Polderman Zenuwinzinking 24.2

Artikel: Zenuwinzinkingen. Zieke vrouwen in het fin de sciècle
Auteur: Cheska Polderman
Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 24.2, 29-38.
© 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam
ISSN 0165-7518
Abstract: Not available.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van
de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar
verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele
historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder
publiek te presenteren.
Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het
machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de
redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar
bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam •
www.skript-ht.nl • [email protected]
Cheska Polderman
Zenuwinzinking
De zieke vrouw in het fin-de-siècle
Een vergelijking tussen vrouwen nu en ruim een eeuw geleden doet het
ergste vermoeden: ondanks de verworvenheden van het feminisme blijft
het kwakkelen met de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van het
zwakke geslacht. De hoog opgeleide vrouwen die tegenwoordig met
vage klachten als chronische vermoeidheid of burn-out in de WAO belanden, vinden hun prototype wellicht in de welgestelde, maar hysterische
en neurasthene vrouw van rond 1900.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden de spreekkamers van de
doktoren massaal bezocht door vrouwen uit de middenklasse die klaagden over
onbestemde symptomen als nervositeit, vermoeidheid, neerslachtigheid en
hoofdpijn. Waarom werden zoveel vrouwen uit de hogere middenklasse ziek?
Kwam het door verveling, was het een roep om aandacht of, zoals feministische
historici in de jaren 1970 gesuggereerd hebben, een verkapte emancipatiepoging?
De opvattingen hierover lopen uiteen. Hoe het ook zij, de wonderlijke cultus van
hypochondrie, die begon rond 1850, een hoogtepunt beleefde tussen 1870 en
1880 en omstreeks 1910 een stille dood stierf, kan inzicht geven in de manier
waarop ziektebeeld, diagnose en culturele context met elkaar verweven zijn.
Cultureel dualisme
De mentaliteit ten aanzien van vrouwen in het fin-de-siècle laat zich het beste
omschrijven als 'dubbelzinnig'. Ze kwam tot uitdrukking in de beeldende kunsten, de literatuur, het wetenschappelijk discours en de omgangsvormen. De
vrouw was zowel deugdzaam als doordrongen van seksualiteit. Ze was kinderlijk
onschuldig, maar tegelijkertijd een gevaar voor mannen. Aan de ene kant werd
de vrouw gezien als in bijna ieder opzicht inferieur aan de man, aan de andere
kant werd ze vergeleken met een engel, die de ziel van de man moest behoeden
voor moreel verval. Alleen op het gebied van de zedelijkheid kon de vrouw boven
de man uitstijgen, en het was dan ook haar morele plicht om dat te doen.^ Nu
waren de eisen die aan de man werden gesteld niet minder hooggespannen. Hij
moest zich staande weten te houden in een onbarmhartige kapitalistische samenleving en zijn gezin beschermen tegen de invloed hiervan. Intussen moest ook hij
een moreel hoogstaand wezen blijven en niet toegeven aan de verlokkingen van
het moderne bestaan. Een groot deel van deze verantwoordelijkheden kon hij
echter aan zijn echtgenote overdragen. Het was haar taak om haar man een toevluchtsoord te bieden in een onoverzichtelijke wereld.
Historici hebben erop gewezen dat de verschillen tussen de seksen zich vanaf
het einde van de achttiende en in de loop van de negentiende eeuw scherper zijn
gaan aftekenen. Nooit eerder waren rolpatronen zo vastomlijnd en rigide als bij-
voorbeeld in het Victoriaanse Groot-Brittannië. De oorzaak hiervan ligt volgens
hen in de overgang van een agrarische naar een industriële samenleving en de
daarmee gepaard gaande verschuivingen in de sociale verhoudingen. Waar de
vrouw in het pre-industriële tijdperk vaak belangrijke taken vervulde binnen het
kleinschalige bedrijf van haar man, werd met de opkomst van de middenklasse de
rol van de vrouw in de samenleving gemarginaliseerd. Ze kwam buiten het economisch proces te staan. Haar man verdiende met zijn kantoorbaan immers
genoeg om zijn gezin te onderhouden.^ Vaak ook werden huishoudelijke taken
overgenomen door bedienden, zodat voor de vrouw in feite niet veel meer overbleef dan een decoratieve, reproductieve en zorgende functie.
