons dan samen ook de stilte doorbreken
en aan ieder die het horen wil
verkondigen:
“Hij leeft en gaat met ons mee!”
Antoon Vandeputte
Bestellen van bezinningskaarten bij Uitgeverij Muurkranten (UM), Monnikenwerve 1, 8000 Brugge tel. 050 31 26 01 – fax 050 31 05 50 – [email protected] – Prijs per stuk: € 0,50 (korting vanaf 25 ex.) – Verzendingskosten: € 3,95
30
maart 2015
hoe leeft sociale stage in de voorziening
van het Vlaams Welzijnsverbond
V
eel scholen kennen vormen van sociale stage of een sociaal project. Zij kunnen deze
projecten organiseren dankzij de gastvrijheid van diverse voorzieningen en initiatieven, o.a. in de welzijnssector.
Het VSKO en het Vlaams Welzijnsverbond
waren benieuwd naar de ervaringen van de
voorzieningen over de komst en de aanwezigheid van de leerlingen naar hun locaties. Er
werd een vragenlijst opgesteld, die door 65
voorzieningen ingevuld werd teruggestuurd.
Het overgrote deel betrof voorzieningen die
personen met een handicap ondersteunen.
Daarnaast antwoordde een klein aantal voorzieningen in de bijzondere jeugdbijstand, in
de gezinsondersteuning en in de kinderopvang. Het leeuwendeel van de voorzieningen
ontvangt een aantal keer per jaar een of
meerdere dagen leerlingen binnen de schooluren. Vaak betrof het leerlingen van verschillende scholen, drie keer van meer dan vijf.
Ook buiten de schooluren worden sociale
stages georganiseerd.
De betrokkenheid van de leerlingen in de
activiteiten varieert van meelopen en observeren, tot ondersteunen en participeren in
de activiteiten die de doelgroep worden aangeboden. Er zijn ook plaatsen waar leerlingen,
in het kader van een project, activiteiten
uitwerken. Enkele voorzieningen laten hen
technische of praktische taken uitvoeren, waar
ze zelf nauwelijks aan toe komen. In zulke
gevallen gaat de sociale stage eigenlijk aan
zijn doel - belangeloze inzet voor doelgroepen
waarmee de leerlingen normaal gesproken niet
gauw mee in contact komen - voorbij.
voor stage is dikwijls te groot. Als er een keer
op een vraag wordt ingegaan moet de school
zich realiseren dat het niet vanzelfsprekend
is dat het een volgende keer weer zal gebeuren. Goede afspraken en een degelijke informatiestroom tussen de school en de voorziening zijn wenselijk.
Tijdens de stage worden de leerlingen voornamelijk door een personeelslid begeleid. Het
gebeurt ook dat het personeelslid regelmatig
contact heeft met de school en veel leerkrachten bezoeken de locaties.
De voorbereiding van de sociale stage wordt
door een aanzienlijk deel van de scholen aan
medewerkers ter plaatse overgelaten. Meestal gebeurt dit aan het begin van de sociale
stage, maar er zijn ook scholen die een personeelslid uitnodigen om op school uitleg te
komen geven.
De grootste meerwaarde voor de leerling is
volgens de ontvangende voorzieningen dat
ze kennismaken met een doelgroep en een
wereld, die ze niet of nauwelijks kennen.
Sociale stage is niet alleen van invloed op
de beeldvorming van de leerling, maar geeft
ook een frisse kijk op de eigen organisatie.
Bovendien komen bewoners op deze manier
in contact met de buitenwereld. Anderen zien
in sociale stage een mogelijkheid om leerlingen warm te maken voor hun sector.
De voorzieningen vinden het belangrijk dat
ze gemotiveerde, goed voorbereide leerlingen
over de vloer krijgen. Ze krijgen vaak teveel
leerlingen tegelijk. Ook het aantal aanvragen
Op basis van alle antwoorden formuleren we
met enige reserve, want wat voor de een geldt,
geldt daarom nog niet voor de ander, de ideale sociale stage:
Een sociale stage, zowel binnen als buiten
de schooluren, zou idealiter langer dan een
dag duren. Wanneer het buiten de schooluren
valt, zou het liefst verspreid worden over
meerdere dagen. Er is voldoende informatie
en er worden goede afspraken gemaakt tussen
de school en de voorziening. De leerlingen
dienen goed te worden voorbereid want ze
kennen de context van de voorziening vaak
te weinig.
