Week 2 - Mobile Learning Initiative

HOMEOSTASE
2014/15
Week 2
AUTONOME ZENUWSTELSEL
EN FARMACOLOGIE
Cursuscoördinator: Mw. dr. A.M.W. van Dam
Mobile Learning Initiative VUmc Amsterdam
COLLEGES &
LEERDOELEN
De tijden en locaties zijn altijd onder
voorbehoud.
Kijk voor de actuele tijd en plaats:
www.rooster.vu.nl
Colleges Week 2
Openingscolleges
1e uur
Patiënt met ervaring met bewustzijnsverlies
Docenten
Dr. D.P. Veerman
Onderwerpen
Tijdens de openingssessie zal er een patiënt aan het woord komen die ervaring heeft met
bewustzijnsverlies en zal uitgelegd worden wat een vasovagale collaps is en hoe het autonome
zenuwstelsel daar een rol in speelt. Dit zal in het tweede uur verder besproken worden.
2e uur
Functionele aspecten van het autonome zenuwstelsel
Docenten
Dr. D.P. Veerman
Onderwerpen
• Verstoring van homeostatische regelmechanismen, in bijzonder het autonome zenuwstelsel.
• Verschillende functionele aspecten van het autonome zenuwstelsel
• Het belang van homeostatische regelmechanismen voor het in stand houden van een adequate
bloeddruk voor het voldoende hersenperfusie en het in stand houden van het bewustzijn.
3e uur
Introductie farmacologie en farmacotherapie
Docenten
Dr. B. Drukarch, drs. J. Tichelaar
Onderwerpen
Ruimte en tijd
• De vakgebieden farmacologie en farmacotherapie zullen geïntroduceerd worden en aangegeven
wat het belang is voor de geneeskunde
Zie www.rooster.vu.nl
2
Colleges Week 2
Tussencolleges
1e uur + 2e uur
Basisprincipes van de Farmacologie: Farmacodynamiek
Docent
Dr. B. Drukarch
Onderwerp
De mogelijke farmacologische aangrijpingspunten die de verschillende receptoren bieden om
homeostatische regelsystemen en daarmee (patho)fysiologische processen te beïnvloeden.
Ruimte en tijd
www.rooster.vu.nl
Colleges Week 2
Slotcolleges
1e uur
Klinisch redeneren: patient met shock
Docenten
dr. J. Kooter
2e uur
Vervolg farmacodynamiek
Docenten
Dr. B. Drukarch
Ruimte en tijd
www.rooster.vu.nl
3
LEERDOELEN
De student:
Kent de opbouw van het autonome zenuwstelsel en
kan de interactie tussen de elementen beschrijven
Kent de gevolgen van fysiologische
receptorbezetting van cholinerge en adrenerge
systemen op hart en bloedvaten, luchtwegen, maagdarmkanaal, oogspieren, zweet- en speekselklieren
daarmee de hoofd- en bijwerkingen van
geneesmiddelen te kunnen onderscheiden
De student heeft kennis over de gesprekstechnieken
waarmee men kan structureren
De student kan structuur aanbrengen in een
anamnesegesprek
De student kan op eenvoudige wijze klinisch
redeneren in een rollenspel
Kent de effecten van farmacologische interventies
van adrenerge en cholinerge systemen zoals
benoemd onder 2.
Kan de relatie leggen tussen de fysiologische en
farmacologische effecten van receptorbezetting op
adrenerge en cholinerge systemen zoals benoemd
onder 2.
Kan het autonome zenuwstelsel plaatsen als
homeostatisch regelsysteem
Kent de baroreflex als voorbeeld van een
homeostatisch regelsysteem binnen het autonome
zenuwstelsel
Kent de farmacologische begrippen: agonist,
antagonist, (competatieve) receptorbinding,
tolerantie, desensitisatie en hoofd- en bijwerkingen
van farmaca.
Heeft begrip van de farmacodynamiek
(werkingsmechanisme) van geneesmiddelen om
4
STUDIEOPDRACHTEN
1. Malika valt flauw
2. Dhr. De Jong krijgt een oogoperatie
3. Mw. De Waal heeft pijn in haar
onderbuik
4. Mw. Jansen lijdt aan dementie
SO 1: MALIKA VALT
FLAUW
LEERDOELEN
De student:
Kent de opbouw van het autonome
zenuwstelsel en kan de interactie tussen de
elementen beschrijven.
Kent de baroreflex als voorbeeld van een
homeostatisch regelsysteem binnen het
autonome zenuwstelsel.
Leert de vragen te hanteren om een gerichte
anamnese af te nemen (ALTIS).
Leert het referentiekader van de patiënt te
exploreren (DVD).
Casus
Malika, een sportieve meid van 14 jaar, en haar
moeder, mevrouw Mejdoubi, hebben een dag gewinkeld
in de Kalverstraat. Het is een mooie zomerse dag en
erg warm. Eindelijk komen ze bij de Dam en gaan ze
met de tram terug naar huis. De tram is vertraagd en als
die eindelijk vertrekt, zit die bomvol. Ze kunnen zich nog
net naar binnen wurmen. In de trein is het heet en
benauwd en na een minuut of 10 trekt Malika wit weg
en zakt langzaam in elkaar. Geschrokken leggen
omstanders Malika op de grond. Mevrouw Mejdoubi
voelt Malika’s pols en voelt eerst helemaal geen
pulsaties en begint aan Malika te schudden om haar
weer wakker te maken. Het valt mevrouw Mejdoubi op
dat op haar voorhoofd allemaal zweetdruppeltjes
parelen. Gelukkig komt Malika weer snel bij, maar ze
voelt zich nog een aantal uren helemaal niet lekker. De
volgende dag gaan Malika en haar moeder naar de
huisarts om te bespreken wat er gebeurd is.
Vraag 1
Welke oorzaken van plotseling intredend
bewustzijnsverlies kunt U noemen en wat is in dit geval,
gezien de vermoeidheid en warmte, de meest
waarschijnlijke oorzaak?
6
Vervolg casus
Vraag 5
De huisarts maakt zich op zich niet veel zorgen
vanwege de leeftijd van Malika en de omstandigheden
van het incident. Hij weet echter dat flauw vallen veel
angst kan oproepen en wil een aantal ziekten uitsluiten
bij Malika. Daarom vervolgt hij zijn gesprek met Malika
(en moeder).
Welke effecten heeft het autonome zenuwstelsel via de
baroreflex op de totale vaatweerstand en de
hartfrequentie bij stijging en daling van de bloeddruk ?
