PAULUS VAN TARSUS -‐ DE INGEWIJDE APOSTEL De apostel Paulus is voor Theosofen een bijzonder interessante figuur. Hij geldt immers als ‘Ingewijde’, iemand die esoterische kennis bezit. In de ‘Geheime Leer’ van H.P.Blavatsky komt zijn naam minstens twintig keer voor (die van Petrus slechts eenmaal) en in ‘Isis Ontsluierd’ [II, 687, Ned. vertaling] zegt zij over hem het volgende: "Neem Paulus, lees het weinige oorspronkelijke dat van hem is overgebleven in de geschriften die aan deze brave , eerlijke, oprechte man worden toegeschreven en zie of iemand er één woord in kan vinden om te bewijzen dat Paulus onder het woord Christus iets anders verstond dan het abstracte ideaal van de persoonlijke goddelijkheid, die in de mens woont. Voor Paulus is Christus niet een persoon, doch een belichaamd denkbeeld. ‘Wanneer iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping’, dan is hij ‘wedergeboren', evenals na de inwijding, want de Heer is geest -‐ de geest der mensen. Paulus was de enige apostel die de geheime denkbeelden begreep die aan de leringen van Jezus ten grondslag lagen, hoewel hij hem nooit had ontmoet. Doch Paulus was zelf ingewijd geworden, en met het invoeren van een nieuwe, ruime hervorming voor ogen, een die de gehele mensheid moest omvatten, stelde hij zijn eigen leringen oprecht ver boven de wijsheid der eeuwen, boven de oude mysteriën en de laatste openbaring aan de epoptae. Zoals professor A. Wilder terecht in een reeks knappe artikelen bewijst, ‘was niet Jezus doch Paulus de werkelijke stichter van het christendom'." Passages zoals deze zijn in de theosofische geschriften zeer talrijk. Zij illustreren de gespannen relatie die tussen Theosofie en christendom heerst vanaf de eerste eeuwen van onze tijdrekening tot nu. "De ware theosoof behoort tot geen geloof noch sekte, en toch behoort hij tot alle." Wij benaderen het christendom met de nodige eerbied, maar vergeten de gemeenschappelijke drama ’s van onze geschiedenis niet. In deze reeks biografische artikelen over de grote wijsgerige en mystieke figuren van het verleden neemt Paulus ongetwijfeld een belangrijke plaats in als een van de eerste, of misschien wel de eerste, ingewijde volgeling van Jezus. Het artikel dat hier volgt verscheen oorspronkelijk in ‘Hermes’, Concord Grove Press, Santa Barbara, California, van augustus 1979, Jaargang V, Nummer 8. Om redenen van duidelijkheid hebben wij de inhoud aangevuld met enkele voetnoten van de vertaler en waar mogelijk met aanduiding van de bronnen bij de geciteerde ‘paulinische’ geschriften. Hierbij werden echter niet de bestaande Bijbelvertalingen gevolgd, maar wordt de tekst zo weergegeven dat hij de bedoeling van Paulus zo dicht mogelijk benadert. Dat was tenminste onze bedoeling. Bij wijze van voorbeeld het volgende: in I Korinthiërs, 15, 43 geeft ‘Het Nieuwe Testament’, uitgegeven door Spectrum, Utrecht en Antwerpen, 12de druk: "Het wordt gezaaid in zwakheid, het verrijst in kracht." Dit wordt hier: "Het wordt gezaaid in een fysiek lichaam, het verrijst in een geestelijk lichaam.” Wij menen dat hier o.a. wordt gezinspeeld op de assimilatie van persoonlijke ervaringen door het spirituele Ego. Voor Theosofen die meer over Paulus willen weten dan in dit korte artikel kan worden gegeven, verwijzen wij naar ‘The Theosophical Movement’, van augustus en september 1958, jaargang 26, pp. 225-‐228 en 248-‐250. Er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die van de aardse. Anders is de glans van de zon, anders die van de maan, nog anders die van de sterren; zelfs de ene ster verschilt van de andere in glans. (I Korintiërs, 15, 40-‐41) Wat gezaaid wordt is vergankelijk; wat verrijst is onvergankelijk. Het wordt gezaaid in oneer, het verrijst in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in een fysiek lichaam, het verrijst in een geestelijk lichaam. (I Kor. 15, 42-‐44) Zoals de mens van stof was, zo zijn ook zij die van stof zijn; zoals de hemelse mens is, zo ook zijn de hemelsen. Zoals wij de gestalte van de aardse mens hebben gedragen, zo zullen wij ook de gestalte van de hemelse dragen. (I Kor. 15, 48-‐49) Zie, ik deel u een geheimenis mee…. dit vergankelijke moet met het onvergankelijke worden bekleed…. en zodra dit vergankelijke met het onvergankelijke is bekleed, en dit sterfelijke met onsterfelijkheid, wordt het woord vervuld dat geschreven staat: De dood is verzwolgen in overwinning. 