Boekbespreking Joke J. Hermsen (2014). Kairos, een nieuwe bevlogenheid. Utrecht, Amsterdam, Antwerpen: Uitgeverij de Arbeiderspers, ISBN 9789029587907/NUR 323, 310 pagina’s Inleiding Het boek Stil de Tijd van Joke Hermsen (2009), dat ik met enthousiasme en bevlogenheid gelezen heb, maakte dat ik haar nieuwe boek Kairos onmiddellijk aanschafte. Wilde ik meer van hetzelfde, de rust en de aandacht als wezenlijke elementen voor het helder kunnen nadenken? Het bleek dat ik mij moest losmaken van mijn verwachtingen. Dit boek is geschreven met een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds, en bevat hoofdstukken waarvan sommige al eerder als essay zijn gepubliceerd. Er is wel degelijk een poging door de schrijfster ondernomen om deze onderdelen in een organische samenhang te zetten, maar soms lukt dat niet helemaal. Inhoud Hermsen start met De opleving van Kairos (hoofdstuk 1) waarin de bedoeling van de titel wordt uitgelegd. Het oude Griekse tijdsbegrip bevat drie aspecten: aion (het altijd durende zonder verleden of toekomst), chronos (de tijd die te meten en te tellen is) en kairos (tijds episoden met betekenis, te vergelijken met de subjectieve tijd; Snijder, 2005). Kairos is de god van het juiste moment om de juiste redenen, een antwoord op en een onderbreking van Chronos. Het heeft een subjectieve dynamische kwaliteit, het is de volheid van het ogenblik, een mogelijk keerpunt en een juist moment om zich te kunnen verbazen, nodig om tot zelfinzicht te kunnen komen. Een moderne vertaling van kairos is de ‘nu-tijd’ waarin er openingen gemaakt kunnen worden naar een betere toekomst, tegelijk met een juiste visie op het verleden. Door een interval in de tijd via het kairotische moment komt er ruimte voor een andere tijdservaring en voor enthousiasme, beschreven als ‘een energieke en melancholieke verwondering’ (hoofdstuk 2). Het gaat dan niet over wat er is, maar over wat je verlangt. Er komt inspiratie in de vorm van een gevoelsmodus van overgave en ontvankelijkheid, een aanmoediging om iets nieuws te denken of te doen. We raken bezield, gestimuleerd om over wat nog niet is verwoord na te denken. Bergson (1963) heeft het hierbij over het ‘élan vital’, een ondeelbaar vervlieden en voortdurend worden. Dit staat in tegenstelling tot de wetenschap, die de tijd meer neemt als een serie snapshots. Na het enthousiasme komt de moeite van het beginnen (hoofdstuk 3), waarbij we in het zoeken naar de juiste timing ruimte moeten maken voor de intuïtie, het aanvoelen van het juiste moment. Hannah Arendt (1993, p. 61) noemt dit in haar essay Between Past and Future ‘de tweede geboorte’. Het door haar aangevoerde ‘principe van de nataliteit’ gaat over het zichzelf in deze tweede geboorte laten zien, een interpretatie van wat we bij de eerste geboorte zijn. Hierdoor blijven we wezens in wording. Wat we zijn is eenduidig, wie we zijn geeft een veranderlijk antwoord. Door het toelaten van het onverwachte en het steeds opnieuw beginnen krijgt het principe van de ‘hoop’ de ruimte. Het nataliteitsbegrip van Arendt, het Sein zum Anfang, staat in tegenstelling tot het begrip Sein zum Tode van haar leermeester en geliefde Heidegger (1999). Arendt noemt de mens dan ook liever een ‘geboortelijk’ dan een sterfelijk wezen. Willen we een nieuw begin maken, in welke vorm dan ook, dan is het nodig om daarvoor de tijd te nemen; Festina lente (hoofdstuk 4), het midden tussen urgentie en behoedzaamheid. Het vereist een aandachtig luisterend handelen. Voor ons, als cliëntgerichte therapeuten, is dat bekend terrein en een reden waarom we ons verzetten tegen opgelegde structuren. Aandacht en goed luisteren vereisen een goede timing en maat. In het creatief denken (Arendt,1993) wordt de werkelijkheid van het bestaan tijdelijk opgeschort, en komen we in