Vraag 2
Welke vragen zal hij stellen aan Malika in de gerichte
anamnese? Denk aan specificeren hoofdklacht/overige
klachten, medische context, hypothesetoetsende
vragen.
Vraag 3
Vraag 6
Noem een aantal andere organen waarin zich
receptoren bevinden waar het autonome #
zenuwstelsel op
aangrijpt. Deel de
effecten van
sympathicus en
parasympathicus op
die organen in 2
tegengestelde
groepen in
Welke vragen zal hij stellen bij het Exploreren van het
referentiekader van de patiënt? Denk aan uitvragen
hulpvraag (m.b.v. DVD) en betekenis klacht voor de
patiënt.
Vraag 4
Bloeddruk en hartfrequentie wordt onder andere
geregeld door het autonome zenuwstelsel, namelijk
door het sympatische en parasympatische
zenuwstelsel. Via welke receptoren oefenen deze
onderdelen van het zenuwstelsel hun effecten uit?
7
SO 2: DHR. DE JONG
KRIJGT EEN
OOGOPERATIE
Casus
LEERDOELEN
Meneer de Jong is 82 jaar en woont in een
verzorgingstehuis. Hij heeft recent een hartinfarct
gehad. Omdat zijn gezichtsvermogen de laatste tijd
sterk achteruit is gegaan heeft hij nog maar weinig
plezier in zijn leven en hoeft het voor hem niet meer. Hij
brengt met zijn dochter een bezoek aan de oogarts en
daar horen ze dat hij staar heeft in beide ogen en dat
met een relatief eenvoudige chirurgische ingreep zijn
gezichtsvermogen weer sterk kan verbeteren. Na het
bezoek aan de oogarts brengen ze nog een bezoek aan
de anesthesioloog voor een pre-operatief consult omdat
de oogarts van mening is dat de ingreep het beste
onder algehele narcose plaats kan vinden. De
procedure rondom de operatie en de risico’s die aan
deze ingreep zitten worden besproken. De dokter
bespreekt dat alhoewel het een beperkte ingreep is er
toch risico’s aan kleven gezien zijn matige gezondheid.
Gezien het belang van de ingreep besluiten hij en zijn
dochter dat ze er ondanks dat toch mee willen
doorgaan. Enige weken later is het zover en is hij aan
de beurt voor de operatie. De student:
Kent de gevolgen van fysiologische
receptorbezetting van cholinerge en adrenerge
systemen op hart en bloedvaten, luchtwegen,
maag-darmkanaal, oogspieren, zweet- en
speekselklieren.
Kent de effecten van farmacologische
interventies van adrenerge en cholinerge
systemen.
Kan de relatie leggen tussen de fysiologische
en farmacologische effecten van
receptorbezetting op adrenerge en cholinerge
systemen.
De ingreep wordt uitgevoerd door een assistent in
opleiding. Tijdens de ingreep trekt deze jonge dokter
iets te hard aan een van de oogspieren en de
anesthesioloog ziet op de monitor een asystolie
ontstaan en maant de oogarts in opleiding om de
oogspier los te laten.
8
Vraag 1
Hoe kan trekken aan de oogspier een bradycardie of
hartstilstand veroorzaken. Welke receptoren zijn hierbij
betrokken ? Denk hierbij aan de informatie over het
autonome zenuwstelsel zoals bestudeerd in week 1.
Vervolg casus
Nadat de operateur de oogspier heeft losgelaten ziet
men op de monitor dat het hart weer langzaam begint te
kloppen, er blijft echter een bradycardie met hypotensie
bestaan. De anesthesioloog besluit hierop om atropine
toe te dienen. Daarna herstelt de hartfrequente en
bloeddruk wederom.
klachten die hij had toen hij een hartinfarct had.
Geschrokken belt hij de verpleegkundige die een
cardioloog waarschuwt die na het maken van een
electrocardiogram concludeert dat er inderdaad sprake
is van een myocardinfarct en meneer de Jong laat
overplaatsen naar de coronary care unit. Daar krijgt hij
een aantal geneesmiddelen toegediend waarna de
klachten weer snel verdwijnen. Een van deze middelen
is atenolol.
Vraag 3
Vraag 2
Een myocardinfarct ontstaat door afsluiting van een
coronairarterie waarna een gedeelte van het hart te
weinig bloed en dus zuurstof krijgt. Indien we de arbeid
die het hart verricht kunnen verminderen heeft dat een
gunstig effect. Bespreek waarom het dus zinvol is om
een middel als atenolol toe te dienen.
Leg uit waarom de anesthesioloog dit middel toedient.
Bespreek andere farmacologische interventies die de
anesthesioloog had kunnen plegen.
Vervolg casus
Vervolg casus
De operatie verloopt verder zonder problemen en
meneer de Jong ligt kort daarna bij te komen van de
ingreep op de uitslaapkamer en na enige uren mag hij
weer terug naar de afdeling. De volgende ochtend
wordt hij vroeg wakker en voelt zich erg benauwd en
heeft een krampende pijn op de borst. Het lijkt op de
In eerste instantie gaat het goed met meneer de Jong
totdat hij ’s avonds ventrikelfibrilleren krijgt. Dit is een
ernstige ritmestoornis van het hart met als gevolg dat
het hart geen bloed meer rondpompt
(circulatiestilstand). Meneer de Jong wordt
gereanimeerd. De behandelende artsen van het
speciaal daarvoor geroepen reanimatieteam besluiten
onder andere tot de toediening van adrenaline.
9
Vraag 4
Bespreek de effecten van adrenaline en leg uit waarom
dit in dit geval een gunstig effect kan hebben.
Vervolg casus
De reanimatie verloopt succesvol en meneer de Jong
wordt daarna overgeplaatst naar de intensive care voor
verdere behandeling. Omdat hij tijdens de
circulatiestilstand ook stopte met ademen wordt hij
beademd. Op de intensive care krijgt hij na enige dagen
een longontsteking en dientengevolge een sepsis. Dit
heeft onder andere een ernstige algehele
vaatverwijding tot gevolg waardoor de bloeddruk veel te
laag wordt.
Vraag 5
De intensivist grijpt in en geeft meneer de Jong
noradrenaline. Leg uit waarom dit middel gunstig is om
de vaatverwijding en bloeddrukverlaging te bestrijden.
Vervolg casus
Helaas mag dit allemaal niet baten en een dag later is
meneer de Jong overleden.
10
SO 3: MW. DE WAAL
HEEFT PIJN IN HAAR
ONDERBUIK
LEERDOELEN
De student:
Kan de effecten van adrenerge en cholinerge
receptorbezetting van het autonome
zenuwstelsel beredeneren.