Fanny De Lange – Vlaams Welzijnsverbond
An Van Grieken – VVKSO
Melissa Wouters - van Oostrom – VSKO
maart 2015
31
Zout: een wereld van verschil
VASTEN
Is het niet paradoxaal om de vasten te associëren met smaak?
Gezien de strenge reputatie van het begrip vasten, wordt deze,
van oudsher religieuze praktijk, door veel mensen opgevat als
flets, saai en lastig. Maar paradoxen helpen doorgaans om vastgeroeste inzichten open te breken.
Op de cover van het Leeftochtnummer dat aan de vasten is
gewijd zie je een zoutvaatje. Het nummer gaat over zout. Zout
vinden we allemaal heel gewoon vandaag, maar eigenlijk beschikt
het over heel bijzondere eigenschappen. Eigenschappen die
soms het verschil betekenen tussen leven of dood. Zonder zout
kan een mens immers niet leven. Van te veel zout gaat een
mens uiteindelijk dood. Het speelt een betekenisvolle rol bij
de vochtbalans, de bloeddruk en de werking van onze spieren.
Maar we hebben maar 1,5 gram zout per dag nodig om goed te
kunnen functioneren. We moeten het leven dus leren nemen
met een korrel zout. Dat maakt een wereld van verschil. Zout
zit in ons voedsel zonder dat we er erg in hebben en toch
bepaalt het zo sterk de kwaliteit en smaak van onze maaltijd.
© Koen Lemmens
Brood zonder zout smaakt heel anders dan brood met zout. En
het wonderlijke is dat je eigenlijk maar een snuifje zout nodig
hebt om brood lekker te laten smaken. Het vreemde is dat je je
maar bewust wordt van zout in brood als het ontbreekt. Je proeft
onmiddellijk dat er iets niet klopt. Heel anders is dat met gepekelde vis of vlees. Daar geeft het zout dorst, maar het dient
in dat geval niet om het andere te accentueren, maar te bewaren. Als je vlees of vis pekelt, behoudt het langer z’n waarde.
Zout op aarde zijn, is vandaag de dag niet gemakkelijk,
het is vaker eerder een kruis dan een zegen.
Zout geeft ook kracht. Op dit ogenblik zijn er experimenten
bezig die het mogelijk moeten maken om auto’s te laten rijden
op zout water. Zelfs de wetenschap kiest voor de kracht van
zout. Geen wonder dat zout als symbool gebruikt wordt in de
wijsheidsliteratuur en het evangelie. Jezus zegt in de Bergrede
tegen zijn volgelingen: “Gij zijt het zout der aarde. Als het zout
zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten?” Eigenlijk
vraagt Jezus aan zijn volgelingen om in zichzelf op zoek te gaan
naar die kracht die hen helpt om de wereld smaak te geven.
De vastenaffiche ‘De smaak van vasten’ is de rode draad doorheen het aanbod.
Elke aanpak begint vanuit de eigen beleving van de opvoeder.
In de XXL vind je mogelijke activiteiten om met kinderen en jongeren te werken.
Het is daarbij steeds te bedoeling om na te denken over wat vasten kan betekenen.
Het delen van ervaringen is een uitgelezen moment om dat stapje verder te zetten
en ook de christelijke inspiratie ter sprake te brengen.
Er werd gezocht naar kansen om het vastenthema ook aan bod te laten komen in
de niet-godsdienstlessen. Het is belangrijk voor kinderen en jongeren dat zij van
meerdere mensen kunnen/mogen vernemen wat ‘vasten’ voor hen kan betekenen,
wat ze moeilijk en belangrijk vinden.
Vastenaffiche
Bezinningskaartjes
Leeftocht
‘Zout’
XXL
De suggesties die worden meegeven, belichten vooral volgende thema’s: 4 smaken
van vasten, smaak en zout. Hopelijk bieden ze inspiratie om rond dit thema nog
andere activiteiten te plannen.
Leeftocht – Maandelijkse inspiratiebron – Een verademing voor onderwijsmensen – Proviand voor onderweg.
Surf ook naar pastoraal.vsko.be, Leeftocht, vasten & Pasen . Online vind je de rubriek Extra extra large (XXL)en de bezinnende diamontage.
Het Leeftochtnummer van maart en de vastenaffiche ontving je reeds samen met de januari-editie van Forum.
In de vorige Forumuitgave verscheen een artikel met een duiding rond het vastenaanbod 2015 en bij dit maartnummer vind je het Leeftochtnummer voor april ‘Spiegel’.
bezinnende
diamontage
Jg. 30, Tussen taal en teken
nr. 07, maart 2015