0 dood, waar is uw overwinning? 0 dood, waar is uw prikkel? (I Kor. 15, 51, 53-‐55) De geschriften die samen de Koran uitmaken, waren reeds twintig jaar na de dood van Mohammed vastgelegd. De ‘Tao te Tjing’, die slechts bestaat in een oude vorm van moeilijk te begrijpen Chinees, legt daardoor getuigenis af van het auteurschap van Lao-‐Tse. De Upanishads zijn te oud om met de middelen van het conventioneel onderzoek de oorsprong ervan te bepalen, en toch verklaren zij de oer-‐mysteriën van de tijdloze Rig Veda. Dit alles staat in scherp contrast tot de boeken die worden toegeschreven aan Mozes: tijdens de Babylonische gevangenschap van de joden waren zij, zo veronderstelt men, verloren gegaan maar zij werden ‘gevonden’ door Hilkia toen hij naar het verwoeste Jeruzalem was teruggekeerd. Die teksten rechtvaardigen het sterke vermoeden dat oudere documenten werden omgezet tot wat later de Pentateuch zou worden. De precieze inhoud van de Thora als geheel werd pas vastgelegd tegen het einde van de eerste eeuw, toen de rabbijnen zich zorgen begonnen te maken over het misbruik dat christelijke schrijvers van de joodse geschriften maakten of konden maken. De synoptische Evangeliën van het Nieuwe Testament werden, door anderen dan hun vermeende auteurs, uit vroegere bronnen samengesteld. Daar de oorspronkelijke documenten niet meer bestaan, duiden de bijbelspecialisten hun invloed aan met letters. De hoofdletter Q, van het Duitse ‘Quelle’ of ‘bron’, verwijst naar het voornaamste van deze hypothetische manuscripten (1). Misschien zijn ze verdwenen omdat ze van Jezus en zijn zending een indruk geven die de vroege Kerk niet bepaald wenselijk leek. Daar de orthodoxe Kerk alleen de Griekse vertaling van het Evangelie van Matteüs bezat, kreeg Hiëronymus (2) van de bisschoppen Chromatius en Heliodorus de opdracht het oorspronkelijke Hebreeuws op te zoeken en te vertalen. Op den duur ontdekte hij het in de bibliotheek van de nazarenen te Caesarea: "Ik kreeg van de nazarenen, die dit evangelie te Beroea in Syrië in gebruik hadden, de toestemming het te vertalen." Hiëronymos schreef dat Matteüs dit evangelie geheim had willen houden en dat het veel bevatte "dat eerder destructief dan constructief" was. De Nazareeërs beschouwden Jezus als een wijze die de lering van het Christosprincipe gebracht had en verwierpen beslist het idee, dat slechts hij Christos(4) zou zijn geweest, als een gruwel. De ebionieten, vroege volgelingen van Johannes de Doper en van Jezus, hielden hetzelfde staande, en volgens Epiphanius weigerden zij elk ander evangelie dan dat van de Hebreeuwse Matteüs te erkennen. Er bevindt zich een zekere ironie in het feit dat de oorspronkelijke documenten van de christelijke traditie zelfs met meer succes vernietigd konden worden dan de leringen van Simon Magus. [zie deel 2 Gele Reeks, n.v.d.v.] Ook de geschriften van Paulus van Tarsus, die ongeveer de helft van het Nieuwe Testament uitmaken, konden niet ontsnappen aan de uitgebreide redactionele veranderingen die nodig waren om ze met de latere kerkleer in overeenstemming te brengen. Niettemin kunnen we in de vervormde brieven van Paulus toch nog de innerlijke leringen van deze grote Ingewijde terugvinden. Zijn leven wordt beschreven in de Handelingen van de Apostelen, een voortzetting van het zogeheten Evangelie van Lucas. Veel geleerden beschouwen ‘Handelingen’ nu als een document van de latere tijd. Paul Johnson noemt het “een minzaam, half officieel rapport over een dispuut in de Kerk, dat een bevredigende oplossing kreeg". Zelfs met de interpolaties en de vervormingen geven de geschriften van Paulus in de geest van het