Het burgerlijke gezin werd een afgeschermde eenheid, waarin rust en regelmaat
een tegenwicht moesten bieden aan het hectische klimaat van de moderne samenleving. De traditionele opvatting dat de vrouw van nature zorgend is ingesteld,
kreeg een nieuwe dimensie in die zin, dat de vrouw de volledige verantwoordelijkheid ging dragen voor het gezinsgeluk. Ze moest het tegengestelde zijn van
alles wat lelijk en kil was. Met haar schoonheid, liefde en warmte moest ze haar
kinderen en man beschermen tegen zedeloosheid. In een veranderende wereld die
haar man voortdurend voor onzekerheden stelde, moest zij een constante zijn.-'
Haar domein werd begrensd door de muren van het huis. Het gebied daarbuiten,
het openbare leven en de arbeidsmarkt, waren gereserveerd voor haar echtgenoot.
Met uitzondering van een paar vrouwen die - vaak uit economische noodzaak baantjes hadden als onderwijzeres of verpleegster, nam de vrouw uit de burgerij
aanvankelijk genoegen met deze rolverdeling. Ze kon zelfs een zekere voldoening
putten uit het cultiveren van haar rol als de zichzelf wegcijferende, Maria-achtige
moeder.
Van belang in dit kader is ook de manier waarop met de vrouwelijke seksualiteit werd omgegaan. Rond 1860 stelden wetenschappers vast, dat de vrouw net als
de man wordt gestuurd door seksuele impulsen.''' In voorgaande eeuwen was dit
gegeven al uitgebreid en zonder gêne door de wetenschap uiteengezet, maar onder
invloed van het burgerlijk-romantische ideaalbeeld van de vrouw als deugdzaam
en aseksueel schepsel, dat geen andere drijfveren kende dan het verlangen naar
moederschap, was deze kennis naar de achtergrond verschoven. Een aantal vooruitstrevende artsen brak met de traditionele interpretatie van de vrouw als wezen
zonder hartstochten. Volgens hen zou het celibaat voor de vrouw schadelijke psychologische en lichamelijke effecten hebben.-* Andere artsen reageerden op de
ontdekking van de vrouwelijke geslachtsdrift door enerzijds het verschijnsel uitgebreid te gaan catalogiseren en anderzijds een nog strengere moraal te presenteren waar vrouwen zich aan dienden te houden."" Men maakte zich bijvoorbeeld
ernstig zorgen over het feit dat jonge meisjes masturbeerden. Medische handboeken en handleidingen voor vrouwen waarschuwden voor de gevaren van zelfbevlekking: zenuwzwakte, geheugenverlies, rugklachten en andersoortige narigheid
zouden het gevolg zijn. Er waren ook doktoren die het bestaan van seksuele
gevoelens bij vrouwen simpelweg bleven ontkennen. Zoals de Amerikaanse arts
William Acton het in zijn gezaghebbende boek Functions and disorders of the reproductive organs (1857) stelde: " the majority of women (happily for them) are not
very much troubled with sexual feelings of any kind.""'' Volgens Richard KrafftEbing, die met zijn Psychopathia sexualis (1884) een overzicht gaf van natuurlijke
en onnatuurlijke seksualiteit, was de ware vrouw onkundig, onbedorven en asek-
sueel Overigens gold voor beide seksen dat het onderdrukken van seksuele
gevoelens en onthouding, ook binnen het huwelijk, als deugd werden gezien.
