NEDERLANDS JURISTENBLAD RECHTERLIJK OORDELEN • De invloed van het onbewuste op het rechterlijk oordeel • Rationele besliskunde in het strafrecht • Bayes een brug te ver? P. 354-416 JAARGANG 90 13 FEBRUARI 2015 10311889 6 Dinsdag 14 april 2015 BCN Utrecht, Daltonlaan Beoordeeld met een 8,1! Studiedag De ondernemer en echtscheiding Een hele onderneming voor de adviseur? Krijg inzicht in de problematiek rond de echtscheiding van de ondernemer Pas uw opgedane kennis direct toe in de proces- en adviespraktijk Sprekers: Dhr. mr. A.N. (Alexander) Labohm Dhr. R. (Rob) Kooger RA FM Meer informatie en inschrijven? www.wolterskluwer.nl/opleidingen NOB: Wolters Kluwer Nederland is van oordeel dat deze cursus voldoet aan de minimum voorwaarden voor onderwijs als gesteld in het PE-reglement van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en voor 6 uren kan worden ingebracht voor de PE-verplichting voor NOB-leden punten op aanvraag punten in aanvraag 6 punten in aanvraag Inhoud Mr. C.E. Drion Een levensduurlijst voor producten Wetenschap 296 355 Mr. J.M. Bonnes Dr. P. Vergeer Dr. R.D. Stoel Rationele besliskunde in het strafrecht De sprong van bewijs naar beslissing Focus 298 Mr. H.W.J.de Groot Bayes een brug te ver? Rubrieken 299-324 Rechtspraak 325 Boeken 326-335 Tijdschriften 336-341 Wetgeving 342-344 Nieuws 345 Universitair nieuws 346 Personalia 347 Agenda 356 364 RECHTERLIJK OORDELEN verplichten een LIJST te • De invloed van het onbewuste op het rechterlijk oordeel • Rationele besliskunde in het strafrecht • Bayes een brug te ver? PUBLICEREN waarop de P. 354-416 JAARGANG 90 13 FEBRUARI 2015 6 minimaal te verwachten LEVENSDUUR te vinden is van (onderdelen van) hun PRODUCTEN? Pagina 355 372 378 396 397 404 409 412 414 414 De NJB-band 2015 deel 1 wordt naar verwachting bezorgd in de week van 16 maart 2015 Het ONBEWUSTE kan er voor zorgen dat de RECHTER zich laat verleiden tot CIRKELREDENERINGEN en dat cruciale INFORMATIE over het proces van oordeelsvorming VERBORGEN blijft Pagina 356 Bij de inzet van HEIMELIJKE BEVOEGDHEDEN wordt een ‘GENERIEK’ BEVEL mogelijk, waarin de officier kan bepalen dat MEERDERE van die bevoegdheden tegen EEN PERSOON kunnen worden Pagina 409 ingezet Het lijkt verstandig om, als er forensisch BEWIJS is, dat ook op een KWANTITATIEVE wijze in verband te brengen met BEWIJSGRENS en a priori KANS op SCHULD In de CASSATIEFASE worden de positie van het SLACHTOFFER en van de wettelijke vertegenwoordigers van ‘VEERTIENMINNERS’ Pagina 410 versterkt Pagina 371 Het volgen van een incidentele CURSUS is iets anders dan systematische STUDIE van het vakgebied ‘RECONSTRUCTIE van eenmalige gebeurtenissen’ dat is INGEBED in en inhoudelijk VERBONDEN met de beoefening van het STRAFRECHT Pagina 377 Omslag: © Jon Berkeley / Alamy NEDERLANDS JURISTENBLAD om FABRIKANTEN te Mr. drs. C.F. Deelen De invloed van het onbewuste van de rechter op het rechterlijk oordeel Wetenschap 297 Zou het niet een IDEE zijn 10311889 Vooraf 295 Zo’n ‘TERRORISTISCH OOGMERK’ kan NIET alleen uit een ideologie of GODSDIENSTIGE overtuigingen worden AFGELEID Pagina 411 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.] jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, abonnement automatisch met een jaar verlengd. (vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, Gebruik persoonsgegevens WoltersKluwer BV legt de Peter J. Wattel tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] gegevens van abonnees vast voor de uitvoering van de Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl (abonnements-)overeenkomst. De gegevens kunnen door kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- Adjunct-secretaris Berber Goris om u te informeren over relevante producten en diensten. beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. opnemen. Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Uitgever Simon van der Linde Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Uitgeverij WoltersKluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Capital Media Services jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Op alle uitgaven van WoltersKluwer zijn de algemene Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu- Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- wer.nl. ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters- augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, Kluwer Afdeling Klantcontacten, www.wolterskluwer.nl/ deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- klantenservice, tel. (0570) 673 555. auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, (excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina- uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, (excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw). 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Verzekerd van verdieping 5 nieuwe delen en drukken In de Asser-serie www.kluwer.nl/asser De Asser-serie is de onmisbare kennisbron van civielrechtelijk Nederland en biedt sinds jaar en dag toonaangevend commentaar op het burgerlijk recht. Op papier en online. Wilt u zich écht verdiepen in het civiel recht, dan kunt u niet om de Asser-serie heen. Asser 2-I* De rechtspersoon prof. mr. M.J. Kroeze 9e druk, ca. 1.000 pagina’s, € 189,- (incl. btw) Verschijningsdatum 30 december 2014 Asser 7-X Onbenoemde overeenkomsten mr. I.S.J. Houben 1e druk, ca. 350 pagina’s, € 69,- (incl. btw) Verschijningsdatum 31 januari 2015 Asser Algemeen deel **** prof. mr. J.B.M. Vranken 1e druk, 292 pagina’s, € 69,- (incl. btw) Asser 10-III Internationaal vermogensrecht prof. mr. X.E. Kramer, prof. mr. H.L.E. Verhagen 1e druk, ca. 1.000 pagina’s, € 175,- (incl. btw) Verschijningsdatum 23 december 2014 Asser 7-IV Opdracht, incl. de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de reisovereenkomst prof. mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai 2e druk, 504 pagina’s, € 95,- (incl. btw) Meer informatie of bestellen? Ga naar www.kluwer.nl/asser Vooraf 295 Een levensduurlijst voor producten 6 De ergernis die ontstaat wanneer een product kapot gaat, is vaak groot. Nog groter is niet zelden de ergernis omtrent het zwartepietenspel dat zich daarna pleegt te ontvouwen met betrekking tot de vraag wie verantwoordelijk is voor de oplossing van het probleem, en dan vooral met betrekking tot de vraag wie de kosten daarvoor moet dragen. Natuurlijk hebben regelgevers in de loop der jaren zich dit probleem aangetrokken en zijn zij de consument met allerlei nadere regeltjes tegemoetgekomen. Zo is er de fijne bepaling van art. 7:18 lid 2 BW, waarin is vermeld dat een consument die een zaak koopt die binnen een half jaar kapot gaat, kan profiteren van het wettelijk vermoeden dat de zaak dan ook bij de aflevering al een gebrek zal hebben vertoond (en er dus sprake is van wanprestatie van de leverancier). Voor de leverancier valt het niet mee om dit wettelijk vermoeden te ontkrachten. Het echte probleem zit hem dan ook sindsdien in de overeenkomst over gebruiksgoederen met een langere levensduur. Natuurlijk helpt daar de tweejaarstermijn uit de Richtlijn Koop en Garantie (die de Nederlandse wetgever niet heeft overgenomen onder het motto dat uit de algemene conformiteitsregel geregeld een langere duur heeft voort te vloeien), maar daarbuiten is het met verkopers en fabrikanten vaak kwaad kersen eten. Veel verkopers spelen daar listig op in door de mogelijkheid te bieden van het ‘bijkopen’ van garantie, bijvoorbeeld voor de duur van vijf jaren, maar consumentenorganisaties en toezichthouders zijn daar niet gelukkig mee, op grond van het (juridisch terechte) argument dat het in vele gevallen een sigaar uit eigen doos betreft. Toch schaffen vele consumenten geregeld dit soort ‘bijgaranties’ aan om het gedoe te vermijden, of krijgen zij spijt, zoals ik, dat zij dat niet hebben gedaan wanneer het product alsnog, na verloop van de tweejaarstermijn, de geest geeft en het gedoe begint. Zijn er dan geen oplossingen te bedenken? Een beetje peinzend naar aanleiding van de droeve, vroege dood van alweer onze vierde espressomachine schoot mij opeens het volgende te binnen. Zou het niet een idee kunnen zijn om fabrikanten te verplichten om een lijst te publiceren waarop de minimaal te verwachten levensduur1 te vinden is van (de belangrijkste onderdelen van) hun producten? Een dergelijke lijst kan dan, in combinatie met een nieuwe wettelijke regeling ter zake, onmiddellijk een einde maken aan flink wat discussies2 over wie verantwoordelijk is voor de kosten van vervanging van (een kapot onderdeel van) een product. Immers, langs dezelfde lijnen als die van art. 7:18 lid 2 BW zou dan de desbetreffende, nog te ontwerpen, regeling kunnen bepalen dat de leverancier jegens de consument verantwoordelijk is indien het gebrek zich voordoet binnen de minimaal voorziene levensduur, behoudens tegenbewijs, terwijl de consument, behoudens tegenbewijs, verantwoordelijk is voor de kosten indien het gebrek zich voordoet nadat de termijn is overschreden. Zo’n wettelijke regeling zou dan ook kunnen omvatten dat de lijst langs dezelfde lijnen rechtens consequenties heeft voor de relatie tussen leverancier, dealer, importeur, fabrikant en toe- Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf leveranciers van de fabrikant, zodat ook regres op voorgangers eenvoudiger wordt en minder belast wordt met bewijsproblemen en (dus) met juridische procedures of conflicten. Een dergelijke lijst zou bovendien gebruikt kunnen worden door kopers om voorafgaand aan een bepaalde transactie op veel eenvoudiger wijze dan nu het geval is,3 inzicht te verkrijgen in, kort gezegd, de kwaliteit en duurzaamheid van een product van een bepaalde leverancier, in vergelijking met een product van een concurrent.4 Immers, je kan zo relatief simpel de total cost of ownership van een product berekenen. Bovendien kan zo’n lijst aardig zijn voor toezichthouders en zou bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden om de realiteitswaarde van reclamecampagnes of van aan certificeringsinstanties verstrekte informatie (denk aan bijvoorbeeld de CE-normen) te onderzoeken en te toetsen. Op dit punt aangekomen, gaat een mens enorm twijfelen. Het kan niet anders of dit simpele idee5 moet al vele malen onderwerp van debat zijn geweest en is wellicht alleen niet tot wasdom gekomen omdat effectief opererende lobbyisten van leverancierswege dit hebben weten te torpederen.6 Als dat zo is, dan heeft zich dat in ieder geval buiten mijn gezichtsveld afgespeeld en ook enig speuren op internet heeft mij bij het schrijven van dit stukje geen uitsluitsel gegeven. In de huidige wet kijkend valt op dat ook de meest recente juridische constructie ter bescherming van de consument, art. 6:230a-z BW, niet een bepaling bevat die in de buurt komt van de hiervoor bedoelde lijst. Als het een goed idee zou zijn om een dergelijke lijst met bijbehorende regelgeving tot stand te gaan brengen, wie zou daarvoor dan de meest geëigende regelgever zijn? Het kan bijna niet anders dan dat dit de Europese regelgever is, omdat er anders allerlei problemen rondom de interne marktwerking zouden kunnen ontstaan. Het behoort bovendien misschien tot het soort regelingen waarmee Europa zich kan profileren jegens haar burgers. Of het wat wordt? We zullen zien. Coen E. Drion 1. Bij voorkeur op deze wijze te formuleren en niet met bandbreedtes en bijbehorende percentages. Op die manier worden discussies niet voorkomen, maar misschien zelfs gevoed. 2. Ik realiseer mij dat zo’n lijst niet alles kan oplossen. Er blijven onder meer afstemmingsvraagstukken, onduidelijkheden en volledigheidsproblemen. 3. Nu moet men zich bijvoorbeeld verlaten op testresultaten van consumentenorganisaties als de Consumentenbond, die echter ook in het algemeen niet de (gedetailleerde) inzichten kunnen bieden die een lijst, zoals ik me die voorstel, met zich zou brengen. 4. Deze (concurrentie)functie van de lijst kan helpen om het waarheidsgehalte ervan te bewaken. 5. Dat een beetje lijkt op hetgeen bij voedingsproducten omtrent de inhoud daarvan op de verpakking moet staan. 6. Hoewel, als gezegd, het idee van zo’n lijst ook voor leveranciers aantrekkelijk zou kunnen zijn omdat zij ook eenvoudiger beslissingen over kosten kunnen nemen en eenvoudiger regres op voorgangers in de keten kunnen nemen. Bovendien kan zo’n lijst de concurrentie bevorderen omdat een fabrikant sneller kan zien waar hij met innovaties snelle verbeteringen ten opzichte van concurrenten zou kunnen realiseren. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 355 296 Wetenschap De invloed van het onbewuste van de rechter op het rechterlijk oordeel Charlotte Deelen1 De onpartijdige rechter spreekt recht zonder vooroordeel, vooringenomenheid of voorkeur. De rechter moet zich bewust zijn van persoonlijke vooroordelen en moet zich, bij de oordeelsvorming, telkens afvragen of het oordeel vrij is van die persoonlijke vooroordelen. Het is van belang dat hierbij ook de rol van het onbewuste van de rechter bij het vormen van het oordeel onder de loep wordt genomen. In dit artikel wordt namelijk betoogd dat de onpartijdigheid onder rechtstreekse invloed staat van het onbewuste. Controle van het onbewuste is bovendien onmogelijk. Op welke manier kan de invloed van het onbewuste van de rechter dan in ieder geval inzichtelijk worden gemaakt? Want het grootste gevaar schuilt niet in de onbewuste gedachten zelf, maar in het hebben van een te groot vertrouwen in de invloed van bewuste gedachten en een onderschatting van de invloed van onbewuste gedachten. 1. Inleiding Het uitgangspunt in rechtsvindingtheorieën is vaak dat de rechter bij het nemen van beslissingen op een rationele wijze te werk gaat en hierbij intentioneel handelt. Mensen, en dus ook rechters, hebben van nature het gevoel controle te hebben over meer dan waarover de mens daadwerkelijk controle heeft.2 Het bewuste houdt hier de mens voor de gek. Dit artikel plaatst de taakopvatting van de rechter in Nederland binnen de theorie van het ‘moderne onbewuste’. Ik betoog dat het onbewuste een grote invloed heeft op de oordeelsvorming door de rechter, zowel in de heuristieke fase als de legitimatiefase. Het onbewuste kan er onder andere voor zorgen dat de rechter zich laat verleiden tot cirkelredeneringen en dat cruciale informatie over het proces van oordeelsvorming door de rechter verborgen blijft voor de rechter zelf en daarmee dus ook voor procespartijen. Hierdoor ontstaat een discrepantie tussen de taakopvatting van de rechter en de realiteit. Dit probleem dient de rechtspraktijk onder ogen te zien. Ik doe dan ook een voorstel tot aanpak. Naast literatuuronderzoek heb ik rechters geïnterviewd over het vormen van hun oordeel. Het artikel begint met een beschouwing van de taakopvatting van de rechter. Vervolgens komen twee deelonderwerpen van het onbewuste aan bod: confabulatie en eerste indrukken. Ik sluit dit artikel af met enkele aanbevelingen voor de praktijk. Deze hebben tot doel de discrepantie tussen de taak- 356 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 opvatting van de rechter en de realiteit te verkleinen en meer inzicht te verschaffen in de werking van het onbewuste van de rechter. 2. De taak van de rechter De rechterlijke macht in Nederland geniet een zekere mate van aanzien. De zwarte toga is daarbij de bevestiging van autoriteit en professionele afstandelijkheid. De rechter heeft als hoofdtaak geschilbeslechting. De uitvoering van deze taak geschiedt in twee verschillende fases: de heuristieke fase en de legitimatiefase. In de heuristieke fase vormt de rechter zich een beeld van de zaak en zoekt hierbij informatie en argumenten. Het zijn deze argumenten die de rechter in de legitimatiefase gebruikt om zijn beslissing te legitimeren. Bij het vormen van zijn oordeel moet de rechter enkele kernwaarden in acht nemen. Dit zijn achtereenvolgens onafhankelijkheid, onpartijdigheid, autonomie, deskundigheid en professionaliteit.3 In dit artikel staat voornamelijk de onpartijdigheid van de rechter centraal. Het is deze waarde die onder rechtstreekse invloed van het onbewuste staat, zoals later in dit artikel zal blijken. De onpartijdige rechter spreekt recht zonder vooroordeel, vooringenomenheid of voorkeur.4 De rechter moet zich bewust zijn van persoonlijke vooroordelen en moet zich, bij de oordeelsvorming, telkens afvragen of het oordeel vrij is van die persoonlijke vooroordelen.5 Rechtswetenschap en rechtspraktijk verwachten van de rechter dat hij open staat voor wijziging van zijn aanvankelijke opvatting. Deze eis brengt enerzijds met zich dat de rechter de plicht heeft zich terug te trekken (informeel) of te verschonen (formeel) indien hij een belang heeft bij de uitkomst van de zaak of de (objectieve) schijn kan wekken zo’n belang te hebben.6 Anderzijds kent de wetgever aan partijen de mogelijkheid van wraking van de rechter toe, indien (onder meer) de schijn van partijdigheid aanwezig is.7 De laatste jaren zijn verschillende rapporten en artikelen verschenen over de onpartijdigheid van de rechter. Deze richten zich voornamelijk op de invloed van nevenfuncties op de onpartijdigheid, het behandelen van zaken door een rechter waarin (oud-)collega’s als advocaat optreden en het wekken van de schijn van partijdigheid door de rechter.8 Binnen de rechtswetenschap is helaas weinig tot geen aandacht voor een psychologische en filosofische visie op rechtsvinding. Het is van belang dat de rechtswetenschap ook de rol van het onbewuste van de rechter bij het vormen van het oordeel nader bestudeert. Is de rechter wel in staat te voldoen aan de kernwaarden waarvan de praktijk nakoming eist? Het is zaak eerst nader uitleg te verschaffen over de werking van dit onbewuste. 3. Het moderne onbewuste 3.1. Inleiding Mensen zijn geneigd het bewuste op een voetstuk te plaatsen en te denken dat het bewustzijn iemand intelligent en rationeel maakt. Zij gaan er vanuit dat het bewustzijn alle beslissingen neemt. Dit is een achterhaalde en onjuiste veronderstelling. Het is het onbewuste dat de scepter voert, aldus de aanhangers van het moderne onbewuste.9 Deze groep van onafhankelijke psychologen, neurowetenschappers en filosofen presenteert een grote hoeveelheid experimenten. Zij gaan uit van het principe dat intenties en beslissingen waarvan de mens denkt dat deze ons handelen bepalen, eigenlijk niet de hoofdveroorzakers van handelen zijn.10 Beslissin- Het is het onbewuste dat de scepter voert, aldus de aanhangers van het moderne onbewuste gen zijn in eerste instantie voornamelijk intuïtief en ingegeven door het onbewuste. Hier zijn verschillende redenen voor. Allereerst is de verwerkingscapaciteit van het onbewuste vele malen groter dan die van het bewuste. Het bewuste kan simpelweg niet alle informatie verwerken.11 Een eenvoudig voorbeeld is de volgende situatie. Een man is in gesprek met iemand in een drukke ruimte. Hij kan zich goed concentreren op wat zijn gesprekspartner zegt en hij hoort de gesprekken om hem heen vrijwel niet. Totdat iemand in een gesprek achter hem zijn naam laat vallen. Dat hoort hij ineens wel. Het is zijn onbewuste die onbewust alle gesprekken om hem heen ‘opnam’, en zijn bewuste prikkelde toen diegene achter hem zijn naam noemde. Ten tweede blijkt uit onderzoeken dat het onbewuste vaak al een beslissing heeft genomen ver voordat het bewuste de beslissing neemt of voordat het bewuste denkt de beslissing te hebben genomen.12 Het onbewuste kent verschillende uitingen. In dit artikel behandel ik er twee: confabulatie en eerste indrukken. 3.2. De confabulerende rechter Confabulatie is het achteraf creëren van de illusie dat voor een onbewust genomen beslissing allerlei bewuste redenen aanwezig waren.13 Een interessant onderzoek kan dit begrip verduidelijken. Onderzoekers toonden aan klanten van een winkel vier identieke panty’s. Ze vroegen aan hen voor welke panty de bezoekers een voorkeur hadden. De meeste mensen hadden een voorkeur voor de panty die het meest rechts lag. De bezoekers kozen dus op basis van de positie van de panty. Toen de onderzoe- Auteur 2013-november, p. 408-410; W.D.H. Asser, pens, Schijn van partijdigheid van rechters, Free will and consciousness, Oxford: 1. Mr. drs. C.F. Deelen was studente ‘Rechtspreken en recht vormen’, TCR 2013- Den Haag: Boom Juridische uitgevers, Oxford University Press 2010, p. 24-42 (p. Onderzoeksmaster Onderneming en Recht 4, p. 107-108; C. Brinkgreve, ‘De lijdende 2002, p. 6. 31-33). en is thans promovenda en docente bij het rechter’, De Groene 2013-8, p. 18-21. 8. Zie M. Kuijer, ‘De blinddoek van Vrouwe 10. Dijksterhuis, 2011; Slors 2012, p. Van der Heijden Instituut (Radboud 4. P.P.T. Bovend’Eert, ‘Rechterlijke onafhan- Justitia of de luiken van de rechtspraak 63-64. Universiteit Nijmegen). kelijkheid’, in: J.B.J.M. ten Berge e.a., De open?’, in: T. Barkhuysen e.a., Geschakeld 11. J.A. Bargh, ‘Attention and automaticity onafhankelijke rechter, Den Haag: Boom recht, Deventer: Kluwer 2009, p. 279-294; in the processing of self-relevant informati- Noten Juridische uitgevers 2007, p. 29-43. Ten Berge & Hol, 2007, p. 4; Bovend’Eert & on’, Journal of Personality and Social Psy- 2. E.W.M. Giard, ‘Heraclites en Parmenides 5. ‘Gedragscode voor rechters’, NJB Kortmann, 2008, p. 33 e.v.; P. van Orsho- chology 1982, afl. 3, p. 425-436 (p. 425); voor de rechter’, Expertise en Recht 2010- 2011/1862, afl. 36, p. 2482 (samenvat- ven e.a., Preadviezen. De onafhankelijk- N. Moray, ‘Attention in dichotic listening: 5/6, p. 155-158 (p. 156); M. Slors, Dat had ting); Hooft Graafland, 2005, p. 292. heid van de rechter, Deventer: W.E.J. affective cues and the influence of instructi- je gedacht!, Uitgeverij Boom, Amsterdam: 6. P.P.T. Bovend’Eert & C.A.J.M. Kortmann, Tjeenk Willink, 2001; P.P.T. Bovend’Eert ons’, Quarterly Journal of Experimental 2012, p. 174. Rechterlijke organisatie, rechters en recht- e.a., De rechter bewaakt: over toezicht en Psychology 1959, afl. 11, p. 56-60. 3. Nederlandse Vereniging voor Recht- spraak, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2008, rechters, Deventer: Kluwer 2003 en E.A. 12. B. Libet e.a., ‘Time of conscious intenti- spraak, Rechterscode 26 september 2011; p. 40; L.E. de Groot-van Leeuwen, ‘Ver- Huppes-Cluysenaar, ‘Beroepsethiek bij on to act in relation to onset of cerebral J.A.Z. Hooft Graafland, ‘Beroepsethiek van trouwen in objectieve, onafhankelijke en rechters: politieke macht of onafhankelijk- activity (readiness-potential). The unconsci- rechters’, Trema 2005, afl. 7, p. 286-292 (p. onpartijdige rechters’, in: J.B.J.M. ten Berge heid?’, AA 2010-2, p. 133-138. ous initiation of a freely voluntary act’, 288); Th. A. de Roos, ‘Enkele kanttekenin- & A.M. Hol, De onafhankelijke rechter, 9. A. Dijksterhuis, Het slimme onbewuste, Brain. A Journal of Neurology, 1983/106, gen naar aanleiding van de actualiteit: de Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 2011, p. p. 623-642. noodzaak van rolvastheid en empathische p. 73-79 (p. 75). 10, 14-15, 19-20; M. Baumeister, ‘Free will 13. Slors, 2012, p. 70. afstandelijkheid van rechters’, Strafblad 7. Art. 36 e.v. Rv; M. Ter Voert & J. Kup- and consciousness’, in: M. Baumeister e.a., NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 357 Wetenschap © ImageZoo / Alamy Confabulatie treedt alleen op indien de rechter niet beschikt over alle informatie die relevant is voor de motivering van een beslissing kers de proefpersonen na afloop vroegen waarom ze een voorkeur hadden voor de rechterpanty, gaven ze hier allerlei verklaringen voor. ‘Die is gewoon het mooist’ of ‘Die is het stevigste en gaat dus het langste mee’. Dit waren onzinnige verklaringen want alle panty’s waren immers volstrekt identiek. De proefpersonen namen hier een beslissing op onbewuste gronden. Hun bewustzijn creëerde achteraf de illusie dat er allerlei bewuste redenen waren voor die keuze. Dit is confabulatie.14 Een extremer voorbeeld van confabulatie is te vinden bij split brain patiënten. Onze rechter hersenhelft ver- 358 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 werkt de linkerkant van ons visuele veld. Onze linker hersenhelft verwerkt de rechterhelft van ons visuele veld. Hierdoor is het mogelijk beide hersenhelften apart aan te spreken. Ons taalvermogen bevindt zich (meestal) in onze linker hersenhelft. De rechter hersenhelft kan taal vaak wel begrijpen maar niet of nauwelijks produceren. Als een onderzoeker aan de rechter hersenhelft van een split brain patiënt het woord ‘loop’ toont, staat de persoon direct op.15 Als de onderzoeker vraagt waarom de persoon opstond, is dit dus alleen een vraag aan de linker hersenhelft. Het is alleen deze hersenhelft die de vraag kan beantwoorden. De rechter hersenhelft kan immers geen taal produceren. De linker hersenhelft heeft geen verzoek tot opstaan gezien. Het woord ‘loop’ is immers alleen getoond aan het visuele veld van de rechter hersenhelft. Het antwoord dat de proefpersoon gaf was: ‘Omdat ik dorst heb en even wat water wilde halen’. Ook dit is confabulatie.16 De proefpersoon verzon een bewuste reden voor zijn onbewuste handelen. Het onderzoek naar confabulatie maakt duidelijk dat mensen veel meer confabuleren dan ze denken. Ook rechters zijn mensen, dus het is aannemelijk te denken dat ook de rechter confabuleert. Hoewel deze confabulatie niet zo sterk aanwezig is als bij een split brain patiënt, zijn er wel degelijk situaties waarin de rechter confabuleert of het gevaar van confabulatie op de loer ligt. Wederom maak ik hierbij het onderscheid tussen de heuristieke fase en de legitimatiefase. De confabulatie van de rechter vindt plaats in de legitimatiefase. De rechter neemt een beslissing op (deels) onbewuste gronden, maar legitimeert dit met bewuste, rationele redenen. Deze bewuste, rationele redenen zijn in het geval van confabulatie niet de daadwerkelijke redenen voor het oordeel. Blijkbaar is er iets mis gegaan in de heuristieke fase. Confabulatie treedt op indien de rechter niet beschikt over alle informatie die relevant is voor de motivering van een oordeel. Het kan bijvoorbeeld het geval zijn dat de rechter een bepaald gevoel bij een zaak heeft. Dit gevoel overheerst rationele argumenten, zonder dat de rechter het zelf doorheeft. De rechter kan hierdoor bijvoorbeeld onbewust bepaalde bewijsstukken zwaarder laten wegen. Deze bewijsstukken heeft de rechter in de heuristieke fase verzameld. Doordat de rechter verder niet voldoende informatie heeft, wegen deze bewijsstukken in de legitimatiefase zwaarder. Achteraf rationaliseert de rechter zijn oordeel. Hij is er van overtuigd dat hij de beslissing heeft genomen omdat de bewijsstukken overtuigend waren. Maar, in feite zaten er onbewuste redenen (zijn gevoel) achter het bewuste oordeel. Het is voorstelbaar dat de rechter die geen negatief gevoel had bij dezelfde zaak, de bewijsstukken niet zo zwaar had laten wegen. Het kan dus zo zijn dat onbewuste redenen eigenlijk het oordeel dragen, in plaats van bewuste redenen. Het fenomeen confabulatie veroorzaakt verschillende problemen. Allereerst heeft de confabulerende rechter zelf niet door dat hij confabuleert. Bovendien is ook voor procespartijen de confabulatie ontoegankelijk. De daadwerkelijke redenen voor een oordeel blijven door de confabulatie verborgen.17 De status van het rechterlijk oordeel komt hiermee in gevaar en de verwachting van de rechtspraktijk dat een oordeel inzichtelijk en transparant is, kan de rechter niet waarmaken. Eventuele partijdigheid van de rechter blijft door het gevaar van confabulatie ook verborgen. Ten slotte doet het oordeel afbreuk aan de rechtszekerheid. De procespartij is afhankelijk van het ‘gevoel’ of andere onbewuste redenen die de rechter bij de partij of de zaak heeft. Uiteraard confabuleert de rechter niet continu. Confabulatie treedt immers alleen op indien de rechter niet beschikt over alle informatie die relevant is voor de motivering van een beslissing. Het is dus van belang dat de rechter op de hoogte geraakt van al die informatie en voorts is van belang dat de rechter inzicht krijgt in de rationele overwegingen van zijn oordeel. Door op te schrijven op basis waarvan het oordeel tot stand is gekomen, verkleint de rechter de invloed van het misleidende onbewuste ook in de legitimatiefase. Het dwingt de rechter na te denken over zijn argumenten en deze uiteen te zetten.18 Omdat niet geheel inzichtelijk is welke stappen het onbewuste maakt, moet de rechter de uiteindelijke beslissing altijd ijken met een bewuste redenering. Motivering van het oordeel staat hierbij centraal. Door in de legitimatiefase zo duidelijk mogelijk onder woorden te brengen welke gronden hebben bijgedragen aan het oordeel en deze gronden vervolgens te controleren, verkleint de rechter de mogelijkheid van confabulatie. Hij is hierdoor in staat te controleren of hij voldoende informatie heeft verzameld in de heuristieke fase. 3.3. De indruk van een rechter Zoals ieder mens vormt ook de rechter continu een indruk van een situatie of van iemand. Er zijn verschillende factoren die hierbij een rol spelen. Het is van belang deze factoren in kaart te brengen, omdat uit onderzoek blijkt dat eerste indrukken het gedrag van mensen beïnvloeden. Willen het gedrag van de rechter en zijn beslissingen transparant zijn, dan moet onderzocht worden op welke manier de rechter een indruk vormt en welke invloed deze indruk vervolgens heeft op zijn oordeel. Pas als dit duidelijk is, kan de rechter daadwerkelijk transparant oordelen. De rechtspraktijk verwacht dat bewuste meningen en rationele overwegingen het oordeel van de rechter dragen. Hierbij is het vertrouwen aanwezig dat sprake is van overeenstemming van de bewuste mening met de onbewuste mening van de rechter. Helaas blijkt uit onderzoek dat deze overeenstemming niet altijd aanwezig is. Hierbij spelen situatiekenmerken een belangrijke rol en is de persoonlijke gesteldheid van de rechter van belang. De Impliciete Associatie Test toont aan dat zelfs indien iemand ervan overtuigd is dat zijn bewuste mening overeenstemt met zijn onbewuste mening, dit niet altijd het geval is. Deze test richt zich op onbewuste discriminatie. Het meet of iemand onbewust vooral negatieve of voornamelijk positieve associaties heeft met iets of iemand.19 Proefpersonen maken hierbij associaties tussen de variabelen positief, negatief, autochtoon en allochtoon. Met behulp van het meten van reactietijden kunnen onderzoekers concluderen dat testpersonen het makkelijker vinden ‘autochtoon’ met ‘positief ’ te associëren en ‘allochtoon’ met ‘negatief ’.20 Discriminatie vindt hier onbewust plaats. 14. R.E. Nisbett & T.D. Wilson, ‘Telling more New York Press 2006, p. 179. 20. A.G. Greenwald e.a., ‘Measuring indivi- vrede, Pieter, Mohammed, geluk, pijn, Aziz. than we know: verbal reports on mental 16. Slors, 2012, p. 72. dual differences in implicit cognition: the Bij elk positief woord moet de proefpersoon processes’, Psychological Review 1977/84, 17. Slors, 2012, p. 150. implicit association test’, Journal of Perso- op de rechterkant tikken en bij elk negatief p. 231-253. 18. J.J. Rachlinsky, ‘Judicial Psychology’, nality and Social Psychology, 1998/74, p. woord op de linkerkant, of andersom. 15. P. Carruthers, The architecture of mind, Rechtstreeks 2012-2, p. 15-34 (p. 33). 1464-1480. In deze test staan woorden als New York City: Oxford University Press, 19. Dijksterhuis, 2011, p. 79 en 96. liefde, Henk, kanker, Jan, Ibrahim, oorlog, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 359 Wetenschap Ook de rechter staat continu onder de invloed van zijn eigen onbewuste meningen, indrukken en uitgangspunten. Denk bijvoorbeeld aan de eerste indruk van een dossier of van de persoon van partijen. Deze indrukken ontstaan moeiteloos en zonder een specifiek opgeslagen herinnering.21 Psychologisch onderzoek toont aan dat iemand zich zeer snel een indruk vormt van een ander, op basis van uiterlijke kenmerken.22 In een van de onderzoeken kregen proefpersonen telkens twee foto’s te zien van presidentskandidaten, gedurende slechts één seconde. Vervolgens moesten de kandidaten vragen beantwoorden over de getoonde politici. Deze vragen gingen over wie het intelligentste en wie het meest competent was. Het was voor de proefpersonen onmogelijk om dit te weten, omdat zij, naast de foto’s, helemaal niets over de kandidaten wisten. De onderzoekers vroegen de proefpersonen dan ook op hun gevoel af te gaan. Op basis van ‘het meest competente uiterlijk’ konden de onderzoekers zo’n zeventig procent van de uiteindelijke verkiezingsuitslag voorspellen. Degene met het meest competente uiterlijk won vrijwel altijd, ook als dit in feite helemaal niet de meest competente kandidaat was.23 De rechter vormt een dergelijke korte eerste indruk zodra hij de zittingszaal binnenkomt en partijen ziet zitten. Deze eerste indruk is een intuïtieve waardering en kan allerlei oordelen inhouden. Een voorbeeld is indien een partij er erg verveeld bij zit of juist erg agressief. De eerste indruk van de rechter van die procespartij zal dan niet erg positief zijn. Het meer rationele oordeel volgt vervolgens dit intuïtieve oordeel op. Tijdens de zitting krijgt de rechter een meer uitgebreide indruk van de procespartij. De rechter moet proberen deze twee oordelen in balans te brengen en er bovendien voor zorgen dat de eerste indruk niet de vorming van een neutrale tweede indruk belemmert. De rechter slaat de indruk op in beelden, gevoelens en woorden. Dit geschiedt zowel onbewust als bewust. 24 Voorts zijn situatiekenmerken van belang voor het begrijpen van het gedrag van de rechter. Zij veroorzaken namelijk automatisch een bepaalde gedraging. Trait constructs nemen deze situatiekenmerken op in een specifieke trait. Dit werkt als volgt. Indien de rechter herhaaldelijk een bepaalde ervaring heeft gehad met een bepaald type persoon, zal de rechter in een nieuwe situatie met eenzelfde soort persoon weer verwachten dat de ervaring gelijk zal zijn. Een voorbeeld is een oude meneer, die bestuurder is van een vennootschap en beschuldigd wordt van diefstal van de vennootschap. Achter hem op de publiekstribune zit zijn vrouw, die ruim veertig jaar jonger is, hoogblond, dure schoenen, mooie tas en glinsterende sieraden. In eerdere gelijksoortige zaken bleek dat dit soort type bestuurders daadwerkelijk van de vennootschap hadden gestolen om de levensstandaard van hemzelf en zijn vrouw te financieren.25 De rechter zal, met deze ervaringen in zijn achterhoofd, er eerder vanuit gaan dat ook in het nieuwe geval de gelijksoortige bestuurder gestolen heeft van de vennootschap. Deze gedachte kan zowel bewust als onbewust een rol spelen. Speelt deze gedachte bewust een rol, dan is de gedachte minder gevaarlijk. De rechter zal bewust dit oordeel met rationele argumenten afwegen. Het is veel gevaarlijker als de gedachte onbewust een rol speelt. Immers heeft de rechter dan geen zicht op de gedachte, omdat de gedachte alleen onbewust een rol 360 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Het is veel gevaarlijker als de gedachte onbewust een rol speelt speelt. De vergelijkbare ervaring van de rechter in een andere situatie zorgt er voor dat de rechter in de nieuwe situatie ook negatief zal staan tegenover de oude man. De aanwezige stimuli (de oude man met de jonge hoogblonde vrouw) zorgen ervoor dat het onbewuste van de rechter automatisch een bepaald gedragspatroon bij de rechter activeert waardoor de rechter op een bepaalde manier zal oordelen.26 Dit oordeel is niet transparant omdat de belangrijkste drijfveer het ontoegankelijke onbewuste is. Als laatste is de eigen persoonlijke gesteldheid van de rechter van belang voor de indruk van of de reactie op partijen. Het volgende onderzoek toont dit aan. Subjecten kregen vluchtig een woord te zien op een scherm. Dit was te kort voor het bewuste om het woord te verwerken.27 Alleen het onbewuste kon dit woord waarnemen. Naarmate de woorden negatiever waren, omschreven de subjecten in het tweede deel van het onderzoek een persoon negatiever dan wanneer de woorden positief waren.28 Ofwel, indien het onbewuste eerst werd geconfronteerd met een negatief geladen woord, dan handelde het bewuste in een opvolgende situatie ook negatiever. Dit werkt zeer waarschijnlijk hetzelfde bij de rechter. Is de rechter onbewust wat chagrijniger dan anders, dan zal hij ook chagrijniger reageren op partijen. Uit de interviews met de rechters komt dit effect ook duidelijk naar voren. Rechters geven aan dat zij met name door moeheid en hoge werkdruk, negatiever kunnen reageren op partijen dan in een normale situatie. Zij zijn zich hier niet altijd op dat moment zelf van bewust. Andere rechters in meervoudige kamers kunnen de rechter hierop wijzen (buiten de zitting) of de rechter stelt dit bij een terugblik op de zaak vast. In een ander onderzoek kreeg een groep subjecten op een computer foto’s te zien van Afrikaans-Amerikaanse mannen. Een andere groep kreeg foto’s te zien van blanke mannen. Het stereotype beeld van Afrikaans-Amerikaanse mannen bevat de trait construct vijandigheid.29 Op een gegeven moment gaf de computer een foutmelding en subjecten werd verteld dat ze helemaal opnieuw moesten beginnen. De reactie van subjecten die de foto’s van Afrikaans-Amerikaanse mannen hadden bekeken, was beduidend vijandiger dan de reactie van subjecten die de foto’s van blanke mannen hadden bekeken.30 Deze trait constructs beïnvloeden dus onbewust de bewuste gedragingen van een ander.31 Een rechter kan ook geneigd zijn anders te reageren op partijen indien hij onbewust een bepaald vooroordeel over een partij heeft. Een van de rechters in de interviews geeft het volgende voorbeeld waarin hij zich bewust is van een bepaald vooroordeel. Het gaat dan om een procedure van een Ondernemingsraad waarin een bepaald type vrouwelijke bestuurder – middelbare leeftijd, verzorgd uiterlijk, in goede stemming – de onderneming vertegenwoordigt. Omdat in vergelijkbare zaken was gebleken dat dit type vrouw haar eigen beleid wilde doorvoeren en niet goed naar de input van de Ondernemingsraad had geluisterd, besefte deze rechter dat hij in vergelijkbare zaken geneigd was te denken dat dit type bestuurder niet had geluisterd naar de Ondernemingsraad. De rechter heeft dit vooroordeel onbewust gevormd door eerdere zaken en het onbewuste activeert het vooroordeel bij het vormen van de eerste indruk van de vrouwelijke bestuurder door de rechter. Dit is een goed voorbeeld van een stereotype in een trait construct dat van directe invloed is op de houding van de rechter. Bij de geïnterviewde rechter werd expliciet naar het bestaan van vooroordelen gevraagd. Dit draagt er aan bij dat de rechter een vooroordeel expliciet benoemd en dat hij zich bewust wordt van het onbewuste vooroordeel. Dit is niet in alle omstandigheden het geval. Bovendien is niet elk onbewust vooroordeel zo gemakkelijk ‘bewust’ te maken. Nu de verschillende fenomenen van indrukken aan bod zijn gekomen evenals de werking van deze indruk, vervolg ik wederom met wat het probleem is dat deze indrukken creëren. Het gevaar van deze indrukken bestaat eruit dat zij vervolgens onbewust het gedrag van de rechter beïnvloeden.32 Dit kan zowel positief als negatief uitpakken. Als de rechter een negatieve eerste indruk heeft van een partij, bijvoorbeeld omdat de partij verveeld of agressief overkomt, kan deze ervaring door het onbewuste bij een volgende gedraging van de partij van invloed zijn.33 Met name volwassenen zijn geneigd aannames over personen op te slaan en vast te houden. Ze geloven in de constantheid van karakter.34 Het onbewuste slaat bovendien makkelijker een negatief beeld van iemand op dan een positief beeld. De rol van het onbewuste is dus veelal overwegend negatief te waarderen. Is er eenmaal een negatieve indruk gemaakt, dan is het lastig deze negatieve indruk om te vormen naar een tweede positieve indruk.35 Deze indrukken zijn dan ook gevaarlijk voor de objectiviteit van de rechter. De procespartij heeft immers geen zicht op deze eerste indruk van de rechter van procespartijen. Verwoede pogingen een slechte eerste indruk te voorkomen, kunnen juist een averechts effect hebben. De procespartij staat dus vrij machteloos. De rechter kan de neiging hebben, na een eenmaal ingenomen standpunt (bewust of onbewust), vooral aandacht te schenken aan feiten, bewijs of verklaringen die dit standpunt bevestigen. Dit fenomeen staat bekend als ‘confirmation bias’. Ook zorgt de invloed van de persoonlijke gesteldheid van de rechter op zijn gedrag en oordeel ervoor dat partijen machteloos staan. Partijen hebben vrijwel geen invloed op deze persoonlijke gesteldheid en bovendien is deze persoonlijke gesteldheid van de rechter ontoegankelijk voor partijen. De rechter zou idealiter elke partij en elke zaak neutraal moeten benaderen. Dit blijkt door de invloed van de persoonlijke gesteldheid onmogelijk. Dit zorgt wederom voor ontransparante oordelen, een meer partijdige rechter en tot slot rechtsonzekerheid. Achterliggende redenen blijven verborgen. Weten waarom de rechter een bepaalde beslissing heeft genomen, geeft inzicht in gedragspatronen. Beslissingen zijn dan beter voorspelbaar.36 Het is daarom van belang dat de rechter de invloed van deze eerste indruk op zijn oordeel beperkt. Uit onderzoek blijkt dat, indien iemand zich bewust is van het Indien iemand zich bewust is van het bezitten van bepaalde social constructs, kan de invloed van deze social constructs in het onbewuste daadwerkelijk afnemen 21. Zie het werk van J.M. Montepare & L.Z. 24. T.M. Schalken, ‘De jurist en de kunste- 28. J.A. Bargh & P. Pietromonaco, ‘Automa- vloeden vervolgens bewuste oordelen. McArthur, ‘Perception of adults with child- naar: waar het verschil in denkstijlen toe tic information processing and social per- 32. Anderson, Krull & Weiner, 1996; Dijks- like voices in two cultures’, Journal of Expe- kan leiden’, NJB 2006, p. 70-73 (p. 71). ception: the influence of trait information terhuis, 2011, p. 86. rimental 1987, afl. 23, p. 331-349; L.S. 25. Dit voorbeeld komt in een van de inter- presented outside of conscious awareness 33. Uleman, Blader & Todorov, 2005, Newman & J.S. Uleman, ‘Spontaneous trait views naar voren. on impression formation’, Journal of Perso- p. 388; R.H. Fazio & M.P. Zanna, ‘Direct inference’, in: J.S. Uleman & J.A. Bargh, 26. J.A. Bargh e.a., ‘The automaticity of nality and Social Psychology 1982, afl. 43, experience and attitude-behavior consisten- Unintended thought, New York City: The social behavior: direct effects of trait con- p. 437-449. cy’, in: L. Berkowitz, Advances in experi- Guilford Press 1989, p. 155-188 (p. 157); cept and stereotype activation on action’, 29. Zie J.A. Bargh, ‘Bypassing the will: mental social psychology, New York: J.S. Uleman, S.L. Blader & A. Todorov, Journal of Personality and Social Psycholo- towards demystifying the nonconscious Academic Press 1981, p. 161-202; E. Tory ‘Implicit impressions’, in: R.R. Hassin, J.S. gy 1996-71, p. 230-244 (p. 231); J.A. control of social behavior’, in: R.R. Hassin, Higgins, ‘Knowledge accessibility and acti- Uleman & J.A. Bargh, The new unconsci- Bargh, ‘Conditional automaticity: varieties J.S. Uleman & J.A. Bargh, The new uncon- vation: subjectivity and suffering from ous, Oxford: Oxford University Press 2005, of automatic influence in social perception scious, Oxford: Oxford University Press unconscious sources’, in: J.S. Uleman & J.A. p. 362-392 (p. 384 en 388). and cognition’, in: J.S. Uleman, J.A. Bargh, 2005, p. 37-58 (p. 39). Bargh, Unintended thought, New York The 22. Zie het werk van C.A. Anderson, D.S. Unintended thought, New York: The Guil- 30. Bargh, 1996, p. 238-240, experiment 3. Guilford Press,: 1989, p. 75-123 (p. 82); Krull & B. Weiner, ‘Explanations: processes ford Press 1989, p. 3-51; W. Mischel, 31. E.T. Higgins, G.A. King & G.H. Mavin, Newman & Uleman, 1989, p. 166. and consequences’, in: E.T. Higgins & A.W. ‘Towards a cognitive social learning recon- ‘Individual construct accessibility and sub- 34. S. Wimer & H.H. Kelley, ‘An investigati- Kruglanski, Social Psychology: Handbook of ceptualization of personality’, Psychological jective impressions and recall’, Journal of on of dimensions of causal attribution’, basic principles, New York City: Guilford Review 1973-80, p. 252-283 en E.T. Experimental Social Psychology, 1982, afl. Journal of Personality and Social Psycholo- 1996, p. 271-296; Dijksterhuis, 2011, p. 86. Higgins, ‘Self-discrepancy: a theory relating 43, p. 35-47. Hun onderzoek toont aan dat gy, 198, afl. 43, p. 1142-1162. 