verhaal en in zijn bijzonderheden een verbazend verschillende indruk van de gebeurtenissen. Niettegenstaande het feit dat de gnostische christologie van Paulus de orthodoxe Kerk enigszins in verlegenheid brengt, is zij er toch in geslaagd enerzijds te beweren dat zij op de rots van Petrus is gebouwd terwijl zij zich anderzijds de theologie van Paulus toe-‐ eigende. Hoewel de kerken van de Hervorming openbaar Paulus huldigden, verdraaiden zij zijn leringen met sectaire bedoelingen. Daarom doet men er goed aan hem, indien men zijn leven wil begrijpen, te zien in de context van de vroege christelijke geschiedenis. Jehoshua, later bekend als Jezus, leefde ongeveer een eeuw voor de tijd die de traditie aangeeft. Hij was een nazarener en een essener, opgevoed volgens de vroegste leringen van de farizeeën, waarin de kosmogonie en de eschatologie (de leer over het uiteindelijke lot van de mens en de wereld) van de zoroastrische (parsi) traditie opgenomen was. Hij was een magiër en daarom een meester in het magnetisme en de kunst van het helen. Zijn leringen, oorspronkelijk vervat in de 'logia' of gezegden, waren geheim. Over zijn dood zijn er enkele antieke overleveringen: dat hij gestenigd en gehangen werd, dat hij leefde tot zijn vijftigste of zelfs tot zijn tachtigste jaar, of dat hij gewoon uit de exoterische geschiedenis verdween. Zijn naaste volgelingen noteerden zijn leringen in geheime boeken of in mondelinge teksten, maar het ruime en losse netwerk van Esseense, Nazareense, Samaritaanse en voorchristelijke gnostische groepen kon zijn samenhang niet bewaren in de vloedgolf van messianische verwachtingen, doorweven met apocalyptische voorspellingen en onderdrukt nationalisme. Sommigen onder hen die zich in het begin tot de leringen van Jezus aangetrokken voelden, gaven toe aan de neiging overdreven aanspraken te maken waaruit hun eigen suprematie over andere leraren en leringen moest blijken. Tegen de tijd van Paulus, rond het midden van de eerste eeuw in wat later het christelijke tijdperk zou worden genoemd, was de toestand al zeer ernstig: enerzijds werd de sekte snel opgenomen in een verdraagzame maar conventionele joodse traditie; anderzijds was ze reeds bezig een andere versie van de geschiedenis te schrijven. Paulus werd geboren in Tarsus in Cilicië (nu Zuid-‐Turkije). Hij was jood en Romeins burger. Zijn oorspronkelijke naam was Saul (de van God afgebedene of afgesmeekte). Reeds in zijn jeugd toonde hij een sterk ethisch bewustzijn, een scherpzinnig intellect en een gewetensvolle toewijding aan studie. Als leerling van Gamaliël kreeg hij een grondige opleiding in alle onderdelen van de Wet. Hij was er zich van bewust dat velen van zijn geloofsgenoten niet dezelfde eigenschappen van hart en wijsgerig begrip hadden als hij, maar hij was veel meer verontrust door het hydra-‐achtige(3) messianisme, dat zo gemakkelijk verleidt tot het opgeven van ernstig geestelijk pogen. Deze zijpaden van het verlossingsideaal beloofden een fantastische terugkeer tot een onbestaanbare, zuiver joodse theocratie, of tot een op handen zijnde miraculeus einde van de wereld. Tarsus had, zoals alle streken van Klein-‐Azië, de diepgaande invloed van de hellenistische cultuur ondergaan en Saul bevond zich feitelijk in het midden van disputen die op de loutering van het religieuze denken en van psychische praktijken waren gericht. Natuurlijkerwijs voelde hij zich aangetrokken tot Jeruzalem, het heilige centrum van het joodse geloof en de plaats van de grote tweede tempel. Tot zijn verbazing waren de Palestijnse joden nog zeer provinciaal en naïef in hun opvattingen en daarom gevoelig voor eigenaardigheden van geloofsvormen en handelwijzen. Hier kon de joodse wet aangewend worden om allerlei religieuze afwijkingen aan te klagen en te vervolgen die, vanuit het standpunt van de Romeinse wet, weinig of geen belang hadden. Weldra kwam Saul naar voren als een van de voornaamste krachten voor de loutering van de traditionele religie. Zo verwierf hij het unanieme respect