Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale bestuursrecht? 1.Inleiding In deze bijdrage wordt het algemene thema van de dag ‘Het bestuursrecht van de toekomst: de toekomst van het bestuursrecht’ belicht vanuit het perspectief van het recht van de Europese Unie. Het thema veronderstelt dat er een toekomst voor het nationale bestuursrecht is, en vanuit het EUperspectief is die er zeker. De EU kan niet zonder lidstaten en het EU-recht niet zonder nationaal (bestuurs)recht. De door het EU-recht gecreëerde rechtsorde is immers een samengestelde of gedeelde rechtsorde,[2] waarin de materiële normen in toenemende mate worden bepaald door het EU-recht, maar de toepassing daarvan in de regel nog steeds plaatsvindt op het nationale niveau door nationale bestuursorganen met behulp van nationaal recht, veelal bestuursrecht. Dat geldt ook voor een van oudsher geëuropeaniseerd rechtsgebied als het Europese mededingingsrecht, dat in niet onbelangrijke mate wordt gehandhaafd door (samenwerkende) nationale toezichthouders met behulp van hun nationale recht.[3] Dat zal zelfs zo zijn in het gecentraliseerde bankentoezicht van de nabije toekomst, waarin het toezicht weliswaar is opgedragen aan de ECB, maar nationale toezichthouders toch belangrijke (mede)beslissende en ondersteunende taken en bevoegdheden zullen hebben.[4] Tegelijkertijd heeft het feit dat het nationale bestuursrecht het procedurele voertuig is om het EU-recht toe te passen en het EU-recht voor zijn effectieve toepassing derhalve afhankelijk is van dat nationale bestuursrecht, tot gevolg dat EU-recht het bestuursrecht beïnvloedt. Die invloed was al langere tijd zichtbaar op functionele rechtsgebieden als het economisch recht, het omgevingsrecht, het migrantenrecht, het douanerecht, het subsidierecht et cetera, maar heeft vooral sinds 2000 ook het algemeen deel van het bestuursrecht bereikt.[5] In deze bijdrage passeren recente en toekomstige Europese ontwikkelingen de revue die een harmoniserend effect (zullen) hebben op het algemeen deel en daardoor zullen bijdragen aan een Europeanisering ervan. Daarbij gaat het enerzijds om harmonisatie van rechtsbeginselen en fundamentele rechten door de rechtspraak van het Hof van Justitie en anderzijds om harmonisatie van (onderdelen van) het algemeen deel door Europese wetgeving.De boodschap van de bijdrage is dat de toekomst van het bestuursrecht (in toenemende mate) in Europa ligt en het bestuursrecht van de toekomst (in toenemende mate) een Europees bestuursrecht is.[6] 2.Rechterlijke harmonisatie door middel van rechtsbeginselen en fundamentele rechten De erkenning door het Hof van Justitie van algemene Europese rechtsbeginselen als bindende rechtsnormen voor het Europese bestuur is niet nieuw, maar dateert al uit 1957.[7] In de daarop volgende jaren ‘ontdekte’ het Hof nieuwe rechtsbeginselen, erkende het fundamentele rechten als algemene beginselen van Unierecht en bepaalde het onder welke omstandigheden de lidstaten aan Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale… Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00C7B556&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 25-02-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl Pagina 1/7 deze beginselen (inclusief de fundamentele rechten) zijn gebonden, namelijk wanneer zij handelen ‘binnen het toepassingsgebied van het Unierecht’.[8] De laatste jaren, vooral sinds de inwerkingtreding van het Handvest van de grondrechten van de EU op 1 december 2009, heeft deze rechtspraak een nieuwe impuls gekregen. Steeds vaker staan kwesties betreffende fundamentele rechten en – de deels daarin gecodificeerde – rechtsbeginselen op de agenda van het Hof en mede als gevolg daarvan is het aantal uitspraken van bestuursrechters, waarin de toepassing van Europese rechtsbeginselen en fundamentele rechten aan de orde is, fors toegenomen.