www.geriatriedagen.nl Geriatriedag2015 Programma & Samenvattingen www.geriatriedagen.nl Donderdag 12 februari 2015 1931 Congrescentrum Brabanthallen ‘s-Hertogenbosch Georganiseerd door Congressecretariaat Congress Care Postbus 440 5201 AK ’s-Hertogenbosch Tel 073 690 14 15 Fax 073 690 14 17 [email protected] www.congresscare.com #Geriatrie2015 Organiserende verenigingen - Nederlandse Vereniging voor Gerontologie - Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie - Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, afdeling Geriatrie - Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie Hoofdsponsor Sponsoren & Exposanten 3M Ephor Federa It-Fits Mundipharma Pharmaceuticals Stichting miMakkus Vifor Pharma Yakult ZonMw Congressecretariaat Congress Care Postbus 440 5201 AK ‘s-Hertogenbosch Tel 073 690 14 15 [email protected] www.congresscare.com Twitter mee #Geriatrie2015 en volg ons @Geriatriedagen Inhoudsopgave Inleiding2 Plattegrond 1931 Congrescentrum Brabanthallen 3 Schematisch programma donderdag 12 februari 4 Algemene Informatie 8 Samenvattingen workshops/symposia 10 1 Inleiding Geachte congresdeelnemer, Namens de congrescommissie Geriatriedag 2015 en de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie, de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie, de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapeuten in de Geriatrie en de afdeling geriatrie van de vereniging voor Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland , heet ik U van harte welkom op de Geriatriedag 2015. Na een prachtig internationaal congres in september jl. is nu het landelijk congres weer aan zet. Naar aanleiding van de ingediende abstracts heeft de congrescommissie een gevarieerd programma weten samen te stellen. Naast tal van workshops en symposia zullen ook een aantal plenaire sessies plaatsvinden. In de pauze is het mogelijk om de posterpresentaties te bekijken in de centrale hal en in discussie te treden met de presentatoren en om te netwerken. Wij wensen u een leerzaam en plezierig congres toe en hopen dat de Geriatriedag 2015 u weer nieuwe inspiratie en nieuwe inzichten geeft om de ouderenzorg in onze dagelijkse praktijk te verbeteren. Namens de congrescommissie, Ron Warnier Voorzitter Geriatriedag 2015 Congrescommissie Marian Adriaansen – NVG-KNOWS Anne-Marie Geenjaar - V&VN Geriatrie Ina Bettman - NVFG Hans Hobbelen - NVFG Mieke Bil - V&VN Geriatrie Dineke Koek - NVKG Frederiek van den Bos - NVKG Petra Spies - NVKG Giel Bosman - NVG-KNOWS Ron Warnier - V&VN Geriatrie Jurgen Claassen - NVKG 2 3 Dexter 12 Dexter 11 Dexter 13 t/m 16 Entree Registratiebalie Dexter 22 Dexter 21 Dexter 24 Dexter 23 Dexter 26 Dexter 25 Dexter 28 Dexter 27 Dexter 18 Dexter 17 Expositie Dexter 30 Dexter 19 Limousin 2 Plattegrond 1931 Congrescentrum Brabanthallen Programma Symposium (S) Workshop (W) 09:00 - 10:30 Plenaire opening 09:00 - 09:05 Opening geriatriedag 2015 Ron Warnier, voorzitter congrescommissie 2015 09:05 - 09:50 Nieuwe richtlijn dementie Marcel Olde Rikkert, klinisch geriater, Radboudumc, Nijmegen 09:50 - 10:30 Polyfarmacie op de polikliniek; moeten we het nog langer slikken? Rob van Marum, klinisch geriatrer, Jeroen Bosch Ziekenhuis, 'S-Hertogenbosch 10:30 - 11:00 Wissel/koffie pauze 11:00 - 12:15 Parallelprogramma ronde 1 12:15 - 13:30 Dexter 11 Dexter 13 t/m 16 Dexter 12 Dexter 17 + 18 Dexter 19 Dexter 22 Dexter 21 W1.01 Meer grip op klinisch redeneren! Een kennismaking met methodiek en mogelijkheden voor de geriatrie! Donna Döpp verpleegkundige vervolgopleidingen VUmc Amstel Academie, Amsterdam S1.02 SIG Geriatrische Traumatologie en CKZ: Opzetten Geriatrische Traumatologie Unit: theorie, praktijk en prestatieindicatoren. Hugo Wijnen, klinisch geriater, Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem Han Hegeman, traumachirurg, Ziekenhuisgroep Twente, Almelo Ellis Folbert, verpleegkundig specialist, Ziekenhuisgroep Twente, Almelo Arend Arends, klinisch geriater, Havenziekenhuis, Rotterdam W1.03 GET Active: aan de slag met technologische zorginnovaties Vivette van Cooten, projectleider, Avans hogeschool, Breda Niels de Beer, lid kenniskring, Avans hogeschool, Breda Marleen Mares, lid kenniskring, Avans hogeschool, Breda Inge Logghe, lid kenniskring, Avans hogeschool, Breda S1.04 Thuiswonende mensen met dementie en hun mantelzorgers: aanknopingspunten ter verbetering van de kwaliteit van leven en zorg Iris van Asch, onderzoeker, Trimbosinstituut, Utrecht Marjolein Veerbeek, onderzoeker, Trimbosinstituut, Utrecht Claudia van der Velden, onderzoeker, Trimbos-instituut, Utrecht W1.05 Ervaren meerwaarde meten in de ouderenzorg, een reality check Dannie van den Brink, project manager, Radboudumc, Nijmegen Rene Melis, senior onderzoeker, Radboudumc, Nijmegen Philip van der Wees, senior onderzoeker, Radboudumc, Nijmegen Marcel Olde Rikkert, klinisch geriater, Radboudumc, Nijmegen W1.06 Anticiperend rouwen, rouw en verlies bij familieleden van dementerende personen Jeannette Kamps, trainer, Expertisecentrum Familiezorg, Tilburg W1.07 In balans met Kinect Anneloes Houwen, fysiotherapeut, Zorgpalet, Hoogeveen Dexter 24 Dexter 30 Dexter 23 Dexter 25 Limousin 2 Dexter 26 Dexter 27 Dexter 28 W1.08 Ethiek in beweging en dan nu --> hop in beweging! Mirjam Kleinveld, ethicus, fysiotherapeut, Eduthiek, Veghel Silvia Schuurmans, ethicus, Via Syl op weg, Zaltbommel S1.09 De vasculaire COMBI poli, een meerwaarde binnen de dagkliniek geriatrie Marcel Weterman, MANP UMC Utrecht Dineke Koek, klinisch geriater, klinisch epidemioloog, UMC Utrecht Susan Bakker, geriatrisch fysiotherapeut i.o. Saskia van Nieuwenhuizen, neuropsycholoog Frans Roetman, verpleegkundige dagkliniek S1.10 Professionalisering casemanagement dementie Carolien Smits, Lector, Hogeschool Windesheim, Zwolle W1.11 Discussietafel: Wanneer wordt gerontologie geriatrie? Margo Emmen, eigenaar, Adviesbureau Langerdoor, Bavel Hanny Vlemming, eigenaar, 4AGeD, Beek en Donk S1.12 (H)erkenning van sarcopenie, het waarom en hoe! Andrea Maier, internistoudergeneeskunde, VUmc, Amsterdam Carel Meskers, revalidatiearts, VUmc, Amsterdam Esmee Reijnierse, diëtist, VUmc, Amsterdam Marian van der Schueren, senior onderzoeker, VUmc, Amsterdam M.Doves, fysiotherapeut, Geriatriefysiotherapie netwerk Noord-Holland W1.13 Training motiverende gespreksvoering voor wijkverpleegkundigen gericht op het méér betrekken van informele helpers bij de langdurige zorg thuis Maaike Dautzenberg, onderzoeker, Dautzenberg Research & Advice, 's-Hertogenbosch S1.14 DSM V Carolien Benraad, klinisch geriater, opleider klinische geriatrie, Pro Persona, Nijmegen Frank Schrover, psychiater GGz Oost Brabant W1.15 Ethisch redeneren Lotte van Ingh, arts in opleiding tot klinisch geriater, Radboudumc, Nijmegen Patricia van Mierlo, klinisch geriater en medisch consulent palliatieve zorg, Rijnstate, Arnhem Angeline van Doveren: filosoof, ziekenhuisethicus, Rijnstate, Arnhem Lunch 12:30 - 13:30 Posterpresentaties 13:30 - 15:00 Plenair programma 13:30 - 14:10 Nieuwe beweegstandaard kwetsbare ouderen Mathieu de Greef, universitair docent, Interfacultair centrum bewegingswetenschappen UMCG, RU Groningen 14:10 - 14:55 Verandering in demografie en epidemiologie, de rol van verpleegkundigen in de gezondheidszorg agenda Marieke Schuurmans, verpleegkundige, onderzoeker, hoogleraar, programmaleider Centrum Verplegingswetenschap UMC Utrecht & lector ouderenzorg, Hogeschool Utrecht 14:55 - 15:00 Uitreiking posterprijs 15:00 - 15:30 Middagpauze 4 5 15:30 - 16:45 Parallelprogramma ronde 2 Dexter 11 en 12 Dexter 13 t/m 16 Dexter 17 Dexter 18 Dexter 19 Limousin 2 Dexter 22 W2.01 Aan de slag met eHealth bij mensen met dementie en hun mantelzorgers Esther van Noort, directeur, Curavista, Geertruidenberg Sieta van der Weide, verpleegkundig specialist, Medisch Centrum Leeuwarden S2.02 Poli preoperatieve screening Kwetsbare ouderen Diny van Harten, beleidsmedewerker, UMC Utrecht W2.03 Vroegsignaleren medicatiegerelateerde problemen bij thuiszorgcliënten met dementie Henriëtte van der Kwaak, Instituut Verantwoord Medicijngebruik, Utrecht Angelo Antonetti, Hogeschool Utrecht S2.04 Sociale verbondenheid en geestelijke weerbaarheid Joachim Duyndam, hoogleraar, Universiteit voor Humanistiek, Utrecht Anja Machielse, UHD, Universiteit voor Humanistiek, Utrecht Wander van der Vaart, Universitair Hoofddocent Onderzoeksmethodologie, Universiteit voor Humanistiek, Utrecht W2.05 Think different! Irene van Dijck, communicatieadviseur, RRR, Rotterdam Suzan Geelen, manager RRR, Rotterdam S2.06 Sarcopenie: de rol van voeding en beweging Stefan Gorissen, promovendus, Universiteit Maastricht Luc Van Loon, professor, Universiteit Maastricht Lisette De Groot, professor,Wageningen universiteit Marlou Dirks, promovendus, Universiteit Maastricht Michael Tieland, post-doc, Wageningen universiteit W2.07 E-learning Kwetsbare ouderen Samen sterker in ouderenzorg Rolinka Schim van der Loeffvan Veen, verpleegkundige, onderwijsontwikkelaar, Radboudumc, Nijmegen Dexter 21 Dexter 24 Dexter 26 Dexter 25 Dexter 28 Dexter 30 Dexter 27 S2.08 Sedentair gedrag bij ouderen: vóórkomen, negatieve consequenties en innovatieve aanpak. Marjolein Visser, hoogleraar Gezond ouder worden, VUmc, Amsterdam Annemarie Koster, associate professor, Universiteit Maastricht Erwin Tak, gedragswetenschapper, TNO, Leiden Liesbeth Preller, project manager, NISB, Ede S2.09 Excellente zorg voor ouderen vraagt excellent opgeleide verpleegkundigen: Ontwikkelingen in en rond de verpleegkundige opleidingen Jita Hoogerduijn, senior onderzoeker, Hogeschool Utrecht Jeroen, Dikken, promovendus, Hogeschool Utrecht Carolien Sino, onderzoeker, Hogeschool Utrecht W2.10 Ontmoet miMakkus Annemieke van Brunschot, Stichting miMakkus, Eindhoven S2.11 In de hectiek van de veranderingen in de zorg Jan Coolen, directeur zorgondersteuning Cordaan, Amsterdam Marjolein Broese van Groenou, hoogleraar informele zorg in Gerontologisch perspectief, VUMC Amsterdam Anke Heijsman, ondersteuner project PARTNER in de Leeuwenhoek Rotterdam Max de Coole, hoofdredacteur Geron, gespreksleider W2.12 Zijn onze cliënten stijf, of worden ze door ons stijf gemaakt? Norbert Hattink, fysiotherapeut Niveb, Tegelen W2.13 Chronische nierziekten bij ouderen Louis Reichert, internist, nefroloog, Rijnstate ziekenhuis, Arnhem W2.14 Nieuwe beweegstandaard kwetsbare ouderen Mathieu de Greef, universitair docent, Interfacultair Centrum Bewegingswetenschappen UMCG, RU Groningen 16:45-18:00 Borrel 17:00 Algemene Ledenvergadering NVKG 6 7 Algemene informatie Datum Donderdag 12 februari 2015 Locatie 1931 Congrescentrum Brabanthallen Oude Engelenseweg 1 5222 AA ‘s-Hertogenbosch Tel: 088-900 03 33 Doelgroep De Geriatriedag is bedoeld voor verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, fysiotherapeuten, klinisch geriaters, internisten met het aandachtsgebied ouderengeneeskunde, sociaalgeriaters, ouderenpsychiaters, specialisten oudergeneeskunde en gerontologen, alsmede voor artsen in opleiding voor één van deze specialismen. Accreditatie Accreditatie is toegekend door: - Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) met 6 punten - Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA) met 6 punten - Accreditatiebureau Verpleegkundig Specialisten Register met 7 punten - Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) met 5 punten - Accreditatie Bureau Cluster 1(Huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten) met 7 punten - Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) met 5 punten Accreditatie is aangevraagd bij: - Deelregisters Algemeen Fysiotherapeut en Geriatriefysiotherapeut - Accreditatiebureau Kwaliteitsregister V&V en Register Zorgprofessionals - Stichting Accreditatie Deskundigheidsbevorderende Activiteiten Paramedici (StADAP) - Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) Om in aanmerking te komen voor accreditatie door een van bovenstaande verenigingen dient u uw BIG-nummer door te geven aan het congressecretariaat (dit is u ook gevraagd bij uw registratie). Het congressecretariaat zal ervoor zorg dragen dat uw aanwezigheid wordt doorgegeven via GAIA (U bent zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van uw BIG-nummer aan het congressecretariaat). U dient uw badge te scannen bij binnenkomst als bewijs van aanwezigheid. Certificaat van deelname Op verzoek verkrijgbaar per email, na afloop van de Geriatriedag 2015. 8 Registratie De balie is de gehele dag geopend. Bij de balie kunt u uw badge ophalen, indien u deze niet opgestuurd heeft gekregen. Ook voor vragen en mededelingen kunt u hier terecht. Wij verzoeken u uw naambadge gedurende het gehele congres te dragen, het is uw toegangsbewijs voor de zalen en de lunch. Kosten inschrijving T/m 5 januari 2015 Normaal tarief Arts-assistenten/lid V&VN tarief/Lid NVFG EUR 150 EUR 135 Vanaf 6 januari 2015 Normaal tarief Arts-assistenten/lid V&VN tarief/Lid NVFG Studententarief* EUR 190 EUR 175 EUR 50 Studententarief: U kunt alleen inschrijven voor het studententarief als u een voltijdopleiding volgt. Studenten dienen een kopie van hun collegekaart naar Congress Care te sturen. Let op: het is niet toegestaan om met twee personen gebruik te maken van één registratie. Annulering Bij ontvangst van uw schriftelijke annulering vóór 30 december 2014 vindt restitutie plaats onder aftrek van EUR 35 administratiekosten. Na deze datum kan geen restitutie meer plaatsvinden. Expositie De expositie van farmaceutische bedrijven is alleen bedoeld voor artsen. Beroepsbeoefenaars zijn te herkennen aan een oranje balk op hun badge. Niet-beroepsbeoefenaars zijn te herkennen aan een blauwe balk op hun badge. Internet Er is WIFI internet (kosteloos) aanwezig in congrescentrum 1931. 9 Samenvattingen plenair programma 10 Plenaire presentaties Nieuwe richtlijn dementie Marcel Olde Rikkert, voorzitter Kerngroep Dementie Richtlijn (namens NVKG), Hoofd Radboudumc Alzheimer Centrum, Afd. Geriatrie Radboudumc, Nijmegen In de presentatie zullen de valkuilen en doelstelling van richtlijnontwikkeling, de voor de klinische praktijk meest relevante veranderingen en de doelstelling van de nieuwe Richtlijn Dementie worden besproken. Aan het begin en aan het einde van de presentatie zal de kennis van dementierichtlijn interactief getoetst worden met herkenbare casuïstiek. De aanbevelingen op het gebied van psychosociale interventies voor patiënten, mantelzorgers en professionals uit deze herziene versie van de Richtlijn Dementie vormen de belangrijkste uitbreiding van de richtlijn. De aanbevelingen op het gebied van diagnostiek gaan uit van stapsgewijze uitbreiding van het onderzoek gestuurd door de diagnostische opbrengst en de wens van de patiënt. Ook dit is een grote verandering ten opzichte van de voorgaande versie van de richtlijn. Verder beveelt de richtlijn standaardisatie van onderzoeksmethodieken aan om de diagnostische waarde te optimaliseren; bijvoorbeeld door het gebruik van gevalideerde schalen bij de beoordeling van beeldvorming van de hersenen. Hoewel er de laatste jaren geen grote therapeutische doorbraken zijn bij de behandeling van de ziekte van Alzheimer, biedt de richtlijn ook op dit gebied belangrijke nieuwe aanbevelingen, bijvoorbeeld over de toedieningsroutes (pleister of vertraagde afgifte vorm van cholinesteraseremmers als eerste keuze), het gebruik van combinatietherapie (géén memantine samen met cholinesteraseremmers voorschrijven) en de gewenste monitoring van de effectiviteit. De richtlijn (die te vinden is op: www.richtlijnendatabase. nl) krijgt een actief implementatietraject en beoogt zo de kwaliteit van de dementiezorg in Nederland te verhogen en de praktijkvariatie te verminderen. De (beperkte) economische gevolgen worden besproken aan de hand van de resultaten van een budget impact analyse van de belangrijkste negen aanbevelingen van de richtlijn. Polyfarmacie op de polikliniek en kliniek; moeten we het nog langer slikken? Rob van Marum, klinisch geriater, klinisch farmacoloog, Jeroen Bosch ziekenhuis, ‘s-Hertogenbosch hoogleraar farmacotherapie bij ouderen, VUmc, Amsterdam Eén van de kenmerken van de geriatrische patiënt is vaak de aanwezigheid van een uitgebreide medicatielijst. De kans op geneesmiddelgerelateerde problemen neemt sterk toe met het aantal gebruikte geneesmiddelen. De klinisch geriater acht zich wanneer we kijken naar de websites van de afdelingen geriatrie deskundig om medicatie bij ouderen te optimaliseren. De vraag is of dit altijd terecht is. En een belangrijke vraag is of een ziekenhuisspecialist de aangewezen persoon is om medicatie te optimaliseren. In Nederland is afgesproken in de richtlijn ‘Polyfarmacie bij ouderen’ dat de huisarts samen met de openbare apotheker (en de patiënt) verantwoordelijk is voor de periodieke medicatiebeoordeling. Zij hebben namelijk het beste overzicht over de klinische geschiedenis, de medicatiehistorie en hebben de beste mogelijkheden voor frequente controles van medicatieaanpassingen. Medicatiezorg is ketenzorg en niet iets waar zomaar een schakeltje aan aangepast kan worden door de ziekenhuisspecialist. Het ongevraagd aanpassen door de geriater van medicatie die niet direct gerelateerd is aan de reden van polikliniekbezoek of opname kan grote risico’s voor de patiënt met zich meebrengen, zeker wanneer de communicatie tussen hulpverleners niet optimaal is. Zo blijkt dat veel geconstateerde onderbehandeling berust op een weloverwogen beslissing van de huisarts, blijken medicatiewijzigingen lang niet altijd goed te worden overgedragen of overgenomen en kenmerkt de periode na ziekenhuisontslag zich door een toename van bijwerkingen als gevolg van in het ziekenhuis veranderde medicatie. In de lezing zal worden ingegaan op de risico’s van medicatieaanpassingen in het ziekenhuis en op de rol die de klinisch geriater zou kunnen hebben bij medicatieproblemen bij klinisch opgenomen patiënten. 