Kent de farmacologische begrippen: agonist,
antagonist, (competatieve) receptorbinding,
tolerantie, desensitisatie en hoofd- en
bijwerkingen van farmaca.
Casus
Josefien De Waal (45 jaar) is reeds enige jaren
verslaafd aan heroïne. Een jaar geleden is zij haar baan
als bibliotheekmedewerkster kwijtgeraakt omdat ze te
vaak afwezig was. Sinds die tijd brengt Josefien veel tijd
op straat door, heeft weinig geld en verwaarloost haar
gezondheid. Op een ochtend wordt mw. De Waal
wakker met pijn in haar onderbuik. Ze besteed er geen
aandacht aan en gaat gewoon de straat op. Na een
uurtje is de pijn zo hevig dat ze in een hoekje gaat
zitten en kreunt. Voorbijgangers zien haar zitten en
besluiten 112 te bellen. Vervolgens neemt het
ambulancepersoneel mw. De Waal mee en in het
ziekenhuis blijkt dat ze een appendicitis heeft. Er wordt
besloten om haar direct te opereren. Als onderdeel van
de anesthesie worden opioiden toegediend. Het blijkt
dat de dosering die normaal nodig is om pijn te
bestrijden te laag is en de anesthesist verhoogt de
dosis.
Tevens wordt als onderdeel van de anesthesie middelen
gegeven die dwarsgestreepte spieren doen verslappen.
Deze middelen zijn acetylcholine receptor antagonisten.
Aan het eind van de operatie moet de werking van de
acetylcholine receptor antagonisten geantagoneerd
worden om te zorgen dat de patiënt weer voldoende
spierkracht heeft. Hiervoor wordt aan mw. De Waal
neostigmine, een acetylcholinesterase remmer,
gegeven.
11
Nadat mw. De Waal enige dagen op de ziekenhuiszaal
heeft gelegen, krijgt ze koorts en opnieuw buikpijn. Het
blijkt dat ze een peritonitis heeft. Hiervoor wordt zij
behandeld met antibiotica. Gelukkig knapt ze snel weer
op, maar houdt last van darmatonie. Uiteindelijk wordt
mw. de Waal hiervoor behandeld met carbachol, een
parasympathicomimeticum. Het middel heeft een
positief effect op haar stoelgang, maar leidt er ook toe
dat ze meer dan normaal “met consumptie” spreekt.
12
SO 4: MW. JANSEN
LIJDT AAN DEMENTIE
LEERDOELEN
De student:
Kan de relatie leggen tussen de fysiologische
en farmacologische effecten van
receptorbezetting op adrenerge en cholinerge
systemen.
Heeft begrip van de farmacodynamiek
(werkingsmechanisme) van geneesmiddelen
om daarmee de hoofd- en bijwerkingen van
geneesmiddelen te kunnen onderscheiden
Casus
Mevrouw Jansen is een 78-jarige alleenstaande
weduwe. Sinds een half jaar is het de familie van
mevrouw Jansen opgevallen, dat haar geheugen haar
regelmatig in de steek laat. Op aandringen van de
familie, die uit de krant heeft opgevangen dat je
tegenwoordig pillen hebt voor dementie, wordt mevrouw
Jansen voor deze klacht door de huisarts doorgestuurd
naar een neuroloog. Deze constateert dat mevrouw
Jansen inderdaad lijdt aan een lichte tot matig ernstige
vorm van Seniele Dementie van het Alzheimer type
(SDAT). Rivastigmine is een zgn. cholinesterase remmer
(indirect parasympathicomimeticum) die is geindiceerd
voor gebruik bij beginnende SDAT. De gedachte hierbij
is dat rivastigmine het bij SDAT optredende tekort in de
hersenen aan de neurotransmitter acetylcholine (Ach)
gedeeltelijk kan opheffen, waardoor een (geringe)
verbetering van de geheugenstoornissen optreedt.
Gezien de diagnose en vooral ook de druk die de
familie uitoefent, overweegt de neuroloog om te
beginnen met een behandeling met rivastigmine.
13
Vraag 1
Formuleer het begrip “farmacologisch aangrijpingspunt”.
Vraag 2
Wat is het farmacologische aangrijpingspunt van
cholinesterase remmers zoals rivastigmine en verklaar
(beschrijf mechanisme) hoe dit soort verbindingen een
optredend tekort aan Ach (kunnen) verminderen dan
wel opheffen?
behandeling met cholinesteraseremmers zoals
rivastigmine.
Vraag 4
Bij de gebruikelijke doseringen van rivastigmine, blijken
de parasympathische bijwerkingen te overheersen over
de sympathische. Wat is hiervoor naar uw mening de
meest waarschijnlijke verklaring?
Vraag 5
Vraag 3
Welke effecten van toediening van rivastigmine
verwacht u op de activiteit van het autonome
zenuwstelsel (sympathicus en parasympathicus)?
Beschrijf het farmacologisch mechanisme hierachter.
Welke bijwerkingen verwacht u dat er optreden op basis
van de door u beschreven effecten op de activiteit van
het autonome zenuwstelsel?
Waarom twijfelt de
neuroloog over het
toedienen van
rivastigmine bij
mevrouw Jansen?
Vervolg casus
Echter, omdat in de verwijzingsbrief van de huisarts
vermeld staat dat mevrouw Jansen, naast
geheugenverlies, sinds enige jaren tevens bekend is
met incidenteel optredende geleidingsstoornissen van
het hart, twijfelt de neuroloog over het instellen van een
14
PRACTICA
1. Fysiologie: De beïnvloeding van de
contractiliteit van glad spierweefsel
2. Medische consultvoering: Structureren
Leerdoelen
FYSIOLOGIE: DE
BEÏNVLOEDING VAN
DE CONTRACTILITEIT
VAN GLAD
SPIERWEEFSEL De student:
krijgt inzicht in de regulatie van spierkracht en in
signaal-transductieroutes in cellen.
krijgt inzicht in een belangrijk principe uit de
farmacologie, nl. de concentratie-afhankelijkheid
van receptor activatie door een agonist.
doet ervaring op met het uitvoeren van een
experiment met functionerend weefsel.
N.B. Vragen over dit practicum kunnen worden gesteld
in de CAT.
Meenemen: witte jas, pen en papier of iPad.
