Het beste van twee werelden - O+S Amsterdam

 Het beste van twee werelden Een onderzoek naar het combineren van ouderschap en werk door Young urban professional parents op IJburg Irene Bronsvoort 10198385 [email protected] 19-­‐06-­‐2014 Bachelor Sociologie Bachelorscriptie Universiteit van Amsterdam Eerste lezers: Gerben Moerman & Carolien Bouw Tweede lezer: Kees Schuyt Voorwoord Ter afsluiting van de bachelor Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam heb ik een kwalitatief onderzoek gedaan naar tweeverdieners met kinderen op IJburg. Ik ben al jaren geïnteresseerd in taakverdelingen tussen mannen en vrouwen en sekseverschillen. Op de middelbare school schreef ik mijn profielwerkstuk over het verschil tussen het aantal mannen en vrouwen in topfuncties, de gender gap. Mijn fascinatie voor dit onderwerp en de complexiteit ervan heeft mij mede doen besluiten om Sociologie te gaan studeren. Nadat ik voor mijn studie was verhuisd van het kleine dorp waar ik was opgegroeid naar Amsterdam, raakte ik geïnteresseerd in stadsgeografie en stadssociologie. Het project IJburg, waar deze bachelorscriptie een onderdeel van is, sloot dan ook precies aan bij mijn interesses. Ook wist ik meteen dat ik jonge ouders als mijn onderzoekspopulatie zou kiezen, omdat ik erg nieuwsgierig was naar hun ideeën met betrekking tot taakverdeling, ouderschap en carrières. Niet in de laatste plaats omdat ik zelf ook eens in die levensfase terecht zal komen. Graag wil ik de respondenten hartelijk bedanken voor hun medewerking aan dit onderzoek. Ik heb ontzettend leuke en inspirerende gesprekken gehad met bewoners van IJburg. Ik heb er veel van geleerd en het heeft mij gemotiveerd om vervolgonderzoek te doen naar dit onderwerp. Ik waardeer het ten zeerste dat zij in hun overvolle agenda’s tijd voor mij hebben vrijgemaakt en de moeite hebben genomen om tot in detail antwoord te geven op mijn enigszins persoonlijke vragen. Ook wil ik mijn begeleiders Gerben Moerman en Carolien Bouw bedanken voor hun aanstekende enthousiasme, goede adviezen en uitgebreide feedback. Kees Schuyt wil ik bedanken voor het meedenken en het helpen zoeken naar de kern van mijn verhaal en Tineke Lupi voor het overbrengen van haar know-­‐how met betrekking tot het onderzoek doen op IJburg. Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun en wijze woorden en mijn broer die nog wel eens te hulp schoot tijdens stressvolle periodes. Amsterdam, juni 2014 Irene Bronsvoort 2 Inhoudsopgave Inleiding 1. Nieuwe stadsbewoners 1.1. De gezinsvriendelijke stad 1.2. Stedelijkheid en suburbaniteit in de mix 1.3. Tijd-­‐ruimtefactoren, het sociale netwerk en professionele voorzieningen 1.4. Een categorisering van type huishoudens 1.5. Probleemstelling 2. Een zoektocht naar Yupps 2.1. Onderzoeksmethoden 2.2. Respondentenselectie 2.3. Interviews 2.4. Observaties 2.5. Mijn rol als onderzoeker 3. Plannen, puzzelen en schipperen 3.1. Van tweeverdieners in de stad naar een jong gezin in een nieuwbouwwijk 3.2. Toen er wat meer ruimte kwam 3.3. Een voorbeeldig gezin 3.4. Vaste weekschema’s tegenover flexibele taakverdelingen 4. Kriskrasbewegingen en combinatieritten 4.1. De rol van tijd-­‐ruimtefactoren 4.2. Kink in de kabel 5. Hulp gevraagd 5.1. De kinderopvang of de oppas 5.2. Het sociale leven op IJburg 6. Professionele hulp of even de buurvrouw vragen? 6.1. De individualistische YUPP 6.2. De communitaristische YUPP 6.3. Op een weegschaaltje 6.4. Thuiswerken 7. Genderperspectieven 8. Conclusie 9 . Literatuur 10. Bijlagen 10.1. Respondentenbeschrijvingen 10.2. Vragenlijsten blz 4 blz 6 blz. 7 blz. 8 blz. 10 blz. 11 blz. 12 blz. 13 blz. 15 blz. 17 blz. 18 blz. 19 blz. 20 blz. 24 blz. 25 blz. 27 blz. 28 blz. 30 blz. 32
blz. 35 blz. 37 blz. 39 blz. 40 blz. 41 blz. 44 blz. 47 blz. 49 blz. 51 3 Inleiding “Want waar we nu wonen, op Steigereiland, dat is gewoon een kinderparadijs. Dus in de zomer dan zeg ik wel eens ‘ het lijkt hier net een camping’, want dan loopt iedereen met zijn rubberbootje en in zijn zwembroekje over straat.” (Karin, moeder van twee kinderen) Het eiland waarnaar gerefereerd wordt in bovenstaand citaat behoort tot IJburg, een nieuwbouwwijk aan de oostkant van Amsterdam. Sinds de kunstmatige aanleg van de eerste eilanden in het IJmeer, heeft de wijk veel aandacht gekregen van de media en wetenschappelijk onderzoekers. Hoewel de plannen voor IJburg zijn ontstaan uit het VINEX-­‐beleid, waren beleidsmakers en ontwikkelaars vastbesloten om de wijk een stedelijk karakter te geven. IJburg moest een multifunctionele stadswijk worden, ‘waar comfortabel wonen buiten het centrum hand in hand gaat met werk, winkels en recreatie’ (Lupi 2008). Het kwam dan ook enigszins als een verassing toen IJburg zich bleek te ontwikkelen tot een zeer gezinsrijke buurt, waarmee het stereotype beeld van de Vinex-­‐wijk als homogene en burgerlijke wijk (Heijmans 2007) bevestigd leek te zijn. Volgens socioloog Tineke Lupi is IJburg echter alles behalve een doorsnee buitenwijk. Van 2004 tot 2008 deed zij onderzoek naar de vestiging van de eerste bewoners op IJburg en de manier waarop zij betekenis geven aan de plek waar zij wonen. Veel gezinnen op IJburg bleken te bestaan uit hoogopgeleide tweeverdieners die als jongvolwassenen naar Amsterdam waren gekomen en een sterke binding hebben met de stad (Lupi 2008). De IJburgers vertonen dan ook overeenkomsten met de stedelijke middenklasse, die in eerder onderzoek van onder andere Lia Karsten in oude stadsbuurten werd aangetroffen (Karsten 2003). Karsten noemt deze groeiende groep stadsbewoners Young urban professional parents (Yupps), waarmee ze refereert naar voormalige Young Urban Professionals (yuppen), ook wel Dinky’s (Double Income, No Kids Yet) genoemd, die in de gezinsvormende fase terecht zijn gekomen. Het begrip ‘yup’ wordt inmiddels in de media en in het dagelijks taalgebruik regelmatig gebruikt ter aanduiding van jonge mensen met een goedbetaalde baan en een stedelijke levensstijl, maar ook de yup met kinderen spreekt bij veel mensen tot de verbeelding. Hoewel het uiterlijk van de nieuwbouwwijk niet te vergelijken is met de oude stadsbuurten van Amsterdam, laten stereotypische kenmerken zoals bakfietsen en traiteurs in de buurt zien dat ook op IJburg veel Young urban professional parents wonen. Volgens Karsten (2003) is een belangrijk kenmerk van Yupps dat beide ouders blijven werken na de komst van kinderen. Het leven in de stad biedt hen de mogelijkheden om hun werk met ouderschap te combineren (Karsten 2003). Echter, hoe het werk en het ouderschap binnen deze gezinnen in de dagelijkse praktijk wordt gecombineerd, blijft onduidelijk. Ook is er nog weinig bekend over de soorten hulp die Yupps gebruiken en welke rol de buurt speelt in hun taakverdeling. Wat maakt de buurt een ‘kinderparadijs’ in de ogen van Yupps en hoe vinden zij een balans tussen werk en zorg? 4 Het doel van dit onderzoek is om aan de hand van kwalitatieve methoden meer inzicht te krijgen in de manier waarop deze specifieke groep hun werk met het ouderschap op IJburg combineert. Omdat de aanwezigheid van Yupps medebepalend is in nieuwe stadswijken als IJburg en toekomstige (stads)wijken, is het van belang hun leefstijl en voorkeuren in kaart te brengen. Deze scriptie bestaat uit 7 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal ik verder ingaan op de theoretische veronderstellingen die ten grondslag liggen aan dit onderzoek, om vervolgens mijn probleemstelling te formuleren. Het tweede hoofdstuk betreft een uiteenzetting van de onderzoeksmethoden en een beschrijving van mijn veldwerkperiode en mijn rol als onderzoeker. Hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 7 betreft de analyse van dit onderzoek. De verschillende taakverdelingen van Yupps en hun motivaties vormen de basis voor het derde hoofdstuk. De rol van tijd-­‐ruimtefactoren op IJburg staat centraal in hoofdstuk 4. Daar waar het werk in de weg komt te staan voor de zorg van de kinderen of andersom, is hulp nodig van buitenaf. De soorten hulp die Yupps gebruiken en de manier waarop zij problemen in de werk-­‐zorgbalans oplossen komen aan bod in hoofdstuk 5. Op basis van een analyse van de data en de theorie worden in hoofdstuk 6 twee typen Yupps onderscheiden en beschreven. Daarna zal ik in hoofdstuk 7 uitgebreid stilstaan bij de verschillen tussen mannen en vrouwen in hun kijk op taakverdelingen. In Hoofdstuk 8 kom ik terug op mijn belangrijkste bevindingen en hun betekenis in een vergelijking met de theorie en de bestaande literatuur over het combineren van ouderschap en werk en de rol van de buurt. Figuur 1: Spelende kinderen op IJburg. Bron: ikwil020wonen.nl 5 Hoofdstuk 1: Theorie De nieuwe