Voor mannen echter bestond de mogelijkheid een uitweg te zoeken voor hun verlangens, namelijk via het bordeel, waar andere normen golden dan binnen het
burgerlijke gezin.^
De schoonheidsidealen uit die tijd weerspiegelden deze dubbelzinnige sociale
werkelijkheid. De burgerlijke vrouw, te broos en te gevoelig om te werken, bezat
een transparante gratie waarmee ze zich onderscheidde van de vrouw uit de lagere standen. Om haar kwetsbaarheid te benadrukken, en wellicht om de indruk te
wekken dat zij haar aardse lichaam onder controle had, snoerde zij zichzelf in
met behulp van een korset. Haar hooggesloten kleding diende als omhulsel dat
ieder stukje huid moest bedekken en elke suggestie van lichamelijkheid moest
ontkennen. Tegelijkertijd benadrukte de vrouw uit de middenklasse door haar
manier van kleden juist haar seksuahteit: met haar smalle taille, omhoog gedrukte boezem en geprononceerde heupen vertegenwoordigde ze het absolute vrouwelijke. Door haar fragiele gestalte te accentueren schiep ze een kloof tussen
haarzelf en de andere sekse, en vergrootte daardoor onbewust de erotische spanning. ^'^ Jonge meisjes hongerden zichzelf uit, of dronken arsenicum en azijn om
de bleke, engelachtige schoonheid te kunnen uitstralen die het ideaalbeeld voorschreef^^ Op deze manier konden zwakheid, ziekelijkheid en schoonheid in
elkaar overvloeien.
Het vrouwenprobleem en de wetenschap
Hoewel de ziekelijkheid van vrouwen door sommigen bekoorlijk werd gevonden, was er ook reden tot ongerustheid. Rond 1870 had zowel in de Verenigde
Staten als in Europa een ware cultus van hypochondrie, zo leek het, zich meester gemaakt van een groot deel van de vrouwelijke bevolking. Hoofdpijn, migraine, hysterische aanvallen, chronische vermoeidheid, hoestbuien: de reeks onduidelijke kwaaltjes waarmee vrouwen bij de huisarts kwamen was eindeloos. De
angst bestond dat het aantal huwelijken zou dalen als gevolg van de toenemende zwakte van vrouwen. Vrijgezellen zouden hun zorgeloze bestaan niet achter
zich willen laten om zich te binden aan een kwijnende, bedlegerige vrouw. Ook
maakte men zich zorgen over dalende geboortecijfers en over de effecten van de
slechte gezondheid van vrouwen op hun reproductieve prestaties.^2
Gelijktijdig met dit 'vrouwenprobleem' speelde de kwestie van de vrouwenbeweging, die aanvankelijk alleen in Amerika en Groot-Brittannië, maar niet veel
later ook in de overige West-Europese landen een omvangrijke aanhang verwierf.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw begonnen vrouwen vraagtekens
te zetten bij de opvatting dat alleen het moederschap een vrouw vervulling kon
schenken en bij hun maatschappelijke positie in het algemeen. Ze eisten toegang
tot het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt, iets wat vooral voor ongehuwde
vrouwen van levensbelang was. Daarnaast streden ze voor hervormingen in het
rechtssysteem, politieke en sociale gelijkheid en grotere persoonlijke vrijheid.