van de hogepriester van de Tempel en van de regerende Raad van Ouderen. De joodse wetten waren in de loop van de eeuwen ongelooflijk ingewikkeld geworden. Saul kende ze echter zo grondig dat hij ze ook in alle omstandigheden kon toepassen. Deze bekwaamheid, gekoppeld aan zijn vermogen tot verfijnd filosofisch redeneren, maakte hem bijzonder geschikt om de joodse gemeenschappen buiten Palestina te hervormen. Saul wilde echter geen slaafse agent zijn van een tempelritueel waarvoor hij geen eerbied kon opbrengen, noch kon hij voorstander zijn van een politiek priesterschap dat van alle spirituele hunkering was ontbloot. Zijn eigen geschriften tonen aan dat hij een Ingewijde was, die de Mysteriën kende en belangstelling koesterde voor de esoterische kabbalistische school, verbonden aan het tempeldomein. Tot na de vernieling van de tweede tempel in 70 waren de leringen van deze school strikt mondeling. Saul zag zijn zending dus niet als beperkt tot de volgelingen van een bepaalde orthodoxie. Hij had gezien hoe Stefanus, de eerste martelaar, door een woedende menigte gestenigd werd, en Stefanus stond kritisch tegenover joods dogmatisme en de eis van geloofsverzaking. Saul begreep toen dat pogingen tot serieuze hervorming in Jeruzalem zelf vrijwel nutteloos waren, en hij vertrok naar Damascus, voorzien van de aanbevelingsbrieven die de priesterkaste hem maar al te graag verschaft had. In Damascus zou hij de plaatselijke praktijken bestuderen. Op de weg naar die stad kende zijn intens spiritueel streven een hoogtepunt. Plots zagen alleen zijn ogen dat de hele aarde vervuld was van een stralend licht en de stem van de Christos sprak tot zijn innerlijk oor. Saul ontving de grote Inwijding van zelfbewuste onsterfelijkheid en van de opgang in het universeel goddelijke. De Bijbelse teksten brengen het verhaal van dit heilig moment in een symbolische taal die herinnert aan de inwijding van Hermes Trismegistus door Pymander, "het denkvermogen van de oppermacht". Saul was drie dagen lang ‘blind’, net zoals de Egyptische kandidaat voor de hoogste inwijding drie dagen in trance in de grote piramide lag, de wereld geheel vergetend. Van Jezus was gezegd dat hij voor zijn verrijzenis drie dagen in de graftombe had gelegen. Op het eind van de drie dagen kreeg Saul bezoek van de mysterieuze Ananias die hem het gezicht teruggaf, en hij was vervuld van de ‘hagion pneuma', de heilige Geest. Toen veranderde hij onmiddellijk zijn naam in Paul, een nieuwe mens die niet langer zijn eigen leven zou leiden, maar zich geheel aan de dienst van de mensheid zou wijden. Zij die hem het eerst ontmoetten, waren achterdochtig en een beetje bang, eerst in Damascus en later, in Jeruzalem, zelfs meer. Toch was zijn leer zo sterk gekentekend door de autoriteit van de innerlijke verlichting dat zelfs zij die het pad van Jezus hadden gekozen er de gnosis of geestelijke wijsheid in zagen. Paulus noemde zichzelf een ‘idiotes’, iemand die van de gnosis vervuld was. "Wij spreken wijsheid onder de volmaakten of ingewijden", schreef hij, "niet de wijsheid van deze wereld maar de goddelijke wijsheid, in een geheimenis, verborgen, en die geen van de Machten dezer wereld ooit gekend heeft." (I Korinthiërs, 2, 7-‐8). Zijn kennis was niet die van de lagere machten van de wereld, maar die van de bovenhemelse Geest in elk menselijk wezen. In de Nazarener stad Cenchrea schoor hij zijn hoofdhaar af, ''wegens een gelofte". De nazarenen deden dat slechts om het op het altaar van de inwijding te offeren. Weldra begon hij te reizen door Klein-‐Azië, Macedonië en Griekenland om het evangelie, het goede nieuws, te onderwijzen aan de niet-‐joden. Hij leerde dat de oude natuur afgebroken wordt door geloof -‐innerlijke verlichting-‐ en dat de nieuwe natuur verrijst in zuiverheid. Zij die op het niveau van onze lagere natuur leven, staan toe dat hun levensbeschouwing daardoor bepaald wordt, en dat voorspelt de dood; maar zij die op het niveau van de geest leven, bezitten de spirituele levensvisie, en die betekent