PRACTICUMLEIDERS
Voorbereiden is verplicht, er zal een ingangstoets zijn.
dr. W.J. van der Laarse, Afdeling Fysiologie
E [email protected]
dr. A.A. van Lambalgen, Afdeling Fysiologie E [email protected]
In samenwerking met dr. B. Drukarch
Afdeling Anatomie en Neurowetenschappen
E [email protected]
RUIMTE & TIJD
Practicumzaal Fysiologie B039
zie www.rooster.vu.nl
Voorbereiding
• Handleiding van het practicum
• Vander’s 12e druk, pg 279-285; Vander’s 13e druk,
pg. 286-292
Algemene regels fysiologie practica: Zie enkele pagina’s verder of klik hier.
16
Achtergrond
Dit is het enige resterende practicum in de bachelor fase
waarbij alle studenten ervaring opdoen met een fysiologisch
laboratorium experiment. Naast het opdoen van ervaring
met de kwetsbaarheid van levende organen is deze
ervaring van belang voor de keuze van de specialisatie die
de studenten later in de opleiding moeten maken. Deze
ervaring kan niet worden opgedaan via een
simulatieprogramma. Dit leidt ertoe dat er darmweefsel van
een minimaal aantal proefdieren gebruikt wordt tijdens dit
practicum.
We zullen in dit practicum de regulatie van de contractiliteit
van glad spierweefsel in de darm bepalen. Het inhoudelijk
doel is inzicht verkrijgen in de electromechanische
koppeling van intracellulaire Ca2+ ionen en
contractiekracht, de spontane activiteit van glad
spierweefsel, de invloed van rek en het farmacodynamische
effect van concentratie-afhankelijke activatie van een
acetylcholinerge receptor op de activiteit van glad
spierweefsel.
In contractiele cellen spelen Ca2+ ionen een centrale
regulerende rol: een lage intracellulaire Ca2+ concentratie
(ongeveer 50 nM) leidt tot volledige relaxatie, en een hoge
Ca2+ concentratie (1 µM) leidt tot maximale
contractiekracht. De vrije Ca2+ concentratie buiten de
spiercellen is ongeveer 1 mM, dus veel hoger dan
intracellulair. Bovendien is de membraanpotentiaal van
spiercellen negatief, waardoor een sterke electrochemische
gradient voor Ca2+ over de celmembraan ontstaat.
Opening van calciumkanalen in de celmembraan heeft een
passieve influx van Ca2+ tot gevolg, waardoor de
intracellulaire calciumconcentratie stijgt en de cel
contraheert. De calcium die naar binnen stroomt maakt zelf
nog meer calcium vrij die is opgeslagen in het
sarcoplasmatisch reticulum. Hoe hoger de
calciumconcentratie in de cel, hoe hoger de kracht. De
signaal transductie routes die door de stijging van de
calciumconcentratie in gang worden gezet, en uiteindelijk
leiden tot activatie van de contractiele eiwitten, zullen
worden besproken (waarbij ook aandacht besteedt zal
worden aan verschillen tussen verschillende typen
spiercellen). Relaxatie van een spiercel is alleen mogelijk
als de Ca2+ in de cel weer daalt. Een deel van de calcium
wordt de cel uitgepompt, maar het grootste deel wordt
teruggepompt in het sarcoplasmatisch reticulum. Zowel het
leveren van kracht, mechanisch vermogen en relaxatie zijn
actieve processen, die energie (ATP) kosten. De
calciuminflux die tot contractie leidt, kan op verschillende
manieren tot stand komen. Er zijn calciumkanalen in de
celmembraan die gevoelig zijn voor rek, voor
neurotransmitters, en voor de membraanpotentiaal.
Bovendien bevat de celmembraan van gladde spiercellen in
de darm receptoren voor hormonen, b.v. voor adrenaline,
die de cellen ongevoelig maken voor calcium.
Inhoud
Het practicum omvat de volgende onderdelen:
• Spontane contracties
• Het effect van rek
• Het effect van cholinerge receptor stimulatie
• Het effect van EDTA
17
ALGEMENE REGELS - PRACTICUM FYSIOLOGIE
Aangenomen wordt dat elke deelnemende student van deze regels op de hoogte is.
Voorbereiding
U dient vooraf de practicumhandleiding èn theorie, dus de betreffende collegestof en opgegeven pagina's uit Vander of ander leerboek, goed te bestuderen.
Op tijd
De practica beginnen precies op tijd; te laat komen betekent het niet meer kunnen volgen van het betreffende practicum op die tijd.
Ingangstoets
Om uw voorbereiding te testen begint het practicum met 7 meerkeuzevragen; met minder dan 3 goed kunt u het practicum niet meemaken. U moet het
practicum dan op een andere tijd volgen (zie 8). De vragen kunnen zowel uit de handleiding als uit de andere verplichte leerstof gesteld worden.
NB: Deze ingangstoetsen zijn specifiek bedoeld om de voorbereiding te stimuleren voor de practica. Het is absoluut niet toegestaan op welke wijze dan ook
de vragen van deze ingangstoets(en), c.q. de antwoorden hierop, te kopiëren, te verspreiden en/of openbaar te maken.
Witte jas
Wordt aangeraden, in ieder geval tijdens bloedpractica. De afdeling Fysiologie is voor schade aan kleding niet aansprakelijk.
Vaccinatiepaspoort
NB! Voor bloedpractica is een vaccinatiepaspoort verplicht!
Verboden
Roken, eten of drinken op de practicumzaal is verboden; mobiele telefoons moeten uitgeschakeld zijn.
Na afloop
U dient uw unit in goede staat achter te laten en u af te melden bij uw assistent, een handtekening te zetten èn een stempel te halen. Pas hierna heeft u aan
alle verplichtingen voldaan.
Practicum volgen op een andere tijd dan ingedeeld
Zie hiervoor de algemene practicum-regels van het IOO
Practicum gemist?
Zie hiervoor de algemene practicum-regels van het IOO
Indien u toestemming heeft gekregen van de examencommissie voor een vervangende opdracht kunt u contact opnemen met:
Dr. A.A. van Lambalgen, hoofd practica Fysiologie; e-mail: [email protected]
Voor algemene vragen over de practica: Onderwijs Service Centrum; 1e etage richting D-gang; e-mail: [email protected]
Voor inhoudelijke vragen en problemen t.a.v. de practica Fysiologie:
Dr. A.A. van Lambalgen - hoofd practica Fysiologie; MF-gebouw, kamer B134; e-mail: [email protected] – Tel. Secr. Fysiologie: 020 4448110.
18
Het gehele practicum bestaat uit het op verschillende
wijzen beïnvloeden van het vrije Ca++ intracellulair.