stadsbewoners 1.1 Een gezinsvriendelijke stad Vanaf de jaren zestig heeft het traditionele mannelijke kostwinnerschap in Nederland plaatsgemaakt voor een grote verscheidenheid aan manieren waarop werk en ouderschap binnen huishoudens verdeeld wordt. In de literatuur worden trends in de taakverdelingen en de arbeidsparticipatie van Nederlandse ouders, zoals het grote aandeel deeltijdwerkende vrouwen, op verschillende manieren verklaard. Naast de invloed van beleidsmaatregelen en culturele normen, wijzen veel recentelijke onderzoeken op de ruimtelijke dimensies van taakverdelingen en arbeidsparticipatie (Droogleever Fortuijn 1993, De Meester 2010, Karsten en Boterman 2014). Sinds het proces van suburbanisatie is de stad voor een lange tijd als een ongeschikte plek beschouwd om kinderen te laten opgroeien en werden jonge gezinnen door overheidsbeleid gestimuleerd om te verhuizen naar buitenwijken of dorpen. De stad werd gezien als onveilig en druk, terwijl de ruimte en woningen buiten de stad goed aansloten op het familieleven. Zo werd de stad als woonplaats dan ook vaak verruild voor een buitenwijk of dorp, wanneer er kinderen op komst waren (Karsten 2003). Hoewel veel jonge gezinnen er nog steeds voor kiezen om de stad te verlaten, zijn er de laatste drie decennia tekenen van een afwijkend proces te zien. Door veranderingen in de behoeften, idealen en mentaliteit van een substantiële groep mensen in combinatie met de toegenomen veiligheid en kwaliteit van woningen in steden, blijven steeds meer jonge ouders wonen in de stad. Karsten (2003) noemt deze relatief nieuwe groep stadsbewoners in haar onderzoek Young urban professional parents (Yupps). Dit zijn hoogopgeleide tweeverdieners die hun ouderschap combineren met het continueren van hun carrière en stedelijke levensstijl (Karsten 2003). Omdat beide ouders werken, proberen zij constant een balans te vinden tussen werk en thuis. Ze zijn daarbij gebaat bij korte afstanden tussen hun werk, school en hun huis en de nabijheid van voorzieningen zoals kinderopvangcentra. De rich-­‐opportunity structure van bepaalde stadsbuurten maakt ze populair onder deze ouders (Karsten en Boterman 2014). Marguerite van den Berg (2012) onderzocht op welke manier de nieuwe focus op Young urban professional parents de inrichting van bepaalde buurten en openbare ruimtes heeft beïnvloed. Volgens haar proberen politici en beleidsmakers steeds meer in de behoeftes van kinderen en hoogopgeleide ouders te voorzien, omdat hun komst naar de stad als de oplossing voor stedelijke problemen wordt gezien. 6 De strategie die zij hiervoor gebruiken noemt Van den Berg genderfication, het creëren van ruimtes voor middenklasse bewoners met ‘moderne’ genderidealen (2012:532). Zo ziet zij de ontwikkeling van speeltuinen, kinderopvangcentra en fietspaden als een manier om bepaalde buurten aantrekkelijk te maken voor Yupps. Ze noemt drie elementen van genderfication die tot uiting komen in de verandering van bepaalde stadsbuurten. Ten eerste wordt het ideaal van gendergelijkheid uitgedragen, door het gezin waarbij vader en moeder beiden verantwoordelijk zijn voor werk en het huishouden, tegemoet te komen in voorzieningen op buurtniveau, waarbij werk-­‐gerelateerde faciliteiten met faciliteiten voor kinderen gecombineerd worden. Als tweede element noemt Van den Berg het tweeverdienersschap, wat tot uiting komt in de bouw en renovatie van dure familiewoningen in de stad. Deze dure familiewoningen zijn vaak gebouwd vanuit het derde ideaal, het belang van het gezin, bestaande uit een vader, moeder en een tot drie kinderen (Van den Berg 2012). Door op deze manier enkel de behoeftes van Yupps te behartigen, worden buurten niet zozeer toegankelijker gemaakt voor kinderen, maar vooral voor middenklassengezinnen, stelt Van den Berg (2012). Zij zijn gericht op mensen met moderne genderidealen en het financiële vermogen om die idealen voor zichzelf te realiseren, wat ten koste gaat van de behoeftes van andere groepen in de stad. De vermenging van familism en careerism, zoals tot uiting komt in de gemixte voorzieningen op buurtniveau die Van den Berg beschrijft, is volgens Karsten et al. (2013) een belangrijke kenmerk van Young urban professional parents. Met familism wordt gerefereerd aan alle activiteiten die te maken hebben met de thuissituatie van ouders. Careerism staat voor de contacten en activiteiten met betrekking tot het werkleven. Verschillende onderzoeken bevestigen de verschillen tussen typen huishoudens in de stad in vergelijking met minder stedelijke gebieden. Zo blijkt uit onderzoek van De Meester et al. (2007) dat het wonen in een stedelijk gebied voor vrouwen met kinderen een positief effect heeft op het aantal werkuren en voor mannen met kinderen een negatief effect. De buitenwijk wordt door sommigen zelfs neergezet als een plek waar ‘een reproductie van traditionele rolpatronen’ (Aitken 1998) plaatsvindt, terwijl de stad wordt beschreven als een plek waar veel tweeverdieners met kinderen wonen. 1.2 Stedelijkheid en suburbaniteit in de mix Hoewel de ruimtelijke dimensie van taakverdelingen tussen mannen en vrouwen in veel literatuur wordt benadrukt, zijn er ook theorieën die de invloed van deze dimensie in twijfel trekken. In een vergelijkende studie naar taakverdelingen in drie Vinex-­‐wijken rondom Amsterdam, stellen Karsten, Lupi en De Stigter-­‐
Speksnijder (2013:257) dat er sprake is van een ‘valse dichotomie tussen het stedelijke gebied en het suburbane gebied.’ Uit hun onderzoek blijkt dat er een grote diversiteit is tussen de gemeenschappen van de buitenwijken Getsewoud, De Aker en IJburg. Bovendien laten de wijken naast suburbane kenmerken ook stedelijke kenmerken zien. Zo blijkt uit interviews met bewoners op IJburg dat ook daar kenmerken van familism worden gecombineerd met verschillende maten van 7 careerism. Tevens volgt uit de data dat bijna de helft van de huishoudens behoren tot een symmetrisch huishouden, waarbij mannen en vrouwen evenveel uren werken. Ook wordt op IJburg relatief veel gebruik gemaakt van professionele kinderopvang. Karsten et al. (2013) concluderen dat Yupps niet alleen wonen in binnenstedelijke buurten, maar dat zij zich ook in wijken rondom de stad vestigen, zoals op IJburg. Dit onderzoek bevestigt eerdere bevindingen van Tineke Lupi, waaruit bleek dat IJburgers veel overeenkomsten vertonen met carrièregerichte stedelingen. Volgens Karsten et al. (2013) bewijst de aanwezigheid van Yupps op IJburg dat er geen strikte scheiding is tussen de buitenwijk en de stad. Wel benadrukken zij het belang van de relatieve nabijheid van IJburg tot de stad in vergelijking met de andere Vinex wijken, waardoor veel voordelen van het wonen in de stad ook gelden voor het wonen op IJburg. Daarnaast is het aantal hoogopgeleiden op IJburg vergelijkbaar met dat in de stad, terwijl het gemiddeld opleidingsniveau in de Aker en Getsewoud lager ligt. IJburg is dan ook in meerdere opzichten de meest atypische Vinex-­‐wijk van de drie wijken die Karsten et al. (2013) onderzochten. Er zijn grofweg drie categorieën motieven van Yupps te onderscheiden voor het wonen in de stad: tijd-­‐ruimtefactoren, het sociale netwerk van de Yupps en het uitdragen van een bepaalde identiteit en levensstijl (Karsten 2007). Met name de tijd-­‐ruimtefactoren en het sociale netwerk zijn van invloed op de manier waarop Young urban professional parents hun werk combineren met hun ouderschap. Daarnaast komt de relatie tussen de voorkeur voor het wonen in de stad en de taakverdelingen van Yupps terug in het gebruik van professionele voorzieningen. 1.3 Tijdruimtefactoren Tijd-­‐ruimtefactoren spelen een grote rol in het dagelijks leven van YUPPS. Het combineren van de zorg voor kinderen met het hebben van een (fulltime) baan, is alleen mogelijk wanneer de afstanden tussen werk, thuis en school niet te groot zijn (Karsten 2003). Ouders moeten rekening houden met bepaalde tijd-­‐ruimtelijke restricties die afhankelijk zijn van de bereikbaarheid van hun werk, hun huis en de school van hun kinderen en van welke vormen van transport ze gebruik kunnen maken (De Meester et al. 2011). Uit Karstens onderzoek (2007) blijkt dat deze time-­‐poor families zich erg bewust zijn van de voordelen van het wonen in de stad in termen van tijd en ruimte. Een kleine afstand tussen het werk en hun woning is volgens Karsten een belangrijke reden voor Yupps om niet buiten de stad te gaan wonen. Volgens Lupi (2008) is het vooral voor moeders op IJburg belangrijk dat hun baan dichtbij huis is. ‘Het lijkt voor veel IJburgers min of meer vanzelfsprekend dat mannen hun baan in een geografisch groter gebied zoeken dan vrouwen’, aldus Lupi. De tijd-­‐ruimtefactoren die Karsten en De Meester benoemen, lijken dus op IJburg vooral te gelden voor vrouwen. 