11 Nieuwe beweegstandaard kwetsbare ouderen Mathieu de Greef, universitair docent, Interfacultair Centrum Bewegingswetenschappen UMCG, RU Groningen De nieuwe “Beweegstandaard Kwetsbare Ouderen” van de KNGF is ontwikkeld om fysiotherapeuten te ondersteunen bij het vormgeven en opzetten van een beweegprogramma voor kwetsbare ouderen. In deze presentatie wordt ingegaan op de onderbouwing van de richtlijn, de diagnose van kwetsbaarheid en het interventierichtlijnen. Op basis van literatuuronderzoek naar het effect van trainen op fitheid bij ouderen zijn er richtlijnen voor frequentie, duur en intensiteit van lichamelijke activiteit en training bij kwetsbare ouderen ontwikkeld. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan factoren die van invloed zijn op het beweeggedrag van kwetsbare ouderen. Omdat kwetsbaarheid geen ziekte of aandoening is en er meerdere determinanten van kwetsbaarheid worden onderscheiden wordt er uitgebreid aandacht besteed aan diagnose. De toepassing van de Beweegstandaard Kwetsbare Ouderen komt tijdens het congres aan de orde in een afzonderlijke workshop. Hierbij zullen zowel de intake, het gebruik van fysieke fitheidtesten, de diagnose en onderdelen van het trainingsprogramma worden besproken. Verandering in demografie en epidemiologie, de rol van verpleegkundigen in de gezondheidszorg agenda Marieke J. Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap, Universiteit Utrecht, lector zorg voor ouderen Hogeschool Utrecht Binnenkort zullen voor het eerst in de geschiedenis wereldwijd meer mensen 65 jaar of ouder zijn dan dat er kinderen onder de vijf zijn. Dit demografische wereldnieuws heeft veel impact. Tegelijkertijd met de demografische veranderingen zijn patronen van ziekte en gezondheid veranderd. De toename van het aantal mensen met chronische aandoeningen neemt in de Westerse landen exponentieel toe. De gezondheidszorg is ooit ingericht om acute problemen op te lossen, daar waar een groot deel van de problemen nu chronisch zijn. In de westerse landen zien we daarnaast dagelijks toenemende mogelijkheden in behandeling en zorg, snelle opkomst van technologische en communicatieve innovatie, toenemende verwachtingen van patiënten, behoefte aan keuzevrijheid, verschuiving naar zorg dicht bij huis en tegelijkertijd blijvende sociale ongelijkheid. Deze veranderingen zorgen voor extreme uitdagingen in de gezondheidszorg. Internationale rapporten, waaronder van de World Health Organisation (WHO) benadrukken de belangrijke rol van verpleegkundigen om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd veilige, hoogwaardige en efficiënte gezondheidszorg te waarborgen. Verpleegkundigen zorgen voor de toegang tot, en continuïteit van, de zorg die in lijn is met de rechten van mensen en veranderende behoeften. Verpleegkundigen zijn wereldwijd niet alleen de grootste beroepsgroep in de gezondheidszorg maar worden ook gezien als de meest flexibele beroepsgroep. In Nederland is onder de titel ‘de toekomst van ons vak’ een analyse gemaakt met oplossingsrichtingen om tijdig te anticiperen op de vraagstukken. De oplossingsrichting valt in twee delen uiteen; 1) een nieuwe kijk op verpleegkunde en 2) onderscheidende beroepsprofielen voor alle niveaus van verpleging en verzorging. In de nieuwe kijk wordt gezondheid gezien als wisselwerking tussen persoon en omgeving. De werkwijze van verpleegkundigen wordt beschreven als resultaat gericht in plaats van procesgericht. Daarnaast wordt ingegaan op randvoorwaarden: deskundigheid en professionaliteit van zorgverleners. 12 Samenvattingen parallelprogramma ronde 1 13 W1.01 Meer grip op klinisch redeneren! Een kennismaking met methodiek en mogelijkheden voor de geriatrie! Donna Döpp VUmc Amstel Academie, Amsterdam ProActive Nursing Een goede professional in de gezondheidszorg reageert adequaat en efficiënt op (mogelijke) problemen van patiënten. Klinisch redeneren helpt situaties te overzien, te onderzoeken, aan te pakken en te bewaken. Zo kan de zorg en de veiligheid geoptimaliseerd worden door eerder de juiste acties te starten. VUmc Amstel Academie heeft een methodiek ontwikkeld die bestaat uit zes stappen. Aan de hand van deze methodiek wordt geleerd de klinische problemen systematisch te verwoorden, te analyseren en op te lossen. Klinisch redeneren wil zeggen dat je als professional goed onderbouwd kunt anticiperen en meedenken binnen het zorgproces. Problematiek wordt inzichtelijk en in professionele overlegvormen bespreekbaar gemaakt. De methodiek is in eerste instantie ontwikkeld voor verpleegkundigen. Inmiddels is er ook belangstelling vanuit andere beroepsgroepen om klinisch redeneren via de 6 stappen methodiek in te zetten. In de workshop wordt u uitgenodigd te oefenen met de verschillende stappen van klinisch redeneren middels SBAR methodiek- mini casuïstiek en hoe u dit kunt toepassen in de geriatriesetting waarbij de 4 assen systematisch nagelopen worden. S1.02 SIG Geriatrische Traumatologie en CKZ: Opzetten Geriatrische Traumatologie Unit: theorie, praktijk en prestatie-indicatoren Hugo Wijnen1, Han Hegeman2, Ellis Folbert2, Arend Arends3 1Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem 2Ziekenhuisgroep Twente, Almelo 3Havenziekenhuis, Rotterdam Diverse reviews en meta-analysen (Kammerlander 2010/Grigoryan 2014) tonen aan dat geriatrische traumatologiezorg ziekenhuismortaliteit en complicaties vermindert en functionele outcome verbetert. In het eerste deel van de workshop wordt ingegaan op de zorgelementen die hierbij van belang zijn. Bij binnenkomst dient preoperatief een comprehensive geriatrisch assesment plaats te vinden (Ellis 2011) om snel te corrigeren afwijkingen zoals anemie, antistolling, dehydratie, elektrolytstoornissen en aritmieën te behandelen en daarmee de operatie binnen 24 uur te laten plaatsvinden (Siegmeth 2005/NICE guideline 124). Andere belangrijke elementen van geriatrische traumatologie zijn het binnen 24 uur postoperatief mobiliseren (Kamel 2003, Juliebø V 2011), multimodale preventie van delier (Marcantonio 2001), preventie en vroegtijdige behandeling van complicaties (Friedman 2009) en optimaliseren van voedingstoestand (Anbar 2014, Hoekstra 2011). Het tweede deel van de workshop geeft een praktische leidraad hoe deze zorgelementen te organiseren op een afdeling geriatrie of orthopedie/traumatologie. Ingegaan wordt op drie verschillende manieren om geriatrische traumatologie te organiseren en de effecten hiervan op de outcome (Grigoryan 2014). Van groot belang voor hoogwaardige geriatrische traumatologie zijn het inzetten van een geriater, een verpleegkundig team met geriatrische expertise en het borgen van continuïteit van zorg door inzet van een verpleegkundig specialist of physician-assistant. Ook wordt ingegaan op andere organisatorische randvoorwaarden waaronder fast track procedures op de SEH, snel opereren middels gereserveerde operatiekamertijd, het beperken van interne overplaatsingen binnen het ziekenhuis en ontslagplanning met geoormerkte GRZ bedden. In het laatste deel worden de theoretische achtergronden en organisatorische randvoorwaarden van geriatrische traumatologie vertaald naar de prestatie-indicatoren die per 1 januari 2014 van kracht zijn. Daarnaast is per 2015 de kwaliteitsregistratie voor patiënten met een heupfractuur van start gegaan. De opzet en voordelen van kwaliteitsregistratie worden uitgelegd. Ook wordt ingegaan op het belang van functionele outcome parameters en de keuze voor een multidisciplinaire indicatorenset met registratie via het DICA. 14 W1.03 GET Active: aan de slag met technologische zorginnovaties Vivette van Cooten, Karel de Winter, Marleen Mares Avans hogeschool, Breda Ziet u zorginnovaties als kans of als bedreiging? Het wordt vaak gezegd ‘de oplossing’ te zijn, maar waarvoor? Bij Avans geloven wij in een positief kritische houding bij de (aankomende) zorgprofessional over zorginnovaties. Maar hoe zorg je dat zij innovaties vooral als verrijking van hun bestaande kennis en kunde gaan zien? Binnen het onderwijs is er al aandacht voor de technologische vernieuwingen in de zorg, bijvoorbeeld binnen onze opleidingen Gezondheidszorgtechnologie, Communicatie en Multimedia Design, Mechatronica en de minor Active Ageing. Met ons nieuwe Gezondheid en Technologie Lab (GETLAB) gaan wij dit sterker positioneren en etaleren binnen onze gezondheidszorgopleidingen en naar het werkveld toe. In ons GET-LAB nodigen wij zorgprofessionals (via onze WMO-werkplaats), docenten én studenten uit om zorginnovaties uit te proberen en hier te discussiëren. Tijdens deze workshop nemen wij u mee in ons GET-LAB. Wij vertellen u over onze eerste resultaten, ervaringen en onze visie op de ontwikkelingen in de zorg. Maar u gaat ook zelf aan de slag met zorginnovaties. Zo kunt u bijvoorbeeld kennis maken met sociale robotica; Paro de robotzeehond, die is ontwikkeld voor dementerenden. U ziet verschillende apps, gecombineerd met randapparatuur welke nieuwe mogelijkheden bieden voor leefstijlondersteuning en zorg in de wijk. En er is meer. Hoe kunnen deze technologische ontwikkelingen bijvoorbeeld worden ingezet om verschillende groepen te verleiden tot gezond leven? Na de plenaire opening en het interactieve gedeelte willen we graag nog met u van gedachten wisselen tijdens het afsluitende gedeelte. Uw input tijdens deze workshop zal door ons worden meegenomen in het verder ontwikkelen van het GET-LAB. Want waar geïnnoveerd wordt, ontstaan nieuwe inzichten en is een kritische blik altijd gewenst. Wilt u als zorgprofessional of manager hier ook aan bijdragen? S1.04 Thuiswonende mensen met dementie en hun mantelzorgers: aanknopingspunten ter verbetering van de kwaliteit van leven en zorg Iris van Asch, Marjolein Veerbeek, Claudia van der Velden Trimbos-instituut, Utrecht Doel Het programma ouderen van het Trimbos-instituut richt zich op verbetering van de kwaliteit van leven van, en de kwaliteit van zorg voor ouderen. Dit doen wij door monitoring van de zorg en de ontwikkeling van innovatieve evidence-based interventies. In dit symposium geven we een kijkje in de keuken. Wij presenteren de resultaten van drie praktijkgerichte projecten die allemaal gericht zijn op thuiswonende mensen met dementie en hun mantelzorgers. Methode Dit symposium begint met het presenteren van de ontwikkeling van een e-learning voor mantelzorgers van mensen met dementie, de E-coach. Het doel van de e-coach is mantelzorgers het onbegrepen gedrag van hun naasten beter te leren begrijpen en ermee om te gaan. In de tweede bijdrage presenteren we de ontwikkeling van een nieuwe interventie die in tegenstelling tot de meeste bestaande interventies zowel gericht is op degene met dementie als de mantelzorger. Doel van de interventie is na het krijgen van de diagnose dementie de onderlinge relatie van het paar te versterken in verschillende opzichten, waardoor zij samen beter bestand zijn tegen de toekomst. Ook presenteren we de uitkomsten van het pilotonderzoek naar deze interventie. Tenslotte presenteren we de resultaten van een kwalitatief onderzoek naar de zachte factoren die een rol spelen in een succesvolle samenwerking binnen dementienetwerken. Resultaten en discussie Er komt steeds meer nadruk te liggen op het zo lang mogelijk thuis blijven wonen van ouderen, waaronder mensen met dementie. Het bieden van goede begeleiding en zorg thuis en ondersteuning van mantelzorgers is daarbij onmisbaar. De resultaten van de drie praktijkgerichte projecten van het Trimbosinstituut bieden aanknopingspunten om de zorg voor mensen met dementie thuis verder te verbeteren. Na afloop van elke presentatie is er uiteraard ruimte voor discussie. 15 E-coach, een e-learning voor mantelzorgers van mensen met dementie om het gedrag van hun naasten met dementie beter te begrijpen en ermee om te gaan Claudia van der Velden, Iris van Asch, Bernadette Willemse Trimbos-instituut, Utrecht Doel Het doel van dit project is het ontwikkelen van een e-learning voor mantelzorgers die te maken krijgen met veranderend gedrag van een naaste met dementie. Er is al veel bekend over hoe men hiermee om kan gaan. Echter wordt hier vaak pas met de mantelzorger over gesproken als het gedrag van de persoon met dementie uit de hand loopt. Het is dan ook van belang om mantelzorgers handvatten aan te reiken om met het veranderende gedrag om te gaan. Recent is de Alzheimer Assistent ontwikkeld. Deze app biedt informatie over allerlei aspecten van dementie. De te ontwikkelen E-coach geeft verdiepende informatie en oefening gericht op onbegrepen gedrag en wordt aangesloten op de Alzheimer Assistent. Methode De E-coach wordt in samenspraak met een groep mantelzorgers en professionals ontwikkeld door middel van de 'Human Centered Design' (HCD) methode, waarvan ook gebruik is gemaakt bij de ontwikkeling van de Alzheimer Assistent. In deze methode spelen mantelzorgers een grote rol in het bepalen van de inhoud en design van de E-coach. Daarnaast worden professionals gevraagd welk onbegrepen gedrag aandacht verdient in de E-coach en op welke wijze. Aan de hand daarvan wordt de E-coach aangepast en geoptimaliseerd. Resultaten In het najaar van 2014 wordt een start gemaakt met de ontwikkeling van de E-coach. Tijdens dit symposium zal gepresenteerd worden hoe dit proces er precies uit ziet. Discussie Ondanks dat gebleken is dat mantelzorgers graag deelnemen aan internetinterventies, is de uitval bij dit soort interventies vaak hoog. Er wordt gesuggereerd dat het betrekken van de mantelzorger in de ontwikkeling hun tevredenheid vergroot en de therapietrouw bevordert. Het gebruik van de HCD-methode in het onderhavige project genereert lessons learned die nuttig kunnen zijn voor anderen die zich bezig houden met internetinterventies voor mantelzorgers. We gaan hier na de presentatie graag over in discussie. Diagnose, en dan? Een interventie voor thuiswonende mensen met dementie en hun mantelzorgers Iris van Asch, Claudia van der Velden, Femke Driehuis, Bernadette Willemse Trimbos-instituut, Utrecht Doel 'Diagnose, en dan?', is een interventie voor thuiswonende mensen met dementie en hun mantelzorgers en is een aangepaste versie van de Amerikaanse ‘Early Diagnosis Dyadic Intervention’ van het Benjamin Rose Institute. Het doel van de interventie is om na de diagnose dementie de onderlinge relatie van het paar te versterken in verschillende opzichten: het verbeteren en versterken van de onderlinge communicatie, het ontwikkelen van strategieën voor het behoud van activiteiten van een ieder, het opstellen van een gezamenlijk toekomstplan dat rekening houdt met ieders waarden en voorkeuren met betrekking tot relatie en zorg en het vergroten van het zelfvertrouwen. Dit alles met als doel om in de toekomst met veranderingen en stressoren om te kunnen gaan. Methode De interventie wordt uitgevoerd door casemanagers en psychologen bij cliëntparen die onlangs de diagnose te horen hebben gekregen. De interventie bestaat uit vier sessies. Het onderzoek is een pilotstudie en bestaat uit een effectevaluatie met een voor- en nameting met vragenlijsten over stemming, zelfwaardering en self-efficacy, stress en invloed op de relatie bij de cliëntparen. Daarnaast is er een procesevaluatie. De psychologen vullen aan het eind van iedere sessie een logboek in over het verloop van de sessie. Daarnaast vindt een focusgroep plaats met psychologen over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de interventie. Tenslotte interviewen we tien cliëntparen over hun ervaringen met de interventie. 16 Resultaten In totaal zijn er nu 23 cliëntparen geïncludeerd. De pilot studie wordt eind 2014 afgerond. De eerste resultaten en ervaringen van de deelnemers zullen tijdens dit symposium worden gepresenteerd. Conclusie Op basis van de pilotstudie evalueren we de interventie en passen we hem waar nodig aan. Dit project is een van de eerste die zich zowel richt op degenen met dementie als de mantelzorger en biedt hierdoor waardevolle aanknopingspunten voor de praktijk. Indicatoren om samenwerking binnen dementienetwerken te evalueren Marjolein Veerbeek, Bernadette Willemse Trimbos-instituut, Utrecht Doel Stevige organisatievormen rond samenwerking in de zorg zijn nodig om patiënten de juiste zorg te kunnen bieden en ervoor te zorgen dat zij zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Zachte factoren, zoals onderling vertrouwen en een gedeelde visie, zijn van invloed op de uitkomsten van zorg en het voortbestaan van succesvolle samenwerking. Daarom is het van belang om aandacht te hebben voor deze factoren bij het evalueren van deze samenwerkingsverbanden. Er is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd met als doel om de zachte factoren die een rol spelen in de samenwerking binnen dementienetwerken te identificeren en om te zetten in indicatoren die in de praktijk gebruikt kunnen worden. Dit project is een samenwerking met Vilans, Hogeschool Rotterdam en de Stichting Transmurale zorg. Opzet/methode Het betreft een kwalitatief onderzoek. Binnen vijf dementienetwerken hebben interviews met zeven ketenpartners plaatsgevonden. Daarnaast zijn casemanagers in hun dagelijks werk geobserveerd evenals verschillende overlegvormen (bijv. stuurgroepbijeenkomsten en intervisie van casemanagers). In de interviews en observaties is o.a. aandacht besteed aan cultuur, communicatie, visie en leiderschap. Op basis hiervan zijn zachte factoren van samenwerking geïdentificeerd welke vervolgens zijn omgezet in indicatoren. Resultaten In totaal zijn er zeven zachte factoren met daaronder 22 elementen geïdentificeerd en vervolgens zijn omgezet in indicatoren. Tijdens het symposium presenteren we de gevonden zachte factoren en de daarbij horende indicatoren welke eind 2014 definitief zijn. Discussie Zachte factoren van samenwerking zijn in beperkte mate aanwezig in bestaande modellen en instrumenten voor het evalueren van ketensamenwerkingsverbanden in de zorg zoals dementienetwerken. Het streven van onderhavig project is dan ook om de gevonden indicatoren te koppelen aan bestaande evaluatieinstrumenten zoals de Ketenindicatoren Dementie en het Ontwikkelingsmodel voor Ketenzorg (OMK). Ook zal de indicatorenset op zichzelf gebruikt kunnen worden door dementienetwerken als zelfevaluatietool. W1.05 Ervaren meerwaarde meten in de ouderenzorg, een reality check. Dannie van den Brink, Rene Melis, Philip van der Wees, Marcel Olde Rikkert Radboudumc, Nijmegen De grote vragen in de ouderenzorg zijn: Hoe krijgen we deze persoonsgericht, effectief en doelmatig? Een antwoord kunnen we pas geven wanneer we ook oudere patiënten systematisch, betrouwbaar en valide kunnen bevragen over de meerwaarde die ze krijgen van hun arts. Vragenlijsten die de waardering van de patiënt over zijn eigen gezondheid weergeven, worden Patiënt Reported Outcome Measures (PROMs) genoemd. Steeds vaker vinden PROMs hun weg naar toepassing in onderzoek en de klinische praktijk, zoals bijvoorbeeld in de fysiotherapie en orthopedie. PROMs maken het zorgaanbieders namelijk mogelijk hun eigen zorgaanbod systematisch te evalueren en te verbeteren. Sinds kort staan PROMs ook bij verzekeraars in de belangstelling als instrument om niet langer het zorgaanbod, maar juist de zorguitkomst voor hun eigenlijke klant (de patiënt) te financieren. 