23. A. Todorov, ‘Inferences of competence self and affect’, Psychological Review omgevingsfactoren automatisch bepaalde 35. Newman & Uleman, 1989, p. 170. from faces predict election outcomes’, Sci- 1987-94, p. 319-340. manieren van gedrag activeren, naarmate 36. Slors, 2012, p. 146. ence 2005-308, p. 1623-1626; Dijksterhuis, 27. Dit hangt samen met de verwerkingsca- deze activering vaker in die setting heeft 2011, p. 89. paciteit van het onbewuste en het bewuste. plaatsgevonden. Deze trait constructs beïn- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 361 Wetenschap bezitten van bepaalde social constructs, de invloed van deze social constructs in het onbewuste daadwerkelijk kan afnemen.37 Deze bewustheid kan de rechtspraktijk vergroten door aandacht te schenken aan het fenomeen van het onbewuste en de invloed van het onbewuste in de rechtspraak en gedurende de rechterlijke vorming. Hierbij moet de rechtspraktijk zowel de vorming van een eerste indruk belichten, als situatiekenmerken en de invloed van de persoonlijke gesteldheid van de rechter. Op deze vorming van de rechter kom ik in par. 4 terug. 4. Conclusie en aanbevelingen Controle van het onbewuste is onmogelijk. Controle vereist namelijk drie dingen: bewustheid van de invloed of althans de mogelijkheid van de invloed van deze automatische trait constructs op gedrag, de motivatie deze invloed te controleren en tot slot voldoende focus om daadwerkelijk met het ‘controle proces’ bezig te kunnen zijn (ofwel, zo min mogelijk afleiding).38 In de meeste gevallen zijn niet al deze drie factoren aanwezig. Zelfs al is de rechter zich bewust van de invloed, indien de rechter zijn ‘hoofd er niet bij houdt’, zal controle falen.39 De rechter zal zich niet altijd bewust zijn van zijn automatische reactie op bepaalde dingen, gebeurtenissen of personen.40 Op welke manier kan de rechtswetenschap, en in de praktische uitvoering de rechtspraktijk, de invloed van het onbewuste van de rechter dan in ieder geval inzichtelijk maken? Aandacht voor het onbewuste in de rechterlijke opleiding en bijscholing Ten eerste blijkt uit de afgenomen interviews dat er tot op heden vrijwel geen aandacht voor de werking van het onbewuste is. Ik beveel dan ook aan dat de rechtspraak zowel in de opleiding van nieuwe rechters, als in de bijscholing van huidige rechters, aandacht gaat besteden aan het fenomeen van het onbewuste. Voor een verdiepingsslag in het denken over filosofie, psychologie en recht is het noodzakelijk de algemene doelen waarop de rechtspraak gericht is en de achterliggende motieven van waaruit rechters hun werk doen te bezien. In de selectie van nieuwe rechters bleven lange tijd morele competenties onderbelicht. Zoals Aristoteles al zei, ontstaan deugden niet van nature, maar ontstaan zij ook niet tegen de natuur in.41 Mensen bezitten van nature de geschiktheid om ethische deugden te ontvangen. Aan deze competentie van de mens dient de rechtspraak tegemoet te komen. Door middel van het voorleggen van concrete dilemma’s aan kandidaten en door tijdens de opleiding extra aandacht te besteden aan morele competenties, zorgt het instituut De Rechtspraak ervoor dat de rechter zijn morele capaciteiten zo veel mogelijk benut.42 Hierdoor is de rechter beter in staat de invloeden van zijn onbewuste te signaleren en op een weloverwogen manier een oordeel te vellen. Enkel het geven van cur- Een open houding is een van de belangrijkste eigenschappen van een rechter 362 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 sussen over het onbewuste is geen adequate oplossing voor de gestelde problemen, zoals ik reeds elders heb betoogd.43 Nadere aanbevelingen zijn dan ook nodig. Controlemechanismen in de enkelvoudige en meervoudige kamer De tweede aanbeveling heeft betrekking op het verschil in rechtspreken tussen de enkelvoudige en meervoudige kamer. Intervisie vindt bij meervoudige kamers vrijwel automatisch plaats. Tijdens de zitting impliciet en na de zitting expliciet, spreken de rechters elkaar aan op de wijze van bejegenen van de partijen en elkaars functioneren. Het is de meervoudige kamer die ervoor zorgt dat de eigen persoonlijke situatie en gesteldheid geen daadwerkelijke invloed hebben op het oordeel. In de enkelvoudige kamer is dit controlemechanisme niet aanwezig. Wel kan meer aandacht worden besteed aan een gelijkwaardige samenwerking van de rechter en de griffier in de enkelvoudige kamer. Zeker griffiers met jarenlange ervaring hebben ruim voldoende kennis om samenwerking met de rechter mogelijk te maken en succesvol te laten zijn. Als de rechter en de griffier op een gelijkwaardig niveau samenwerken, door over de zaak te praten tijdens het vormen van het oordeel (en eventueel voor de zitting), bereikt de rechter in de enkelvoudige kamer vrijwel hetzelfde als de rechter in een meervoudige kamer. Centraal staan het wederzijds respect en vertrouwen in elkaar als collegae. Kritische houding van de rechter Ten derde dient de rechter continu kritisch te blijven en een open houding aan te nemen. Het zijn rationele inhoudelijke overwegingen die het oordeel moeten dragen, niet de onbewuste gedachtes.44 Naarmate de rechter meer wordt blootgesteld aan verschillende argumenten, zal hij zijn intuïtieve reactie meer testen op rationele overwegingen.45 Dit blijkt ook uit de interviews met de rechters. De rechter vormt een bepaalde indruk van een partij door het bestuderen van het procesdossier. Vervolgens stelt de rechter vragen aan partijen ter zitting om zijn eerste indruk en voorlopige oordeel te testen. Een open houding is een van de belangrijkste eigenschappen van een rechter. Hij moet niet bang zijn vragen te stellen die ‘roet in het eten kunnen gooien’ en kritisch tegenover zijn eigen oordeel te staan. Aandacht voor de juridische redenering Ten vierde kan de rechter inspiratie putten uit de regels van de logica. Oordeelsvorming door de rechter is niet aan de regels van de logica vast te binden, maar er bestaan tussen logica en recht wel duidelijke raakvlakken.46 Beide gaan gepaard met redeneringen waarbij het gaat om de rechtvaardiging van de conclusies uit de premissen.47 Indien de rechter meer sturing krijgt met betrekking tot de logische opbouw van zijn redenering, laat dit minder ruimte voor het gevoel en meer ruimte voor een rationele denkwijze. Op die manier is het rechterlijk oordeel meer controleerbaar op juistheid, inzichtelijker en transparanter. Dit komt tot uiting in de (schriftelijke) motivering van het oordeel. De rechter maakt zo de invloed van het onbewuste voor zichzelf meer inzichtelijk en tevens voor partijen. Tot slot De fout zit niet in het hebben van onbewuste gedachtes, maar in het hebben van een te groot vertrouwen in de invloed van bewuste gedachten en een onderschatting van de invloed van onbewuste gedachten. Door het implementeren en in acht nemen van de aanbevelingen die ik heb aangedragen, verbetert de kwaliteit van de rechtspraak. De activiteiten van de rechter in de heuristieke fase zijn dan meer gecontroleerd en bovendien is de legitimatiefase van de oordeelsvorming hierdoor meer transparant. 37. M.J. Monteith, P.G. Devine & J.W. 41. Aristoteles, Ethica Nicomachea (verta- 45. Rachlinsky, 2012, p. 32. de voorafgaande premissen. Een bekend Sherman, ‘Suppression as a stereotype ling door R.W. Thuijs), 1103a/25, Antwer- 46. L.M.M. Royakkers, Logica en recht: een voorbeeld is: alle mensen zijn sterfelijk. control strategy’, Personality and Social pen, 1954 (350 v.C). onhoudbaar huwelijk, AA 2009, afl. 1, p. Napoleon is een mens. Dus Napoleon is Psychology Review 1998, afl. 2, p. 63-82. 42. Hooft Graafland, 2005, p. 290. 11-20. Het recht bevat namelijk verschillen- sterfelijk. De conclusie dat Napoleon sterfe- 38. Zie Bargh, 1996, p. 241 en Bargh, 1989. 43. C.F. Deelen, ‘Werking onbewuste’, Het de redeneervormen die niet allemaal binnen lijk is volgt uit de voorafgaande premissen. 39. Bargh, 1996, p. 241. Financieele Dagblad 19 mei 2014, p. 9. de logica te plaatsen zijn. 40. Bargh, 1996, p. 241. 44. Rachlinsky, 2012, p. 33. 47. Een conclusie volgt volgens de logica uit NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 363 297 Wetenschap Rationele besliskunde in het strafrecht De sprong van bewijs naar beslissing Jacqueline Bonnes, Peter Vergeer en Reinoud Stoel1 Magistraten kunnen niet comfortabel volstaan met de uitspraak dat een scenario een bepaalde aannemelijkheid heeft: zij moeten beslissen welk verhaal zij voor waar houden, en daaraan gevolgen verbinden. Zij moeten de sprong van bewijs naar beslissing maken. Dit stuk richt zich specifiek op een onderdeel van die sprong, namelijk die tussen het forensisch bewijs en de strafrechtelijke beslissing. Dit is een urgent onderwerp door enerzijds de snelle forensische ontwikkelingen en anderzijds door de onderkenning van de psychologische moeilijkheden bij de interpretatie van bewijs. Rationele besliskunde, een methode om hierin systematisch te redeneren, kan in theorie helpen om verantwoord te springen van bewijs naar beslissing. 1. Inleiding Het probleem dat we in dit stuk te lijf gaan is de sprong die moet worden gemaakt van bewijs naar beslissing. Bewijs verankert feiten in een verhaal: uit het totaal van het bewijs moet blijken wie wat wanneer heeft gedaan, waarom en hoe.2 Daarin zit altijd onzekerheid, bijvoorbeeld omdat getuigen zich kunnen vergissen, omdat een bekentenis vals kan zijn afgelegd, omdat er een toevallige match kan zijn tussen spoor en verdachte, of omdat voor een deel van het verhaal eenvoudigweg geen bewijs voorhanden is. Bewijs maakt een verhaal meer of minder aannemelijk. Strafrechtelijke beslissingen daarentegen hebben als uitkomst ‘ja/nee’. Magistraten kunnen niet comfortabel volstaan met de uitspraak dat een scenario een bepaalde aannemelijkheid heeft: zij moeten beslissen welk verhaal zij voor waar houden, en daaraan gevolgen verbinden. Zij moeten springen. Belangrijke Nederlandse denkers die op dit onderwerp zijn ingegaan, zijn bijvoorbeeld Crombag, Van Koppen en Wagenaar,3 Buruma,4 en Corstens. Uit het handboek van laatstgenoemde, destijds nog vice-president van de Hoge Raad: ‘Het begrip bewijzen in het strafrecht (...) kan worden omschreven als aantonen dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van het verwijt Bewijs maakt een verhaal meer of minder aannemelijk 364 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 dat aan de verdachte wordt gemaakt. Absolute zekerheid hoeft er niet te zijn. Wiskundig bewijs waar geen speld is tussen te krijgen, wordt niet vereist.’5 In dit stuk richten we ons specifiek op een onderdeel van die sprong, namelijk tussen forensisch bewijs en strafrechtelijke beslissing. Dit is een urgent onderwerp door enerzijds snelle forensische ontwikkelingen, en door anderzijds onderkenning van psychologische moeilijkheden bij interpretatie van bewijs (par. 2). De door ons aangedragen bijdrage aan de oplossing – toepassing van rationele besliskunde, par. 3 – is een methode om hierin systematisch te redeneren.6 Daarmee sluiten we aan bij recente pleidooien om ‘een praktisch geschikt algemeen denkraam voor strafrechtelijk bewijzen’ te ontwikkelen (formulering van Lonneke Stevens en Henry Prakken).7 In 2014 hebben we de toegevoegde waarde van rationele besliskunde empirisch onderzocht onder 51 beslissers van rechterlijke macht en Openbaar Ministerie. Uit dat onderzoek blijken daarvoor aanwijzingen (par. 4). We sluiten af met een conclusie en vooral vragen (par. 5). 2. Waarom is dit een urgent onderwerp? Allereerst ontwikkelt de forensische wetenschap zich snel. We schetsen een paar ontwikkelingen. Voor een aantal vakgebieden neemt door de technologische vooruitgang de precisie van forensische uitspraken toe. Zo werden uitspraken over glasdeeltjes veel preciezer door de introductie van laser-spectrometers en speciale röntgenapparatuur.8 Echter, naarmate er foren- De forensische rapportage bevat cijfers over de bewijskracht, en de beslissers verwerken die informatie op intuïtieve wijze in hun beslissing sisch meer mogelijk is, wordt pregnanter de vraag of er grenzen zijn aan wat de rechtspraak zal vragen aan bewijskracht. Stel, we vragen ons af wie de bron is van een DNA-spoor en verdachte zwijgt. Stel vervolgens dat de kans op een willekeurige match groter is dan de gebruikelijke 0,00000001%, de ‘1 op de 1 miljard’ van de hoogste waarschijnlijkheid van het NFI. Wordt het dan een vrijspraak vanwege de hogere willekeurige matchkans? Of is een lagere bewijskracht ook voldoende? In de vorige alinea ging het om forensisch onderzoek op het zogeheten bronniveau; vooral gericht op de vraag wie of wat het spoor heeft veroorzaakt. Echter, er zijn ook ontwikkelingen die andere informatie geven, namelijk over hoe een spoor is ontstaan. Overeenkomsten tussen een vingerspoor aangetroffen op een plaats delict en een vingerafdruk van verdachte kunnen sterk bewijs zijn voor de hypothese dat de verdachte de donor is van het spoor. Deze informatie is echter minder relevant als de verdachte niet betwist dat hij het vingerspoor heeft achtergelaten, maar aangeeft dat het door een onschuldige handeling is gebeurd. Onderzoek dat onderscheid kan maken tussen verschillende handelingen waarmee een spoor kan worden achtergelaten, zou dan relevanter zijn. In dat geval zal de forensische rapportage idealiter iets zeggen over de bewijskracht van het vinden van een vingerspoor van verdachte gegeven hypothese 1 (van het Openbaar Ministerie) dat het op de plaats delict is gekomen door de criminele handeling, en gegeven hypothese 2 (van de verdediging) dat het spoor is ontstaan door de onschuldige handeling. Het zal duidelijk zijn dat de wijze waarop het spoor veroorzaakt is, vaak relevanter is dan de vraag wie of wat de bron van het spoor is. Dit type conclusie beantwoordt beter aan de vraag die in de rechtszaal moet worden beantwoord. Het forensisch onderzoek dat leidt tot dergelijke conclusies is veelal minder exact dan dat op bronniveau. Er gaan immers veel meer factoren een rol spelen, die niet allemaal volledig bekend zijn. Dientengevolge zal er sprake zijn van meer onzekerheid. Bijvoorbeeld inzake het vergelijkingsmateriaal: hoeveel manieren zijn er om de desbetreffende handelingen te verrichten en wat blijft er dan over aan vingersporen op welke lokatie? Terwijl er voor vingersporen hele databanken vol met vergelijkingsmateriaal zijn, is dat er niet het geval voor de hypotheses die gaan over handelingen of activiteiten. Daardoor is de bewijskracht op dit niveau veel minder exact te berekenen dan op bronniveau. Weer een andere forensische ontwikkeling is van vooral wiskundige en statistische aard: hoe kunnen beslissers forensisch bewijs op een verantwoorde manier combineren?9 Wanneer versterken of verzwakken forensische bevindingen elkaar en wat is het gezamenlijke resultaat? Wat betekent de combinatie van bewijs voor de strafrechtelijke beslissing? Deze ontwikkelingen hebben gemeenschappelijk dat ze tot doel hebben om de waarde van forensische informatie te vergroten met het oog op de strafrechtelijke beslissing. Maar, wat kunnen juristen eigenlijk met die informatie? Kunnen zij die wel correct toepassen? In mei 2014 publiceerde het NJB een artikel waarin werd vergeleken de strafrechtelijke en de forensische zienswijze bij de waardering van feiten, eigenlijk een onderdeel van de sprong van bewijs naar beslissing.10 Conclusie was dat deze zienswijzen verschillen, maar dat de kloof daartussen overbrugbaar is. In de praktijk blijkt het echter moeilijk om de sprong verantwoord te maken, zeker als er forensisch bewijs gecombineerd moet worden. Een voorbeeld is het experiment van Van Dijk en Sonnemans in 2009 voor de Raad voor de rechtspraak.11 Zij lieten 216 studenten en RAIO’s (rechterlijke ambtenaren in opleiding) beslissen over 30 cases. De proefpersonen moesten beslissen ‘schuldig’ of ‘onschuldig’ en bij een juiste beslissing verdienden ze een euro per casus. Maar ze mochten ook tegen een prijs van 10 cent per bewijsstuk extra bewijs onder ogen krijgen, alvorens te beslissen. De beste beslissing was ‘schuldig’ als ze de Auteurs ment and decision making, Cambridge, bewijs in strafzaken, 2011. En: Y. Buruma, 8. A.C. van Asten, ‘On the added value of 1. Mr. J.M. Bonnes is officier van justitie. Dit England: Cambridge University Press 2000, ‘Betrouwbaar bewijs’, Delikt en forensic science and grand innovation chal- artikel bevat resultaten van een masterscrip- p. 212-228; H.F.M. Crombag, P.J. van Kop- Delinkwent, 2009, p. 303-324. lenges for the forensic community’, Science tie Methoden en Technieken (Psychologie), pen & W.A. Wagenaar, ‘De waarde van 5. G.J.M. Corstens, (2008), Het Nederlands & Justice, 2014/54, p. 170-179, p. 173- begeleid door o.a. Matthijs Warrens (Uni- bewijs’, in: P.J. van Koppen, H. Merckel- strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008, 174. versiteit Leiden). Dit artikel is geschreven op bach, M. Jelicic & J.W. de Keijser (eds), p. 664. 9. Van Asten, a.w., p. 175 (Grand Challen- persoonlijke titel. Dr. P. Vergeer is weten- Reizen met mijn rechter, Deventer: Kluwer 6. Hoewel niet de enig denkbare methode ge 4). schappelijk Onderzoeker Forensische Statis- 2010, p. 335-348. om dat doel te bereiken, is rationele beslis- 10. B. van den Berg, ‘Een overbrugbare tiek, Nederlands Forensisch Instituut. 3. O.a. H.F.M. Crombag, P.J. van Koppen & kunde is wel de enige die samengaat met kloof. Een vergelijking van de strafrechtelij- Dr. R.D. Stoel is teamleider Forensische W.A. Wagenaar, Dubieuze zaken, De psy- een waarschijnlijkheidsbenadering. ke en de forensische zienswijze bij de waar- Statistiek, Nederlands Forensisch Instituut. chologie van strafrechtelijk bewijs, Amster- 7. L. Stevens, ‘Bewijs waarderen. Hoe doen dering van feiten’, NJB 2014/1057, afl. 21, dam/Antwerpen: Contact uitgeverij 1994, rechters dat?’, NJB 2014/2056, afl. 40, p. p. 1420-1426. Noten en hun in de voorgaande voetnoot 2842-2850, p. 2842. Zie ook H. Prakken, 11. F. van Dijk & J. Sonnemans, ‘Kansreke- 2. R. Hastie & N. Pennington, ‘Explanation- genoemde publicatie. ‘Strafrechtelijk bewijzen: met Bayes of met ning en strafrechtspraak: fouten bij beslis- based decision making’, in: T. Connolly, 4. Bijv. Y. Buruma, De geleerde en de rech- verhalen? Of is er een derde weg?’, Exper- sen onder onzekerheid’, Rechtstreeks, H.R. Arkes & K.R. Hammond (eds), Judg- ter: over het leveren van wetenschappelijk tise en Recht, 2014, p. 4-19. 2009/4, p. 7-47. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 365 Wetenschap Calculated jump © Rob Colvin/ImageZoo/Corbis kans op schuld minimaal 80% achtten. Deze kans was weliswaar objectief berekenbaar door de gegeven informatie (gegeven werd de a priori kans op schuld en de bewijskracht van de door de proefpersoon gevraagde extra bewijsmiddelen), maar om vandaaruit uit het hoofd te bepalen of de bewijsdrempel boven de 80% komt, was in de praktijk nauwelijks mogelijk. Het experiment bootst dus na wat er in de strafrechtspraktijk gebeurt: de forensische rapportage bevat cijfers over de bewijskracht, en de beslissers verwerken die informatie op intuïtieve wijze in hun beslissing. 53% van de proefpersonen stopte te snel met het zoeken naar extra bewijs, dat wil zeggen, ze stopten voordat ze op de objectief berekenbare 80% kans op schuld zaten. In 26% van die gevallen van te snel stoppen, werd een onterechte ‘veroordeling’ uitgesproken. Dat was veel minder (nl. 5%) voor de gevallen waarin de juiste hoeveelheid bewijs was gezocht. In meer dan de helft van de zaken werd dus op niet rationele wijze beslist, en de consequenties van te 366 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 snel beslissen waren duidelijk in het nadeel van de ‘verdachten’. Van Dijk en Sonnemans hebben niet uitgebreid onderzocht wat de oorzaak hiervan was, maar duidelijk is dát er niet rationeel werd beslist. 3. Rationele besliskunde Juridisch beslissen in een strafrechtelijk onderzoek, dat wil zeggen om een verdachte wel of niet te veroordelen, om nader onderzoek uit te zetten, om te vervolgen, enz., is een bijzondere vorm van beslissen. Psychologisch bezien is dit een mentale activiteit. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw weten we dat mentale activiteiten worden beïnvloed door tal van irrationele factoren zoals verkeerde kansinschattingen, (niet bewuste) vooronderstellingen en mentale vermoeidheid.12 Toepassing van rationele besliskunde kan tegenwicht bieden aan menselijke irrationaliteit. Rationele besliskunde is inmiddels ingeburgerd op tal van terreinen zoals de economie, de bedrijfskunde en de medische wetenschap.13 De rationele besliskunde werkt uit welke elementen nodig zijn om rationeel, dat wil zeggen: coherent, te beslissen.14 Natuurlijk is het mogelijk om van de rationele besliskunde af te wijken als de beslisser een niet-pluisgevoel krijgt bij de theoretisch beste beslissing. Dat is irrationeel, maar niet illegitiem. Wel worden daardoor de subjectieve elementen in de uiteindelijke beslissing expliciet. Daarvan kan het systeem leren. Immers, wat is dat niet-pluis-gevoel dan, en wat kunnen anderen daarvan leren? Volgens de rationele besliskunde zijn twee elementen in ieder geval nodig om een beslissing te kunnen nemen: 1. de bewijsgrens en 2. de kans op schuld. De verbinding tussen de twee is, dat als de kans op schuld15 groter is dan de bewijsgrens, de beslissing met uitkomst ‘A’ wordt genomen; is die kans kleiner, dan wordt de beslissing met uitkomst ‘niet-A’ genomen. Dit laat zich toepassen op alle ‘voldoende/niet voldoende’ bewijsbeslissingen in het strafrecht. Bijvoorbeeld ‘wettig en overtuigend bewezen/niet bewezen’ (uiteindelijke bewijsvraag, artikel 350 Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv), ‘verdenking/ onvoldoende verdenking’ (artikel 27 Sv, bewijscriterium verdenking) en ‘wel/niet ernstige bezwaren’ (artikel 67 Sv, bewijscriterium voorlopige hechtenis). In het hiernavolgende worden deze twee elementen kwantitatief uitgewerkt. De wat minder kwantitatief ingestelde lezer kan dit stuk overslaan en zich beperken tot par. 5, conclusie en vragen. 3.1. Het eerste element: de bewijsgrens Om de kans op schuld te kunnen vergelijken met de bewijsgrens, is het nodig om de bewijsgrens te kwantificeren. Er zijn twee hoofdmethoden om dat te doen: een directe en een indirecte methode. In de directe methode bepaalt de beslisser boven welke kans op schuld hij tot uitkomst ‘A’ (bijv. ‘wettig en overtuigend bewezen’) besluit. De bewijsgrens kan per beslisser verschillen, en kan ook per delict verschillend zijn. Natuurlijk moet uit oogpunt van coherentie – of rechtsgelijkheid – per beslisser de bewijsgrens wél gelijk zijn voor verschillende verdachten. Als voorbeeld de volgende bewijsgrenzen die zijn genoemd als invulling van ‘beyond reasonable doubt’:16 Tabel 1 Voorbeelden van bewijsgrenzen voor verschillende delicten: Amerikaans onderzoek uit 1971 Gemiddelde: Rechters Juryleden Studenten Moord/doodslag (murder) 92% 86% 93% Gewelddadige verkrachting (forcible rape) 91% 75% 89% Overval (burglary) 89% 79% 86% Mishandeling/ aanranding (assault) 88% 75% 85% Geringe diefstal (petty larceny) 87% 74% 82% Intuïtief is goed aan te voelen dat de bewijsgrens voor lichte delicten lager kan zijn dan voor zware, maar waarom dat zo is, is nog lastig te beredeneren. Beredeneerd kan worden dat in de bewijsgrens voor een bepaald delict ook sociale waarden verankerd zijn, die specifiek zijn voor dát delict.17 Namelijk de waarden om enerzijds zo min mogelijk verkeerde beslissingen te nemen, en anderzijds zo veel mogelijk correcte beslissingen te nemen. Een onterechte veroordeling wegens moord heeft een zwaardere sociale waarde dan een onterechte veroordeling wegens onverzekerd rijden. Dat zit zowel in de ernst van het feit, als in de aan veroordeling verbonden consequenties. De rationele beslistheorie erkent die sociale waarden, door gewichten (‘utiliteiten’) toe te laten kennen aan de vier mogelijke uitkomsten van de beslissing, dus aan a. een incorrecte veroordeling, b. een incorrecte vrijspraak, c. een correcte veroordeling en d. een correcte vrijspraak. Ter illustratie stellen we mogelijke utiliteiten voor in een zaak betreffende verwurging (poging doodslag). Beslisser I waardeert deze als volgt. Tabel 2 Utiliteiten beslisser I in zaak betreffende poging doodslag (verwurging) Verdachte in werkelijkheid niet de dader Verdachte in werkelijkheid wel de dader Beslissing: schuldig 1000 (hierna: ) 1 (hierna: ) Beslissing: niet schuldig 1 10 (hierna: ) Toepassing van rationele besliskunde kan tegenwicht bieden aan menselijke irrationaliteit (hierna: ) 12. Bijv. D. Kahnemann & A. Tversky, ‘On Arkes, K.R. Hammond (eds), Judgment and uitsluitingsgronden en functioneel dader- social policy. Irreducible uncertainty, inevi- the psychology of prediction’, Psychological decision making, Cambridge, England: schap e.d. buiten beschouwing gelaten). table error, unavoidable injustice, New Review, 1973/80, p. 237-251; S. Danziger, Cambridge University Press 2000. 16. R.J. Simon & L. Mahan, ‘Quantifying York: Oxford University Press 1996, p. 30. J. Levav & L. Avnaim-Pesso, ‘Extraneous 14. D.V. Lindley, Making decisions, Chichester, burdens of proof: “A view from the bench, factors in judicial decisions’, PNAS, England: John Wiley & Sons 1985, p. 3, 21-22. the jury and the classroom”’, Law and 2011/17, p. 6889-6892. 15. In de zin van reëel daderschap (juridische Society Review, 1971, p. 319-330. 13. Voorbeelden uit: T. Connolly, H.R. noties als rechtvaardigingsgronden, schuld- 17. K.R. Hammond, Human judgment and NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 367 Wetenschap Beslisser I vindt een onterechte veroordeling 100 keer zo onwenselijk als een onterechte vrijspraak ( is 100 keer groter dan ). De overige uitkomsten ( en ) vindt hij minder belangrijk en veel minder belangrijk dan het vermijden van fouten. Andere beslissers kunnen andere utiliteiten hanteren. Beslisser II vindt het bestraffen van schuldigen zeer zwaar wegen: hij verhoogt de waarde in de rechterbovenhoek ( ) naar bijvoorbeeld 500. Beslisser III zouden we ‘Justice Blackstone’ (1723-1780) kunnen noemen. Dat is de fameuze rechter van de al even fameuze 10-tegen-1-regel, zoals geciteerd door het US Supreme Court: ‘the law holds that it is better that ten guilty persons escape than that one innocent suffer’.18 Zo goed mogelijk vertaald naar utiliteiten: = 10, = 1, en = 0.19 Via de gewichten voor de vier utiliteiten wordt dus per beslisser het belang van de uitkomst verdisconteerd. Dan is volgens de rationele beslistheorie díe beslissing optimaal, die de hoogste verwachte utiliteit heeft. Wiskundig is af te leiden dat de beslissing met de hoogste verwachte utiliteit ‘A’ (bijvoorbeeld ‘wettig en overtuigend bewezen’) is, als de kans op schuld groter is dan ( + ) / ( + + + ). In dit geval voor beslisser I dus als de kans op schuld groter is dan (1000 + 1) / (1000 + 1 + 10 + 1) = 0,9891. Met andere woorden: beslisser I wil minimaal 98,91% zeker zijn dat de verdachte schuldig is, alvorens te veroordelen; eronder zal hij vrijspreken. Voor beslisser II is het getal van de bewijsgrens 0,6625, ofwel een minimale kans op schuld van 66,25% voor veroordeling. Beslisser III, ‘Justice Blackstone’, hanteert volgens dezelfde rekenmethode een kans op schuld van minimaal 90,90% voor veroordeling. Deze tweede methode, die van het toekennen van utiliteiten aan de vier mogelijke uitkomsten van de beslissing, is de belangrijkste indirecte methode voor het bepalen van de bewijsgrens. Uit onderzoek blijkt dat de exacte hoogte van bewijsgrenzen verschilt naargelang de gevolgde directe of indirecte methode,20 en dat binnen één methode de uitkomsten kunnen verschillen naargelang de formulering van de vraag (in termen van verliezen of juist van opbrengsten), of de vraag op papier of per computer wordt gesteld, de training van de beslisser, enz.21 Kortom, een ‘objectief juiste’ bewijsgrens bestaat niet, en de bewijsgrens is lastig vast te stellen. Toch hanteert iedereen een (impliciete) bewijsgrens, anders is het simpelweg niet mogelijk om te beslissen. Explicitering maakt communicatie hierover mogelijk. 3.2. Het tweede element: de kans op schuld in dit individuele geval De waarde van forensisch bewijs in een concreet geval is altijd relatief ten opzichte van de voorafgaande kans dat iemand werkelijk de dader kan zijn: de a priori kans op Het kwantificeren van een a priori kans op schuld lijkt snel te botsen met de juridische notie dat ieder ‘onschuldig is tot het tegendeel is bewezen’ 368 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 schuld. Stel dat er krachtig bewijs is dat wijst naar een bepaalde persoon, zoals diens DNA op de plaats delict. Dit leidt echter tot geen enkele aanwijzing voor schuld als vaststaat dat deze persoon het feit niet gepleegd kán hebben, bijvoorbeeld omdat hij ten tijde van het feit al was overleden. Het Bayesiaanse model voor de interpretatie van bewijs erkent deze relativiteit van bewijswaarde. Voor een berekening van de uiteindelijke kans op schuld moet ook de a priori kans op schuld worden bepaald. Vervolgens wordt die a priori kans op schuld ge-updated door de bewijskracht van het forensisch bewijs in acht te nemen. Op de bepaling van de a priori kans op schuld, gaan we nu eerst in. 3.2a. Bepaling van de a priori kans op schuld Net als de bewijsgrens is ook de bepaling van de a priori kans op schuld een kwestie van individuele waardering per beslisser. In uitzonderlijke gevallen kan die kans meer objectief bepaald worden, bijvoorbeeld in een ‘closedroom’-situatie. Uit de Amerikaanse literatuur komt het volgende voorbeeld. De bestuurder van een auto had een verkeersfout gemaakt, maar wie de bestuurder was, was onduidelijk. De auto had namelijk twee inzittenden die er beiden uit waren geslingerd. Eén was hierdoor overleden, maar de overlevende beschuldigde de dode. De onderzoekers stelden de a priori kans op schuld (bestuurder zijn) van elk van de twee inzittenden op 50%. Ze updaten vervolgens die kans op basis van forensisch-medisch bewijs zoals brandwonden en andere letsels, en kwamen tot de conclusie dat de a posteriori kans op schuld (bestuurder zijn) van de overlevende man 95% was. Het forensisch bewijs was namelijk aannemelijker onder de hypothese dat hij de bestuurder was geweest, dan onder de hypothese dat dat niet zo was.22 Zo’n klassieke ‘closed-room’-situatie doet zich natuurlijk niet zo vaak voor. Veel vaker is de kring van de mogelijke verdachten onbepaald in omvang. En los daarvan lijkt het kwantificeren van een a priori kans op schuld snel te botsen met de juridische notie dat ieder ‘onschuldig is tot het tegendeel is bewezen’. Als een rechter, voorafgaand aan de behandeling op zitting, op basis van lezing van het dossier zou stellen dat hij de a priori kans op schuld van de verdachte 80% acht, zou dat vast grond voor wraking zijn. De verdediging zal altijd – en terecht – stellen dat die a priori kans tot aan de veroordeling 0% moet zijn. Maar logica en psychologie vereisen een andere insteek. Zo zal iedereen erkennen dat de a priori kans op schuld een volgens Sv oplopend criterium kent, namelijk van ‘verdenking’ (het laagste criterium), via ‘ernstige bezwaren’ naar ‘wettig en overtuigend bewezen’. Het kan dus niet in alle fasen 0% zijn. Kwantificering hiervan in het strafrecht is echter nog grotendeels onbekend terrein.23 3.2b. Updaten van de a priori kans op schuld door middel van forensisch bewijs Conform het Bayesiaanse model zal de beslisser, zodra deze een a priori kans op schuld heeft vastgesteld, die kans updaten door het forensisch bewijs in aanmerking te nemen. Als de bewijsmiddelen onafhankelijk van elkaar zijn kan vervolgens opnieuw worden ge-updated: de a posteriori kans van de vorige berekening wordt de nieuwe a priori kans voor de volgende. Ook voor niet-onafhankelijke bewijsmiddelen is een oplossing, waar we hier niet op ingaan.24 Zodoende zal uiteindelijk de bewijsgrens al dan niet overschreden worden. Dat kan in belastende, maar ook in ontlastende zin: door een nieuw bewijsmiddel kan het bewijs onder de bewijsgrens zakken. Op deze manier valt forensisch bewijs te combineren met ander bewijs van al dan niet forensische aard, zonder dat er een minimum vereist is aan precisie van het forensisch bewijs. Het minimum aan precisie wordt op onafhankelijke bewijze gedefinieerd door de beslisgrens. Ook een rapportage met een veel lagere bewijskracht dan ‘1 op 1 miljard’, zoals in veel rapportages het geval is, draagt dan op coherente wijze bij aan het totaal-oordeel. 3.3. Integratie van de twee elementen: het nemen van de beslissing Ter illustratie passen we de redenering toe op een willekeurig gekozen uitspraak van een rechtbank uit 2006.25 Hierbij gaan we uitsluitend af op de inhoud van het gepubliceerde vonnis: we hebben geen enkel inzicht in het dossier gehad, noch contact gehad met de betrokkenen. Het ging om een doodslag (verwurging) uit 1997. Laten we hypothetisch aannemen dat de rechters in die zaak hun bewijsgrens hadden gesteld op 99,95%: was de kans op schuld groter of gelijk, dan zouden ze veroordelen, was die kans kleiner, dan zouden ze vrijspreken. In woorden betekent dit dat als de rechters 2000 strafzaken wegens doodslag zouden beoordelen, ze het acceptabel zouden vinden als hier naar verwachting 1 onschuldige tussen zat (in de periode 1992-2001 stonden in heel Nederland zo’n 250 moord/doodslagverdachten per jaar voor de rechter).26 De a priori kans op schuld, dat wil zeggen: de kans op schuld voorafgaand aan het in aanmerking nemen van het forensisch bewijs, werd in deze casus bepaald door het volgende: – Het slachtoffer, een prostituée, was bang voor iemand, maar niet duidelijk is voor wie. Mogelijk voor verdachte, mogelijk voor iemand anders. – Verdachte had een andere moord bekend. In die verklaring had hij ook een verwurging van een prostituée geïntroduceerd, zij het een vrouw met een andere naam dan het slachtoffer. Daar staat weer tegenover dat het slachtoffer volgens het Openbaar Ministerie de enige prostituée was die destijds in Groningen was gedood. – Verdachte verklaarde dat hij op de betrokken lokatie was geweest en dat, als zijn schaamhaar op het lichaam van het slachtoffer was aangetroffen, dat moet zijn veroorzaakt doordat hij op die lokatie seks met anderen had. Die andere personen weerspreken dat. Echter, om juridische redenen kan de verklaring van verdachte hierover niet tot het bewijs meewegen. – De stelling van het Openbaar Ministerie dat andere potentiële verdachten door het onderzoek als dader waren uitgesloten, kan volgens de rechtbank niet tot bewijs dienen omdat het altijd mogelijk is dat er andere daders zijn. Het is interessant om nu als lezer zelf te bepalen hoe hoog ú op basis van deze gegevens de a priori kans op schuld van deze verdachte inschat (bijvoorbeeld 20%, 50% of 90%). Er was forensisch bewijs in deze zaak, zijnde het mitochondriaal DNA-onderzoek van een op het lichaam aangetroffen haar. Om het voorbeeld eenvoudig te houden, stellen we nu dat als deze haar zou matchen met verdachte, dat wijst op diens schuld volgens een eenvoudige update-berekening. Inderdaad matchte de haar met verdachte, maar er was een willekeurige match-kans van 3 à 4 op de 1000. Uitgaande van het voor verdachte gunstigste getal van de a priori kans op schuld, valt uit te rekenen dat dan de a posteriori kans op schuld wordt 98,43% (bij een a priori kans op schuld van 20%), 99,60% (was a priori 50%) of 99,96% (was 90%). Alleen in het laatste geval overschrijdt het bewijs dus de hierboven gestelde bewijsgrens van 99,95%. In dit geval heeft de rechtbank vrijgesproken. Dat valt te begrijpen door te reflecteren op de gewenste bewijsgrens in een geval als dit, en op de a priori kans op schuld, zoals die uit het bewijs voortvloeit. Wij menen dat dit voorbeeld goed illustreert wat de waarde kan zijn van de rationele beslistheorie in het strafrecht: het kan helpen om het kwantiatieve forensische bewijs op een coherente wijze in verband te brengen met het feit en met het overige bewijs. De rationele besliskunde kan niet alleen ondersteunen bij de beslissing of is voldaan aan een bewijsgrens, maar ook bij beslissingen die daaraan raken. Bijvoorbeeld om al dan niet nieuw bewijs te gaan verzamelen. Als, gegeven de door deze beslisser vereiste bewijsgrens, en gegeven de door hem aangenomen a priori kans op schuld, nieuw bewijs niet de bewijsgrens kan passeren in hetzij belastende, hetzij ontlastende zin, dan heeft forensisch onderzoek aan het nieuwe bewijs geen zin. Het zal de bewijsbeslissing immers niet anders maken. Maar anderzijds, als het forensisch onderzoek de bewijsgrens kan laten overschrijden in belastende óf ont- 18. Coffin vs. United States (156 U.S. 432, the difference between time trade-off utili- Forensic and Legal Medicine, 2009/16, recht is beproefd door P.E.M. Huygen, 455 & 456 (1895)). Zie ook www.law.ucla. ties and standard gamble utilities’, Health p. 83-92. ‘Bayesian Belief Networks’ voor redeneren edu/volokh/guilty.htm. Economics, 11, p. 447-456; L.A. Lenert, 23. Prakken, a.w., p. 17, noemt dit als over juridische bewijsvoering, in: W. H. van 19. Strikt logisch en wiskundig past de C.D. Sherbourne & V. Reyna, Utility elicita- voorbeeld van integratie van de ‘verhaal’- Boom & M J. Borgers (eds), De rekenende uitspraak van Justice Blackstone niet hele- tion using single-item questions compared benadering en de Bayesiaanse statistiek, rechter, Van ‘Iudex Non Calculat’ naar maal in het schema van utiliteiten. Als we with a computerized interview. Utility maar stelt tevens dat nog veel onderzoek actieve cijferaar? Den Haag, Netherlands: deze tóch in dat schema duwen, dan is dit assessment and patient preferences, http:// nodig is. Boom Juridische uitgevers 2004. de beste vertaling. mdmsaepub.com at RAND LIBRARY, 11 24. Namelijk Bayesiaanse netwerken. Zie 25. ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ5012. 20. M.K. Dhami, ‘On Measuring Quantita- september 2007. uitgebreid F. Taroni, C. Aitken, P. Garbolino 26. P. Nieuwbeerta & G. Leistra, ‘Moord en tive Interpretations of Reasonable Doubt’, 22. M.D. Freeman, A. Rossignol & M.L. & A. Biedermann, Bayesian Networks and doodslag in Nederland, Een overzicht van Journal of Experimental Psychology: Hand, ‘Applied forensic epidemiology: The Probabilistic Inference in Forensic Science, alle zaken in de periode 1992–2001’, Tijd- Applied, 2008, 14(4), p. 353-363. Bayesian evaluation of forensic evidence in Chichester, England: John Wiley & Sons schrift voor Veiligheid en Veiligheidszorg, 21. H. Bleichrodt, ‘A new explanation for vehicular homicide investigation’, Journal of 2006. Een toepassing voor het Nederlands 2003, 2(3), p. 36–57. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 369 Wetenschap De rationele besliskunde kan niet alleen ondersteunen bij de beslissing of is voldaan aan een bewijsgrens, maar ook bij beslissingen die daaraan raken lastende zin, dan is uit oogpunt van waarheidsvinding de beste beslissing om het wel te laten onderzoeken. En zo zijn we terug bij het experiment van Van Dijk en Sonnemans: de beslissing om nieuw bewijs te verzamelen én de beslissing om al dan niet te ‘veroordelen’ zouden kunnen worden verbeterd door toepassing van rationele besliskunde. 4. Elementen van rationele besliskunde in een experiment 4.1. Design en methode In het voorjaar en de zomer van 2014 verspreidde de eerste auteur onder Nederlandse zittende en staande magistratuur en ondersteunend personeel (rechters, officieren, griffiers en parketsecretarissen) 241 vragenlijsten, waarvan er 51 (21%) ingevuld terugkwamen. Deelnemers werden geworven via enkele SSR-cursussen of per mail of schriftelijk van de rechtbank en/of parket Amsterdam en Rotterdam. 19 personen (37,3%) waren afkomstig van de zittende magistratuur, 30 (58,8%) van de staande, en 2 (3,9%) personen hadden een andere betrokkenheid. De gemiddelde werkervaringstijd met het nemen van dit type beslissingen was 11,5 jaar. De resultaten verschilden niet significant onder de verschillende groepen. Wij gaan er van uit dat dit een representatieve steekproef van strafrechtelijke beslissers is geweest. De vragenlijsten zijn anoniem afgenomen en anoniem verwerkt. De deelnemers werden willekeurig ingedeeld in twee groepen, waarin het forensisch bewijs een sterke of een zwakke bewijskracht had (DNA-bewijs respectievelijk camera-bewijs), en daarbinnen in een experimentele groep of een controlegroep. Tabel 3 Aantal deelnemers in groepen: experiment x bewijskracht Controlegroep DNA Camera Totaal 13 11 24 Experimentele groep 10 17 27 Totaal 23 28 51 Alle deelnemers kregen een casus over een ernstig feit (poging doodslag op de ex-echtgenote van de verdachte) waarvoor veel indirect maar geen direct bewijs was. Vervolgens moesten zij beslissen om al dan niet een extra bewijsstuk forensisch te laten onderzoeken. De beslissing moest op twee momenten worden genomen: vlak voor de eerste inhoudelijke zitting die daardoor uitgesteld zou moeten worden (tijdstip 1) en vlak voor de tweede inhoudelijke zitting die daardoor opnieuw uitgesteld zou moeten worden (tijdstip 2). Bij DNA ging het om onderzoek op een ketting (tijdstip 1) en op nagelvuil (tijdstip 2). Bij de camerabeelden ging het om onduidelijke beelden van de 370 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 verdachte (tijdstip 1) en van diens auto (tijdstip 2). De beide experimentele groepen en controlegroepen verschilden in drie opzichten. Het eerste verschil was dat de experimentele groepen voorafgaand aan hun beslissingen kozen uit vier opties utiliteiten, de controlegroepen kregen geen utiliteiten voorgelegd. Deze vraag had de volgende tekst. Voorafgaand aan uw beslissing wordt u verzocht om, met deze casus in het achterhoofd, één optie te kiezen uit de onderstaande opties a-d. Correcte uitkomst proces Incorrecte uitkomst proces Belang van terechte veroordeling (verdachte is de dader) Belang van terechte vrijspraak (verdachte is niet de dader) Belang van onterechte veroordeling (verdachte is niet de dader) Belang van onterechte vrijspraak 10 Optie a 1 1 90 Optie b 1 1 1000 10 Optie c 10 10 90 10 Optie d 10 10 1000 10 Toelichting Uit onderzoek blijkt dat de bovenstaande getallen passen bij wat veel mensen vinden; de ene groep mensen vindt optie a het meest passend bij wat zij vinden, de andere groep optie b, de derde groep c en de laatste groep d. Dit betekent bijvoorbeeld in optie b dat een onterechte veroordeling 100 keer zo erg is als een onterechte vrijspraak. De overige uitkomsten zijn minder belangrijk en veel minder belangrijk dan het vermijden van fouten. En bijvoorbeeld in optie c is een onterechte veroordeling 9 keer zo erg als een onterechte vrijspraak. Maar in deze optie is ook een correcte uitkomst van het proces belangrijk, namelijk even belangrijk als het vermijden van een onterechte vrijspraak. Het tweede verschil was dat de experimentele groepen moesten aangeven hoe zwaar zij het vinden van ontlastend bewijs wogen voorafgaand aan de door hen te nemen beslissing, de controlegroepen gaven ná hun beslissing aan hoe zwaar zij ontlastend bewijs hadden gewogen. Hiermee werd toepassing van de rationele besliskunde gesimuleerd. Het derde verschil was dat de experimentele groepen getallen kregen aangeboden, de controlegroepen niet. De experimentele groepen kregen drie getallen, namelijk a. de bewijsgrens, b. de a priori kans op schuld en c. de bandbreedte van de a posteriori kans op schuld, afhankelijk van de vraag of er met het forensisch onderzoek belastend of ontlastend bewijs zou worden gevonden. De casus was zó gemodelleerd dat het altijd wenselijk was om het bewijsstuk te laten onderzoeken, omdat het totale bewijs in hetzij belastende, hetzij ontlastende zin de bewijsgrens kon passeren. De controlegroepen kregen deze cijfers niet, en moesten dus intuïtief beslissen, zoals in de normale dagelijkse situatie. Door deze opzet werd de rationele besliskunde geïntroduceerd op een deelonderwerp, namelijk in de keuze om al dan niet een bewijsstuk forensisch te laten onderzoeken. 4.2. Resultaten De deelnemers hadden een sterke voorkeur voor utiliteiten die ook correcte uitkomsten van het strafproces positief waarderen. Zij vonden dus niet uitsluitend belangrijk dat fouten werden voorkomen. Zittende en staande magistratuur verschilden niet significant (t = 0,377, df 24, p = 0,71). Tabel 4 Onderverdeling utiliteiten x functie (N=26) Utiliteiten Rechtspraak OM Totaal Focus op voorkómen van fouten optie (a) 1, 1, 90, 10 0 1 (3,8%) 1 (3,8%) optie (b) 1, 1, 1000, 10 1 (3,8%) 1 (3,8%) 2 (7,6%) Meer waardering voor correct resultaat optie (c) 10, 10, 90, 10 3 (11,5%) 5 (19,2%) 8 (30,8%) optie (d) 10, 10, 1000, 10 6 (23,1%) 9 (34,6%) 15 (57,7%) In grafiekvorm: De hamvraag van het experiment was of de experimentele groepen anders beslisten dan de controlegroepen. Dat bleek inderdaad voor één beslissing het geval, namelijk bij DNA-onderzoek op tijdstip 2 (t = -2,502, df = 20,129, p = 0,011 (eenzijdig)). In die situatie besliste slechts 46% van de controlegroep tot onderzoek (SD 0,52), tegen maar liefst 90% van de experimentele groep (SD 0,32). Bijna 21% van het verschil tussen de groepen werd verklaard door dit element ( 2 = 0,208). Omdat de beste beslissing was om het bewijsstuk inderdaad te laten onderzoeken, deed de experimentele groep het in dit geval beter dan de controlegroep. Voor de andere beslissingen gold dat er géén significante verschillen tussen de groepen waren. 