8 Het sociale netwerk Bailey et al. (2004) beschrijven huishoudens als ‘netwerken van verbindingen’. Om tot een balans tussen carrière en zorgtaken te komen, investeren huishoudens in een ‘web van connecties tussen partners, hun families, vrienden en de plaatsen waar zij werken’. Ouders leggen contacten met gelijkgestemden, die elkaar kunnen helpen. Deze contacten bepalen voor een groot deel hoe het werk met het ouderschap gecombineerd wordt en spelen een belangrijke rol in de keuze voor een bepaalde woonplaats. Of (aanstaande) ouders verhuizen, hangt volgens Bailey et al. (2004) af van de woonplaats van hun connecties. Als hun netwerk sterk plaatsgebonden is, zullen zij minder snel geneigd zijn te verhuizen (Bailey et al. 2004). Karsten (2007) benadrukt de rol van buren als sociale contacten voor huishoudens met kinderen in vergelijking met kinderloze huishoudens. Ook zij ziet een relatie tussen de relatieve immobiliteit van huishoudens met kinderen en de sterke sociale netwerken die zij hebben. Zo stelt zij dat de contacten in de wijk voor sommige huishoudens fungeren als een soort vervanging van familieleden, aangezien de families die niet opgegroeid zijn in de stad, weinig familieleden in de buurt hebben wonen. Maar ook in de buitenwijken ‘onthult de aanwezigheid van vele informele kinderopvang regelingen een levendige gemeenschap op buurtniveau’ (Karsten et al. 2013: 264). Mede door dit ‘ uitruilen van dagelijkse steun’ zou er sprake zijn van sociale uitsluiting, omdat mensen die geen kinderen hebben aanzienlijk minder contact hebben met buren dan gezinnen met kinderen. Professionele voorzieningen Kinderopvangcentra, flexwerkplekken en maaltijdservices zijn voorbeelden van commerciële voorzieningen die ouders kunnen inzetten om een werk-­‐zorgbalans te vinden. Volgens Karsten is het gebrek aan zulke faciliteiten in buitenwijken een barrière voor vrouwen die een carrière nastreven. Naast professionele faciliteiten zoals kinderopvang, maken Yupps ook gebruik van niet-­‐commerciële of informele hulpmiddelen. Uit onderzoek van Karsten et al. (2013) blijkt bijvoorbeeld dat IJburg een sterke vorm van buurtactivisme vertoont. Veel ouders organiseren zich om bepaalde voorzieningen, zoals een speeltuin, te realiseren of zorgen voor meer veiligheid in de buurt en gebruiken daarbij hun professionele vaardigheden. Zo beschrijft Tineke Lupi (2008) de oprichting van de IJbrug, een bewonersvereniging op IJburg, waarin bewoners bij elkaar komen voor verbeteringen in de buurt. 9 1.4 Een categorisering van type huishoudens Via een exploratie van een CBS-­‐ dataset uit 2008 komen Boterman en Karsten (2013) in hun onderzoek tot een typologie aan de hand waarvan zij verschillende gender relaties binnen huishoudens onderscheiden, weergegeven in tabel 1. Het meest traditionele huishouden met de man als kostwinner komt steeds minder voor. Het 1 ½ small model, waarin de man fulltime (36 uur of meer) werkt en de vrouw een kleine parttime baan heeft (1-­‐24 uur), komt nog steeds het meeste voor in Nederland. Daarnaast kiezen veel stellen tegenwoordig voor het 1 ½ large model, waarin de man fulltime en de vrouw meer dan 25 uur per week werkt. Het dual part-­‐time huishouden, waarin beide partners 1 tot 35 uur werken, komt nog steeds weinig voor, al is het minder zeldzaam dan het dual full-­‐time huishouden en het vrouwelijk kostwinnerschap. Na het opstellen van de categorieën hebben Boterman en Karsten voor elke buurt in Amsterdam berekend welke typen huishoudens er voorkomen. Uit hun onderzoek blijkt dat er op IJburg veel huishoudens zijn met een symmetrisch huishouden, zoals het dual full-­‐time model en het dual part-­‐time model. Tabel 1: Definities van typen huishoudens naar de verdeling van betaald werk Type huishouden Werkuren man Male breadwinner ≥12 1 ½ small ≥36 1 ½ large ≥36 Dual full-­‐time ≥36 Dual part-­‐time 1-­‐35 Female dominant Varieert Female breadwinner 0 Other Varieert Bron: Boterman en Karsten (2013) Werkuren vrouw 0 1-­‐24 25-­‐32 ≥36 1-­‐35 Varieert ≥12 Varieert Verschil in werkuren Mannen ≥12 Mannen ≥12 Mannen ≥4 Niet gedefinieerd Man of vrouw Vrouwen ≤4 Vrouwen ≤12 Varieert 10 1.5 Probleemstelling De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: Hoe combineren Young urban professional parents op IJburg hun werk met het ouderschap en welke rol speelt de buurt daarbij? De focus ligt hierbij op middenklassengezinnen waarin beide ouders meer dan drie dagen werken. Het onderzoek is opgedeeld in een studie naar de invloed van tijdruimte-­‐factoren, professionele voorzieningen en het sociale netwerk op de taakverdelingen tussen werkende vaders en moeders op IJburg. Op basis van de literatuur wordt verwacht dat de buurt een belangrijke rol speelt in de taakverdelingen binnen middenklassengezinnen op IJburg. Volgens Van den Berg (2012) streven middenklassengezinnen in de stad naar een evenwichtige taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Aan de hand van deze stelling zal worden onderzocht in hoeverre en op welke manier Yupps hun werk en de taken binnen het gezin gelijk proberen te verdelen. 11 Hoofdstuk 2: Methodologie Op zoek naar Yupps 2.1 Onderzoeksmethoden De meeste eerdere onderzoeken naar de taakverdelingen onder werkende middenklasse ouders in Nederland beperken zich tot het beschrijven van de invloed van beleidsstrategieën (Van den Berg 2012), het verklaren van residentiele keuzes (Karsten 2007) of het aantonen van ruimtelijke dimensies (De Meester 2007, Boterman en Karsten 2013). Echter, wat de redenen zijn achter bepaalde taakverdelingen tussen vaders en moeders en welke hulp zij krijgen, heeft nog weinig aandacht gekregen. Daarom is in dit bacheloronderzoek gekozen voor een brede hoofdvraag waarbij de nadruk ligt op de manier waarop Young urban professional parents hun werk met het ouderschap combineren en de rol die de buurt daarbij speelt. Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de taakverdelingen van Yupps door antwoord te geven op de hoofdvraag met het gebruik van kwalitatieve methoden. Naast het afnemen van semigestructureerde interviews, heb ik op twee locaties op IJburg participerende observaties gedaan. Het gebruiken van meer dan een methode bij het bestuderen van een sociaal fenomeen, wordt ook wel triangulatie genoemd (Bryman 2008). Door middel van triangulatie kan een onderzoeker de resultaten die voortkomen uit het gebruik van de ene onderzoeksmethode controleren met de resultaten uit het gebruik van een andere onderzoeksmethode (Bryman 2008). Zo kon ik de antwoorden uit de interviews vergelijken en controleren met de data uit de observaties. Volgens Bryman (2008) zorgt triangulatie vaak voor een verrijking van de data en kan het leiden tot het beter begrijpen van een sociaal fenomeen. Mijn gedachte achter het combineren van de twee methoden was dan ook dat ik met behulp van interviews met Yupps hun motieven, afspraken en idealen zou kunnen achterhalen, terwijl de observaties juist meer inzicht zouden geven in hun gedrag. Bovendien wist ik door mijn interviews beter waar ik op moest letten in de observaties. Een ander voordeel van triangulatie is dat het ten goede komt aan de validiteit en betrouwbaarheid van een onderzoek. Zo kan de data uit de observaties worden gebruikt om te bekijken in hoeverre de interviewvragen precies dat hebben gemeten wat ik wil onderzoeken en tegelijkertijd controleren of de data niet op toevalligheden berust (Bryman 2008). Naast de toepassing van methodologische triangulatie door de combinatie van interviews en observaties, heb ik ook in mijn respondentenselectie triangulatie toegepast. Om een eventuele gendergekleurde visie te voorkomen, heb ik zowel mannen als vrouwen geïnterviewd. Vervolgens heb ik in vijf gevallen ook hun partner apart geïnterviewd. Ik heb in een één op één gesprek dezelfde vragen 12 gesteld aan de vrouw en de man van hetzelfde gezin. Alleen Arjen en Ingeborg heb ik samen geïnterviewd, waar ik verder op in zal gaan in paragraaf 1.5. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mannen en vrouwen vaak op een andere manier kijken naar taakverdelingen en ouderschap (Komter 2005). Door de toepassing van dit ‘hoor en wederhoor –principe’, kon ik dezelfde gezinssituatie vanuit zowel de invalshoek van de vrouw als die van de man bekijken. 