17 In deze workshop willen we een debat voeren over de praktische haalbaarheid en de meerwaarde van een PROM voor de ouderenzorg. Allereerst zullen we een korte uitleg geven over PROMs en hoe ze in onderzoek en gezondheidszorg al worden toegepast. Daarna zullen we een nieuwe PROM voor kwetsbare ouderen introduceren die ontwikkeld is binnen het Nationaal Programma Ouderenzorg; de TOPICS-CEP (The Older Persons and Informal Caregivers Survey - Composite End Point). Bij de ontwikkeling van de TOPICS-CEP hebben Nederlandse ouderen zelf aangegeven wat voor hun de prioriteiten op het gebied van gezondheid en zorg waren. Aansluitend zullen we een debat voeren over de uitdagingen, meerwaarde en praktische haalbaarheid van PROMs in de ouderenzorg. Centraal staat hierbij de stelling: “Meetbaar maken van ervaren meerwaarde van ouderenzorg kan echt”. Deelnemers aan de workshop begrijpen na afloop a) wat een PROM inhoudt en hoe deze ingezet kan worden in de gezondheidszorg, b) hoe een PROM voor ouderen eruitziet en welke eisen we daaraan stellen, en c) wat PROMS voor ouderen voor de eigen praktijk gaan betekenen. W1.06 Anticiperend rouwen, rouw en verlies bij familieleden van dementerende personen Jeannette Kamps Expertisecentrum Familiezorg, Tilburg Het proces van dementie zal, behalve de getroffene zelf, ook de naaste familie diep raken. Het dementeren van een familielid betekent voor de directe omgeving steeds opnieuw een verliessituatie. Het is niet alleen een anticiperen op een definitief verlies, men rouwt nu en telkens weer: een rouw als gevolg van een chronische ziekte. Veel elementen van dit rouwen zijn dezelfde als bij rouw na een overlijden. We staan in deze workshop stil bij de verschillen: de nog levende naaste/partner/ouder, de omgeving die geen steun en begrip biedt doordat er geen sprake is van 'echt'verlies door overlijden en de langdurige periode van rouw. Deze verschillen worden geïllustreerd door een welgekozen fragment uit de film 'Iris', in een korte opdracht worden de deelnemers uitgedaagd te bedenken hoe zij hier in hun werksituatie aandacht aan kunnen schenken en de rouwenden kunnen ondersteunen. W1.07 In balans met Kinect Anneloes Houwen Zorgpalet, Hoogeveen Achtergrond Mensen worden steeds ouder. Beweging en behoud van functionele balans spelen een belangrijke rol bij instandhouding van kwaliteit van leven en gezond ouder worden. Doel Dit onderzoek heeft als doel de functionele balans nauwkeurig in kaart te brengen bij ouderen die voor balansinterventies gebruik maken van de Xbox360 Kinect en wonen binnen een zorginstelling. Methode Voor dit longitudinale observationele studiedesign is gekozen voor de volgende inclusiecriteria: leeftijd van > 65 jaar, wonend in een zorginstelling met maximaal een ZorgZwaartePakket(ZZP) 3, geen hulpmiddelafhankelijkheid in stand en geen gediagnosticeerde neurologische of cognitieve stoornissen. Balansinterventie werd uitgevoerd door middel van de Xbox360 Kinect waarbij gebruik werd gemaakt van diverse sportspellen met functionele balans als basiselement. Een interventieperiode van 4 weken, 3 keer per week, 45 minuten per training is aangeboden waarbij er in tweetallen werd getraind. De Berg Balance Scale(BBS) wordt gebruikt als gouden standaard voor functionele balans. De Timed Up and Go Test(TUGT) en 10 Meter Wandel Test(10MWT) worden als fysieke performancetesten gebruikt voor de loopsnelheid. Vragenlijsten zijn gericht op valangst (Falls Efficacy Scale -International), kwaliteit van leven en dagelijkse activiteiten (QoL- Questionnair en Perceived Physical Fitness Scale). Klinimetrie werd uitgevoerd door een geblindeerde onderzoeker. 18 Resultaten Er zijn 6 ouderen geïncludeerd in dit onderzoek op basis van de gestelde criteria. Tijdens de nameting na 4 weken training met de Kinect is er een statistisch significant verschil gevonden ten opzichte van de voormeting wat betreft de Berg Balance Scale (p=0.042). Andere meetinstrumenten gaven geen statistisch significante veranderingen aan. Conclusie Training met de Kinect geeft na 4 weken een statistisch significant positief verschil op de Berg Balance Scale. Andere meetinstrumenten geven geen statistisch significante positieve verschillen aan. Er kan niet gesproken worden over generaliseerbaarheid naar een grotere populatie wat betreft de uitkomstmaten van klinimetrie gezien het kleine aantal deelnemers aan dit onderzoek. W1.08 Ethiek in beweging en dan nu; hop in beweging! Mirjam Kleinveld1, Sylvia Schuurmans2 1Eduthiek, Veghel 2Via Syl op weg, Zaltbommel Op zoek naar een idee voor een teamuitje? Op zoek naar het uitwisselen van ideeën rondom het vormgeven van goede zorg samen met collega’s zorgprofessionals? Bezig met de vraag ‘Hoe kan ik mijn zorg verbeteren?’ Dan bieden wij in deze workshop op een laagdrempelige manier, maar ook met methodieken als grondlegger een werkwijze aan die zowel lichaamsbeweging vergt als denkvermogen! We gaan namelijk al wandelend op een creatieve wijze verkennen hoe je vorm kunt geven aan je dilemma’s binnen de ouderenzorg. Dit programma is voor de andere deelverenigingen ook geschikt. Dus ben je arts of fysiotherapeut en hou je ervan graag je handelen te reflecteren wat betreft wel of niet goede zorg verlenen en actief hierin bezig wilt zijn door letterlijk in beweging te komen, ben je bij onze workshop ook aan het goede adres! S1.09 De vasculaire COMBI poli, een meerwaarde binnen de dagkliniek geriatrie Dineke Koek, Susan Bakker, Saskia van Nieuwenhuizen, Frans Roetman UMC Utrecht Aanleiding van de vasculaire COMBI (Cognitive and Mobility Impairment) poli is dat cognitieve en mobiliteitsproblemen met hoge prevalenties gezamenlijk voorkomen bij ouderen. Het geeft een hoog risico op delier, een val (gerelateerd trauma), therapie-ontrouw, en verlies van zelfredzaamheid. We weten uit de literatuur dat vasculaire risicofactoren en vasculaire aandoeningen sterk geassocieerd zijn met het vaker optreden van dementie en met mobiliteitsproblemen. Vanwege het gezamenlijk optreden van cognitieve en mobiliteitsproblemen bij patiënten met vasculaire risicofactoren is het van belang om een gecombineerde poli aan te kunnen bieden. Door aanbieden van een gecombineerde poli wordt voorkomen dat er onder-diagnostiek/behandeling op een van beide problemen op de geheugenpoli, dan wel valpolikliniek plaatsvindt. Doel Specifieke aandacht voor diagnostiek en analyse van behandel/revalidatiemogelijkheden van oudere patiënten met een vasculaire voorgeschiedenis met gecombineerde problematiek van cognitieve en mobiliteitsproblemen. Secundair doel is dat deze patiënten voor diagnostiek van hun gecombineerde problemen slechts eenmaal voor onderzoek naar het ziekenhuis hoeven komen. Methoden De COMBI poli is ontwikkeld door een multidisciplinaire projectgroep. Een literatuurstudie en het raadplegen van experts stonden centraal. Pilot van de COMBI poli is gestart in maart 2014. Tot en met september hebben 17 patiënten de COMBI poli bezocht. Tijdens de COMBI poli worden patiënten zijn naast de arts en verpleegkundige ook de psycholoog en FT betrokken. 19 Resultaten - 17 patiënten, 11 vrouwen, 6 mannen. Belangrijkste leeftijdsgroep is 75-79 jaar, 7 patiënten - patiënten verwezen via huisarts, als vanuit ander specialisme - 11 patiënten vervolgd door de geriatrie UMC voor verder onderzoek. - Voorkomende interventies: medicatiewijzigingen, vervolg NPO en verwijzingen naar FT en ergotherapeut - Cognitieve problemen: 5x MCI, 3x mengbeelddementie. - P atiënten hebben een breed scala aan onderliggende problematiek, lang niet altijd is er een vasculaire ethiologie. Vervolg Tijdens de geriatriedag volgen gegevens over de uitkomsten na vervolgen van de patiënten. S1.10 Professionalisering casemanagement dementie Carolien Smits Hogeschool Windesheim, Zwolle Doel Het symposium biedt zicht op kennis over en producten voor de professionalisering van casemanagers dementie. De kennis en producten zijn het resultaat van drie onderzoeksprojecten van Hogeschool Windesheim en haar partners (Hogeschool Rotterdam, HAN, Vrije Universiteit, Radboud Universiteit, TNO, Hogeschool Utrecht, Alzheimer Nederland, V&VN, LUCAS KU Leuven (BE), Huntington University (CAN) en verschillende praktijkpartners in Nederland, België en Canada. De onderzoeksprojecten zijn gefinancierd door SIA RAAK, Hogeschool Windesheim en Zorgpalet, Hoogeveen. Opzet Casemanagers dementie vormen een relatief nieuwe groep professionals met een verschillende achtergrond, training en regionaal uiteenlopende taakinvulling. De casemanagers formuleerden een behoefte aan professionalisering van verschillende werkprocessen. In drie projecten werkten onderzoekers en studenten samen met de personen met dementie, mantelzorgers en casemanagers aan drie basale werkprocessen: Gezamenlijke Besluitvorming; Methodisch werken, en Interactie tussen casemanagers en netwerkleden. De onderzoekers beschrijven in vier presentaties de opzet en resultaten van de drie onderzoeksprojecten. Elke presentatie wordt gevolgd door een korte discussie. Na de derde presentatie gaan de onderzoekers het gesprek aan met participanten over de gewonnen inzichten, de bruikbaarheid van de producten en de borging en doorontwikkeling in de onderwijs- en beroepspraktijk van casemanagement dementie. Resultaten De drie onderzoeksprojecten hebben geleid tot een rijk palet van kennis en producten. Project 1 resulteerde in kennis over besluitvormingsprocessen (diverse publicaties), een trainingshandleiding, competentieprofiel, Good Practice, webtool (DEbeslisgids). Project 2 en 3 leveren kennis en instrumenten op rond methodisch werken en interactie in zorgnetwerken: publicaties, handleiding, methodieken. Discussie Drie casemanagement projecten leveren veel nieuwe kennis en produkten op. De partners willen deze doorontwikkelen en borgen in de beroeps- en onderwijspraktijk. Dit kan alleen door goed samen te werken met de eindgebruikers: mensen met dementie, mantelzorgers en casemanagers. Samen beslissen over nu en later: Een model van gezamenlijke besluitvorming in zorgnetwerken van ouderen met dementie Leontine Groen-van de Ven Hogeschool Windesheim, Zwolle Doel Gezamenlijke besluitvorming is de gouden standaard om patiënten te betrekken in besluitvorming over hun leven. Hoe dit werkt bij mensen met dementie is niet duidelijk. De huidige modellen van gezamenlijke besluitvorming lijken onvoldoende houvast te bieden. Het doel van deze studie is om inzicht te geven in wat kenmerkend is voor gezamenlijke besluitvorming in zorgnetwerken van mensen met dementie 20 Methode Interviews met leden van 23 zorgnetwerken van ouderen met dementie: 23 personen met dementie, 44 mantelzorgers, 46 professionals. Topics betroffen: veranderingen in de situatie, beslissingen, wat aan de beslissing voorafging, betrokkenen, overwegingen, communicatie, informatiebehoefte en evaluatie van beslissingen. Analyses middels Grounded Theory. Resultaten Vier thema’s kwamen naar voren uit de data-analyse: 1) Reageren op een veranderende situatie, 2) Netwerk interacties, 3) Verschillende perspectieven en 4) Waardering van de besluitvorming. Gezamenlijke besluitvorming in zorgnetwerken van ouderen met dementie is een dynamisch en temporeel proces van samenwerken tussen personen met dementie, hun mantelzorgers en professionals. Dit proces is verweven met het progressieve verloop van de dementie en factoren in de context, waaronder de interacties tussen betrokkenen. Discussie Casemanagers die gezamenlijke besluitvorming in zorgnetwerken van ouderen met dementie willen ondersteunen moeten er rekening mee houden dat timing van beslissingen en het tempo van beslissen belangrijke elementen zijn waarvoor betrokkenen verschillen in voorkeuren. Om deze verschillen te overbruggen is het van belang om een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de situatie en de problemen van de persoon met dementie. Betrokkenheid van mensen met dementie bij de ontwikkeling van een interactieve web tool Marijke Span Hogeschool Windesheim, Zwolle Doel Betrokkenheid van eindgebruikers is van belang om tot gebruiksvriendelijke, ondersteunende ICT applicaties te komen. Betrokkenheid van mensen met dementie in onderzoek en ontwikkeling is echter niet vanzelfsprekend. Deze studie beoogt inzicht te verkrijgen in de betrokkenheid (fase, rol en impact) van mensen met dementie bij de ontwikkeling van DEbeslisgids, een interactieve web tool die gezamenlijke besluitvorming ondersteunt in zorgnetwerken van mensen met dementie. Methode Een iteratieve en participatieve benadering is gebruikt voor het ontwikkelen van de DEbeslisgids. Semigestructureerde interviews (n=23), vier focusgroepen (n=18), gebruikerstesten (n=3) en een pilot studie (n=4) met mensen met dementie zijn gebruikt. De ontwikkelfasen voor eHealth applicaties van de CeHRes roadmap en de patiënt participatieladder van Abma zijn gebruikt om te analyseren hoe mensen met dementie betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van de DEbeslisgids. Resultaten Mensen met dementie zijn betrokken geweest in de meeste fasen van de CeHRes roadmap: tijdens de omgeving onderzoeksfase in de rol van studie object, tijdens de fase van het achterhalen van gebruikerseisen in de rol van informatieverstrekker, en tijdens de design en operationalisatie fase als adviseur. Mensen met dementie waren intrinsiek gemotiveerd om te participeren tijdens de ontwikkeling; ze beleefden plezier aan het leren van nieuwe vaardigheden, ze wilden graag zo lang mogelijk van nut zijn voor onderzoek en ze wilden een bijdrage leveren aan een betere kwaliteit van leven van toekomstige mensen met dementie. Discussie Mensen met dementie participeerden in de ontwikkeling van de DEbeslisgids in verschillende fasen en rollen. Deelname aan onderzoeksactiviteiten was belangrijk voor hen en waardevol voor onderzoekers. Toekomstig onderzoek naar IT applicaties bij dementie is gebaat bij de bijdragen van mensen met dementie. 21 Professioneel evalueren door casemanagers dementie Nicole Ketelaar Hogeschool Windesheim, Zwolle Doel In de afgelopen jaren zijn instrumenten en tools ontwikkeld, gericht op het versterken van het methodisch werken van casemanagers dementie. et evalueren van zorg en begeleiding blijkt daarbij een onderbelicht domein. Inzicht in de wijze waarop casemanagers het vormgeven ontbreekt. Dat belemmert de ontwikkeling van passende tools. Deze studie heeft als doel inzicht te krijgen in wijze waarop casemanagers vorm en inhoud geven aan de professionele evaluatie van het zorgproces met het informele zorgnetwerk. Methode We hebben gebruik gemaakt van een mixed-method sequential explanatory design. Eerst is het kwantitatieve deel uitgevoerd, vervolgens is het kwalitatieve onderdeel ingezet om de kwantitatieve resultaten te verdiepen. Een vragenlijst is ontwikkeld en voorgelegd aan 145 casemanagers. Interviews met casemanagers uit drie verschillende dementie netwerken (n=13) vonden plaats door middel van teleconferenties. Resultaten De eerste analyses van het kwantitatieve en kwalitatieve data laten zien dat casemanagers de nadruk leggen op het evalueren van de stand van zaken in het dagelijks leven van mensen met dementie en hun naasten en de geboden begeleiding. Deze evaluatie helpt hen bij het continueren of bijstellen van de ingezette richting van begeleiding. Casemanagers lijken weinig systematisch de doelen, hun werkwijze en uitkomsten van hun ingezette interventies te evalueren. Discussie Casemanagers onderkennen het belang van professioneel evalueren. Het ontbreekt hen veelal aan een gestandaardiseerde werkwijze. De ontwikkeling van gevalideerde evaluatiemethoden is noodzakelijk om de waarde en betekenis van casemanagement dementie verder te verhelderen in meetbare resultaten. Professioneel interacteren - de ontwikkeling van een self-assessment tool voor casemanagers dementie Cecile aan de Stegge Hogeschool Windesheim, Zwolle Doel Casemanagers hanteren verschillende stijlen van interacteren bij de begeleiding van mensen met dementie en hun naasten. Deze professionals zijn zich bewust van het belang van een afgestemde interactie. Weinig is bekend hoe deze interactie vorm krijgt en welke doelen worden nagestreefd. Bestaande interactiemodellen en instrumenten zijn gericht op de interactie tussen patiënt en arts of patiënt en therapeut. Het doel van deze studie is een instrument te ontwikkelen dat casemanagers kunnen inzetten bij het beoordelen van hun interactievaardigheden. Methode De ontwikkeling van het self-assessment instrument is gestart bij het zes-functie interactiemodel van De Haes & Bensing. In een iteratief proces vindt de ontwikkeling plaats: vertaling van het model; toetsing aan interviews met casemanagers en observaties van interacties; voorleggen aan experts; focusgroepen door casemanagers en toetsing in de praktijk (try out). Resultaten De voorlopige resultaten laten zien dat het interactiemodel van De Haes & Bensing een basis geeft aan de interactievaardigheden van casemanagers. Het doet echter weinig recht aan de context van casemanagement waarin interactie met meerdere netwerkleden van belang is en sprake is van een coachende en coördinerende rol. Discussie De interactiestijlen van casemanagers dementie is een nieuw onderzoeksterrein. Het ontwikkelde instrument kan de professionalisering van casemanagers op dit terrein ondersteunen. Meer onderzoek is nodig om het instrument door te ontwikkelen en te toetsen. 