5. Conclusie en vragen Rationele besliskunde kan in theorie helpen om verantwoord te springen van bewijs naar beslissing. Ook in een experimentele setting bleek dat rationele besliskunde bepaalde strafrechtelijke beslissingen kan verbeteren. Wel is er nog veel onderzoek nodig, bijvoorbeeld naar de vaststelling van bewijsgrenzen. Wat is hiervoor de ‘beste’ methode, hoe werkt dat dan in de praktijk, wat zijn juridische aspecten? Principieel is de vraag of we juridisch-filosofisch wel kunnen accepteren om een kwantitatieve bewijsgrens vast te stellen. Hoewel, met Corstens, kan worden gesteld dat in het strafrecht geen wiskundige zekerheid nodig is, is het kwantitatief vaststellen van een bewijsgrens mogelijk een (ethische) stap te ver.27 Hetzelfde geldt voor de kwantificering van de a priori kans op schuld: dit is nog onontgonnen terrein. Als deze hobbels al genomen kunnen worden, dan nog zal toepassing het nodige aan toelichting en onderwijs vergen. Bayesiaanse statistiek is op zichzelf al niet makkelijk te begrijpen, maar dat geldt te sterker bij combinatie van bewijs, of als bewijs op verschillende niveaus moet worden beoordeeld (bijvoorbeeld op bron- en activiteitniveau). Anderzijds, ook hier schrijdt de intellectuele en technologische ontwikkeling voort, en is wellicht door middel van relatief eenvoudige netwerken inzichtelijk te maken hoe de elementen op elkaar inwerken. Méér informatie is altijd beter dan minder Ten slotte is niet op voorhand duidelijk voor welk type beslissingen in het strafrecht de rationele besliskunde nuttig kan zijn. Als de zaak erg duidelijk is, dan voegt een kwantitatief model niets toe, omdat het bewijs sowieso onder of boven de bewijsgrens ligt. Juist in de moeilijke gevallen zal de vaststelling van de exacte hoogtes van de bewijsgrens en van de a priori kans op schuld erg gevoelig liggen en dus waarschijnlijk vermeden worden. Toch zien wij nu al mogelijkheden voor situaties waarin de rationele besliskunde duidelijke voordelen kan hebben. Te denken valt aan de beslissing van OM, rechtercommissaris of regierechter om bepaald bewijs forensisch te laten onderzoeken (vergelijk het experiment in par. 4), of in bepaalde ‘closed-room’-situaties, waarin het aantal verdachten op voorhand vastligt. Hoe dan ook, het lijkt in principe verstandig om, als er forensisch bewijs is, dat ook op een kwantitatieve wijze in verband te brengen met bewijsgrens en a priori kans op schuld (beiden wellicht te bepalen binnen een bandbreedte). Méér informatie is altijd beter dan minder. Aldus hopen we te kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van ‘een praktisch geschikt algemeen denkraam voor strafrechtelijk bewijzen’, zoals voorgesteld door Stevens & Prakken (zie voetnoot 7). 27. L.H. Tribe, ‘Trial by mathematics: Preci- Law Review, 1971/84, p. 1329-1393. sion and ritual in the legal process’. Harvard NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 371 Focus 298 Bayes een brug te ver? Jaap de Groot1 De eigenlijke inzet van het debat over de toepassing van het theorema van Bayes in de strafrechtpraktijk is de vraag hoe beoefenaren van het strafrecht, de toedracht van strafzaken kunnen reconstrueren. Die vraag is in het juridische denken systematisch verwaarloosd en onderbelicht gebleven. Statistische begrippen als likelihood ratio en a-posteriorikans min of meer gelijk stellen aan juridische begrippen als redengevendheid en toereikendheid van het bewijs doet geen recht aan het feit dat de laatste twee uiterst buigbare, plastische en nauwelijks begrensde begrippen zijn die aan de Bayesiaanse getalsmatige discipline ontsnappen. Daardoor is de praktische toepasbaarheid van de formule van Bayes beperkt. Bovendien sluit de rolverdeling die in voorbeelden rond de formule van Bayes nogal eens wordt voorondersteld vaak slecht aan bij de strafrechtelijke werkelijkheid. A l enkele jaren worden vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en strafrechters gestimuleerd om zich te bekwamen in het toepassen van het theorema van Bayes bij het bewijs in strafzaken. Dit komt naar voren in studies als Op Zoek naar de Bron2 of Het Onzekere Bewijs,3 in publicaties en voorlichting van het NFI, bij cursussen van de SSR en vorig jaar in een artikel in het NJB4 van de hand van Barbara van den Berg, jurist en wiskundige. De centrale stelling van haar artikel was dat de begrippen redengevendheid en toereikendheid van het bewijs uit de strafrechtelijke woordenschat overeenkomen met de begrippen aannemelijkheidquotirde (of likelihood ratio of diagnostische waarde) en a-posteriorikans. Zij suggereert daarmee dat het strafrechtelijk denken over bewijs kan worden gevangen in de formule van Bayes. Het is misschien goed om deze stelling en daarmee de gehele beweging die toepassing van Bayes propageert eens onder de loep te nemen. Eerst iets over de formule van Bayes en de reden van mijn aanvankelijke twijfels rond de stelling van Van den De stap die de propagandisten van Bayes voorstellen is om het domein van de in cijfers gevangen werkelijkheid te verlaten en de formule van Bayes toe te passen in de wereld van associaties en analogieën, het strafrecht 372 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Berg en haar vele voorgangers alvorens terug te keren naar het bewijs. De aard van het theorema van Bayes Bayes heeft in de 18e eeuw een formule bedacht waarmee zichtbaar wordt gemaakt hoe ons oordeel over een onzekere situatie of een waarschijnlijkheid verandert onder invloed van een betrekkelijke zekerheid. Als voorbeeld de aidstest. Stel dat je wilt weten of je aids hebt. Er zijn immers situaties waarin een antwoord op die vraag van groot belang is. Bekend is dat in Nederland minder dan 0,5% van de bevolking aan aids lijdt. Stel nu dat een test op aids 99% van de mensen met aids aanwijst, en bij mensen die geen aids hebben in 0,01% van de gevallen toch een (vals-)positief signaal geeft. Als je de test gaat doen vraag je je natuurlijk af of je bang moet zijn dat je inderdaad aids hebt als de test positief is. De vraag is dus: wat zegt zo’n test? Bij het begin van de test is de verhouding tussen de kans op het hebben van aids en het niet hebben van aids 0,5/99,5 = 5/995 = 1/199. Dit getal is de base-rate of a-priorikans. Dan doen we de test. De bewijskracht van de test, de Likelihood ratio (LR) is 99/0,01 = 9900. De uitkomst van de test is dat de kans dat je inderdaad aids hebt is 1/199 x 9900 = 49,5, dus rond 99%. De zekerheid omtrent je medische lot is door het doen van de test toegenomen van 0,5% naar 99%. Het theorema laat dus zien hoe de aanvankelijke inschatting van de kans op een bepaalde situatie verandert als een test, een onderzoeksmiddel, wordt toegepast. De formule laat ook zien dat de toename van zekerheid afhankelijk is van de mate van zekerheid die het instrument, de test of de meting biedt. Van belang is op te merken dat het zowel bij de schatting van de a-priorikans als van de LR gaat om statistische, dus cijfermatige, gegevens. In de jaren zeventig van de vorige eeuw is dit inzicht van Bayes afgestoft en een rol gaan spelen in het beschrijven van uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek naar DNA; ook daarbij gaat het om cijfermatige kwesties. De stap die de propagandisten van Bayes voorstellen is om het domein van de in cijfers gevangen werkelijkheid te verlaten en de formule van Bayes toe te passen in de wereld van associaties en analogieën, het strafrecht. In die wereld is de a-priorikans vaak geen getal meer dat op grond van telling en statistisch onderzoek naar voren komt, maar een geheel of ten dele subjectieve inschatting. Geen telling meer van mensen met aids en mensen zonder maar een nauwelijks onderbouwde schatting van het aantal wellicht in aanmerking komende verdachten. Als voorbeeld noem ik de bloeddruppel op een scherf van een bij een inbraak ingeslagen ruit. Het heeft er alle schijn van dat de inbraak is gepleegd door een veelpleger. Daarvan zijn er in de betrokken regio misschien een duizendtal. De a-priorikans dat de politie binnen die populatie de dader aantreft is dus 1 op 1000. Uit de bloeddruppel komt een DNA-profiel dat matcht met het DNA-profiel van X. Het profiel is maximaal zeldzaam: de match-kans bij een willekeurige man is dus veel kleiner dan 1 op 1 miljard.5 Dit getal moet door 1000 worden gedeeld om de a-posteriori-kans te berekenen dat X de dader is. In dit voorbeeld is de a-priorikans een mengsel van verschijnselen op de plaats van het delict en big data. Als die verschijnselen nu eens geen aanwijzingen geven voor de groep waarbinnen de dader gezocht moet worden, en we de relevante populatie dus moeten uitbreiden naar alle mannelijke inwoners van West-Europa tussen 15 en 35 jaar? Dan moet de RMP (kleiner dan 1 op 1 miljard) worden gedeeld door een veel groter getal dan 1000 dat eigenlijk niet te bepalen is omdat elke begrenzing willekeurig is: waarom geen 36 jaar? Waarom geen bejaarde? Waarom niet afkomstig uit Wit-Rusland? Het NFI geeft als voorbeeld een boot met tien opvarenden6 en een kapitein. Een van de opvarenden vermoordt de kapitein. Er zijn dus maar tien mogelijke verdachten, de a-priorikans is bekend: 0,1. Het DNA-profiel van zeeman X matcht met het DNA-profiel uit het spoor dat op de vermoorde kapitein is gevonden. Het DNA-profiel kan in deze zeemanzaak een beslissende rol spelen bij de vraag wie de dader is. Bij de databankmatch daarentegen is de a-priorikans vaak niet te bepalen en komen we dus niet toe aan de a-posteriorikans. Hier zit een eerste twijfel aan de bruikbaarheid van het theorema van Bayes. Op dit vlak ligt een tweede punt: als X, wiens profiel uit de databank komt bovendrijven, achteraf niet deel blijkt uit te maken van de populatie veelplegers die aan de basis van de a-priorikans lag, maar een baldadige corpsstudent blijkt te zijn, wat is dan het gevolg voor het bewijs volgens de Baysiaanse doctrine? De formule van Bayes gaat niet over bewijs maar over de invloed van een zekerheid in een onzekere situatie. Toch is het goed om eerst eens over bewijs na te denken. Bewering en Bewijs Wat is strafrechtelijk bewijs eigenlijk? Wat doen strafrechtbeoefenaren als ze iets bewijzen? Volgens mij gaat het bij bewijs om de steun voor een bewering. Ik zal een reeks bewijskwesties opsommen die overigens ten dele heel goed passen in de Bayesiaanse doctrine. Wat doen strafrechtbeoefenaren als ze iets bewijzen? 1) een vrouw verlaat de Bijenkorf; ze komt bij de poortjes en ziet dat een verkoopster bij de beveiligingsmedewerker staat en haar aanwijst. Dan gaat het poortje af en ja hoor, de beveiligingsmedewerker vindt een paar niet afgerekende sokken. 2) een man verlaat de Bijenkorf; op het moment dat hij door de draaideur wil gaan wordt hij vastgepakt door een agent die een huilende dame bij zich heeft; ze roept ‘vuilak’ en beschuldigt hem van aanranding. Volgens haar keek hij door het gordijn van de paskamer. 3) een man verlaat de Bijenkorf; op het moment dat hij door de draaideur wil gaan wordt hij vastgepakt door een agent die een boos kijkende dame bij zich heeft en een huilend meisje van ongeveer tien jaar; de dame sist tegen de man: ‘pedo, dat zag ik nou net’. Hij zou door het gordijn hebben gegluurd toen haar dochter in de paskamer bezig was. 4) de werknemer van een benzinepomp aan de snelweg bij het Drielandenpunt ontdekt ’s morgens om zes uur dat die nacht een ruit is ingegooid. De inhoud van de sigarettenautomaat en veel snoep zijn verdwenen. De politie vindt op een scherf op de grond vlak achter het raam een bloedvlek. Nadat uit het bloed een DNA-profiel is verkregen wordt dit door de DNA-databank van het NFI en van de Belgische en Duitse tegenhangers gehaald. Het profiel matcht met het DNA-profiel van X, de zeldzaamheid is maximaal. X woont in Eijsden. 5) In een binnentuin in de Stadionbuurt in Amsterdam klinkt in de doodstille nacht de angstige stem van een bewoner: ‘Dieven’. Overal gaan lichten aan en kijken mensen uit de ramen. Er zijn wat donkere schimmen te zien, en er bewegen takken van struiken. Mensen roepen dat ze gezien zijn, dat ze niet kunnen ontsnappen en dat de politie komt. Dan gaan zaklampen aan. Agenten schijnen tussen struiken, ze klimmen over hekken en kammen systematisch het binnenterrein uit. Tenslotte worden twee knapen gevonden achter een schuurtje, en meegenomen. In de loop van de volgende dag heeft de politie dit verhaal in keurige bewoordingen op papier gezet. De gebeurtenissen zijn beschreven vanuit het perspectief van de politiemensen. Een agent heeft aan de Auteur Noten 4. NJB 2014/1057, afl. 21, p. 1420-1426. 6. De essenties van forensisch biologisch 1. Mr. H.W.J.de Groot is raadsheer in het 2. Broeders, 2003 waarbij het gaat om 5. Bij 15 loci is de RMP (random match onderzoek, Zutphen: Paris 2009. Hof Amsterdam. forensisch bewijs in strafzaken. probability) een getal in de orde van groot- 3. Coster van Voorhout en anderen, 2005. te van een 1 met 15 nullen. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 373 Focus straatzijde een geforceerd raam gevonden met sporen van braak, dat toegang gaf tot een leegstaande woning van een oude dame die sedert enkele weken in een bejaardenhuis woont. Hij heeft ook bevonden dat er vanaf de straat geen enkele directe toegangsmogelijkheid is tot de binnentuin. Er is niets gestolen. Ook enkele bewoners leggen een verklaring af, die er op neerkomt dat ze geluiden hoorden en schimmen zagen. Een bewoner heeft in de struiken nog een schroevendraaier en een kleine koevoet gevonden. De knapen, bekenden van de politie, zijn erg brutaal en zwijgen in alle talen als ze over de gebeurtenissen worden ondervraagd. Ze krijgen een dagvaarding voor de politierechter. De beschuldiging luidt: poging tot diefstal. Parabel 1 is een klassieke casus. De verkoopster doet een bewering. Vervolgens leveren het alarmsignaal en de vondst van de sokken het bewijs. We kunnen het verhaal onderbrengen in de formule van Bayes. Dan is de a-priorikans dat de door de verkoopster aangewezen vrouw een dief is misschien 70%, en is de diagnostische waarde van het detectiepoortje misschien 99: op elke 100 keer dat het signaal afgaat is er 99 keer iets gestolen, en 1 keer gaat hij ten onrechte af. De a-posteriori-kans dat de vrouw een dief is, is dus 70/30 maal 99 is 231, in een percentage: 99,56%. De kans dat de vrouw een dief is, is dus gestegen van 70% naar 99,56% door de bevestiging die het alarmsignaal heeft geleverd. Het Bayesiaanse denkschema laat goed zien wat we ook al aanvoelden. In parabel 2 komt een man in aanraking met de politie omdat een vrouw iets beweert. Hij is in een lastig parket. Veel zal afhangen van zijn reactie. De veiligste optie is ontkennen dat hij zelfs maar in de buurt van de damesafdeling is geweest. ‘U moet zich vergissen in de persoon, ik was daar niet.’ Zijn justitiële documentatie kan echter een eigen taal spreken. Veel zal ook afhangen van de wijze waarop de dame verklaart over hoe zij weet dat het deze man was die door het gordijn keek: heeft ze hem op dat moment gezien? Heeft ze hem aangesproken? Heeft ze hem gevolgd of zit er tijd tussen en speelt haar geheugen dus een rol? Denkbaar is dat de politie met een foto van de man een getuige gaat zoeken. Natuurlijk kunnen al deze elementen in een gelaagd Bayesiaans schema worden ondergebracht, maar dat doet tekort aan de werkelijke lading van het praktisch-juridische probleem dat bij dergelijke zaken de drempel voor vervolging laag ligt en dat maar heel weinig bevestiging van de bewering voldoende is om tot een veroordeling te komen. In feite bestaat in dit geval alleen maar de bewering en ontbreekt de bevestiging. Er kan onderzoek gedaan worden naar de kwaliteit van de bewering, maar serieus bewijs dat de bewering bevestigt zal er niet komen tenzij de man de aantijging erkent. De verklaring van iemand die de man heeft gezien op de afdeling dameskleding haalt wellicht zijn ontkenning onderuit, maar bevestigt niet de handeling waarvan de dame hem beschuldigt.7 Dat wordt nog eens duidelijk geschetst in parabel 3: ook hier weer de bewering van een dame, maar nu met de ondersteuning van een getuige, haar dochter. Als de man ontkent op de afdeling met kinderkleding te zijn geweest 374 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 zal de verdediging eigenlijk op een Oslo moeten aandringen met mensen van die afdeling, of op het horen van de verkoper op een andere afdeling waar de man zegt wel te zijn geweest. Hij zit echter op het politiebureau en kan de medewerker met wie hij over een bepaald artikel heeft gesproken niet beschrijven. Er zal dus in ieder geval geen getuigenverhoor komen. In dit verhaal doet de moeder de bewering en is haar dochter het bewijs. Je zou kunnen zeggen dat het lot van de man geheel afhangt van de vraag of hij een openlijke pedo is: documentatie, maatschappelijke status, tekst en voorkomen. Probleem daarbij is dat de documentatie misschien iets zegt, maar dat de zeggingskracht van maatschappelijke status, tekst en voorkomen beperkt is; deze verschijnselen zeggen eigenlijk niets over het al dan niet zijn van pedofiel. Natuurlijk kan de kwestie in de formule van Bayes worden ondergebracht maar toepassing van het theorema mist de essentie: de weinige gedachten die in de strafrechtpraktijk bestaan enerzijds over de grote waarde die aan beweringen van vrouwen wordt gehecht en anderzijds over de minimum bewijswaarde die er moet zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Natuurlijk kan de kwestie in de formule van Bayes worden ondergebracht maar toepassing van het theorema mist de essentie In parabel 4 nog eens de al eerder geschetste databanksituatie. Van de kenmerken van de inbraak – benzinepomp, scherven, verbreking van de sigarettenautomaat, snelweg, drie landen in de directe omgeving – is nauwelijks een overzienbare populatie van in aanmerking komende verdachten af te leiden. Het gaat werkelijk om big data aan de a-priorizijde van de formule van Bayes. Toch valt te verwachten dat X uit Eijsden zal worden veroordeeld. Daar zou tegen ingebracht kunnen worden dat de twee delen van de bewering – 1. de donor van de bloedvlek is de dader en 2. het DNA-profiel uit de bloedvlek is maximaal zeldzaam en matcht met X – niet gestaafd worden zodat er eigenlijk geen bewijs is. De politie beweert dat X de dader van de inbraak is omdat de donor van de bloedvlek naar hun mening de dader is en het NFI het DNA-profiel van X als matchend DNA-profiel aanwijst. Deze bewering in de richting van X kan pas worden gedaan als het rapport van het NFI aan de politie is toegezonden. Dat X als verdachte wordt beschouwd en wordt aangehouden is logisch, maar waarom wordt X veroordeeld als er geen bewijs is? Speelt hier de magie van het getal een rol, nu de RMP zo groot is dat het bevattingsvermogen tekort schiet? Misschien speelt ook een soort contaminatie een rol: steekt de groteske zekerheid van de identificatie wellicht Thinking © Marie Bertrand/Corbis de hoogstens als waarschijnlijk te kwalificeren redenering over de donor van het bloed aan, zoals de muis zegt tegen de olifant: ‘Samen stampen op de brug?’ Of hanteren rechters de puur argumentatieve redenering dat de match tussen de DNA-profielen zo’n onaantastbare zekerheid vormt dat het aan de verdachte is om met een onderbouwd alternatief scenario te komen, als hij serieus verweer wil voeren? De formule van Bayes maakt in een dergelijk geval de onveiligheid van de bewezenverklaring van het daderschap van X niet zichtbaar. Als de RMP een getal is met minstens zestien cijfers blijven er acht cijfers over als het getal gedeeld wordt door een getal met acht cijfers. Een groot getal als a-posteriorikans ziet er geruststellend uit. Maar dat is ook niet het probleem. Het probleem is het ontbreken van een bevestigend gegeven, en dat probleem is argumentatief van aard en heeft met bewijsethiek te maken. Argumentatief van aard omdat het matchend DNA-profiel past in de (aanvechtbare?) redenering dat het NFI geen fouten maakt, en dat de match van de profielen een (bijna) absolute waarheid vertegenwoordigt.8 Voorts omdat de – weerlegbare – stelling geldt dat een bloedvlek bij een inbraak altijd door een inbreker is Het probleem is het ontbreken van een bevestigend gegeven, en dat probleem is argumentatief van aard en heeft met bewijsethiek te maken 7. De Hoge Raad stelt tegenwoordig iets 8. Dit is niet de mening van het NFI, maar meer eisen aan het bewijs in zedenzaken. mijn weergave daarvan. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 375 Focus achtergelaten; hier is een bloedvlek, dus die is door de inbreker achtergelaten. Of argumentatief omdat de bijna absoluut zekere identificatie van het spoor betekent dat de verdachte op die plek is geweest. Punt. Als de relatie van het spoor met het delict kan worden gelegd is het aan de verdachte om te vertellen wat hij daar wel deed als hij niet het delict pleegde. Het gewicht van de ene of de andere argumentatieve route is in ieder geval heel groot. Tenslotte de twee verdachten in de binnentuin. De bewering van de omwonenden is helder: ‘Dieven!’. De bewijzen daarvoor zijn ook helder. Ze bevinden zich op een verdacht tijdstip in een ruimte die niet toegankelijk is vanaf de straat. In dezelfde tijd is een raam van een leegstaande woning geforceerd en worden een schroevendraaier en een koevoet gevonden in de binnentuin. De knapen gedragen zich verdacht want ze verstoppen zich achter een schuurtje. We reconstrueren gebeurtenissen door losse, gelijktijdige gegevens met behulp van onze ervaringen te combineren tot een zinvol geheel van causale gegevens Al deze gegevens zijn heel concreet, invoelbaar en zelfs tastbaar. Toch is een veroordeling niet zeker. Het gaat mij niet om de kwalificatie of de tenlasteleggingtechniek. Het gaat mij om de feitelijke vraag hoe de aanvankelijke bewering (‘Dieven!’) bevestiging vindt. Die bevestiging komt naar voren in gegevens die niet causaal zijn maar wel gelijktijdig, en die vervolgens op grond van ervaringsregels een causaal verband krijgen. Die regels zijn weerlegbaar maar totdat ze weerlegd worden sturen ze onze gedachten. Die gedachten lopen ongeveer aldus: 1. schimmige figuren die bij nacht op een besloten plek geheimzinnig doen en zich verstoppen hebben rottigheid in de zin gehad. Er voldoen twee knapen aan deze voorwaarden, dus hebben ze rottigheid in de zin gehad. 2. Een koevoet is een werktuig om iets te forceren. Dat geldt dus ook voor de hier gevonden koevoet. 3. En inbraak gaat altijd met forceren van een toegangsweg gepaard. Dat geldt dus ook in deze situatie. Tenslotte: 4. mensen die inbreken doen dat om goederen te stelen. Ook dat moet dus voor deze knapen gelden. De concrete bevindingen vormen telkens de minor van de grote stelling, en als we de noodzakelijke conclusies bijeen nemen luidt die dat de twee knapen in de leegstaande woning hebben ingebroken om geld of goederen van hun gading te bemachtigen. Deze redenering geeft betekenis aan de geïsoleerde maar gelijktijdige gegevens. We reconstrueren gebeurtenissen door losse, gelijktijdige gegevens met behulp van onze ervaringen te combineren tot een zinvol geheel van causale gegevens. Bij deze argumentatie horen twee methodische voorwaarden: degene die argumenteert moet bereid zijn de 376 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 weerlegbare stellingen expliciet te maken, anders gezegd: de verankeringen van zijn stellingen expliciet te maken en erover te debatteren; nog anders gezegd: de verschillende minors te completeren met de bijbehorende majors tot complete syllogismen; anderzijds rust op degene die de regel probeert te weerleggen – de regel klopt niet of de regel is hier niet van toepassing – de plicht om die weerlegging te staven. Dit verschil in gewicht – expliciet maken tegenover staven – komt daaruit voort dat goede ervaringsregels door ons allemaal gedeeld worden. Als het goed is zijn ze niet willekeurig, en dus moeten ze ook expliciet gemaakt en besproken kunnen worden. Het staven van de weerlegging daarentegen heeft te maken met het gedeelde bewustzijn dat de regel bestaat en het op grond van dat bewustzijn te verwachten besef bij degene die handelde in strijd met de regel dat hij daarvoor een goede reden moet hebben gehad en die reden dus aannemelijk moet kunnen maken. Bij de weerlegger zou de redenering dus kunnen zijn: ik ben van het energiebedrijf, er was een klacht over een lekkage, en die lekkage zou onder het schuurtje zitten. Het dienstverband en de klacht moeten dan aangetoond kunnen worden. Het argumentatieve element speelt ook bij parabels 3 en 4 een essentiële rol. Allereerst verwijst de sociaalethische norm naar gedragingen waarvan de onwenselijkheid niet vast ligt en die naar tijd en plaats anders gezien en beoordeeld worden. Vervolgens geldt sedert het einde van de jaren negentig de algemene regel dat als een vrouw de politie waarschuwt en een man aanwijst als dader van een zedendelict de vrouw de waarheid spreekt. Als de aangewezen man dit discursief vermoeden wil bestrijden door bijvoorbeeld de toepasselijkheid van de algemene regel in dit geval te weerleggen is de drempel hoog en zullen aan het feitelijk gehalte van die weerlegging hoge eisen gesteld worden. Argumentatief bewijs en verschuivende rollen Wat ik heb willen laten zien is dat het probleem van de bewijsvoering en de kracht van het bewijs bij heel veel strafzaken niet zozeer zitten in de bepaling van de diagnostische waarde van dat bewijs en de a-priorikans dat iemand de dader is, maar in het argumentatieve karakter van de bewijsredenering die aan dat bewijs relevantie geeft. In de databankzaak ontbreekt het bewijs, en is vervangen door de impliciete redenering dat als er een DNA-match9 is elke discussie overbodig is. In de beide paskamerzaken in de Bijenkorf is het uitgangspunt dat de verklaring van een vrouw in een zedenzaak bijna doorslaggevend is en reflectie over de minimale bewijswaarde in strafzaken ontbreekt. Tenslotte ontbreken in de binnentuinzaak de causale verbanden. Het bewijs – of wat daarvoor door gaat – is net zo onzeker als de a-priorikans. Terwijl Barbara van den Berg in NJB 2014/1057 de statistische begrippen likelihood ratio en a-posteriorikans gelijk stelt aan de juridische begrippen redengevendheid en toereikendheid van het bewijs is mijn stelling dat de laatste twee begrippen uiterst buigbare, plastische en nauwelijks begrensde begrippen zijn die aan de Bayesiaanse getalsmatige discipline ontsnappen. Daardoor is de praktische toepasbaarheid van de formule van Bayes beperkt. Dan is er nog een vraagstuk dat eens te meer duide- lijk maakt hoe gecompliceerd de strafrechtelijke werkelijkheid is. Dat vraagstuk is dat de politie en daarna het OM de rol van degene die aanvankelijk een bewering deed overnemen. In onze parabels neemt de politie de rol van de beide dames over die daarmee vanzelf de rol van getuigen krijgen en de bevestiging kunnen vormen van hetgeen zij oorspronkelijk beweerden. Een volgende stap is dat het Openbaar Ministerie de bewerende instantie wordt waarmee niet alleen de beide dames maar ook de betrokken politieagenten een rol als getuigen krijgen: zij kunnen spreken over de emoties die de dames en de dochter toonden en kunnen daarmee aan de bevestiging van de bewering bijdragen. Bij de parabel van de benzinepomp doet deze verschuiving in rollen zich ook voor: als X uit Eijsden vervolgd wordt is het OM de bewerende instantie en zijn de politie (Afdeling forensische opsporing) en de deskundigen van het NFI de getuigen van het vinden en analyseren van het spoor. Bij de toepassing van de formule van Bayes is de inleidende vraag altijd hoe groot de kans is dat de verdachte de dader is. Die rolverdeling die in voorbeelden rond de formule van Bayes vaak wordt voorondersteld sluit echter slecht aan bij de strafrechtelijke werkelijkheid. Tot nu toe heb ik laten zien dat Bayes vaak geen bijdrage levert aan de bewijsproblemen in het strafrecht. Ik heb echter geen antwoord op de vraag hoe het dan wel moet. Conclusie Daarmee is duidelijk wat de eigenlijke inzet van het debat over de toepassing van het theorema van Bayes in de strafrechtpraktijk is: de vraag hoe wij, beoefenaren van het strafrecht, de toedracht van strafzaken kunnen reconstrueren; de vraag dus die vooraf gaat aan de vragen van artikel 350 Strafvordering. Die vraag is in het juridische denken systematisch verwaarloosd en onderbelicht gebleven. Strafrechtbeoefenaars beroemen zich er - een beetje impliciet - op dat zij analytisch zijn en dat zij feiten kunnen vaststellen. Daarvoor hebben zij echter niet de juiste papieren. Allereerst hebben ze het nooit geleerd, want aan de juridische faculteiten wordt het niet onderwezen, en vervolgens maakt de problematische dagelijkse praktijk van het onderzoek van de werkelijkheid in tal van strafzaken geen deel uit van studie en debat op het werk. De SSR, het opleidingsinstituut van de rechterlijke macht, is – voor zover ik weet – de enige instantie die voor rechters Strafrechtbeoefenaars beroemen zich er op dat zij analytisch zijn en dat zij feiten kunnen vaststellen. Daarvoor hebben zij echter niet de juiste papieren en OM-ers cursussen organiseert in thema’s rond feitenonderzoek. Ook bij andere instituten worden dergelijke cursussen aangeboden maar voornamelijk door advocaten bezocht. Mijn punt is echter dat het volgen van een incidentele, vrijblijvende cursus iets anders is dan systematisch onderzoek en studie van het vakgebied ‘reconstructie van eenmalige gebeurtenissen’ dat is ingebed in en inhoudelijk verbonden met de beoefening van het strafrecht. Het is immers de vraag of het ongereflecteerd kunnen omgaan met buigbare, plastische en nauwelijks begrensde begrippen een verdienste is, en of er geen moeilijkheden dreigen in een steeds meer complexe en gelaagde samenleving. De noodzaak van institutionalisering van dat nog niet bestaande vakgebied is de impliciete boodschap van dit stuk. 9. De hier ontwikkelde redenering in DNA- een vingerafdruk het enige bewijs vormt. zaken geldt evenzeer voor zaken waarin NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 377 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: een religieuze gemeenschap vormen. De ver- schillende identiteit is essentieel om te NJB 2015/ … (nummer uitspraak) eniging ontkent de religieuze activiteiten en komen tot sociale cohesie. Daarbij past het wijst op de maatschappelijke activiteiten die bestaan van verenigingen die zich richten EHRM 378 zij ontplooit. Zij beklaagt zich verder dat het op het nastreven van een gemeenschappelijk Hoge Raad (civiele kamer) 379 ministerie helemaal niet aangeeft welke acti- doel van de leden. Hoge Raad (strafkamer) 387 viteiten als religieuze activiteiten worden De ontbinding van de vereniging levert in dit Afd. bestuursrechtspraak RvS 391 aangemerkt. In 2003 vordert het ministerie geval een inbreuk op de verenigingsvrijheid Centrale Raad van Beroep 393 bij de rechtbank ontbinding van de vereni- op en het Hof moet derhalve bezien of deze College Beroep bedrijfsleven 394 ging. De vordering wordt toegewezen, onder gerechtvaardigd was. Daartoe moet die meer op grond van het argument dat tijdens inbreuk bij wet zijn voorgeschreven. De wet een ledenvergadering van de vereniging is die dit regelt moet dan ook aan bepaalde gesproken over het al dan niet terechte kwaliteitseisen voldoen. Die wet moet toe- Europees Hof voor de Rechten van de Mens bestaan van een monopolie op de organisatie gankelijk zijn voor de betrokkenen en moet van Islamitische pelgrimsreizen in Azerbaij- voldoende zorgvuldig en precies geformu- Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- an. Het instellen van beroep en cassatie leerd zijn, zodat betrokkenen redelijkerwijs kers van de Universiteit Leiden, de VU tegen het ontbindingsvonnis baat de vereni- kunnen voorzien welke consequenties Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan- ging niet. bepaalde gedragingen zullen hebben. De wet moet bescherming bieden tegen willekeurige de bewerking is verzorgd door dr. mr. J.P. Loof (Universiteit Leiden). Alle uit- B. Procedure inmenging door de overheid in de uitoefe- spraken van het EHRM staan op www.echr. Op 17 januari 2005 dienen de klagers een ning van de verenigingsvrijheid en mag geen coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in verzoekschrift in bij het EHRM. Daarin onbegrensde beslissingsvrijheid aan over- Reports of Judgments and Decisions. De uit- stellen zij dat de ontbinding van de heidsinstanties toekennen, hoewel moet wor- spraken van kamers van het EHRM worden vereniging een ongerechtvaardigde inbreuk den erkend dat het gebruik van vage termen drie maanden na de uitspraakdatum defini- op de verenigingsvrijheid, zoals beschermd in een wettekst niet altijd geheel te vermij- tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij door art. 11 EVRM, heeft opgeleverd. Meer in den valt. de Grote Kamer van het Hof. het bijzonder beroepen zij zich erop dat de In dit geval bieden de wet op de financiering Azerbaijaanse wet op de financiering van van NGO’s en het Burgerlijk Wetboek een toe- NGO’s onvoldoende helder omschrijft bij welk gankelijke wettelijke basis voor de ontbin- type activiteiten een vereniging niet meer dingsbeslissing van de rechtbank. Ten aan- als NGO, maar als religieuze vereniging zien van de voorzienbaarheid stelt het Hof 13 november 2014, appl. nr. 5548/05 wordt aangemerkt. vast dat het ministerie in zijn waarschuwin- Verenigingsvrijheid. Verbod van Islamiti- C. Uitspraak van het Hof rechtbank in zijn ontbindingsvonnis spreken sche non-profit organisatie. Voorzienbaar- (Eerste Kamer: Berro-Lefèvre (pres.), Steiner, van onwettige religieuze activiteiten. Het Hof heidseis. Schending. Hajiyev, Lazarova Trajkovska, Laffranque, moet dan ook bezien of die activiteiten vol- Pinto de Albuquerque, Sicilianos) doende precies in de wet zijn omschreven. Het EHRM zet om te beginnen de algemene In dit verband wijst het Hof erop dat het al uitgangspunten met betrekking tot de eerder (andere) bepalingen uit de Azerbaij- Islam-Ittihad Association en anderen vs. bescherming geboden door art. 11 op een rij: aanse wet op de NGO’s als te algemeen gefor- Azerbaijan burgers moeten in de gelegenheid zijn om muleerd heeft beschouwd (Tebieti Mühafize een rechtspersoon op te richten met als doel Cemiyyeti en Israfilov, 2009). Weliswaar is de A. Feiten om collectief op te treden of op te komen wet sindsdien aangepast en verbeterd, maar De klagers in deze zaak zijn een Islamitische voor een gemeenschappelijk belang van de in deze zaak moet het Hof uitgaan van de non-profit organisatie en enkele voormalig leden; staten mogen dit reguleren en mogen wettekst zoals die was op het moment dat de bestuursleden daarvan. De belangrijkste doel- controleren of de doelen en activiteiten van ontbindingsbeslissing werd genomen. stellingen van de vereniging waren de repa- een bepaalde rechtspersoon in overeenstem- Het Hof stelt vast dat de rechtbank in zijn ratie en het onderhoud van verlaten moskee- ming zijn met de wet, maar dat moeten ontbindingsvonnis verwijst naar religieuze en, de organisatie van pelgrimsreizen, het gebeuren op een manier die in overeenstem- activiteiten die niet toegestaan zijn voor een bieden van hulp en steun aan wezen en ming is met het EVRM. vereniging met een status op basis van de ouderen en de publicatie van religieuze boe- In de context van art. 11 heeft het Hof al wet op de NGO’s. Noch de wet op de NGO’s, ken. In 2002 wordt de vereniging geïnspec- vaak gewezen op de essentiële rol die politie- noch de wet op de godsdienstvrijheid bevat- teerd door het Ministerie van Justitie om te ke partijen spelen bij het verwezenlijken van ten ten tijde van de ontbindingsbeslissing zien of de vereniging conform haar statutai- pluralisme en democratie. Ook niet-politieke echter enige definitie van het begrip religieu- re doelstellingen handelt. Deze inspectie verenigingen spelen daarbij echter een ze activiteiten. Het is weliswaar niet aan het resulteert in een waarschuwing aan de ver- belangrijke rol. Pluralisme hangt immers Hof om zijn eigen interpretatie van een nati- eniging dat deze zich te zeer manifesteert als nauw samen met daadwerkelijke erkenning onale wet in de plaats te stellen van die gege- religieuze organisatie (waarvoor een speciaal van en respect voor diversiteit en de dyna- ven door de nationale autoriteiten, maar het wettelijk regime geldt). Gewone NGO’s mogen miek van culturele tradities, etnische en cul- ontbreken van enige definitie in de wet en namelijk geen religieuze activiteiten ont- turele identiteit, religieuze opvattingen, van enige uitleg in de waarschuwingen en de plooien en het ministerie constateert dat de artistieke, literaire en sociaal-economische ontbindingsbeslissing heeft er in deze zaak leiding van deze vereniging in handen is van ideeën en concepten. Harmonieuze interac- toe geleid dat de bewijslast op de betrokken een religieuze leider en dat de leden samen tie tussen personen en groepen met een ver- vereniging kwam te liggen om aan te tonen 299 gen naar aanleiding van de inspectie en de (EVRM art. 11) 378 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Rechtspraak dat zij geen religieuze activiteiten ontplooide. tot vaststelling van de Beleidsregels grote ging om de verkoper te belasten met de in Het Hof overweegt dat het ontbreken van rivieren van 4 juli 2006 van de Staatssecretaris art. 7:15 BW bedoelde verplichtingen, indien enigerlei definitie van het begrip religieuze van Verkeer en Waterstaat (Stcrt. 2006/133, de de lasten of beperkingen de verkochte zaak activiteiten in de wet het onmogelijk maakte Beleidsregels). Ingevolge de Beleidsregels dien- in het bijzonder betreffen. In de regel kan voor de klagers om te voorzien wat deze acti- de voor het realiseren van de voorgenomen immers ervan worden uitgegaan dat de ver- viteiten zouden kunnen inhouden, zodat zij bebouwing op het bouwterrein overeenstem- koper (beter dan de koper) op de hoogte is hun gedragingen en activiteiten daarop zou- ming met Rijkswaterstaat te worden bereikt van specifiek op de door hem verkochte zaak den kunnen afstemmen. Het ontbreken van over de omvang van de bebouwing en over betrekking hebbende lasten en beperkingen. zo’n definitie resulteerde dan ook in een compenserende waterberging. Publiekrechtelijke lasten of beperkingen die onbeperkte discretionaire bevoegdheid voor In dit kort geding heeft V gevorderd dat Port- niet specifiek op de verkochte zaak betrek- de autoriteiten die niet te verenigen valt met sight wordt bevolen mee te werken aan de king hebben, zullen daarentegen niet in de de voorzienbaarheidseis. levering van het bouwterrein, op straffe van regel beter kenbaar zijn voor de verkoper dan verbeurte van een dwangsom. Portsight heeft voor de koper. Om deze redenen bestaat geen D. Slotsom het verweer gevoerd dat het bouwterrein niet goede grond art. 7:15 lid 1 BW ook van toe- Het Hof oordeelt unaniem dat art. 11 EVRM vrij is van alle bijzondere lasten en beperkin- passing te achten indien de lasten of beper- is geschonden en kent de klagers in totaal gen in de zin van art. 7:15 lid 1 BW. De voor- kingen voortvloeien uit publiekrechtelijke € 6000 schadevergoeding toe. zieningenrechter heeft dit verweer verwor- besluiten van algemene strekking, zoals pen en de vordering toegewezen. Portsight beleidsregels, verordeningen of bestem- heeft vervolgens onder protest haar mede- mingsplannen. Gelet op het voorgaande, en Hoge Raad (civiele kamer) werking aan de levering verleend. Het hof voorts met het oog op de rechtszekerheid en Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. heeft het vonnis van de voorzieningenrech- de hanteerbaarheid van art. 7:15 lid 1 BW, Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof ter bekrachtigd. moet daarom aangenomen worden dat slechts sprake is van een ‘bijzondere’ publiek- van Justitie van het Caribische deel van het Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te Hoge Raad rechtelijke last of beperking, indien deze zien op www.rechtspraak.nl. Art. 7:15 lid 1 BW bepaalt, voor zover thans haar grondslag vindt in een specifiek (mede) van belang, dat de verkoper verplicht is de tot (een rechtsvoorganger van) de rechtheb- verkochte zaak in eigendom over te dragen bende van de desbetreffende zaak gericht vrij van alle bijzondere lasten en beperkin- besluit. In zoverre wordt derhalve teruggeko- 300 gen. Blijkens de geschiedenis van de tot- men van de in het arrest Bos vs. Smeenk 30 januari 2015, nr. 13/03112 standkoming van deze bepaling gaat het geformuleerde maatstaf. Het is redelijk de (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- alleen om ‘de lasten en beperkingen die de verkoper te belasten met de in verband hier- Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. verkochte zaak in het bijzonder betreffen, en mee door art. 7:15 BW op hem gelegde risi- Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek; niet die welke drukken op alle zaken van co’s, nu dergelijke besluiten ingevolge art. plv. P-G C.L. de Vries Lentsch-Kostense) dezelfde soort, zoals belastingen en retribu- 3:41 Awb in beginsel door toezending of uit- ECLI:NL:HR:2015:159 ties’ (T.M., Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. reiking aan de belanghebbende zelf (de recht- 113). Zoals is beslist in HR 27 februari 2004, hebbende van de desbetreffende zaak) Koop. Bijzondere publiekrechtelijke last of ECLI:NL:HR:2004:AN9072, NJ 2004/635 (Bos bekendgemaakt dienen te worden; deze kan beperking. Een bouwterrein wordt verkocht. vs. Smeenk), staat aan toepassing van art. dus bij verkoop van de zaak geacht worden Op het bouwterrein zijn de Beleidsregels 7:15 BW niet in de weg dat het gaat om een op de hoogte te zijn van de uit dat besluit grote rivieren van toepassing. Kunnen de last of beperking met een publiekrechtelijk voortvloeiende lasten en beperkingen, terwijl daaruit voortvloeiende lasten en beperkin- karakter, en is voor het antwoord op de vraag de koper daarmee doorgaans niet (zonder gen worden aangemerkt als ‘bijzonder’ in of deze bepaling van toepassing is, slechts meer) bekend zal zijn. Opmerking verdient de zin van art. 7:15 lid 1 BW? HR: De HR bepalend of de lasten op de desbetreffende dat de koper met betrekking tot voor de zaak komt terug van de in HR 27 februari 2004, zaak in het bijzonder rusten. In de literatuur geldende publiekrechtelijke lasten en beper- ECLI:NL:HR:2004:AN9072, NJ 2004/635 (Bos is kritiek geuit op de in het zojuist genoem- kingen die niet binnen de aldus getrokken vs. Smeenk) geformuleerde maatstaf. Er is de arrest geformuleerde maatstaf om te grenzen van art. 7:15 lid 1 BW vallen, in voor- slechts sprake van een ‘bijzondere’ publiek- bepalen of sprake is van een ‘bijzondere’ last komend geval wel de mogelijkheid ten dien- rechtelijke last of beperking, indien deze of beperking. De Hoge Raad ziet mede hierin ste staat om de verkoper op grond van dwa- haar grondslag vindt in een specifiek aanleiding tot heroverweging van die maat- ling (art. 6:228 BW) of non-conformiteit (art. (mede) tot (een rechtsvoorganger van) de staf. Bij deze heroverweging wordt in aan- 7:17 BW) aan te spreken. Tot slot verdient rechthebbende van de desbetreffende zaak merking genomen dat het bij lasten en opmerking dat het bepaalde in lid 2 van art. gericht besluit. beperkingen die privaatrechtelijk van karak- 7:15 BW (een verscherpte aansprakelijkheid ter zijn (bijvoorbeeld een beperkt recht, een van de verkoper voor lasten en beperkingen beslag of een kwalitatief recht), steeds gaat die voortvloeien uit feiten die vatbaar zijn om een last of beperking die specifiek op de voor inschrijving in de openbare registers) Portsight (de koper), adv. mr. R.P.J.L. Tjittes, desbetreffende zaak betrekking heeft. Er slechts geldt voor de in lid 1 bedoelde bijzon- vs. V (de verkoper), adv. mr. M.J. Schenck. bestaat geen goede grond om bij lasten en dere lasten en beperkingen. Nu de Beleidsre- beperkingen van publiekrechtelijke aard van gels niet een besluit vormen dat specifiek is Feiten en procesverloop een wezenlijk ruimere invulling uit te gaan. gericht tot een of meer eigenaren, kunnen de In 2008 heeft Portsight een bouwterrein van V Dat stemt ook overeen met de wetsgeschie- uit de Beleidsregels voortvloeiende lasten en gekocht voor € 901.530. Het bouwterrein ligt denis. Kennelijk bestaat naar het oordeel van beperkingen niet worden aangemerkt als binnen het toepassingsgebied van het Besluit de wetgever slechts voldoende rechtvaardi- ‘bijzonder’ in de zin van art. 7:15 lid 1 BW. (BW art. 6:228, 7:15 lid 1 en 2, 7:17) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 379 Rechtspraak Het onderdeel faalt dus. van deelnemers aan de staatsloterij. Op haar delingen van Staatsloterij van voldoende Volgt verwerping. website hebben zich ongeveer 23.000 materieel belang waren om de maatman te De plv. P-G concludeert tot vernietiging en ver- natuurlijke personen aangemeld. kunnen misleiden. Het hof heeft daarbij wijzing. Zij past de maatstaf van het arrest Bos In dit geding heeft Loterijverlies gevorderd vastgesteld dat het in de perceptie van de vs. Smeenk toe (onder 21). Zij bespreekt onder dat voor recht wordt verklaard dat bepaalde maatman bij de winkans ging om gemid- 8-15 de wetsgeschiedenis, de literatuur en de reclame-uitingen van Staatsloterij mislei- deld zo’n twintig grote prijzen per drie mil- feitenrechtspraak over het begrip ‘bijzonder’ in dend waren, alsmede vergoeding van kosten, joen loten, terwijl in werkelijkheid sprake de zin van art. 7:15 lid 1 BW en onder 16-17 op te maken bij staat. De rechtbank heeft de was van toekenning van (slechts) vier grote het karakter van de Beleidsregels. vorderingen afgewezen. Het hof heeft alsnog prijzen. Het hof heeft dit verschil voldoende voor recht verklaard dat Staatsloterij gedu- geoordeeld om de maatman te (kunnen) rende de periode 2000 t/m 2007 misleidende misleiden en heeft daarbij het verweer van mededelingen heeft gedaan over het gega- Staatsloterij verworpen dat dit verschil niet randeerd zijn van prijzen, de winkansen en van materieel belang voor de maatman 30 januari 2015, nr. 13/04238 het aantal gewonnen prijzen en in 2008 over heeft kunnen zijn omdat het in beide geval- (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. de hoogte van prijzen bij de Koninginnedag- len gaat om minuscuul kleine kansen van Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders; trekking, en het heeft Staatsloterij veroor- 0,00000667% respectievelijk 0,000000953%. A-G mr. M.H. Wissink) deeld tot kostenvergoeding met rente, op te Voorts heeft het hof geoordeeld dat het ECLI:NL:HR:2015:178 maken bij staat. redelijkerwijs aannemelijk moet worden Misleidende reclame. Het hof verklaart Hoge Raad van Staatsloterij van materieel belang voor recht dat Staatsloterij misleidende In het principale beroep: onderdeel I faalt. waren, alsmede dat een aanzienlijk deel van mededelingen heeft gedaan over de win- Het oordeel van het hof dat de gemiddelde de consumenten zou hebben afgezien van kansen en het aantal gewonnen prijzen in consument in de periode 2000-2007 niet ver- aankoop van een staatslot, althans tegen de maandelijkse staatsloterij. HR: 1. Ken- wachtte dat door Staatsloterij werd getrokken dezelfde voorwaarden, wanneer Staatsloterij baarheid. Het hof heeft geoordeeld dat het uit een ‘universum’ dat aanzienlijk groter was juiste en volledige mededelingen zou heb- voor de gemiddelde consument niet (in vol- dan het aantal daadwerkelijk verkochte loten ben gedaan. Deze oordelen berusten op fei- doende mate) kenbaar was dat het ‘in lote- behelst, anders dan het onderdeel betoogt, telijke waarderingen die in beginsel aan het rijland’ gebruikelijk was dat de winnende niet het aannemen van een feit van algeme- hof zijn voorbehouden. Niet kan worden loten werden getrokken uit een ‘universum’ ne bekendheid of een algemene ervaringsre- gezegd dat zij onbegrijpelijk zijn. Hierop dat aanzienlijk groter was dan het aantal gel, maar is een feitelijke vaststelling van het stuit het onderdeel af. daadwerkelijk verkochte loten. Dit oordeel hof omtrent de verwachtingen van de gemid- In het incidentele beroep: het middel strekt is geenszins onbegrijpelijk. 