2.2 Respondentenselectie Als vervolgonderzoek op dat van Tineke Lupi en in het kader van het IJburg-­‐project is dit bacheloronderzoek een van de onderzoeken waarbij de bewoners van IJburg de onderzoekspopulatie vormen. Voor de interviews ben ik op zoek gegaan naar hoogopgeleide tweeverdieners met kinderen in de basisschoolleeftijd. Op advies van Lia Karsten heb ik gekozen voor ouders met kinderen in de leeftijd 4 tot 12 jaar, om de betrouwbaarheid van mijn onderzoek te verhogen. Volgens Karsten is de periode tussen de geboorte van een kind en het moment dat hij of zij naar basisschool gaat, niet representatief voor hoe ouders de taken verdelen. Aan de andere kant hebben kinderen boven de 12 jaar minder zorg nodig, waardoor ouders met oudere kinderen lastig te vergelijken zijn met jongere kinderen. De aandacht ging uit naar vaders en moeders uit middenklassengezinnen waarin beide ouders meer dan drie dagen werken. Allereerst ben ik via medewerkers van de Flexbieb bij de flexwerkplekkenorganisatie Beehive terecht gekomen. Tijdens mijn bezoeken aan Beehive heb ik met twee ouders afspraken gemaakt voor een interview. Via hen ben ik bij kinderopvang De Kleine Wereld gekomen, waar ik meteen een derde respondent heb gevonden. De meerderheid van de respondenten heb ik benaderd via de data van een grootschalig enquête-­‐onderzoek naar bewoners op IJburg, uitgevoerd door eerstejaars sociologie studenten van Universiteit van Amsterdam in het najaar van 2013. In de enquête konden mensen die bereid waren om mee te doen aan vervolgonderzoek hun emailadres opschrijven. Met behulp van het statistisch computerprogramma SPSS was ik in staat om van alle mensen die hun emailadres hadden opgeschreven, een afgeronde hbo-­‐ of universitaire opleiding en thuiswonende kinderen hadden, te selecteren. In een mail waarin ik mijn onderzoeksonderwerp en onderzoekspopulatie uiteenzette, heb ik mensen verzocht om contact met mij op te nemen als ze bereid waren om geïnterviewd te worden. In totaal heb ik 57 mensen op deze manier benaderd. Hiervan stuurden 8 mensen een mail terug dat zij niet (meer) tot mijn specifieke doelgroep behoorden en 3 mensen stuurden een mail dat zij geen tijd hadden. Uiteindelijk heb ik 9 mensen, ongeveer 16 procent van de totale emailselectie, geïnterviewd. Van deze respondenten is in 5 gevallen ook hun partner apart geïnterviewd. Toen ik 12 mensen had geïnterviewd en er nog een aantal interviews op de planning stonden, had ik het idee dat ik al dichter in de buurt kwam van theoretische saturatie. Zo kwamen in de interviews weinig nieuwe motieven naar voren en had ik inmiddels al een veel interessante en rijke data verzameld (Bryman 13 2008). Eind april werd echter tot mijn grote schrik, mijn mobiele telefoon gestolen met daarop de opnames van vijf interviews waar ik nog geen back-­‐up van had gemaakt. Omdat ik hierdoor een deel van mijn data kwijt was, heb ik uiteindelijk nog drie nieuwe respondenten geïnterviewd, waarvan een uit de eerstejaars-­‐
enquête en twee medewerkers van een onderzoeksbureau in Amsterdam, waar ik als oproepkracht werk. Omdat de interviews waarvan ik de opnames was verloren, nieuwe inzichten en interessante data hadden opgeleverd, heb ik ze toch meegenomen in mijn analyse. Op basis van de aantekeningen en herinneringen aan de interviews, kon ik ze als respondenten alsnog gebruiken. Twee stellen heb ik via de mail gevraagd om een ‘membercheck’, waarbij zij mijn herinneringen uit het gesprek zouden corrigeren. Uiteindelijk heb ik alleen van Arjen correcties ontvangen en verwerkt in mijn data. Er zijn twee belangrijke kanttekeningen te plaatsen bij het werven van respondenten via de eerstejaars enquête. Ten eerste werden enkel mensen benaderd die eerder hadden aangegeven aan vervolgonderzoek mee te willen doen. Op deze manier is wellicht al een selectie van een bepaalde groep mensen gemaakt, bijvoorbeeld de mensen die graag praten over IJburg of zeer actief zijn in de buurt. Ten tweede is er een relatief grote non-­‐respons bij de benadering via de email. Voor de mensen die niet reageerden zou kunnen gelden dat zij niet graag praten over hun taakverdeling of andere redenen hebben om niet mee te willen doen, zoals een gebrek aan tijd. Dit zou een vertekenend beeld kunnen geven van de Yupps op IJburg. Toch blijkt uit eigen vergelijkingen van de respondenten dat zij niet veel actiever zijn in de buurt of meer tijd hebben dan hun buurtgenoten. Het doel van dit kwalitatieve onderzoek is niet om bevindingen te doen die gelden voor alle middenklassengezinnen op IJburg of in Amsterdam, maar meer om door middel van thick descriptions een inzicht te geven in de taakverdelingen en visies van een groep bewoners die op bepaalde gebieden met elkaar overeenkomen. Het kwaliteitscriterium generaliseerbaarheid speelt dan ook geen rol in dit onderzoek. Bovendien zal een herhaling van dit onderzoek, waarmee de externe betrouwbaarheid kan worden gemeten, waarschijnlijk andere resultaten opleveren. Door het gebruik van triangulatie kon ik mijn resultaten enigszins op sociaal wenselijkheid of toevalligheden controleren, wat de interne betrouwbaarheid heeft vergroot. Het belangrijkst vond ik om mijn rol als onderzoeker en de context waarin bepaalde uitspraken van de respondenten zijn gedaan, duidelijk zichtbaar te maken. 14 2.3 Interviews De semigestructureerde interviews met Yupps op IJburg vormen de belangrijkste bron van data voor dit onderzoek. In totaal heb ik 19 interviews afgenomen, waarvan 18 interviews met ouders en één interview met een vestigingsmanager van kinderopvang De Kleine Wereld, een van de voorzieningen die ik heb geobserveerd. Van belang om te vermelden is dat de namen van de respondenten in dit onderzoek zijn gefingeerd om hun privacy te waarborgen. In de bijlagen staat een overzicht van alle respondenten en hun belangrijkste eigenschappen. Ook bij welke respondenten de data enkel gebaseerd is op mijn aantekeningen, heb ik daar vermeld. Alle respondenten zijn hoogopgeleid (hbo-­‐ of wo-­‐diploma), hebben een of meer kinderen, wonen op IJburg en op één moeder na, werken zij meer dan drie dagen per week. Onder de 18 respondenten zijn 7 mannen en 11 vrouwen. In de eerste fase van de dataverzameling had ik veel vrouwelijke respondenten. Op mijn email reageerden meer vrouwen dan mannen, mede doordat de selectie uit de enquête meer vrouwen dan mannen bevatte. Daarnaast waren er meer vrouwen dan mannen die tot mijn onderzoekspopulatie behoorden op Beehive en het onderzoeksbureau. Toch heb ik uiteindelijk ook 7 mannen gesproken, die ik na een interview met hun echtgenotes heb gevraagd om mee te doen. Op vier respondenten na, heb ik de interviews bij hen thuis afgenomen. Walter heb ik geïnterviewd op de Hogeschool Amsterdam waar hij momenteel vier dagen per week werkt, Karin en Ilona heb ik op het onderzoeksbureau waar zij werken geïnterviewd en Maarten in een espressobar op IJburg. Het doel van de interviews was om door middel van gesprekken met ouders meer inzicht te verkrijgen in hun taakverdelingen, keuzes, voorkeuren en dagelijkse bezigheden. De manier waarop zorgtaken en werk werden verdeeld, de mening over de taakverdeling tussen partners en ouderschap en de rol van IJburg vormden de rode draad in de interviews. Naast open vragen naar beschrijvingen van een gemiddelde werkdag en week, verdelingen van zorgtaken en afspraken over (huishoudelijke) klusjes, gaven vragen over het aantal werkuren meer inzicht in de taakverdelingen tussen ouders. Respondenten vertelden daarnaast over kleren wassen, koken, huiswerk, ouderavonden, sport et cetera. De mate waarin werk gerelateerde activiteiten (careerism) en familie-­‐gerelateerde activiteiten (familism) bij respondenten door elkaar heen liepen of juist gescheiden werden, werd onder andere onderzocht aan de hand van vragen over thuiswerken en over de locatie van opvang, scholen en werk. De drie deelvragen zijn geoperationaliseerd door middel van hoofd-­‐ en subvragen in de interviews. De rol van tijd-­‐ruimtefactoren kwam terug in vragen over de afstanden tussen school, thuis, werk en opvang, de invloed van afstanden op bepaalde keuzes in de taakverdeling, de visie op reistijden en forenzen, soorten transportgebruik en het reizen naar de stad. De rol van het sociale netwerk kwam terug in vragen naar de woonplaats van vrienden en collega’s, hulp van familie en 15 vrienden in de opvang van kinderen en hulp van buurtgenoten. In navolging van de theorie van Bailey et al. (2004) over netwerkgebondenheid zijn vragen gesteld over de veranderingen in het netwerk, het belang van het netwerk en de mate van plaatsgebondenheid. De rol van professionele voorzieningen is geoperationaliseerd door te vragen naar het gebruik van buitenschoolse opvang, crèche, (gezonde) afhaalmaaltijden, flexwerkplekken of een oppas. Ook moesten respondenten reageren op vijf stellingen, wat hen dwong om op een andere manier na te denken over hun mening én de dagelijkse praktijk. Zo heb ik