22 W1.11 Discussietafel: Wanneer wordt gerontologie geriatrie? Margo Emmen1, Hanny Vlemmings2 1Adviesbureau Langerdoor, Bavel 24AGeD, Beek en Donk Opzet en doel Geïnteresseerden kunnen zich melden om deel te nemen aan een ronde (discussie) tafel. De voorzitters (twee toegepast gerontologen) zullen op basis van actuele stellingen de deelnemers aansporen de discussie met elkaar aan te gaan betreffende (ethische) vraagstukken rondom gerontologie en geriatrie met als doel meer inzicht in elkaar vakgebied. De voorkeur gaat uit naar twee of drie ronden met maximaal 10 deelnemers. Achtergrond In 2010 is de bacheloropleiding gestart voor Toegepast Gerontoloog. De eerste afgestudeerden zijn inmiddels werkzaam in het veld. Onze ervaring is dat er nog veel onduidelijkheid is over wat toegepaste gerontologie nu eigenlijk inhoudt. Deze onduidelijkheid is niet alleen merkbaar bij de doelgroep zelf, maar ook zeker bij professionals die werkzaam zijn binnen de ouderenzorg. Wij zijn van mening dat er een grijs gebied is tussen ‘helemaal gezond’ zijn en vallen binnen het geriatrisch specialisme. De ouderenzorg bevindt zich in een ‘rollercoaster’: financieringsstromen veranderen, de kijk op ziekte en gezondheid door professionals én senioren zelf verschuift meer van curatief naar preventief en (ethische) vragen over wel of niet ingrijpen op hogere leeftijd worden vaker gesteld. Wij streven ernaar om te komen tot een intensieve samenwerking tussen de vakgebieden geriatrie en (toegepaste) gerontologie. Wij zijn ervan overtuigd dat deze specialismen elkaar kunnen versterken met als resultaat meer maatwerk voor de doelgroep/cliënten die zich bevinden in het eerder genoemde ‘grijze’ gebied. S1.12 (H)erkenning van sarcopenie, het waarom en hoe! Andrea Maier1, Carel Meskers1, Esmee Reijnierse1, Marian van der Schueren1, Marjan Doves2 1VUmc, Amsterdam 2Geriatriefysiotherapie netwerk Noord-Holland Wat is sarcopenie? Hoe diagnosticeer je het? Welke gevolgen heeft sarcopenie? Wat hebben kwetsbaarheid en sarcopenie met elkaar gemeen? Welke interventies zijn succesvol bij sarcopenie? Op deze en andere vragen rond sarcopenie krijgt u antwoord tijdens het multidisciplinaire symposium (samenwerking tussen fysiotherapie, diëtetiek en internistische ouderengeneeskunde). Sarcopenie, het verlies van spiermassa en de daarmee gepaard gaande vermindering van spierkracht, heeft een negatief effect op het dagelijks functioneren. Sarcopenie houdt verband met o.a. een hogere sterfte, verhoogde kwetsbaarheid bij ouderen, afhankelijkheid in het dagelijks functioneren en een verslechterde glucoseregulatie. Het blijft in de dagelijkse praktijk vaak onopgemerkt, gezien de afnemende spiermassa vervangen wordt door vet en het lichaamsgewicht gelijk blijft of toeneemt. De BMI is daarom geen betrouwbare maat. Echter, tot op hoge leeftijd is aangetoond dat een juiste (multidisciplinaire) behandeling de afname van spiermassa zoveel mogelijk kan tegengaan. Vroege opsporing van sarcopenie, gevolgd door de juiste interventies kan verlies van mobiliteit en zelfstandigheid vertragen. Een multidisciplinaire aanpak is voorwaardelijk voor het herkennen, onderkennen en juist interveniëren bij ouderen met sarcopenie. De internist-ouderengeneeskunde/ klinisch geriater dient vroegtijdig te signaleren, interveniëren en te verwijzen voor effectieve paramedische interventies. Met de juiste interventies kunnen de fysiotherapeut en oefentherapeut verlies van spiermassa positief beïnvloeden. Een voedingsadvies van de diëtist met de juiste hoeveelheden voedingsstoffen op de juiste momenten van de dag zijn van belang voor de opbouw van spiermassa. Ook worden nieuwe medicamenteuze interventies besproken. Dit symposium biedt u gelegenheid om kennis over sarcopenie te vergaren die u morgen in de praktijk kunt toepassen. 23 W1.13 Training motiverende gespreksvoering voor wijkverpleegkundigen gericht op het méér betrekken van informele helpers bij de langdurige zorg thuis Maaike Dautzenberg Dautzenberg Research & Advice, ‘s-Hertogenbosch Doel De training had als doel thuiszorgmedewerkers handvatten te geven voor het méér betrekken van mantelzorgers bij de langdurige zorg thuis. Onderzoek in Gouda (Dautzenberg 2013, 2014) had aangetoond dat medewerkers niet wisten hoe zij daar het gesprek met de cliënt en het informele steunnetwerk over moesten aangaan. Opzet/methode Een training van twee dagdelen op basis van motiverende gespreksvoering werd ontwikkeld en uitgetest onder zorgprofessionals in langdurige zorg. De training is in het najaar van 2014 aangeboden onder ruim 70 wijkverpleegkundigen van een grote zorgaanbieder in de regio Amsterdam. VU Amsterdam evalueerde met een schriftelijke voormeting vóór aanvang van de training en een nameting met open en gesloten vragen na afloop van de training. Resultaten Voorlopige resultaten laten zien dat de training wijkverpleegkundigen motiveert om familie en andere informele helpers meer te betrekken bij de zorg en dat zij bij de indicatie kritischer kijken naar de inzet van professionele zorg. Dilemma’s en belemmeringen waren dat cliënten en hun familie onvoldoende voorgelicht zijn over de verandering richting minder professionele zorg en dat ondersteunende voorlichtingstools voor wijkverpleegkundigen daarbij ontbreken. Wijkverpleegkundigen werken met verzorgenden die vrezen voor hun banen wanneer mantelzorgers taken overnemen. Meer inzet van en regie terugleggen bij het informele netwerk vraagt om het onderdrukken van de ‘reddersreflex’ van zorgprofessionals. Binnen wijkzorgteams was het consequent benaderen van cliënten een heikele kwestie. Discussie Wijkverpleegkundigen zijn te motiveren tot een veranderde balans formeel-informeel. Daadwerkelijke verandering vraagt echter een consistente en herhaalde boodschap met voorlichting naar álle betrokkenen, inclusief cliënten en het brede publiek. Verpleegkundigen en verzorgenden hebben tijd, ruimte en continue ondersteuning nodig om de benodigde cultuuromslag te maken. De gekantelde werkwijze vraagt tijd en een lange adem waarbij voorkómen moet worden dat de verantwoordelijkheid daarvoor breed wordt gedeeld en niet eenzijidig gaat drukken op de schouders van de werkvloer. S1.14 DSM V Carolien Benraad, klinisch geriater, opleider klinische geriatrie, Pro Persona, Nijmegen Frank Schrover, psychiater GGz Oost Brabant Na jaren van discussie is in 2014 de DSM 5 verschenen als de opvolger van de DSM IV tr, het classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen dat wereldwijd wordt gebruikt. Beide sprekers spreken over de veranderingen in de classificatie met aandacht voor de oudere patiënt. Frank Schrover, psychiater GGz Oost Brabant, zal ingaan op de achterliggende visie op de veranderingen van de DSM 5 ten opzichte van de DSM IV-tr, de hoofdlijnen van de aanpassingen en de kritiek aankaarten. Carolien Benraad, klinisch geriater Pro Persona, zal specifiek ingaan op de aanpassingen in de diagnostiek van de cognitieve stoornissen én de veranderde visie op de somatoforme stoornissen 24 W1.15 Ethisch redeneren Lotte van Ingh, arts in opleiding tot klinisch geriater, Radboudumc, Nijmegen Patricia van Mierlo, klinisch geriater en medisch consulent palliatieve zorg, Rijnstate, Arnhem Angeline van Doveren: filosoof, ziekenhuisethicus, Rijnstate, Arnhem Veel zorginstellingen zijn bekend met moreel beraad. Moreel beraad is een gesprek over een ethische vraag, op basis van een beschreven methode en onder leiding van een gespreksleider. Er zijn diverse methoden voor moreel beraad in omloop, zoals de Dilemmamethode, de Nijmeegse methode, het Utrechts stappenplan, en de Socratische dialoog. Het nadeel van deze methoden is dat ze relatief veel tijd kosten, en dat er ook veel professionals tegelijkertijd in moeten kunnen participeren. Een ethische afweging maken is ook mogelijk in kleiner en korter verband, bijvoorbeeld door je één op één met een collega af te vragen wat nu de juiste positie is om bij een ethisch vraagstuk in te nemen. De zogenoemde deugdethiek helpt ons om hierbij juiste positie te bepalen: de deugd zit spreekwoordelijk altijd in het midden! In deze workshop kunnen de deelnemers ervaren hoe het is om deugdethisch te redeneren. 25 Samenvattingen parallelprogramma ronde 2 26 W2.01 Aan de slag met eHealth bij mensen met dementie en hun mantelzorgers Esther van Noort1, Peter van Walderveen2 1Curavista, Geertruidenberg 2Medisch Centrum Leeuwarden De afdeling klinische geriatrie van het Medisch Centrum Leeuwarden is in juni 2013 gestart met het aanbieden van een online begeleidingsprogramma voor mensen met dementie en hun mantelzorgers: www.geheugenpoli-online.nl. Het begeleidingsprogramma kent vier elementen: zelfmonitoring, zelfmanagement, elearning en eConsult. Het online dossier is inzichtelijk voor het multidisciplinaire behandelteam: zowel de geriater als verpleegkundig specialist als de casemanagers. Na een pilot periode van 6 maanden, waarin nog enkele wijzigingen aan de software werden doorgevoerd, wordt het programma nu aan mensen aangeboden die worden ingesteld op medicatie. Inmiddels nemen 127 patiënten deel en worden de casemanagers geautoriseerd. De workshop bespreekt de doelstellingen, de eerste ervaringen en de eerste resultaten uit de dagelijkse praktijk. De workshop zal gezamenlijk worden voorgezeten door Peter Walderveen (klinisch geriater MCL) en Esther van Noort (Curavista) zodat zowel medische vragen als softwarematige vragen geadresseerd kunnen worden. Dit kunnen we niet goed aangeven in deze software. De workshop is interactief: het publiek kan via hun smartphone stemmen op stellingen. S2.02 Poli preoperatieve screening Kwetsbare ouderen Diny van Harten, Marcel Weterman, Marielle Emmelot UMC Utrecht Aan de hand van een praktijkvoorbeeld wordt de werkwijze van de poli preoperatieve screening Ouderen uiteengezet. Welke fasen doorloopt de patiënt, welke multidisciplinaire onderzoeken worden ingezet en waartoe leiden de bevindingen vanuit de poli? Daarnaast wordt stilgestaan bij de ervaringen van de patiënt zelf. W2.03 Vroegsignaleren medicatiegerelateerde problemen bij thuiszorgcliënten met dementie Henriëtte van der Kwaak1, Angelo Antonetti2 1Instituut Verantwoord Medicijngebruik, Utrecht, 2Hogeschool Utrecht Het probleem In Nederland zijn er ongeveer 240.000 mensen met de diagnose dementie. Door de vergrijzing zal het aantal mensen met dementie sterk stijgen. Van de mensen met dementie woont tweederde zelfstandig, vaak zijn ze alleenstaand. Om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen moet de zorg voor dementerende patiënten thuis verbeteren. Voorwaarde is dat de zorgverleners in de eerste lijn beter samenwerken en dat de thuiszorgmedewerker verder professionaliseert. Een onderdeel hiervan is dat de thuiszorgmedewerker ook de oren en ogen van de huisarts wordt, zodat de huisarts beter kan ingrijpen indien nodig. Een belangrijk aspect is het signaleren van gewenste en ongewenste effecten van medicatie door de thuiszorgmedewerker, met name wanneer er geen eenvoudige test voor het effect van het geneesmiddel is. Een belangrijke groep geneesmiddelen waarvan het effect moeilijk te meten is zijn de psychofarmaca. Deze worden veel voorgeschreven en kennen veel bijwerkingen. Goede instelling op deze middelen leidt tot uitstel van opname in een verpleeg- of verzorgingshuis. Het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van vallen door deze middelen neemt af en de kwaliteit van leven van dementerende bejaarden verbetert. 27 In deze workshop maakt u kennis met een interventie voor thuiszorgmedewerkers bestaande uit een draaiboek, een signaallijst, en een e-learning om vroegtijdig psychofarmaca gerelateerde problemen bij dementerende thuiszorg cliënten te signaleren. Uit de pilot (5 thuiszorgteams) kon worden geconcludeerd dat thuiszorgmedewerkers aangaven na de interventieperiode alerter zijn op bijwerkingen van dementie-gerelateerde medicatie. Deze verhoogde alertheid heeft in de pilot reeds geleid tot interventies door de voorschrijver van de medicatie. In een vervolgonderzoek zou het effect van de interventie nader kunnen worden onderzocht. S2.04 Sociale verbondenheid en geestelijke weerbaarheid Joachim Duyndam, Anja Machielse, Wander van der Vaart Universiteit voor Humanistiek, Utrecht Doel: Het doel van dit symposium is inzicht te bieden in de samenhang tussen betekenisvolle sociale relaties en de geestelijke weerbaarheid van ouderen, opgevat als het vermogen om de menselijke waardigheid te behouden als mensen geconfronteerd worden met ingrijpende levensgebeurtenissen (Duyndam, 2012). Uitgangspunt daarbij is de opvatting dat geestelijke weerbaarheid fundamenteel sociaal van aard is en sterk wordt beïnvloed door de sociale verbanden – ‘sociale ecologieën’ - waarin mensen voor de zingeving van hun leven op elkaar zijn aangewezen (Ungar, 2012). De ervaring van een zinvol leven draagt op haar beurt bij aan een sterke persoonlijke identiteit en een sterk karakter (Van Praag, 1997) en beschermt bovendien tegen de schadelijke effecten van tegenslagen waarmee ouderen worden geconfronteerd, zoals het verlies van dierbaren, een afnemende gezondheid, etc. (Ryff & Singer, 2009). Opzet/methode In dit symposium vergelijken we de geleefde ervaringen van ouderen met betrekking tot sociale verbondenheid aan de hand van twee empirische studies. De eerste studie richt zich op sociaal geïsoleerde ouderen in een stedelijke omgeving. De tweede studie werd uitgevoerd in twee verzorgings- en verpleeghuizen in de ouderenzorg. Beide empirische studies zijn uitgevoerd in Nederland en vooraf gegaan door een filosofische studie waarin de relatie tussen sociale verbondenheid en geestelijke weerbaarheid is doordacht. Resultaten De onderzoeken laten zien dat de sociale context waarin ouderen leven invloed heeft op de aard en betekenis van hun sociale verbindingen en daarmee op hun geestelijke weerbaarheid. W2.05 Think different! Irene van Dijck, Suzan Geelen RRR, Rotterdam Doel Drie bedrijven onder één dak (een revalidatiekliniek, een revalidatiepolikliniek en een verpleeghuis), maakt dat het centrum voor Reuma en Revalidatie Rotterdam (RRR) nog altijd een unieke omgeving voor ouderen is om te revalideren. Het RRR is het eerste en enige centrum in Nederland met de officiële revalidatieerkenning dat volledig gericht is op ouderenrevalidatie In het RRR worden mensen duurzaam gerevalideerd. Zij doorlopen in groepsverband een intensief trainingsprogramma. Leidend daarbij is de focus op die beperkingen die terugkeer naar huis in de weg staan. Het therapeutisch klimaat, het zogenaamde healing environment, is daarbij van groot belang. Ondanks een gemiddelde leeftijd van 80 jaar wordt 80% binnen 2 maanden naar huis ontslagen. De belastbaarheid van ouderen hoeft bij een juiste dosering niet onder te doen voor die van jongeren. Het beleid met betrekking tot het revalideren van ouderen is duidelijk aan vernieuwing toe. Uit onderzoek is gebleken dat de mensen die duurzaam revalideren na een half jaar nog steeds zelfstandig zijn en weinig hulp nodig hebben. Om te komen tot deze organisatie heeft het RRR de afgelopen jaren een groot aantal wijzigingen 28 doorgevoerd in de bedrijfsvoering, cultuur en type dienstverlening. Daardoor was het RRR als eerste in Nederland volledig voorbereid op de gewijzigde financiering voor dienstverlening op het gebied van GRZ en MSR. Opzet Graag delen wij onze ervaringen, met name de randvoorwaarden die ingevuld moeten worden alvorens succesvol te kunnen opereren op het gebied van invulling van revalidatieprogramma’s, cultuur, planningsmethodiek, zorglogistiek, automatisering en productiviteitsverhoging. Resultaat en discussie Na een inspirerende presentatie met stellingen, waarbij de groep meedenkt en meediscussieert, gaan de deelnemers naar huis met in hun hand vele succesfactoren om hun eigen proces te kunnen verbeteren en optimaliseren. S2.06 Sarcopenie: de rol van voeding en beweging Stefan Gorissen1, Luc Van Loon1, Lisette De Groot2, Marlou Dirks1, Michael Tieland1 1Universiteit Maastricht 2Wageningen universiteit Veroudering gaat gepaard met verlies van spiermassa, spierkracht