[9] Voor de toenemende harmonisatie van de toepassing van rechtsbeginselen en fundamentele rechten in de lidstaten onder invloed van de rechtspraak van het Hof zijn in dit verband drie punten van belang. In de eerste plaats heeft het Hof gekozen voor een ruim toepassingsgebied van het Handvest voor wat betreft de binding van de lidstaten. In lijn met de beginselenrechtspraak geldt het Handvest voor de lidstaten, voor zover zij handelen ‘binnen het toepassingsgebied van het Unierecht’.[10] Daarvan is niet alleen sprake als zij specifieke bepalingen van verordeningen en richtlijnen (indirect) toepassen, maar bijvoorbeeld ook als zij die bepalingen handhaven en sanctioneren, ook al bevat de desbetreffende secundaire EU-regeling daarover geen specifieke voorschriften. De vele nationale besluiten op uiteenlopende terreinen als het economisch recht, het omgevingsrecht, het migratierecht, het fiscale recht en het sociale zekerheidsrecht, waarbij secundaire EU-regels (indirect) worden toegepast of gehandhaafd vallen aldus onder de bescherming van het Handvest. Daarnaast zijn de lidstaten ook aan het Handvest gebonden als zij maatregelen nemen die het vrije verkeer of het Unieburgerschap beperken. In al die gevallen bepaalt het Unierecht niet alleen de ondergrens voor de toepassing van algemene rechtsbeginselen en fundamentele rechten in de lidstaten, maar stelt zij ook grenzen aan de toepassing van nationale beginselen en fundamentele rechten, die meer bescherming bieden dan de EU-rechtelijke equivalenten van deze beginselen en fundamentele rechten. Zo wordt de toepassing van het Nederlandse vertrouwensbeginsel bij EU-zaken aanzienlijk beperkt door het Unierechtelijk beginsel van doeltreffendheid en wordt de toepassing van meer bescherming biedende nationale fundamentele rechten begrensd door de beginselen van voorrang, doeltreffendheid en eenheid.[11] Aldus wordt de toepassing van deze beginselen en fundamentele rechten in toenemende mate Uniebreed geharmoniseerd. In de tweede plaats bevat het Handvest ook grondrechten die in Nederland als zodanig worden erkend en evenmin worden beschermd door het EVRM. Voor het bestuursrecht van bijzonder belang is het ‘recht op behoorlijk bestuur’ van artikel 41 Handvest, dat door het Hof wordt beschouwd als ‘een afspiegeling van een algemeen beginsel van Unierecht’.[12] Daaronder valt onder meer het recht van eenieder om (in primo) te worden gehoord voordat een bestuursorgaan een voor hem nadelige individuele maatregel kan nemen, dat verder gaat en met meer procedurele waarborgen is omkleed dan het hoorrecht in primo van de Awb.[13] Bovendien is de vraag welke consequenties moeten worden verbonden aan de schending van dit recht thans mede een EU-rechtelijke vraag.[14] Verder impliceert het recht op behoorlijk bestuur het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen redelijke termijn worden behandeld. Volgens het Hof moet de nationale rechter de naleving van deze subrechten bewaken.[15] Behalve vanwege de proliferatie van extra fundamentele rechten en rechtsbeginselen heeft het Handvest ook toegevoegde waarde boven het EVRM, omdat het Hof aan de Handvestrechten die corresponderen met EVRM-rechten een ruimere invulling kan geven (art. 51 lid 3 Handvest), en omdat de reikwijdte van sommige Handvestrechten ruimer is dan die van het corresponderende EVRM-recht.[16] Zo geldt het recht op een doeltreffende voorziening in rechte van artikel 47 Handvest voor veel vreemdelingen- en fiscale geschillen, terwijl deze geschillen buiten de Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale… Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00C7B556&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 25-02-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl Pagina 2/7 reikwijdte van artikel 6 EVRM vallen. Ten slotte kan erop worden gewezen dat het Hof ook los van het Handvest nog steeds algemene rechtsbeginselen kan ontwikkelen en ontwikkelt, die vervolgens bindend zijn voor de lidstaten. De groeiende betekenis van het transparantiebeginsel in de Nederlandse rechtspraak spreekt op dit punt boekdelen.