gevraagd in hoeverre men waarde hecht aan een evenwichtige taakverdeling van de zorg voor kinderen tussen partners en een evenwichtige taakverdeling van de zorg voor het huishouden. De respondenten konden antwoorden op basis van een 5-­‐punts Likertschaal van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’ of ‘geen mening’. Ook reageerden zij op de stelling ‘Het wonen op IJburg zorgt ervoor dat ik mijn werk met de zorg voor mijn kinderen beter kan combineren’. Daarnaast werd hun mening gevraagd over de kindvriendelijkheid van de buurt ten opzichte van Amsterdam en andere woonplaatsen. Uit de gesprekken die hieruit volgden werd duidelijk hoe zij dachten over de rol van IJburg in hun combinatie van werk en ouderschap. Hoewel de stellingen een fijne afwisseling waren op de vragen en voor interessante gesprekken zorgde, zorgden zij soms voor een sturing van antwoorden. Zo probeerde ik met voorbeelden uit te leggen wat ik bedoelde met ‘beter combineren van werk en ouderschap’ als respondenten bepaalde stellingen niet begrepen, waardoor zij het thema op mijn manier gingen zien. Het tweede onderdeel van de onderzoeksvraag heeft betrekking op de rol die de buurt speelt in de combinatie van werk en ouderschap op IJburg. Deze vraag hangt sterk samen met het eerste onderdeel van de onderzoeksvragen en de bijhorende deelvragen. De rol van faciliteiten, buurtcontacten en de geografische ligging van IJburg is onderzocht door respondenten te vragen naar de motieven achter hun keuze voor IJburg als woonplaats, hun binding met en visie op de buurt en veranderingen in hun sociale netwerk, taakverdeling en de hulp die zij mogelijk kregen van anderen sinds hun verhuizing naar IJburg. Aan het eind van de interviews heb ik aan mensen gevraagd of ze iets hadden gemist in de vragen of iets zouden willen toevoegen. Aan de hand van hun antwoorden is een aantal vragen bijgevoegd en aangepast. Zo bleek bijvoorbeeld de eigen opvoeding van de ouders een belangrijke factor te zijn in hun taakverdelingen. Hoewel ik ernaar gestreefd heb om respondenten zo veel mogelijk ruimte te geven om zelf met definities en verklaringen te komen, kan ik niet ontkennen dat een groot deel van de vragen gebaseerd is op theoretische veronderstellingen. Het nadeel hiervan is dat andere mogelijk belangrijke invloeden minder ter sprake zijn gekomen in de interviews. Dit probleem heb ik proberen te minimaliseren door de onderwerpen en factoren die Yupps zelf aandroegen in de eerste interviews, zoals de manier waarop zij zijn opgevoed, te integreren in de topiclijsten van de latere interviews. 16 2.4 Observaties Tijdens een bezoek aan de Flexbieb op IJburg, hoorde ik van het populaire Beehive, een aanbieder van flexwerkplekken op de hoek van Steigereiland. Dit bleek een interessante plek waar werk gerelateerde activiteiten plaatsvinden. Beehive zit op de eerste verdieping van het Multifunk gebouw, een multifunctioneel gebouw dat beheerd wordt door woningbouwvereniging Ymere die er zowel werk-­‐ als woonruimten verhuren. De werplekken zijn relatief betaalbaar en gericht op flexwerkende creatieve ondernemers. Naast het aanbieden van flexwerkplekken bieden zij ook een ‘platform’ voor samenwerkingsverbanden en netwerkmogelijkheden. Ik heb meerdere observaties gedaan, waaronder op een open dag en bij een borrel. Hierdoor heb ik een beter beeld gekregen van deze naar hun eigen benaming ‘creatieve bloeiplaats’. Ik heb een respondent die een flexwerkplek huurt op Beehive geïnterviewd en met meerdere mensen gesproken. In het bijzonder heb ik gelet op persoonskenmerken, geslacht en uiterlijk van de gebruikers, om het concept genderfication (Van den Berg 2012) nader te onderzoeken. Daarnaast was ik benieuwd naar het soort werk dat zij doen en in hoeverre het een plaats is waar familism en careerism samenkomen. Omdat Beehive vooral gericht is op careerism, heb ik als tweede locatie voor mijn observaties gekozen voor een meer plek die zich bezighoudt met de zorg voor kinderen, namelijk een kinderopvangcentrum. Een flexwerker bij Beehive wees mij op de kinderopvang waar zij gebruik van maakt, die op de begane grond zit in hetzelfde Multifunk gebouw als Beehive. De vestiging van De Kleine Wereld op IJburg biedt zowel dagopvang voor kleine kinderen als buitenschoolse opvang voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Ik heb de vestigingsmanager van deze vestiging geïnterviewd en ik heb gesprekjes gehad met twee medewerkers van de kinderopvang. Ook heb ik observaties gedaan tijdens het moment dat de kinderen werden opgehaald, waarbij ik lette op het geslacht en de kleding van de ouders en in hoeverre er onderling contact was tussen de ouders van verschillende kinderen. Daarnaast heb ik gekeken of er andere mensen dan ouders waren op kinderen op te halen, zoals een oppas, oma of opa, collega of buurtgenoot van ouders. Figuur 2:Multifunk gebouw op Steigereiland. Bron: Amsterdam.nl 17 2.5 Mijn rol als onderzoeker Ik was erg blij met de enthousiaste reacties van ouders op IJburg die ik over mijn onderzoek vertelde. Zowel mannen als vrouwen vonden mijn onderzoeks-­‐
onderwerpen interessant en praatten erg open over hun gezinssituatie en hun ideeën over de taakverdelingen en andere onderwerpen. Mijn verwachting was dat ik iets makkelijker zou praten met vrouwen over zaken als de taakverdeling of het ouderschap, omdat ik zelf een vrouw ben. Ik was enigszins verrast om te zien hoe betrokken veel vaders waren in het huishouden en de zorg voor de kinderen en hoe gedetailleerd ze erover vertelden, omdat ik uit een omgeving kom waar de zorgzaamheid voor kinderen vooral van moeders kwam. Ik heb gemerkt dat de vrouwelijke respondenten meer praatten over verschillen tussen mannen en vrouwen over het algemeen en hoe ze dat terugzagen in hun eigen relatie. Mannen spraken minder over vrouwen in het algemeen, wellicht omdat ze zich bewust waren dat ze tegen een vrouw praatten. De respondenten wisten goed waar ze wel en niet over wilden praten, maar sommigen respondenten vertelden ook uitgebreid over persoonlijke overwegingen en verhoudingen in hun relatie. Van de stellen heb ik de man en de vrouw apart van elkaar geïnterviewd, behalve bij één stel. Bij hen kwam de moeder binnen tijdens een gesprek met de vader over de taakverdeling tussen hem en zijn vrouw, waarop zij stelde dat ze een aantal van mijn vragen te persoonlijk vond en aanschoof bij het gesprek. Eerste maakte ze de indruk voorzichtig te zijn in de antwoorden die ze gaf, maar naarmate het gesprek vorderde kwamen ook de taakverdeling en haar ideeën daarover meer naar voren. Dit was de enige keer waarop ik duidelijk merkte dat een respondent zich niet op haar gemak voelde om vrijuit te spreken over gevoelige onderwerpen tegen een onderzoeker en onbekende. 18 Hoofdstuk 3: Analyse Plannen, puzzelen en schipperen 3.1 Van tweeverdieners in de binnenstad naar een jong gezin in een nieuwbouwwijk Het grootste deel van de hoogopgeleide ouders op IJburg is in zijn of haar studententijd in Amsterdam komen wonen. Na hun studie vonden zij een baan in de Amsterdam of omstreken en betrokken een boven-­‐ of benedenwoning in de stad met hun partner. De stellen werkten fulltime en bouwden een netwerk van vrienden en kennissen op in de stad. Ze hadden weinig contact met buren, maar ontmoetten hun vrienden regelmatig in de stad. Door de komst van kinderen veranderden de behoeftes van deze Young urban professionals aanzienlijk. De oudste kinderen van Birgit, Jacqueline, Giovanna en Floris en Saskia hebben hun eerste levensjaren nog doorgebracht in de binnenstad. Giovanna vond haar appartement aan het Waterlooplein erg mooi, maar irriteerde zich aan de toeristen en junkies die voor haar huis langsliepen. Voor een rustige wandeling met haar dochter moest ze eerst naar het Oosterpark lopen. Francien en haar man hadden last van overlast door de bovenburen, waar ze verder weinig contact mee hadden omdat ze geen Nederlands spraken. Door het beperkte aantal kamers van de stadswoningen van de Yupps, sliepen de kinderen op hun ouders slaapkamer of deelden zij een kamer met hun broertje of zusje. Al snel bleek dat de woning te klein werd voor het gezin. Ook kwam er behoefte aan een tuin en een plek waar de kinderen konden spelen. De zoektocht naar een nieuwe woning was voor de meeste (aanstaande) ouders niet eenvoudig, omdat zij zeer kritisch waren over de locatie waar ze wilden wonen. Aanvankelijk was het doel om een geschikte woning in de stad te vinden. Maarten, Birgit en Karin lieten hun oog vallen op de Watergraafsmeer, een buurt in Amsterdam Oost die bekend staat als een gezinsbuurt. Ze merkten echter al snel dat ze ‘concessies’ moesten doen, als ze een woning in de stad wilden kopen, stelt Birgit. Zo waren de gezinswoningen in buurten als de Watergraafsmeer erg duur en verouderd. Bovendien was de vraag naar plekken op de kinderopvang en basisscholen veel groter dan het aanbod in de buurt. Zo besloten Jacqueline en haar gezin juist te verhuizen uit de Watergraafsmeer, omdat hun zoontje bij alle basisscholen in de buurt werd uitgeloot. Via vrienden en de media hoorden ouders over IJburg, een kunstmatig aanlegde nieuwbouwwijk aan de oostelijke rand van Amsterdam. Ze waren niet direct overtuigd om op IJburg te gaan wonen. Vooral de afstand tot het stadscentrum van Amsterdam en het gebrek aan voorzieningen vonden ze grote nadelen. Birgit en Francien vreesden dat ze het gevoel van vrijheid waarmee ze overal naar toe fietsten in de stad, kwijt zouden zijn als zij gingen wonen op IJburg. 