en fysiek functioneren, ook wel sarcopenie genoemd. Sarcopenie verhoogt de kans op vallen en opname in een verpleeghuis, en vermindert de kwaliteit van leven. Fysieke inspanning en adequate voedselinname, met name inname van eiwitten, zijn van groot belang voor het voorkomen van spiermassaverlies of het herstellen van spiermassa na een periode van bedrust. Ouderen blijken echter minder goed in staat te zijn om spieropbouw te stimuleren door eiwitinname. Dit wordt anabole resistentie genoemd. Recent onderzoek richt zich op het ontwikkelen van strategieën om spieropbouw te stimuleren, spiermassa te vergroten en spiermassaverlies tijdens ziekte of bedrust te voorkomen door middel van eiwitrijke voeding of eiwitsupplementen en fysieke inspanning. Tijdens dit symposium presenteren we een overzicht van de acute en langetermijneffecten van inspanningsen voedingsinterventies bij ouderen gericht op het stimuleren van spieropbouw en het vergroten van de spiermassa. Als eerste gaan we in op de acute effecten van verschillende voedingsinterventies op eiwitvertering en spieropbouw in ouderen. Vervolgens bespreken we verschillende interventiestrategieën om spiermassaverlies tijdens een periode van inactiviteit tegen te gaan en ten slotte zullen de langetermijneffecten van fysieke inspanning in combinatie met adequate voedingsinname worden gepresenteerd. De rol van macronutriënten op eiwitvertering en -opname en spiereiwitopbouw Stefan Gorissen Universiteit Maastricht, , NUTRIM School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht Veroudering gaat gepaard met verlies van spiermassa, dat kan leiden tot lichamelijke beperkingen. Spiermassaverlies ontstaat doordat ouderen vaak minder bewegen en minder (gezond) eten. Vooral tijdens een ziekenhuisopname zorgen bedrust en ondervoeding voor een forse afname van de spiermassa, waarbij een volledig herstel van spiermassa lang duurt of soms niet meer mogelijk is. Gezonde voeding, met name de hoeveelheid eiwit in de voeding, is van groot belang bij het voorkomen of herstellen van spiermassaverlies. Voeding bestaat echter niet alleen uit eiwitten, maar ook uit andere macronutriënten zoals koolhydraten en vetten. In onze studies hebben we onderzoek gedaan naar het effect van koolhydraat en het effect van vet op eiwitvertering, eiwitopname en spieropbouw. Uit het onderzoek blijkt dat beide macronutriënten de eiwitvertering vertragen, maar uiteindelijk geen effect hebben op spieropbouw. Dit wil zeggen dat het niet noodzakelijk is om koolhydraten of vet toe te voegen aan voedingssupplementen die zijn bedoeld om spiermassa te behouden of spierverlies tegen te gaan tijdens periodes van bedrust. Voedingsstrategieën zouden juist moeten focussen op het verhogen van de hoeveelheid eiwit van goede kwaliteit zonder toevoeging van andere macronutriënten. 29 De rol van fysieke inactiviteit in de ontwikkeling van sarcopenie: onderliggende mechanismen en mogelijke interventies Marlou Dirks Universiteit Maastricht, NUTRIM School for Nutrition, Toxicology and Metabolism, Maastricht Veroudering gaat gepaard met perioden van korte inactiviteit, veroorzaakt door bijvoorbeeld een blessure of ziekte. Een korte periode (10 dagen) van inactiviteit zorgt voor een afname in spiermassa en spierkracht, en heeft daardoor negatieve gevolgen voor de gezondheid. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat ouderen na een periode van inactiviteit problemen hebben met het herstellen van hun spiermassa. Wanneer meerdere van zulke perioden van fysieke inactiviteit gedurende het leven plaatsvinden, zou het gebrek aan herstel van spiermassa bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van sarcopenie. Om deze reden is het ontwikkelen van strategieën die spiermassaverlies tijdens fysieke inactiviteit kunnen tegengaan noodzakelijk. Een van de redenen voor het optreden van spierverlies tijdens fysieke inactiviteit is anabole resistentie. Door het gebrek aan spiercontractie wordt de spieropbouw niet op dezelfde manier gestimuleerd na de inname van eiwit, waardoor de spiereiwitbalans negatief wordt en verlies van spiermassa optreedt. Om deze afname van spiermassa tijdens inactiviteit tegen te gaan of af te remmen is het nodig om interventiestrategieën te ontwikkelen die de spieropbouw kunnen stimuleren. Een van de meest voor de hand liggende opties die hier gepresenteerd zal worden, is het optimaliseren van de eiwitinname. Daarnaast zullen alternatieve strategieën, zoals het gebruik van andere voedingssupplementen en het gebruik van alternatieve trainingsmethoden zoals electrostimulatie, aan bod komen. Voeding en beweging, een krachtige combinatie voor fragiele ouderen Michael Tieland Wageningen Universiteit, Humane Voeding, Wageningen Epidemiologisch onderzoek wijst uit dat de eiwitinname van fragiele ouderen bij het ontbijt en lunch laag is. Er wordt gesuggereerd dat minimaal 25 gram eiwit per hoofdmaaltijd nodig is voor een meetbare toename in spiereiwitsynthese na een maaltijd. Ervan uitgaande dat fragiele ouderen een (te) lage eiwitinname hebben bij het ontbijt en de lunch en van het feit dat er nog maar weinig onderzoek is gedaan in deze ouderenpopulatie hebben we twee langetermijn interventiestudies uitgevoerd. De eerste interventie beschrijft de effecten van 24 weken eiwitsuppletie op de spiermassa, de spierkracht en het fysiek functioneren van 65 fragiele ouderen. Uit deze studie blijkt dat eiwitsuppletie de spiermassa niet vergroot, maar wel de spierfunctie verbetert in fragiele ouderen. De tweede interventiestudie beschrijft de effecten van eiwitsuppletie in combinatie met krachttraining op spiermassa, spierkracht en fysiek functioneren van 62 fragiele ouderen. Na 24 weken interventie bleek de spierkracht met 40% te zijn toegenomen en het fysiek functioneren significant te zijn verbeterd. Er was geen additioneel effect van eiwitsuppletie. Eiwitsuppletie bleek echter wel nodig om de spiermassa te doen vergroten. Na 24 weken krachttraining en eiwitsuppletie was de spiermassa met 1.3 kg significant toegenomen terwijl in de controle groep de hoeveelheid spiermassa onveranderd bleef. Op basis van onze bevindingen concluderen wij dat krachttraining een goede manier is om spierkracht en fysiek functioneren te verbeteren, maar dat verhoging van de eiwitinname bij het ontbijt en lunch nodig is voor het behoud of vergroten van spiermassa van fragiele ouderen. Dit soort effecten zouden wellicht het verschil kunnen maken tussen zelfstandig kunnen blijven functioneren of opgenomen moeten worden in een instelling en kan dus een enorme maatschappelijke impact hebben. W2.07 E-learning Kwetsbare ouderen: Samen sterker in ouderenzorg Rolinka Schim van der Loeff- van Veen Radboudumc, Nijmegen De zorg voor ouderen kan soms lastig en complex zijn voor verpleegkundigen. Wat doe je bijvoorbeeld als een oudere patiënt ‘s nachts zijn infuus uittrekt en andere patiënten wakker houdt? Of als een oudere patiënt verward raakt en de afdeling wil ontvluchten? De e-learning over kwetsbare ouderen helpt verpleegkundigen deze problemen te verminderen. Zo bereik 30 je als verpleegkundige meer door minder te doen. Tijdens deze interactieve workshop wordt de E-learning Kwetsbare ouderen (ontwikkeld in opdracht van het Nationaal Programma Ouderenzorg) gepresenteerd. De e-learning helpt ziekenhuisverpleegkundigen enthousiast te maken en kennis op te doen over goede zorg aan kwetsbare ouderen. Inmiddels deden meer dan 300 verpleegkundigen uit het Radboudumc de e-learning. De doelstellingen worden behaald en de evaluaties zijn positief, vandaar dat we verwachten dat wellicht ook andere ziekenhuizen kennis willen maken met de e-learning. S2.08 Sedentair gedrag bij ouderen: vóórkomen, negatieve consequenties en innovatieve aanpak Marjolein Visser1, Annemarie Koster2, Erwin Tak3, Liesbeth Preller4 1VU Universiteit, Amsterdam 2Universiteit Maastricht, Maastricht 3TNO, Leiden 4NISB, Ede Onder sedentair gedrag wordt gedrag verstaan met een erg laag energieverbruik, zoals zitten en liggen gedurende de wakende uren. Iemand die lichamelijk actief is, kan toch erg sedentair zijn. Sedentair gedrag neemt toe met de leeftijd. Er zijn echter nog weinig gegevens beschikbaar over de mate van sedentair gedrag van Nederlandse ouderen. In dit symposium zullen prof. Visser en dr. Tak unieke Nederlandse gegevens over het sedentaire gedrag van zowel thuiswonende ouderen als ouderen in een instelling presenteren. Daarnaast zullen enkele belangrijke consequenties van sedentair gedrag (waaronder metabole parameters, mobiliteit en sterfte) worden gepresenteerd door prof. Visser en dr. Koster, aan de hand van de resultaten van twee grote cohort studies uit Nederland en IJsland. Daarna zullen dr. Tak en dr. Preller innovatieve, praktische strategieën verkennen om sedentair gedrag van ouderen in instellingen tegen te gaan. Dit symposium geeft daarmee een compleet beeld van het vóórkomen, de negatieve consequenties en de mogelijke aanpak van sedentair gedrag bij ouderen. Sedentair gedrag van Nederlandse ouderen: wie zijn sedentair en wat zijn de consequenties? Marjolein Visser Vrije Universiteit en VU medisch centrum, Amsterdam Inleiding Er zijn weinig gegevens over de mate van sedentair gedrag van Nederlandse ouderen en de prospectieve gevolgen van een hoge mate van sedentair gedrag. Doel: Het onderzoeken van a) de mate van sedentair gedrag van Nederlandse ouderen, b) specifieke groepen ouderen met een hoge mate van sedentair gedrag en c) de gevolgen van sedentair gedrag. Methoden 1278 deelnemers (leeftijd 60-98 jaar) aan de Longitudinal Aging Study Amsterdam vulden in 2008/09 een gevalideerde vragenlijst naar sedentair gedrag in. Demografische en overige determinanten van sedentair gedrag (hoogste kwartiel) werden met logistische regressie onderzocht. De gevolgen van een hoge mate van sedentair gedrag voor de 3-jaars verandering in mobiliteit (looptest) en de 4,5-jaars sterfte werden ook onderzocht. Resultaten Nederlandse ouderen zijn gemiddeld 10 uur per dag sedentair. Ouderen in de stad (Odds Ratio=1,49) en ouderen met een hogere BMI (OR=1,08) hadden na correctie meer kans op een hoge mate van sedentair gedrag, terwijl bij ouderen met een partner (OR=0,68) en ouderen met een goede mobiliteit (OR=0,91) de kans hierop lager was. De meest sedentaire ouderen ginger sneller achteruit in mobiliteit (-0,53 punten) vergeleken met de minst sedentaire ouderen (-0,30, p trend 0,07) en hadden een hogere sterftekans (Hazard Ratio=1,83). Discussie Specifieke groepen Nederlandse ouderen met een hoge mate van sedentair gedrag kunnen worden geïdentificeerd. Gezien de negatieve gevolgen van sedentair gedrag voor de mobiliteit en het vroegtijdig sterfterisico, lijkt een aanpak van sedentair gedrag bij ouderen wenselijk. 31 Lichaamsbeweging tijdens het zitten en metabole uitkomstmaten Annemarie Koster Universiteit Maastricht Inleiding Tijdens het zitten kan de hoeveelheid beweging van het bovenlichaam varieren tussen personen. Of deze beweging bijdraagt aan de gezondheid is onbekend. Doel: Het onderzoeken van de relatie tussen lichaamsbeweging tijdens het zitten en metabole uitkomstmaten. Methode 621 deelnemers (leeftijd 73-98 jaar) aan de AGES-Reykjavik Studie droegen 7 opeenvolgende dagen een triaxiale accelerometer (ActiGraph GT3X). Elke beweging in de anteroposteriore en/of mediolaterale as met een intensiteit ≥100 counts per minuut (cpm), gedurende het zitten (<100 cpm op de verticale as) werd gebruikt. Metabole uitkomstmaten omvatten body mass index (BMI), middelomtrek (MO), HDL-cholesterol (HDL), triglyceriden (TG), nuchter glucose (NG), C-reactive protein (CRP), en systolische en diastolische bloeddruk (S-BD, D-BD). Resultaten Vergeleken met ouderen met het meeste aantal minuten van bewegen tijden het zitten, hadden ouderen met minder minuten een hogere BMI (Q3=1.51; Q2=1.99; Q1=3.38; alle P<0.05) en een grotere MO (Q3=4.74; Q2=5.26; Q1=8.21; alle P<0.05) na correctie voor demografische en gezondheidsfactoren, sedentaire tijd en matig-tot-intensieve lichaambeweging. Minder beweeg tijdens het zitten was ook gerelateerd aan lagere HDL spiegels, hogere TG spiegels en een lagere S-BD, maar niet aan NG, CRP of D-BD. Discussie: Minder bewegen tijdens het zitten is geassocieerd met negative metabole uitkomstmaten; de BMI van ouderen met het minste aantal beweegminuten was tot 3,4 kg/m2 hoger en hun MO was 8.2 cm groter. Deze bevindingen suggereren dat meer bewegen tijdens het zitten een gunstig effect kan hebben op de gezondheid. Opstaan tegen zitten in de zorg: sedentair gedrag bij ouderen in zorginstellingen Erwin Tak TNO Inleiding Sedentair gedrag, laag actief gedrag, gecombineerd met zittende of liggende houding, komt in Nederland en wereldwijd veel voor. Er is veel aandacht en onderzoek voor bijvoorbeeld werknemers met sedentaire werktaken. Een groep die veel zittend en liggend gedrag vertoont maar relatief weinig in onderzoek betrokken worden, zijn ouderen die in een zorginstelling wonen. Doel: Inzicht in de mate van sedentair gedrag onder ouderen in zorginstellingen (verpleeghuis en GGZ instelling), relatie met kwaliteit van leven en strategieën om sedentair gedrag te verminderen. Methode Objectieve registratie van sedentair gedrag met Actigraphs bij verpleeghuisbewoners (n=20) en oudere patiënten met Ernstige Psychiatrische Aandoeningen (EPA) in de langdurige GGZ (n=184), alsmede personeel van de GGZ instelling (n=54). Meting van de kwaliteit van leven (o.a. EQ-5D). Verkenning van innovatieve strategieën om sedentair gedrag binnen de context van langdurige zorg tegen te gaan. Resultaten Het merendeel van de patiënten met EPA is als sedentair te classificeren (84%) terwijl ook het personeel veel sedentair gedrag vertoont (76%). Kwaliteit van leven is negatief geassocieerd met de mate van sedentair gedrag. Binnen deze sedentaire context zijn er verschillende initiatieven om het zit- en liggedrag te verminderen waarvan er enkele zullen worden toegelicht: priming via beweeggedrag via filmpjes, exergaming, benutten maaltijdsituatie voor ADL training. Discussie Sedentair gedrag komt veel voor in zorginstellingen voor ouderen en beïnvloedt daarmee de kwaliteit van leven negatief. Nieuwe interventies laten zien dat in deze sedentaire omgeving zelfs kwetsbare ouderen hier vaker tegen kunnen op staan. 32 Terugdringen van sedentair gedrag in woonzorgcentra: hoe werkt het in de praktijk? Liesbeth Preller Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen Hoewel weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, is bekend dat veel ouderen in woonzorgcentra (WZC) sedentair zijn. Naast de eventueel aanwezige fysieke of mentale problemen zijn het vooral culturele aspecten en bepaalde regelgeving die sedentair gedrag in de hand werken: zorg betekent werk uit handen nemen en valincidenten zijn ogenschijnlijk te voorkomen door bewoners niet zelfstandig in beweging te laten komen. Bekend is ook dat sedentair en inactief gedrag bij deze groep leiden tot veel verschillende gezondheidsklachten als decubitus, obstipatie, verstoord dag-nachtritme, en daarmee een verslechterde kwaliteit van leven. De grote mate van inactiviteit is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg IGZ aanleiding geweest zeven bouwstenen te definiëren die bijdragen aan meer activiteit binnen WZCs. Mede hierdoor zijn organisaties aan de slag gegaan om sedentair gedrag terug te dringen, onder meer door bewoners meer Activiteiten van het Dagelijks Leven (ADL) zelf uit te laten voeren. Deze cultuuromslag vraagt veel van de organisatie en de zorgprofessionals. NISB heeft de laatste twee jaar veel kennis ontwikkeld in en met het werkveld om deze omslag mogelijk te maken. In dit symposium zullen we laten zien met welke problemen en uitdagingen deze organisaties geconfronteerd worden en welke simpele en complexe oplossingen daarvoor aangedragen zijn. S2.09 Excellente zorg voor ouderen vraagt excellent opgeleide verpleegkundigen: Ontwikkelingen in en rond de verpleegkundige opleidingen Jita Hoogerduijn, Jeroen Dikken, Carolien Sino Hogeschool Utrecht Uit een recente studie in Nederland blijkt dat het kennisniveau van studenten verpleegkunde te wensen overlaat en dat studenten niet gemotiveerd zijn om voor ouderen te werken. Ook blijkt dat verpleegkunde opleidingen de vakken gerontologie en geriatrie, in vergelijking met andere landen, minder aanbieden als op zichzelf staande vakken. Het lijkt dan ook wenselijk in het curriculum meer expliciet aandacht te besteden aan het onderwerp “ouderen” en de vakken gerontologie en geriatrie meer als op zichzelf staande vakken te doceren waardoor zowel de kennis als het bewustzijn van studenten met betrekking tot de specifieke zorgbehoefte van ouderen groter worden (Schuurmans, 2011). Uit meerdere studies blijkt dat de zorg voor ouderen verbetert wanneer verpleegkundigen gerichte gerontologische / geriatrische kennis hebben. Volgens het beroepsprofiel ligt de nadruk van het verpleegkundig handelen op het behoud van zelfstandig functioneren en het klinisch redeneren. In dit symposium willen we de betekenis van het beroepsprofiel voor de zorg voor ouderen belichten, maken we kennis met een kader gericht op het verbeteren van de opleidingen ten aanzien van gerontologie en geriatrie. De ontwikkeling en validatie van een meetinstrument om de kennis van ziekenhuisverpleegkundigen over de zorg voor ouderen wordt gepresenteerd en tenslotte presenteren we een voorstel voor het verbeteren van het leren in de beroepspraktijk. W2.10 Ontmoet miMakkus Annemieke van Brunschot Stichting miMakkus, Eindhoven Als taal niet vanzelfsprekend is. Ontmoet miMakkus en maak kennis met de theorie en de