[17] In de derde plaats heeft de (nadere) invulling van beginselen en fundamentele rechten in het Unieverband een veel hoger tempo dan in het verband van het EVRM. Dat komt doordat deze invulling plaatsvindt binnen het kader van de prejudiciële procedure, waarbij de nationale rechters door middel van gerichte vragen grondrechtenkwesties zelf op de agenda van het Hof kunnen zetten en over eventuele onduidelijkheden die een uitspraak van het Hof oproept nadere vragen kunnen stellen. Anders dan bij het EHRM is de rechtsontwikkeling aldus niet afhankelijk van het doorzettingsvermogen van een individuele burger. Bovendien is de doorlooptijd van prejudiciële vragen bij het Hof met ongeveer anderhalf jaar veel korter dan die bij het EHRM. Interessant is verder dat de nationale rechters hun prejudiciële verwijzingspraktijk in toenemende mate afstemmen op die van andere nationale rechters en daarbij ook rekening houden met de wijze waarop die ‘buitenlandse’ rechters een eerder prejudicieel antwoord hebben begrepen en in hun rechtsorde toepassen. [18] Ook die praktijk zorgt voor versnelling in de rechtsontwikkeling op het terrein van algemene rechtsbeginselen en fundamentele rechten (en ook daarbuiten). Ten slotte wijs ik erop dat die invulling binnen de Unierechtsorde ook kan plaatsvinden door de Uniewetgever. Zo verdient het vermelding dat de EU naar aanleiding van de EHRM-uitspraak in de zaak Salduz, over de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor, een richtlijn heeft vastgesteld waarin duidelijk wordt aangegeven welke normen de lidstaten op dit punt in acht moeten nemen.[19] Aldus wordt jarenlange rechtsonzekerheid waartoe dergelijke ingrijpende uitspraken van het EHRM kunnen leiden, voorkomen. De conclusie van het voorgaande is dat er zeker sinds het bindend worden van het Handvest sprake is van een toenemende rechterlijke harmonisatie van de toepassing van algemene rechtsbeginselen en fundamentele rechten in de lidstaten. Dit proces gaat bovendien aanzienlijk sneller dan in het nog recente verleden. 3.Harmonisatie door middel van Europese wetgeving Europese harmonisatie van het algemeen bestuursrecht van de lidstaten geschiedt niet alleen door de rechtspraak, maar ook door secundaire Unieregelgeving. Daarbij wordt het beginsel van nationale procedurele autonomie, dat in de rechtspraak van het Hof van Justitie nog leidend is, in toenemende mate beperkt. Dit proces deed zich op specifieke terreinen al eerder voor, met name bij bestuurlijke procedures,[20] de laatste jaren ziet men echter een verbreding en verdieping van de harmoniserende Europese regelgeving en betreft deze niet meer alleen de bestuurlijke besluitvorming, maar ook de rechtsbescherming en het bestuursprocesrecht. Ik noem drie voorbeelden. a. b. Dienstenrichtlijn: deze richtlijn bevat op het omvangrijke terrein van de toelating tot en uitoefening van diensten bindende regels over de toepassing van vergunningsstelsels, het elektronisch bestuurlijk verkeer en de een-loketgedachte, de motivering van besluiten, de verdeling van vergunningen, de tijdigheid van bestuurlijke besluitvorming en schrijft in het geval van het niet-tijdig bestuurlijk beslissen als regel de silencio positivo voor.[21] Zoals bekend is deze richtlijn een belangrijke reden geweest om in de Awb een algemene regeling voor de positieve fictieve beschikking bij niet-tijdig beslissen op te nemen. Vergelijkbare wetgevingsinitiatieven ziet men in Frankrijk en Duitsland.