Boekbespreking Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/3 282 een nunc stans, een blijvend nu waarin verleden en toekomst uit elkaar vallen in een klein spoor van ‘niet-tijd’ of een tussentijd. In dit ogenblik is het mogelijk om het volle zelf-zijn te ervaren. De vraag ‘wie ben je’ beantwoordt Hermsen met de titel Sta me toe een verhaal te vertellen (hoofdstuk 5), een narratieve benadering van de zijnsvraag. Hier treffen we de auteur op haar sterkst. Ze is een zeer goede schrijfster die het door haar vertelde verhaal dichtbij de lezer kan brengen. Het verhaal gaat over een geëmotioneerde discussie tussen Hannah Arendt en haar eerste echtgenoot Günther Anders, een cultuurfilosoof, over het thema techniek en ons onvermogen om de consequenties daarvan te overzien. Onderliggend gaat het in de discussie over mogelijkheden om jezelf te zijn en een eigen mening vast te houden. Hannah wordt beschreven in haar eruditie en in haar eigenwijsheid, ze laat niet zoveel ruimte voor haar echtgenoot, die af en toe een time-out neemt om haar indringendheid te verdragen. Het met drang gebrachte onderwerp van Hannah is haar visie dat het niet zozeer gaat om het raadsel van het Zijn, maar om dat van het Woord, de taal. Daarom kunnen we een nieuw begin maken, kun je groeien en je zelfverhaal aanpassen. In het door Hermsen vertelde verhaal haakt de echtgenoot af en verliest daarmee voor Hannah zijn aantrekkelijkheid. Na deze narratieve escapade gaat de auteur verder met Onbewaakte ogenblikken in de literatuur (hoofdstuk 6), waarin ze de visie van Ricoeur (1983-1985) over de tijd behandelt. De menselijke ervaring van de tijd komt niet overeen met de kloktijd, maar heeft een narratieve structuur door de dimensie van beweging, waarin verleden en toekomst in een boog gespannen worden. De beleving zit in de ‘tussentijd’, hetgeen we in de romanliteratuur terug kunnen vinden. Het vergeten bondgenootschap tussen kunst en politiek wordt via het thema Uit liefde voor de wereld (hoofdstuk 7) behandeld. In de taal maken we afstand tot de ander, maar ook tot onszelf. We zoeken naar woorden die ons weer kunnen verbinden in een innerlijke en uiterlijke dialoog. Daarbij zoeken we de verbinding met onze gezamenlijke buitenwereld, ‘de polis’, waarin we nadenken over het goede en rechtvaardige leven (de politiek). Wanneer Arendt (1993) spreekt over de pluraliteit, de mensheid in meervoud, stelt ze dat er een afbrokkeling van de polis plaatsvindt door het economische nuttigheidsdenken. Het leven in meervoud wordt bedreigend, we sluiten ons af in een capsule (wijk, land, continent). De relatie tussen kunst en politiek als belangeloos gesprek over de wereld waarin de verschillende visies zich uiten, lijkt inderdaad op een vergeten bondgenootschap. In De roman als kuuroord (hoofdstuk 8) wordt het boek De Toverberg van Thomas Mann beschreven, een roman waarin het gaat over een andere tijdsbeleving in het sanatorium van Davos. In deze omgeving is er geen stimulans voor arbeid, activiteit is geen einddoel, de tijd strekt zich uit naar het ‘altijd’. Opvoeding en onderwijs vormen de insteek voor het volgende onderdeel, Tussen herinnering en hoop (hoofdstuk 9), waarin de auteur een pleidooi houdt voor een narratieve vorm van onderwijs. Scholen zijn plaatsen om te leren denken, dromen, verbeelden en verdiepen, waarin denken, handelen en verbeelden samenkomen. Leerlingen zijn mensen in wording, gericht op het toekomstig mogelijke. Tijd is hoop, de mens is niet, hij wordt! Onderwijs zou zich beter op de interpretatie van de wereld kunnen richten, meer dan op een feitenverzameling. Willen we het kind ontwikkelen tot een ‘homo empathicus’ (Rifkin, 2010), dan zou bij het onderwijs meer aandacht moeten zijn voor sociale netwerken. Bij het narratief onderwijs liggen de verhalen in de context van cultuur en