Naarmate meer doelstellingen werden bereikt, nam het zelfvertrouwen van de
beweging toe en werden haar methoden militanter.^-' Het openlijk streven naar
meer macht voor en door vrouwen raakte een gevoelige snaar bij de gevestigde
orde en lokte zowel defensieve als agressieve reacties uit. De man werd uitgedaagd om niet alleen zijn eigen bedreigde positie, maar ook de status van de
andere sekse te onderwerpen aan een grondige analyse. ^
Aan de ene kant van het spectrum was er de enthousiaste, ondersteunende houding waarvan bijvoorbeeld John Stuart Mill blijk gaf in zijn beroemde geschrift
The subjection of women (1869). Dan waren er de kunstenaars, die het feministische gevaar beantwoordden door de vrouw af te schilderen als ofwel een onpeilbaar, mysterieus wezen, ofwel als de personificatie van het kwaad. Het meest felle
verweer echter kwam van de kant van de sociaal-darwinistische denkers, die
recente ontwikkelingen in de wetenschap gingen inzetten in de strijd tegen het
feminisme. Hun fanatisme wortelde in angst dat het menselijk ras zou degenereren als de vrouw haar reproductieve verantwoordelijkheid verwaarloosde in ruil
voor haar persoonlijke ontplooiing. In het debat over de aard van de vrouw kwam
vanaf 1870 de nadruk steeds meer te liggen op de verschillen tussen de seksen in
plaats van op de overeenkomsten. Hierbij werden Darwinistische denkbeelden
veelvuldig toegepast om de afhankelijke positie van vrouwen te staven.^-'
In The Descent ojMan (1871) schreef Darwin dat de man door natuurlijke selectie bepaalde eigenschappen had ontwikkeld zoals moed, geestkracht en vindingrijkheid, die de voorwaarden zouden scheppen voor intellectuele prestaties. De
vrouw daarentegen was in haar ontwikkeling achtergebleven door dezelfde
natuurlijke selectieprocessen. Haar sterke punten waren weliswaar intuïtie, waarnemend vermogen en imitatie, maar dit waren eigenschappen die volgens Darwin
kenmerkend waren voor wezens met een lagere beschavingsgraad. ^ ^ De ondergeschiktheid van de vrouw aan de man was hiermee niet alleen wetenschappelijk
bewezen, ze bleek ook nog eens biologisch bepaald en dus onveranderlijk te zijn.
De tegenstanders van de vrouwenbeweging hadden met deze ontdekking een sterk
argument in handen tegen het gelijkheidsstreven van de feministen, aangezien de
door de natuur gedicteerde omstandigheden toch niet veranderd konden worden.
Daarnaast is het werk van Herbert Spencer, dat voortbouwde op de bevindingen
van Darwin, van doorslaggevend belang geweest voor de wending in het debat
over vrouwen en hun gezondheid in de laatste decennia voor de eeuwwisseling.
Volgens Spencer was ieder mens uitgerust met een bepaalde voorraad energie, die
door krachtinspanningen uitgeput kon raken. Aangezien bij de vrouw het grootste deel van haar energiereserves ten goede kwam aan haar reproductieve functies,
hield ze minder kracht over voor intellectuele inspanningen. Ze was, in dit
opzicht, in feite gehandicapt en een afwijking van de mannelijke norm.^'' In de
praktijk kwam het erop neer dat vrouwen hun krachten zoveel mogelijk moesten
sparen. Wanneer de voortplantingsfuncties het zwaarst werden belast, dat wil zeggen tijdens de menstruatie of zwangerschap, was het aan te bevelen alle activiteit
stil te leggen en in bed te blijven liggen.
Opvoeders en artsen volgden een zelfde soort gedachtegang als ze jonge meisjes
afraadden om te veel te studeren. Hun lichamelijke ontwikkeling zou immers
kunnen lijden onder een overmaat aan energieverslindende intellectuele activiteit.
Mentale of fysieke instorting zouden het gevolg zijn van overbelasting van het
kwetsbare vrouwelijke gestel. Dit argument werd overigens veelvuldig gebruikt
om vrouwen de toegang tot het hoger onderwijs te ontzeggen.^" Veel meer dan
bij mannen het geval was, werd het functioneren van het vrouwenlichaam in verband gebracht met haar geslachtsfuncties. Haar lichaam, maar ook haar geest zouden gestuurd worden door haar onderbuik, haar cyclus maakte haar per definitie
instabiel. In feite was ze permanent ziek of 'gewond' en daardoor ongeschikt voor
het publieke leven. Terwijl feministen het feit dat veel vrouwen zenuwziekten en
andere onduidelijke kwalen ontwikkelden, toeschreven aan het gebrek aan intellectuele uitdaging en het voortdurend thuiszitten, volgden veel doktoren een
tegengestelde redenering.^" In hun visie waren de nerveuze ziekten waardoor
zoveel vrouwen uit de middenklasse werden getroffen, zoals anorexia, hysterie
en neurasthenie, juist een gevolg van studie of werk buitenshuis. Vrouwen die
tegen hun natuur ingingen en probeerden hun verstandelijke krachten te meten
met die van mannen, zo luidde de boodschap, stond geestelijke en lichamelijke
instorting te wachten. ^^
Modeziekten
Zenuwinzinking was geen louter vrouwelijk euvel. In 1869 lanceerde de
Amerikaanse arts George M. Beard een nieuwe term, die het geheel aan nerveuze toestanden moest samenvatten waaronder volgens hem een groot deel van de
Amerikaanse bevolking, zowel mannen als vrouwen, had te lijden: neurasthenie.