praktijk achter de miMakkusmethode©. Zie, ervaar en begrijp wat contact maken vanuit rust en respect inhoudt. Onze miMakkusmethode gaat uit van een gelijkwaardige benadering waardoor mensen voor wie taal niet beschikbaar is, contact krijgen. Het programma Een interactieve lezing over de miMakkusmethode en een film met voorbeelden uit de praktijk. En natuurlijk gelegenheid voor dialoog 33 Voor wie? ‘Ontmoet miMakkus’ is geschikt voor iedereen die belangstelling heeft in het maken van contact volgens de miMakkusmethode. Na afloop: Weet u wat het realiseren van contact inhoudt. Hebt u gezien en ervaren wat diverse benaderingswijzen met u en met een ander doen. Weet u wat de miMakkusmethode inhoudt en hoe deze binnen en buiten de gezondheidszorg wordt toegepast. Verder bouwen? Smaakt de ontmoeting met Stichting miMakkus naar meer? Wilt u het effect van de miMakkusmethode zelf oefenen, leren en ervaren? Met bouwsteen 1 ‘Ervaar het miMakkus-effect’ gaat u zelf aan de slag! Hoe? Door te oefenen en te ervaren. Want contact moet u voelen! S2.11 In de hectiek van de veranderingen in de zorg Jan Coolen1, Marjolein Broese van Groenou2, Anke Heijsman3, Max de Coole4 1Zorgondersteuning Cordaan, Amsterdam, 2VUMC Amsterdam, 3De Leeuwenhoek, Rotterdam, 4Geron Geron LiveIn de hectiek van de veranderingen in de zorg. Bij alle hectiek, die de transitie in de zorg met zich meebrengt, lijkt het wel alsof de oudere cliënt/ patiënt over het hoofd gezien wordt. Waar maken ouderen zich zorgen over? Maken ze zich terecht zorgen? Wat zijn hun mogelijkheden, hun prioriteiten? De overheid doet bij de hervorming van de langdurige zorg een sterk appel op de zogenaamde participatiesamenleving: zorg in eigen kring en zelfredzaamheid van de burger zijn daarvan de kenmerken. Is de burger van nu klaar voor deze mate en vorm van participatie in de samenleving? Zowel de burger als cliënt of patiënt, als de burger als naaste, vriend(in) of kennis. En niet te vergeten, de burger die actief is via het georganiseerd vrijwilligerswerk. Waar in het verleden de partner en de familie nauwelijks plek hadden in bijvoorbeeld een verpleeghuis - ze zelfs als last werden beschouwd omdat de aandacht die door de verzorgende aan de partner en familie werd gegeven afging van de zorg van de cliënt, was de gedachte - wordt nu op veel plaatsen gewerkt aan het wegnemen van drempels voor familie en andere informele zorg. Er wordt daarmee aangesloten bij wat een mens altijd is geweest en hoe dat een plek krijgt binnen de zorg. Geven de grote transities in de zorg en de omvangrijke bezuinigingen hiertoe de ruimte? Of maken ze de noodzaak van een cultuuromslag op dit vlak alleen maar groter? W2.12 Zijn onze cliënten stijf, of worden ze door ons stijf gemaakt? Norbert Hattink Niveb, Tegelen In de geriatrie hebben mensen begeleiding nodig om hun dagelijks leven te kunnen regelen. Dit kan variëren van verbale begeleiding tot aan totale afhankelijk van zorg. Deze zorgactiviteiten zijn allemaal opgebouwd uit bewegingen. De manier waarop mensen zich bewegen en bewogen worden heeft een grote invloed op hun gezondheid. Daarom stel ik de vraag: Zijn geriatrische bewoners onbeweeglijk of worden ze door onze zorg onbeweeglijk gemaakt? Zorgaanbod in NL en BE? Als fysiotherapeut met jarenlange internationale ervaring (Nederland, België, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) heb ik inmiddels al verschillende zorgsystemen en benaderingswijze mogen ontdekken en beleven. Hierbij is mij opgevallen dat er een groot verschil bestaat tussen NL en BE ten opzichte van DE, CH en AT, vooral als het gaat om het bewegen van cliënten tijdens zorgactiviteiten. In de Nederlandstalige gebieden wordt de zorg min of meer opgesplitst tussen wat goed is voor de medewerkers en wat goed is voor de cliënten. Goed voor de medewerkers staat bijvoorbeeld beschreven in de ARBO-wetgeving en in verschillende richtlijnen. Hierin staat beschreven welke belasting en welke bewegingen medewerkers mogen uitvoeren en welke niet. Voor de zorgcliënten is er een zorgplan wat duidelijk een aanbod gecreëerd wat goed is voor hen. Mijn serieuze vraag hier is of deze twee situaties wel op elkaar zijn afgestemd. Als ik een vergelijking maak 34 met DE, CH en AT dan moet ik helaas concluderen dat het antwoord nee is. Wat is in deze landen dan de situatie? Ook in deze landen wordt er sterk gelet op de belasting van de medewerkers en op de bevrijdingsbewegingen naar de cliënt. Echter de benadering van dit probleem gaat anders. Men gaat hier opzoek naar bewegingsmogelijkheden bij een cliënt. Dit gebeurd met behulp van een gefundeerde en logische methode. Deze methode (MH Kinaesthetics) geeft de medewerkers de kans om menselijke (zorg) activiteiten te observeren, te analyseren, effectiever uit te voeren en uiteindelijk te documenteren. Met deze methode wordt er dus echt gekeken naar de aanwezige bewegingsmogelijkheden van de cliënt en worden deze ook gebruikt. Dit leidt ertoe dat de zorgmedewerker zijn zorgaanbod aanpast aan de voorhanden zijnde mogelijkheden. Ook als deze zeer gering zijn. De cliënt kan dus meer gaan doen en zal op deze wijze langer bewegelijk blijven. De zorgvraag is dan niet minder, maar het antwoord van de zorgverlener wel veel eenvoudiger en specifiek gericht op de cliënt zijn. Werkt deze methode wel in Nederland? Ja! Inmiddels hebben enkele instellingen kennis gemaakt met deze nieuwe werkwijze. De reacties van de medewerkers was overweldigend. De cursussen worden gemiddeld met een 8,8 beoordeeld (!). En de meeste medewerkers willen na deze scholingen meer. De medewerkers gaven aan dat op deze manier het werken in de zorg weer een totaal pakket wordt in plaats van een aanbod van vele kleine delen. W2.13 Chronische nierziekten bij ouderen Louis Reichert Rijnstate ziekenhuis, Arnhem In deze workshop wordt u op zeer interactieve wijze geleerd hoe de nierfunctie te berekenen en de problemen te herkennen bij toenemende nierinsufficientie. Dit aan de hand van de functie bij gezonde nieren. Verder de verschillende stadia van nierinsufficientie, oorzaken en de behandeling ervan. W2.14 Nieuwe beweegstandaard kwetsbare ouderen Mathieu de Greef Interfacultair Centrum Bewegingswetenschappen UMCG, RU Groningen De nieuwe “Beweegstandaard Kwetsbare Ouderen” van de KNGF is ontwikkeld om fysiotherapeuten te ondersteunen bij het vormgeven en opzetten van een beweegprogramma voor kwetsbare ouderen. In deze presentatie wordt ingegaan op de onderbouwing van de richtlijn, de diagnose van kwetsbaarheid en het interventie richtlijnen. Op basis van literatuuronderzoek naar het effect van trainen op fitheid bij ouderen zijn er richtlijnen voor frequentie, duur en intensiteit van lichamelijke activiteit en training bij kwetsbare ouderen ontwikkeld. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan factoren die van invloed zijn op het beweeggedrag van kwetsbare ouderen. Omdat kwetsbaarheid geen ziekte of aandoening is en er meerdere determinanten van kwetsbaarheid worden onderscheiden wordt er uitgebreid aandacht besteed aan diagnose. De toepassing van de Beweegstandaard Kwetsbare Ouderen komt tijdens het congres aan de orde in een afzonderlijke workshop. In de workshop zullen zowel de intake, het gebruik van fysieke fitheidtesten en onderdelen van het trainingsprogramma worden besproken. De intakeprocedure die bestaat uit het afnemen van de Frailty Index for Physical Activity (EFIP) met aanvullende fitheidstesten zal worden toegelicht door aandacht te besteden aan de manier waarop deze kunnen worden afgenomen en de wijze waarop de resultaten geïnterpreteerd kunnen worden. Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de componenten van het trainingsprogramma en de toepassing van trainingsprincipes voor deze doelgroep. Met behulp van een case kunnen deelnemers praktisch oefenen met het toepassen en interpreteren van de diagnose en opzet van het trainingsprogramma. 35 Posterpresentaties 36 P01 Screening kwetsbare oudere op de SEH Diny van Harten UMC Utrecht Binnen het UMC Utrecht is in samenwerking tussen SEH en Geriatrie een screeningstool ontwikkeld gebaseerd op de VMS Kwetsbare oudere en gekeken naar de feasibility voor de SEH. Het instrument is ontwikkeld en geimplementeerd met als doel de kwetsbare oudere op de SEH te herkennen en de Geriatrie vroegtijdig bij de analyse en behandeling van deze groep ouderen te betrekken. De tool bestaat uit vijf vragen welke zijn ingebouwd in het SEH dossier. Wanneer er een patiënt van 70 jaar of ouder wordt opgenomen op de SEH, komen de screeningsvragen in beeld en worden afgenomen door de SEH verpleegkundige. Zodra de screening positief is, wordt de Geriatrie in consult gevraagd. Dit heeft als doel meer intensieve samenwerking tussen SEH en Geriatrie, bieden van vroegtijdige gespecialiseerde zorg aan de kwetsbare oudere patiënt op de SEH, voorkomen van complicaties, verminderen van de ligduur op de SEH, voorkomen van verkeerde bedproblematiek. Patiënten met valproblematiek (70 jaar en ouder en meer dan twee keer gevallen in het afgelopen half jaar) ontvangen een uitnodiging voor de valpolikliniek. De tool is ontwikkeld in het UMC en wordt gevalideerd. P02 De impact van cardiovasculaire ziekten en risicofactoren op de prognose van patiënten met dementie: Een systematische review en meta-analyse. Irene van de Vorst1, Ilonca Vaartjes2, Rehana de Vries1, Michiel Bots2, Johannes Reitsma2, Huiberdina (Dineke) Koek1 1UMC Utrecht, Utrecht 2Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, Utrecht Achtergrond Dementie is een ernstige aandoening met een slechte prognose. Cardiovasculaire ziekten (CVZ) en risicofactoren zijn sterk geassocieerd met het optreden van dementie, maar er is weinig bekend over de invloed van CVZ en risicofactoren op de prognose bij patiënten na de diagnose dementie. Doel Het evalueren van de impact van CVZ en risicofactoren op de prognose van patiënten met dementie middels een systematische review en meta-analyse. Methode Gezocht werd in Pubmed, EMBASE and Psychinfo. Inclusiecriteria waren studies die de associatie van CVZ en risicofactoren met de prognose van patiënten met dementie onderzochten. Om de kwaliteit van studies te beoordelen werd gebruik gemaakt van de “Quality In Prognosis Studies Tool”. A random-effect meta-analyse werd uitgevoerd om de impact van verschillende CVZ en risicofactoren op de prognose te onderzoeken. Resultaten In totaal werden 12 studies geïncludeerd. Uit de univariate analyse bleek dat mannelijk geslacht (hazard ratio [HR] 1.31, 95% betrouwbaarheidsinterval [BI] 1.15-1.49), diabetes mellitus (HR 1.18, 95% BI 1.14-1.22), roken (ooit vs. nooit) (HR 1.37, 95% CI 1.17-1.61), coronair lijden (HR 1.30, 95% BI 1.06-1.58), hartfalen (HR 1.30, 95% BI 1.12-1.50) en CVA (HR 1.16, 95% CI 1.10-1.23) geassocieerd met een verhoogd mortaliteitsrisico. Hypertensie, overgewicht en hypercholesterolemie zijn niet gerelateerd. De multivariate analyse liet vergelijkbare resultaten zien. Conclusie Onze bevindingen tonen aan dat verschillende CVZ en risicofactoren significant geassocieerd zijn met een verhoogd mortaliteitsrisico bij patiënten met dementie. Aangezien behandeling en preventie van deze CVZ en risicofactoren meestal mogelijk is, bieden de uitkomsten van dit onderzoek aanknopingspunten voor verbetering van de prognose van patiënten met dementie. 37 P03 Waaraan overlijden patiënten met dementie? Resultaten van een landelijke koppelingsonderzoek met ruim 59000 patiënten met dementie Irene van de Vorst1, Huiberdina (Dineke) Koek1, Michiel Bots2, Ilonca Vaartjes2 1UMC Utrecht, Utrecht 2Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, Utrecht Achtergrond De incidentie van dementie stijgt sterk door het verouderen van de algemene bevolking. Hierdoor stijgt ook het aantal patiënten dat overlijdt met dementie. Het is uitgebreid onderzocht en bekend dat cardiovasculaire ziekten gevolgd door oncologische aandoeningen de meest frequente oorzaken zijn van overlijden in de algemene bevolking. Er is echter weinig onderzoek beschikbaar waarin het patroon van doodsoorzaken bij patiënten met dementie onderzocht is en vergeleken is met de algemene bevolking. Doel Achterhalen van doodsoorzaken bij patiënten met dementie in vergelijking met de algemene bevolking. Methode Een landelijk cohort van 59.201 patiënten met dementie opgenomen in een ziekenhuis of dagkliniek werd geconstrueerd door koppeling van drie databases (de Landelijke Medische Registratie, de Gemeentelijke Basisadministratie en de Nationale Doodsoorzakenregistratie). Cumulatieve incidenties (CI) van verschillende doodsoorzaken werden berekend. Vervolgens werden deze vergeleken met die van de doodsoorzaken in de algemene bevolking door berekening van het relatieve risico (RR) met bijbehorend 95% betrouwbaarheidsinterval (BI). Resultaten De drie meest voorkomende doodsoorzaken bij patiënten met dementie zijn cardiovasculaire ziekten (CI 28.8%), dementie (CI 21.2%) en kanker (CI 9.7%). In de algemene bevolking komen cardiovasculaire ziekten (CI 33.8%), kanker (CI 27.8%) en dementie (6.0%) het meeste voor. Patiënten met dementie overlijden aanzienlijk minder vaak aan cardiovasculaire ziekten (RR 0.85, 95% BI 0.83-0.86), kanker (RR 0.35, 95% BI 0.33-0.36) en andere chronische aandoeningen (bv chronisch respiratoir longlijden; RR 0.83, 95% BI 0.780.89) ten opzichte van de algemene bevolking. Daarentegen overlijden zij juist vaker aan pneumonieën (RR 1.72, 95% BI 1.63-1.81) en ziekten van het urogenitaal stelsel (RR 1.88, 95% BI 1.73-2.05), waarvan 56.5% bestond uit blaasontstekingen. Conclusie Patiënten met dementie overlijden frequenter aan infectieuze aandoeningen zoals pneumonieën en blaasontstekingen in vergelijking met de algemene bevolking. Deze kennis is van belang voor de dagelijkse praktijk bijvoorbeeld ten aanzien van advance care planning. Hierbij valt te denken aan het tijdig opstellen van een wilsverklaring met gewenste behandeldoelen of -verboden, aangezien dit in een acute setting meestal te laat komt. P04 Vergelijking van de drie stadia van kwetsbaarheid volgens Fried op het sociaal en psychisch functioneren van ouderen Linda Op het Veld1, Erik van Rossum1, Sandra Beurskens1, Ruud Kempen2, Riekie de Vet3, KlaasJan Hajema4 1Zuyd Hogeschool, Heerlen 2Maastricht University, Maastricht 3VU, Amsterdam 4GGD Zuid Limburg, Sittard-Geleen Achtergrond Om kwetsbare ouderen op te sporen wordt wereldwijd het meest gebruik gemaakt van de vijf criteria van Fried (Fried et al. 2001). Deze criteria focussen op fysieke kenmerken en delen personen in in drie stadia: niet kwetsbaar, een voorstadium van kwetsbaarheid, kwetsbaar. Het doel van het onderzoek is te bekijken of deze indeling, gemaakt aan de hand van fysieke kenmerken, ook onderscheidend werkt op het sociaal en psychisch functioneren van ouderen. 38 Methode De vijf criteria van Fried (gewichtsverlies, uitputting, verminderde fysieke activiteit, verminderde loopsnelheid en verminderde handknijpkracht) zijn gemeten bij ruim 8500 thuiswonende ouderen (65+). Aan de hand van de score werden mensen in de drie stadia ingedeeld: niet kwetsbaar (score 0), voorstadium van kwetsbaarheid (score 1-2) of kwetsbaar (score 3-5). Daarnaast zijn metingen in het sociale en psychische domein vergeleken tussen deze stadia. Tot het sociale domein behoren het type sociale netwerk, gebruik van informele zorg en eenzaamheid (de Jong-Gierveld eenzaamheidsschaal). Tot het psychische domein behoren psychological distress (K-10), mastery (Pearlin & Schooler) en zelfmanagement vaardigheden (SMAS-S). Resultaten Kwetsbare mensen in deze studie waren vaker ouder, vrouwelijk, ongetrouwd of alleenwonend en laaggeschoold. Net als in het fysieke domein is in het sociale en psychische domein dezelfde trend zichtbaar: niet kwetsbare ouderen hebben de beste scores, kwetsbare ouderen de slechtste scores en de ouderen in een voorstadium van kwetsbaarheid hebben tussenliggende scores. Implicaties Wanneer een persoon volgens de indeling van Fried (bijna) kwetsbaar is, geeft dit aanwijzingen dat er op het sociale en/of psychische domein zich ook problemen kunnen voordoen. Hulpverleners kunnen hier hun voordeel mee doen in de opsporing en behandeling van kwetsbare ouderen. Conclusie Niet kwetsbare ouderen hebben bij alle metingen in alle domeinen de beste scores. Kwetsbare ouderen hebben de slechtste scores en ouderen in een voorstadium van kwetsbaarheid hebben tussenliggende scores. P05 Afnemende Ziekenhuis Opnameduur (HLOS) en de Effecten op het Dagelijks Functioneren van de Oudere Cohorten Majogé van Vliet1, Martijn Dr. Huisman2, Dorly Prof. dr. Deeg1 1VUmc, Amsterdam 2VU, Amsterdam Achtergrond De opnameduur in ziekenhuizen (in het Engels: Hospital Length of Stay (HLOS)) is een voorspeller van functionele achteruitgang bij ouderen. In de afgelopen decennia is de gemiddelde HLOS sterk afgenomen. Wij onderzochten het effect van deze daling in HLOS op het dagelijks functioneren van ouderen in twee periodes van elk drie jaar: in 1996-1999 en in 2006-2009. Hierbij werd het functioneren voorafgaand aan de ziekte en opname vergeleken werd met het functioneren na ontslag en herstel. Methoden Voor het onderzoek werd data gebruikt van deelnemers aan de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA). Het onderzoek werd bij twee leeftijdsgroepen uitgevoerd, bij jongere ouderen van 68-77 jaar en bij oudere ouderen van 78-87 jaar. Alleen de mensen die in de periode van 3 jaar een ziekenhuisopname doormaakten werden opgenomen in het onderzoek. Voor de opname gegevens is de database van de Landelijke Medische Registratie geraadpleegd. HLOS was de belangrijkste onafhankelijke variabele in de multinomiale