PRACTICUMHANDLEIDING DEEL I:
Theorie
Maak onderscheid tussen twee belangrijke principes:
• Elektromechanische koppeling door Ca++. Dit betekent dat Ca++‑influx afhankelijk is van een
depolarisatie van de celmembraan.
• Farmaco-dynamische koppeling door Ca++. Dit betekent dat beïnvloeding van de [Ca]++
intracellulair plaatsvindt na activatie van receptoren
door middel van farmaca (bijvoorbeeld carbachol)
en zonder depolarisatie van de celmembraan.
Introductie
Doel van de proef is het onderzoeken van enkele
eigenschappen van glad spierweefsel (darmweefsel van
konijn) en vervolgens de farmacologische beïnvloeding
van glad spierweefsel te bestuderen. Door het uitvoeren
van deze proef maakt u kennis met laboratorium
onderzoek aan levend weefsel. Dit type onderzoek ligt
ten grondslag veel fundamenteel medisch en biologisch
onderzoek. Het darmweefsel is overgebracht naar een
gebufferde isotonische oplossing waaraan glucose is
toegevoegd (Tyrode).
Darmspierweefsel is opgebouwd uit cellen van het
zogenaamde "viscerale glad spierweefsel"‑type.
Zenuwprikkels worden geleid via nauwe
verbindingsplaatsen tussen de cellen, de "gap
junctions". Dit zijn plaatsen met een geringe elektrische
weerstand, waardoor geleiding van de actiepotentialen
mogelijk is en waardoor de spiercellen een "functional
syncytium" (single‑unit) vormen. Voor begrip van de
werking van spierweefsel kan men het volgende stellen:
• vrij Ca++ intracellulair betekent contractie
• geen Ca++ intracellulair betekent relaxatie
De proefopstelling van deze middag stelt u alleen in
staat mechanische verschijnselen van glad spierweefsel
te meten, zoals spiertonus en ritmiek (amplitudo en
frequentie van de contracties).
De gemeten activiteit van het stukje darm wordt
bepaald door 2 factoren namelijk:
• De activiteit van de afzonderlijke gladde spiercellen.
• De mate van synchronisatie van de afzonderlijke
cellen (hoeveel er tegelijkertijd actief zijn).
• Het effect van een toegediende prikkel kan zowel
spontane activiteit van de gladde spiercellen als de
synchronisatiegraad betreffen. Over het algemeen
neemt de synchronisatiegraad toe bij toenemende
celactiviteit.
19
De volgende proeven zullen deze middag worden
gedaan:
SPONTANE CONTRACTIES
1. Spontane contracties.
2. Het effect van rek.
3. Dosis-werkingsrelatie van een acetylcholinerge
receptor agonist.
4. Het effect van EDTA# "
Visceraal glad spierweefsel is spontaan actief ten
gevolge van instabiliteit van de membraanpotentiaal
veroorzaakt door een grote permeabiliteit van de
celwand voor Na+‑ionen, die mede de oorzaak is van
de in vergelijking met skeletspierweefsel gemiddeld
minder negatieve rustpotentiaal (‑50 tot ‑60 mV). Bij het
overschrijden door de membraanpotentiaal van de
drempelwaarde (‑35 mV) ontstaan actiepotentialen,
welke leiden tot spiercontracties.
De activiteit welke geregistreerd kan worden, kan
worden onderverdeeld in:
• De ritmische activiteit (frequentie).
• De tonische activiteit (amplitudo).
De ritmische activiteit
De volgende ritmes kunnen bij glad spierweefsel
worden onderscheiden (volgens Golenhofen, Pflügers
Archiv 315: 336‑356, 1970):
• de basale ritmes
• de elektrofysiologische ritmes
De basale ritmes worden benoemd naar hun
periodeduur. Men onderscheidt uurritmiek,
minutenritmiek en “Basale Orgaanspecifieke
Ritmes” (BOR). Tot de BOR behoren o.a. de peristaltiek
en de segmentatieritmiek van de darm. Deze BOR zijn
orgaan‑ en soortspecifiek.
20
Zo bedraagt de periodeduur van de segmentatieritmiek
en peristaltiek in de darm bij de mens +6 seconden, bij
het konijn +4 seconden (afhankelijk van de plaats in de
darm). Bij het registreren van de spontane activiteit van
de darm (zoals dat plaats vindt op het practicum) valt de
BOR (peristaltiek) het meeste op. Soms is echter ook
minutenritmiek waarneembaar, welke zich uit in
modulatie van de amplitude en/of de frequentie. De
amplitude van de basale ritmes bedraagt 10 tot 30 mV
(zie Widmaier EP, et al., Vander, Sherman, Luciano’s
Human Physiology: The mechanisms of body function,
Fig 9-36B).
Het belang van de basale ritmes is gelegen in het feit
dat ze actiepotentialen kunnen initiëren. De ritmiek is
myogeen van aard en treedt dus op zonder dat
stimulatie nodig is door zenuwweefsel of farmaca.
Alhoewel peristaltiek dus in principe onafhankelijk is van
de aanwezigheid van een actieve plexus myentericus,
vereist een effectieve peristaltiek deze aanwezigheid
wel.
NB:
De elektrofysiologische ritmes zijn alleen door
elektrische meting vast te stellen (dus niet met de
opstelling op het practicum).
De elektrofysiologische ritmes zijn gesuperponeerd op
de basale ritmes. Over het algemeen initieert 1
secondengolf 1 actiepotentiaal (de secondengolven zijn
dus prepotentialen).
De amplitude van de secondengolven is gering
(ongeveer 5 mV), die van de actiepotentialen 30 tot 40
mV. Op een actiepotentiaal volgt met een kleine
vertraging een contractie van de spiercel.
De tonische activiteit
Onder tonus wordt bij glad spierweefsel verstaan een
langdurig volgehouden contractietoestand van de
gladde spiercellen.
De tonische activiteit ontstaat op twee manieren:
• sommatie van afzonderlijke actiepotentialen
(tetano‑tonus). (Via de elektromechanische
koppeling van Ca++);
• directe activatie van de gladde spiercel zonder
actiepotentialen (farmaco‑dynamische tonus via
farmaco‑dynamische koppeling van Ca++).
HET EFFECT VAN REK
Bij verschijnselen die bij rek worden waargenomen
spelen de elektromechanische koppeling van Ca++ en
de elastische‑ en plastische eigenschappen van de
darm een rol:
• snelle rek geeft een hoge spanning en verlaagt de
stabiliteit van de membraan: depolarisatie en
contractie,
• langzame rek ontwikkelt weinig spanning: de
depolarisatie en contractie is gering.