Het zou om een volledig nieuwe ziekte gaan, die was ontstaan ten gevolge van
de snelle ontwikkeling van de samenleving en de toegenomen activiteit van de
moderne mens. Gebrek aan kracht, oververmoeidheid, hartkloppingen, neerslachtigheid, hoofdpijn, concentratieproblemen en fobieën waren enkele van de
symptomen."^^ Volgens Beard, een aanhanger van het gedachtegoed van Darwin
en Spencer, was de aandoening het bewijs van het voortgaande evolutieproces
van de mens. Doordat zijn werk hem tot steeds meer hersenactiviteit dwong, had
de moderne stadsmens een verfijnd brein ontwikkeld. Vervelend bijeffect was
echter dat zijn zenuwen zo gevoelig geworden waren, dat een teveel aan impulsen hem danig uit zijn evenwicht kon brengen. -^-^
Amerika was niet het enige land dat met neurasthenie te maken kreeg. Ook in
Engeland en Duitsland, eigenlijk in alle moderne samenlevingen, leed men aan
het verschijnsel. De ziekte verwierf vooral onder intellectuelen en welgestelden
een grote populariteit. Dit succes was mede te danken aan het feit dat artsen de
nieuwe diagnose dankbaar aangrepen als etiket om op onbestemde symptomen
te plakken die anders onbenoemd hadden moeten blijven. Daarnaast was het een
welvaartsziekte waarmee men graag koketteerde. Het getuigde van verfijndheid
en beschaafdheid om met neurasthenie te worden gediagnosticeerd. De burgerij
vond in haar delicate geestesgesteldheid het bewijs dat ze zich onderscheidde
van de arbeidersklasse. Kunstenaars en schrijvers beschouwden de ziekte als een
bevestiging van hun genie. -^
Emeritus hoogleraar en Freud-biograaf Peter Gay geeft in dit verband een plausibele verklaring voor de toename van het aantal patiënten dat in de laatste
decennia van de negentiende eeuw voor zenuwziekten werd behandeld. Volgens
hem werd deze veroorzaakt door de doktoren zelf, die de aandacht vestigden op
symptomen die al eeuwenlang bestonden. Niet zozeer de moderniteit was de
oorzaak van de zwakke zenuwen onder de middenklasse, maar de uitvinding van
een wetenschappelijke noemer waaronder vage tekenen van nervositeit konden
worden gevangen. Zoals Gay het formuleert, was de verspreiding van ziekten als
neurasthenie een vorm van 'zelf-intoxicatie' door degenen die de diagnose stelden. Ze was het resultaat van de overtuigingskracht van artsen om tendensen te
signaleren en over te brengen op collega's en patiënten. Bewijs hiervoor vindt hij
in het feit dat de arbeidersklasse evengoed werd blootgesteld aan verregaande
maatschappelijke veranderingen, maar geen last had van overspannen zenuwen.^ Dit laatste wordt door John S. Haller en Robin M. Haller in hun boek The
physician and sexuality in Victorian America (1974) overigens tegengesproken.