2. Materieel delde consument in de desbetreffende perio- ten betoge dat het hof ten onrechte tot het belang. Het hof heeft vastgesteld dat het in de. Het hof behoefde niet met zoveel woor- oordeel is gekomen dat Staatsloterij niet de perceptie van de maatman bij de win- den in te gaan op de door Staatsloterij gehouden is om per trekking een minimum- kans ging om gemiddeld zo’n twintig grote ingenomen stellingen omtrent enig anders- percentage van zestig van de door de deelne- prijzen per drie miljoen loten, terwijl in luidend gebruik ‘in loterijland’. In zijn oor- mers betaalde inleg uit te keren aan prijzen. werkelijkheid sprake was van toekenning deel ligt immers besloten dat dit gebruik In art. 8 lid 2 WoK is het volgende bepaald: van (slechts) vier grote prijzen. Het hof niet (in voldoende mate) kenbaar was voor ‘Onder een staatsloterij wordt verstaan een heeft dit verschil voldoende geoordeeld om de gemiddelde consument. Dit oordeel is loterij waarbij door trekking de nummers de maatman te (kunnen) misleiden. Niet geenszins onbegrijpelijk. van de deelnamebewijzen worden aangewe- kan worden gezegd dat dit oordeel onbegrij- Onderdeel II bestrijdt het oordeel van het zen waarop de prijzen vallen en waarbij ten pelijk is. 3. Minimumuitkeringspercentage. hof dat de door Staatsloterij verstrekte minste 60% van de door de deelnemers Het hof heeft geoordeeld dat het wettelijk informatie, met name wat betreft de win- betaalde inleg aan prijzen wordt uitgeloofd.’ minimumuitkeringspercentage van zestig kansen op een grote prijs, van voldoende Het hof heeft deze bepaling aldus uitgelegd niet ziet op iedere trekking afzonderlijk, materieel belang was om de beslissing van dat het minimumpercentage van zestig niet maar op een langere periode (een jaar). Dit de gemiddelde consument te beïnvloeden. ziet op iedere trekking afzonderlijk, maar op oordeel is juist. Het hof heeft geoordeeld dat in het onder- een langere periode (een jaar). Het oordeel havige geval de ‘gemiddelde algemene con- van het hof is juist. Hoewel uit de wetsge- sument’ of de ‘gemiddelde consument’ heeft schiedenis volgt dat de wetgever aanvankelijk te gelden als de ‘maatman’ bij de concrete voor ogen heeft gestaan dat per maandelijk- Staatsloterij, adv. mr. M. Ynzonides, vs. Lote- toepassing van de algemene maatstaf, se loterij een minimumuitkeringspercentage rijverlies, adv. mrs. J.P. Heering en L. van omdat de mededelingen van Staatsloterij zou gelden en niet blijkt dat dit uitgangs- den Eshof. zich richtten op een algemeen publiek. punt is prijsgegeven, brengt een redelijke Tegen dit oordeel zijn geen klachten aange- uitleg van het huidige art. 8 lid 2 WoK in het Feiten en procesverloop voerd. Voor misleiding in de zin van art. licht van de door het hof genoemde omstan- In 1992 is Staatsloterij opgericht en is aan 6:194 (oud) BW is noodzakelijk – en tevens digheden – in het bijzonder de omstandig- haar vergunning verleend om de voldoende – dat de onjuiste of onvolledige heid dat Staatsloterij op voorhand niet weet staatsloterij te organiseren als bedoeld in informatie de maatman misleidt of kan mis- hoeveel loten voor een bepaalde trekking art. 9 van de Wet op de Kansspelen (WoK). leiden en door haar misleidende karakter zullen worden verkocht – mee, dat Staatslote- Staatsloterij organiseert de maandelijkse zijn economische gedrag kan beïnvloeden. rij thans kan volstaan met het streven naar staatsloterij. In 2008 is Loterijverlies Het hof heeft dit tot uitdrukking gebracht een uitkeringspercentage van zestig per opgericht ter behartiging van de belangen door te onderzoeken of de gewraakte mede- maandelijkse loterij en het realiseren van dit 301 geacht dat de desbetreffende mededelingen (BW (oud) art. 6:194; WoK art. 8 lid 2) 380 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Rechtspraak percentage als gemiddelde over een langere bank heeft mr. Fraats benoemd als derde in cassatieberoep A, B, C en D in de gelegenheid periode. Daarbij verdient opmerking dat de vorenbedoelde zin. te stellen Y en mr. Fraats q.q. in het geding tekst van art. 8 lid 2 WoK zich niet tegen In dit geding heeft de Gemeente Y en mr. op te roepen, met aanhouding van elke deze uitleg verzet en dat het niet aanvaard- Fraats q.q. gedagvaard en gevorderd dat de verdere beslissing. baar zou zijn om Staatsloterij thans verplicht rechtbank bij vervroeging de onteigening De wnd. A-G concludeert tot gedeeltelijke niet- te achten tot een beperking van het aantal van de grond uitspreekt en een voorschot op ontvankelijkverklaring en gedeeltelijke ver- uit te geven loten terwijl de wetgever reeds de schadeloosstelling bepaalt. A en B hebben werping (zie onder 4.2 voor het onderscheid). in 1967 een onbeperkte lotenuitgifte heeft een incidentele conclusie tot tussenkomst Hij meent dat het beroep op de exceptio pluri- mogelijk gemaakt en een zodanig uitgiftebe- genomen. De rechtbank heeft de gevorderde um litis consortium slaagt, omdat tussenko- leid ook gevestigde praktijk is geworden zon- tussenkomst afgewezen. Hiertegen is het eer- mende partijen niet tegelijkertijd wel en niet der dat is gesteld of is gebleken dat de toe- ste cassatieberoep gericht (zaak 13/05265). in hetzelfde geding kunnen worden toegela- zichthoudende instanties hiertegen zijn Vervolgens hebben A, B, C en D gevorderd dat ten (onder 5). opgetreden. Het middel faalt. zij gezamenlijk worden toegelaten als tussen- Volgt in het principale beroep en in het inci- komende partij. De rechtbank heeft ook deze dentele beroep verwerping, overeenkomstig tussenkomst afgewezen, de vervroegde ontei- de conclusie van de A-G. gening uitgesproken en een voorschot De A-G geeft onder 4.4-4.10 een historisch bepaald. Hiertegen is het tweede cassatiebe- 30 januari 2015, nr. 13/05481 overzicht van de Nederlandse regelgeving roep gericht (zaak 13/05839). (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, over loterijen, te beginnen met een resolutie 303 G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. L. van de Staten-Generaal van 4 april 1726, Hoge Raad Timmerman) waarbij goedkeuring werd gegeven voor de Zoals is overwogen in HR 24 juni 1992, ECLI:NL:HR:2015:166 oprichting van de Generaliteitsloterij. ECLI:NL:HR:1992:AD1703, NJ 1993/548 (Ogenia vs. ’s-Gravenhage), wordt door een uit- (Pre)contractuele verplichtingen. In het drukkelijk dictum waarin is geoordeeld dat kader van een doorstart verkoopt een een vordering tot tussenkomst wordt afge- curator de bedrijfsinventaris van de gefail- wezen, definitief beslist dat de partij die lieerde. Een in het bedrijf van de gefaillieer- 30 januari 2015, nrs. 13/05265 en 13/05839 tussenkomst verlangt, geen rechthebbende, de gebruikte infrarooddroger is geleast en (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- mede-rechthebbende of derde-belangheb- wordt niet meegeleverd. De koper vordert Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. bende is als bedoeld in deze bepaling. Dat schadevergoeding. Het hof wijst de vorde- Heisterkamp, C.E. Drion; wnd. vonnis is derhalve in zoverre een eindvon- ring toe op grond van zijn overweging dat A-G mr. J.C. van Oven) nis, zodat daartegen cassatieberoep open- de curator heeft gehandeld in strijd met zijn ECLI:NL:HR:2015:183 staat. Dit geldt zowel voor A als voor B. De (pre)contractuele verplichtingen, omdat hij Gemeente heeft aangevoerd dat A en B niet het bod van de koper niet zonder meer had Onteigening. Tussenkomst. Exceptio pluri- in het cassatieberoep kunnen worden ont- mogen accepteren zonder de infrarood- um litis consortium. HR: De beoordeling vangen omdat zij daarbij geen belang heb- droger te verwerven. HR: In het licht van de van de vordering tot tussenkomst is niet ben, nu dit beroep slechts is gericht tegen vaststaande omstandigheden is het oordeel rechtstreeks van invloed op de rechtsver- de Gemeente en niet mede tegen Y en mr. van het hof onvoldoende gemotiveerd. houding tussen de partijen in de hoofd- Fraats q.q. Aldus doet de Gemeente een zaak. Daarom faalt het beroep op de excep- beroep op de exceptio plurium litis consor- tio plurium litis consortium. De in eerste tium. Een zodanig verweer kan slechts sla- aanleg als gedaagden betrokken procespar- gen indien het rechtens noodzakelijk is dat J.L.G.M. Verwiel q.q., curator in de faillisse- tijen dienen alsnog te worden opgeroepen de beslissing ten opzichte van alle bij de menten van Folietechniek en BBY, adv. mr. in het geding in cassatie. rechtsverhouding betrokkenen hetzelfde R.J. van Galen, vs. 4PET, niet verschenen. 302 (BW art. 6:74, 6:162) luidt. Dit verweer faalt. In dit incident is uitsluitend de toelaatbaarheid van de Feiten en procesverloop gevorderde tussenkomst aan de orde. De Folietechniek en BBY zijn op respectievelijk 22 In het eerste cassatieberoep: A en B, adv. mr. beoordeling van deze vordering is niet april 2008 en 28 april 2008 in staat van faillis- P.J.L.J. Duijsens, vs. de gemeente Peel en rechtstreeks van invloed op de rechtsver- sement verklaard. In beide faillissementen is Maas, adv. mr. J.P. van den Berg, en in het houding tussen de partijen in de hoofd- de curator in die hoedanigheid aangesteld. tweede cassatieberoep: A, B, C en D, adv. mr. zaak. Nu evenwel gegrondbevinding van het 4PET heeft zich bij de curator gemeld als P.J.L.J. Duijsens, vs. de gemeente Peel en eerste cassatieberoep ertoe kan leiden dat A gegadigde voor een doorstart. Na enige Maas, adv. mr. J.P. van den Berg. en B alsnog partij in de hoofdzaak worden, onderhandelingen hebben partijen op 8 mei hetgeen tot gevolg kan hebben dat hun ver- 2008 een overeenkomst ondertekend. Onder Feiten en procesverloop weer tegen de gevorderde onteigening doel meer werd een folie-extrusielijn verkocht. Bij X en Y waren broers. X is overleden. Zijn erf- treft, ziet de Hoge Raad aanleiding om te de folie-extrusielijn behoorde een infrarood- genamen zijn weduwe A, zoon B en dochters bepalen dat ook Y en mr. Fraats q.q. in deze droger, die echter was geleast. De curator C en D. X en Y waren mede-eigenaren van cassatieprocedure worden opgeroepen. In heeft de infrarooddroger niet geleverd. landbouwgrond. De Gemeente wenst de het tweede cassatieberoep zijn A, B, C en D In dit geding heeft 4PET schadevergoeding grond te onteigenen en heeft de rechtbank alle vier bevoegd tot oproeping van Y en wegens toerekenbare tekortkoming en op de voet van art. 20 lid 1 Ow verzocht een mr. Fraats q.q. onrechtmatige daad gevorderd. De recht- derde te benoemen tegen wie het onteige- Volgt rolverwijzing om in het eerste bank heeft de vordering afgewezen. Het hof ningsgeding kon worden gevoerd. De recht- cassatieberoep A en B en in het tweede heeft de vordering alsnog toegewezen voor (Ow art. 3, 20 lid 1; Rv art. 118) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 381 Rechtspraak zover die betrekking heeft op de infrarood- Onteigening. Waterkeringswerk. Bijkomen- overgangsbepaling van art. 5.4 lid 1 van de droger. Het hof heeft daarbij overwogen dat de voorzieningen. Planologische basis. In Crisis- en herstelwet is art. 62 (oud) Ow de curator heeft gehandeld in strijd met zijn verband met een kustversterkingsplan in alleen van toepassing op een onteigenings- (pre)contractuele verplichtingen jegens Vlissingen worden in een onteigeningsbe- besluit waarvan het ontwerp ter inzage is 4PET, omdat hij het bod van 4PET niet zon- sluit percelen aangewezen ten behoeve van gelegd voor het tijdstip van inwerkingtre- der meer had mogen accepteren zonder de natuurcompensatie. De planologische basis ding van de Crisis- en herstelwet. In het infrarooddroger te verwerven. hiervoor is een vrijstelling ex art. 19 WRO onderhavige geval heeft het ontwerp echter (oud). Art. 62 lid 2 Ow noemt dit planologi- ter inzage gelegen vanaf 12 juli 2012. Dit is Hoge Raad sche instrument niet. Is het onteigenings- na inwerkingtreding van die wet op 31 Het hof is niet kenbaar ingegaan op de vol- besluit daarom onrechtmatig? HR: Ontken- maart 2010 (Stb. 2010, 137). Uit hetgeen gende (in het onderdeel genoemde) vast- nend. De omstandigheid dat de onteigening hierna wordt overwogen volgt evenwel dat staande omstandigheden: plaatsvindt onder het huidige art. 62 Ow de gegrondheid van deze klacht niet tot cas- a. 4PET was reeds voor het faillissement vormt geen grond om te eisen dat de plano- satie leidt. Niet in geschil is dat op de onder- ervan op de hoogte dat Folietechniek niet de logische basis voortvloeit uit een maatregel havige onteigeningsprocedure de art. 27 en eigenaar was van de infrarooddroger en 4PET genoemd in art. 62 lid 2 Ow. 28 Wwk (oud) nog van toepassing zijn. Deze bepalingen hadden tot doel de bekorte ont- heeft zelf het bestaan van de leaseovereenkomst aan de curator gemeld; (Gw art. 14; Ow art. 1, 62 lid 1 en 2; WRO eigeningsprocedure van toepassing te doen b. in het indicatieve bod van 4PET was bij de (oud) art. 19; Wwk (oud) art. 7, 27, 28) zijn op zowel de voorzieningen ter versterking van de waterkering als de daaruit infrarooddroger ‘p.m.’ vermeld; c. de curator heeft niet toegezegd dat hij tot A c.s., adv. mr. J.F. de Groot, vs. Waterschap voortvloeiende bijkomende voorzieningen. afkoop van de lease met betrekking tot de Scheldestromen, adv. mr. D.M. de Knijff. Die bekorte procedure kon onder de Wwk worden toegepast ongeacht de planologi- infrarooddroger zou overgaan; d. de verkoop vond plaats onder grote tijds- Feiten en procesverloop sche basis voor de desbetreffende voorzie- druk; en Bij Koninklijk Besluit van 19 oktober 2012 ning, dus ook indien die basis was gelegen e. de curator heeft vermeld dat goederen (Stcrt. 2012, 22906) zijn enkele percelen aan- in een vrijstelling op grond van art. 19 WRO waarop derden aanspraak konden maken, gewezen ter onteigening ten behoeve van (oud). Bij de Crisis- en herstelwet is aan art. niet onder de koopovereenkomst vielen en het kustversterkingsplan ‘Nolle-Westduin’ in 62 Ow een tweede lid toegevoegd. Dit arti- dat de interpretatie en inschatting van de Vlissingen, een plan als bedoeld in art. 7 kellid bepaalt dat de bijkomende voorzie- omstandigheden voor rekening en risico van van de inmiddels ingetrokken Wet op de ningen worden getroffen ter uitvoering van de koper waren. waterkering (Wwk). De perceelsgedeelten een bestemmingsplan, een afwijkende In het licht hiervan is het oordeel van het zijn nodig voor natuurcompensatie. Deze omgevingsvergunning of een inpassings- hof dat de curator heeft gehandeld in strijd natuurcompensatie is mogelijk gemaakt plan. In tegenstelling tot hetgeen aan het met zijn (pre)contractuele verplichtingen door een vrijstelling op de voet van art. 19 standpunt van A c.s. ten grondslag ligt, jegens 4PET, onvoldoende gemotiveerd. van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt in het stelsel van de Onteigeningswet Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- (WRO) (oud). de grondslag voor de onteigening van perce- komstig de conclusie van de A-G. In dit geding heeft het Waterschap gevorderd len als de onderhavige niet geboden door dat de rechtbank bij vervroeging de onteige- art. 62 lid 2 Ow, maar door art. 14 Grondwet ning van de percelen en perceelsgedeelten in samenhang met art. 1 Ow. Art. 62 lid 2 uitspreekt en een voorschot op de schade- Ow dient slechts om de onteigening ten loosstelling bepaalt. A c.s. hebben het ver- behoeve van bijkomende voorzieningen 30 januari 2015, nr. 13/05570 weer gevoerd dat het onteigeningsbesluit onder de procedure van Titel II of IIa Ow te (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- onrechtmatig is, omdat art. 62 lid 2 Ow, dat brengen (vgl. Kamerstukken II 2009-2010, Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak; is ingevoerd bij de Crisis- en Herstelwet (Wet 32127, 3, p. 78). In zoverre vormt de omstan- A-G mr. P. Vlas) van 18 maart 2010, Stb. 135), niet toelaat dat digheid dat de onderhavige onteigening ECLI:NL:HR:2015:179 onteigening plaatsvindt ten behoeve van bij- plaatsvindt onder het huidige art. 62 Ow, komende voorzieningen die zijn vergund op geen grond om te eisen dat de planologi- Curaçao. Nederlanderschap. Bekrachtiging. basis van een vrijstelling ex art. 19 WRO sche basis voortvloeit uit een maatregel Bezit van staat. Gelijke beslissingen als in (oud). De rechtbank heeft overwogen dat genoemd in het tweede lid van dat artikel, HR 30 januari 2015, nr. 14/01997, sprake is van een onteigening op grond van nu een zodanige eis niet volgt uit het hier ECLI:NL:HR:2015:186, hierna afgedrukt, in art. 62 (oud) Ow en dat de inwerkingtreding eveneens toepasselijke art. 28 Wwk. Aan het een zaak die grote gelijkenis vertoont met van de Crisis- en Herstelwet daarin geen ver- bovenstaande kan worden toegevoegd dat die zaak. andering heeft gebracht. Op die grond heeft uit de wetsgeschiedenis niet blijkt van enig de rechtbank het verweer verworpen. Vervol- inhoudelijk argument voor de beperking die gens heeft zij de vervroegde onteigening uit- A c.s. voorstaan. 30 januari 2015, nr. 13/05836 gesproken en een voorschot op de schade- Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- loosstelling bepaald. sie van de A-G. 304 De A-G merkt op dat art. 62 lid 2 Ow niet de Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak; wnd. A-G Hoge Raad strekking heeft onteigeningen ten behoeve mr. J.C. van Oven) Het middel klaagt dat de rechtbank ten van waterkeringswerken en daaruit voort- ECLI:NL:HR:2015:161 onrechte art. 62 (oud) Ow op de onderhavige vloeiende bijkomende voorzieningen te onteigening van toepassing heeft geacht. bemoeilijken (4.6 en 4.8). Deze klacht is gegrond. In verband met de 382 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Rechtspraak 305 In dit geding hebben A c.s. gevorderd dat de (ABN Amro)). Dit hangt samen met de uit- Bank wordt bevolen de regeling ter zake van eenlopende wijzen van procederen in de 30 januari 2015, nr. 13/05865 de bijdrage in de ziektekosten na 1 januari diverse zaken en met een verschillende (Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, 2006 voort te zetten. De kantonrechter heeft waardering van de feiten en omstandighe- G. Snijders, G. de Groot, T.H. Tanja-van den de vordering afgewezen. Het hof heeft het den door de feitenrechters, die in geval van Broek; A-G mr. J. Wuisman) vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. cassatieberoep slechts beperkt toetsbaar is. Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- ECLI:NL:HR:2015:163 Hoge Raad sie van de A-G. Werkgeversbijdrage ziektekostenverzeke- De onderdelen 1.1 tot en met 1.3 kunnen bij De A-G geeft onder 2.11-2.15 een overzicht ring. Uitleg verbintenis. Nadat de Zorgver- gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cas- van rechterlijke uitspraken in zaken waarin zekeringswet op 1 januari 2006 in werking satie leiden. Het hof heeft niet miskend dat werkgevers na de invoering van de Zorgverze- is getreden, ‘bouwt’ een werkgever de tot tussen partijen een rechtsverhouding is ont- keringswet zijn opgehouden bijdragen ten dan toe op gepensioneerden toegepaste staan die meebracht dat de oud-werknemers behoeve van ziektekostenverzekeringen aan ‘regeling werkgeversbijdrage ziektekosten- jegens de Bank aanspraak konden maken op gepensioneerden te verstrekken. verzekering’ ‘geleidelijk af’. Enige gepensio- een bijdrage in de verzekeringspremie. Het neerden menen dat de werkgever zich heeft geoordeeld dat deze rechtsverhouding contractueel verbonden heeft de werkge- niet, zoals door A c.s. is gesteld, inhield dat versbijdrage levenslang en onvoorwaarde- zij die aanspraak levenslang en onvoorwaar- lijk te blijven verstrekken. HR: Het oordeel delijk zouden behouden, ongeacht toekom- 30 januari 2015, nr. 13/06400 van het hof dat de verbintenis van de stige ontwikkelingen. Onderdeel 1.4 neemt (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, werkgever niet inhield dat hij gehouden tot uitgangspunt dat het hof heeft geoor- G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. E.B. Rank- was na de stelselwijziging een bijdrage te deeld dat de verbintenis van de Bank niet Berenschot) leveren in de kosten van de uit hoofde van inhield dat zij gehouden was na de stelsel- ECLI:NL:HR:2015:181 de Zorgverzekeringswet verschuldigde wijziging met ingang van 1 januari 2006 een nominale of inkomensafhankelijke premie, bijdrage te leveren in de kosten van de uit Vermogensrechtelijke afwikkeling na echt- is niet onbegrijpelijk. hoofde van de Zorgverzekeringswet verschul- scheiding. Beslissing op het petitum. HR: digde nominale of inkomensafhankelijke Het hof heeft niet deugdelijk gemotiveerd premie. Dat uitgangspunt is juist. Het onder- beslist op een deel van de verzoeken. Verder deel acht dat oordeel onbegrijpelijk. Het heeft het hof ten onrechte geen nieuwe A c.s., adv. mrs. N.T. Dempsey en P.A. Fruytier, onderdeel faalt. Het hof heeft geoordeeld dat termijn bepaald voor voldoening aan een vs. ABN Amro Bank, adv. mr. R.A.A. Duk. de aanspraak van oud-werknemers op een door de rechtbank gestelde voorwaarde. (BW art. 6:248, 6:258, 7:611, 7:613) 306 bijdrage in de kosten van een ziektekosten- Feiten en procesverloop verzekering betrekking had op de kosten die A c.s. zijn gepensioneerden die in dienst zijn voortvloeiden uit deelname aan de collectie- geweest van Crédit Lyonnais en/of Fortis, die ve particuliere ziektekostenverzekering, die De vrouw, adv. mr. P.S. Kamminga, vs. de rechtsvoorgangsters zijn van de Bank. Deze in het tot 1 januari 2006 geldende stelsel man, adv. mr. S. Kousedghi. rechtsvoorgangers hebben in het verleden door de Bank werd georganiseerd. Het hof regelingen getroffen die voorzien in een col- heeft verder geoordeeld dat het verstrekken Feiten en procesverloop lectieve ziektekostenverzekering. Zij hebben van een bijdrage aan oud-werknemers was Partijen zijn in 1986 gehuwd en in daarover uitlatingen gedaan in personeels- gekoppeld aan de aanspraak op een bijdrage 2012 gescheiden. gidsen, personeelsbladen e.d. A c.s. hebben, van actieve werknemers overeenkomstig de In dit geding hebben partijen verzoeken voor zover hun pensionering of vervroegde toepasselijke CAO en dat dit voor de oud- gedaan in verband met de vermogensrech- uittreding voor 1 januari 2006 plaatsvond, tot werknemers voldoende duidelijk is geweest. telijke afwikkeling van het huwelijk. Voor die datum een werkgeversbijdrage ontvangen Het daarop voortbouwende oordeel houdt in zover in cassatie van belang, gaat het om de in de premie van de collectieve ziektekosten- dat de oud-werknemers niet erop mochten verdeling van het saldo van de bankrekenin- verzekering. In december 2005 was die bijdra- vertrouwen dat de Bank haar bijdrage aan de gen van partijen en om de toedeling van de ge 60% van de premie voor de standaardpak- kosten van een ziektekostenverzekering zou voormalige echtelijke woning. De rechtbank ketpolis derde klasse. Op 1 januari 2006 is de voortzetten in het nieuwe stelsel, waarin heeft bepaald dat de woning aan de vrouw Zorgverzekeringswet van kracht geworden. Bij geen sprake meer was van een aanspraak wordt toebedeeld onder de voorwaarde dat brief van 28 juni 2006 heeft Fortis aan alle van actieve werknemers krachtens de CAO zij binnen twee maanden na de taxatie aan- oud-werknemers meegedeeld dat de regeling op een bijdrage in de kosten van een collec- toont dat zij in staat is de woning te finan- werkgeversbijdrage ziektekostenverzekering tieve ziektekostenverzekering, en dat dus cieren, en de overige verzoeken grotendeels geleidelijk zal worden afgebouwd. Bij brief niet op die grond een daartoe strekkende afgewezen. Het hof heeft de beschikking van van 5 november 2007 heeft zij meegedeeld verbintenis jegens de oud-werknemers is de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de dat de afbouwregeling zal worden verbeterd ontstaan. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. vrouw veroordeeld tot betaling van in die zin dat het bedrag dat in 2008 zal wor- Opmerking verdient dat in diverse uitspra- € 42.985. den uitbetaald, ook zal worden uitbetaald in ken van rechtbanken en hoven een ander de jaren 2009 en 2010. Fortis stelde daarvoor oordeel is bereikt dan in de onderhavige Hoge Raad als voorwaarde dat zou worden afgezien van zaak en dat een tegen een dergelijke uit- In het principale beroep: onderdeel A klaagt elke toekomstige aanvullende vordering. Van spraak gericht cassatieberoep eerder is ver- dat het hof niet deugdelijk gemotiveerd heeft de oud-werknemers heeft 92% deze regeling worpen (HR 21 juni 2013, beslist op het in hoger beroep gehandhaafde voor akkoord getekend. ECLI:NL:HR:2013:BZ8363, RvdW 2013/832 verzoek van de vrouw om het door de man (Rv art. 23) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 383 Rechtspraak 307 308 betrekken. De klacht slaagt. Indien het hof 30 januari 2015, nr. 14/00467 30 januari 2015, nr. 14/01997 het door de vrouw in hoger beroep gedane (Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- verzoek heeft uitgelegd als niet mede betrek- T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.M. Spapens, C.E. Drion, G. Snijders en M.V. king hebbend op genoemd bedrag van Wesseling-van Gent) Polak; A-G mr. P. Vlas) € 200.000, is zijn oordeel onbegrijpelijk, mede ECLI:NL:HR:2015:182 ECLI:NL:HR:2015:186 kens zijn verweer het verzoek wel heeft opge- Huwelijksgoederengemeenschap. Verdeling. Curaçao. Nederlanderschap. Een Nederland- vat als betrekking hebbend op dat bedrag. Overbedelingsbedrag. HR: Enige middelen se man erkent twee kinderen van een Indien het hof heeft geoordeeld dat het slagen. De HR doet de zaak zelf af door het Dominicaanse moeder. Ten tijde van de bedrag niet voor verrekening in aanmerking overbedelingsbedrag te bepalen op € 6.980 erkenning is hij gehuwd met een andere komt, is zijn oordeel eveneens onbegrijpelijk. in plaats van op € 4497. vrouw. Daarna scheidt hij van die andere van de gezamenlijke rekening opgenomen bedrag van € 200.000 in de verrekening te gelet op de omstandigheid dat de man blij- Zonder nadere motivering valt immers niet in te zien waarom het door de vrouw opgeno- vrouw en trouwt hij met de moeder van de (BW art. 1:100) men bedrag wel voor verrekening in aanmer- kinderen. Hebben de kinderen het Nederlanderschap verkregen? HR: 1. Bekrachti- king komt en het door de man opgenomen De man, adv. mr. D.Th.J. van der Klei, vs. de ging. Het oordeel van het hof dat de bedrag niet. vrouw, adv. mr. S. Kousedghi. omstandigheden van dit geval het oordeel Onderdeel C klaagt dat het hof ten onrechte wettigen dat bekrachtiging van de erken- geen gevolg heeft verbonden aan zijn over- Feiten en procesverloop ningen heeft plaatsgevonden, geeft geen weging dat de door de rechtbank bepaalde Partijen zijn in 1966 gehuwd. blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is taxatie niet meer hoeft plaats te vinden nu In dit geding hebben partijen om echtschei- niet onvoldoende gemotiveerd. 2. Bezit van de man in hoger beroep akkoord is met de ding verzocht en nevenverzoeken gedaan. Bij staat. De bescherming die het bezit van door de vrouw gestelde waarde van de HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7513, staat beoogt te bieden, komt ingeval het woning van € 305.000. Ook deze klacht is NJ 2006/76, is de toen bestreden beschikking gaat om de erkenning door een gehuwde terecht voorgesteld. De rechtbank heeft van het hof vernietigd en de zaak teruggewe- man, niet in strijd met de openbare orde. bepaald dat de woning aan de vrouw zou zen. Het geding na verwijzing betreft de ver- worden toebedeeld onder de voorwaarde dat deling van de ontbonden huwelijksgoederen- (RWN art. 17; BWC art. 1:204 lid 1, aanhef en zij binnen twee maanden na de taxatie aan- gemeenschap. Het hof heeft deze verdeeld en onder e, 1:209, 3:58 lid 1, 3:59; BW art. 1:209, toont dat zij in staat is de woning te financie- de man veroordeeld om aan de vrouw ter 3:58 lid 1, 3:59) ren. Nu de door de rechtbank gestelde voor- zake van overbedeling en na verrekening een waarde van taxatie is vervallen, maar niet de bedrag van € 4497 te betalen. voorwaarde dat de vrouw aantoont dat zij de De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Natu- woning kan financieren, had het hof een Hoge Raad ralisatiedienst), adv. mr. M.M. van Asperen, nieuwe ingangsdatum behoren te bepalen In het principale beroep: middel 4 klaagt dat vs. A c.s., adv. mrs. D.M. de Knijff en M.S. van van de termijn van twee maanden waarbin- het hof ten onrechte de schulden van de man der Keur. nen de vrouw aan laatstgenoemde voorwaar- ter zake van de inkomstenbelasting 2003 en de moet voldoen. de WAZ 2003 niet in de verdeling heeft Feiten en procesverloop In het incidentele beroep: het middel klaagt betrokken. Het middel slaagt op de in de con- Op 25 april 1994 heeft de man in de Domini- dat het hof over het hoofd heeft gezien dat clusie van de A-G weergegeven gronden. caanse Republiek aangifte gedaan van de de man ook heeft verzocht om vergoeding In het incidentele beroep: middel I klaagt geboorte van A c.s., die volgens de aangifte in van wettelijke rente. De beschikking van het terecht dat het dictum niet aansluit op de dat land zijn geboren in respectievelijk 1984 hof houdt niets in omtrent de verzochte overwegingen van het hof ter zake van een en 1989. De man heeft A c.s. bij de aangiftes wettelijke rente. In zoverre is de klacht rentebedrag. Het hof heeft in strijd met zijn tevens als zijn kinderen erkend. Ten tijde van terecht voorgesteld. kennelijke bedoeling verzuimd het rentebe- de erkenningen had de man de Nederlandse Opmerking verdient dat ingevolge art. 6:119 drag in zijn vaststelling van het door de nationaliteit en had de moeder van A c.s. de lid 1 BW wettelijke rente slechts verschul- man te betalen bedrag te betrekken. Middel Dominicaanse nationaliteit. De aangiftes zijn digd is over de tijd dat de schuldenaar in II komt terecht op tegen een tegenstrijdig- tardief gedaan. Op de geboorteaktes staat verzuim is geweest. Het onderhavige ver- heid tussen de overwegingen van het hof vermeld dat zij daarom zijn geratificeerd in zoek van de man heeft betrekking op de ver- ter zake van levensverzekeringspremies en overeenstemming met een (Dominicaanse) deling en verrekening van het saldo van de het dictum. De Hoge Raad kan zelf de zaak rechterlijke beschikking. Er zijn geen aanwij- bankrekeningen van partijen. Zolang deze afdoen. Het hof had, in plaats van de man zingen dat A c.s. ten tijde van de erkennin- verdeling niet definitief is vastgesteld, is de te veroordelen tot betaling van € 4.497, gen al een vader in juridische zin hadden. vrouw niet in verzuim met de betaling van hem moeten veroordelen tot betaling van Vaststaat dat de man niet de biologische het toegewezen bedrag (vgl. HR 15 februari € 4497 minus € 7735 plus € 8056 plus vader van A c.s. is. Op 25 april 1994, de dag 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387, NJ € 2162 = € 6980. van de erkenningen, was de man nog 2008/108). Na verwijzing zal de zaak met Volgt in het principale beroep en in het inci- gehuwd met een andere vrouw dan de moe- inachtneming hiervan opnieuw moeten dentele beroep vernietiging, voor zover de der van A c.s. Van deze vrouw is hij op 29 worden beoordeeld. man is veroordeeld tot betaling van € 4497, augustus 1994 gescheiden. Op 11 januari Volgt in het principale en in het incidentele en veroordeling van de man tot betaling van 1995 is hij in Curaçao getrouwd met de moe- beroep vernietiging, overeenkomstig de con- € 6980, een en ander overeenkomstig de con- der van A c.s. Van haar is hij gescheiden op clusie van de A-G. clusie van de A-G. 28 september 1998. A c.s. dragen sinds de 384 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Rechtspraak erkenningen de naam van de man. Zij staan tweede onderdeel is ongegrond. De bescher- onderhoud vast te stellen. De rechtbank sinds december 1994 ingeschreven in het ming die het zogeheten bezit van staat heeft de bijdrage vastgesteld op nihil. Het bevolkingsregister van Curaçao als kinderen beoogt te bieden (art. 1:209 BWC, dat gelijklui- hof heeft de bijdrage alsnog vastgesteld op van de man. Sinds 1995 hebben zij steeds dend is aan art. 1:209 BW) strekt zich in € 434 per maand. een Nederlands paspoort ontvangen. beginsel mede uit tot aktes die gebrekkig zijn In dit geding hebben A c.s. op de voet van als gevolg van de nietigheid van de daarin Hoge Raad art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap ver- vastgelegde rechtshandeling. Dat geldt ook Onderdeel 1 klaagt dat het hof de behoefte zocht dat wordt vastgesteld dat zij op de als het een buitenlandse akte betreft (HR 9 van de vrouw onjuist heeft berekend. Deze datum van de erkenning de Nederlandse maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9884, NJ klacht is gegrond. Wanneer de door het hof nationaliteit hebben verkregen. Het hof heeft 2012/291). Die bescherming komt ingeval het per post vastgestelde bedragen bij elkaar wor- dit verzoek toegewezen op twee gronden: gaat om de erkenning door een gehuwde den opgeteld, resulteert dit in een bedrag van a. de erkenningen zijn weliswaar nietig, man, niet in strijd met de openbare orde (vgl. € 2079 en niet, zoals het hof heeft berekend, maar zij zijn op grond van art. 3:58 lid 1 art. 1:204 lid 1, aanhef en onder e, BWC, dat in een bedrag van € 2529. Gelet op het door van het Burgerlijk Wetboek van Curaçao die erkenning soms toelaat; in Nederland het hof vastgestelde netto besteedbaar inko- (BWC) bekrachtigd. geldt inmiddels in het geheel geen erken- men van de vrouw van € 2113 per maand, b. het uiterlijk ‘bezit van staat’ van A c.s. ningsverbod meer voor de gehuwde man). had het hof dan ook tot het oordeel moeten leidt ertoe dat de staat volgens de geboorte- Het derde onderdeel voert aan dat noch komen dat de vrouw geen behoefte heeft aan akte niet meer kan worden betwist (art. bekrachtiging noch het bezit van staat een een bijdrage van de man. Dit brengt mee dat 1:209 BWC). wijze van verkrijging van het Nederlander- het verzoek van de vrouw dient te worden schap is. Ook dit onderdeel kan niet tot cassa- afgewezen. Verwijzing dient te volgen tenein- Hoge Raad tie leiden. Het oordeel van het hof dat A c.s. de vast te stellen of op de vrouw een terugbe- Het eerste onderdeel is ongegrond. Het hof het Nederlanderschap hebben verkregen, talingsverplichting rust ter zake van door de heeft terecht geoordeeld dat art. 3:58 lid 1 berust immers niet op de bekrachtiging van man ter uitvoering van de beschikking van BWC (dat gelijkluidend is aan art. 3:58 lid 1 de erkenningen of het bezit van staat als het hof aan de vrouw betaalde bijdragen in BW) op grond van art. 3:59 BWC (dat gelijklui- zodanig, maar op het vaderschap van de man haar levensonderhoud (vgl. HR 25 april 2014, dend is aan art. 3:59 BW) overeenkomstig kan en diens Nederlanderschap. ECLI:NL:HR:2014:1001, NJ 2014/225). worden toegepast op de erkenning van kinde- Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- Volgt vernietiging en verwijzing. ren, nu de aard van die rechtshandeling en de sie van de A-G. De A-G concludeert tot vernietiging en afdoe- aard van de rechtsbetrekking tussen de man De A-G geeft onder 2.3-2.9 een overzicht van ning door de Hoge Raad door afwijzing van die het kind het erkent, en het kind zich daar- relevante bepalingen van het BW van de het verzoek. tegen in beginsel niet verzetten. Dit is anders Nederlandse Antillen, het BW van Curaçao en in de gevallen waarin bekrachtiging van een het BW van Nederland en besteedt onder nietige erkenning in strijd zou komen met 2.16-2.17 aandacht aan bepalingen van over- het belang van het kind. Dat daarvan in het gangsrecht. onderhavige geval sprake is, is evenwel niet aangevoerd. Art. 3:58 lid 1 BWC bepaalt dat wanneer eerst na het verrichten van een 310 30 januari 2015, nr. 14/04908 309 rechtshandeling een voor haar geldigheid (Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanjavan den Broek; A-G mr. L. Timmerman) ECLI:NL:HR:2015:189 gesteld wettelijk vereiste wordt vervuld, maar 30 januari 2015, nr. 14/02365 alle onmiddellijk belanghebbenden die zich (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak, Schuldsanering. Onverschoonbare termijn- op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de T.H. Tanja van den Broek; A-G mr. P. Vlas) overschrijding. Belang. Vervolg op tussen de handeling en de vervulling van het ECLI:NL:HR:2015:177 HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, vereiste liggende tijdsruimte de handeling als NJ 2014/359. HR: Weliswaar slaagt de klacht geldig hebben aangemerkt, de rechtshande- Partneralimentatie. Terugbetalingsverplich- tegen het oordeel van het hof dat de over- ling daarmee is bekrachtigd. Het oordeel van ting. HR: Het hof heeft een rekenfout schrijding van de appeltermijn niet ver- het hof dat de omstandigheden van dit geval gemaakt. Het had tot het oordeel moeten schoonbaar is, maar verzoeker heeft geen het oordeel wettigen dat aldus bekrachtiging komen dat de vrouw geen behoefte heeft belang bij vernietiging, omdat de klacht van de erkenningen heeft plaatsgevonden, aan een bijdrage van de man. Haar verzoek tegen het oordeel van het hof dat het hoger geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvat- dient te worden afgewezen. Verwijzing dient beroep, indien ontvankelijk, niet slaagt, ting en is niet onvoldoende gemotiveerd. Die te volgen teneinde vast te stellen of op de tevergeefs is voorgesteld. omstandigheden komen immers erop neer vrouw een terugbetalingsverplichting rust. dat geen van de onmiddellijk belanghebbenden zich in het tijdvak tussen het verrichten (BW art. 3:303; Fw art. 351 lid 1) (BW art. 1:157) van de onderhavige rechtshandeling (de X, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. erkenning) en de vervulling van een voor De man, adv. mr. J.P. Heering, vs. de vrouw, haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste (dat niet verschenen. de man niet is gehuwd met een ander dan de Feiten en procesverloop Bij vonnis van 26 april 2012 is ten aanzien moeder), op de nietigheid heeft beroepen of Feiten en procesverloop van X de schuldsaneringsregeling van toe- zich heeft gedragen op een wijze die onver- Partijen zijn in 2001 gehuwd en in 2013 passing verklaard. enigbaar is met de geldigheid van de erken- gescheiden. In dit geding heeft de rechtbank bij vonnis ning (vgl. HR 28 november 2014, In dit geding heeft de vrouw verzocht ten van 10 oktober 2013 op voordracht van de ECLI:NL:HR:2014:3460, RvdW 2015/3). Ook het laste van de man een bijdrage in haar levens- rechter-commissaris de toepassing van de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 385 Rechtspraak schuldsaneringsregeling beëindigd. Het hof Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de offi- moeten bezoeken in ‘een’ penitentiaire inrich- heeft X niet-ontvankelijk verklaard in zijn cier van justitie, niet verschenen. ting, ziet het eraan voorbij dat betrokkene weliswaar in een penitentiaire inrichting ver- hoger beroep wegens onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. Bij HR 11 Feiten en procesverloop bleef ten tijde van de mondelinge behande- juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014/359, De officier van justitie heeft een voorlopige ling, maar dat niet is gesteld of gebleken dat is het arrest van het hof vernietigd en de machtiging verzocht. Bij het verzoek is een betrokkene ook reeds in een penitentiaire zaak teruggewezen. Het hof heeft X opnieuw verklaring overgelegd van een psychiater die inrichting verbleef in de periode voordat de niet-ontvankelijk verklaard wegens onver- niet bij de behandeling betrokken was. Blij- geneeskundige verklaring werd opgemaakt. schoonbare termijnoverschrijding, en ten kens deze verklaring heeft de psychiater geen Het middel faalt dus. overvloede overwogen dat, indien X in zijn direct contact met de betrokkene gehad. De Volgt verwerping. beroep had kunnen worden ontvangen, dat rechtbank heeft de machtiging verleend. De A-G concludeert tot vernietiging en terugwijzing. Hij meent dat in gevallen als de niet tot vernietiging van het vonnis zou hebben kunnen leiden, omdat X toerekenbaar is Hoge Raad onderhavige de psychiater aanwezig moet tekortgeschoten in de nakoming van zijn Bij de beoordeling van het middel wordt het zijn bij de mondelinge behandeling door de informatie- en afdrachtverplichting. volgende vooropgesteld. Ingevolge art. 5 lid 1 rechter (onder 2.9). Wet Bopz moet de officier van justitie bij het Hoge Raad indienen van een verzoek tot het verlenen Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel dat van een voorlopige machtiging een verkla- de termijnoverschrijding niet verschoonbaar ring overleggen van een psychiater die de is. Het slaagt op de in de conclusie van de A-G betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, 30 januari 2015, nr. 14/05285 weergegeven gronden. X heeft echter geen maar niet bij de behandeling betrokken was. (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, belang bij vernietiging van de beslissing van Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. F.F. het hof. Zoals hierna zal blijken, komt onder- dient de psychiater de betrokkene persoonlijk Langemeijer) deel 2 immers tevergeefs op tegen het oor- te onderzoeken, dat wil zeggen dat hij de ECLI:NL:HR:2015:188 deel van het hof dat het hoger beroep, indien betrokkene in een direct contact spreekt en wel ontvankelijk, niet tot vernietiging van het observeert. In gevallen waarin de betrokkene Wet Bopz. Bereidheid zich te doen horen. vonnis van de rechtbank zou hebben kunnen niet meewerkt aan het in art. 5 lid 1 Wet Bopz HR: De door de rechtbank vermelde leiden, omdat X toerekenbaar is tekortgescho- bedoelde onderzoek, moet de psychiater doen omstandigheden zijn onvoldoende voor het ten in de nakoming van zijn informatie- en wat redelijkerwijs van hem kan worden ver- oordeel dat betrokkene niet bereid was zich afdrachtverplichting. Na cassatie en verwij- wacht om het vereiste onderzoek te doen te doen horen. zing zou dan ook geen andere beslissing kun- plaatsvinden (vgl. HR 21 februari 2003, nen volgen dan bekrachtiging van de beslis- ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484). De sing van de rechtbank. rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende is Onderdeel 2: art. 81 lid 1 RO. getracht om betrokkene persoonlijk te onder- Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de offi- Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- zoeken. Zij heeft daaraan ten grondslag cier van justitie, niet verschenen. sie van de A-G. gelegd dat betrokkene door de psychiater drie 312 (Wet Bopz art. 8 lid 1, 14a) keer schriftelijk is uitgenodigd om op kan- Feiten en procesverloop toor te verschijnen, maar dat betrokkene geen De officier van justitie heeft een voorwaarde- gehoor heeft gegeven aan die uitnodigingen, lijke machtiging verzocht. Op 17 juli 2014 alsmede dat onderzoek van betrokkene in de heeft een zitting plaatsgevonden. Daarbij was 30 januari 2015, nr. 14/04966 thuissituatie niet verantwoord was te achten, betrokkene niet aanwezig. Het proces-verbaal (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, gelet op de verklaring van de sociaal-psychia- van de zitting houdt als verklaring van de C.E. Drion, T.H. Tanja-van den Broek; A-G trisch verpleegkundige dat betrokkene hem advocaat onder meer in dat geen begeleider mr. F.F. Langemeijer) ‘onlangs’ bij een huisbezoek had aangevallen. beschikbaar was om met betrokkene mee te ECLI:NL:HR:2015:187 Blijkens de gedingstukken heeft noch betrok- gaan naar de rechtbank, en voorts: ‘Betrokke- kene noch zijn advocaat in feitelijke aanleg ne is niet in staat alleen naar de rechtbank te Wet Bopz. Onderzoek door een psychiater. betwist dat betrokkene de uitnodigingen van komen. Hij wil wel de rechter spreken.’ De HR: In gevallen waarin de betrokkene niet de psychiater heeft ontvangen en is door hen rechtbank heeft de behandeling aangehou- meewerkt aan het in art. 5 lid 1 Wet Bopz geen verklaring gegeven voor het feit dat den. Bij aangetekende brief van 17 juli 2014 bedoelde onderzoek, moet de psychiater betrokkene aan die uitnodigingen geen is betrokkene opgeroepen om op 21 juli 2014 doen wat redelijkerwijs van hem kan wor- gehoor heeft gegeven. Voorts heeft betrokke- te 9.30 uur te worden gehoord in zijn woning den verwacht om het vereiste onderzoek te ne niet betwist dat zich het hiervoor vermel- (in RIBW De Rijswijk). Op 21 juli 2014 heeft doen plaatsvinden. Het oordeel van de de incident heeft voorgedaan toen de sociaal- de mondelinge behandeling daar plaatsge- rechtbank dat de psychiater in dit geval psychiatrisch verpleegkundige hem thuis vonden. Betrokkene is niet verschenen. De heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar bezocht. Tegen deze achtergrond geeft het rechtbank heeft de machtiging verleend. kon worden verwacht, geeft geen blijk van oordeel van de rechtbank erop neerkomende een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbe- dat de psychiater heeft gedaan wat redelijker- Hoge Raad grijpelijk en is toereikend gemotiveerd. wijs van haar kon worden verwacht, geen blijk Bij de beoordeling van de klacht wordt het van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel volgende vooropgesteld. Art. 8 lid 1 Wet Bopz van de rechtbank is niet onbegrijpelijk en is bepaalt dat de rechter degene hoort ten aan- toereikend gemotiveerd. Voor zover het mid- zien van wie de machtiging is verzocht, tenzij del klaagt dat de psychiater betrokkene had de rechter vaststelt dat de betrokkene niet 311 (Wet Bopz art. 2, 5 lid 1) 386 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Rechtspraak bereid is zich te doen horen. Volgens vaste Hoge Raad (strafkamer) schip aldaar heeft gevaren en toen niet alle rechtspraak van de Hoge Raad (zie onder Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. voorzorgsmaatregelen die volgens het gewo- meer HR 14 februari 1997, P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar ne zeemansgebruik en/of door de bijzondere ECLI:NL:HR:1997:ZC2283, NJ 1997/378) gaat straf(proces)recht Radboud Universiteit omstandigheden waarin het schip zich het hier om meer dan hetgeen reeds voort- Nijmegen. bevond, geboden waren, heeft genomen en […]’ vloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt 313 Het Hof heeft wat betreft het ontslag van alle rechtsvervolging onder meer overwogen: ‘Voor Nederland is sinds 15 juli 1977 het Ver- naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel 27 januari 2015, nr. 14/00161 drag inzake de Internationale Bepalingen ter mogelijk gewaarborgd te zijn dat iemand niet (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin voorkoming van aanvaringen op zee, 1972 van zijn vrijheid kan worden beroofd zonder Lohman, Y. Buruma) (Trb. 1974, 51) van kracht. Op grond van arti- dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter (Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt, kel I van dit verdrag zijn de verdragspartijen wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond strekkende tot verwerping; OM-cassatie, verplicht uitvoering te geven aan de daaraan dat de onderzoeksplicht van de rechter naar tegengesproken door adv. mr. J.A. Hoekstra, gehechte Internationale Bepalingen ter Voor- de bereidheid van de betrokkene om zich te Amsterdam) koming van Aanvaringen op Zee. In de nota doen horen en de motivering van zijn vast- ECLI:NL:HR:2015:135 van toelichting op het Besluit van 7 november 1989, houdende het van toepassing ver- stelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld (vgl. HR 17 okto- Rechtsmacht feit op volle zee: onjuist is de klaren van de Internationale Bepalingen ter ber 2014, ECLI:NL:HR:2014:2998, NJ 2014/471). opvatting dat omdat het feit (een bijna aan- voorkoming van aanvaringen op zee, 1972 De rechtbank heeft haar oordeel dat betrok- varing) zich heeft voorgedaan op het Neder- (Stb. 502) is overwogen dat aan de formele kene niet bereid was zich te doen horen, lands deel van het Continentaal Plat, op verplichting om uitvoering te geven aan de gegrond op de omstandigheden dat betrokke- grond van art. 1 lid 2 Besluit toepassingver- Internationale Bepalingen ruimschoots ne behoorlijk is opgeroepen, dat de advocaat klaring Internationale Bepalingen ter voor- wordt voldaan door deze van toepassing te van betrokkene ter zitting heeft verklaard dat koming van aanvaringen op zee, toepassing verklaren binnen de Nederlandse rechtsorde zij betrokkene op de hoogte had gesteld van kan worden gegeven aan de Wet Installaties op de wijze als is geschied in artikel 1 van dit datum, tijdstip en plaats van de mondelinge Noordzee, ingevolge welke wet rechtsmacht Besluit. […] De in artikel 4 van het Besluit behandeling, en de mededeling van de per- bestaat voor strafbare feiten gepleegd op vastgestelde lijn betreft slechts een nieuwe soonlijk begeleidster van betrokkene dat het Nederlands deel van het Continentaal binnengrens van het toepassingsgebied van betrokkene ’s ochtends nog in het gebouw Plat. De bepaling van rechtsmacht strekt de Internationale Bepalingen. Gelet op het aanwezig was, maar inmiddels was vertrok- zich slechts uit tot de overtreding van voor- voorgaande is het hof van oordeel dat over- ken. In het licht van het grote belang dat schriften die strafbaar zijn en naar uit het treding van de Internationale Bepalingen ter moet worden gehecht aan het horen van voorgaande volgt is daarvan voor een voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, betrokkene, zoals hiervoor overwogen, zijn de vreemd schip op dat deel van de volle zee begaan door/op vreemde schepen alleen een door de rechtbank vermelde omstandigheden geen sprake. strafbaar feit naar Nederlands recht oplevert indien die overtreding in de Nederlandse onvoldoende voor het oordeel dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen. Daarbij (Verdrag inzake de Internationale Bepalingen territoriale zee is begaan. Dat artikel 2 van de neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de ter voorkoming van aanvaringen op zee, Wet installaties Noordzee bepaalt dat de advocaat op 17 juli 2014 heeft medegedeeld 1972 (Trb. 1974, 51) art. 2, 5, 6, 7 en/of 8; Nederlandse strafwet (ook) van toepassing is dat betrokkene de rechter wilde spreken. Scheepvaartverkeerswet art. 20, 31; Besluit op ieder die zich op of met betrekking tot Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen- toepassingsverklaring internationale bepalin- een installatie ter zee aan enig strafbaar feit komstig de conclusie van de A-G. gen ter voorkoming van aanvaringen op zee schuldig maakt, doet daaraan niet af. Het De A-G meent onder 2.8 dat er in dit geval te 1972 art. 1, 5) voorgaande betekent dat de verdachte dient veel contra-indicaties waren om te kunnen te worden ontslagen van alle rechtsvervol- oordelen dat betrokkene niet bereid was zich Inleiding: ging ter zake van feit 2.’ te doen horen. De verdachte heeft met zijn onder Duitse Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, vlag varende en zeevarende vissersschip ‘[A]’ althans ontoereikend gemotiveerd, heeft een bijna-aanvaring gehad met een Neder- geoordeeld dat art. 2 Wet installaties Noord- lands boorplatform dat zich buiten de Neder- zee niet afdoet aan het oordeel dat een door landse territoriale wateren bevond op het een vreemd schip begane overtreding op het Nederlands deel van het Continentaal Plat. Nederlands deel van het Continentaal Plat Verdachte is onder meer ontslagen van alle niet strafbaar is. rechtsvervolging van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Verdragsrechtelijk en wettelijk kader: De bewenverklaring van feit 2 houdt – kort Voor de beoordeling van het middel zijn in gezegd – in dat hij ‘op de Noordzee, buiten de het bijzonder de volgende wettelijke bepalin- Nederlandse territoriale wateren, in volle zee, gen van belang, zoals die golden ten tijde van te weten op het Nederlands gedeelte van het het bewezenverklaarde feit. Continentaal Plat, in of nabij de positie - Art. 20 Scheepvaartverkeerswet (Stb. 1988, 52.21.35 NB 03.20.31 OL, als schipper van het 352): ‘1. Bij algemene maatregel van bestuur onder Duitse vlag varende zeegaande visser- kunnen, ter uitvoering van verdragen of schip [001], genaamd [A], met dat vissers- besluiten van volkenrechtelijke organisaties NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 387 Rechtspraak voor zover die het Koninkrijk binden, regels - Art. 1 Wet installaties Noordzee (Stb. 1964, ging in de zin van art. 351 Sv: indien de worden gesteld met betrekking tot het deel- 447): ‘In deze wet worden onder installaties ter bestreden uitspraak door de Hoge Raad wat nemen aan het scheepvaartverkeer door zee verstaan: installaties opgericht buiten de betreft de strafoplegging wordt vernietigd, Nederlandse zeeschepen: a. in volle zee; b. op territoriale wateren op de bodem van het deel zijn in die vernietiging in beginsel en alle niet-Nederlandse wateren die met de vol- van de Noordzee waarvan de grenzen samen- tenzij in het arrest anders is vermeld, le zee in verbinding staan en bevaarbaar zijn vallen met die van het aan Nederland toeko- begrepen alle in de bestreden uitspraak voor zeegaande schepen. 2. Het bepaalde in mende gedeelte van het continentale plat.’ genomen beslissingen als bedoeld in art. het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepas- - Art. 2 Wet installaties Noordzee: ‘De Neder- 351 Sv omtrent de oplegging van een straf sing, voorzover door de voor die wateren landse strafwet is toepasselijk op ieder die en/of maatregel (vgl. HR 26 november daartoe bevoegde autoriteiten afwijkende zich op of met betrekking tot een installatie 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42). regels zijn gesteld.’ ter zee aan enig strafbaar feit schuldig maakt.’ In casu ziet de Hoge Raad vanwege de belangen van de benadeelde partijen reden - Art. 31, zevende lid, Scheepvaartverkeerswet: ‘Overtreding met een Nederlands schip Hoge Raad, onder meer: hierop een uitzondering te maken voor de van de krachtens artikel 20, eerste lid, gestel- 3.3. De tenlastelegging is toegesneden op de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. de regels, begaan in volle zee of op een ander overtreding van art. 20 en 31, zevende lid, in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, bedoeld Scheepvaartverkeerswet in verbinding met water waarop die regels ten aanzien van dat art. 1 en 5 Besluit en de voorschriften 2, 5, 6, schip van toepassing zijn, wordt gestraft met 7 en/of 8 van het Verdrag inzake de Internati- Inleiding: hechtenis van ten hoogste twee maanden of onale Bepalingen ter voorkoming van aanva- Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort geldboete van de derde categorie.’ ringen op zee, 1972 (Trb. 1974, 51), hierna: gezegd – ‘ter uitvoering van het door ver- - Art. 1 Besluit toepassingverklaring Interna- het Verdrag. dachte voorgenomen misdrijf om opzette- tionale Bepalingen ter voorkoming van aan- 3.4. Het middel berust op de opvatting dat, lijk [verbalisant 1], agent van politie, en varingen op zee, 1972 (Stb. 1989, 502), hier- nu het feit zich heeft voorgedaan op het [verbalisant 2], brigadier van politie, van na: Besluit: ‘1. De voor Nederland van kracht Nederlands deel van het Continentaal Plat op het leven te beroven, met dat opzet met een zijnde Internationale Bepalingen ter voorko- grond van het tweede lid van art. 1 van het door hem, verdachte, bestuurde personen- ming van aanvaringen op zee, 1972, bedoeld Besluit toepassing kan worden gegeven aan auto met zeer hoge snelheid op de A73 in artikel 1 van het op 20 oktober 1972 te de Wet Installaties Noordzee, ingevolge welke heeft gereden en vervolgens meerma- Londen tot stand gekomen Verdrag inzake wet rechtsmacht bestaat voor strafbare feiten len terwijl links naast dan wel links kort de Internationale Bepalingen ter voorko- gepleegd op het Nederlands deel van het achter hem een motorrijtuig (politieauto ming van aanvaringen op zee, 1972, (Trb. Continentaal Plat. Die opvatting is onjuist. De met in werking zijnde optische- en geluids- 1974, 51) zoals gewijzigd, zijn van toepas- bepaling van rechtsmacht strekt zich slechts ignalen) waarin genoemde [verbalisant 1] sing op: a. alle schepen die in Nederland zijn uit tot de overtreding van voorschriften die en [verbalisant 2] gezeten waren, reed de geregistreerd of die gerechtigd zijn de strafbaar zijn en naar uit het voorgaande door hem, verdachte, bestuurde personen- Nederlandse vlag te voeren, met uitzonde- volgt is daarvan voor een vreemd schip op auto naar links heeft gestuurd in de rich- ring van schepen die het recht daartoe ont- dat deel van de volle zee geen sprake. ting van voornoemde politieauto, terwijl de lenen aan de regels die in de Nederlandse 3.5. Het middel faalt. uitvoering van dat voorgenomen misdrijf Antillen of in Aruba terzake gelden: 1°in volle zee; 2°in de Nederlandse territoriale zee waaronder begrepen de wateren zee- (Sr art. 45, 287; Sv art. 351) niet is voltooid.’ 314 waarts van de in artikel 4 vastgestelde lijn; De verdediging heeft omtrent het onder 2 ten laste gelegde feit betoogd dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat er een 3°op alle niet-Nederlandse wateren die met 27 januari 2015, nr. 13/04420 ongeluk zou kunnen plaatsvinden dat de de volle zee in verbinding staan en bevaar- ECLI:NL:HR:2015:132 dood tot gevolg zou kunnen hebben. De baar zijn voor zeegaande schepen; b. alle raadsvrouwe heeft in dat verband verwezen andere schepen in de Nederlandse territori- (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- naar het Porsche-arrest ale zee waaronder begrepen de wateren zee- van Kan, Y. Buruma) (ECLI:NL:HR:1996:ZD0139). waarts van de in artikel 4 vastgestelde lijn. (Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, Het hof heeft ten aanzien van de bewezen- 2. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en strekkende tot vernietiging wat betreft de verklaring onder meer overwogen: ‘In onder- onder a, ten 2° en onder b, is niet van toe- beslissingen omtrent de onder 2 tenlaste- havig geval heeft verdachte zo blijkt uit de passing voor zover bij of krachtens de wet gelegde feiten en de strafoplegging, en gebezigde bewijsmiddelen geen gevolg gege- dan wel bij of krachtens een voor Nederland in zoverre tot terugwijzing dan wel ven aan de aanwijzingen van de achtervol- van kracht zijnd verdrag of besluit van een verwijzing; adv. mr. J.C. Oudijk, Venlo) gende verbalisanten om het voertuig tot volkenrechtelijke organisatie afwijkende ECLI:NL:HR:2015:132 stilstand te brengen. Verdachte wilde kenne- voorschriften zijn vastgesteld. (...)’ lijk ontkomen aan zijn aanhouding. Ver- - Art. 4 van het Besluit: ‘De in artikel 1, eerste Voorwaardelijk opzet poging doodslag bij dachte heeft meerdere malen, rijdende met lid, bedoelde lijn is de langs de Nederlandse sturen in richting van politievoertuig: in een zeer hoge snelheid van circa 140 km/u, kust gaande lijn (...).’ casu kan voorwaardelijk opzet niet zonder de door hem bestuurde personenauto naar - Art. 5 van het Besluit: ‘1. Overtreding van de meer uit de bewijsvoering worden afgeleid, links gestuurd. Dit terwijl hij wist dat het tot de Internationale Bepalingen ter voorko- mede in aanmerking genomen dat het hof voertuig van verbalisanten [verbalisant 1] ming van aanvaringen op zee, 1972, behoren- niets heeft vastgesteld waaruit kan volgen en [verbalisant 2] zich met nagenoeg dezelf- de Voorschriften 2, onder a, 5 tot en met 7, 8 dat en in welke mate een ongeval met de snelheid naast hem dan wel kort achter onder a, b en d tot en met f, (...) is een straf- dodelijke afloop waarschijnlijk was. hem bevond. Er waren geen obstakels op de baar feit.’ Vernietiging in cassatie van de strafopleg- weghelft waar verdachte reed die maakten 388 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Rechtspraak dat verdachte uit moest wijken naar de lin- dat als volgt moet worden beslist. raadsvrouw gebeld. Door een medewerkster kerweghelft. Door deze gedragingen heeft 5. Beslissing van het kantoor is aan de griffier medege- verdachte willens en wetens de aanmerkelij- De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uit- deeld dat de raadsvrouw niet is opgeroepen ke kans aanvaard dat door zijn gedragingen spraak maar uitsluitend wat betreft de beslis- en dat zij in verband met een andere zaak een dusdanig ongeval zou kunnen plaats- singen ter zake van het onder 2 primair ten- momenteel niet op kantoor is. De voorzitter vinden dat de bestuurder van de politieauto lastegelegde feit en de strafoplegging, in stelt vast dat de dagvaarding hoger en diens bijrijder zouden kunnen komen te welke vernietiging niet is begrepen de aan de beroep overeenkomstig het bepaalde in arti- overlijden. Indien twee auto’s met de gege- verdachte opgelegde schadevergoedings- kel 588 van het Wetboek van Strafvordering ven snelheid met elkaar in aanraking maatregelen ten behoeve van [betrokkene 1] op 26 juni 2013 op correcte wijze is uitge- komen is naar algemene ervaringsregels de (feit 1) respectievelijk [A] BV (feit 4); wijst de reikt aan de griffier van de rechtbank ’s-Gra- kans aanmerkelijk dat er een dusdanig zaak terug naar het Gerechtshof ’s-Hertogen- venhage, met verzending op diezelfde datum ongeval zal plaatsvinden dat een bestuurder bosch, opdat de zaak in zoverre op het van een afschrift van de dagvaarding aan en bijrijder komen te overlijden. Hetgeen de bestaande hoger beroep opnieuw wordt het gba-adres van de verdachte. Het raadsvrouwe heeft aangevoerd ten aanzien berecht en afgedaan; verwerpt het beroep gerechtshof verleent verstek tegen de niet- van onder meer de zwaarte en grootte van voor het overige. verschenen verdachte.’ Het middel keert zich tegen het oordeel van de beide auto’s, de geoefendheid van de bestuurder en het feit dat een botsing kon worden voorkomen door uit te wijken dan 315 het hof dat de raadsvrouwe van de verdachte behoorlijk is opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep en klaagt dat het hof de wel af te remmen, doet daar niet aan af. Het beroep van de verdediging op het Porsche- 27 januari 2015, nr. 14/00040 behandeling van de zaak niet buiten tegen- arrest verwerpt het hof nu het in het (Mrs. A.J.A. van Dorst, H.A.G. Splinter-van woordigheid van de raadsvrouwe bij verstek genoemde arrest een voor alle betrokkenen Kan, V. van den Brink) had mogen behandelen en afdoen. levensgevaarlijke verkeersmanoeuvre betrof, (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, terwijl het in het onderhavige geval gaat om strekkende tot vernietiging en terugwij- Hoge Raad, onder meer: doelbewuste, tegen verbalisanten gerichte zing; adv. mr. M.J.N. Vermeij, ’s-Gravenhage) 2.4. De stukken van het geding, waaronder de geweldshandelingen, gericht op het voorko- ECLI:NL:HR:2015:118 hiervoor onder 2.2 sub (ii) genoemde kennis- men van aanhouding. Het hof verwerpt het geving van de Advocaat-Generaal bij het Hof verweer van de verdediging.’ Verzending afschrift appeldagvaarding aan mr. A.A. Holleeder omtrent het tijdstip van Het middel behelst de klacht dat de bewezen- aan raadsvrouwe, art. 51 Sv: wanneer de de terechtzitting, wekken niet het vermoeden verklaring onder 2 wat betreft het (voorwaar- stukken van het geding niet het vermoe- dat wat betreft de appeldagvaarding niet is delijk) opzet op de dood van de verbalisanten den wekken dat wat betreft de appeldag- voldaan aan (de strekking van) het voorschrift niet naar behoren is gemotiveerd. vaarding niet is voldaan aan (de strekking van art. 51 Sv. Het Hof had daarom ook zonder van) het voorschrift van art. 51 Sv, mag nader te hebben onderzocht of daadwerkelijk Hoge Raad, onder meer: zonder nader te onderzoeken of daadwer- een afschrift van de appeldagvaarding aan de 2.3. Uit de bewijsvoering kan het in de bewe- kelijk een afschrift van de appeldagvaar- raadsvrouwe was verzonden, mogen aanne- zenverklaring omschreven opzet van de ver- ding aan de raadsvrouwe is verzonden, men dat art. 51 Sv was nageleefd. Het Hof dachte niet zonder meer worden afgeleid, worden aangenomen dat art. 51 Sv is heeft echter de griffier doen informeren naar mede in aanmerking genomen dat het Hof nageleefd. Nu het hof in casu echter heeft de reden van de afwezigheid van de raadsvrou- niets heeft vastgesteld waaruit kan volgen doen informeren naar de reden van de we. Daartoe is zijdens de raadsvrouwe als dat en in welke mate een ongeval met dode- afwezigheid van de raadsvrouwe, zijdens reden opgegeven dat zij de meergenoemde lijk afloop waarschijnlijk was. De bewezen- welke vervolgens is aangegeven dat zij de kennisgeving niet had ontvangen. Bij die stand verklaring is ontoereikend gemotiveerd. kennisgeving niet had ontvangen, mocht van zaken is het niet nader gemotiveerde oor- 2.4. Het middel is terecht voorgesteld. het hof niet ongemotiveerd aannemen dat deel van het Hof dat art. 51 Sv is nageleefd (…) art. 51 Sv is nageleefd. niet zonder meer begrijpelijk. 2.5. Het middel is gegrond. 4. Slotsom (…) (Sv art. 51) Volgt vernietiging en terugwijzing. Indien de bestreden uitspraak door de Hoge Raad wat betreft de strafoplegging wordt Inleiding: vernietigd, zijn in die vernietiging in Blijkens het proces-verbaal van de terechtzit- beginsel en tenzij in het arrest anders is ting in hoger beroep van 17 juli 2013 is vermeld, begrepen alle in de bestreden aldaar de verdachte noch diens raadsvrouwe 27 januari 2015, nr. 13/02326 uitspraak genomen beslissingen als verschenen. Dat proces-verbaal houdt het (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- bedoeld in art. 351 Sv omtrent de oplegging volgende in: ‘De verdachte, gedagvaard als: van Kan, Y. Buruma) van een straf en/of maatregel (vgl. HR 26 [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek- november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ [geboortedatum] 1986, adres: [a-straat 1] te kende tot vernietiging en terugwijzing; adv. 2014/42). In het onderhavige geval ziet de [woonplaats], is niet ter terechtzitting ver- mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage) Hoge Raad aanleiding met het oog op de schenen. De raadsvrouw van de verdachte, ECLI:NL:HR:2015:133 belangen van de benadeelde partijen een mr. A.A. Holleeder, is hoewel bij brief van 31 uitzondering te maken voor de met mei 2013 behoorlijk opgeroepen niet ter Gebrekkige motivering doordat daarin betrekking tot feit 1 en feit 4 opgelegde terechtzitting verschenen. (...) De griffier opgenomen zinsneden niet worden schadevergoedingsmaatregelen. heeft getracht de raadsvrouw telefonisch te geschraagd door de op de zogenoemde Pro- Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee bereiken. Zij heeft naar het kantoor van de mis-wijze samengevatte bewijsmiddelen: dit 316 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 389 Rechtspraak leidt in casu bij gebrek aan belang niet tot - met een schaar plukken haar van [betrokke- te respecteren belang heeft bij vernietiging cassatie, omdat ook indien deze zinsneden ne 1] afgeknipt en van het arrest en een nieuwe behandeling. uit de bewezenverklaring worden geschrapt, - tegen [betrokkene 1] gezegd dat ze in een 2.6.3. Het middel is tevergeefs voorgesteld. niet kan worden gezegd dat daarmee aan de bestelbus moest stappen en (...); (...) aard en ernst van het bewezenverklaarde - meermalen in het gezicht en tegen het wezenlijk afbreuk wordt gedaan, terwijl hoofd heeft gestompt en geslagen en (...) niet is aangevoerd dat en waarom de ver- - meermalen tegen het hoofd en/of het dachte niettemin een rechtens te respecte- lichaam heeft geschopt en/of getrapt (...)’, 27 januari 2015, nr. 14/00022 ren belang heeft bij vernietiging van het niet naar de eis der wet met redenen is (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- arrest en een nieuwe behandeling. omkleed, aangezien deze woorden of zinsne- van Kan, Y. Buruma) den niet (volledig) door de inhoud van de (Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt, bewijsvoering worden geschraagd. strekkende tot vernietiging wat betreft de 2.6.1. Het middel mist feitelijke grondslag beslissingen ter zake van de vordering van Inleiding: voor zover het betreft de zakelijk samenge- de benadeelde partij en de oplegging van Het middel klaagt over de motivering van vatte inhoud van de gebezigde bewijsmidde- de schadevergoedingsmaatregel, en in de bewezenverklaring. Het gaat in casu om len, waarnaar met voldoende nauwkeurig- zoverre tot terugwijzing dan wel verwij- een Promis-motivering. heid is verwezen, met betrekking tot de zing; adv. mr. H. Külcü, Maastricht) navolgende woorden of zinsneden: ECLI:NL:HR:2015:131 (Sv art. 359) 317 Hoge Raad, onder meer: - ‘tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij op de 2.4. De werkwijze in de onderhavige zaak ten bank moest gaan zitten en de woning (gele- Het is niet toegestaan de vordering van aanzien van de bewijsmotivering komt hier- gen aan de [b-straat 1]) niet mocht verlaten’; de benadeelde partij voor een hoger bedrag op neer dat de beslissing dat de verdachte - ‘[betrokkene 1] meermalen in het gezicht en toe te wijzen dan het bedrag dat de het tenlastegelegde heeft begaan, steunt op tegen het hoofd gestompt en geslagen’; benadeelde partij heeft gevorderd ter een bewijsredenering waarin de inhoud van - ‘[betrokkene 1] meermalen tegen het zake van de schade en evenmin om voor de gebezigde bewijsmiddelen zakelijk is lichaam geschopt’; dat hogere bedrag een schadevergoedings- samengevat, en waarin voor de redengevende - ‘[betrokkene 1] (dreigend) de woorden toe- maatregel op te leggen. feiten en omstandigheden waarop de bewijs- gevoegd: “Je moet je uitkleden en dan gaan beslissing steunt, wordt verwezen naar de er foto’s van je gemaakt worden”’; bewijsmiddelen waaraan deze feiten en - ‘met een schaar plukken haar van [betrokke- omstandigheden zijn ontleend. In zo’n geval ne 1] afgeknipt’; Inleiding: behoort de verwijzing naar de bewijsmidde- - ‘tegen [betrokkene 1] gezegd dat ze in een Het middel komt met motiveringsklachten len zo nauwkeurig te zijn dat kan worden bestelbus moest stappen’; op tegen de toewijzing van de vordering van beoordeeld of de bewezenverklaring in toe- - ‘meermalen in het gezicht en tegen het de benadeelde partij [betrokkene] tot het reikende mate steunt op de inhoud van wet- hoofd heeft gestompt en geslagen’ en bedrag van € 810 aan geleden materiële scha- tige bewijsmiddelen en of de samenvatting - ‘meermalen tegen het hoofd en/of het de als gevolg van het ten laste van de ver- geen ongeoorloofde conclusies of niet-reden- lichaam heeft geschopt en/of getrapt’. dachte onder 2 bewezenverklaarde feit. gevende onderdelen inhoudt dan wel of de 2.6.2. Het middel klaagt terecht dat de bewijsmiddelen niet zijn gedenatureerd (vgl. zinsneden: Hoge Raad, onder meer: HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ - ‘meermalen tegen het hoofd geschopt’; 3.6. In aanmerking genomen dat de verdach- 2007/367 rov. 5.6.1). - ‘En als je dat niet doet dan krijg je nog meer te door het Hof is vrijgesproken van het 2.5. Het middel klaagt dat het Hof niet aan knallen van ons’ en ‘Hoe meer je schreeuwt hem onder 1 tenlastegelegde feit, moet het voormelde motiveringseisen heeft voldaan. hoe meer klappen je krijgt’ en ‘Je moet je bek gezien de inhoud van het voegingsformulier Daartoe wordt aangevoerd dat de bewezen- houden en luisteren naar wat wij zeggen’ ervoor gehouden worden dat het Hof de vor- verklaring voor zover behelzende de volgen- niet worden geschraagd door de, hiervoor in dering van de benadeelde partij heeft toege- de woorden of zinsneden: 2.3 weergegeven, inhoud van de op de wezen voor zover deze betrekking heeft op ‘- tegen [betrokkene 1] gezegd dat zij op de zogenoemde Promis-wijze samengevatte de schadeposten ‘telefoonkosten’ en ‘bellen bank moest gaan zitten en de woning (gele- bewijsmiddelen. naar diverse personen’. Het middel klaagt gen aan de [b-straat 1]) niet mocht verlaten Dit gebrek in de motivering van de terecht dat het Hof aan de benadeelde partij en (...) bewezenverklaring behoeft evenwel bij ter vergoeding van de schade die zij heeft - [betrokkene 1] meermalen in het gezicht en gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. geleden als gevolg van het onder 2 bewezen- tegen het hoofd gestompt en geslagen en (...) Ook indien deze zinsneden uit de verklaarde feit, een hoger bedrag heeft toe- - [betrokkene 1] meermalen tegen het hoofd bewezenverklaring worden geschrapt, kan gewezen dan de benadeelde partij ter zake en het lichaam geschopt (...) en (...) niet worden gezegd dat daarmee aan de aard van die schade heeft gevorderd. Het Hof - [betrokkene 1] (dreigend) de woorden toege- en ernst van het bewezenverklaarde heeft eveneens ten onrechte aan de verdach- voegd: ‘Je moet je uitkleden en dan gaan er wezenlijk afbreuk wordt gedaan, terwijl niet te voor dat bedrag een schadevergoedings- foto’s van je gemaakt worden’ en ‘En als je dat is aangevoerd dat en waarom de verdachte maatregel opgelegd. niet doet dan krijg je nog meer knallen van bij de omstandigheid dat deze zinsneden in Volgt vernietiging van de bestreden uit- ons’ en ‘Hoe meer je schreeuwt hoe meer de door het Hof in de voetnoten 13 en 14 spraak wat betreft de beslissing op de vorde- klappen je krijgt’ en ‘Je moet je bek houden vermelde proces-verbaal van aangifte, ring van de benadeelde partij en de ten en luisteren naar wat wij zeggen’ althans inhoudende de door de aangeefster behoeve van haar aan de verdachte opgeleg- woorden van gelijke dreigende aard of strek- [betrokkene 1] afgelegde verklaring, (vrijwel) de schadevergoedingsmaatregel, en in zover- king en (...) letterlijk voorkomen, niettemin een rechtens re terugwijzing. 390 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 (Sv art. 361) Rechtspraak 318 Raad van State deze referentiepunten. Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. 2. Ingevolge artikel 11.24, eerste lid, van de 27 januari 2015, nr. 14/01765 Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries, werkzaam Wet milieubeheer kan de minister van Infra- (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin bij de directie bestuursrechtspraak van de structuur en Milieu op verzoek van de beheer- Lohman, Y. Buruma) Raad van State en mw. mr. D. van Leeuwen, der in verband met bijzondere omstandighe- (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, coördinator vreemdelingenzaken bij de den voor een termijn van ten hoogste vijf jaar strekkende tot vernietiging en terugwijzing Afdeling bestuursrechtspraak. ontheffing verlenen van de verplichting tot dan wel verwijzing; OM-cassatie, tegenge- Volledige versies van deze uitspraken zijn te naleving van een geluidproductieplafond. sproken door adv. mr. I. Jadib, ’s-Gravenhage) vinden op www.raadvanstate.nl. 3. (…). 3.1. De in titel 11.3 van de Wet milieubeheer ECLI:NL:HR:2015:139 Beklag aangaande beslag art. 552a Sv: 319 opgenomen bepalingen over geluidproductieplafonds strekken er niet toe om een planologische keuze te maken over het al dan niet rechtbank past als juiste maatstaf toe of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later 14 januari 2015, nr. 201404094/1/A4 aanleggen van een tracé of over het traject oordelende strafrechter aan de klager een (Mrs. Scholten-Hinloopen, Van den Broek, van dat tracé, maar om, gegeven een bepaal- verplichting ter ontneming van wederrech- Jurgens) de ligging van het tracé, te regelen welke telijk verkregen voordeel zal opleggen, ECLI:NL:RVS:2015:52 geluidbelasting het tracé mag veroorzaken. Het onder 3 weergegeven betoog heeft in de maar de rechtbank mag bij haar oordeel daarover niet vooruitlopen op de mogelijke De vraag of de planologische keuze voor kern betrekking op de planologische keuze definitieve uitkomst van de strafzaak. een tracé rechtmatig is, kan niet aan de over het aanleggen en de ligging van het tij- orde komen bij de beoordeling van een delijke tracé, en niet op de vraag of, gegeven krachtens art. 11.24 lid 1 Wm verleende die keuze, een juiste beslissing is genomen ontheffing van de verplichting tot naleving over de voor deze locatie geldende geluidpro- van een geluidproductieplafond. ductieplafonds. In zoverre geeft het betoog (Sv art. 94a, 552a) Inleiding: geen aanleiding voor het oordeel dat het Beklagprocedure. Het middel behelst de klacht dat de rechtbank ten onrechte, althans (Wm art. 11.24) besluit over de afwijking van de geluidproductieplafonds niet mocht worden genomen. onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de Uitspraak in het geding tussen: [appellant De vraag of de planologische keuze rechtma- strafrechter, later oordelend, aan de klager A] en [appellant B], wonend te Waalwijk, tig is, kan aan de orde worden gesteld door [klager 1] een verplichting tot betaling van appellanten, en de Staatssecretaris van middel van het instellen van rechtsmiddelen € 1.600.000 ter ontneming van wederrechte- Infrastructuur en Milieu, verweerder. tegen de voor de aanleg van het tijdelijke tracé verleende omgevingsvergunning waar- lijk verkregen voordeel zal opleggen. Procesverloop bij afwijking van het geldende bestemmings- Hoge Raad, onder meer: Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de plan wordt toegestaan. 2.3. Met toepassing van de juiste maatstaf Staatssecretaris aan Rijkswaterstaat Zuid- Het betoog geeft evenmin aanleiding voor bij de beoordeling van een op de voet van Nederland een ontheffing van de verplich- het oordeel dat zich geen bijzondere omstan- art. 94a Sv gelegd beslag, heeft de ting tot naleving van de geluidproductiepla- digheden voordoen als bedoeld in artikel Rechtbank beoordeeld of zich hier het geval fonds van de referentiepunten, gelegen aan 11.24 van de Wet milieubeheer. De Afdeling is voordoet dat niet hoogst onwaarschijnlijk is de zuidzijde van de A59 in de gemeente van oordeel dat de staatssecretaris de nood- dat de strafrechter, later oordelend, aan de Waalwijk, ter hoogte van het Afwateringska- zaak om in verband met de vervanging van klager [klager 1] een verplichting tot naal ’s-Hertogenbosch-Drongelen, verleend. het tracé een tijdelijke omleidingsroute te betaling van een geldbedrag van Bij besluit van 9 april 2014 heeft de staatsse- realiseren, in redelijkheid heeft kunnen aan- € 1.600.000 ter ontneming van cretaris het door [appellanten] hiertegen merken als een bijzondere omstandigheid die wederrechtelijk verkregen voordeel zal gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. het verlenen van een ontheffing van de opleggen. De Rechtbank heeft dat hoogst Tegen dit besluit hebben [appellanten] geluidproductieplafonds kan rechtvaardigen. onwaarschijnlijk geacht. Aan dit oordeel beroep ingesteld. Het betoog faalt. (…) heeft de Rechtbank in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de klager voornoemd (…) in de tegen hem gerichte strafzaak bij (niet 320 onherroepelijk) vonnis van de Rechtbank Overwegingen Haarlem van 27 januari 2012 1. Het tracé over het Afwateringskanaal (ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5210) is ’s-Hertogenbosch-Drongelen wordt vervan- 23 januari 2015, nr. 201408655/1/V3 vrijgesproken van het gedeelte van de gen, waardoor in de tussentijd gebruik (Mrs. Lubberdink, Van der Spoel, Verheij) tenlastelegging dat ziet op de criminele gemaakt dient te worden van een tijdelijk ECLI:NL:RVS:2015:232 organisatie [A], waarbinnen de facturen van tracé. Dit tracé is gesitueerd aan de zuidzijde [klaagster 2] de grondslag vormen voor het van het huidige tracé en zal daarom dichter- In een besluit tot verlenging van bewaring in de ontnemingszaak gevorderde bedrag bij de nabijgelegen woningen liggen. Dit leidt mag niet worden volstaan met de motive- van € 1.600.000. De Rechtbank had bij haar ertoe dat de geluidproductieplafonds van ring dat is voldaan aan het bepaalde in art. oordeel evenwel niet mogen vooruitlopen enkele referentiepunten zullen worden over- 59 lid 6 VW 2000. De staatssecretaris heeft op de mogelijke uitkomst van de strafzaak. schreden. De staatssecretaris heeft om die tot 15 maart 2015 de tijd zijn besluitvor- 2.4. Het middel is terecht voorgesteld. reden ontheffing verleend voor de jaren 2015 ming daarop aan te passen. De rechter Volgt vernietiging en terugwijzing. en 2016 van de geluidproductieplafonds van dient vol te toetsen of in een specifiek NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 391 Rechtspraak geval andere afdoende maar minder enkele ontbreken van deze uitdrukkelijke en uitspraak van 20 november 2013 in zaak nr. dwingende maatregelen dan een bewaring gemotiveerde beoordeling in beginsel de con- 201303720/1/A3). Dit uitgangspunt is ont- doeltreffend kunnen worden toegepast. clusie verbinden dat deze besluiten moeten leend aan artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, worden vernietigd. waarin het beginsel tot uitdrukking is (Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeer- 2.2.Uit punt 62 van het arrest Mahdi volgt gebracht dat van een rechtsmiddel, indien richtlijn) art. 15; VW 2000 art. 59 lid 6) dat de rechter bij de beoordeling van de het aanwenden daarvan niet aan een termijn rechtmatigheid van een verlengingsbesluit is gebonden, niet onredelijk laat gebruik mag Uitspraak op het hoger beroep van: de moet kunnen beslissen over elk relevant fei- worden gemaakt. Ook het College van Beroep [vreemdeling], appellant, vs.de uitspraak telijk en juridisch element om te bepalen of voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats een verlenging van de bewaring gerechtvaar- van Beroep hebben in uitspraken getoetst of Amsterdam, van 16 oktober 2014 in zaak digd is in het licht van de in de punten 58 een verzoek om herziening onredelijk laat is nr. 14/21650 in het geding tussen: de [vreem- tot en met 61 van dat arrest vermelde vereis- ingediend (uitspraken van 16 oktober 2013, deling] en de [Staatssecretaris van Veiligheid ten. Punt 61 heeft onder meer betrekking op ECLI:NL:CBB:2013:194, en 21 oktober 2013, en Justitie]. de vraag of in een specifiek geval andere ECLI:NL:CRVB:2013:2151). afdoende maar minder dwingende maatrege- 2.1. De Afdeling heeft het ‘onredelijk laat’-cri- len dan een bewaring doeltreffend kunnen terium enkele keren aldus ingevuld dat een worden toegepast. verzoek om herziening als onredelijk laat 1.3. Uit de punten 44 tot en met 46 en 52 van Volgens het Hof impliceert de voormelde ingediend wordt aangemerkt, indien een der- het arrest Mahdi [van het Hof van Justitie bevoegdheid van de rechter een grondig gelijk verzoek eerst is ingediend na omme- van 5 juni 2014, C-146/14 PPU, onderzoek naar de feitelijke elementen van komst van drie maal zes weken na het ECLI:EU:C:2014:1320, (Mahdi)] volgt dat een het concrete geval. Ook oordeelt het Hof dat bekend worden met de in het verzoek gestel- verlengingsbesluit een schriftelijk besluit de rechter zijn beslissing in de plaats van die de nieuwe feiten of omstandigheden (hierna: moet zijn waarin de feitelijke en juridische van de administratieve autoriteit moet kun- nova), dan wel, indien geen nova zijn gesteld, gronden ter rechtvaardiging van dat besluit nen stellen en moet kunnen beslissen over na de openbaarmaking van de uitspraak (uit- zijn opgenomen. Dit vereiste is volgens het de mogelijkheid om een vervangende maat- spraken van 13 april 2011 in zaak nr. Hof niet alleen in het belang van een ade- regel te gelasten. Deze overwegingen van het 201006815/1/H2 en 18 december 2013 in quate rechtsbescherming van de vreemde- Hof laten zich, in samenhang bezien en gelet zaak nr. 201209411/1/A3). Het College van ling, maar dient er ook toe om de rechter ten op de daarbij gebruikte bewoordingen, niet Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale volle in staat te stellen om de rechtmatigheid rijmen met een enigszins terughoudende Raad van Beroep hebben aan dit criterium van een verlengingsbesluit te beoordelen. In toetsing door de rechter. Die toetsingsmaat- niet een zodanige invulling gegeven. de punten 58 tot en met 61 heeft het Hof staf dient derhalve te worden verlaten. (…) 2.2. De Hoge Raad heeft tot nu toe in zijn (…) rechtspraak niet het uitgangspunt gehan- uiteengezet aan welke criteria daarbij door de rechter moet worden getoetst. Dit zijn (…) Terugkeerrichtlijn gestelde vereisten, maar ook de vereisten die voortvloeien uit het eer- teerd dat een verzoek om herziening niet onredelijk laat mag worden ingediend. Aan niet alleen de in artikel 15, zesde lid van de 321 invulling van dit criterium is de Hoge Raad daardoor (nog) niet toegekomen. 