Recept tegen de zomerdip:

Recept tegen de zomerdip:
Hoe fijn en ontspannend een zomervakantie ook is, voor veel kinderen betekenen die zes
weken achteruitgang in hun lees- en rekenontwikkeling.
Er is een woord voor: DE ZOMERDIP.
Hou kunnen we deze zomerdip voorkomen?
Uw kind is dit jaar voorbereid op groep 3. De kinderen hebben bijvoorbeeld letters, cijfers en
rekenbegrippen geleerd. Dit is belangrijk om aan het lees- en rekenonderwijs te gaan
beginnen.
Voor veel kinderen is het prettig wanneer zij ook in de vakantie gestimuleerd worden door
het spelen van gezelschapspelletjes of kleine spelletjes in het dagelijks leven. En natuurlijk
blijft het voorlezen heel belangrijk in het leven van een kleuter.
Enkele tips om spelen met uw kind een plek te geven in de opvoeding en het
leven van uw kind:




Maak dagelijks 10 minuten tijd voor een taal- of rekenspelletje.
Maak er een gewoonte van om voor het slapen gaan 10 minuutjes voor te lezen.
Complimenteer uw kind regelmatig.
Zorg voor een speels karakter.
Taalsuggesties om uw kind te blijven stimuleren:
Rijmen:
Laat uw kind rijmwoorden bedenken bij een gegeven woord.
Ik zie, ik zie…wat jij niet ziet
Neem een voorwerp in de ruimte in gedachten en vertel welke kleur of letter het heeft. Laat
uw kind raden.
Raad je plaatje:
Pak een tijdschrift en zoek een plaatje van een voorwerp op. Beschrijf dit aan uw kind zonder
het woord te noemen. Wat staat er op het plaatje. Draai eventueel de rollen om.
Ik ga op vakantie en neem mee….
Zeg deze zin en vul deze aan met een voorwerp. Laat uw kind de zin zeggen en ook weer
aanvullen. Hoeveel woorden kan uw kind op deze wijze onthouden?
Woordspin:
Zeg een woord tegen uw kind en laat het zoveel mogelijk woorden bedenken die hiermee te
maken hebben. Bijvoorbeeld met het woord zomer. Schrijf de woorden eventueel op een vel
papier.
Zinnen maken:
Geef een woord en laat uw kind hiermee een goede zin maken. Natuurlijk is het leuk om
deze zin ook op te schrijven. Hoeveel woorden heeft de zin? Kan dat nog langer? Wordt uit
de zin duidelijk wat het woord betekent.
Verschillen benoemen
Leg twee voorwerpen op tafel en laat uw kind vertellen wat de verschillen zijn. Zijn er ook
overeenkomsten?
Met welke letter:
Pak of laat het kind voorwerpen pakken. Met welke letter begint de naam van dit voorwerp.
Hoeveel letters heeft dit voorwerp? Kun je een rijmwoord verzinnen.
Huis-safari:
Laat uw kind door het huis lopen, een voorwerp aanwijzen en benoemen wat het is. Wijs
ook zelf dingen aan. Als uw kind het niet weet, zegt u het voor en laat u het herhalen.
Rekensuggesties om uw kind te stimuleren:
Telboeken:
Zoek in de bibliotheek boeken uit waar voorwerpen gezocht en geteld moeten worden.
Gezelschapsspelletjes:
Het spelen van spelletjes, zoals halli galli, biggen en mens erger je niet.
Voor iedereen genoeg?
Hoeveel mensen komen er eten. Hoeveel borden enz. hebben we nodig. Dek de tafel maar.
Dit kan ook met etenswaar. Voor iedereen genoeg? Hebben we te weinig of teveel . Hoe
krijgt iedereen evenveel?
In de auto of op de fiets:
Vooruit en terugtellen tot 20 of misschien wel tot honderd. Vanuit een verschillend
vertrekpunt. Verder tellen, bijv.tel vanaf 5 verder.
Hoeveel gele auto’s komen we tegen. Hoeveel groene auto’s. Van welke kleur zijn er meer,
van welke kleur minder.
Flitsende dobbelstenen:
Gooi met de dobbelsteen. Kun je zo snel mogelijk met je vingers het aantal laten zien?
Moeilijker……laat heel even zien wat er gegooid is. Kan uw kind nu ook het goede aantal
vingers laten zien?
Meten met je handen:
Laat uw kind voorwerpen meten met zijn of haar handen.
Hoeveel handen is de tafel? Laat dit tekenen op papier.
Dit kan natuurlijk ook met je duim, je wijsvinger of je pink.
Zelfs met je voet kun je meten.
Hoeveel zijn erover:
Leg 5 voorwerpen ( bijv. blokjes) op de tafel. Uw kind doet de
ogen dicht. U pakt een aantal blokjes weg. Hoeveel zijn er over,
hoeveel zijn er weggepakt? Misschien lukt het wel met 10 of
zelfs 15 voorwerpen.
Waterspelletjes:
Vul een bak met water. Allerlei bekers en potjes en voorwerpen die je kunt vullen.
Waar gaat veel water in, in welke voorwerpen gaat maar weinig water. Hoeveel kleine
bekertjes gaan er in een grote beker. Welke zijn vol, welke zijn leeg enz..