[22] Aarhus-richtlijn: deze richtlijn is van toepassing op milieubesluiten in ruime zin en bevat bindende Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale… Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00C7B556&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 25-02-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl Pagina 3/7 c. voorschriften betreffende de inspraak en participatie bij milieubesluitvorming, de openbaarheid van milieu-informatie en de toegang tot de rechter in milieuzaken. Deze laatste regels sluiten de toepassing van een strikte relativiteiteis als middel om de toegang tot de rechter in milieuzaken te beperken, uit.[23] Bovendien stelt de richtlijn grenzen aan de kosten van rechterlijke procedures. Nieuwe Procedurerichtlijn: deze richtlijn,[24] die medio 2015 moet zijn omgezet, bevat niet alleen bijzonder gedetailleerde regels voor de bestuurlijke procedures bij het beslissen op asielaanvragen, maar schrijft bovendien voor dat in elk geval de rechter in eerste aanleg in asielzaken een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden moet verrichten. Deze toetsing lijkt indringender dan die in huidige Nederlandse praktijk. Deze voorbeelden maken duidelijk dat het algemeen deel van het bestuursrecht niet meer alleen wordt bepaald door de Awb, maar dat EU-regels op omvangrijke functionele rechtsgebieden kaders stellen voor en richting geven aan dat algemeen deel. Omdat deze regels Europabreed gelden, leidt dat op die gebieden tot Europese harmonisatie van bestuurlijke procedures en (onderdelen van) het bestuurprocesrecht. 4.Naar een Europese Awb? De hiervoor besproken harmonisatie door middel van sectorale Unieregelgeving is wel een ‘patchwork’ codificatie, die is ingegeven door de specifieke – op EU-niveau erkende – behoeften van de desbetreffende sector.[25] Daarbij lijken de Europese regels te zijn beïnvloed door goed georganiseerde lobbygroepen. Zo ziet men de wensen van het bedrijfsleven terug in de Dienstenrichtlijn en is de Aarhus Conventie, waarvan de Aarhus-richtlijn een omzetting vormt, vermoedelijk beïnvloed door internationale milieugroepen. Een algemene, coherente visie op het algemeen deel van het bestuursrecht ligt aan de diverse Unieregels in elk geval niet ten grondslag. De in paragraaf 3 besproken Europese regels kunnen vanuit de optiek van de bescherming van de burger positief worden gewaardeerd. Op andere terreinen, bijvoorbeeld dat van de Europese subsidies, [26] zijn de Europese harmoniserende regels vooral ingegeven door de behoefte aan efficiënt bestuur en strikte handhaving en betekenen zij juist een vermindering van de bescherming van de burgers. Dit roept de vraag op of op Europees niveau geen behoefte bestaat aan meer algemene regels van bestuursrecht. Met behulp van dergelijke regels zou de Europese beïnvloeding van het algemeen deel op een meer coherente wijze kunnen plaatsvinden en is de bescherming van de burger minder afhankelijk van de belangen die op Unieniveau ‘toevallig’ en vogue zijn. Bovendien heeft een dergelijke Europese Awb het voordeel dat zij leemten opvult bij terreinen en onderwerpen die (nog) niet worden gereguleerd door sectorale Unieregelgeving en dat dergelijke regels toegankelijker zijn dan de vele jurisprudentie van het Hof en nationale rechters betreffende algemene rechtsbeginselen.[27] Wat betreft zo’n toekomstige Europese Awb zijn twee initiatieven van belang.