Volgens hen waren er aanwijzingen dat neurasthenie, tot afschuw van doktoren en
welvarende burgers die aan de ziekte leden, begon door te sijpelen naar de lagere
klassen. "^ ^
Hoewel de aandoening bij veel mannen uit de middenklasse voorkwam, was
neurasthenie vooral een vrouwenziekte. Vanwege haar tere lichaamsgestel was de
vrouw uit de hogere middenklasse vatbaarder voor zenuwaandoeningen in het
algemeen. Naast neurasthenie kon ze getroffen worden door ziekten als nervositeit en zenuwzwakte. Haar zwakke gemoed was een bevestiging van haar vrouwelijkheid, haar ziekelijkheid sociaal volkomen geaccepteerd. Niemand keek er van
op als hoofdpijn of andere vrouwenkwalen haar zo nu en dan dwongen om zich
terug te trekken in bed of op de chaise-longue. Dankzij de terugkerende consulten waren artsen verzekerd van een goed inkomen. De geneesmiddelenindustrie
floreerde als gevolg van de groeiende behoefte aan pillen, drankjes, magnetische
riemen en andere apparaten die beloofden de zenuwen te kalmeren.^" Bovendien
zorgde de cultus rond de vrouwelijke invaliditeit voor een wildgroei aan kuuroorden waar vermogende patiënten ongestoord konden herstellen en elkaar konden ontmoeten. In haar boek Freud, Dora and Vienna 1900 (1991) beschrijft
Hannah S. Decker de atmosfeer in deze kuuroorden als volgt;
"The larger spas were elaborate resorts, with architecturally impressive buildings
in early-nineteenth-century Greek Revival or late-nineteenth-century massive
beaux-arts style. In addition to the villas, hotels, and restaurants, there were fancy
shops. Music and theater festivals in season boasted some of the most respected
European performers. Every important spa was centered around a splendid, ornate colonnade- a high, arched, roofed gallery to accommodate strollers.""^'
Ziekte, kortom, was zowel een statussymbool als een modieuze levensstijl
geworden. Maar ziekelijkheid had voor veel vrouwen uit de middenklasse nog een
andere dimensie: het was een middel tegen verveling.
Hysterie
De Zweedse historica Karin Johannisson zet in haar boek Hel duistere continent.
Dokters en vrouwen in het fin-de-siècle (1994) op overtuigende wijze uiteen hoe de
ziekterol vrouwen van een identiteit kon voorzien. De leegte van het bestaan van
de vrouw uit de middenklasse, die haar persoonlijkheid moest opofferen om een
goede moeder en echtgenote te kunnen zijn, was de voedingsbodem voor het ontstaan van gevoelens van onvrede. Deze gevoelens kwamen vervolgens aan de
oppervlakte in de vorm van ziekte en onduidelijke klachten, zoals pijn en depressie;" [De vrouw uit de hogere middenklasse] was uitgesloten van opleiding,
beroepsleven en kiesrecht. Thuis, leeg en gepassiveerd [...1 veranderde haar onlust
in smart, haar leegte in moeheid en haar verlangens in een neurose."'^" Daarnaast
kon een al dan niet gesimuleerde ziekte een manier zijn om aandacht te vragen,
macht af te dwingen, te ontsnappen aan de verplichtingen van het huwelijk,
zwangerschap te voorkomen of te rebelleren. In die zin waren ziekelijkheid en
depressie vormen van vrouwelijk protest. Terwijl anti-feministen de ambities van
vrouwen en de verwezenlijking daarvan schadelijk voor de gezondheid achtten, is
het volgens Johannisson waarschijnlijker dat juist een gebrek aan bezigheden
leidde tot het ontstaan van allerlei duistere kwalen en algehele zwakte bij vrouwen. Daarnaast moeten de verstikkende burgerlijke moraal en de onmogelijkheid
om een uitweg te vinden voor onlustgevoelens een rol hebben gespeeld. Het duidelijkste voorbeeld van een vrouwenziekte als uiting van onvrede met de maatschappelijke verhoudingen, zou de ongrijpbare stoornis hysterie zijn.