19 Floris, een geboren en getogen Amsterdammer, stelt dat hij graag in de stad had willen blijven wonen. “Gevoelsmatig is het voor een echte Amsterdammer toch wel een beetje…je bent buiten die ring hè, het is toch eigenlijk pure Vinex.” Zijn vrouw Saskia had naar eigen zeggen ‘koudwatervrees’, omdat ze bang was dat het plan om sociale huur-­‐ en koopwoningen in de buurt te mixen voor problemen zou gaan zorgen. Toch maakten de ruime en betaalbare woningen, de omgeving en het grote aanbod in scholen en kinderopvang op IJburg deze nieuwe wijk wel erg aantrekkelijk. Femke en Pieter wilden al jaren dichterbij het water wonen, zodat ze een boot konden kopen. Bovendien waren ze beiden in de stad dagelijks een kwartier kwijt aan het zoeken naar een parkeerplek voor hun lease auto, terwijl op IJburg ruimte genoeg zou zijn om te parkeren. De stellen en jonge gezinnen hadden enige moeite met het verlaten van de binnenstad, maar wisten dat ze er veel voor terug zouden krijgen. Weinig tijd om na te denken over hun keuze was er bovendien niet, want zij bleken niet de enige geïnteresseerden voor de woningen op IJburg. Dus werd al snel besloten om te verhuizen naar een gloednieuwe woning op IJburg. Astrid en Geert, Jacqueline en haar man en Karin en haar partner schreven zich in op een zelfbouwkavel en werden ingeloot, waarna ze startten met het bouwen van hun eigen huis op Steigereiland. 3.2 Toen er ‘wat meer ruimte’ kwam Femke en Pieter, Francien en Rogier en Arjen en Ingeborg hadden nog geen kinderen toen ze kwamen wonen op IJburg. De andere yuppen waren tijdens hun verhuizing al vader of moeder en verhuisden samen met hun gezin. Tijdens de zwangerschap en na de geboorte van het eerste of tweede kind zijn bijna alle moeders parttime gaan werken, waardoor zij de meeste zorgtaken op zich namen in de eerste levensjaren van hun kinderen. Ongeveer de helft van de vaders is iets minder gaan werken bij de geboorte van hun eerste kind, maar de meeste vaders bleven wel ongeveer een fulltime werkweek houden. Het moment waarop het jongste kind de basisschoolleeftijd bereikt, is bij de stellen in dit onderzoek een belangrijk keerpunt geweest in de manier waarop het ouderschap met het werk gecombineerd wordt. Zodra kinderen het grootste deel van de dag op school door zijn gaan brengen, kregen de parttime werkende moeders meer tijd en ruimte om te gaan werken. Voor de meeste ouders was het min of meer vanzelfsprekend dat de moeder veel thuis was toen de kinderen klein waren, maar naarmate de kinderen groter werden, was onder andere Saskia er volgens haar man ‘aan toe om meer te gaan werken’. Een parttime baan wordt zowel door vaders als moeders niet gezien als ideaal, omdat ‘je het in drie dagen maar half-­‐half kunt doen’, vindt Karin. Geert vertelt dat in de tijd dat zijn vrouw Astrid twee dagen per week werkte, zij het gevoel kreeg dat ze ’s avonds moest verantwoorden waarom haar dag net zo nuttig was geweest als zijn werkdag. Femke geeft vooral persoonlijke redenen om meer te gaan werken: 20 “En je mist die energie die je toch krijgt als je in een project meedoet. (..) Dus nee, ik zou mijn baan niet in minder tijd willen doen. Want omdat ik me dan niet helemaal ontwikkel en ook niet echt bij kan blijven. Ik vind het gewoon leuk.” Ook Ilona, Karen en Francien zeggen veel voldoening en plezier te halen uit hun werk. Ilona en Karin bekleden, net als Femke een relatief hoge functie in een bedrijf en houden van uitdagingen in hun werk. Floris vertelt dat zijn vrouw na een dag werken, vaak ’s avonds met collega’s aan het whats-­‐appen is of emails beantwoordt. Veel vrouwelijke respondenten zijn dus minstens net zo druk met hun baan als hun man. Naast de behoefte aan zelfontplooiing en het plezier in het werk, worden er ook financiële redenen aangedragen om meer te gaan werken. Zo is de hypotheek op de zelfbouwhuizen van Astrid en Geert, Jacqueline en haar man en Karin en haar partner afgesloten op basis van twee fulltime inkomens en Saskia wil later de studie van hun kinderen kunnen betalen. Hieruit blijkt dat de levensstijl van de ouders gebaseerd is op het tweeverdienersschap, een van de kenmerken van genderfication, die onder andere tot uiting komt in het bezitten van relatief dure huizen (Van den Berg 2012). Wanneer de moeders meer uren in de week gaan werken, veranderen de taakverdelingen en werkuren van de stellen. Femke en Pieter en Astrid en Geert werken in loondienst en veranderden hun werkuren in overleg met hun werkgever. Femke en Astrid waren na de geboorte van hun kind twee tot drie dagen gaan werken per week en zijn vier dagen werken. Pieter en Geert veranderden hun werkweek van vijf dagen naar vier dagen per week. Voor beide stellen geldt dat de functies van de man en vrouw altijd op gelijk niveau zijn geweest. Voor hen was het ‘vanzelfsprekend’ (Femke, Pieter) om hun werkuren en de zorgtaken evenredig te verdelen door hun contract te laten wijzigen naar vier dagen. Alle vier werken nu volgens hun contract 32 uur, ongeveer 20 procent minder uren dan hun fulltime werkende collega’s, maar Femke stelt dat ze officieus meestal toch 40 tot 45 uur per week werkt. De overgang naar vier dagen werken ging haar naar eigen zeggen makkelijker af dan haar man. Pieter werkt als ICT-­‐consultant in een sector waar veel mannen werken. Hij vertelt dat de klanten waar hij namens zijn bedrijf voor werkt er vaak geen moeite mee hebben dat hij vier dagen werkt, maar zijn projectmanager vindt het nog wel eens lastig. Veel van zijn mannelijke collega’s met kinderen werken namelijk wel vijf dagen per week. Ook merkt hij dat zijn collega’s niet altijd positief reageren op het feit dat hij vier dagen werkt. “Mensen die zelf heel veel werken, dus 6 dagen in de week werken, die kijken daar naar zo van ‘hoezo, 4 dagen?’ Soms proef je een beetje, alsof ze vinden dat je niet genoeg doet.” Ook toen Geert en Astrid in hun omgeving aankondigden minder te gaan werken, waren de reacties niet wat ze hadden verwacht. Tegen Astrid zeiden mensen ‘poeh, dat is dapper. Dat zal wel zwaar worden, sterkte ermee’. Terwijl de collega’s en vrienden van haar man Geert zeiden ‘ Nou, nou, lekker hoor, 4 daagjes werken’. De reacties op Astrid impliceren dat het in haar omgeving niet gebruikelijk was om vier dagen te gaan werken en men er waarschijnlijk vanuit ging dat zij naast de 21 extra werkuren ook de meeste taken in het huishouden en de zorgtaken op zich zou nemen. Van Geert verwachtte men blijkbaar niet dat hij veel taken thuis over zou nemen, zodat hij minder te doen zou krijgen als hij minder ging werken. Echter, Geert en Astrid waren minder gaan werken zodat ze de zorgtaken en huishoudelijke taken evenredig konden verdelen. In de categorisering van Boterman en Karsten (2013) zouden de huishoudens van Femke en Pieter en Astrid en Geert vallen onder de dual part-­‐time huishoudens, als wordt gekeken naar hun gecontracteerde werkuren. Echter, wanneer ook de uren worden meegeteld die zij thuis besteden aan werk, komen ze ongeveer tot een werkweek van 36 uur, en in het geval van Femke, zelfs tot een 40 tot 45-­‐urige werkweek. In dat geval behoren zij volgens de categorisering van Boterman en Karsten tot de dual full-­‐time huishoudens, waarin beide ouders 36 uur of meer werken. Ook veel andere stellen hebben hun werkuren en zorgtaken inmiddels min of meer evenredig verdeeld, maar bij hen is dit meer stapsgewijs gegaan. Zo is Karins man altijd 36 uur blijven werken, omdat hij een leidinggevende functie heeft en is Karin haar werkuren weer gaan opbouwen naarmate haar drie kinderen ouder werden. Zij werkt nu ook 36 uur per week. Saskia’s man is ook fulltime blijven werken, terwijl zij later pas weer meer uren is gaan werken. Sinds een jaar past zowel de moeder van Saskia als die van Floris wekelijks op hun kinderen en Karin heeft tegenwoordig een oppas aan