[28] In de eerste plaats heeft het Europese Parlement op 15 januari 2013 een resolutie aangenomen,[29] waarin de Commissie wordt verzocht om een voorstel voor een Europese verordening voor bestuurlijke procedures van de EU tot stand te brengen. In die verordening zou de Commissie negen algemene rechtsbeginselen moeten codificeren. Grotendeels gaat het daarbij om door het Hof erkende Europese rechtsbeginselen die ook in Nederland bekend zijn, zoals de beginselen van wettigheid (legaliteit), nondiscriminatie en gelijke behandeling, evenredigheid, legitieme verwachting en transparantie. Daarnaast betreft het beginselen die door het Hof nog niet als Europees rechtsbeginsel zijn erkend en in Nederland ook niet als bestuurlijke rechtsnorm fungeren, zoals het beginsel van efficiency en dienstbaarheid. De Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale… Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00C7B556&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 25-02-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl Pagina 4/7 codificatie zal alleen bindend zijn voor de besluitvorming door de instellingen van de Unie. ‘Spontane’ (vrijwillige) adoptie van de codificatie door de lidstaten wordt door het EP echter uitdrukkelijk beoogd. Bovendien zou de codificatie voor het Hof aanleiding kunnen zijn om een beginsel als efficiency en dienstbaarheid wel als algemeen rechtsbeginsel te erkennen. In dat geval zou het ook bindend zijn voor de lidstaten als zij handelen ‘binnen het toepassingsgebied van het Unierecht’ (zie par. 2). Ten slotte is het denkbaar dat de Unieregelgever de toepassing ervan zal voorschrijven in sectorale Europese regelgeving. In de tweede plaats kan melding worden gemaakt van het initiatief van het Research Network on EU Administrative Law (ReNEUAL) om Model Rules on EU Administrative Procedures tot stand te brengen. Dit academische netwerk heeft begin september een ontwerp van dergelijke model rules openbaar gemaakt, dat bestaat uit zes boeken (I. General Provisions, II. Administrative Rulemaking, III. Single Case Decision-Making, IV. Contracts, V. Mutual Assistance, VI. Administrative Information Management). De model rules gaan beduidend verder dan de codificatie van algemene beginselen die het EP met zijn resolutie beoogt, omdat zij zich niet beperken tot een beginselen-codificatie, maar tamelijk gedetailleerde gedragsregels bevatten die het bestuur in acht moet nemen om deze beginselen te realiseren. Deze regels wijken soms af van de ook tamelijk gedetailleerde bestuurlijke gedragsregels van nationale algemene codificaties als de Awb. Tot botsingen zal het voorlopig overigens niet komen, omdat de boeken II t/m IV – volgens de opstellers – vooralsnog alleen zouden moeten gelden voor de algemene regels, beschikkingen en contracten van de EU-instellingen. Alleen de boeken V en VI zouden ook op het nationale bestuur van toepassing moeten zijn. Of het ooit zover komt, staat natuurlijk niet vast. ReNEUAL is, zoals al opgemerkt, een academisch initiatief. Wat hier verder van zij, duidelijk is wel dat op het Europese niveau ontwikkelingen plaatsvinden die op termijn van grote invloed zouden kunnen zijn op het algemeen deel van het Nederlands bestuursrecht. 5.Afronding Het nationale bestuursrecht is onmisbaar voor de effectieve doorwerking van het EU-recht en daarom is het niet vreemd dat het EU-recht inmiddels ook het algemeen deel van het nationale bestuursrecht beïnvloedt. Deze beïnvloeding vindt al plaats door de rechterlijke harmonisatie van de toepassing van algemene rechtsbeginselen en fundamentele rechten in de lidstaten en doordat Unieregelgeving bestuurlijke procedures en onderdelen van het bestuursprocesrecht in steeds meer specifieke, maar omvangrijke sectoren harmoniseert. Voor de toekomst staat de vraag naar de wenselijkheid en inhoud van een Europese Awb op de politieke en academische agenda. Een dergelijke Awb heeft voordelen vanuit de optiek van coherentie, het opvullen van leemten en de toegankelijkheid van de geldende bestuurlijke normen. De initiatieven in die richting betreffen vooralsnog alleen de bestuurlijke procedures van de EU-instellingen, maar de doorwerking ervan in het nationale bestuursrecht – via de rechtspraak van het Hof of via secundaire Unieregelgeving – moet in de wat verdere toekomst niet worden uitgesloten. Alsdan zou dat kunnen leiden tot botsingen tussen een Europese Awb en de nationale algemene codificaties van het bestuursrecht. Het speelveld van beoefenaren van het algemeen bestuursrecht zal zich daarom deels (moeten) verplaatsen naar het Europese niveau. Belangrijke invloeden op het algemeen deel komen al uit Europa en een discussie over een Europese Awb, welke kant die ook opgaat, is te belangrijk om over te laten Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale… Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00C7B556&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 25-02-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl Pagina 5/7 aan EU-rechtdeskundigen. Voetnoten [1] Rob Widdershoven is als hoogleraar Europees bestuursrecht verbonden aan de Universiteit Utrecht. [2] J.H. Jans, S. Prechal & R.J.G.M. Widdershoven, Inleiding tot het Europees bestuursrecht , Nijmegen: Ars Aequi Libri 2011, p. 4-5; L.F.M. Besselink, A Composite European Constitution, Groningen: Europa Law Publishing 2007. [3] Vergelijk Verordening (EG) nr. 1/2003, betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van art. 81 en 82 van het Verdrag (thans: 101 en 102 VWEU), Pb. 2003/ L 1. [4] Zie voor een overzicht van ook nationale taken en bevoegdheden, W.H. Bovenschen e.a., K. Holting, G.J.S. ter Kuile, L. Wissink, ‘Europees bankentoezicht (SSM). Juridische en praktische perspectieven’, NtER 2013/10, p. 364-372. [5] R.J.G.M. Widdershoven, M.J.M. Verhoeven e.a., De Europese agenda van de Awb, Den Haag: BJu 2007. [6] Vergelijk voor dezelfde boodschap de bijdragen van G.H. Addink, Europees bestuursrecht in ontwikkeling: op weg naar een Europese Awb, NTB 2014/24 en F.J. van Ommeren & C.J. Wolswinkel, Naar een Algemene wet bestuursrecht voor de EU, NTB 2014/23. [7] Zie gevoegde zaken 7/56 en 3-7/57 (Algera), Jur. 1957, p. 120, voor de ‘ontdekking’ van het beginsel van rechtszekerheid. [8] Vergelijk Jans e.a. 2011, p. 120-128. [9] Zie voor een kwantitatief overzicht van de doorwerking van het Handvest in de Nederlandse rechtspraak, H.J. van Harten & H.A.M. Grootelaar, ‘Doorwerking van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de Nederlandse rechtspraak: een kwantitatieve stand van zaken’, NTM/NJCM-Bull. 2013/14, p. 181-199. Zie voor een recent overzicht van Europese en Nederlandse rechtspraak betreffende het Handvest, T. Barkhuysen & A.W. Bos, ‘De betekenis van het handvest van de Grondrechten van de Europese Unie voor het bestuursrecht: een actualisatie anno 2014’, JBplus 2014/2, p. 90-116. [10] HvJ EU 26 februari 2013, nr. C-617/10 (Akerberg Fransson), AB 2013/131, m.nt. Widdershoven. Zie over de problematiek uitvoerig M. de Mol, ‘De toepassing van Uniegrondrechten op nationaal recht en het allocatiebeginsel’, NTM/NJCM-Bull. 2013/61, p. 731-753; en Barkhuysen & Bos 2014, p. 96-101. [11] Zie voor de beperking van het nationale vertrouwensbeginsel onder meer J.E. van den Brink, ‘Europese grenzen aan het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel’, Jonge VAR-reeks 8 (2010), Den Haag: BJu 2010, p. 63-142, en R. Ortlep, De aantasting van stabiele bestuursrechtelijke rechtsvaststellingen in het licht van het Unierecht, Deventer: Kluwer, p. 337-394. Zie voor de beperking van nationale fundamentele rechten, HvJ EU 26 februari 2012, nr. C-399/11 (Melloni ), AB 2013/132, m.nt. Widdershoven. [12] HvJ EU 8 mei 2014, nr. C-604/12 (H.N.), ECLI:EU:C:2014:302, JB 2014/147, m.nt. Timmermans. Daardoor gelden de normen van artikel 41 Handvest voor de lidstaten, ook al is de gelding van het artikel zelf beperkt tot ‘instellingen, organen en instanties van de Unie’. [13] Zie reeds Jans e.a. 2011, p. 189-192. Vergelijk ook HvJ EU 3 juli 2014, nr. C-129/13 en C-130/13 (Kamino), ECLI:EU:C:2014:2041, waarin