Hysterie is, op anorexia nervosa na, misschien wel de meest tot de verbeelding
sprekende vrouwenziekte. Van oudsher werd de ziekte in verband gebracht met
de duistere kanten van de vrouwelijke seksualiteit. Afgeleid van het Griekse
woord voor baarmoeder belichaamde hysterie als geen andere ziekte de vrouwelijkheid. De grillige symptomen van de hysterische aanval zoals schreeuwen,
lachen, hoesten, huilen en flauwvallen leken een uitvergroting van de wispelturige vrouwelijke aard. De ziekte beleefde haar bloeitijd tussen 1870 en 1914 en
kwam vrijwel alleen voor bij vrouwen uit de hogere middenklasse. Overigens
konden ook mannen de ziekte krijgen. De Franse neuroloog Jean-Martin
Charcot, die zich als een van de eersten in Europa bezighield met het verschijnsel, behandelde rond 1870 een groot aantal mannelijke patiënten. Desondanks is
hysterie de geschiedenis ingegaan als vrouwenkwaal bij uitstek.
Hysterie was de tegenpool van meer ingetogen vrouwenziekten als neurasthenie en zenuw-zwakte. Vielen bedlegerigheid en lusteloosheid nog binnen de
grenzen van het betamelijke, de wilde, soms zelfs agressieve uitingen van hysterie werden als niet 'ladylike' beschouwd. Genezing was dan ook gewenst, maar
bleek niet eenvoudig. Men heeft wel gezegd dat, vanuit het standpunt van de arts
bezien, hysterie een ideale ziekte was. De aandoening was niet dodelijk, maar
eiste een langdurige behandeling en een constante medische aandacht van vrouwenartsen, zenuwartsen en psychiaters.^^ De techniek van de psychoanalyse,
waarbij arts en patiënt lange gesprekken voeren, vindt zijn oorsprong dan ook in
de behandeling van hysterische vrouwen rond de eeuwwisseling.
De stoornis kwam volgens sommige doktoren vooral voor bij jonge vrouwen
met een koppige en weerspannige aard. Vandaar dat de ziekte vaak in verband
werd gebracht met feministische opstandigheid. Sigmund Freud en zijn collega
Josef Breuer karakteriseerden hun hysterische patiëntes op mildere toon. De
beroemdste twee, "Anna O." en "Dora", beschreven zij als creatief, pienter, wilskrachtig en begaafd.-^^ Over de oorzaken van hysterie is men het echter nooit
eens geworden. Traditioneel zag men verstoringen in de ligging van de baarmoeder als beslissende factor Tegen het einde van de negentiende eeuw werd deze
verklaring door de meeste artsen echter niet meer geaccepteerd en ging men verbanden leggen met onvervulde verlangens naar kinderen, verdrongen seksualiteit
en opgekropte emoties. Maar ook het niet uitvoeren van typisch vrouwelijke
taken als het opvoeden van kinderen en huishoudelijk werk werd genoemd als
mogelijke oorzaak.-*^
Het geeft te denken dat hysterie als ziekte na de Eerste Wereldoorlog bijna volledig naar de achtergrond is verdwenen. Een voor de hand liggende verklaring
hiervoor is het feit dat de psychiatrie andere diagnoses ging ontwikkelen om hysterische verschijnselen te duiden. Maar de snelle opkomst en ondergang van de
ziekte geven ook een inzicht in de samenhang tussen ziektebeeld en culturele
context. Aan het einde van de negentiende eeuw was een klimaat ontstaan waarin ziekte en zwakke gedragingen bij vrouwen werden goedgekeurd of zelfs aangemoedigd. Bevindingen in de wetenschap, zoals de notie dat het lichaamsgestel
van de vrouw voortdurend in acht genomen moest worden vanwege de energieverslindende reproductieve functies, of het idee dat haar lichamelijke en mentale