2.3. De behoefte aan zekerheid bij belangheb- ste en vierde lid van deze bepaling. Gelet op het gewicht dat het Hof in de pun- 28 januari 2015, nr. 201406317/2/A4 benden en bestuursorganen over de rechts- ten 45 en 46 van het arrest Mahdi aan de (Mrs. Polak, Van Buuren, Feteris, Bolt, kracht van een besluit is een belangrijke belangen van de vreemdeling en de controle- Venema) reden om een grens te stellen aan de moge- rende rechter heeft toegekend en op het toet- ECLI:NL:RVS:2015:308 lijkheid om herziening te vragen. In dit licht bezien is het niet onredelijk om van degene singskader dat het Hof in de punten 58 tot en met 61 heeft uiteengezet, mag de staats- Criterium voor termijn waarbinnen die om herziening verzoekt te verwachten dat secretaris in een verlengingsbesluit niet vol- verzoek om herziening mag worden hij dat niet onredelijk laat doet nadat de uit- staan met de motivering van zijn standpunt ingediend; met oog op rechtseenheid vult spraak is gedaan of nadat hij op de hoogte is dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 59, Afdeling criterium nader in. geraakt van nova die volgens hem aanleiding kunnen zijn voor herziening. Het belang van zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee aan de vereisten van artikel 15, zes- (Awb art. 8:119) de rechtseenheid is ermee gediend dat alle hoogste bestuursrechters aan het ‘onredelijk de lid, van de Terugkeerrichtlijn. De staatssecretaris moet tevens motiveren of nog steeds Uitspraak (…) op het verzoek van [verzoek- laat’-criterium eenzelfde invulling geven. is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vier- ster] om herziening van de uitspraak van de 2.4. In het licht daarvan zal bij verzoeken om de lid, van die richtlijn omschreven vereisten. Afdeling van 21 augustus 2013 in zaak nr. herziening het ‘onredelijk laat-criterium’ wor- (…) 201207833/1/A2. den gehanteerd en wel aldus dat bij de invulling van dit criterium als regel zal worden 1.4. (…) De Afdeling voegt daar evenwel aan toe dat het op de weg van de staatssecretaris (…) uitgegaan van een termijn van één jaar. Dit betekent dat de indiening van een verzoek ligt om zo spoedig mogelijk uitdrukkelijk en gemotiveerd in verlengingsbesluiten te 2. Hoewel de indiening van een verzoek om om herziening als onredelijk laat wordt aan- beoordelen of aan de in artikel 15, eerste, herziening niet aan enige wettelijke termijn gemerkt, indien het verzoek is ingediend vierde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn is gebonden, hanteert de Afdeling bij de meer dan een jaar na het bekend worden gestelde criteria is voldaan. In procedures beoordeling van een dergelijk verzoek als met de daarin gestelde nova dan wel, indien tegen verlengingsbesluiten genomen op of uitgangspunt dat het verzoek niet onredelijk geen nova zijn gesteld, na de datum van na 15 maart 2015 zal de Afdeling aan het laat mag zijn ingediend (zie bijvoorbeeld de openbaarmaking van de uitspraak waarvan 392 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Rechtspraak herziening wordt verzocht. Een uitzondering b, van de WWB bepaalt dat niet als vermogen digen een afwijkende regeling van de vermo- op die regel wordt gemaakt voor die uitzon- in aanmerking wordt genomen het bij de genstoets gegeven. Van zelfstandigen die een derlijke gevallen waarin het belang van de aanvang van de bijstand aanwezige vermo- beroep doen op bijstand, kan worden gevergd rechtszekerheid van andere belanghebben- gen voorzover dit minder bedraagt dan de dat zij ook het bescheiden vermogen inzet- den en bestuursorganen dermate betrokken van toepassing zijnde vermogensgrens, ten voor de bestaansvoorziening. Het vermo- is, dat het hanteren van een zo lange termijn genoemd in het derde lid. gen dat voor de uitoefening van het bedrijf niet aanvaardbaar zou zijn. Dit laatste kan 6.1.3. Ingevolge artikel 7 van het Bbz 2004 of beroep noodzakelijk is, dient echter buiten zich eerder in meerpartijengeschillen dan in wordt niet als vermogen in aanmerking beschouwing te blijven. Verder blijven uiter- tweepartijengeschillen voordoen, en eerder genomen het voor de uitoefening van het aard ook voor zelfstandigen de bezittingen indien bij de uitspraak waarvan herziening bedrijf of beroep noodzakelijke vermogen, in natura buiten beschouwing die algemeen wordt verzocht, een besluit in stand is geble- waaronder mede begrepen het vermogen gebruikelijk zijn dan wel die, door bijzondere ven waarbij aan een of meer belanghebben- gebonden in de door de zelfstandige of zijn omstandigheden van de belanghebbende, den toestemming is verleend om bepaalde gezin in eigendom bewoonde woning met noodzakelijk zijn. De redactie van onderdeel activiteiten te verrichten. In dergelijke uit- bijbehorend erf. a van het tweede lid van artikel 52 van de zonderlijke gevallen waarin de termijn van 6.2. Appellant heeft aangevoerd dat de recht- Abw is gelijk aan die van het eerste lid, één jaar niet wordt gehanteerd, zal een ter- bank ten onrechte heeft overwogen dat arti- onderdeel a. Hiermee komt tot uiting dat mijn gelden van drie maal zes weken. kel 7 van het Bbz 2004 niet een van artikel voor de beoordeling in hoeverre deze bezit- 2.5. De hiervoor in 2.4 geformuleerde regels 34 van de WWB afwijkende vermogenstoets tingen buiten beschouwing blijven, voor zelf- gelden niet voor het indienen van een ver- geeft. Appellant heeft daarbij gewezen op de standigen dezelfde criteria worden gehan- zoek om herziening van een uitspraak over wetsgeschiedenis. Voor zelfstandigen dient teerd als voor andere belanghebbenden en een punitieve sanctie. Een dergelijk verzoek volgens appellant eerst te worden bezien dat er op dit punt dus geen aanleiding is is niet aan een termijn gebonden. welk vermogen nodig is voor het bedrijf. De rekening te houden met de specifieke (…) resterende middelen, ook indien deze lager omstandigheden van de betrokkene als zelf- zijn dan de voor gewone bijstandsgerechtig- standige. Voor de Abw en het daarop geba- den geldende vermogensgrens, moeten inge- seerde Besluit bijstandverlening zelfstandi- Centrale Raad van Beroep zet worden om te voorzien in de kosten van gen zijn in de plaats gekomen de Wet werk Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. het bestaan. en bijstand (WWB) en het aanvankelijk op van der Ham, vice-president van de Centrale 6.3. Appellant heeft terecht gewezen op de artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd wetsgeschiedenis. In artikel 52 van de Alge- bijstand en sedert 1 januari 2009 op artikel Wetenschappelijk bureau van de Centrale mene bijstandswet (Abw) zijn bepalingen 78f van de WWB gebaseerde Bbz 2004. Artikel Raad van Beroep. opgenomen over wat niet als vermogen in 78f van de WWB, voor zover hier van belang, aanmerking wordt genomen. Het eerste lid wijkt niet af van artikel 7 van de IWWB. betreft bepalingen in het algemeen en het 6.4. Blijkens de nota van toelichting op het tweede lid betreft bepalingen voor zelfstan- Bbz 2004 (Stb. 2003, 390, blz. 18) is slechts de digen. In artikel 52, eerste lid, onder a, van de indeling van het Bbz 2004 gewijzigd: inhou- 27 januari 2015, nr. 13/4771 BBZ Abw is bepaald dat niet als vermogen in aan- delijk hebben er geen wijzigingen plaatsge- (Mrs. Roelofs, Talman, Klik) merking wordt genomen bezittingen in natu- vonden. Alle bepalingen uit het Bbz, alsmede ECLI:NL:CRVB:2015:166 ra die naar hun aard en waarde algemeen de relevante Abw-bepalingen betreffende gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstan- zelfstandigen zijn gehandhaafd. De bepalin- Kennelijke omissie regelgever. Er moet digheden van persoon en gezin, noodzakelijk gen die uit de Abw zijn overgeheveld naar van worden uitgegaan dat is beoogd voor zijn. Een soortgelijke bepaling is voor zelf- het Bbz 2004 betreffen onder meer, aldus de zelfstandigen in art. 7 van het Bbz 2004 een standigen opgenomen in artikel 52, tweede nota van toelichting, een specifieke vermo- regeling op te nemen die afwijkt van art. 34 lid, aanhef en onder a, van de WWB. Verder is gensvrijlating voor zelfstandigen (hoofdstuk WWB. in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder b, II, paragraaf 3). In deze paragraaf is, naast het van de Abw bepaald dat niet als vermogen in onder 6.1.3 weergegeven artikel 7, opgeno- aanmerking wordt genomen het bij de aan- men artikel 8 dat handelt over de wijze van vang van de bijstand aanwezige vermogen vaststelling van de omvang van het bedrijfs- voorzover dit minder bedroeg dan de toepas- vermogen en artikel 9 dat gaat over het ver- selijke vermogensgrens. Een overeenkomsti- mogen tezamen met anderen. Overwegingen ge bepaling is in het tweede lid van artikel 6.5. Gelet op de onder 6.3 en 6.4 weergeven 6.1.1. Ingevolge artikel 7 van de Invoerings- 52 niet opgenomen. In artikel 52, tweede lid, geschiedenis van de wet- en regelgeving moet wet Wet werk en bijstand (IWWB), voor zover aanhef en onder b, van de Abw is bepaald dat ervan worden uitgegaan dat is beoogd voor van belang, worden bij of krachtens algeme- voor de zelfstandige niet als vermogen in zelfstandigen in artikel 7 van het Bbz 2004 ne maatregel van bestuur regels gesteld met aanmerking wordt genomen het voor de uit- een regeling op te nemen die afwijkt van arti- betrekking tot de verlening van bijstand op oefening van het bedrijf of zelfstandig kel 34 van de WWB. Onderkend wordt dat de grond van de Wet werk en bijstand (WWB) beroep noodzakelijke vermogen, waaronder in artikel 52, tweede lid, aanhef en onder a, aan zelfstandigen, waarbij kan worden afge- mede begrepen het vermogen gebonden in van de Abw opgenomen uitzondering met weken van een aantal artikelen en paragra- de door de zelfstandige of zijn gezin in eigen- betrekking tot, kort gezegd, algemeen gebrui- fen van de WWB, waaronder artikel 34 van de dom bewoonde woning met bijbehorend erf. kelijke dan wel noodzakelijke bezittingen niet WWB. Deze algemene maatregel van bestuur Blijkens de toelichting op deze bepalingen expliciet in artikel 7 van het Bbz 2004 is is het Bbz 2004. (Kamerstukken II 1991/1992, 22545, nr. 3, blz. opgenomen, terwijl een soortgelijke bepaling 6.1.2. Artikel 34, tweede lid, aanhef en onder 158) is in artikel 52, tweede lid, voor zelfstan- wel in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder 322 (BBZ 2004 art. 7) (…) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 393 Rechtspraak a, van de WWB is opgenomen. Dit moet wor- beiden voor zover aangevochten, moeten wor- De verwijzing door appellant naar de uit- den gezien als een kennelijke omissie van de den vernietigd. Doende wat de rechtbank zou spraak van de Raad van 11 september 2013 regelgever, nu het blijkens de nota van toe- behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen (ECLI:NL:CRVN:2013:1737) maakt dit oordeel lichting uitdrukkelijk de bedoeling is geweest het bestreden besluit ongegrond verklaren. niet anders. In dat geval ging het immers om toekomstige aanvragen voor vergelijkbare om de bepalingen van de Abw en het Bbz te handhaven. Zulks blijkt ook uit de in de definitiebepaling van artikel 1, aanhef en onder 323 zorg van dezelfde betrokkene terwijl het in dit geval gaat om aanvragen om vergelijkbare zorg van andere bewoners van [instelling 1] h, van het Bbz 2004 gegeven omschrijving van totaal vermogen, waartoe niet worden 28 januari 2015, nr. 13/1401 WMO dan [naam 2]. gerekend de in artikel 34, tweede lid, onderde- (Mr. Bel) 8. Het vorenstaande betekent dat met de len a en e van de WWB bedoelde bezittingen. ECLI:NL:CRVB:2015:194 getroffen schikking het procesbelang bij het hoger beroep is komen te vervallen zodat het Er is echter geen aanleiding om de in artikel 34 van de WWB opgenomen vrijlating van het Eventueel toekomstige aanvragen om zorg hoger beroep niet-ontvankelijk dient te wor- bescheiden vermogen op zelfstandigen van van andere bewoners leveren onvoldoende den verklaard. toepassing te achten. procesbelang op. 6.6. De Raad blijft met deze uitleg in lijn met zijn ook door de rechtbank genoemde uit- (Awb art. 8:1) College van Beroep voor het bedrijfsleven (…) Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. spraak van 23 oktober 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY2390), waarin tot dezelfde conclusie is gekomen. De rechtbank heeft J.M.M. Bancken, mw. mr. M.B.L. van der Weele terecht overwogen dat in een latere uitspraak Overwegingen en mw. mr. A.G.J. van Ouwerkerk, allen van de Raad (uitspraak van 23 januari 2013, 4. Ter zitting van de Raad van 20 juli 2014 gerechtsauditeur bij het College. ECLI:NL:CRVB:2013:BY9323), evenals in een zijn partijen overeengekomen dat appellant eerdere uitspraak van de Raad met betrekking 2,5 uur per week huishoudelijke hulp toekent tot de Abw (uitspraak van 9 december 2003, tot de datum van overlijden van [naam 2]. ECLI:NL:CRVB:2003:AO1146) ten aanzien van 5. Appellant heeft de Raad verzocht alsnog een zelfstandige wel is getoetst aan de grens uitspraak te doen over de vraag of de huis- 13 januari 2015, 13/550 e.a. van het vrij te laten vermogen, maar, zoals uit houdelijke hulp als algemeen gebruikelijk (Mrs. Wolters, Kerkmeester, Albers) 6.5 volgt, was dat niet nodig geweest. Overi- moet worden aangemerkt. De Raad ziet zich ECLI:NL:CBB:2015:4 gens werd in die beide gevallen, anders dan gelet op dit verzoek geplaatst voor de vraag hier het geval zou zijn, de grens van het vrij te of appellant procesbelang heeft behouden bij Prejudiciële vragen: mag de nationale rech- laten vermogen overschreden. een inhoudelijke beoordeling van de aange- ter anders oordelen dan de Europese Com- 6.7. Uit 6.1 tot en met 6.6 volgt dat het hoger vallen uitspraak. In vaste rechtspraak van de missie over een door de nationale regelge- beroep slaagt. Betrokkenen erkennen dat de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad vende instantie opgelegd gespreksafgifte- tweede auto niet nodig was voor het bedrijf van 18 september 2013, tarief dat is gebaseerd op kostenoriëntatie en dat deze auto, nu daarop een bod van ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is neergelegd dat overeenkomstig de Aanbeveling gespreksaf- € 1900 was uitgebracht, voor dat bedrag kon eerst sprake is van (voldoende) procesbelang giftetarieven? Zo ja hoeveel ruimte heeft de worden verkocht. Dat kon redelijkerwijs ook indien het resultaat dat de indiener van een nationale rechter bij die beoordeling? van hen worden verlangd, aangezien zij over bezwaar- of beroepschrift met het maken een bedrijfsauto beschikten, die tevens voor van bezwaar of het indienen van (hoger) (Tw art. 6a.7; Toegangsrichtlijn 2002/19/EG privédoeleinden kon worden gebruikt. Betrok- beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan wor- art. 13) kenen hebben wel gesteld, maar niet aanne- den bereikt en het realiseren van dat resul- melijk gemaakt, dat betrokkene 2 voor haar taat voor deze indiener feitelijk betekenis ACM heeft de markten bepaald voor vaste en werkzaamheden, die van zeer beperkte kan hebben. Het hebben van een formeel of mobiele gespreksafgifte. Zij heeft aan aanbie- omvang waren, de beschikking moest hebben principieel belang is onvoldoende voor het ders van gespreksafgifte tariefregulering over een eigen auto. Dit betekent dat, anders aannemen van (voldoende) procesbelang. opgelegd op basis van de pure BULRIC kos- dan betrokkenen stellen, deze tweede auto 6. Desgevraagd heeft appellant aangevoerd dat tenberekeningsmethode. Deze methode met een waarde van tenminste € 1900 niet hij belang heeft gehouden bij een oordeel over houdt in dat alleen incrementele kosten wor- kan worden aangemerkt als een algemeen de aangevallen uitspraak met betrekking tot de den vergoed. gebruikelijke dan wel voor betrokkenen nood- principiële vraag of huishoudelijke hulp voor Eerder vernietigde het CBb het marktanalyse- zakelijke bezitting en dat betrokkenen over de bewoners van [instelling 2] een algemeen besluit voor de vorige reguleringsperiode die periode van 24 november 2011 tot en met 31 gebruikelijke voorziening is in verband met ook was gebaseerd op pure BULRIC. ACM december 2011 redelijkerwijs konden beschik- toekomstige aanvragen om hulp bij het huis- motiveerde haar keuze voor pure BULRIC ken over voldoende middelen van bestaan, houden van andere bewoners van [instelling 1]. destijds met name met de stelling dat tarief- zodat zij niet in bijstandbehoevende omstan- 7. De Raad is van oordeel dat hierin onvol- regulering op basis van pure BULRIC als eni- digheden verkeerden. Appellant heeft dan ook doende procesbelang is gelegen. De wens van ge het nadelige effect van een inefficiënte bij het bestreden besluit met betrekking tot appellant dat de Raad een principiële uit- retailtariefstructuur geheel voorkomt. Dit de nog in geding zijnde periode van 24 spraak doet met het oog op mogelijk verge- door ACM gestelde mededingingsprobleem november 2011 tot en met 31 december 2011 lijkbare situaties in de toekomst, is onvol- deed zich echter niet voor op de markten terecht de subsidiaire afwijzingsgrond gehan- doende om procesbelang aan te nemen (zie waarop het marktanalysebesluit zag, maar op teerd. Hieruit volgt dat de aangevallen tussen- bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 de retailmarkt voor mobiele telefonie. Die uitspraak en de aangevallen einduitspraak, augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB2746). markt werd door ACM juist als effectief con- 394 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 324 Rechtspraak currerend beschouwd. Voorts betrof het een methode op basis van plus BULRIC. ACM ontwikkeling van de interne markt. Daar- kwestie die niet behoorde tot de lijst van meent van niet. Zij heeft de Europese Com- naast heeft zij gewicht toegekend aan de (potentiële) mededingingsproblemen, waarop missie gevolgd die blijkens de Aanbeveling gewenste convergentie van mobiele en vaste ACM zich in al haar marktanalysebesluiten gespreksafgiftetarieven van opvatting is dat afgiftetarieven en aan het belang voor eind- had gebaseerd. Het CBb oordeelde dat ACM pure BULRIC de enige invulling is van een gebruikers bij verbetering van een ineffici- de passendheid van de tariefmaatregel onvol- tariefverplichting voor gespreksafgiftetarie- ente retailtariefstructuur. Laatstgenoemd doende had gemotiveerd. Het CBb oordeelde ven. Uit art. 6a.7 lid 2 Tw volgt echter dat belang is door het CBb in zijn eerdere uit- dat een tariefmaatregel op basis van plus een tariefverplichting in beginsel zover mag spraak op zichzelf als onvoldoende beoor- BULRIC in beginsel wel passend was. Plus gaan dat de door een partij met aanmerke- deeld om een tariefmaatregel op basis van BULRIC is een methode die eveneens uitgaat lijke marktmacht in rekening gebrachte pure BULRIC te rechtvaardigen. Onder ver- van vergoeding van incrementele kosten tarieven geheel worden gereduceerd van een wijzing naar punt 41 van het arrest Altair maar waarbij een mark-up voor gemeen- buitensporig naar een kostengeoriënteerd (arrest van 11 september 2003 in de zaak schappelijke en gezamenlijke kosten wordt niveau. De tekst van deze bepaling onder- C-207/01) ziet het CBb zich voor de vraag toegepast. Het College stelde vervolgens in steunt niet de interpretatie dat een vorm gesteld welk gewicht hij, als nationale rech- die eerdere uitspraak de mobiele afgiftetarie- van tariefregulering mag worden opgelegd terlijke instantie, bij de beoordeling van het ven vast op het plus BULRIC niveau. die verdergaat dan een tariefmaatregel die bestreden besluit, dient toe te kennen aan ACM heeft zich nu bij het bestreden besluit reeds als kostengeoriënteerd kan worden het gegeven dat de Commissie pure BULRIC de vraag gesteld of na die uitspraak zou aangemerkt. ACM heeft in haar belangenaf- heeft aanbevolen als passende tariefmaatre- moeten worden vastgehouden aan de weging ditmaal groot belang gehecht aan de gel op de gespreksafgiftemarkten. AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS • Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden Dit is 800 woorden. voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen- • Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke- Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de bij voorkeur in de tekst zelf. knop ‘Magazine’. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 395 325 Boeken Vermenigvuldiging De biologie van regels en wetten Dit boek is een populaire weergave van enkele tientallen wetenschappelijke publicaties van de hand van de auteur over de biologische achtergronden van recht en religie. In dit boek geen wetenschappelijke verantwoording maar een samenhangend verhaal over wie we zijn en welke regels we moeten naleven. Het verhaal begint bij de aapmens die het vetrouwde oerwoud verlaat en de savanne intrekt en eindigt bij de belangrijkste uitdagingen waar de moderne mens voor staat. Het wil laten zien hoe onze waarden, normen, wetten en regels het gevolg zijn van evolutionare mechanismen, teneinde een rode draad te vinden in de kluwen van regels die we onszelf opleggen. Elk hoofdstuk bespreekt een belangrijke menselijke drijfveer: gedenk je voorouders, zorg voor je gezin, wees trouw, verenig je onder één wet, geef en neem, ontmasker de valse beschuldiging, beperk het aantal kinderen, sla groepsleden niet dood, laat je niet bedriegen en zorg voor evenwicht. Overeenkomst met De Tien Geboden en andere religieuze voorschriften, is geen toeval, aldus de auteur, want alle menselijke geboden, wetten en regels draaien uiteindelijk maar om één ding: het vermenigvuldigen van erfelijk materiaal. Hendrik Gommer Uitgeverij Rood 2015, 230 p., ±€ 20 (paperback) ISBN 978 90 8231 110 5 Staat van de student Tweehonderd jaar politieke geschiedenis van studiefinanciering in Nederland Al twee eeuwen lang wordt er strijd geleverd over studiefinanciering. Hoe zouden geld en kansen verdeeld moeten worden? In hoeverre mag de staat zich daar mee bemoeien? Wie moet voor studiefinanciering betalen, en wie mag ontvangen? Deze vragen raken aan grote politieke en maatschappelijke verschillen in ons land. Zo is de geschiedenis van studiefinanciering een spiegel van de sociale en politieke ontwikkeling in Nederland. In dit boek laat de auteur zien hoe deze politieke strijd in 396 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Nederland sinds 1815 telkens opnieuw werd gevoerd en beslist. Hij geeft weer hoe bestuurders van koning Willem I tot minister Bussemaker tot hun besluiten kwamen, en welke belangen en idealen daarbij de doorslag gaven. Dat waren niet alleen die van studenten. Dit boek maakt onderdeel uit van het onderzoeksproject 200 jaar studiefinanciering in het Koninkrijk der Nederlanden. Pieter Slaman Uitgeverij Boom 2015, 352 p., € 29,90 ISBN 978 90 8953 575 7 Diversiteit en discriminatie Onderzoek naar processen van in- en uitsluiting Dit boek bestaat uit vijftien bijdragen van vierentwintig auteurs. De auteurs zijn allen wetenschappers die zich bezighouden met vraagstukken van discriminatie, diversiteit en in- en uitsluiting in de breedste zin van het woord, maar zij hebben kennis van verschillende disciplines en zijn afkomstig van verschillende universiteiten. De bijdragen zijn verdeeld over vier thema’s. De eerste bijdragen draaien om de vraag ‘wat is normaal?’ Daarbinnen betreffen de eerste twee bijdragen de genetica: er wordt een inkijk gegeven in ontwikkelingen in het verleden van de mensheid en er worden vragen opgeworpen over de toekomst en de rol van de humane genetica daarbij. De volgende bijdrage biedt een kritische kijk op forensisch DNA-onderzoek. Daarna volgen twee bijdragen die het thema belichten vanuit de geneeskunde: artsen blijken de behandeling van een bepaald ziektebeeld van patiënten veelal niet aan te passen aan het geslacht van de patiënt, en in de andere bijdrage wordt geageerd tegen het beeld dat mensen met een handicap of chronische ziekte zo gemakkelijk als lui, zielig of niet-cappabel worden neergezet. Ten slotte onder dit thema een bijdrage over wat politieagenten ‘normaal’ vinden op straat. Het tweede thema betreft het sturen op diversiteit en discriminatie. Binnen dat thema wordt allereerst ingegaan op de wetgeving die diversiteit en vooral discriminatie betreft. Ver- volgens laat men in een andere bijdrage zien dat een juridische aanpak van verplichtingen vaak weerstand oproept en hoe mensen wél te motiveren zich in te zetten voor sociale gelijkheid. Een derde bijdrage binnen dit thema laat zien hoe individuele percepties van bijvoorbeeld stereotypen over etniciteit of leeftijd grote invloed hebben op loopbaangedrag en loopbaangevolgen. De laatste bijdrage gaat in op de verschillende beleidsperiodes die betrekking hebben op allochtonen en betoogt dat deze periodes helemaal niet zo verschillend zijn als vaak wordt gedacht en er bovendien een taboe lijkt te rusten op het benoemen van racisme en discriminatie. Onder het derde thema – onderzoek doen en interpreteren op het gebied van diversiteit en discriminatie – gaan beide bijdragen over het belang en de aanpak van dergelijk onderzoek. De ene gaat in op twee onderzoeken naar etnische registratie en hoe de (verschillende) uitkomsten te interpreteren en de ander op etnisch registreren waarbij niet alleen de regels van belang blijken te zijn maar zeker ook de gang van zaken in de praktijk. Het vierde en laatste thema betreft de kracht van taal. In de eerste bijdrage binnen dit thema wordt betoogd dat het dominante discours in de Nederlandse politiek en media over migranten en migratie aanzet tot uitsluiting en discriminatie van migranten in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. De volgende bijdrage laat zien dat mensen zich uitgesloten voelen door de beleidstermen allochtoon en autochtoon en gaat in op de ongerijmdheid van dat gevolg met het beleidsdoel van integratie. De laatste bijdrage binnen dit thema gaat in op verschillend taalgebruik; ander taalgebruik – niet zozeer een andere taal maar vooral een andere taalvariant die sterk op de eigen taal lijkt – kan leiden tot onbegrip en zelfs afkeuring en in het ergste geval discriminatie, maar taalkundig gezien is geen enkele taalvariant beter of slechter dan een andere. De bundel wordt afgerond door een redactioneel slotwoord. Marija Davidović en Ashley Terlow (red.) Amsterdam University Press 2015, 326 p., € 79 ISBN 978 90 8964 802 0 Tijdschriften 326 Burgerlijk (proces)recht WPNR 146e jrg. nr. 146, 31 januari 2o15 Prof. mr. L. Timmerman De breedte van het vennootschapsrecht, enkele inleidende opmerkingen – Voor vennootschappen gelden allerlei soorten van wetgeving. Met die publieke wetgeving waarin het overheidsbeleid naar voren komt, wordt het algemeen belang nagestreefd. Aan die wetgeving moeten vennootschappen zich uiteraard houden. Schr. richt zijn aandacht op de vraag of vennootschappen ook met noties van het algemene belang rekening mogen of moeten houden, als publiekrechtelijke wetgeving hen daartoe niet verplicht. Mr. dr. G.N.H. Kemperink Internationale overname en algemeen belang – In deze bijdrage staat schr. stil bij het dilemma: het (gelijktijdig) behartigen van het aandeelhoudersbelang en het algemeen belang. Met de casestudy rond de rol van de overheid in de overnamestrijd rond Alstom, wil schr. aantonen dat het ingrijpen van de overheid in internationale overnametransacties met een beroep op het algemeen belang veelal is gestoeld op economische overwegingen. De nationale economie wordt daarbij als onderdeel van het algemeen belang beschouwd. Wanneer een onderneming een wezenlijke rol in de economie van de staat vervult en die onderneming het voorwerp wordt van een overname door een buitenlandse partij, dan lijkt er voor de overheid in beginsel reden tot ingrijpen te zijn. Deze opstelling van de overheid leidt tot onzekerheden bij de voorbereidingen van en de onderhandelingen over (publieke of private) overnames. Volgens schr. is dat niet in het belang van de bieder, de doelvennootschap en de aandeelhouders van de doelvennootschap. Prof. mr. B.F. Assink Belang van de vennootschap, overname en algemeen belang – Het thema van deze bijdrage luidt: belang van de vennootschap, overname en algemeen belang. Voordat schr. zich richt op de factor ‘alge- meen belang’ en de context van een ‘overname’, gaat hij in op dat eerste element in de trits: het ‘belang van de vennootschap’. Daarbij verstaat hij onder vennootschap een Nederlandse kapitaalvennootschap (een NV of BV). Hij beziet dit thema vanuit het perspectief van – het bestuur van – een dergelijke vennootschap, waaraan een onderneming is verbonden. Aan het slot van deze bijdrage volgt beantwoording van de centraal staande vraag of het algemeen belang niet het doel, maar de – door de overheid getrokken – grens behoort te zijn van het ondernemingsbeleid. Mr. J.M. de Jongh Privatisering, bescherming en algemeen belang. De voorgenomen beursgang van ABN-AMRO – De vraag of ondernemingen door de overheid of door private partijen moeten worden gedreven is sinds de 19e eeuw sterk ideologisch gekleurd. Ook vandaag de dag, rondom de voorgenomen privatisering van ABN AMRO, zijn de verschillende stromingen nog te onderkennen. Terwijl de VVD pleitte voor snelle en volledige privatisering, diende de SP een motie in om ABN AMRO in overheidshanden te houden. In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag hoe het kan worden voorkomen dat de met ABN AMRO gemoeide publieke belangen in geval van overname in het gedrang komen. Bij privatisering van de bank spelen verschillende publieke belangen een rol: enerzijds het publieke belang dat de staatsschuld wordt verlaagd en dat de staat een goede prijs ontvangt. Anderzijds het belang van een goed functionerend, concurrerend en stabiel financieel stelsel. Beide belangen kunnen soms botsen. Schr. gaat eerst in op de wijze waarop het algemene belang bij een overname van een bank door wetgeving wordt gewaarborgd. Vervolgens worden de privatiseringsplannen van ABN AMRO onder de loep genomen. Drs. R. Abma Algemeen belang vanuit de optiek van de aandeelhouder – In deze bijdrage staat centraal of een aandeelhouder van een beursvennootschap met statutaire zetel in Nederland bij de belangenafweging gehouden kan zijn het algemeen belang te betrekken en dan wel in de specifieke situatie van een overna- me, zodat in bepaalde situaties het eigen belang moet wijken voor het algemeen belang. Het begrip overname wordt in deze bijdrage ruim gedefinieerd, namelijk niet alleen de situatie dat er een openbaar bod wordt gedaan op de aandelen van een vennootschap, maar ook de situatie dat een (groep van) aandeelhouder (s) zelf aandringt op een overname of op een wisseling van de ondernemingsleiding. WR Tijdschrift voor Huurrecht Nr. 1, januari 2015 Mr. L. Vrakking, WR 2015/1 Contractueel afwijken in het huurrecht: over verwachtingen, risico’s en exoneratie in de gebrekenregeling – Art. 7:209 BW lijkt op het eerste gezicht duidelijk geformuleerd: een verhuurder kan de toepassing van de artt. 7:206 lid 1 en 2, 7:207 en 7:208 BW uitsluiten voor gebreken die hij ten tijde van de ondertekening van de huurovereenkomst niet kende of behoorde te kennen. Toch is de toepassing van art. 7:209 BW veelbesproken in de literatuur. Naast het peilmoment voor de kennis van de verhuurder is met name de maatstaf voor ‘behoren te kennen’ onderwerp van discussie. De scheidslijn tussen de belangrijkste stromingen wordt in de zaak tussen de Beverwijkse Bazaar en huurder Brunsveld goed duidelijk. Om aan de hand van dit arrest de betekenis van art. 7:209 BW goed te bespreken zet schr. uiteen wat de wetgever zijns inziens heeft bedoeld met de ruimte die hij heeft gecreëerd om af te wijken van art. 7:204 BW enerzijds en de artt. 7:206, 7:207 en 7:208 BW anderzijds. Daarbij wordt in het midden gelaten welke mogelijkheden er wellicht voor de huurder waren geweest om – in plaats van over de band van de gebrekenregeling – te proberen de verhuurder via de (impliciete) aannemingsovereenkomst aan te spreken. Naar het zich laat aanzien was hij via die benadering in het geheel niet met exoneratiebedingen in de algemene voorwaarden geconfronteerd en had ook de tekortkoming met minder omhaal NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 397 Tijdschriften gedefinieerd kunnen worden. Maar de plaatsing van deze zaak in de sleutel van de gebrekenregeling leidt tot interessante inzichten: een juiste toepassing van het arrest KPN/Tamminga voor wat betreft het begrip ‘gebrek’ (en het ontstaansmoment daarvan) en een volgens schr. minder juiste toepassing van de conclusie van de A-G voor dat arrest. 327 Europees recht SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 63e jrg. nr. 1, januari 2015 Dr. W.Th. Douma, mr. A.J. Meyer, dr. K. Pieters EU-wetgevingskroniek 2013 – Als we het jaar 2013 overzien werden er af en toe knopen doorgehakt. Dat was met name het geval waar het om economische en monetaire zaken ging. Verder werd er naast het in 2011 van kracht geworden sixpack een twopack aangenomen in de vorm van een tweetal verordeningen die het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) nader uitwerken. Op diverse beleidsterreinen werden maatregelen aangenomen om de in 2010 opgestelde doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren. In 2013 werden verder nog knopen doorgehakt waar het de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid betrof. 328 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg. nr. 7082, 29 januari 2015 Prof. dr. M.W.C. Feteris Invloed van het strafrecht op het fiscale boeterecht – In deze bijdrage constateert schr. dat regels uit de wetboeken van strafrecht en strafvordering of daar- 398 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 aan ten grondslag liggende beginselen in toenemende mate van invloed zijn op het fiscale boeterecht. Aan de hand van een aantal voorbeelden laat hij zien hoe die invloed zich kan doen gelden. Mr. dr. M.M.W.D. Merkx Tussen de nationale wet en de BTWrichtlijn ligt het BTW-paradijs – Door gebruik te maken van een vermeende onjuiste of onvolledige implementatie van de BTW-richtlijn in nationale BTW-regelgeving trachten belastingplichtigen menigmaal om een voor hen voordelige situatie te bereiken door slechts op een element van de BTW-richtlijn een beroep te doen. We noemen dit ook wel een asymmetrisch of selectief beroep. In dit artikel onderzoekt schr. aan de hand van Europese en Nederlandse jurisprudentie wanneer dergelijke beroepen kans van slagen hebben. Schr. besteedt tevens aandacht aan enkele situaties waarin de kwestie van het asymmetrisch of selectief beroep in de toekomst mogelijk gaat opkomen, te weten: in de zaak-VDP Dental Laboratory II, bij de integratieheffing en bij de herzieningsregeling. Mr. D.E. van Sprundel Over de Tachtigjarige Oorlog, de Spanish Tax Lease en andere Spaans/Nederlandse zee- en veldslagen – Binnen Europa liggen de Nederlandse en Spaanse scheepsbouwers al jaren met elkaar overhoop. Met ingang van 1 januari 2002 konden Spaanse scheepsbouwers tegen aanzienlijk lagere prijzen schepen produceren door een versnelde afschrijvingsmaatregel en de tonnageregeling volgtijdig met elkaar te combineren. De Europese Commissie heeft deze combinatie — de Spanish Tax Lease — als onrechtmatige staatssteun bestempeld die deels moet worden terugbetaald. In de jaren 2009, 2010, 2011 en deels in 2013 heeft Nederland ook een tijdelijke willekeurige afschrijving en een tonnageregeling gehad, de Dutch Tax Lease. Naar een aantal structuren wordt door de Belastingdienst nader onderzoek gedaan. Met ingang van 1 januari 2013 heeft Spanje een nieuwe financiele/fiscale maatregel ingevoerd die door de Europese Commissie is goedgekeurd. Deze lijkt echter op de zogenaamde Spanish tax lease uit 2002. Is deze maatregel terecht goedgekeurd? In deze bijdrage wordt door schr. onderzocht wat de verschillen zijn tussen de diverse Spanish en Dutch Tax Lease-structuren en met name of en in welke mate er sprake kan zijn van staatssteunrisico’s. 329 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 2, 30 januari 2015 Mr. L.A. van Amsterdam, Bb 2015/2 De Wet continuïteit ondernemingen II: een van de belangrijkste hervormingen van het Nederlandse insolventierecht in jaren – In deze bijdrage bespreekt schr. het ontwerp-wetsvoorstel WCO II. Dit strekt ertoe in de Faillissementswet een regeling op te nemen voor de totstandkoming van een dwangakkoord buiten faillissement. Indien het akkoord door de meerderheid van de schuldeisers en aandeelhouders wordt ondersteund, kunnen schuldeisers en aandeelhouders die zich op onredelijke gronden tegen het akkoord verzetten tot medewerking worden gedwongen door een verbindendverklaring door de rechter. Mr. J.H.L. Beckers, Bb 2015/6 Bestuurdersaansprakelijkheid en het vestigen van een ‘tweederangs’ pandrecht – In deze bijdrage gaat schr. in op het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014: 2627, over bestuurdersaansprakelijkheid en het vestigen van een ‘tweederangs’ pandrecht. Mr. M.A. van der Pool, Bb 2015/7 Maatstaf Vie d’Or-arrest geldt ook voor andere wettelijke toezichthouders. AFM niet aansprakelijk voor schade DSB-klant – Op 21 november 2014 bevestigde de Hoge Raad dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als toezichthouder niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens een voormalig klant van de thans failliete DSB. Onder de omstandigheden zoals deze hier speelden levert de beslissing om geen gebruik te maken van haar handhavingsbevoegdheden geen strijd op met de eisen die aan behoorlijk en zorgvuldig toezicht worden gesteld. Tijdschriften Het Verzekerings-Archief 91e jrg. 4e kwartaal 2014 Prof. mr. J.G.J. Rinkes Grensverleggend verzekeren: verzekeringsrecht en de interne markt – Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Europees en vergelijkend verzekeringsrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam op 24 oktober 2014. Prof. dr. HH.W. Volberda, drs. ing. C.V. Heij Nieuwe businessmodellen van financieel adviseurs. Van provisie naar waardecreatie – Ontwikkelingen als het provisieverbod en de opkomst van het internet vergroten de noodzaak voor financieel adviseurs om hun bestaande, provisiegedreven businessmodellen te herzien. Dit artikel gaat in op het belang van en de noodzaak voor businessmodel-innovatie bij financieel adviseurs. Mr. dr. W.C.T. Weterings, mr. S. Rutten Schending van vormvereisten in het verzekeringsrecht – Hoe om te gaan met schending van vormvereisten in het verzekeringsrecht – zoals verzending per aangetekende post ex art. 7:942 lid 2 oud BW – indien vaststaat dat wel aan de ratio is voldaan? Deze bijdrage bevat enige opmerkingen naar aanleiding van Rechtbank MiddenNederland op 11 juni 2014. Drs. S. van Norden, ir. drs. H.J. Reinders Wereldwijde kapitaaleisen voor verzekeraars – Het wereldwijse samenwerkingsverband van verzekeringstoezichthouders (IAIS) ontwikkelt een drietal nieuwe kapitaalstandaarden die wereldwijd van toepassing worden. De ontwikkeling van deze standaarden adresseert een tweetal belangrijke onderwerpen in het toezicht op verzekeraars, namelijk systeemrelevantie en internationale vergelijkbaarheid. Drs. M.T. Bel, mr. R.J. Visscher Verzekeringsrisico’s door de jaren heen. Een onderzoek naar claims in relatie tot leeftijdscategorieën – In april 2014 werd bekend dat in het eerste kwartaal van het jaar meer ouderen door brand om het leven zijn gekomen dan in hetzelfde kwartaal van 2013. Het bericht was voor de media reden op zoek te gaan naar cijfermateriaal en informatie over de mogelijke gevolgen van langer thuis wonen door ouderen. Dit sloot goed aan bij het onderzoek binnen het Verbond naar verzekeringsclaims in relatie tot leeftijdscategorieën. SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 63e jrg. nr. 1, januari 2015 Mr. L. Wissink Het (nieuwe) Europese bankentoezicht en de uitdagingen in een gemengde rechtsorde – Het Europees toezichtlandschap voor banken is sterk veranderd in de laatste jaren. Dit artikel bespreekt deze ontwikkelingen in Europa en specifiek het bankentoezicht in de eurozone. Daarbij wordt gekeken naar de uitdagingen die ontstaan door de gecreëerde gemengde rechtsorde binnen het Single Supervisory Mechanism (SSM) en het effect daarvan op de effectiviteit van het bankentoezicht. Tijdschrift voor Financieel Recht Nr. 12, december 2014 Mr. drs. A.D.S. Hoeblal, mr. M. Meijer Timmerman Thijssen De vormgeving van het Single Resolution Mechanism: de introductie van een Single Resolution Board en nationale afwikkelingsautoriteiten – Op 4 november 2014 is het nieuwe systeem van financieel toezicht op de Europese banken officieel gestart. In dit artikel gaat de aandacht uit naar de tweede pijler van de bankenunie: het Single Resolution Mechanism (SRM). In de zomer van 2014 zijn de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad van Ministers het eens geworden over de instelling en vormgeving van het SRM, waarmee de basis wordt gelegd voor een pan-Europees regime met als doel de ordentelijke afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen die in moeilijkheden verkeren. Beoogd is te verzekeren dat de afwikkeling van een bank in financiële problemen efficiënt kan plaatsvinden, met zo min mogelijk kosten voor de belastingbetaler en de reële economie. Schrs., geven op hoofdlijnen een beschrijving van de manier waarop het SRM zal functioneren. Daartoe schetsen zij eerst het juridisch kader. Vervolgens beschrijven zij kort hoe het huidige crisisinstrumentarium met de komst van Europese regelgeving wordt aangevuld. Daarna gaan zij in op het toepassingsgebied van het SRM en geven zij een overzicht van de voorziene taakverdeling tussen de Europese afwikkelingsautoriteit (Single Resolution Board) en de nationale afwikkelingsautoriteit (DNB). Mr. R.E. Labeur Provisieverbod beleggingsondernemingen: Een blik terug en een blik vooruit – Op het eerste gezicht lijkt het sinds 1 januari 2014 ingevoerde provisieverbod voor beleggingsondernemingen het sluitstuk van een turbulente periode op het gebied van provisieregelgeving. Maar die schijn bedriegt, want MiFID II heeft toch nog een verplichte uitbreiding voor Nederland in petto. Zoals het er nu naar uitziet, gaat het provisieverbod voor beleggingsondernemingen namelijk ook gelden voor bepaalde typen beleggingsdienstverlening aan professionele beleggers. Daarnaast heeft de AFM zich in dit eerste levensjaar van het provisieverbod al een (impliciete) wens laten ontvallen voor het verder reguleren van provisie die rechtstreeks door de klant aan een beleggingsonderneming wordt betaald. Dit artikel begint met een beschrijving van de totstandkomingsgeschiedenis van het provisieverbod. Daarna volgt een beschouwing van het provisieverbod zoals we dat nu kennen. Tot slot volgt een blik vooruit op wat de markt mogelijk nog te wachten staat als gevolg van de wensen van de AFM en MiFID II. Mr. A.A. van Gelder, mr. J. Dinant Het handhavingsregime onder MiFID II - Enkele nieuwe bevoegdheden van de Autoriteit Financiële Markten nader bezien – In de zomer van 2014 is een nieuwe Europese richtlijn gepubliceerd die MiFID I in belangrijke mate herziet (MiFID II). Deze nieuwe richtlijn wordt geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving waarna de nieuwe regels vanaf 2017 moeten worden nageleefd. Tegelijk met MiFID II treedt MiFIR in werking, een verordening die rechtstreeks in alle lid- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 399 Tijdschriften staten van toepassing is. MiFID II en MiFIR hebben belangrijke gevolgen voor marktpartijen en voor de financiële regelgeving in Nederland. Hoewel de inwerkingtreding van deze nieuwe regels wellicht nog ver weg lijkt, is het voor de praktijk zinvol te weten welke veranderingen op Europees niveau zijn overeengekomen en dan met name op het gebied van de bevoegdheden van de AFM. In dit artikel geven schrs. een overzicht van enkele belangrijke wijzigingen die betrekking hebben op de bevoegdheden van de AFM onder MiFID II. Ze beschrijven op hoofdlijnen een aantal nieuwe bevoegdheden waarover de AFM komt te beschikken naast de huidige in de Wet op het financieel recht (Wft) opgenomen bestuursrechtelijke bevoegdheden. Maar eerst wordt ingegaan op de aanleiding voor en de doelstellingen van MiFID II. Mr. W.J. Horsten Rondom het nieuws - Plaatsing van eigen instrumenten bij eigen cliënten – In oktober 2014 gaf de Britse AFM, de Financial Conduct Authority of FCA, een Consulation Paper uit onder de titel ‘Restrictions on the retail distribution of regulatory capital instruments’. Hierin wordt onder meer voorgesteld om een permanent karakter te geven aan tijdelijke regels die in augustus door de FCA zijn afgekondigd, en die beperkingen stellen aan de verkoop van bepaalde regulatory capital instrumenten aan ‘ordinary retail investors’. Die tijdelijke regels werden van kracht op 1 oktober 2014 en gelden tot 1 oktober 2015. Hoewel deze Britse ontwikkeling op zich zeer interessant is, wil schr. niet zozeer ingaan op het consultatiedocument en ook niet op die tijdelijke regels, maar wel op een twee andere documenten die daar weer aan vooraf gingen en daartoe aanleiding hebben gegeven. Die twee andere documenten zijn gepubliceerd door Europese ESA’s (European Supervisory Authorities) – één door ESMA alleen, de andere door de drie ESA’s gezamenlijk. 