de toepassing van artikel 4:12 Awb Europees wordt ingekaderd. [14] HvJ EU 10 september 2013, nr. C-383/13 PPU (MG & NR), AB 2013/404, m.nt. Reneman, REALaw 2014-1, p. 81-96, with case note analysis by Ton Duijkersloot; HvJ EU 3 juli 2014, nr. C-129/13 en C-130/13 (Kamino), ECLI:EU:C:2014:2041. [15] HvJ EU 8 mei 2014, nr. C-604/12 (H.N.), ECLI:EU:C:2014:302, punt 56. [16] Vergelijk Barkhuysen & Bos 2014, p. 101-108. [17] Zie onder (veel) meer A. Drahmann, ‘Is de transparantie bij de verdeling van schaarse vergunningen voldoende gewaarborgd?’, JBplus 2013/3, p. 141-170; Anouska Buyze, The Principle of Transparency in EU Law , diss. Utrecht 2013. [18] Zie voor uitspraken waarin de Afdeling verwijst naar rechtspraak van Engelse, Duitse en Franse rechters, ABRvS 14 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD148; ABRvS 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4985; ABRvS 5 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:239; ABRvS 11 juni 2014, 201311081/1/A4. [19] Richtlijn 2013/48/EU. [20] Zie voor een overzicht, P. Craig, ‘A General Law on Administrative Procedure, Legislative Competence and Judicial Competence’, European Public Law 19, no. 3 (2013), p. 503-524. Zie voor de verregaande Europeanisering van bestuurlijke procedures op het terrein van de Europese subsidies, J.E. van den Brink, De uitvoering van Europese subsidieregelingen in Nederland, Deventer: Kluwer 2012. [21] Vergelijk onder meer Ch.W. Backes, ‘Much ado about nothing of het begin van een nieuwe bestuurscultuur? De omzetting van de Dienstenrichtlijn’, NTB 2009/40, p. 307-317; M.R. Botman, ‘De Dienstenrichtlijn in de bestuursrechtspraak: van lex silencio tot winkeltijden’, JBplus 2013/3, p. 129-141. Zie over de praktijk van de lex silencio, B.J. Schueler e.a., Evaluatie van een drietal versnellingsinstrumenten uit de Awb, Oisterwijk: WLP 2014, p. 31-50. Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale… Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00C7B556&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 25-02-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl Pagina 6/7 [22] Hierover: K.J.M. de Graaf & N.G. Hoogstra, ‘Silence is golden? Tacit Authorizations in the Netherlands, Germany and France’, [2013/2] REALaw, p. 7-34. [23] HvJ EU 12 mei 2011, nr. C-115/09 (Trianel ), AB 2011/212, m.nt. Backes. Vergelijk ABRvS 25 maart 2014, 201307685/3/R2, waarin de Afdeling oordeelt dat de relatief soepele toepassing van het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Awb wel door de Aarhus-beugel kan. [24] Vergelijk art. 46 lid 3, Richtlijn 2013/32/EU, betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), Pb. 2013, L 180/60. [25] Zo ook J.H. Jans, Naar een Europese Awb (?), in: T. Barkhuysen e.a. (red.), Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar Awb, Den Haag: BJu 2010, p. 609-626, die overigens spreekt van een harmonisatie van ‘bits and pieces’. [26] Van den Brink 2012. p. 313-487. [27] Craig 2013, p. 503-504, met verwijzing naar andere bronnen. [28] Zie over deze initiatieven meer uitvoerig de bijdragen van Addink, Van Ommeren & Wolswinkel in NTB 2014/24 resp. 2014/23. [29] Resolutie EP 15 januari 2013, met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het bestuursprocesrecht van de Europese Unie (2012/2024 (INI)). De term ‘bestuursprocesrecht’ is enigszins verwarrend omdat de resolutie alleen betrekking heeft op bestuurlijke procedures en niet op de rechtsbescherming. Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht, Naar een Europese harmonisatie van het nationale… Link: http://deeplinking.kluwer.nl/?param=00C7B556&cpid=WKNL-LTR-Nav2 Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Dit document is gegenereerd op 25-02-2015. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl Pagina 7/7
© Copyright 2024 ExpyDoc