logistische modellen en werd gedichotomiseerd als <5 dagen en ≥ 6 dagen. De uitkomstmaten waren 1) individuele mobiliteitsverandering en 2) verandering in ADL (in Engels: activities in daily living). De uitkomstcategorieën waren stabiel (referentiegroep), relevante afname in functioneren en de respondenten die in de periode van 3 jaar stierven werden toegewezen aan een derde uitkomstcategorie. De analyses werden gecorrigeerd voor verstorende variabelen van persoonlijke aard als ook voor covariaten die de opname betroffen. Resultaten Bij de deelnemers die kort opgenomen waren werden lagere odds ratio’s (OR) voor de kans op mobiliteitsafname gevonden (OR = 0,43 voor jongere ouderen; OR = 0,53 voor oudere ouderen; p<0,05) en lagere OR voor de kans op afname in ADL (respectievelijk OR = 0,33; OR = 0,37; p<0,05), in vergelijking met degenen die langer opgenomen waren. Dit wijst op een beschermend effect van de korte HLOS. Periode 39 bleek een effect modificator te zijn in de analyses met de jongere ouderen. Voor hen werden de resultaten per periode uitgesplitst: in de jaren 2000 bleek het beschermende effect van de korte HLOS te verdwijnen wanneer het om de kans op mobiliteitsafname ging maar in die zelfde periode was het beschermende effect van de korte HLOS juist sterker aanwezig wanneer het om de kans op verslechtering in ADL ging (p<0,05). Conclusie Het effect van de dalende ziekenhuisopnameduur op het dagelijks functioneren van ouderen kan positief uitgelegd worden wat betreft de kans om af te nemen in ADL: er is in de jaren 2000 juist minder kans voor ouderen om te verslechteren in ADL bij de korte opnameduur vergeleken bij de negentiger jaren. P06 Tijdsbesteding van het zorgpersoneel in verpleeg- en verzorgingshuizen; een observationeel onderzoek Astrid Tuinman, Mathieu De Greef, Wim Krijnen, Roos Nieweg, Petrie Roodbol Hanzehogeschool Groningen, Groningen Inleiding Meer zorgpersoneel en de aanwezigheid van verpleegkundigen wordt geassocieerd met een betere kwaliteit van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen. Echter, verschillende studies lieten wisselende resultaten zien als het ging om welke beroepsgroep van invloed is op specifieke zorguitkomsten en onduidelijk bleef waar de zorgverlening uit bestond. Onderzoek naar wat de input van zorgpersoneel is in het zorgproces is belangrijk om de toenemende zorgbehoeften van bewoners te identificeren en deze te kunnen matchen met benodigd zorgpersoneel.Doel: Inzichtelijk maken van de tijd die wordt besteed aan zorginterventies door verzorgend en verplegend personeel en het verkennen van de relatie tussen de tijdsbesteding en beroepsgroep, zorgzwaarte van bewoners en type afdeling. Methode Continue gestructureerde observaties werden uitgevoerd in vijf verpleeg- en verzorgingshuizen in NoordNederland. De Nursing Interventions Classification werd gebruikt om de observatielijst te ontwikkelen. De doelgerichte steekproef bestond uit vier verzorgingshuisafdelingen, drie somatische- en zes psychogeriatrische afdelingen. Verzorgenden (n = 89), verpleegkundigen (n = 19), helpenden (n = 19) en eerstverantwoordelijke verzorgenden (n = 9) zijn geobserveerd. De relatie tussen de tijd besteed aan zorginterventies en beroepsgroep, zorgzwaarte van bewoners en type afdeling werd geanalyseerd met een lineair mixed model met log-getransformeerde tijdswaarnemingen. Resultaten Zorgpersoneel besteedde de meeste tijd aan basis fysiologische zorg. Beperkte tijd werd besteed aan psychosociale- en veiligheidsinterventies. Verschillen tussen beroepsgroepen aangaande de tijd besteed aan zorginterventies waren klein. Type afdeling, in plaats van zorgzwaarte van bewoners of beroepsgroep, was significant geassocieerd met de tijdbesteding in zorgdomeinen, wat taakgerichte zorg suggereert. Discussie Er is een beperkte taakdifferentiatie gevonden tussen verzorgend en verplegend personeel. De zorgzwaarte van bewoners was niet van invloed op de gegeven zorg. De toename van de stijgende complexe zorgbehoeften van bewoners en het doel van verpleeg- en verzorgingshuizen om persoonsgerichte zorg te verlenen vereist een heroverweging van de inzet van het verschillende zorgpersoneel. P07 Stroomversnellingen en rustig vaarwater: beslissingen in de loop van de tijd in zorgnetwerken van ouderen met dementie Leontine Groen - van de Ven, Carolien Smits, Jan Jukema, Karen Oldewarris, Marijke Span, Jan Eefsting, Myrra Vernooij-Dassen Windesheim, Zwolle Doel Mensen met dementie hebben te maken met diverse beslissingen op het gebied van zorg en welzijn. Er is weinig bekend over welke concrete beslissingen worden genomen en hoe deze beslissingen zijn verdeeld 40 over de tijd. Doel van dit onderzoek is inzicht geven in welke beslissingen worden genomen in de loop van de tijd in zorgnetwerken van ouderen met dementie. Methode We interviewden leden van 23 zorgnetwerken van ouderen met dementie: 23 personen met dementie, 44 mantelzorgers en 46 professionele zorgverleners. Zij zijn drie keer gedurende een jaar geïnterviewd (n = 288 interviews). Topics waren: veranderingen in de situatie, beslissingen, wat aan de beslissing voorafging, betrokkenen, overwegingen, communicatie, informatiebehoefte en evaluatie van beslissingen. We gebruikten de principes van Grounded Theory bij de analyse. Resultaten Beslissingen hebben betrekking op: 1) de diagnose en medische behandeling, 2) zelfredzaamheid, 3) dagelijkse activiteiten, 4) inzet van professionele zorg, 5) mobiliteit, 6) regelen van financiën, 7) vertegenwoordiging, 8) het sociale netwerk, 9) mantelzorgondersteuning, en 10) wonen. Beslissingen zijn niet gelijk verdeeld over de tijd. Pieken, periodes met veel beslissingen tegelijk, wisselen af met rustige periodes met slechts weinig beslissingen. Er is een verschil in het soort pieken tussen alleenwonende en samenwonende ouderen met dementie. Discussie Het grillige leven met dementie is terug te zien in de pieken in beslissingen die zich gedurende de tijd voordoen. Pieken zijn niet alleen gerelateerd aan het progressieve verloop van dementie, maar ook aan de kwetsbare gezondheid van de persoon met dementie en diens mantelzorgers. Casemanagers die alleenwonende personen met dementie begeleiden hebben te maken met pieken in beslissingen gericht op het zichzelf kunnen redden thuis. Bij samenwonende ouderen met dementie hebben pieken met name te maken met mantelzorgbelasting. P08 Karakteristieken en associaties met mortaliteit van sepsis bij tachtig-plussers; een retrospectieve cohort studie Kim Lie, Hanna van der Jagt - Willems Spaarne Ziekenhuis, Hoofddorp Doel Sepsis komt bij ouderen relatief vaak voor en de mortaliteit neemt toe met de leeftijd. De verhoogde kwetsbaarheid bij ouderen is multifactorieel bepaald. Deze factoren zijn weinig onderzocht bij ouderen boven de tachtig jaar. Studies laten tegenstrijdige resultaten zien wat betreft de klinische respons op een infectie. Het doel van deze studie is het onderzoeken van de karakteristieken van een sepsis en risicofactoren voor de mortaliteit over 4 maanden bij patiënten van tachtig jaar en ouder. Opzet/methode Het betreft een retrospectieve cohort database onderzoek in het Spaarne Ziekenhuis in het jaar 2013. Uitgegaan is van een intention to treat, waarmee 298 patiënten met een verdenking op sepsis binnen de eerste 24 uur van een spoedopname zijn geïncludeerd. De data analyses zijn verricht met de Chi kwadraat, T-test of Mann Whitney U test en een logistische regressie analyse. De vaststelling van de mortaliteit werd gebaseerd op gegevens uit de medische status en gemeentelijke basis administratie en werden vergeleken met gegevens uit het CBS. Resultaten In vergelijking met 747 acuut opgenomen patiënten was de opnameduur langer (p < 0.001), met vaker een verblijf op de Intensive Care (p < 0.001). De mortaliteit was tijdens ziekenhuisopname 10.7% en na 4 maanden 27.9%. De mortaliteit na 1 jaar was 36.9%, hetgeen drie maal hoger was dan Nederlandse populatie van dezelfde leeftijd. De mortaliteit over vier maanden was geassocieerd met de woonsituatie (OR 3.31; 95%-CI: 1.49 - 7.37) en de mate van ondervoeding (OR 1.59; 95%-CI:1.27 - 2.00). Slechts in 26.6% (n=61) gevallen was een bacteriemie aanwezig. Discussie Deze studie toont het belang van een goede functionaliteit en voedingsstatus bij ouderen op het overleven van een sepsis. Verder onderzoek zal moeten worden verricht naar deze prognostische factoren. 41 P09 Leden van ouderencollectiviteiten ervaren een goede kwaliteit van leven Rosan Oostveen, Annette De Ruiter Achmea, Baarn Inleiding In 2011 is Achmea het programma Kwaliteit van Zorg (KvZ) gestart met de ambitie om in 2016 circa 40% van de totale zorg transparant te kunnen maken met behulp van uitkomstindicatoren. Het doel van dit programma is om de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg te verbeteren. Eén van de projecten binnen dit programma is ouderenzorg. De hervormingen in de Langdurige Zorg zullen veel gevolgen hebben voor ouderen. De kern van deze maatregelen is dat de overheid de zorg dichter bij huis wil organiseren, en meer verantwoordelijkheid legt bij de ouderen en hun omgeving/familie. Een belangrijke vraag in deze periode van verandering is hoe de kwaliteit van zorg gewaarborgd kan blijven. Doel van project ouderenzorg is om de kwaliteit van leven van de verzekerden van 65 jaar en ouder te inventariseren (nulmeting). En daarnaast te onderzoeken op welke wijze de kwaliteit van leven over tijd gevolgd kan worden. Methodiek Om zicht te krijgen op de kwaliteit van leven van ouderen hebben we in de periode van april-juni 2014 een vragenlijst uitgezet bij drie ouderencollectiviteiten, verzekerd bij Achmea. De vragenlijst bestond uit meerdere aspecten: gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (EQ5D), welzijn (ICECAP-O), samenredzaamheid, geluk, gezondheidstoestand (EQ5D) en een aantal case mix variabelen. Afhankelijk van de collectiviteit hadden ouderen de mogelijkheid om de vragenlijst op papier dan wel online in te vullen. Resultaten In totaal hebben 1548 leden de vragenlijst ingevuld. De resultaten laten zien dat de zelf gerapporteerde kwaliteit van leven van ouderen relatief hoog is. De gemiddelde gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven is 0,86 (op een schaal van 0-1). De gemiddelde welzijnsscore van ouderen ligt nog hoger: 0,93 (op een schaal van 0-1). Conclusie De leden van de ouderencollectiviteiten ervaren over het algemeen een goede kwaliteit van leven. De scores op de verschillende aspecten zijn relatief hoog. Toch is er ook een groep ouderen die een minder goede kwaliteit van leven ervaart. Met name ouderen met een hoger zorggebruik blijken een lagere kwaliteit van leven te ervaren. Discussie Sterke punten uit dit onderzoek zijn de hoge respons en de representativiteit van de onderzoeksgroep ten opzichte van de ledenbestanden van de collectiviteiten. Een beperking in dit onderzoek is het feit dat we niet zeker weten in hoeverre de onderzoeksgroep op het gebied van kwetsbaarheid en zorggebruik representatief is voor alle ouderen in Nederland. Stel dat met name de vitale ouderen met weinig zorggebruik de vragenlijst hebben ingevuld, dan zouden de resultaten een overschatting kunnen zijn van de gemiddelde kwaliteit van leven van alle ouderen in Nederland. In een vervolgpilot willen we daarom ook de mate van kwetsbaarheid meten om te onderzoeken in hoeverre dit een effect heeft op de uitkomsten. P10 Why should we not tube-feed patiënts with severe Alzheimer dementia? Rozemarijn van Bruchem-Visser, Christian Oudshoorn, Francesco Mattace Raso Erasmus MC, Rotterdam At our outpatiënt clinic and on the geriatric ward of our hospital we see a lot of patiënts with dementia. Some of these patiënts are suffering from advanced dementia, with decreased food and water intake. Several times a year, the question is raised whether or not we should feed these patiënts. Sometimes it is the family who wants their relatives to be artificially fed, in other cases the general practitioner or attending physician in a nursing home refers patiënts to our hospital to start artificial feeding by inserting a feeding tube. In this letter, we would like to explain why it is not ethical to tube-feed patiënts suffering from advanced dementia. Dementia is a common illness. In 2010, it was estimated that 35.6 million people suffered from dementia 42 worldwide. These numbers are expected to double to 65.7 million in 2030. The average life expectancy after initial dementia diagnoses ranges from four to nine years. In advanced dementia there are profound memory deficits, an inability to recognize their spouse or family members, incontinence, decreased or sparse speech, and dependency in all daily activities, including eating and drinking. Patiënts with severe dementia also have a loss of interest in eating and drinking, and/or suffer from dysphagia. Therefore, feeding problems are common among patiënts with Alzheimer dementia with numbers up to 86%. Dysphagia can cause aspiration: misdirection of oropharyngeal content in the larynx and lower respiratory tract. Untreated, an aspiration pneumonia will almost certain cause death. It has been shown that even when an aspiration pneumonia was treated in patiënts with Alzheimer dementia, 33.3% died during hospitalization, with sixmonth mortality being 51%. The two most reported reasons by family to desire tube-feeding is to prolong life and to prevent new aspiration. However, a Cochrane review reported no evidence of longer survival or lower risk of aspiration pneumonia in severe demented patiënts receiving tube-feeding. On the contrary, there are major risks to feeding tube insertion. A study showed that 26% of patiënts needed to be physically restrained to prevent them from pulling out the tube, and another 30% of patiënts received medications to calm the patiënt for the same reason. A different study showed agitation and self-extubation in 67% of patiënts. The guidelines by the British Psychological Society and National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE) state that: ‘artificial feeding should not generally be used in people with severe dementia for whom dysphagia or disinclination to eat is a manifestation of disease severity’. However, even with clear guidelines and ample evidence present we are regularly asked to tubefeed patiënts suffering from severe dementia. It seems as though the benefits of tube-feeding are still overestimated by general practitioners and other referring medicine providers as well as by family. A concern of family members is that the patiënt may experience a sense of hunger or thirst. This is very hard to determine in patiënts suffering from severe dementia, and there are no systematic reviews. A study in cognitive intact, terminally ill patiënts concluded that refusal of food and water did not cause symptoms of hunger or thirst in the majority of patiënts. If symptoms of thirst did occur, they could be relieved with mouth care and ice chips. To convince referring doctors and family not to tube-feed demented individuals, we should not only explain the medical aspect of not prolonging life but also the aspect of inflicting major risks without benefit for the patiënt. Conclusion In patiënts with severe dementia and swallowing problems, there is no evidence that artificial feeding will prolong life or lower the risk of aspiration pneumonia. Therefore, artificial feeding is not recommended in patiënts with severe dementia and swallowing problems. P11 Integrale eerstelijnszorg voor kwetsbare ouderen met een complexe zorgvraag: de evaluatie van een samenwerkingstraject tussen eerstelijnszorg en welzijn in Gouda. Maaike Dautzenberg1, Emile Curfs2, Marjolein Broese van Groenou3 1Dautzenberg Research & Advice, Den Bosch 2Aacdemische Onderzoekswerkplaats Zorgverzekeraars/Open Universiteit, Heerlen 3Vrije Universiteit, Amsterdam Doel Hervormingen in de langdurige zorg thuis noodzaken kwetsbare ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te blijven wonen, ook wanneer zij verschijnselen van dementie krijgen. Een integraal en samenhangend zorg- en ondersteuningsaanbod is dan ook van groot belang. Opzet/methode Vooronderzoek in Gouda (Dautzenberg e.a. 2013, 2014) naar fragmentatie/versnippering in de eerstelijnszorg met een analyse van 21 zorgnetwerken van kwetsbare 85-plussers en 52 diepte-interviews. De interventie werd geëvalueerd met een effect- en procesevaluatie. Resultaten Ouderen met een complexe zorgvraag bleken sterk afhankelijk zijn van thuiszorg. Gemiddeld hadden zij 12,8 zorgverleners in hun netwerk waarvan 80% professionals. Vrijwilligers kwamen nauwelijks over de vloer en eerstelijnszorgmedewerkers waren niet op de hoogte van het nabijgelegen welzijnsaanbod voor 43 deze ouderen. De ouderen ervoeren echter geen versnippering van zorg. Het aan huis komen van veel zorgverleners werd als prettig ervaren en voor een deel van de ouderen fungeerden thuiszorgmedewerkers als surrogaat dochters. Er was dus eerder sprake van ‘snipperlust’ dan van ‘snipperlast’. Fragmentatie speelde vooral bij ouderen met (verschijnselen van) dementie: zij hadden wel behoefte aan een klein zorgteam met vaste zorgprofessionals. Een interventieprogramma genaamd Goudsbloem en gericht op de versterking van samenwerking tussen het zorg- en welzijnsaanbod in de wijk werd na 9 maanden geëvalueerd. De nieuwe intakeprocedure in de thuiszorg leidde tot een afname in het gemiddelde aantal uren persoonlijke verzorging en begeleiding per cliënt. De procesevaluatie bracht in beeld dat een organisatiebrede aanpak en gerichte ondersteuning door wijkteamcoaches succesfactoren waren. Het meer