zwakheid met elkaar samenhingen, zullen het zelfbeeld van de vrouw mede hebben bepaald. Het is niet onwaarschijnlijk dat vrouwen zich naar deze 'wetenschappelijk bewezen' waarheden zijn gaan gedragen en zich een zekere kwetsbaarheid hebben aangemeten. Zo kon een hysterische aanval voor vrouwen een
manier worden om zwakte te tonen, zoals van haar verwacht werd, en tegelijkertijd haar ongenoegen kenbaar te maken.-'^ Tussen 1900 en 1920 echter verdween
langzamerhand het burgerlijke ideaaltype van de lusteloze, kwetsbare vrouw. De
nadruk kwam steeds meer te liggen op gezondheid en het koesteren van het
lichaam. Lichaamsbeweging, goede voeding en zonlicht werden de kenmerken
van de levensstijl van de vermogende klassen, in plaats van teruggetrokkenheid en
bedlegerigheid. Hysterie, maar ook andere typische vrouwenziektes als chlorose
(bleekzucht) en neurasthenie verloren geleidelijk hun aantrekkingskracht. Toen
deze aandoeningen niet langer sociaal aanvaardbaar bleken, verdwenen ze uit de
handboeken en de statistieken.-'-'
Noten
1 Harold van Dijk, 'In het lief deleven ligt gansch het leven'. Het beeld van de vrouw in het
Nederlands realistisch proza 1885-1930 (Groningen 2001) 100.
2 Karin Johannisson, Het duistere continent. Dokters en vrouwen in het fin-de-siècle
(Amsterdam 1995) 14.; Gay, Peter The bourgeois experience. Victoria to Freud: Education of the
senses (New York 1984) 169.
3 Van Dijk, In het liefdeleven ligt gansch het leven 141-142.
4 Bram Dijkstra, Idols of perversity. Fantasies of feminine evil in fin-de-siècle culture (New York
1986) 84.
5 Elaine Showalter, Sexual anarchy Gender and culture at the fin-de-siecle (New York 1990) 21.
6 Carl N. Degler, 'What ought to be and what was: women's sexuality in the nineteenth century'in: Judith Walzer Leavitt (ed.), Women and health in America (Madison 1984) 45-46.
7 Geciteerd in Degler, 'What ought to be' 40.
8 Johannisson, Het duistere continent 56.
9 John S. Haller en Robin M. Haller, The physician and sexuality in Victorian America (Chicago
1974) 270.
10 Hannah S.Decker, Freud, Dora, and Vienna 1900 (New York 1991) 74.
11 Johannisson, Het duistere continent 49-50.
12 Barbara Ehrenreich en Deirdre English, For her own good: 150 years of the experts' advice
to women (Londen1979) 121-122.
13 Johannisson, Het duistere continent 22-23; Cynthia Russett, Sexual science. The Victorian
construction of womanhood (Londen 1989) 10.
14 Gay, Education of the senses 195-197.
15 Dijkstra, Idols of perversity 209.
16 Elaine Showalter, The female malady. Women, madness and English culturel830-1980 (New
York 1985) 122.
17 Dijkstra, Idols of perversity 169.
18 Johannisson, Het duistere continent 30.
19 Gay, Peter The bourgeois experience. Victoria to Freud: The tender passion (New York 1986)
335.
20 Showalter, The female malady 123;Haller en Haller, The physician 85.
21 Showalter, The female malady 134.
22 Haller en Haller, The physician 6.
23 Johannisson, Het duistere continent 141.
24 Gay, The tender passion 348-349.
25 Haller en Haller, The physician 26.
26 Johannisson, Het duistere continent 67.
27 Decker, Freud, Dora, and Vienna 52.
28 Johannisson, Het duistere continent 222-223.
29 Ehrenreich en English, For her own good 124.
30 Showalter, The female malady 158.
31 Decker, Freud, Dora, and Vienna 6-7.
32 Johannisson, Het duistere continent 125.
33 Johannisson, Het duistere continent 82; Joan Jacobs Blumberg,'Chlorotic girls 1870-1920.
A historical perspective on female adolescence' in: Judith Walzer Leavitt (ed.). Women and
health in America (Madison 1984) 193-194.