huis. Ook Annemarie en haar man werken beiden ongeveer 36 uur en brengen hun kinderen drie dagen per week naar de kinderopvang. Zo hebben deze drie huishoudens zich ontwikkeld tot ‘echte’ dual full-­‐time huishoudens, volgens de maatstaven van Boterman en Karsten (2013). Walter en zijn vrouw en Birgit en haar man hebben nog relatief jonge kinderen en werken allebei ongeveer 32 uur per week. Zij vallen dus zowel officieel als officieus in de categorie dual part-­‐time huishouden. Walter en de man van Birgit werken beiden als zelfstandige zonder personeel (ZZP), maar omdat zij tijdelijk voor een vaste opdrachtgever werken, staan hun uren relatief vast. Francien en Rogier zijn ook ZZP-­‐ers en zeggen gemiddeld 36 uur per week te werken. Zij zouden daarom tot de dual full-­‐time huishoudens kunnen worden gerekend. Toch zijn zij lastiger in een van de categorieën van Boterman en Karsten te plaatsen, omdat hun taakverdelingen en werkuren per week verschillen. Zo werkt Rogier de ene week 50 uur en de andere week 30 uur en heeft Francien soms werkweken van 25 uur en soms van 40 uur. Jacqueline is ook sinds anderhalf jaar ZZP-­‐er, waardoor haar werkweek en de taakverdeling thuis is veranderd. Toen ze een vaste baan had, werkte ze drie volle dagen buitenshuis en haar man vijf dagen. In die tijd hadden ze twee dagen per week een oppas aan huis. Sinds ze als zelfstandige is gaan werken, zorgt ze dat ze vier dagen per week zelf thuis is als de kinderen uit school komen. Haar man is een middag per week thuis en werkt 36 tot 40 uur. 22 Ook voor Jacqueline en haar man geldt dat zij lastig in een categorie zijn in te delen, maar omdat Jacqueline meestal niet meer dan 32 uur per week werkt, passen zij het best in de 1 ½ large categorie huishoudens. In deze categorie van Boterman en Karsten (2013) werkt de man fulltime (36 uur of meer) en de vrouw 25 tot 32 uur. Ook Giovanna en haar man zijn in deze categorie in te delen. Zij werkt parttime bij een bedrijf en geeft daarnaast twee avonden per week les in fitness. Haar man moet voor zijn werk vaak naar het buitenland en werkt minstens 50 uur per week. Maarten en Ilona zijn beiden een aantal jaren geleden gescheiden van hun echtgenoot. Maarten en zijn ex verdelen de zorg voor hun zoontje evenredig door middel van co-­‐ouderschap. Toen hij nog getrouwd was werkte Maarten vier dagen per week, net als zij ex. Inmiddels werkt hij 50 uur per week en zijn ex is 3,5 tot 4 dagen gaan werken. Ilona heeft zowel tijdens haar huwelijk als daarna 30 uur gewerkt en haar man fulltime. De manier waarop zowel Maarten en Ilona de werkuren in hun huishouden hebben verdeeld met hun ex, komt overeen met de 1 ½ large categorie van Boterman en Karsten (2013). Wel is het de vraag of het juist is om hen in een van de categorieën te plaatsen zijn, aangezien Boterman en Karsten geen rekening hebben gehouden met gescheiden stellen. Ingeborg en Arjen hebben een dochtertje van 3 jaar, een van twee jaar en een van twee maanden. Zij heeft altijd drie dagen gewerkt en hij vijf dagen. Ze zijn beiden niet van plan hun werkuren te veranderen als de kinderen groter zijn. Omdat Ingeborg ongeveer 24 uur werkt en Arjen ongeveer 36, valt hun huishouden in de categorie 1 ½ small en is daarmee met betrekking tot het aantal werkuren het minst symmetrische huishouden van de huishoudens in dit onderzoe. Met uitzondering van het laatste huishouden behoren alle onderzochte huishoudens tot een non-­‐traditioneel type. De dual part-­‐time huishoudens en de dual full-­‐time huishoudens, welke het meest symmetrisch zijn in vergelijking met de andere categorieën, zijn in dit onderzoek in de meerderheid. Toen hun kinderen naar de basisschool gingen, is de taakverdeling van Pieter en Femke en die van Astrid en Geert in korte tijd veranderd van een 1 ½ large huishouden naar een huishouden dat tussen het dual part-­‐time en dual full-­‐time model in zit. Uit de reacties van de omgeving van Geert en Astrid en Pieter en Femke blijkt dat een huishouden waarin zowel de man als de vrouw vier dagen werkt door veel mensen niet als een gebruikelijke werkurenverdeling wordt ervaren. Uitgaande van de reacties lijkt het erop dat wanneer mannen vier dagen werken, dit door anderen niet beschouwd wordt als fulltime werken, ongeacht hoeveel uur ze werken. De meerderheid van de mannen, namelijk Floris, Rogier, Maarten, Arjen en de mannen van Karin, Giovanna en Ilona zijn altijd 4,5 tot 5 dagen blijven werken. Hoewel de meeste stellen inmiddels een min of meer gelijke verdeling van werkuren heeft, is dit in de meeste gevallen het resultaat van een groei in werkuren van de vrouw. Ilona denkt dat de verschillen in de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen een gevolg zijn van de houding van mannen. 23 “Ja, ik denk dat heel veel mannen dat [minder werken] zien als een inbreuk op hun carrière, alsof ze minder man zijn ofzo. Ik denk dat dat wel heel erg speelt en dat ze daardoor minder snel dat stapje terug doen. Ik denk dat je het idee hebt van: ik ben een echte man, dus ik moet gewoon fulltime werken. Nog een beetje dat ze denken dat ze de kost moeten winnen voor het gezin” De categorieën van Boterman en Karsten (2013) blijken minder van toepassing op de gezinnen waarin een van de twee partners als ZZP-­‐er werkzaam is of beiden ZZP-­‐er zijn, dan op de mensen die in loondienst werken. Dit komt doordat de werkweken en werktijden van die eerste groep vaak van week tot week verschillen, afhankelijk van de opdrachten die zij hebben. Ook schiet de categorisering te kort voor gescheiden ouders zoals Ilona en Maarten. Wel blijkt uit deze manier van het indelen van huishoudens, dat de meeste huishoudens in dit onderzoek non-­‐
traditionele en relatief symmetrische huishoudens zijn. De vestigingsmanager van De Kleine Wereld merkt op dat zowel vaders als moeders op IJburg meer gehaast zijn, meer werken en ‘er meer om heen hebben’ dan de ouders bij de kinderopvang in Hoofddorp waar ze eerder werkte. Dit lijkt het beeld dat Karsten (2003) en Van den Berg (2012) schetsen van de Young urban professional parents als mensen die streven naar het tweeverdienersschap en een gelijke taakverdeling te bevestigen. 3.3 Een voorbeeldig gezin Toen Birgit meer wilde gaan werken, vond zij het noodzakelijk dat haar man minder ging werken, omdat ze hun kinderen niet vier dagen naar de opvang wilde sturen. Hoewel hij als ZZP-­‐er min of meer zelf zijn uren zelf kan bepalen, vertelt zij dat het voor hem zelf geen makkelijke verandering was: “Maar minder gaan werken, dat is wel voor hem een ding geweest. (…) Kijk, het verschil is …hij werkt liever meer dan ik, als je snapt wat ik bedoel. Ik vind werken bijzaak, hij vindt het heel belangrijk. Maar ik wil niet thuiszitten. Dus die periode dat ik drie dagen en hij vijf werkte was op zich prima, maar ik merkte al meteen een omslag toen hij vier dagen ging werken.” (Birgit) De ‘omslag’ waar Birgit naar refereert, heeft te maken met de nieuwe verhoudingen in het gezin die de veranderingen in de werkuren van haar en haar man veroorzaakten. Ze heeft het idee dat ze nu de verantwoordelijk voor de kinderen meer delen en dat ‘deze situatie’ goed is voor de band die haar kinderen hebben met hun vader. Naast financiële overwegingen en de wens van moeders om weer meer te gaan werken, zijn zulke ouderschapsidealen voor meer Yupps een belangrijke motivatie voor de manier waarop zij hun taken verdelen. Niet alleen moeders, maar ook vaders denken na over hun rol in het gezin en de gevolgen van hun taakverdeling. Deze aandacht voor het gezin en het idee dat ouders samen verantwoordelijk zijn voor de opvoeding, is volgens Van de Berg een van de kenmerken van genderfication die tot uiting komt in de op families gerichte huizen. Rogier hecht veel waarde aan de rol die hij als vader heeft en het feit dat hij veel thuis is: 24 “Een van de dingen die mijn toenmalige werkgever zei, was dat hij heel veel plezier heeft gehad aan het feit dat hij elke dag bij zijn kinderen was. En daar heb ik een beetje aan vastgehouden. Zeker toen hij na zes maanden ineens overleed en dat dat heel plotseling ging en die kinderen stonden gewoon heel dichtbij hem. Als je dat vergelijkt met iemand die elke dag om 8 uur ‘s avonds thuis is en in het weekend alles goed moet maken snel. Dan vind ik dit, voor mij, maar ook voor de kinderen, wel heel prettig.” Rogiers partner Francien vindt het ook ‘heel belangrijk dat hij betrokken is bij de opvoeding’ , omdat hij klusjes en andere taken anders doet dan zij en ze vindt dat de kinderen van beide manieren veel leren. Femke vindt het erg belangrijk dat de kinderen een goede band hebben met hun vader, omdat ze op die manier ‘geen eenzijdige