betrekken van het informele netwerk bleek echter een brug te ver: thuismedewerkers wisten niet hoe daarover het gesprek aan te gaan met cliënten en hun familie. Discussie De eerste stappen richting een integraal en samenhangend zorg- en ondersteuningsaanbod voor kwetsbare ouderen in de wijk zijn gezet maar van daadwerkelijke integrale eerstelijnszorg en meer regie bij het informele netwerk lijkt nog geen sprake. P12 Hoe thuiszorgorganisaties samenwerking met mantelzorgers organiseren: visies en praktijk in de regio Amsterdam Marjolein Broese van Groenou, Marieke van Wieringen, Peter Groenewegen Vrije Universiteit, Amsterdam Doel De hervormingen in de langdurige zorg vragen om meer samenwerking in de zorg voor thuiswonende ouderen. Deze presentatie heeft tot doel concrete aanbevelingen te geven over hoe thuiszorgorganisaties de samenwerking met mantelzorgers in de nieuwe beleidscontext na 2015 beter kunnen vormgegeven. Methode In 2013 zijn face-to-face interviews gehouden met 57 managers, teammanagers en zorgprofessionals van zes thuiszorgorganisaties in de regio Amsterdam. Voor de interviews werden topiclijsten gebruikten, om de visie en de praktijk inzake de samenwerking met mantelzorgers en met andere zorgorganisaties in beeld te krijgen. De antwoorden op de open vragen zijn getranscribeerd en geanalyseerd met behulp van software voor kwalitatieve data-analyse. Ook zijn beleidsdocumenten van de thuiszorgorganisaties bestudeerd inzake de visie op mantelzorg. Resultaten De thuiszorgorganisaties verschillen in de aandacht voor mantelzorg in beleids- en visiestukken, maar onderschreven allen het belang van mantelzorg in de zorg voor ouderen, vooral als een informatiebron en ervaringsdeskundige. Visie over de bejegening, invulling van mogelijke rol van mantelzorg en wie mantelzorgers (kunnen) zijn, ontbrak veelal. Managers, teammanagers en zorgprofessionals verschillen in hun visie op de rol van mantelzorg en op wie er verantwoordelijk is voor het aansturen van mantelzorgers. In de praktijk bleken vele dilemma’s inzake de inzet van mantelzorg: de mate waarin mantelzorg te stimuleren of af te dwingen is, inzet van tijd en geld, en de (verwachte) kwaliteit van mantelzorg versus de kwaliteit van zorg die zorgprofessionals zelf leverden. Ook de samenwerking met mantelzorgondersteunende organisaties bleek nauwelijks gereguleerd. Conclusie In 2013 was de samenwerking met mantelzorgers binnen de thuiszorg vooral ad-hoc, niet gereguleerd en afhankelijk van individuele zorgprofessionals. Concrete richtlijnen om samenwerking vorm te geven betreffen: de invulling van de mantelzorgrol (wie, wat, wanneer), de taakverdeling binnen de thuiszorgorganisatie, en de vereiste financiële en organisatorische kaders om deze nieuwe taakstelling invulling te geven samen met andere lokale organisaties. 44 P13 Does physical function modify the relation between polypharmacy and mortality in older individuals? Marieke Henstra, Evelien Sohl, Renate Jongh, de, Andrea Maier VUmc, Amstetrdam Introduction Polypharmacy has been described to be positively associated with mortality, most likely due to its association with the number and severity of diseases. Physical performance might be an effect modifier in the strength and direction of this association because individuals with a good physical performance may counteract diseases adequately. This study aims to investigate the relation between polypharmacy and mortality in individuals aged 65 years and older longitudinally and whether it is modified by physical performance. Methods Data of two (partly overlapping) populations of the first cohort of the Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) were used with a follow up for survival until 2011 (first population 1995-1996, n=1509 and second population 2001-2002, n= 1294). Polypharmacy was defined as five or more prescription medications. Physical performance included a physical performance score (range score 0-12, consisting of walking speed, ability to rise from a chair and tandem stand), grip strength and functional limitations. Kaplan Maier curves were applied to display survival. Cox regression analyses were used to calculate Hazard Ratios (HRs) with 95% confidence intervals (CI). Time-dependent Cox regression analyses were performed to test Proportional Hazard assumptions (P>0.05). Results 17% and 24% of the individuals suffered from polypharmacy in the first and second population respectively. In both populations polypharmacy was associated with mortality after adjustment for confounders (HR 1,34 (1,23-1,60) and 1,59 (1,23-1,97) in the first and second population respectively). In the first population, individuals with a higher physical performance score and grip strength had a higher mortality rate compared to individuals with lower ones (physical performance score HR 1,49 (1,06-2,09) vs 1,27 (1,201,58) and grip strength 1,73 (1,07-2,80) vs HR 0,94 (0,70-1,27) in females only). Functional limitations did not modify the relationship between polypharmacy and mortality. In the second cohort, physical performance did not affect the relation between polypharmacy and mortality. Conclusions Our study confirmed the association between polypharmacy and mortality. The results on effect modification by physical performance were inconsistent. Attention for polypharmacy should not only be paid to the frail older individuals, but also to the ones with preserved physical performance. P14 Post-delirium affectieve en cognitieve gevolgen na ontslag: een vergelijking tussen ex-patiënten en hun mantelzorgers. Huib van Dis, Marijke Schonewille, Freya van der Meer Universiteit van Amsterdam Inleiding Na ontslag uit het ziekenhuis is er bij patiënten die een delirium hebben doorgemaakt een verhoogd risico op cognitieve achteruitgang, een toegenomen afhankelijkheid, en een verhoogd morbiditeits- en mortaliteitsrisico. Dit onderzoek richt zich op de vergelijking van de ervaring met betrekking tot cognitieve, affectieve en ADL-aspecten van deze late gevolgen bij ex-patiënten, die een delirium hadden doorgemaakt tijdens opname, en hun mantelzorgers . Methode Participanten in deze studie waren koppels, 19 ex-patiënten die een delirium hadden doorgemaakt, en hun 19 mantelzorgers (vooral van de nazorgpoli-ouderen van het AMC). Zij waren geworven via verschillende instellingen. De patiënten waren onder poliklinische controle, maar niet als psychogeriatrische patiënt. Bij elke ex-patiënt en mantelzorger werd separaat een vergelijkbare vragenlijst afgenomen betrekking hebbend op 7 domeinen, (a) ervaring tijdens het delier, (b) herinnering aan het delier, (c) chronische kenmerken van het delier, (d) affectieve gevolgen van het doorgemaakte delier, (e) fysieke achteruitgang na het delier, 45 (f) cognitieve achteruitgang na het delier, (g) dagelijks functioneren na het delier. Met verschilscores is de discrepantie tussen beoordeling van ex-patiënt en mantelzorger geanalyseerd. Resultaten Op de domeinen c, d, f en g werden significante verschillen gevonden. De grootste discrepanties zijn gevonden op achteruitgang van het korte termijngeheugen, verwardheid, het voeren van een gesprek, prikkelbaarheid en boosheid, waarbij bij alle items aspecten de patiënt minder achteruitgang waarneemt dan de mantelzorger. Discussie Patiënten en mantelzorgers hadden weinig tot geen kennis m.b.t. delier. Herinnering aan het delier zijn voor patiënten en mantelzorger even aangrijpend. De helft van de patiënten herinnert zich de delirante ervaring, met beangstigende wanen hallucinaties. De discrepantie tussen ervaring van de ex-patiënten en de observaties van de mantelzorgers, over affectief gedrag, oriëntatie, bedienen van apparaten, e.a. gaf regelmatig aanleiding tot communicatie- en interactieproblemen tussen ex-patiënt en mantelzorger in de thuissituatie. P15 Wat is de evidentie voor cognitieve achteruitgang ten gevolge van gebruik van statines? Huib van Dis, Oscar Ameling, Eva Gropenendijk Universiteit van Amsterdam Inleiding Cholesterolverlagers worden massaal voorgeschreven. In Nederland gebruiken bijna 2 miljoen mensen statines. De bekendste bijwerkingen van statines zijn myalgie en myopathie. Maar sinds enkele jaren worden ook meldingen gedaan over cognitieve achteruitgang ten gevolge van gebruik van statines. Nagegaan is wat de evidentie is voor deze veronderstelde bijwerkingen, welk pathofysiologisch mechanisme hierin zouden kunnen liggen, en wat de klinische implicatie hiervan zou zij. Methode Literatuuronderzoek is verricht naar verschillende niveaus van wetenschappelijke evidentie voor deze veronderstelling. Daarnaast is een analyse gedaan van de beschikbare gegevens in registraties van farmacovigilantie instituten (zoals Lareb en FDA). Resultaten Sinds 2003 worden meldingen gedaan van cognitieve bijwerkingen van statines. Er is geen goed onderzoek beschikbaar met hoog evidentieniveau. Databases van Lareb en FDA geven voldoende meldingen die aanleiding zouden moeten geven tot serieus onderzoek. In de Consumer Update van FDA (2014-01-31) wordt een waarschuwing afgegeven voor geheugenstoornissen ten gevolge van gebruik van statines. Veel behandelaars zijn niet op de hoogte van mogelijke pathofysiologische mechanismen. De rol van cholesterol in de vorming van myeline en van statines in myelinisatie wordt klinisch zelden overwogen. Discussie Als Nederland de USA richtlijnen zou volgen voor gebruik van cholesterolverlagende medicatie, dan zouden 96% van de mannen en 60 % van de vrouwen boven de 55 jaar statines moeten gebruiken. Het massale gebruik van cholesterolverlagers in de primaire preventie zou aanleiding moeten zijn tot nadere bezinning. Systematische studies zijn nodig om de relatie cognitieve achteruitgang en statine-gebruik nader te onderzoeken. Casuïstische N=1 studies gericht op causaliteits-analyse zijn nodig vanuit de dagelijkse klinische praktijk, gericht op patiënten die na statine-gebruik klagen over geheugenverlies. Een statinegeinduceerd geheugenverlies zou moeten behoren tot de differentiaal diagnostiek van mild cognitive impairment. 46 P16 Mindfulness training als aanvulling op de gebruikelijke behandeling bij ouderen met een depressie of een angststoornis, een pilotstudie Carmen Hiemcke, Slotervaartziekenhuis, Amsterdam, Gulten Topdemir, GGZ Mentrum Ouderen, Amsterdam, M. Van Zundert, GGZ Mentrum Ouderen, Amsterdam, J. Peen, GGZ Mentrum, Amsterdam, N.Schutter, GGZ Mentrum Ouderen, Amsterdam Literatuur laat zien dat mindfulness therapie (aandachtsgerichte cognitieve therapie) werkzaam is bij het voorkomen van recidief depressie, in elk geval bij mensen die drie keer een depressie hebben doorgemaakt. Bij mensen die depressieve klachten hebben, helpt mindfulness om de depressieve klachten en het piekeren te verminderen. Daarnaast kan mindfulness angst en stemmingsklachten verminderen bij patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis. Op de dagbehandeling van GGZ Mentrum Ouderen komen veel patiënten met depressies en angststoornissen. Naast activering door middel van beweging en activiteiten krijgen zij vaak tevens een cognitieve training aangeboden. Deze blijkt echter niet bij alle patiënten even goed aan te slaan. Daarom willen wij ook een alternatieve behandelgroep aanbieden. Mindfulness training kan goed in een groep aangeboden worden. Om de toepasbaarheid van mindfulness training bij ouderen te onderzoeken, hebben wij deze aangeboden aan 17 patiënten bij wie in het verleden een depressie of een angststoornis werd vastgesteld en die daarvoor nog altijd onder behandeling waren. De training heeft de vorm van een intensieve cursus van acht wekelijkse sessies met huiswerk bestaande uit het beluisteren van een CD en het doen van oefeningen. In deze cursus leren patiënten: - met aandacht te leven in het nu - richting te geven aan hun leven vanuit aanvaarding van wat er nu is en wat zij werkelijk belangrijk vinden - een balans te vinden tussen wat hun verstand en hun hart ze ingeeft - beter om te gaan met de tegenslagen in het leven Om het effect van de training op de klachten te kunnen evalueren vroegen wij de deelnemers om bij aanvang (T1), aan het einde (T2) en drie maanden na afloop van de cursus (T3) de GDS-15, de HADS-A en de MAAS in te vullen. De GDS-15 (Geriatric Depression Scale) is een zelfinvulvragenlijst voor screening op een depressie die speciaal ontwikkeld is voor ouderen. Een score van 6 of hoger duidt op een mogelijke depressie. De lijst is ook betrouwbaar voor het vervolgen van een depressie. De HADS-A (Hospital Anxiety and Depression Subscale) is een angstscreeningsvragenlijst. Een score tussen 0 en 7 sluit een angststoornis uit, een score van 8 tot 10 wijst op een mogelijke angststoornis en een score van 11 tot 21 op een vermoedelijke angststoornis. De MAAS (Mindful Attention Awareness Scale) is een 16- vragenlijst die de mate van mindfulness meet; hoe hoger men scoort, hoe meer mindful men is. Van de 17 deelnemers bij aanvang hebben er 13 de cursus volledig doorlopen. Veel vragenlijsten zijn incompleet ingevuld; slechts vier patiënten hebben op elk meetmoment alle lijsten volledig ingevuld. Wij hebben alleen de volledig ingevulde vragenlijsten in de analyse meegenomen en de gemiddelde scores daarvan telkens op twee meetmomenten met elkaar vergeleken (T1 en T2, T2 en T3 en T1 enT3). Voor de GDS-15 bijvoorbeeld konden op die manier 5 lijsten op T1 en T2 met elkaar vergeleken worden, 4 lijsten op T2 en T3 en 6 lijsten op T1 en T3. Vanwege deze kleine aantallen is voor de statistische bewerking gekozen voor de Wilcoxon matched pairs test. Ondanks het geringe aantal volledig ingevulde vragenlijsten lieten alle drie de meetinstrumenten een significant verschil zien tussen de gemiddelde scores aan het begin en het einde van de cursus (T1 en T2). Voor de GDS betekende dat een afname naar onder de 6, het afkappunt waarbij er mogelijk sprake is van een depressie, en voor de HADS-A een afname naar onder de 8, de score waaronder een angststoornis uitgesloten is. De HADS-A en de MAAS toonden ook een significant verschil tussen de gemiddelde scores aan het begin van de cursus en drie maanden na afloop ervan (T1 en T3). Met behulp van de Mann-Whitney-test werd onderzocht of er sprake was van selectiviteit 47 in de groep die wel een follow-up meting op T3 had ten opzichte van de groep die deze niet had. Dat leek echter niet zo te zijn; er was geen significant verschil tussen de ernst van de klachten op T1 in de groepen met en zonder vervolgmeting. Ondanks de kleine omvang van deze pilotstudie suggereren de resultaten dat mindfulness training als aanvulling op de gebruikelijke behandeling toepasbaar is en een positief effect heeft bij ouderen met een depressie of een angststoornis. Meer onderzoek is nodig om de waarde van mindfulness training bij ouderen met een depressie of een angststoornis te kunnen bepalen. Wij hopen een vervolgstudie te kunnen doen met een controlegroep die alleen de gebruikelijke behandeling krijgt. P17 Het beste instrument ben je zélf’ Versterken van het methodisch werken van casemanagement dementie Nicole Ketelaar, Hogeschool Windesheim, Zwolle Marlies van Bemmel, Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN), Nijmegen Doel Deze workshop heeft tot doel casemanagers dementie kennis te laten maken en te laten oefenen met twee werkmethodieken en bijbehorende tools. Deze werkmethodieken en tools zijn ontwikkeld om casemanagers hun werk nog beter te kunnen uitvoeren. De focus van de methodieken en tools is de samenwerking in de keten en het methodisch werken bij de begeleiding van het informele zorgsysteem. Methode De workshop bestaat uit drie delen: (1) een toelichting op het project dat heeft geleid tot de werkmethodieken en de tools, (2) een inleiding op de methodieken en tools, en (3) daadwerkelijk aan de slag gaan met de methodieken en tools met behulp van casuïstiek. Hierbij zetten we principes van Practice Development in. Resultaten De inhoud van de workshop is ontleend aan een actieleeronderzoek uitgevoerd binnen drie dementie netwerken (Drenthe, Nijmegen en Midden,- Noordwest Twente). Het doel ervan is het versterken van methodisch werken van de casemanager dementie binnen het informele zorgnetwerk en binnen de keten dementiezorg. Versterking van het methodisch werken zal bijdragen aan een betere eigenregie van mensen met dementie en hun informele zorgnetwerk, een langer verblijf thuis, doelmatige zorg, een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven voor persoon met dementie en diens naasten en een sterkere positie van casemanagers binnen de keten dementiezorg. De werkmethodieken en tools zijn gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden (interviews met casemanagers (n=42), dossieranalyse, web-based vragenlijsten onder casemanagers, bijeenkomsten met werkgroepen in ieder netwerk en multidisciplinaire bijeenkomsten met casemanagers) gedurende een periode van 24 maanden (november 2012 – november 2014). Discussie De ontwikkelde tools zijn samengevat in twee werkmethodieken gericht op versterking van methodisch werken binnen het informele zorgsysteem en binnen de keten dementiezorg. Deze werkmethodieken zijn bedoeld als praktische hulpmiddelen voor casemanagers dementie en zullen digitaal en in boekvorm vanaf januari 2015 beschikbaar zijn. 48 www.geriatriedagen.nl Geriatriedag2015 Programma & Samenvattingen www.geriatriedagen.nl Donderdag 12 februari 2015 1931 Congrescentrum Brabanthallen ‘s-Hertogenbosch Georganiseerd door Congressecretariaat Congress Care Postbus 440 5201 AK ’s-Hertogenbosch Tel 073 690 14 15 Fax 073 690 14 17 [email protected] www.congresscare.com #Geriatrie2015
© Copyright 2025 ExpyDoc