21
HET EFFECT VAN CHOLINERGE RECEPTOR
STIMULATIE
adrenerg, omdat hun signaaloverdracht met behulp van
noradrenaline geschiedt.
De neurotransmitter (algemeen)
De signaaloverdracht met behulp van neurotransmitters
vindt in de synapsen plaats. Een synaps wordt
onderverdeeld in een presynaptisch element, de
synaptische spleet en een post‑synaptische element
(zie Widmaier EP, et al., Vander, Sherman, Luciano’s
Human Physiology: The mechanisms of body function,
Fig 6-25).
Met behulp van het autonome zenuwstelsel (AZS) is het
organisme in staat zijn orgaanfuncties aan momentele
behoeften aan te passen. Het AZS bestaat uit twee,
functioneel en anatomisch gescheiden onderdelen:
• de sympathicus
• de parasympathicus
Men kan deze als antagonisten van elkaar beschouwen.
De sympathische centra zijn in het thoracale en lumbale
ruggenmerg gelokaliseerd en de parasympathische in
de hersenstam en in het sacrale ruggenmerg.
Of een farmacon al dan niet invloed kan uitoefenen op
de cel is afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn
van sensoren voor dat farmacon in de celmembraan.
Deze sensoren worden receptoren genoemd (bv,
(nor)adrenerge receptoren, acetylcholinerge receptoren:
Widmaier EP, et al., Vander, Sherman, Luciano’s
Human Physiology: The mechanisms of body function,
p. 185-186 (10e druk) of p. 167-169 (11e druk). Cellen zonder adrenerge receptoren zijn ongevoelig
voor adrenaline, net zoals cellen zonder acetylcholine
receptoren niet reageren op de endogene agonist
acetylcholine of exogene, vaak synthetische agonisten
zoals carbachol of nicotine.
Vanuit deze centra lopen zenuwvezels naar perifere
schakelcentra, de ganglia. Met behulp van
neurotransmitters worden de signalen aan de
zenuwuiteinden overgedragen.
De signaaloverdracht van preganglionaire op
postganglionaire vezels gebeurt in alle ganglia met
behulp van acetylcholine. Postganglionaire vezels zijn
zenuwen, die de ganglia met het doelorgaan verbinden.
Alle parasympathische postganglionaire vezels worden
cholinerg genoemd, omdat zij van acetylcholine als
neurotransmitter gebruik maken. De sympathische
postganglionaire zenuwen heten met een uitzondering
Noradrenaline (NA)/Adrenaline/Isoprenaline
(=catecholaminen)
Noradrenaline is de neurotransmitter van de
postganglionaire sympathische zenuwuiteinden, waar
22
het NA als granula opgeslagen ligt. In de bijnier wordt
adrenaline geproduceerd, een nauw verwante stof, die
qua werking ook op noradrenaline lijkt. Stimulatie van
adrenerge receptoren in gladde spiercellen van de darm
leidt tot:
• hyperpolarisatie van de celmembraan;
• Muscarine‑achtige receptoren, deze bevinden zich
in alle parasympathische cholinerge doelorganen.
Muscarine werkt, afhankelijk van de receptoren in
de doelorganen, exciterend of inhiberend.
• Ca++‑efflux;
• inactivatie van het myosine.
De werking van de catecholaminen berust op zowel het
elektromechanische als farmaco-dynamische koppeling
van Ca++. Het gevolg is verminderde motiliteit van de
darm.
De werkingsduur van acetylcholine zelf is kort want het
wordt in de synaptische spleet binnen enkele
milliseconden door (acetyl)choline‑esterase afgebroken.
Acetylcholine
De parasympathische invloed op de darm is verhoging
van de tonus en toename van de peristaltiek. In dit
practicum zullen wij gebruik maken van de muscarine
agonist carbachol en hiermee bestuderen wat het effect
is van parasympathische stimulatie op het gladde
spierweefsel van de darm. Bij het hart is het effect van
parasympathicus anders.Hier zien we een duidelijk
negatief chronotroop effect en door de remmende
invloed op de sympaticus ook een negatief inotroop
effect. Hoge doses zijn hier dodelijk.
In alle parasympathische zenuwuiteinden wordt
acetylcholine opgeslagen. Een actiepotentiaal heeft
secretie van acetylcholine in de synaptische spleet tot
gevolg. Aan de postsynaptische membraan bevinden zich
specifieke receptoren. We onderscheiden
nicotine‑achtige en muscarine‑achtige receptoren die
beide door acetylcholine geactiveerd worden.
• Nicotine‑achtige receptoren, die zich bevinden in de
autonome ganglia en bij de motoire‑eindplaten.
Zij worden door nicotine in lage doses
gestimuleerd, maar in hoge doses geblokkeerd door
uitputting van het ionkanaal dat deel uitmaakt van
het receptorcomplex.
Farmacodynamiek
De farmacodynamiek is het onderdeel van de
farmacologie dat de werking van biologisch actieve
stoffen, waaronder geneesmiddelen, probeert te
verklaren. Een belangrijk aangrijpingspunt voor
dergelijke stoffen zijn receptoren die zich bevinden in de
celmembraan en die signaaloverdracht bewerkstelligen
door koppeling aan zgn. G-eiwitten. De muscarine
receptor is een voorbeeld van dergelijke G-eiwit
23
gekoppelde receptoren, die ook wel bekend staan als
metabotrope receptoren. Een speciale karakteristiek
van de activatie van deze receptoren is dat deze
afhankelijk is van de concentratie van de activerende
verbinding, de zogenaamde agonist, in de omgeving
van de receptor (zie Rang and Dale’s Pharmacology
hoofdstuk 2 en 3). In dit practicum gebruiken we het
darmpreparaat en de daarin aanwezige muscarine
receptoren om te illustreren wat de consequentie is van
dit farmacologische principe voor de werking van de
synthetische muscarine receptor agonist carbachol.
HET EFFECT VAN EDTA
EDTA (ethyleenglycoltetraamino‑acetaat) is een stof die
calcium bindt (een chelator) en zo de extracellulaire
calciumconcentratie verlaagt. Daar de calciumpomp
blijft werken (en uiteindelijk ook door diffusie) neemt ook
de intracellulaire calciumconcentratie af met als gevolg
een elektromechanische ontkoppeling en een
farmaco‑dynamische ontkoppeling.
EDTA heeft dus effect zowel op de ritmische als de
tonische activiteit, die immers ook, gedeeltelijk door
sommatie van actiepotentialen ontstaat (tetano‑tonus).