leven en vrede…. Als de Christos in u woont, en indien dan het lichaam een dood iets is omdat gij gezondigd hebt, toch is de geest het leven zelf, en zo zult ge op de juiste manier kunnen leven. De nadruk die Paulus legde op de verlichting als allereerste noodzaak, en op het ‘doopsel naar de Geest’ in plaats van rituele praktijken, stoorde hen die de leringen van Jezus wilden binden aan de traditionele gebruiken van de joodse religie. Op den duur werd hij zelf met dergelijke kwesties in Jeruzalem geconfronteerd. Daar ontmoette hij mensen die zich discipel en apostel noemden en die er op aandrongen dat ook niet-‐ joden tot de besnijdenis en de oude diëetgebruiken verplicht moesten worden. Volgens ‘Handelingen’ aanvaardde Petrus de mening van Paulus dat zulke bijzonderheden totaal irrelevant waren en dat men ze het liefst aan het individueel geweten zou overlaten. Maar de geschriften van Paulus zelf tonen aan dat het probleem niet werd opgelost. Paulus verliet Jeruzalem in het bewustzijn dat het evangelie van binnenuit bedreigd werd door de neiging er alleen maar een andere joodse sekte van te maken. Hij ging terug naar de joden van de 'diaspora' en naar de heidenen en beklemtoonde steeds zijn grondstellingen: eenheid in de Christos, menselijke solidariteit en een spiritueel leven aangevuurd door universele liefde. Toen de Korintische Kerk tekenen van sectaire onenigheid begon te vertonen, schreef Paulus: ''Wanneer de ene zegt, 'Ik ben van Paulus’, en de andere, 'Ik ben voor Apollos', zijt ge dan niet al te menselijk ? Per slot van rekening, wat is Apollos? Wat is Paulus?" (I Korinthiërs 1 ,12). Terwijl hij leerde: "Wij zijn medewerkers in dienst van God, en gij zijt Gods akker" (I Korinthiërs, 3, 9) gaf hij een aanduiding over zijn taak als Ingewijde: "Ik ben als een bekwaam bouwmeester die bij Gods genade het fundament legt en een ander voltooit het gebouw. Laat iedereen erop toezien hoe hij bouwt. Er kan geen ander fundament zijn dan wat reeds gelegd werd, ik bedoel de Christos…. Voorzeker weet gij dat gij Gods tempel zijt en dat Gods Geest in u woont". (I Korinthiërs, 3, 10, 11, 16). Vanuit dit standpunt leerde Paulus de noodzaak dat er “verschillende gaven zijn maar dezelfde Geest; er verschillende diensten zijn maar dezelfde Heer". Vandaar dat iedere discipel ten overstaan van elke andere verdraagzaam moet zijn en dat allen samen moeten handelen als een harmonieuze eenheid. "Een lichaam is niet één orgaan, maar vele…. Wanneer één orgaan lijdt, lijden de andere ook. Wanneer er één opbloeit, verblijden alle andere zich samen. En gij zijt het lichaam van de Christos, ieder van u een lid of een orgaan". Er is een fundamenteel principe dat de hoogste uitdrukking van de Christos in de mens is: de liefde. Zij is de sleutel die de sluisdeuren van de wateren der onsterfelijkheid opent. "Al spreek ik de talen van mensen en engelen, maar ik heb de liefde niet, ik ben een rinkelend bekken of een rammelend cymbaal. Al heb ik de gave der profetie en bezit alle geheime waarheden; al heb ik het volle geloof, dat bergen verzet, zonder liefde ben ik niets. Al schonk ik weg al wat ik heb, of zelfs als ik door zelfopoffering de glorie zoek, maar geen liefde heb, dan dient het mij tot niets. De liefde is geduldig; zij is welwillend en niet afgunstig; zij is noch pronkzuchtig, noch verwaand, noch grof; zij is nooit zelfzuchtig en voelt zich niet vlug beledigd. Zij rekent het kwade niet aan, verblijdt zich niet over de zonden van anderen, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Er is niets waaraan zij niet het hoofd kan bieden; er is geen grens aan haar geloof, haar hoop, en haar volharding. Aan liefde komt er nooit een eind. Zijn er profeten? Hun werk zal ophouden. Zijn er gezangen van extase? Zij zullen verstommen. Bestaat er kennis? Zij zal vergaan, want onze kennis en onze profetieën zijn gedeeltelijk, en het gedeeltelijke verdwijnt wanneer het geheel tot ons komt. Toen ik een kind was, sprak, voelde en dacht ik als een kind. Nu ik volwassen