400 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 330 Omgevingsrecht Milieu & Recht 42e jrg. nr. 1, januari 2015 Drs. H.E. Woldendorp, mr. H. Schoukens, M en R 2015/2 De Habitatrichtlijn als Doos van Pandora. Het A2-arrest van het Europese Hof van Justitie – De Nederlandse rechtspraktijk heeft andermaal aanleiding gegeven tot een mijlpaal in de toepassing van het Europese beschermingsregime voor natuurgebieden. Na het arrest over de aanwijzing van gebieden op grond van de Vogelrichtlijn en het Waddenzee-arrest over de passende beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn heeft het Hof van Justitie van de EU zich op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in het A2-arrest gebogen over de praktijk van het natuurinclusief ontwerpen. Natuurinclusief ontwerpen is in Nederland al voor menig plan of project de reddingsboei geweest. Het is ook de ideale vertolking van het poldermodel waarin voor alle betrokkenen iets positiefs te behalen valt, een klassieke win-win situatie. De Afdeling bestuursrechtspraak leek aanvankelijk akkoord met deze aanpak, maar had bij de verbreding van Rijksweg A2 kennelijk toch twijfels of natuurinclusief ontwerpen onder alle omstandigheden met de Habitat-richtlijn verenigbaar is. In zijn arrest heeft het Hof Nederland verder ‘wegwijs’ gemaakt in het Europese natuurbeschermingsrecht. Het Hof tikte Nederland op de vingers, omdat het eigenmachtig de bakens in het Europese recht wilde verzetten met een verbeterde Nederlandse versie van de Habitatrichtlijn. Opnieuw bleek Nederland te soepel met de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen om te springen. Het A2-arrest kan voor de praktijk grote gevolgen hebben. Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 13e jrg. nr. 5/6, december 2014 Mr. P.B. Gaasbeek, mr. M.A.M.L. van de Sanden Richtsnoeren milieu- en energiesteun 2014-2020 - Op zoek naar de balans tussen steun en marktwerking bij hernieuwbare energie – De afgelopen jaren zijn veel steunmaatregelen toegekend ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen. Recent onderzoek van de Europese Commissie laat zien dat de lidstaten in 2012 EUR 41 miljard hebben uitgegeven om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te stimuleren. In totaal was het aandeel duurzame energie in de totale energieconsumptie in de Europese Unie in 2012 14,1%. Sinds 2004 groeide in alle lidstaten het aandeel van hernieuwbare bronnen in het eindverbruik van energie. De stimulering van hernieuwbare energiebronnen heeft duidelijk vruchten afgeworpen, maar tegelijkertijd ook een ontwrichtend effect op de markt gehad. In de herziene Richtsnoeren milieu- en energiesteun 2014-2020, die op 1 juli 2014 in werking zijn getreden, tracht de Commissie de positieve en negatieve effecten van steun aan hernieuwbare energie beter in balans te brengen. In dit artikel geven schrs. aan hoe de Commissie die balans tracht te herstellen. Mr. J.W.C. Gazendam Weer een frisse bries voor windenergie op zee – Een belangrijke oorzaak voor de trage ontwikkeling van wind op zee is het ontbreken van een adequaat juridisch kader. Ter uitvoering van het Energieakkoord heeft de regering toegezegd een robuust wettelijk kader te creëren opdat de uitrol van windenergie op zee voortvarend kan plaatsvinden. Daarom heeft de regering dit voorjaar een ontwerpwetvoorstel Windenergie op zee het licht doen zien. Dit wetsvoorstel is ter consultatie voorgelegd en verschillende (markt)partijen hebben zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn verwerkt in het op 16 oktober 2014 aan de Tweede Kamer gestuurde wets- Tijdschriften voorstel Windenergie op zee (Woz). Welke verbeteringen worden er aangebracht ten opzichte van het huidige wettelijke kader voor windenergie op zee en welke verwachtingen mogen worden gekoesterd met betrekking tot het voorgestelde systeem? In deze bijdrage wordt het bestaande juridische kader voor windenergie op zee op hoofdlijnen kort besproken en worden de bepalingen uit het wetsvoorstel Windenergie op zee geanalyseerd. Er wordt gekeken naar de drietrapsraket, bestaande uit het nationaal waterplan, het kavelbesluit en de vergunning, waaruit het reguleringskader bestaat. Ook wordt de samenhang met de wetgevingsagenda STROOM behandeld. Afgesloten wordt met enkele slotopmerkingen. Mr. drs. H.M. Israëls, drs. ing. W.P.C. Mans Gelijkwaardigheid in warmteplannen. Aansluitplicht en warmteplannen – In steeds meer gemeenten worden warmtenetten aangelegd voor de verwarming van gebouwen. Op grond van het Bouwbesluit 2012 moeten gebouwen verplicht worden aangesloten op zo’n warmtenet. Maar van deze aansluitplicht kan worden afgeweken wanneer een gelijkwaardig alternatief voor de aansluiting op het warmtenet wordt toegepast. Zo’n gelijkwaardig alternatief wordt getoetst aan de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van het voltooide warmtenet zoals opgenomen in een warmteplan dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Over de vraag wanneer sprake is van een gelijkwaardig alternatief voor de aansluiting op het warmtenet, is veel discussie ontstaan. Onduidelijk is hoe door gemeenten de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van het voltooide warmtenet in het warmteplan moet worden ingevuld. Mr. S. J.H. van de Kant, mr. P. van Huizen Kabel- en leidingschade - De hoofdlijnen uit 6 jaar jurisprudentie – In 2008 is de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (hierna: WION) in werking getreden. De minister heeft bij de invoering aangegeven dat de WION plichten voor grondroerders, netbeheerders en opdrachtgevers vastlegt met het oog op voorkoming/vermindering van graafschades. Deze partijen dienen vervolgens samen invulling te geven aan de verantwoordelijkheid voor zorgvuldig graven. In dit artikel worden de hoofdlijnen uit die jurisprudentie vanaf de invoering van de WION tot heden op een rij gezet. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan bod: de zorgplichten, verjaring, schade, causaal verband, bewijs(last), proceskosten, eigen schuld, derden benadeelden en overige opmerkingen. Er wordt afgesloten met een uitleiding. Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 6e jrg. nr. 1, januari 2015 Prof. mr. K.J. de Graaf De Omgevingswet: subsidiariteit verankerd en gemeentelijke autonomie gehandhaafd? – In een behoorlijk tempo wordt gewerkt aan een stelselherziening van vrijwel het gehele Nederlandse omgevingsrecht. De introductie van een Omgevingswet in 2018 moet vorm geven aan een stelsel van omgevingsrecht dat eenvoudig beter is. Daartoe heeft de regering een zogenoemde Toetsversie Omgevingswet het licht doen zien en heeft zij vervolgens het wetsvoorstel Omgevingswet aangeboden aan de Tweede Kamer. De regering beschouwt het wetsvoorstel Omgevingswet grotendeeld als ‘beleidsneutraal’ waar het gaat om de bestuurlijke taakverdeling, zodat de bestaande verdeling van taken en bevoegdheden grotendeels onveranderd blijft en bovendien geen verschuiving optreedt van gemeentelijke autonomie naar medebewind. In hoeverre is dat daadwerkelijk gelukt? Schr. staat stil bij die vraag, met name in het licht van de in het wetsvoorstel opgenomen regeling voor het gemeentelijke omgevingsplan, dat onder meer het gemeentelijke bestemmingsplan vervangt. 331 Rechtspleging & procesrecht Nieuw Juridisch Weekblad 14e jrg. nr. 315, 28 januari 2015 S. Remmery, G. Supply Gerechtelijke reorganisatie. Stand van zaken na ruim vijf jaar praktijk – (België) De Wet Continuïteit Ondernemingen (WCO) is al een vijftal jaar in werking en werd in mei 2013 gewijzigd. Schrs. geven in deze bijdrage een overzicht van de wet zoals die op vandaag wordt toegepast met tal van voorbeelden uit de rechtspraak. Ze staan stil bij het toepassingsgebied en de gegevensverzameling alvorens uitgebreid in te gaan op de gerechtelijke reorganisatie zelf. Trema 38e jrg. nr. 1, januari 2015 L.G. Verburg Rapport visitatie gerechten 2014 – Eind 2014 verscheen het Rapport visitatie gerechten 2014. In dit rapport doet de visitatiecommissie, die onder leiding stond van prof.mr. M.J. Cohen, verslag van haar in opdracht van de Raad voor de rechtspraak verrichte visitatie gerechten. Schr. bespreekt dit rapport en gaat nader in op de aanpak van de visitatie door de commissie. Vervolgens wordt besproken de door de commissie in de rechtspraak geconstateerde druk op de financiële middelen en wordt ten aanzien van dit punt stilgestaan bij de positie van de Raad voor de rechtspraak. Tot slot besteedt schr. aandacht aan de aanbevelingen die de commissie in het rapport formuleerde met name op het gebied van het communiceren, afdoening van zaken en vakkennis. De visitatie vond plaats in een tijd dat binnen de rechtspraak veel veranderingen werden doorgevoerd. De Commissie constateert dat de veranderingen spanningen hebben veroorzaakt. De veranderingsmoeheid bij medewerkers wordt zorgwekkend genoemd. Schr. concludeert op basis van dit rapport dat het binnen de rechtspraak weliswaar de goede kant op gaat, maar een eindpunt is nog niet bereikt. H.F.M. Hofhuis Vernieuwing van het civiele proces. De regie van de rechter en de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 401 Tijdschriften versnelling van de procedure: enkele observaties uit de praktijk – Het wetsvoorstel tot vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstukken II 2014/15, 34059) werd op 16 oktober 2014 ingediend. Schr. bespreekt, vanuit zijn eigen ervaring als civiel rechter, uit dit voorstel de regierol van de rechter en de versnelling van de procedure voor wat betreft de dagvaardingsprocedures binnen civiele bodemprocedures. Voor wat betreft de regierol van de rechter zoals in het voorstel beschreven, staat schr. uitgebreid stil bij het begrip ‘regievoering’, het recht op pleidooi, het ter zitting horen van getuigen en deskundigen en het mondelinge vonnis tijdens de zitting. Ten aanzien van de versnelling van de procedure bespreekt schr. de in het voorstel voorgestelde basisprocedure, de voorgestelde termijnen en de met het voorstel beoogde versnelling van de procedure. Daarnaast wordt ingegaan op de oorzaken van vertragingen in procedures. Schr. concludeert dat het voorstel voor wat betreft de regierol van de rechter weinig nieuws bevat en dat de versnelling van de civiele bodemprocedure niet wordt waargemaakt. J.A.R. van Eijsden Onherroepelijke aanslagen in het licht van het Europese recht. Fiscale rechtsbescherming: kunnen onherroepelijke aanslagen worden ‘opengebroken’ op grond van EU-recht? – Het Europees recht heeft een grote invloed op fiscale rechtsbescherming. Schr. onderzoekt aan de hand van jurisprudentie van het Hof van Justitie of onherroepelijke belastingaanslagen op grond van het Europees recht kunnen worden opengebroken. De vraag die centraal staat is of een belastingplichtige een onherroepelijke belastingaanslag die in strijd is met het Europees recht, kan bestrijden of het hierop reeds betaalde terug kan krijgen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden beziet schr. in het licht van het unierecht, de nationale bezwaar- en beroepstermijnen, de plicht van een bestuursorgaan om terug te komen op een onherroepelijk besluit en het leerstuk van het gezag van gewijsde. De conclusie is, dat hoewel de mogelijkheden beperkt zijn, er volgens schr. voor de belastingplichtige wel degelijk moge- 402 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 lijkheden zijn. Schr. adviseert de belastingplichtige dan ook om, bij een opgelegde belastingaanslag die in strijd is met het Europees recht, de mogelijkheden tot vermindering van de belastingaanslag of terugbetaling zeker te onderzoeken. 332 Sociaal Recht Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 21, 24 januari 2015 L. Goossens Het grondrecht op sociale zekerheid en sociale bijstand: dammen tegen de afbouw van de sociale welvaartsstaat? – (België) Recente Europese en internationale ontwikkelingen werpen een nieuw licht op de mogelijkheden en de grenzen van rechterlijk toezicht op de afbouw van de sociale welvaartsstaat en op de afdwingbaarheid van sociale grondrechten. Een afbouw van de sociale welvaartsstaat dient evenredig te zijn en daarenboven mogen staten bij hun hervormingen niet raken aan de harde kern van sociale grondrechten. Het Europees Comité voor Sociale Rechten en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens lijken de harde kern inzake het grondrecht op sociale zekerheid en sociale bijstand (in tijden van economische crisis) gelijk te stellen met het eerbiedigen van de armoedegrens. 333 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 165e jrg. nr. 7415, 23 januari 2015 Mr. T.E.P.A. Lam en mr. L.J. Gerritsen, Gst. 2015/2 Planschade en uitwerkingsplichten: (on)duidelijk – Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de wettelijke regeling inzake planschade (onder andere) op het punt van de binnenplanse flexibiliteitsbepalingen als bedoeld in art. 3.6 Wro gewijzigd. De binnenplanse flexibiliteitsbepalingen zijn sindsdien een zelfstandige planschadeoorzaak (zie art. 6.1 lid 2 Wro). Bij inwerkingtreding van het nieuwe wettelijke regime was de verwachting dat de binnenplanse flexibiliteitsbepalingen in het kader van de planologische maximalisatie geheel buiten beschouwing moeten worden gelaten. Voor wat betreft de binnenplanse omgevingsvergunning en de wijzigingsbevoegdheid is die verwachting uitgekomen. Voor de uitwerkingsplicht heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een andere, meer genuanceerde, benadering gekozen. Na een beknopte inleiding lichten schrs. deze benadering aan de hand van enkele uitspraken toe en voorzien deze van (kritisch) commentaar. Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 1, januari 2015 H. Donner, B.J. van Ettekoven, NTB 2015/2 Digitaal procederen bij de bestuursrechter – Alweer een wijziging in het bestuursprocesrecht? Jazeker. De procedure bij de bestuursrechter verloopt in de nabije toekomst namelijk digitaal. De Wet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, die 20 oktober 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend, maakt het wettelijk mogelijk om langs elektronische weg te communiceren met de rechter. Het instellen van (hoger) beroep, het indienen van de op de zaak betrekking hebbende stukken, een verweerschrift en nadere stukken, het monitoren van de voortgang van de procedure en het ter beschikking stellen van de uitspraak kan dan digitaal plaatsvinden. Hiervoor wordt een portaal ‘Mijn Zaak’ aangeboden door de gerechten, de Hoge Raad onderscheidenlijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De gerechten kunnen aan partijen die veel procederen, zoals grote uitvoeringsorganisaties of rechtsbijstandsverzekeraars, een systeemkoppeling (system-to-system) ter beschikking stellen om zo stukken en berichten uit te wisselen met de bestuursrechter. Deze wet verplicht professionele partijen om digitaal te procederen. Natuurlijke personen Tijdschriften zonder professionele rechtsbijstandverlener mogen kiezen of ze digitaal willen procederen of op papier. P.A. Thijssen, J. Korzelius, Y.E. Schuurmans, G.J. van Leijenhorst, NTB 2015/3 Misbruik van recht: taak voor wetgever of voor rechter en bestuur? – Op woensdag 5 november 2014 heeft de VAR, de vereniging voor bestuursrecht, een studiemiddag georganiseerd over misbruik van recht. Centrale vraag tijdens de middag was of bestuursorganen en de rechter voldoende instrumenten hebben om misbruik van recht tegen te gaan of dat de wetgever eraan te pas dient te komen. En als dat laatste het geval is, op welke wijze de wet dan moet worden aangepast. Tijdschrift voor Constitutioneel Recht 6e jrg. nr. 1, januari 2015 Prof. mr. H.G. Hoogers Constitutionele rechtspraak in het Koninkrijk der Nederlanden – The real deal. De beslissing van het Constitutionele Hof van Sint Maarten van 8 november 2013 – In de staatkundige geschiedenis van het Koninkrijk is 8 november 2013 een gedenkwaardige dag. Op die dag wees het constitutionele hof van Sint Maarten zijn eerste beslissing, waarmee voor het eerst binnen het Koninkrijk der Nederlanden een daartoe specifiek bevoegd gemaakt rechterlijk college formele wetgeving toetste aan de nationale constitutie, in dit geval de Staatsregeling van Sint Maarten. Hoewel er over de inhoudelijke oordelen van het hof het nodige is te zeggen, focust schr. zich in zijn analyse van deze uitspraak op die aspecten van de uitspraak die voor het constitutionele recht het meest interessant zijn, met name de wijze waarop het hof zelf oordeelt over zijn taakopvattingen als constitutionele rechter. Deze toetst schr. aan de Staatsregeling zelf en de bijbehorende Memorie van Toelichting. Vervolgens wordt deze toetsing voorzien van enkele kanttekeningen en observaties. Mr. C.B. Modderman De Staten-Generaal en de totstandkoming van verdragen – Recentelijk hebben de Staatscommissie Grondwet en Tweede Kamerlid Joost Taverne (VVD) aangegeven van mening te zijn dat de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen moet worden aangepast. Daarom wordt in dit artikel ingegaan op enkele mogelijkheden tot versterking van de parlementaire betrokkenheid bij de totstandkoming van verdragen, waaronder de mogelijkheid die de Staatscommissie Grondwet en Taverne voorstaan. Mr. G. Boogaard Pleidooi voor een Constitutioneel Beraad – In dit essay wil schr. vier ontwikkelingen samenvlechten tot een pleidooi voor een Constitutioneel Beraad: een gezaghebbend genootschap voor constitutionele geschilbeslechting. De eerste ontwikkeling is het verglijden van het momentum voor constitutionele toetsing. De tweede ontwikkeling betreft het onbegrip voor de klassieke parlementaire soevereiniteit. Het afnemende constitutionele kaliber van de volksvertegenwoordiging is de derde ontwikkeling. En een betere organisatie van het aanbod is de laatste ontwikkeling. 334 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie de kenmerken in werkelijkheid geen indicatie hoeven te zijn van onjuistheid. Door vergroting van kennis over misvattingen over en gevolgen van seksueel geweld geven schrs. een aanzet tot verlaging van de drempel voor slachtoffers om te verklaren. Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 22, 31 januari 2015 L. Stevens Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace – (België) Deze bijdrage onderzoekt eerst het recent ingevoerde misdrijf m.b.t. ‘online grooming’ en ‘grooming’ als verzwarende omstandigheid. Vervolgens komt de nieuwe strafbaarstelling van ‘cyberlokking’ ten aanzien van minderjarigen aan bod. De nieuwe strafrechtelijke bepalingen zullen ongetwijfeld hun nut bewijzen in de strijd tegen kindermisbruik via internet, maar dragen helaas ook bij tot het steeds onoverzichtelijker worden van het seksueel strafrecht in het algemeen en het seksueel strafrecht ter bescherming van minderjarigen in het bijzonder. 335 Vreemdelingenrecht Delikt en Delinkwent 45e jrg. nr. 1, januari 2015 A.K. Bosma LL.M. MSc, L. van Krimpen LL.M, dr. L.M.E. Menenti, DD 2015/2 Het slachtoffer van seksueel geweld verklaar(d)(t) – De politie houdt bij verklaringen van slachtoffers van seksueel geweld rekening met de mogelijkheid dat sprake is van een onjuiste verklaring. Dit artikel evalueert kenmerken, door rechercheurs genoemd in een belevingsonderzoek toegespitst op verklaringen van tienermeisjes, die kunnen wijzen op een onjuiste verklaring. Schrs. vergelijken deze kenmerken met misvattingen over en bekende gevolgen van seksueel geweld tegen kinderen. Zij concluderen dat de meeste genoem- SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 63e jrg. nr. 1, januari 2015 A.A.M. Schrauwen Europees burgerschap in recente rechtspraak van het Hof van Justitie – In de afgelopen jaren heeft het Hof van Justitie een aantal arresten gewezen die nadere invulling geven aan de rechten van EU-burgers en hun gezinsleden. Dit artikel geeft een globale inventarisatie van deze rechtspraak en poogt de betekenis daarvan voor zowel de wijze waarop het Europees burgerschap evolueert, als voor de daaraan gekoppelde rechten en plichten te duiden. Heeft deze rechtspraak gevolgen voor de normatieve visie op het burgerschap van de Unie? NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 403 Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Wijziging Kieswet (kiesrecht niet-Nederlanders BES) Eerste Kamer (horizonbepaling). Die horinzonbepaling is er echter nog steeds niet en inmiddels is inwerkingtreding wel aan de orde vanwege de komende eilandsraadverkiezingen. In 2011 oordeelde de rechter dat het niet toekennen van het recht om te stemmen aan de niet-Nederlanders in strijd is met het discriminatieverbod uit internationale verdragen (zolang de leden van de eilandsraden de leden van de Eerste Kamer niet kiezen). Inwerkingtredingsbesluit van 23-01-2015, Stb. 2015, 27 Inwerkingtreding 336 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de wet van 3 juli 2013 tot wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, wijziging van de wijze van inlevering van de kandidatenlijsten, aanpassing van de datum van kandidaatstelling en stemming, alsmede regeling van andere onderwerpen (Stb. 2013, 289) – De onderdelen van de wet van 3 juli 2013 die op grond van dit besluit m.i.v. 30-01-2015 in werking treden, betreffen een wijziging van de Kieswet (artikel Ya 14) en een wijziging van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (artikel 11). De wijzigingen houden een aanpassing in van de groep die gerechtigd is de leden van de eilandsraad te kiezen respectievelijk als lid van de eilandsraad gekozen te worden. Deze groep wordt uitgebreid met niet-Nederlandse ingezetenen van het Caribische deel van Nederland. Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen in de Eerste Kamer zijn de genoemde onderdelen niet in werking getreden omdat een aantal leden eraan hechtten dat eerst geregeld zou worden dat het kiesrecht van niet-Nederlanders voor de eilandsraden van rechtswege vervalt indien de eilandsraden het kiesrecht krijgen voor de 404 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Inkomensondersteuning AOW-ers 337 - Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen – De regering heeft aangekondigd dat de tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB gerechtigden met een AOWpensioen (hierna: MKOB) komen te vervallen. Met deze wet wordt de MKOB-wetgeving daadwerkelijk ingetrokken en wordt een wettelijke inkomensondersteuning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de AOW-opbouw, ter vervanging van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden en gefinancierd uit het ouderdomsfonds. De inkomensondersteuning wordt gerelateerd aan het aantal AOW-opbouwjaren en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds. Dit heeft als consequentie dat personen met een onvolledige AOWopbouw, zowel in Nederland als in het buitenland een lagere inkomensondersteuning krijgen dan mensen met een volledige AOW-opbouw. Inwerkingtreding m.i.v. 01-02-2015. Wet van 28-01-2015, Stb. 2015, 28 (Kamerstukken 34 015) en inwerkingtredingsbesluit van 28-01-2015, Stb. 2015, 29 Wet Dieren Inwerkingtreding 338 - Besluit houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.2, eerste tot en met vierde lid, van de Wet dieren, en artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren – Dit besluit regelt onder meer de inwerkingtreding van artikel 2.2, eerste tot en met vierde lid, van de Wet dieren. Op grond van dat artikel is het verboden om dieren te houden die niet behoren tot de diersoorten die door de minister zijn aangewezen. Deze voorbereiding is nu voltooid. Er is een aanvang gemaakt met de beoordeling van de in Nederland gehouden diersoorten. Voor een aantal zoogdiersoorten is de beoordeling afgerond. In verband hiermee kunnen de genoemde artikelen in werking treden, zodat over de beoordeelde diersoorten een besluit kan worden genomen dat zij aangewezen worden of niet aangewezen worden. Inwerkingtredingsbesluit van 22-01-2015, Stb. 2015, 33 Maatregelen gesubsidieerde rechtsbijstand 339 - Besluit houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met het treffen van enige maatregelen inzake de gesubsidieerde rechtsbijstand – Met het onderhavige besluit wordt in de eerste plaats de automatische indexering van de vergoedingen en de eigen bijdragen voor zowel toevoegingen voor rechtsbijstand als mediation tijdelijk, namelijk tot 1 januari 2019, uitgeschakeld. De rechtvaardiging van deze maatregel is gelegen in het feit dat door macro-economische ontwikkelingen veel beroepsgroepen momenteel al langere tijd op de nullijn staan. In tegenstelling tot veel andere beroepsgroepen is de indexering van de vergoedingen voor de rechtsbijstandverleners die deelnemen aan het stelsel doorgezet. Door het tijdelijk uitschakelen van de indexering, dragen ook de rechtsbijstandverleners, voor zover zij deelnemen aan het stelsel, bij aan de financiële Wetgeving beheersbaarheid ervan. Overigens hebben de gebruikers van gesubsidieerde rechtsbijstand (de rechtzoekenden) hun inkomen de laatste jaren veelal nauwelijks zien stijgen. Door ook de eigen bijdrage tijdelijk niet te indexeren wordt daarmee rekening gehouden. Voor enkele zaken op het gebied van het straf(proces)recht wordt verder het aantal punten per zaak verlaagd. Dit betreft supersnelrechtzittingen (van 6-9 naar 4), ingetrokken hoger beroep (van 5 naar 2), overleveringszaken (van 9 naar 6), één keer zitting (raadkamer) (van 3 naar 2), beklagzaken detentie (van 5 naar 3) en gijzelingszaken Mulder (van 8 naar 4). Daar staat tegenover dat de vermindering van het aantal punten dat wordt toegekend voor de afdoening van kennelijke zaken is teruggedraaid. Voor bewerkelijke strafzaken waarbij verdachten zijn betrokken, wordt de vergoeding per punt verlaagd met 4,5 procent. Deze maatregel komt in de plaats van de aanvankelijk voorgenomen bijstelling van het puntenaantal voor ondertoezichtstellingszaken. Verder wordt de generieke vergoeding per punt, zoals geregeld in artikel 3, eerste lid, Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 verlaagd met € 0,35 en is tot slot het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand in die zin aangepast, dat de regeling dat een minderjarige geen eigen bijdrage hoeft te betalen bij een conflict met de voogd of voogden gelijk wordt getrokken aan de situatie waarin er een conflict is met de ouder of ouders. Inwerkingtreding m.i.v. 01-02-2015, deels met terugwerkende kracht tot 01-01-2015 en deels tot 15-02-2014. Besluit van 29-01-2015, Stb. 2015, 35 340 ring in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen en hun leidinggevers. Kamerstukken I 2014/2015, 30 538, C Wet forensische zorg Verslag van een schriftelijk overleg (04-02-2015) over het wetsvoorstel tot vastelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten. Kamerstukken I 2014/2015, 32 398, L Verplichte GGZ Opheffen strafrechtelijke immuniteit publiekrechtelijke rechtspersonen Memorie van antwoord (04-02-2015) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van strafvorde- Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-02--2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken). – Brief met een reactie op de brief van de Voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens over de tweede nota van wijziging inzake de meldplicht datalekken en uitbreiding van de bestuurlijke boetebevoegdheid Cbp. Brief van de Raad voor de rechtspraak (06-02-2015) over het wetsvoorstel met regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg). – Brief naar aanleiding van de nota van wijziging van 30 september 2013 waarin de Raad stelt dat ook na de voorliggende nota van wijziging het wetsvoorstel weliswaar gebaseerd blijft op de gedachte dat verplichte opneming in een inrichting zoveel mogelijk vermeden moet worden en dat de te verlenen zorg zoveel mogelijk wordt bepaald in samenspraak met de betrokkene en gericht moet zijn op rehabilitatie en dat dit een belangrijke verbetering ten opzichte van de huidige Bopz is maar dat de voorgestelde wijze waarop deze verbetering gerealiseerd moet worden op een aantal praktische en principiële bezwaren stuit die meebrengen dat het wetsvoorstel aanpassing behoeft. Kamerstukken II 2014/2015, 33 662, nr. 15 Kamerstukken II 2014/2015, 32 399, nr. 22 Eindverslag (03-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met bekendmakingen aan personen zonder bekende woon- of verblijfplaats. Cliëntenrechten zorg Nader voorlopig verslag (03-02-2015) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Maximumboete rookverbod Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (27-01-2015) tot wijziging van de Tabakswet ter invoering van een verhoogd strafmaximum op overtreding van het rookverbod (Verhoging strafmaximum overtreding rookverbod Tabakswet) en en eindverslag over dit voorstel (03-02-2015). Kamerstukken I 2014/2015, 33 738, A-B Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden Verslag van een mondeling overleg (04-02-2015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen. Kamerstukken I 2014/2015, 33 900, C Elektronisch bekendmaken Kamerstukken I 2014/2015, 33 956, A Omgevingswet Nader voorlopig verslag (30-01-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht. Brief van de Staatssecretaris van EZ (29-01-2015) over het wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). – Brief bij de aanbieding van het rapport “Evaluatie landinrichtingsinstrumentarium Wet inrichting landelijk gebied”. Kamerstukken I 2014/2015, 33 582, C Kamerstukken II 2014/2015, 33 962, nr. 11 Kamerstukken I 2014/2015, 32 402, K Vervolgstukken Meldplicht datalekken Flexibel cameratoezicht NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 405 Wetgeving Novelle kerntaken volkshuisvesting Veiligheid olie- en gasactiviteiten Memorie van antwoord (30-01-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. Nota n.a.v. het verslag (04-02-2015) en nota van wijziging (04-02-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178). Kamerstukken I 2014/2015, 33 966, I Rijkssanctiewet Nota van wijziging (28-01-2015) bij het voorstel van rijkswet houdende bepalingen omtrent de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Rijkssanctiewet). Kamerstukken II 2014/2015, 34 009, nr. 9 Medezeggenschap bij grensoverschrijdende fusie Eindverslag (03-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de wijziging van de regels voor werknemersmedezeggenschap in geval van grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen. Kamerstukken I 2014/2015, 34 012, A Verruiming gronden verlies Nederlanderschap Nota n.a.v. het verslag (29-01-2015) en nota van wijziging (29-01-2015) bij het voorstel van rijkswet tot wijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven. Kamerstukken II 2014/2015, 34 016, nrs. 5-6 Goedkeuring EigenMiddelenbesluit EU Nota n.a.v. het verslag (04-02-2015) bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 26 mei 2014 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2014, 157). Kamerstukken II 2014/2015, 34 023, nr. 5 406 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Kamerstukken II 2014/2015, 34 041, nrs. 6-7 Valsemunterij Verslag (29-01-2015) over het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2014/62/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PbEU L 151/1). Kamerstukken II 2014/2015, 34 081, nr. 4 Herziening strafrechtelijke tenuitvoerlegging Verslag (04-02-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen). Kamerstukken II 2014/2015, 34 086, nr. 6 Associatieovereenkomsten Oekraïne, Moldavië en Georgië Verslagen (05-02-2015) over de wetsvoorstellen houdende goedkeuring van de op 27 juni 2014 te Brussel tot stand gekomen Associatieovereenkomsten tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, respectievelijk Moldavië en Georgië, anderzijds (Trb. 2014, 160, Trb. 2014, 207 en Trb. 2014, 210). Kamerstukken II 2014/2015, 34 114, 34 115, 34 116, nrs. 5 341 Nota’s, rapporten & verslagen Uitbreiding Gerecht EU Brief van de Minister van BuZa (2301-2015) over het plan van het Hof van Justitie van de EU om het EUGerecht stapsgewijs uit te breiden met 28 extra rechters. – Hoewel het kabinet de doelstelling van vermindering van de hoge werklast en het wegwerken van de achterstanden bij het EU-Gerecht deelt, is het kabinet kritisch over dit idee vanwege de twijfels over de noodzaak van uitbreiding en de budgettaire implicaties ervan. Nederland heeft met gelijkgestemde lidstaten actief gezocht naar alternatieven voor uitbreiding met 28 extra rechters. Deze pogingen zijn niet succesvol gebleken. Er is binnen de EU onvoldoende draagvlak voor alternatieven. In Coreper is daarentegen ruime steun gebleken voor het plan om het EU-Gerecht met 28 extra rechters uit te breiden en de daarmee samenhangende voorstellen, zoals de integratie van het Gerecht voor Ambtenarenzaken in het EU-Gerecht. Achterliggende gedachte bij de meeste lidstaten is dat het nieuwe plan de enige oplossing is voor de politieke impasse over de benoemingsprocedure in dit dossier. Een groot aantal lidstaten geeft er bovendien de voorkeur aan om een tweede extra rechter te kunnen voordragen in plaats van mee te gaan met een meer beperkte uitbreiding van het EU-Gerecht. Binnenkort wordt een formeel wetgevend voorstel van het EU-Hof verwacht conform het voorgestelde plan en de discussie in Coreper. Gelet op het krachtenveld binnen Europa is de verwachting dat dit voorstel op voldoende steun kan rekenen. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1939 Termijnbetaling Wahv Brief van de Staatssecretaris van VenJ (20-11-2014) over een onderzoek naar de mogelijkheden van termijnbetaling voor beschikkingen in het kader van de Wahv. Wetgeving – Het onderzoek, dat als bijlage is bijgevoegd, richt zich op de vraag of en zo ja, hoe een (meer generieke) vorm van termijnbetaling voor beschikkingen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bij kan dragen aan het zoveel mogelijk voorkomen van betalingsproblemen als gevolg van (een opeenstapeling van) Wahv-beschikkingen. Het onderzoek laat zien dat burgers behoefte hebben om Wahv-beschikkingen in termijnen te betalen. Dit geldt vooral voor Wahv-beschikkingen van 225 euro of hoger. De hoogte van dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat in het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd voor het toestaan van termijnbetalingen. Door de mogelijkheid om in termijnen te betalen, neemt de betalingsbereidheid en daarmee het inningspercentage toe. Uit het onderzoek blijkt dat een substantieel deel van de personen die hun boete eerder niet of niet geheel betaalden, hun boete nu wel voldoen. Invoering van termijnbetalingen leidt zo tevens tot besparingen bij de organisaties die zijn belast met de tenuitvoerlegging van deze Wahvbeschikkingen. De bewindslieden van VenJ achten het dus wenselijk termijnbetalingen mogelijk te gaan maken voor Wahv-beschikkingen van 225 euro of hoger en zijn voornemens een daartoe strekkende wettelijke grondslag op te nemen in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Het moment van invoering van de maatregel is afhankelijk van de totstandkoming van het wetsvoorstel waarin deze grondslag zal worden gecreëerd en van de benodigde aanpassingen in de uitvoeringspraktijk. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 212 Wetenschapsagenda Brief van de Minister en Staatssecretaris van OCW en de Minister van EZ (23-01-2015) over een Nationale Wetenschapsagenda. – De kenniscoalitie, bestaande uit VSNU, KNAW, NWO, Vereniging Hogescholen, TO2, VNO-NCW en MKB Nederland, is gevraagd om het initiatief te nemen voor een Nationale Wetenschapsagenda. De gezamenlijke ambitie van het kabinet en de kenniscoalitie is om te komen tot een inzichtelijke, breed gedragen en goed gemotiveerde wetenschapsagenda. De agenda maakt keuzes voor maatschappelijke thema’s en wetenschappelijke topgebieden. Er wordt een beperkt aantal thema’s benoemd die zowel onderzoekers als de samenleving uitnodigen en inspireren om richting te geven aan het onderzoek. In de wetenschapsagenda worden vraagstukken benoemd die laten zien waarin het Nederlandse onderzoek wil excelleren, zich internationaal wil onderscheiden en waarmee de kenniseconomie en samenleving moet worden versterkt. Prof. dr. Beatrice de Graaf en prof. dr. Alexander Rinnooy Kan zijn benaderd voor de positie van duovoorzitter op voordracht van de kenniscoalitie. Zij hebben het gezamenlijk voorzitterschap van de wetenschapsagenda inmiddels aanvaard. Kamerstukken II 2014/15, 29 338, nr. 142 NWO Brief van de Staatssecretaris van OCW (23-01-2015) over zijn plannen met betrekking tot de veranderingen bij NWO. – In mei 2013 constateerde de evaluatiecommissie NWO dat de complexe structuur van de organisatie de besluitvaardigheid en flexibiliteit belemmerde. Ook verwijst de evaluatiecommissie naar het hybride karakter van NWO als subsidieverlener en institutenbeheerder. Deze combinatie kan de schijn van belangenverstrengeling wekken, omdat NWO zowel de instituten beheert als subsidies toekent aan deze zelfde instituten. Haar advies was de organisatie NWO zodanig aan te passen dat deze belemmeringen worden weggenomen en tevens beter wordt ingespeeld op maatschappelijke en wetenschappelijke vraagstukken. Zij adviseerde de topstructuur van NWO te wijzigen en op het niveau van de gebieden de organisatiestructuur sterk te vereenvoudigen. In de Wetenschapsvisie, die op 26-11-2014 aan de Kamer is gezonden, is een aantal keuzes gemaakt met betrekking tot de structuur van NWO. Dit betreft onder andere: • Versterking van de centrale leiding van NWO onder gelijktijdig terugdringen van de zelfstandigheid van onderdelen van NWO om de slagkracht van het bestuur te versterken; • Vernieuwing van de bureauorgani- satie om NWO in staat te stellen flexibel in te spelen op veranderingen en interdisciplinaire samenwerking te bevorderen. Voorts een scheiding aan te brengen tussen subsidieverlening en institutenbeheer; • Versterking van de toezichtstructuur. Het is geenszins de bedoeling in de nieuwe organisatie de rol van de wetenschapper te marginaliseren. Zij zijn van essentieel belang voor het succes van NWO. Hoe de veranderingen precies vorm zullen krijgen wordt de komende tijd uitgewerkt. Kamerstukken II 2014/15, 29 338, nr. 143 Ontwerpbesluit aanpak rijden onder invloed drugs Brief van de Minister van VenJ (2201-2015) waarbij een ontwerpbesluit over het rijden onder invloed van drugs en de bijbehorende toelichting wordt voorgehangen. – Het ontwerpbesluit vormt een uitvloeisel van de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353). Daarnaast bevat het ontwerp ook regels die nodig zijn voor de handhaving van het verbod op het rijden onder invloed van geneesmiddelen. Tot slot zijn in het ontwerp de uitvoeringsregels geïncorporeerd die gelden voor de handhaving van overtreding van het verbod op het gebruik van alcohol, zoals neergelegd in de Wegenverkeerswet 1994, de Scheepvaartverkeerswet, de Spoorwegwet, de Wet lokaal spoor en de Wet luchtvaart, die nu nog in het Besluit alcoholonderzoeken zijn opgenomen. Kamerstukken II 2014/15, 29 398, nr. 446 Kamerstukken I 2014/15, 29 398, J Zwijgcontracten zorg Brief van de Minister van VWS (2701-2015) over haar inzet gericht op het tegengaan van zogenaamde ‘zwijgcontracten’ in de zorg. – Over de oorzaken van niet verantwoorde kwaliteit van zorg mag nooit gedwongen gezwegen worden. Bij een goede incidentafhandeling door de zorgverlener kan het aanbieden van een schadevergoeding passend zijn, maar een daaraan verbonden zwijgplicht niet. Van een zwijgcontract is sprake wanneer door betaling NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 407 Wetgeving van een geldsom personen worden ‘gedwongen’ te zwijgen over incidenten die hen betreffen en/of instellingen zich naar aanleiding daarvan niet houden aan de meldplicht bij calamiteiten. Daarmee is de kwaliteit van zorg niet meer toetsbaar in een bepaalde situatie. De IGZ krijgt weliswaar relatief weinig meldingen over mogelijke zwijgcontracten tussen zorgaanbieder en cliënt/patiënt maar dat neemt niet weg dat in individuele casuïstiek de IGZ het onderwerp ter sprake brengt wanneer zij het risico ziet dat een zorgaanbieder bij het afwikkelen van geschillen informatie over ontoereikende zorg ‘onder de pet’ probeert te houden. Het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), dat sinds 4 juli 2013 ter behandeling in de Eeerste Kamer ligt, zet in op een laagdrempelige behandeling van klachten zodat in een vroegtijdig stadium klachten van cliënten in een gesprek tussen cliënt en zorgverlener worden opgelost. Indien cliënt en zorgverlener er samen niet uitkomen kan een cliënt het geschil voorleggen aan een onafhankelijke geschilleninstantie die bindende uitspraken kan doen en schadevergoeding kan toekennen tot € 25.000. In de voorgestane wijze van omgang met klachten van cliënten en verzoeken om schadevergoeding past geenszins het betalen van zwijggeld. De achterliggende gedachte van de Wkkgz is juist openheid en leren. Kamerstukken II 2014/15, 31 476, nr. 11 Wetgeving Caribisch Nederland Brief van de Minister van BZK (28-012015) bij de aanbieding van het periodiek overzicht van de bij de departementen in voorbereiding zijnde wetgeving met consequenties voor Caribisch Nederland. – Het laatste overzicht werd 31 juli 2014 toegezonden. Het geacualiseerde overzicht is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 31 568, nr. 151 Integriteitscie. St. Maarten Brief van de Minister van BZK (30-012015) over het instellen van een integriteitscommissie op grond van artikel 51 van het Statuut. – Op 30 januari 2015 heeft de Raad van Ministers van het Koninkrijk 408 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 (RMR) de minister gemachtigd een procedure te starten om met een algemene maatregel van rijksbestuur (amvrb) een integriteitscommissie op grond van artikel 51 van het Statuut in te stellen. De Gouverneur van Sint Maarten heeft op grond van de aanwijzing van 30 september 2013 gelast onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het functioneren van het openbaar bestuur van Sint Maarten. De Gouverneur heeft het daaruit voortkomende onderzoeksrapport voorgelegd aan de Raad van Ministers van het Koninkrijk. Daarmee heeft hij zijn taak conform de aanwijzing volbracht. Voormeld rapport en het rapport dat is verschenen naar aanleiding van eigen onderzoek van de regering van Sint Maarten over de integriteitsproblematiek tonen aan dat er binnen alle lagen van de samenleving sprake is van een systeem van onderlinge steun en afhankelijkheden, met alle bijbehorende integriteitsproblemen. Voor het doorbreken van dit systeem is onafhankelijke hulp van buitenaf onontbeerlijk aldus deze rapporten. De Koninkrijksregering heeft vastgesteld dat een samenwerkingsregeling tussen Sint Maarten en Nederland op grond van artikel 38 van het Statuut daarvoor de geëigende weg is. Bij brief heeft Minister-President Gumbs op 27 januari jl. echter meegedeeld dat over het voorstel voor de vaststelling een samenwerkingsregeling in de vorm van een amvrb ex artikel 38 Statuut geen overeenstemming kan worden bereikt. De regering van Sint Maarten verwelkomt weliswaar het aanbod van de Nederlandse regering om haar de nodige (financiële) hulp en bijstand te verlenen, maar stelt zich een zodanige vorm voor, dat een onafhankelijke aanpak niet geborgd is. Uit het overleg dat heeft plaatsgevonden kan voorts worden geconcludeerd dat in de door de regering van Sint Maarten voorgestelde aanpak de integriteitsproblematiek nog steeds in grote mate niet wordt erkend. De eigen verantwoordelijkheid van Sint Maarten conform artikel 43, eerste lid, van het Statuut voor de verwezenlijking van de deugdelijkheid van bestuur wordt derhalve niet waargemaakt. De ernst van de situatie op Sint Maarten noopt de RMR ertoe om inhoud te geven aan de, aan de Koninkrijksregering toekomende bevoegdheid op grond van artikel 43, tweede lid, van het Statuut om de deugdelijkheid van het bestuur op Sint Maarten te waarborgen. De Koninkrijksregering ziet zich door de situatie gedwongen om daarin een belangrijk aandeel voor haar rekening te nemen. Gelet op het bovenstaande heeft de RMR besloten een procedure te starten om bij amvrb op grond van artikel 51 juncto artikel 43, tweede lid van het Statuut, een voorziening te treffen om de deugdelijkheid van het bestuur op Sint Maarten op het punt van de integriteit te waarborgen. Het concept van de amrvb, met toelichting, zal ten behoeve van een zorgvuldige procedure voorgelegd worden aan de regering van Sint Maarten, opdat zij haar zienswijze kan geven. De RMR kan dan besluiten de uit de consultatie voortvloeiende versie voor advies aan de Raad van State van het Koninkrijk voor te leggen. Kamerstukken I 2014/15, 34 000 IV, P ‘Het was niks, het is niks en het wordt niks’ Brief van de Minister van VenJ, mede namens de Minister-President (2101-2015) in antwoord op de vragen die door de vaste commissie voor