Echter ook de tonus die ontstaat door farmaca
(farmaco‑dynamische tonus) neemt af, omdat deze
tonus ook door middel van de intracellulaire
calciumconcentratie tot stand komt.
Ca++ vervult een heel belangrijke functie bij de
spiercontracties en heeft er door twee verschillende
werkingsmechanismen invloed op:
• de hoeveelheid beschikbaar vrij Ca++ intracellulair;
• de stabiliserende invloed van Ca++ op de
transmembraanpotentiaal van zenuw‑ en
spiercellen.
Beschikbaar Ca++
In het skelet‑ en hartspierweefsel stroomt het Ca++
vanuit de luminale cisterne van het sarcoplasmatisch
reticulum in de cel als gevolg van een depolarisatie.
Hoe hoger de intracellulaire Ca++ concentratie hoe
sterker de contractie, omdat meer actine‑, myosine
bindingsplaatsen geactiveerd worden.
Het gladde spierweefsel heeft maar heel weinig
sarcoplasmatisch reticulum, waardoor het Ca++ van de
celmembraan een belangrijke Ca++ bron wordt.
Verlaging van de (Ca++) extracellulair betekent een
verlaging van de (Ca++) influx en een afname van de
contractiekracht.
Verandering van de stabiliteit van zenuw‑ en
spiercellen
Een zeer hoge [Ca++] extracellulair werkt verlammend.
Een verhoging van het [Ca++]e en daarmede een
verhoging van het membraan Ca++ leidt tot stabilisatie
van de membraan en zo tot een afname van de
contractie.
24
PRACTICUMHANDLEIDING DEEL II:
Omschrijving opdrachten practicum
Taak 1: Krijg een goed signaal in beeld
De proefopstelling bestaat uit een bak met water dat op
37 oC wordt gehouden. Hierin bevindt zich een reactie
vaatje dat doorborreld wordt met 95%O2/5%CO2,
waarin de darm wordt opgehangen. Het bevestigen van
de darm in het vaatje wordt gedemonstreerd. De darm
wordt bevestigd aan een vast punt onder in het
reactievat en aan een transducer waarmee de lengte
van de darm kan worden geregistreerd, dus de
contracties. De transducer is via een voedingspaneel
aangesloten op de computer die de lengte registreert.
Door middel van het computerprogramma 'de Schrijver'
kunt u signalen zichtbaar maken en registreren.
• Start de Schrijver door te dubbelklikken op het
betreffende icoon. (Eventueel via start, practicum)
• Stel de loopsnelheid van de monitor in op 1 mm/
sec.
• De DC‑versterking van de schrijver moet u zelf
bepalen aan de hand van de grootte van de uitslag.
Begin met 0.2 V/divisie. Bepaal op het scherm het
maximale bereik van de transducer. Regel de
versterking zodanig dat u de breedte van het
scherm volledig benut.
• De transducer is gemonteerd aan een statief met
behulp van een houder die voorzien is van een
fijnregulatie-schroef zodat u de transducer omhoog
en omlaag kunt draaien.
• Hang nu het darmsegmentje op. De assistent
brengt bij iedere unit een segmentje darm (2 à 3 cm
lang).
Let op: Het darmpje mag niet gerekt worden, daar het
gauw beschadigd wordt met als gevolg: geen resultaten.
• Raak het darmpje niet met een pincet aan (!), maar
alleen met de handen.
• Wees voorzichtig met het manipuleren van het
darmpje. Het verdient aanbeveling dit te doen nadat
u uw handen goed hebt gewassen (vooral rokers
dienen hun handen goed te wassen en in Tyrode te
spoelen).
• Laat het segmentje darm in het petrischaaltje met
Tyrode.
• Knoop zoals gedemonstreerd een stukje garen aan
elk uiteinde van het darmsegmentje, hang het
stukje darm in de opstelling, en span de darm iets
met een gewichtje aan de korte arm van de
transducer.
25
• Nu draait u de transducer met de fijnregulatie van
de houder omhoog zodat het touwtje juist
gespannen wordt en de arm van de transducer
begint te bewegen.
• De arm van de transducer moet vrij naar boven en
naar beneden kunnen bewegen.
Achtergrond bij het maken van een dosis-werkingscurve
met carbachol"
• Zoek een positie voor de transducer op, waarbij u
een mooi signaal met niet te grote amplitude
verkrijgt.
• Noteer in welke richting een verkorting van de darm
wordt geregistreerd.
• Als u een signaal verkrijgt, dat boven of beneden is
afgekapt, betekent dit, dat de arm niet maximaal
kan uitslaan.
• Als het signaal tijdens contractie afgekapt wordt
moet u de transducer omlaag draaien.
• Als het signaal tijdens de relaxatie afgekapt wordt
moet u de transducer omhoog draaien.
Bij elke eindconcentratie van carbachol in het reactievat meet
u bepaalde mate van effect op de contractie van de darm. De
contractie gemeten alvorens te starten met toedienen van
carbachol noemt u 0%. De concentratie carbachol waarbij u
het maximale effect op de contractie meet (maximale
respons), noemt u 100%. De effecten gemeten na toediening
van de verschillende, tussenliggende concentraties carbachol
(bij iedere pijl op de x-as wordt 1x toegediend) kunnen nu
berekend worden in %.
Voorbeeld van een uitdraai
!
Copyright:Fysiologie VUmc
Taak 2:Volg de opdrachten zoals omschreven in
deel III van de handleiding
Zodra u het signaal goed in beeld hebt, kunt u de
opgaven doorlopen omschreven in
practicumhandleiding deel III.
Bij iedere meting zet u door het midden van de gemeten
contracties een horizontale streep (zie ook in voorbeeld
uitdraai). Ten opzichte van de eerste meting zonder
carbachol (=0%) kunt u het aantal (verticale) hokjes tellen tot
de volgende horizontale streep, en zo verder tot de laatste
meting (maximale respons =100%). Bv. als bij100% er 10
hokjes veranderde contractie zijn tov. 0%, dan is 10 hokjes
=100% en bv. bij 1 van de tussenliggende concentraties
toegediend carbachol zijn 6 hokjes veranderd in contractie =
60%.De berekende percentages kunt u op de y-as van het
semi-logaritmisch papier (volgende bladzijde) uitzetten tegen
de bijbehorende gebruikte eindconcentraties (in M) carbachol
op de x-as.