ben, heb ik het kinderlijke afgelegd. Nu zien wij slechts verwarrende beelden in een spiegel, maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht. Mijn kennis van nu is gedeeltelijk, maar straks zal zij volledig worden, zoals Gods kennis van mij. In één woord, er zijn drie dingen die altijd zullen blijven bestaan: geloof, hoop en liefde; maar de grootste van hen is de liefde." (I Korinthiërs, 13, 1-‐13) Zij die het rechte pad naar de Christos zouden willen vinden, moeten rijp en moedig zijn. "Vrienden, wees niet kinderachtig. Wees zo onschuldig als kinderen wat het kwade betreft, maar wees volwassen in uw denken." Voor hen die geloven dat het pad te moeilijk is, wees Paulus op de macht van het hoger Zelf: "Tot nu toe hebt gij geen beproevingen moeten verdragen die sterker waren dan wat de mens kan doorstaan. God is u trouw, en zal niet toelaten dat gij boven uw krachten beproefd wordt, maar wanneer de beproeving komt, zal hij u ook een uitweg laten, door u toe te laten haar te doorstaan." Toen de gemeenschap van de Galaten met zorgen zat omtrent rituele praktijken, herinnerde Paulus hen eraan dat het evangelie hen verlicht had zonder er bijzondere wetsbepalingen aan te verbinden. Daar verlichting rechtstreeks komt, is elke boodschap fout die steunt op ritus en uiterlijke traditie. Slechts van binnen kan men weten of men een nieuw mens geworden is, een pelgrim op het pad naar de Christos; er is geen uiterlijk teken dat ons de gnosis verzekert, en er is geen waarborg voor de natuur van de ene tegenover de andere. De test van de waarheid ligt in het bewustzijn van de Christos. Zo schreef Paulus ook aan de discipelen in Rome: "Hij die zijn naaste liefheeft, voldoet aan alle vereisten van de wet. Want de geboden 'Gij zult geen overspel bedrijven, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren’ en alle andere mogelijke geboden zijn vervat in de ene regel: 'Houd van uw naaste als van uzelf.' De liefde kan een naaste geen kwaad aandoen; zij vervult dus de gehele wet." Volgens de traditie werd Paulus gearresteerd in Jeruzalem onder voorwendsel dat hij sociale onlusten zou hebben veroorzaakt. Om de mogelijkheid van een moord te vermijden zond de bevelhebber, Claudius Lysias, Paulus onder militair geleide naar de Romeinse gouverneur van Caesarea, Felix. Deze hield hem onder zijn hoede tot Festus gouverneur werd. Paulus deed toen een beroep op zijn rechten van Romeins staatsburger door bij de keizer beroep aan te tekenen en werd naar Rome gezonden waar hij onder bewaking in een eigen woning mocht verblijven. Sommigen beweren dat Petrus aan de kerk van Jeruzalem verzaakte en naar Rome kwam om de leringen van Paulus te volgen; anderen zeggen dat zij samen ter dood werden gebracht. Paulus verdween uit de optekeningen van de geschiedenis. Voor hen die met het innerlijke oog willen zien liet hij een lering na die de waarheid zou bestendigen en bewaren: "Laat ons dan alles zoeken wat tot vrede bijdraagt en het gemeenschappelijke leven kan opbouwen…. Herinner u het kritieke karakter van het moment. Het is tijd dat gij wakker wordt, want de bevrijding is dichterbij dan toen wij voor het eerst geloofden. De nacht is vergevorderd, de dageraad is dichtbij. Laat ons daarom alle daden van duisternis afwerpen en ons harnas als soldaten van het licht aangorden…. Laat de Christos het harnas zijn dat gij draagt." (1) Zie in dit verband C.F.D. Moule, ‘Het Nieuwe Testament in de Oude Kerk’, Aula, Spectrum, 1966, p. 229. (2) Kerkvader, geboren rond 342 in Stridon, Dalmatië, gestorven op 30.9.420 te Bethlehem. Hiëronymus vertaalde de Bijbel uit het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks in het Latijn (Vulgata). (3) De hydra van Lerna is een veelkoppige waterslang die door Hercules werd gedood. Hydra-‐achtig betekent: duister, gevaarlijk, dubbelzinnig, enz. (4) Zie voor een toelichting op de termen Christus en Christos: ‘Het Esoterische Karakter van de Evangeliën’, door H.P. Blavatsky, Stichting Theosofie, Nederland.
© Copyright 2024 ExpyDoc