VenJ zijn gesteld inzake het verzoekschrift dat de Kamer heeft ontvangen om uitvoering te geven aan de bevoegdheid die de Kamer heeft op grond van artikel 5 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid. – Op basis van deze bepaling heeft de Kamer de bevoegdheid om de procureur-generaal bij de Hoge Raad te vragen om een hoofd van een departement te vervolgen wegens niet-naleving van de verplichting om de Grondwet en andere wetten uit te voeren. Het is aan de Kamer om op basis van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid een besluit ten aanzien van het uitvoeren van uw bevoegdheid te nemen. In casu draait het om de uitspraak van de Minister van VenJ over een lopend strafrechtelijk onderzoek naar een voormalig SG van het Ministerie van VenJ: “het was niks, het is niks en het wordt niks”. Volgens de minister heeft deze uitspraak geenszins betrekking gehad op de mogelijke uitkomsten van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VI, nr. 62 Nieuws 342 Contouren nieuwe strafprocesrecht De Minister van VenJ heeft de zogeheten Contourennota modernisering Wetboek van Strafvordering voor advies naar verschillende instanties gestuurd. H ieronder is een overzicht opgenomen van de moderniseringsplannen. Boek 1 Algemene bepalingen en institutioneel kader • De rechter-commissaris (rc) wordt beter gefaciliteerd bij de uitoefening van zijn regievoerende taak. De regeling betreffende de beoordeling van getuigenverzoeken wordt zo ingericht dat zoveel mogelijk wordt gestimuleerd dat getuigen al in een vroegtijdig stadium van het proces worden gehoord. Mogelijkheden worden onderzocht om het onderzoek dat de rc verricht zo in te richten dat de verdachte vaker bij verhoren van getuigen aanwezig kan zijn. • Er komt een hoofdstuk over de getuige. Hierin worden de rechten en de verplichtingen van de getuige vastgelegd en het verhoor van getuigen door opsporingsambtenaren genormeerd. • Mogelijke aanpassing van de regels betreffende het (professionele) verschoningsrecht wordt bezien. Boek 2 Het voorbereidend onderzoek De wettelijke regeling van het voorbereidend onderzoek, dat door de vele wijzigingen een onoverzichtelijk geheel is geworden, wordt integraal geherstructureerd. De belangrijkste elementen van deze herstructurering zijn de volgende: • Er komt een algemeen kader voor de normering van het voorbereidend onderzoek, met onder meer codificatie van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. • Er wordt uitgegaan van een wettelijk systeem waarin dezelfde bevoegdheid in beginsel slechts eenmaal wordt uitgeschreven. • De voor de bevoegdheden geldende verdenkingscriteria worden vereen- voudigd. Voor de toepassing van de bevoegdheden wordt niet meer als criterium gehanteerd dat sprake moet zijn van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In plaats van het huidige systeem dat meer dan tien verschillende verdenkingscriteria kent, wordt uitgegaan van een beperkt aantal verdenkingscriteria. • Overwogen wordt om de mogelijkheden om bevoegdheden onder voorwaarden ook door buitenlandse opsporingsambtenaren te kunnen laten uitoefenen, uit te breiden. • De voorwaarden te verbinden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis en het daarop te houden toezicht zullen een steviger wettelijke verankering krijgen. Daarnaast wordt de mogelijkheid bezien van invoering van aan de verdachte in het voorbereidend onderzoek op te leggen vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen buiten de gevallen van voorlopige hechtenis, onder meer ter bescheming van slachtoffers dan wel voorkoming van recidive. • De afgrenzing tussen het onderzoek aan de kleding, het onderzoek aan het lichaam en het onderzoek in het lichaam zullen wettelijk worden verduidelijkt en de voorwaarden waaronder het kledingonderzoek kan worden verricht, nader worden genormeerd. Er komt een wettelijke grondslag voor strafvorderlijk onderzoek aan het lichaam van overleden personen. • De regelingen betreffende de doorzoeking van woningen, de inbeslagneming van voorwerpen en de vergaring van gegevens worden gemoderniseerd en daarmee beter op elkaar afgestemd en evenwichtiger. Gegevensvergaring na inbeslagneming van mobiele telefoons, laptops, computers en usb-sticks zal vanwege de ingrijpendheid nader worden genormeerd. • De term ‘bijzondere opsporingsbevoegdheden’ zal niet meer worden gebruikt. Er komt een regeling betreffende heimelijke bevoegdheden waarbij de bevoegdheden slechts één keer worden uitgeschreven. Net al nu kunnen de bevoegdheden worden uitgeoefend (1) in geval van verdenking van een bepaald misdrijf, (2) indien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd en (3) bij aanwijzingen van een terroristisch misdrijf. • Bij de inzet van heimelijke bevoegdheden wordt een ‘generiek’ bevel mogelijk, waarin de officier kan bepalen dat meerdere van die bevoegdheden tegen een persoon kunnen worden ingezet indien voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tevens wordt modernisering van enkele bevoegdheden, uitbreiding van bestaande bevoegdheden en invoering van nieuwe bevoegdheden bezien. • In geval van voorlopige hechtenis, krijgt de raadkamer de mogelijkheid te beslissen dat het voorbereidend onderzoek voortduurt na het verstrijken van de 90 dagen gevangenhouding indien de zaak nog niet gereed is voor berechting. De bestaande waarborg voor de verdediging betreffende toegang tot het dossier blijft daarbij behouden. Toetsing van de voorlopige hechtenis vindt in deze gevallen in de nieuwe regeling plaats door een openbare raadkamer, i.p.v. door de pro-forma zittingsrechter. Boek 3 Buitengerechtelijke afdoeningsvormen en vervolging • Het aantal gevallen waarin de verdachte recht heeft op een kennisgeving van niet (verdere) vervolging wordt uitgebreid; ook wordt er een regeling getroffen betreffende het informele sepot. • De regeling betreffende de verklaring dat de zaak is geëindigd wordt verruimd, waardoor de verdachte eerder weet waaraan hij toe is. • De waarborgen rondom de vervolgingsbeslissing worden versterkt door de regeling betreffende het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 409 Nieuws beklag tegen het niet (verder) vervolgen aan te passen ter versnelling van de doorlooptijden en ter vergroting van de mogelijkheden van feitelijk onderzoek. Ook wordt een voorwaardelijk bevel tot vervolging mogelijk gemaakt. • Rechters die hebben geoordeeld over het bezwaarschrift tegen de dagvaarding, zijn niet bevoegd te oordelen over de strafzaak. • De regelingen betreffende de schorsing van de vervolging worden deels geschrapt en deels verplaatst. Boek 4 Berechting • Het grondslagstelsel blijft behouden. Wel wordt rechtsvergelijkend en ander wetenschappelijk onderzoek geëntameerd met het oog op de mogelijkheden voor een tenlastelegging in vereenvoudigde taal. • De regievoerende functie van de rechter (vóór de terechtzitting) wordt versterkt. Onderzoekswensen dienen rechtstreeks aan hem te worden voorgelegd vóór de zitting. Ook komen er regelingen betreffende de regiezitting en de schriftelijke voorbereidingsronde. • Er komt één criterium voor de beoordeling van getuigenverzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met het stadium waarin het verzoek is gedaan en waardoor mede wordt bevorderd dat verzoeken tijdig worden gedaan. De rechter verkrijgt daarmee in beginsel de mogelijkheid een verzoek gemotiveerd af te wijzen indien redelijkerwijs kan worden gevergd dat het verzoek tot het horen van een getuige in een eerder stadium van het geding werd gedaan, maar zal dit niettemin toewijzen indien hij dit nodig acht met het oog op het belang van de waarheidsvinding en/of het belang van de verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Voorts is het de bedoeling dat vroegtijdig en adequaat door de justitiële autoriteiten wordt gereageerd op onderzoekswensen die tijdig worden ingediend. • Er komt een wettelijke grondslag voor een regeling met betrekking tot het maken van een audio-opname van de terechtzitting in verband met de vaststelling van het proces-verbaal van de terechtzitting en de mogelijkheid voor de verdediging deze opname nadien uit te luisteren. 410 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 • Er komt een wettelijke regeling betreffende het gebruik van audiovisuele reconstructies ter terechtzitting. • De toegelaten bewijsmiddelen worden net als nu in de wet opgesomd. Er komt een regeling voor het gebruik van beeld- en geluidopnamen voor het bewijs via de eigen waarneming van de rechter. Ook zal worden vastgelegd dat rapportages die uitgebracht zijn ter voorlichting aan de rechter over de persoon van de verdachte (zoals vroeghulprapporten) niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Voorts zal, in verband met het gebruik van de audituverklaringen en het gebruik van verklaringen van medeverdachten, de wettelijke regeling in overeenstemming worden gebracht met de (vaste) jurisprudentie en de wijze waarop deze regeling in het geldende recht wordt toegepast. • De bestaande rechtspraak over de voeging ad informandum wordt gecodificeerd. Tevens wordt het mogelijk om ten aanzien van ad informandum gevoegde feiten onttrekking aan het verkeer te gelasten. • Het bestaande fijnmazige systeem van opeengestapelde motiveringsverplichtingen wordt vereenvoudigd. Er komt een wettelijke regeling die het onder omstandigheden mogelijk maakt de uitspraaktermijn te verlengen. Boek 5 Rechtsmiddelen • Intrekking van het hoger beroep wordt alleen mogelijk tot een bepaalde termijn vóór de terechtzitting. • Het voortbouwende karakter van het hoger beroep wordt aangescherpt, met de introductie van een specifiek beslismodel in die fase. Grieven dienen daarbij in een eerder stadium ingediend te worden. De rechterlijke motiveringseisen worden verzwaard voor zover bezwaren zijn aangevoerd tegen het vonnis. • Overwogen wordt de mogelijkheden van partieel appel te vergroten. • In de fase van hoger beroep wordt gestimuleerd dat getuigenverzoeken al in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure worden gedaan. • In de cassatiefase worden de positie van het slachtoffer en van de wettelijke vertegenwoordigers van ‘veertienminners’ versterkt. Boek 6 Bijzondere procedures • Het jeugdprocesrecht wordt op onderdelen aangepast (de positie van ouders van jeugdigen). • In verband met het adolescentenstrafrecht worden in bepaalde gevallen procedurele rechten die gelden voor jeugdigen ook aan jongvolwassenen toegekend. • Bepalingen uit het materiële jeugdstrafrecht die sterke processuele trekken vertonen, zullen in het Wetboek van Strafvordering worden ondergebracht. Bijvoorbeeld de strafonderbreking bij jeugddetentie en de strafbeschikking voor jeugdigen. • De regelingen betreffende personen met psychische stoornis of verstandelijke beperking worden vereenvoudigd en gestroomlijnd. Bezien wordt of ook meer ingrijpende wijzigingen noodzakelijk of gewenst zijn. • De mogelijkheid wordt verruimd om een schikking aan te gaan in het kader van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook zal het strafrechtelijk financieel onderzoek niet meer als afzonderlijk onderzoekskader terugkeren. • Aanpassing van de huidige regeling betreffende de wraking en verschoning wordt overwogen. • De beklagprocedure tegen inbeslagneming en het vorderen van gegevens wordt geherstructureerd. • Er komt een eenvormige algemene regeling betreffende de vergoeding van kosten en schade in verband met strafvorderlijk overheidsoptreden. Boeken 7 en 8 Boek 7 heeft betrekking op de internationale samenwerking in strafzaken. Hier wordt een eenvoudigere regeling voor rechtshulpverlening, voorgesteld die inhoudelijk op een aantal punten wordt gestroomlijnd Voorts komt er een regeling voor het doen van rechtshulpverzoeken door Nederlandse autoriteiten aan het buitenland. Boek 8 betreft de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Kamerstukken II 2014/15, 34 086) voorziet in een gestroomlijnde en gemoderniseerde regeling hiervan. Bron: www.rijksoverheid.nl Nieuws 343 Aanslagen in tipgeverzaak vernietigt Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft 3 februari jl. uitspraak gedaan in de belastingzaak die aanleiding is geweest voor de president van dit gerechtshof om strafrechtelijk aangifte te doen. Die strafrechtelijke aangifte is in de belastinguitspraak verder niet aan de orde. I n de belastinguitspraak zijn belastingaanslagen vernietigd die waren opgelegd naar aanleiding van informatie die door het ministerie van Financiën is gekocht van een tipgever. De informatie heeft volgens de tipgever betrekking op verzwegen spaarrekeningen bij een bank in Luxemburg. Het hof heeft de belastingaanslagen vernietigd omdat de inspecteur naar het oordeel van het hof op onrechtmatige wijze heeft geweigerd de naam van de tipgever bekend te maken. Het hof acht deze weigering onrechtmatig, omdat de inspecteur zich ter zitting van het hof zonder voorbehoud heeft neergelegd bij een eerdere beslissing van de rechtbank dat de naam van de tipgever bekend moet worden gemaakt. Op grond van de wet kan het hof aan deze onrechtmatige weigering de gevolgen verbinden die naar zijn oordeel het best aansluiten bij de ernst van het onrechtmatige gedrag van de inspecteur. Het hof vindt dat vernietiging van de belastingaanslagen een passende gevolgtrekking is, omdat de rechtsorde ernstig is geschokt. Niet alleen mag van een belastinginspecteur, als vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid, worden verwacht dat hij de bevelen van een rechter uitvoert, maar door de weigering om te verklaren over de identiteit van de tipgever zijn ook de belanghebbenden in deze belastingzaak te zeer geschaad in hun mogelijkheden om zich te verweren tegen de aan hen opgelegde belastingaanslagen. Strafrechtelijke aangifte De strafrechtelijke aangifte betreft niet de inhoud van het geschil bij (de belastingkamer van) het gerechtshof, maar gaat over de verdenking dat in deze zaak getuigen namens het ministerie van Financiën zijn geïnstrueerd om ten overstaan van de rechter te zwijgen. Het is aan het Openbaar Ministerie om onderzoek te (laten) doen en te bepalen of iemand als verdachte van een strafbaar feit kan worden aangewezen. ECLI:NL:GHARL:2015:645 344 Vrijspraak vermeende Syriëgangers De rechtbank Gelderland heeft op 9 februari 2015 twee mannen uit Arnhem, van 22 en 27 jaar oud, vrijgesproken van het voorbereiden van terroristische misdrijven en misdrijven als moord, brandstichting, zware mishandeling, en van het samenspannen tot terroristische misdrijven. De officier van justitie eiste twee jaar gevangenisstraf. D e mannen werden in augustus 2013 in Kleef (Duitsland) aangehouden. Zij hadden daar twee auto’s gehuurd om naar Syrië/ Turkije te reizen. In die auto’s trof de politie een grote hoeveelheid goederen aan, waaronder outdoorkleding, kampeerspullen, bivakmutsen, communicatiemiddelen en djellaba’s. Volgens het OM blijkt uit het dossier dat de verdachten de intentie hadden om met deze spullen de gewapende strijd in Syrië te faciliteren. De 27-jarige man verklaarde tijdens de zitting dat hij een deel van die spullen aan zijn broer in Syrië wilde geven. De 22-jarige man verklaarde tijdens de zitting dat hij zijn broer in Turkije wilde bezoeken en niet van plan was naar Syrië te reizen. De ene De rechtbank gaat er vanuit dat de 27-jarige man een streng Islamitische ideologie aanhangt en dat hij ervan op de hoogte was dat zijn broer deelneemt aan de strijd in Syrië. Desondanks wilde hij naar Syrië om zijn broer de spullen te brengen. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de man oorlogshandelingen in Syrië gepleegd of ondersteund zou hebben, die gezien zouden kunnen worden als terroristische misdrijven. Bij voorbereiding of ondersteuning van terroristische misdrijven moet er sprake zijn van een sterke vorm van opzet en de bedoeling om terroristische misdrijven te plegen. Zo’n ‘terroristisch oogmerk’ kan niet alleen uit een ideologie of godsdienstige overtuigingen worden afgeleid. Omdat verder bewijs voor een terroristische intentie in het dossier ontbreekt, spreekt de rechtbank hem ook hiervan vrij. De rechtbank spreekt de man bovendien vrij van voorbereiding van ‘gewone’ strafbare feiten, omdat het dossier te algemeen is en er onvoldoende bewijs is om te kunnen zeggen dat de man een concreet aan te duiden ernstig misdrijf zou willen plegen of voorbereiden. De andere De rechtbank is er op basis van het dossier helemaal niet van overtuigd dat de 22-jarige man een radicaalislamitische ideologie aanhangt of dat hij wilde deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië en heeft ook niet kunnen vaststellen dat verdachte onderweg was naar Syrië. De rechtbank spreekt hem daarom vrij van alle tenlastegelegde feiten. ECLI:NL:RBGEL:2015:756, ECLI:NL:RBGEL:2015:757 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 411 345 Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Op 3 februari 2015 hield dhr. prof. mr. dr. J.W.M. (Hans) Engels, bijzonder hoogleraar recht der decentrale overheden aan de Rijksuniversiteit Groningen, zijn oratie ‘Wethouder en collegiaal bestuur’. In zijn oratie bepleitte Engels, naast hoogleraar ook lid van de Eerste Kamer, dat de Gemeentewet moet worden aangepast, zodat collegebevoegdheden in de toekomst – geclausuleerd – aan wethouders kunnen worden gedelegeerd. Toepassing van deze rechtsfiguur maakt van wethouders formeel bestuursorganen en brengt evenwicht in de formele en feitelijke positie van het wethoudersambt. Mocht op termijn de gekozen burgemeester worden ingevoerd, dan beschikken wethouders in de nieuwe situatie over voldoende positie om een substantiële rol te blijven spelen. Een aantal belangrijke bestuurlijke ontwikkelingen in de praktijk van het wethoudersambt, samenhangend met grote veranderingen in de aard en omvang van de gemeentelijke opgaven, in de politieke en bestuurscultuur en in de maatschappelijke context van het lokaal bestuur hebben grote druk gezet op het college als collegiaal orgaan. Het belangrijkste argument om het collegiale bestuur tot dusver te handhaven is de angst voor een aantasting van de eenheid van beleid. Dit standpunt is niet langer houdbaar, betoogde Engels in zijn oratie. Eenheid van beleid, politieke homogeniteit en integraliteit van bestuur kunnen ook, en zelfs beter met moderne politieke en bestuurlijke instrumenten worden gewaarborgd. De feitelijk gegroeide zelfstandigheid van wethouders met eigen portefeuilles en mandaten, als gevolg waarvan de besluitvorming door het college als zodanig een vooral formeel en dus fictief karakter draagt, vraagt, aldus 412 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 Engels, een daarbij behorende staatsrechtelijke positie. Op vrijdag 20 maart 2015 houdt prof. mr. B. (Bart) Bierens, bijzonder hoogleraar Banking Law & Financial Regulation aan de Radboud Universiteit Nijmegen, om 15.45 uur zijn oratie ter gelegenheid van de aanvaarding van zijn ambt. Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan 2 te Nijmegen Promoties Directe horizontale werking vrijverkeerbepalingen De Europese Unie brengt een interne markt tot stand, dat wil zeggen een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd. Om deze in art. 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geformuleerde doelstelling te verwezenlijken bevat het VWEU (onder andere) een aantal fundamentele verboden die ogenschijnlijk tot de lidstaten zijn gericht: de vrijverkeerbepalingen (art. 34 en 35 VWEU, vrij verkeer van goederen; art. 45 VWEU, vrij verkeer van werknemers; art. 49 VWEU, vrijheid van vestiging; art. 56 VWEU, vrijheid van dienstverrichting; art. 63 VWEU, vrij verkeer van kapitaal). Vanaf 1974 heeft het Hof van Justitie aan de hand van aan hem voorgelegde casus gebruik gemaakt van de gelegenheid zich uit te laten over de vraag of de vrijverkeerbepalingen ook bindend zijn voor particulieren, en aldus de geldigheid, inhoud en uitleg van private (‘horizontale’) rechtsverhoudingen rechtstreeks kunnen beïnvloeden. Uitgangspunt van deze dissertatie van Roel van Leuken is dat het Hof een aantal van deze verkeersvrijheden aldus heeft uitgelegd dat zij deze zogeheten directe horizontale werking bezitten. Het onderzoek brengt de Europese rechtspraak over de vrijverkeerbepalingen met elkaar in verband, en analyseert tegen de achtergrond van de verschillende doorwerkingstechnieken waarvan het Unierecht zich bedient, of en, zo ja, in hoeverre de benadering die het Hof heeft geko- zen voor de ene vrijheid (bijvoorbeeld art. 45 VWEU) voorspellend kan zijn voor andere vrijverkeerbepalingen (zoals art. 34 of 63 VWEU). Aldus brengt het in kaart wat de mogelijke reikwijdte is van de invloed van de verdragsrechtelijke verkeersvrijheden op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. Onlosmakelijk daarmee verbonden is de aandacht voor de gevolgen die het aanvaarden van directe horizontale werking heeft voor het stelsel van verdragsrechtelijke en jurisprudentiele excepties. Een particulier die een direct horizontaal werkende verdragsbepaling schendt, moet zich kunnen beroepen op een passende rechtvaardigingsgrond. De vraag is echter of het huidige stelsel van (on) geschreven uitzonderingen voldoende privaatrechtelijke kracht bezit: zijn oriëntatie op algemene belangen (zoals de bescherming van de openbare orde en veiligheid, consumenten- en milieuprotectie) maakt immers dat het particulieren doorgaans weinig soelaas biedt. Een ruimhartige(re) of zelfs maximale toekenning van directe horizontale werking aan de vrijverkeerbepalingen maakt een uitbreiding van het stelsel derhalve absoluut noodzakelijk. De exceptie gelegen in de bescherming van fundamentele rechten kan daarbij een belangrijke rol spelen. In het arsenaal van grondrechten liggen namelijk (aan de partijautonomie gerelateerde) argumenten besloten die een particulier kan aanwenden om de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit een direct horizontaal werkende vrijverkeerbepaling te construeren of aan te passen op een wijze die recht doet aan het specifieke karakter van de private rechtsverhouding. Het voorgaande maakt duidelijk dat de vrijverkeerbepalingen de civilist voor nieuwe uitdagingen plaatst. Hun vermogen om rechtstreeks – en op steeds grotere schaal – door te werken in rechtsverhoudingen tussen particulieren kan niet langer worden genegeerd. Ook voor de beoefenaar van het EU-recht noopt de directe horizontale werking van de verkeersvrijheden tot een verruiming van het blikveld. Hij zal zich moeten realiseren dat het stelsel van (on-) geschreven rechtvaardigingsgronden moet worden uitgebreid in privaat- Universitair Nieuws rechtelijke richting. Hoewel beide groepen zich wellicht niet comfortabel voelen bij die boodschap, zullen zij met elkaar in dialoog moeten treden over de wijze waarop de eisen die voortvloeien uit de Unierechtelijke verkeersvrijheden kunnen worden afgestemd en verzoend met de elementaire beginselen van het privaatrecht. Dit proefschrift biedt daartoe een aanzet. Van Leuken promoveerde op 4 februari 2015 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zijn promotor was prof. mr. drs. C.H. Sieburgh. Roel van Leuken Rechtsverhoudingen tussen particulieren en de verdragsrechtelijke verkeersvrijheden. Directe horizontale werking van de vrijverkeerbepalingen in het VWEU Serie Onderneming en Recht , deel 85 WoltersKluwer 2015, 272 p., € 69,50 ISBN 978 90 1312 856 7 Transparante verdeling van schaarse besluiten In dit proefschrift van Annemarie Drahmann staat één van de rechtsnormen die bij de verdeling van schaarse besluiten in acht moet worden genomen centraal: de transparantieverplichting. Schaarse besluiten zijn bestuursrechtelijke besluiten waarvan er slechts een beperkt aantal verleend kunnen worden, omdat bestuursorganen een plafond hebben ingesteld. Schaarse besluiten kunnen zowel subsidies als vergunningen, ontheffingen en concessies zijn. Bekende voorbeelden van schaarse besluiten zijn de vergunningen en subsidies voor het exploiteren van het openbaar vervoer, evenementen, kansspelen, windparken op zee en het gebruik van frequenties. Ook het toedelingsbesluit waarbij ontwikkelingsruimte op grond van de programmatische aanpak stikstof (PAS) wordt toegekend, is een schaars besluit. Een concreet voorbeeld: als iedereen met rondvaartboten door de Amsterdamse grachten zou mogen varen, zou het al snel een gevaarlijke chaos worden. Het is dus logisch dat de gemeente deze activiteit wil reguleren en een maximum heeft gesteld aan het aantal exploitatievergunningen dat verleend kan worden. Door dit vergunningenplafond kan de situatie ontstaan dat er meer aanvragers zijn dan beschikbare vergunningen. In dat geval ontstaan er verschillende juridische vraagstukken, zoals hoe deze vergunningen moeten worden verdeeld en welke rechtsnormen bij de verdeling in acht moeten worden genomen. De transparantieverplichting speelt met name een grote rol in het aanbestedingsrecht en vindt haar oorsprong in het Unierecht. Het onderzoek beoogt een verbinding te leggen tussen het Unierecht en aanbestedingsrecht enerzijds en het Nederlandse bestuursrecht anderzijds. Zowel bij inkoopactiviteiten (aanbestedingsrecht) als schaarse vergunning- en subsidieverlening (bestuursrecht) moeten overheden immers een selectie maken uit de ingediende inschrijvingen respectievelijk aanvragen. In dit onderzoek wordt bezien in hoeverre deze transparantieverplichting een toegevoegde waarde heeft bij de verdeling van schaarse besluiten in het Nederlandse bestuursrecht. De essentie van deze verplichting is dat door bepaalde transparantievereisten in acht te nemen, bestuursorganen alle potentieel geïnteresseerde partijen in staat stellen om een aanvraag voor een schaars besluit in te dienen. De transparantieverplichting draagt hiermee bij aan de gelijke behandeling van de aanvragers. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de transparantieverplichting een toegevoegde waarde heeft voor het Nederlandse bestuursrecht, gelet op de gewenste gelijke behandeling van geïnteresseerde partijen bij de verdeling van schaarse besluiten. Daarom zou de transparantieverplichting als onderdeel van het gelijkheidsbeginsel bij schaarse besluitvorming in acht moeten worden genomen. Het boek bestaat uit een aantal delen. In de eerste twee hoofdstukken wordt een inleiding op het onderwerp gegeven en wordt het onderzoek afgebakend. In hoofdstuk 3 en 4 wordt vervolgens uitgelegd wat de transparantieverplichting volgens de civiele rechter in aanbestedingsgeschillen betekent voor aanbe- stedende diensten. Daarna volgt een aantal hoofdstukken (5-7) waarin wordt ingegaan op de reikwijdte van de transparantieverplichting. Daarbij wordt onder meer ingegaan op de uitleg van de begrippen ‘opdracht’, ‘concessie’, ‘vergunning’, ‘ontheffing’ en ‘subsidie’ op grond van het Unierecht en het Nederlandse recht. Vervolgens wordt meer in detail ingegaan op de rol van de transparantieverplichting bij de verlening van subsidies (hoofdstuk 8), winkeltijdenwetontheffingen (hoofdstuk 9), APV-vergunningen (hoofdstuk 9), en het omgevingsrecht (waaronder bestemmingsplannen en een programmatische aanpak, hoofdstuk 10). Het laatste inhoudelijke deel betreft de vraag hoe de transparantieverplichting zich verhoudt tot algemene beginselen van behoorlijk bestuur (hoofdstuk 11). Afgesloten wordt met een samenvattende slotbeschouwing waarin antwoord wordt gegeven op de in de inleiding geformuleerde deelvragen en de hoofdvraag. Drahmann is gepromoveerd op artikelen. Dat betekent dat de artikelen die zij in de periode 2011-2014 heeft geschreven over de transparantieverplichting in dit boek zijn opgenomen. In aanvulling daarop bevat het boek een uitgebreide slotbeschouwing (van bijna 100 pagina’s) waarin overkoepelende conclusies worden getrokken en concrete aanbevelingen voor de wetgever, vergunningverlener en bestuursrechter worden gedaan. Drahmann verdedigde haar proefschrift op 5 februari 2015 aan de Universiteit Leiden. Haar promotores waren prof. mr. T. Barkhuysen en prof. mr. W. den Ouden. A. Drahmann Transparante en eerlijke verdeling van schaarse besluiten. Een onderzoek naar de toegevoegde waarde van een transparantieverplichting bij de verdeling van schaarse besluiten in het Nederlandse bestuursrecht. Meijers Reeks MI-241 WoltersKluwer 2015, 516 p., € 60 ISBN 978 90 1312 911 3 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 413 346 Personalia Nationale ombudsman De Tweede Kamer heeft ingestemd met de benoeming van Reinier van Zutphen, president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), als Nationale ombudsman. Van de 134 uitgebrachte geldige stemmen waren er 129 voor zijn benoeming. Naar verwachting wordt Van Zutphen nog dit kwartaal door de voorzitter van de Tweede Kamer beëdigd. Eerder maakte de tijdelijke commissie verantwoordelijk voor de benoeming de voordracht bekend aan de Tweede Kamer. Ondernemingskamer Per 1 mei 2015 volgt mr. Gijs Makkink de huidige voorzitter van de ondernemingskamer van het 347 Gerechtshof Amsterdam, mr. Peter Ingelse, op. Voor het eerst was de vacature ook opengesteld voor kandidaten buiten het hof en de Rechtspraak. Makkink is sinds 2006 verbonden aan het hof als raadsheer (handelsrecht) en sinds vijf jaar lid van de ondernemingskamer. Hoogleraar Oswald Jansen, juridisch bestuursadviseur en advocaat van de gemeente Den Haag en universitair hoofddocent Staatsen bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht, is per 1 januari 2015 benoemd tot bijzonder hoogleraar Europees bestuursrecht en openbaar bestuur aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht. Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. Advocatuur Merienke ZwaanStroband is per 1 februari 2015 toegetreden als partner van het Haagse kantoor Delissen Martens. Zwaan-Stroband is sinds 2000 advocaat en is gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Zij is sinds 2006 werkzaam bij Delissen Martens. Tevens is ze geregistreerd mediator bij de Mediatorsfederatie Nederland. Met de toetreding van Zwaan-Stroband telt Delissen Martens nu zeven partners. Agenda 13 t/m 26 02 2015 Meesterweek De vijfentwintigste Meesterweek, het grootste juridische studentencongres van de Benelux (georganiseerd door de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam) heeft als motto ‘Fortune favours the bold’. Op 13 februari opent de Meesterweek met het openingscongres. Anders dan in voorgaande jaren bevat het openingscongres dit jaar veel interactie met het publiek. Na opening door decaan Suzan Stoter van Erasmus School of Law vindt een debat plaats. De stelling van dat debat is ‘een pul teveel maakt geen crimineel’. Na het interactieve gedeelte van het congres spreken Gerard Spong, Jan-Jaap van der Wal en Thijs Emondts. Verder wordt er onder meer een praktijkdag, een recruitmentdag en een bedrijvendag geograniseerd. Zie voor het volledige programma de website. vrijdag 13 februari t/m donderdag 26 februari Plaats: diverse locaties Aanmelding: via: www.meesterweek.nl Inlichtingen: via: [email protected] Tijd: 05 03 2015 Congres Simon van der Aa Het jaarlijkse congres van studievereniging Simon van der Aa zal dit jaar als onderwerp hebben: ‘Heimelijke opsporingsmethoden in het nieuwe Wetboek van Strafvordering: Welk spoor gaan we volgen?’. Het Wetboek van Strafvordering wordt vernieuwd. Tijdens dit congres ligt de focus op de heimelijke (voorheen bijzondere) opsporingsmethoden in het nieuwe wetboek: denk hierbij aan het inzetten van drones, de stille sms of hackbevoegdheden van de opsporingsambtenaren. Tijd: donderdag 5 maart vanaf 9.30 uur Plaats: Het Kasteel, Melkweg 1 te Groningen Aanmelding: via: www.simonvanderaa.nl Inlichtingen: deelname kost voor de gehele dag € 8 voor leden en € 10 voor niet-leden. Enkel het plenaire gedeelte kost € 3 euro voor leden en € 5 voor niet-leden. 414 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 06 03 2015 FBN symposium Ter ere van het 25-jarig jubileum van Fiscale Berichten voor het Notariaat wordt op feestelijke wijze een FBN Symposium georganiseerd. Deze bijeenkomst biedt de mogelijkheid om in één dag up-to-date te geraken op het gebied van fiscale zaken in de notariële praktijk. Acht sprekers, elk auteur van het jubilerende maandblad, vertellen ieder in een halfuur wat de actuele stand van zaken is in het vakgebied waar hij of zij specialist is. Tijd: vrijdag 6 maart van 9.30 tot 16.30 uur Plaats: Jaarbeurs Utrecht Aanmelding: via: www.sdujuridischeopleidingen.nl Inlichtingen: deelname kost € 175 voor FBN-abonnees en niet-abonnees betalen € 275. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Agenda 10 03 2015 WWZ, ontslag en ontslagprocedures Na jarenlang polderen is het in 2015 eindelijk zover: het Nederlands ontslagrecht verandert ingrijpend. De keuze van de werkgever voor een bepaalde ontslagroute vervalt, nieuwe ontslagvormen worden geïntroduceerd en er komt een wettelijke ontslagvergoeding. Bij cao kan een onafhankelijke en onpartijdige ontslagcommissie worden ingesteld die de ontslagtaak van het UVW bij bedrijfseconomische ontslagen overneemt. Mr. Els de Wind en mr. Patrick de Looff van Van Doorne gaan in op de wijzigingen per 1 juli en geven tips voor de alledaagse praktijk van de bedrijfsjurist. Tijdens de bijeenkomst worden onder meer de volgende onderwerpen behandeld: wettelijke ontslaggronden, vaststellingsovereenkomst en opzegging met instemming, de procedurele regels voor deze ontslagroutes, pensioenontslag. Tijd: dinsdag 10 maart van 13.30 tot 16.15 uur Plaats: Van Doorne, Jachthavenweg 121 te Amsterdam Aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Alleen toegankelijk voor NGB-leden. keuze aan parallelsessies waarin deskundige sprekers (zoals behandelaren en managers en andere professionals binnen het gevangeniswezen, de tbsen jeugdsector en de (jeugd) reclassering alsook wetenschappers en beleidsmedewerkers) met de deelnemers in debat gaan over dit thema. Ook interactieve rondetafelgesprekken bieden de bezoekers volop gelegenheid om met elkaar in discussie te gaan. Tijd: donderdag 12 maart van 10.00 tot 16.30 uur Plaats: Congrescentrum Heerlickheijd, Staringlaan 1 te Ermelo Aanmelding: via: www.congresrsj2015.nl. Aanmelden kan tot 26 februari. Inlichtingen: via: www.rsj.nl. Deelname is gratis. 12 03 2015 Congres Wet Normering Topinkomens De Wet Normering Topinkomens (WNT) is nu ruim één jaar van kracht. Er valt al het nodige te melden over de ontwikkeling van de handhavingspraktijk, over oordelen van de rechter over de WNT en over de eerste effecten op de arbeidsmarkt. Ook is recentelijk de WNT II in werking getreden en is inmiddels een derde grote wijziging van de WNT – WNT III – aangekondigd. Deze ontwikkelingen roepen de nodige vragen en discussiepunten op. Het voorgaande geeft Stibbe aanleiding om een congres over de WNT te organiseren. Doel van dit congres is om het eerste jaar van de WNT te evalueren en te bespreken hoe deze wet nu in de praktijk werkt. Tevens wordt op basis daarvan de blik vooruit gericht. Tijdens het congres worden korte lezingen gegeven door deskundige sprekers van binnen en buiten Stibbe. Ook bestaat er ruimte voor discussie en vragen. verzoek van het ministerie van V&J. Hiervoor is onder meer internationale regelgeving onderzocht, sekseonderscheid in nationale wetgeving in kaart gebracht, en zijn ervaringen in zes landen met alternatieve registraties meegenomen. In samenwerking met de NVVB is een enquête onder burgerzakenambtenaren uitgevoerd. Over de uitkomsten van dit onderzoek organiseren het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) een studiemiddag over ‘sekseregistratie en de juridische positie van transgenders’. Enkele belangrijke thema’s en conclusies uit het rapport worden gepresenteerd en becommentarieerd vanuit verschillende perspectieven (wetenschap, politiek, ambtelijke praktijk en eigen ervaring van belanghebbenden). Tijd: vrijdag 13 maart van 13.00 tot 17.00 uur Plaats: Raadzaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Aanmelding: via: [email protected] Inlichtingen: deelname is gratis; deelnemers kunnen het boek ‘M/V en verder’ ter plekke voor € 25 kopen. 19 03 2015 Informatie-uitwisseling tussen concurrenten Tijd: donderdag 12 maart van 15.00 tot 17.30 uur sen beschikbaar. Deze sectiebijeenkomst mededingingsrecht gaat over ‘Informatie-uitwisseling tussen concurrenten, met nadruk op indirecte informatie-uitwisseling (hub and spoke kartel / het verzamelen van concurrentiegevoelige marktinformatie)’. Bedrijven moeten voorzichtig zijn met de uitwisseling en verzameling van concurrentiegevoelige informatie. Dit is al snel in strijd met het kartelverbod. Zelfs de éénmalige uitwisseling van informatie kan al verboden zijn. Mededingingsautoriteiten kunnen hiervoor hoge boetes opleggen. Tijdens deze bijeenkomst wordt stilgestaan bij de belangrijkste do’s en don’ts rond informatie-uitwisseling en informatie verzameling. Plaats: Planetarium Amsterdam, Kromwijkdreef 11 te Inlichtingen: via: www.stibbe.com/en/news/2015/march/ Tijd: donderdag 19 maart van 9.00 tot 11.15 uur Amsterdam wnt-congres. Deelname is gratis. Plaats: Vereniging VNO-NCW, Bezuidenhoutseweg 12 te 12 03 2015 De bedrijfsjurist 3.0 Hoe zorg je ervoor dat je op internet snel betrouwbare en relevante juridische bronnen vindt? En hoe verwerk je die informatie vervolgens het best? Ewoud Sanders geeft antwoord op deze vragen in een interactieve masterclass. Aan bod komen onder meer: het verschil tussen het vrije en diepe internet; het gebruik van zoekoperatoren en filters; zoekmachines automatisch voor je laten zoeken. Ewoud Sanders is historicus en journalist (onder andere voor NRC Handelsblad). Tijd: donderdag 12 maart van 12.15 tot 17.00 uur Plaats: Stibbetoren, Strawinskylaan 2001 te Amsterdam Aanmelding: via: [email protected]. Aanmelden kan tot 27 februari. Er is een beperkt aantal plaat- Aanmelding: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Alleen toegankelijk voor NGB-leden. 12 03 2015 Kleur erkennen! De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) organiseert een congres over culturele diversiteit in de strafrechtstoepassing. Het congres biedt een ruime Den Haag 13 03 2015 M/V en verder Is het mogelijk om het huidige systeem van sekseregistratie als man of vrouw te veranderen met het oog op transgenders die zich niet thuis voelen in een van beide hokjes? Deze vraag is beantwoord in een recente studie in opdracht van het WODC op Aanmelding: vvia: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Alleen toegankelijk voor NGB-leden. 26 03 2015 Juridische aspecten bij zaken doen in Azië (deel 1) Het zwaartepunt van de wereldwijde economie verschuift steeds meer richting Azië, wat zijn weerslag vindt NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 415 Agenda in handels- en investeringsstromen. Aziatische markten negeren is nauwelijks meer een optie voor Nederlandse bedrijven, en op hun beurt kijken Chinese bedrijven meer en meer naar Nederland als gateway voor de Europese markt. Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen, wat zijn de risico’s, en wat zijn de do’s en don’ts van het zakendoen in Azië? In twee sessies belichten de Azië experts van Kneppelhout & Korthals de belangrijkste ontwikkelingen, risico’s en do’s en don’ts van het zakendoen met en in Azië. Tijd: donderdag 26 maart van 15.15 tot 18.00 uur Plaats: Kneppelhout & Korthals N.V., Boompjes 40 te Rotterdam Aanmelding: vvia: www.ngb.nl. Deelname is gratis. Alleen toegankelijk voor NGB-leden. 24 04 2015 Jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2015 daarbij staat het door vijf preadviseurs uitgebrachte preadvies. Deze dag wordt afgesloten met een voordracht van mevrouw drs. Cathy van Beek MCM, bestuurder voor patiëntenzorg in de Raad van Bestuur van het UMC St. Radboud. Tijd: vrijdag 24 april vanaf 10.00 uur De Vereniging voor Gezondheidsrecht houdt haar jaarvergadering. Bij deze bijeenkomst zijn, behalve leden, ook andere belangstellenden van harte welkom. De dag staat in het teken van tien jaar nieuw zorgstelsel, een terug- en vooruitblik. Centraal Plaats: Cultuur- en Congrescentrum Antropia, Landgoed De 10 03 2015 WWZ, ontslag en ontslagprocedures 20 03 2015 Zee- en vervoerrecht NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/245, afl. 4, p. 288 12 03 2015 De bedrijfsjurist 3.0 20 t/m 28 03 2015 Movies That Matter NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/245, afl. 4, p. 289 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 12 03 2015 Kleur erkennen! 02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 26 03 2015 Juridische aspecten bij zaken doen in Azië (deel 1) NJB 2015/144, afl. 2, p. 165 12 03 2015 Congres Wet Normering Topinkomens 27 03 2015 Zijn er meerdere wegen naar Rome? NJb 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/294, afl. 5, p. 352 13 03 2015 TvOB Symposium 24 04 2015 Jaarvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 2015 Reehorst, Hoofdstraat 8 te Driebergen Aanmelding: via: www.vereniginggezondheidsrecht.nl. Aanmelding is verplicht. Inlichtingen: via: www.vereniginggezondheidsrecht.nl of via: mevr. R. van Baal, tel: 030 28 23 848 of e-mail: vgr@fed. knmg.nl. VGR-leden betalen € 25 en niet-leden betalen € 45. Agenda kort 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten 13 t/m 26 02 2015 Meesterweek NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/347, afl. 6, p. 414 18 02 2015 200 jaar CCR en Rijnvaartrecht NJB 2015/203, afl. 3, p. 238 NJB 2015/144, afl. 2, p. 166 03 03 2015 GIS-bijeenkomst NJB 2015/347, afl. 6, p. 416 13 03 2015 M/V en verder NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 NJB 2015/203, afl. 3, p. 237 11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA) 04 03 2015 Voedselcriminaliteit 19 03 2015 Informatie-uitwisseling tussen concurrenten NJB 2015/245, afl. 4, p. 288 NJB 2015/347, afl. 6, p. 415 05 03 2015 Congres Simon van der Aa 20 03 2015 ACIS-symposium NJB 2015/244, afl. 4, p. 289 NJB 2015/347, afl. 6, p. 414 NJB 2015/144, afl. 2, p. 166 01 10 2015 The ‘Utrecht School’: Past, Present and Future 06 03 2015 FBN symposium NJB 2015/203, afl. 3, p. 238 06 07 t/m 04 09 2015 Haagse Academie voor Internationaal Recht 2015 NJB 2015/88, afl. 1, p. 91 NJB 2015/347, afl. 6, p. 414 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. 416 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 13-2-2015 – AFL. 6 MONOGRAFIEËN BW (SERIE) De delen van deze serie vormen bij elkaar een compleet en onderling samenhangend commentaar op het burgerlijk recht. Elke monografie handelt over een afgerond onderwerp. Zo ontstaat een ‘losdelig’ handboek; ideaal om het gehele burgerlijk recht te doorgronden. De boeken zijn onderverdeeld in een A- en B-serie. De A-serie is gewijd aan onderwerpen die raakvlakken hebben met meer dan één boek van het BW; in de daarop voortbouwende B-serie komen de bijzondere onderwerpen aan bod. U kunt de delen uit de serie los bestellen, maar ook een abonnement nemen op de serie. U ontvangt dan alle nieuwe delen en herdrukken automatisch èn met 20% korting! Onrechtmatige daad; aansprakelijkheid voor personen Deel B46 | prof. mr. F.T. Oldenhuis ISBN 9789013127621 | € 42,50 | 120 pagina’s | 3e druk | 2014 Schadevergoeding: algemeen deel 1 Deel B34 | prof. mr. S.D. Lindenbergh. ISBN 9789013104394 | € 42,50 | 108 pagina’s | 4e druk | 2014 Vermogensbeheer Deel B8 | prof. mr. D. Busch. ISBN 9789013126396 | € 49,50 | 256 pagina’s | 1e druk | 2014 Rechtsgevolgen en functies van bezit en houderschap Deel A14 | prof. mr. A.C. van Schaick. ISBN 9789013046960 | € 42,50 | 184 pagina’s | 2e druk | 2014 www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht: de 2015/2016 editie is nu verkrijgbaar! Het zakboek is geschreven voor hulpOvJ’s en andere opsporingsambtenaren tot wiens takenpakket het maken en/of corrigeren van pv’s behoort en bevat een praktijkgerichte bespreking van o.m.: toezicht en opsporing eisen aan het pv (waaronder bijzondere pv’s zoals aanvraag-pv’s en voorgeleidings-pv’s) dagvaarding, bestanddelen aangifte / klacht / slachtoffer / benadeelde verhoor verdachte / getuige / deskundige bewijsrecht en positie pv binnen bewijsrecht slachtoffer / benadeelde beslag processtukken checklisten verbetertips Nieuwe onderwerpen: Alternatieve scenario’s van de verdediging, aanvragen bijzondere opsporingsbevoegdheden, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, enz. Verwerkt is de omvangrijke gewijzigde regelgeving en jurisprudentie van de laatste jaren. Zakboek Proces-verbaal en Bewijsrecht is onderdeel van de serie ‘Zakboeken Politie’ en ook verkrijgbaar als e-book. Bestellen? Ga naar kluwer.nl/politie Auteurs: mr. R.T.J. van Da rtel en mr. M.G.M. Hoek endijk
© Copyright 2024 ExpyDoc