26
PRACTICUMHANDLEIDING DEEL III:
Opgaven en vragen
Proef 1. Spontane contracties
Registreer een aantal contracties. Zoals u reeds
opgemerkt kunt hebben is voor het verkrijgen van een
contractie geen kunstmatige prikkel nodig. Registreer
totdat het computerscherm gevuld is en sla de
registratie op. Bepaal aan de hand van uw registraties
de volgende waarden:
a. een contractie/relaxatie cyclus duurt ……...sec;
b. de frequentie van deze contractie bedraagt
……......contracties/sec.
c. Welk(e) ritme(s) neemt u waar?
Proef 2. Effect van rek
Registreer een aantal contracties. Rek het darmpje nu
heel voorzichtig en kort door even aan het touwtje te
trekken, als de darm gerelaxeerd is!
Welk effect neemt u waar?
Bevestig nu 4 gewichtjes aan de transducer. Wacht tot
een steady state is bereikt. Neem dan de gewichtjes
weer weg.
Verklaar uw waarneming.
Proef 3. Dosis-werkingseffect van de muscarine
receptor agonist carbachol
Registreer een aantal contracties. Voeg carbachol toe in
een reeks van 1x10-8 tot 3x10-6 M volgens het
pipeteerschema Carbachol:
Er staan 5 stockoplossingen (5x10-6, 10-5, 5x10-5, 10-4
en 5x10-4 M) van carbachol voor u klaar Wacht na elke
Pipeteerschema Carbachol
Stap 1
Pipeteer 250 μl uit stockoplossing 5x10-6 M carbachol:
eindconcentratie 1x10-8 M carbachol
Stap 2
Pipeteer 500 μl uit stockoplossing 5x10-6 M carbachol:
eindconcentratie 3x10-8 M carbachol
Stap 3
Pipeteer 850 μl uit stockoplossing 10-5 M carbachol:
eindconcentratie 1x10-7 M carbachol
Stap 4
Pipeteer 350 μl uit stockoplossing 5x10-5 M carbachol:
eindconcentratie 3x10-7 M carbachol
Stap 5
Pipeteer 850 μl uit stockoplossing 10-4 M carbachol:
eindconcentratie 1x10-6 M carbachol
Stap 6
Pipeteer 350 μl uit stockoplossing 5x10-4 M carbachol:#
eindconcentratie 3x10-6 M carbachol
toediening van carbachol tot u een effect ziet op de
contractie van het darmweefsel, daarna pas de
volgende concentratie carbachol toevoegen. Druk op de
spatiebalk van het toetsenbord om het moment van
toevoegen te markeren. Teken een dosis-werkingscurve
(in %) op bijgaand semi-logaritmisch papier in de widget
rechts.
27
Interactive 3.1 iPad Widget
Tekenen
28
Bij welke concentratie carbachol wordt zijn halfmaximale effect (IC50) gemeten?
Proef 4. Invloed van EDTA
• Draai niet meer aan de nullijn!
• Voeg voldoende (10‑15 druppels) EDTA toe om een
effect te verkrijgen.
Hoe kunt u het effect van carbachol op de darm
verklaren?
Wat neemt u waar? Verklaar!
Verdiepende vragen
Wat zijn de klinische symptomen van een hypokaliemie
met betrekking tot de darm?
Welke klinische symptomen kunt u hieruit bij een
hypercalciemie afleiden met betrekking tot de darm?
Waarom ontstaan bij een hypocalciemie zware
spierkrampen?
29
Practicumleider
MEDISCHE
CONSULTVOERING:
STRUCTUREREN
Mw. drs. J. Jeltes, Afdeling Medische Psychologie &
Medisch Maatschappelijk Werk
Ruimte en tijd
www.rooster.vu.nl
Let op: Practicum alleen in de eigen studiegroep te
volgen!
Alleen dringende vragen worden via
[email protected] beantwoord.
Leerdoelen
De student:
heeft kennis over de gesprekstechnieken
waarmee men kan structureren.
kan structuur aanbrengen in een
anamnesegesprek.
Leerstof
Esch, van S.C.M., Vries, de H., Kreeke, van de J.J.S.
Recepten voor een goed gesprek (5e geheel herziene
uitgave, 2014).
• H6: Structuur en regulerende vaardigheden.
kan op eenvoudige wijze klinisch
redeneren in een rollenspel
Meenemen:
‘Recepten voor een goed gesprek’, pen en papier of
iPad.
30
De serie practica Medische Consultvoering
De serie MCV, Medische Consultvoering, bestaat uit
een aantal practica die tijdens het eerste en tweede
semester in jaar 1 gegeven worden door de vakgroepen
Medische Psychologie, Huisartsgeneeskunde,
Verpleeghuisgeneeskunde en Interne geneeskunde. Er
is in deze serie afwisselend aandacht voor klinisch
redeneren (KR) en communicatieve vaardigheden
(COM) zoals gesprekstechnieken, opbouw van een
iPad Widget
goede relatie met de patiënt en regievoering tijdens het
consult.
Doel van deze serie practica
De student leert kennis en vaardigheden toepassen in
een anamnesegesprek. De nadruk ligt op het benutten
van aanwezige medische kennis, het inzetten van de
juiste gesprekstechnieken op het juiste moment, waarbij
aandacht is voor de relatie met de patiënt. Zowel
medische kennis als ook uitstekende communicatieve
vaardigheden zijn onontbeerlijk om tot een goede
diagnose en behandeling te komen. De student wordt
door middel van deze practica voorbereid op de
Praktijkstage Huisartsgeneeskunde in jaar 2, waarin de
student zelf anamnesegesprekken voert met patiënten.
Toetsing van de serie
Introductievideo MCV - Structureren
http://vumc.mediacore.tv/media/b1-mcv-05-comstructureren
De leerstof van dit practicum wordt getoetst in de
semestertoets. De vaardigheden worden getoetst in de
STAT van semester 1.2, waarbij de student een
eenvoudig anamnesegesprek voert met een acteur. De
rollen medisch expert en communicator worden dan
geïntegreerd getoetst. De medische kennis uit de
casuïstiek wordt getoetst in de CAT en PAK van de
betreffende cursus.
31
Inhoud van dit practicum
In dit practicum ligt de nadruk op het aanleren van
gesprekstechnieken waarmee de student een
anamnesegesprek kan structureren: Hoe zorg je dat
een gesprek een logisch verloop heeft?
Oefentaken
De werkvormen variëren: korte oefeningen met
gesprekstechnieken, rollenspellen waarin een volledige
anamnese wordt afgenomen, het bespreken van
theorie en casuïstiek. De studenten observeren elkaar
en voorzien elkaar van feedback. Op deze wijze krijgen
zij niet alleen inzicht in hun eigen communicatiestijl,
kwaliteiten en verbeterpunten, maar ook in de
communicatiestijl van anderen.
32