traditie, en vormen daarmee een verbinding tussen verleden en toekomst, tussen herinnering en hoop. Wanneer we ons verdiepen in Kairos en bezieling (hoofdstuk 10), dan kan kairos gezien worden als het wonderlijk gespleten lange heden. Het begrip ‘ziel’ wordt door de auteur gedefinieerd als het inspirerend tussenwezen tussen lichaam en geest, polen die elkaar beïnvloeden via een dynamisch proces van wording. Daarmee verbindt Hermsen (2010) het begrip ziel met de tijd. Snijder (2007) beantwoordt de vraag naar het bestaan van een ziel met de menselijke behoefte de tijdelijkheid van lichaam te overstijgen. Beter dan het woord ziel zouden we het woord ‘bezieling’ kunnen gebruiken in de zin van inspiratie. Dan hebben we het over een beweging naar binnen, aan te voelen via de intuïtie, waarbij het lichaam dient als resonantie daarvan. Annemarie Snijder Literatuur Arendt, H. (1993). Between past and future. New York: Penguin Books. Bergson, H.L. (1963). Oeuvres. Paris: Presses Universitaires de France. Heidegger, M.(1999). Zijn en Tijd. (Vert. M. Wildschut.) Amsterdam: Boom. Hermsen, J.J. (2009). Stil de Tijd, Pleidooi voor een langzame toekomst. Amsterdam/ Antwerpen: Uitgeverij de Arbeiderspers. Hermsen, J.J. (2010). Windstilte van de ziel. Amsterdam: Uitgeverij de Arbeiderspers. Ricoeur, P. (1983-1985). Temps et Récit. Paris: Seuil. Rifkin, J. (2010). The empathic civilization. Cambridge: Polity Press. Snijder, A.M (2005). Technologie en tijd, over de tijdsbeleving bij het omgaan met moderne elektronica. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 43(2), 111-124. Snijder, A.M. (2007). Waarom willen mensen een ziel hebben? Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 45(3), 38-42. 283 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/3 Ten slotte Laat ik voorop stellen dat ik Hermsen een goede schrijfster vind. Bij het doorwerken van dit boek miste ik haar verbale ‘ fluency’ soms, waar de eruditie en de breedheid daarvan voor in de plaats kwam. Dat maakte het soms moeilijk om haar te volgen. Zoals ik bij de inleiding al heb geschreven miste ik ook de ‘flow’, de door de auteur weergegeven noodzakelijkheid om een bepaald onderwerp goed uit te spitten vanuit een inhoudelijke samenhang. Ze kan dat in andere publicaties als geen ander, vandaar dat ik het miste. Het kan er mee te maken hebben dat dit boek met een werkbeurs geschreven is, en door het invoegen van al eerder verschenen essays. Het kan er ook mee te maken dat het begrip kairos, het juiste moment, niet zoveel andere momenten toelaat. Misschien moet je dit boek gewoon lezen, niet zoveel denken maar op je toe laten komen. Er staan kostelijke hoofdstukken in, vooral het verhaal over de weerspannige Arendt die zo graag gelijk wilde hebben, trof en amuseerde me. Lezen dus dit boek, en misschien verder associëren op het begrip kairos, dat voor onze therapievorm wel eens van wezenlijk belang zou kunnen zijn, een therapievorm waarin verleden en toekomst, hoop en verdriet in het nu samengevouwen kunnen worden. Boekbespreking Het boek Kairos besluit met enige gedachten over De utopie van de verbeelding (hoofdstuk 11). Mens zijn gaat volgens de auteur niet over wat is gerealiseerd, maar over het mogelijke dat wacht op het juiste moment om ons als het ware te oefenen. Pas als we worden, zijn we waar. De grenzen van de taal bepalen daarin tevens de grenzen van de verbeelding. Literatuur, kunst en filosofie voeden onze verbeelding, waarvan talloze voorbeelden gegeven worden. Na de afsluiting van de boektekst kunnen we nog een Abecedarium van het nieuwe begin vinden, een variatie van de versvorm waarbij de regels met de opeenvolgende letters van het alfabet beginnen. Voor mij als lezer niet zo noodzakelijk, het lijkt op een demonstratie van wat de auteur allemaal kan.
© Copyright 2024 ExpyDoc