opvoeding’ krijgen. Ze ziet zichzelf en haar man Pieter als rolmodellen voor hun kinderen en vindt het belangrijk dat haar dochter ziet dat haar moeder net als haar vader een volwaardige baan heeft. Ook haar man is zich bewust van het ‘voorbeeld’ dat hij geeft en denkt dat het goed is als ‘zowel de vader als de moeder vaak thuis is’. Als hij vijf dagen was blijven werken, had hij zijn vrouw de kans had ontnomen om door te groeien in haar werk, stelt hij. Daarom worden bij hen zowel het werk als de taken thuis ‘op een evenredige manier verdeeld’ (Pieter). Ilona heeft naar eigen zeggen ‘een klein beetje de ouderwetse taakverdeling’, omdat haar ex meer werkt dan zij en zij meer zorgtaken op zich neemt. Terugkijkend op haar huwelijk is ze niet helemaal tevreden met hun taakverdeling: “Ik was veel meer een regelaar en hij niet dus dan krijg je dat. Maar ik had het wel fijn gevonden als er meer evenwicht was. Goed voor de kinderen vind ik. Het is wel iets dat ik voor het huwelijk, voordat we kinderen hadden, nooit duidelijk heb uitgesproken, maar ik had eigenlijk dan verwacht dat hij ook wat minder zou gaan werken. Dat was niet zo, daar kwam ik later achter.” Toch blijkt uit het gesprek met Ingeborg en Arjen dat niet iedereen een gelijke verdeling van werkuren en zorgtaken tussen man en vrouw als ideaal heeft. Ingeborg heeft altijd minder uur dan haar man gewerkt en vindt het belangrijk om als moeder veel thuis te zijn voor haar kinderen. Volgens haar hebben moeders dat ‘gevoel van zorgen’ veel sterker dan mannen. Ze vertelt dat ze soms het gevoel heeft dat ze moet verdedigen tegen anderen waarom ze relatief weinig uren werkt, terwijl ze het zelf niet anders zou willen. 3.4 Vaste weekschema’s en flexibele taakverdelingen Ongeacht op welke manier ouders hun werk met het ouderschap combineren, allen maken afspraken met hun partner, werkgever en de kinderopvang of de oppas. Het grootste deel van de taakverdeling is gebaseerd op vaste afspraken en is min of meer elke week hetzelfde. Zowel de ouders die in loondienst werken, als de ZZP-­‐ers maken duidelijke afspraken met hun partner over wie op welke dag thuis is voor de kinderen. Francien en Rogier, beiden ZZP-­‐er, hebben ook vaste dagen waarop zij thuis zijn, maar gaan zeer flexibel om met hun planningen. 25 Zo vertelt Francien: “Als ik het minder druk heb qua werk, neem ik zijn uren ook over. Want dan kan hij meer geld verdienen. Dus wij kijken gewoon elke keer hoe het gaat. [B]ijvoorbeeld de maand januari heb ik volledig de kinderen gedaan.” Niet alleen ZZP-­‐ers hebben een flexibele taakverdeling, maar ook de taakverdeling en weekindeling van sommige ouders in loondienst is veranderlijk. “We hebben eigenlijk de belangrijkste les geleerd, na de eerste jaren dat mijn dochter er was. Dat we niet alles op het thuisfront in beton willen gieten of vast willen leggen. Want dat geeft alleen maar stress. Je kunt het niet regelen voor langere tijd, je moet sowieso flexibel blijven” (Femke) Pieter en Femke zijn, evenals Geert en Astrid en Rogier en Francien, beiden flexibel in hun werkuren en daarom is hun taakverdeling ook relatief veranderlijk. Zij hebben de ruimte om werkafspraken te maken wanneer het hen uitkomt. Echter, in de meeste andere gevallen is één van de twee partners de ‘flexibele factor’ (Jacqueline). De rol van de ‘flexibele’ ouder wordt vaker ingevuld door een vrouw dan door een man. Moeders die uitspreken flexibeler te zijn in hun werk dan hun partner zijn Jacqueline, Ilona, Giovanna, Birgit en Karin. Van de mannen geven alleen Floris en Rogier aan flexibeler te zijn in hun werk dan hun vrouw. Rogier werkt thuis en is minder gebonden aan vaste werkuren dan zijn vrouw. Hoewel werkt in Amsterdam, waardoor hij overdag makkelijker dan zijn vrouw Saskia, die in Hilversum werkt, naar ‘een bespreking op school of een rapport gesprek’ (Floris) kan. In de meeste gevallen werkt in ieder geval een van de twee ouders in Amsterdam of op IJburg. Omdat diegene ’s ochtends minder tijd kwijt is aan forenzen, brengt hij of zij de kinderen naar school. Bij Pieter en Femke, Geert en Astrid en Birgit en haar man, die allen vier dagen werken, zijn de vaste dagen per week dat de een of de ander vrij is de ‘relaxte dagen’ van de week (Birgit), omdat ze dan zelf de tijd hebben om hun kind naar school te brengen en van school te halen. Karin en haar man hebben de constructie dat de een de kinderen brengt en de ander haalt. Op deze manier kunnen ze allebei genoeg uren maken elke dag. Immers, als de een brengt, is diegene vaak pas na 09.00 op het werk, maar kan dan toch een volledige dag werken, omdat hij of zij de kinderen niet op hoeft te halen aan het eind van de dag. Karins 36-­‐urige werkweek kan zij in vier dagen doen, omdat ze ook regelmatig ’s avonds voor een onderzoek op haar werk moet zijn. Zij en haar partner hebben een gedeelde online agenda waarop ze beiden werkgerelateerde afspraken en afspraken met betrekking tot de kinderen op zetten. Femke’s voorkeur om ‘het thuisfront niet in beton [te] willen gieten’ is zeer illustratief voor de manier waarop zij, evenals andere Yupps de taken verdelen. Net als voor Femke en Pieter geldt voor de meeste Yupps dat de manier waarop de taken worden verdeeld, afhankelijk is van de schoolroosters en de behoeftes van hun kinderen in combinatie met het werk van beide ouders. 26 Hoofdstuk 4: Analyse Kriskrasbewegingen en combinatieritten 4.1 De rol van tijdruimte-­‐factoren ’s Ochtends vroeg van huis naar school en dan snel door naar het werk, zodat aan het eind van de dag nog even tijd is om langs de supermarkt te gaan voordat de kinderen van de kinderopvang moeten worden gehaald. Op een doordeweekse dag van een Yupp beweegt hij of zij zich heen en weer tussen allerlei locaties. Veel Yupps twijfelden over het komen wonen op IJburg omdat ze gewend waren aan de relatief korte afstanden in de binnenstad. Ze benadrukken het belang van korte afstanden tussen hun huis, de school van hun kinderen en hun werk voor hun taakverdeling. Saskia stelt dat de taakverdeling die zij op dit moment hebben, alleen mogelijk is omdat haar man in Amsterdam werkt, waardoor hij de kinderen naar school kan brengen in de ochtend. Ilona, Karin en Francien zeggen dat de afstand tot de stad en de bereikbaarheid van IJburg hen erg is meegevallen, nu ze zelf op IJburg wonen. Zij gaan op de fiets naar hun werk in Amsterdam en nemen soms de tram waarmee ze in 12 minuten in het centrum zijn. Karins man werkt ook in Amsterdam en Franciens man werkt thuis op IJburg. Toen Astrid en Geert op IJburg gingen wonen, kocht Astrid direct een elektrische fiets, waarmee zij in 25 minuten op de Zuidas is, waar ze werkt. Haar man gaat met de auto naar zijn werk. Jacqueline is vier middagen in de week thuis is voor haar kinderen, waardoor ze overdag relatief weinig uur kan werken. Het is voor haar daarom erg belangrijk dat haar kinderen vlakbij haar werk op school zitten en dat beiden vlakbij huis zijn. Ze woont en werkt ook sinds kort op Steigereiland en haar zoontjes gaan daar ook naar de Montessori school. Deze extreme nabijheid van dagelijkse locaties had ze in de stad niet gehad, denkt ze. Omdat ze bovendien snel in het centrum van de stad is, noemt ze IJburg ‘ het beste van twee werelden’. Als Jacqueline een langere reistijd zou hebben, zou ze minder kunnen werken dan ze nu kan. ‘Idealiter zou je meer uren in een dag willen hebben’, zegt ze lachend. Volgens Karsten (2003) zijn time-­‐poor families gebaat bij het wonen in de stad in termen van tijd en ruimte. Dit blijkt echter vooral te gelden voor Yupps die werken in Amsterdam. Wanneer ze werken buiten Amsterdam of in hun eigen buurt, heeft het wonen aan de rand van de stad juist veel voordelen. Zo hebben Femke en Pieter allebei een auto en zijn zij beiden veel voor opdrachten bij andere bedrijven, verspreid door de Randstad. Omdat ze vanaf IJburg met de auto sneller op de snelweg zitten dan in de stad en minder last hebben van files, zijn zij juist gebaat bij het wonen aan de rand van de stad. Dit geldt ook voor Maarten, Geert en de man van Birgit, die alle drie met de auto naar het werk gaan. Van alle stellen werkt in vier gevallen de man buiten Amsterdam, tegenover twee gevallen waarbij de vrouw buiten Amsterdam werkt. Volgens Lupi (2008) zoeken mannen hun baan in een geografisch groter gebied van vrouwen. Hoewel er meer mannen dan vrouwen buiten Amsterdam werken, is dit verschil tussen de respondenten niet erg groot. 27 Birgit en Femke vinden het erg vervelend dat ze niet dichtbij hun werk wonen, maar zouden hun baan niet op willen zeggen en Birgit zegt ook nooit te willen verhuizen voor haar werk. Karin, Ilona en Femke werken in Amsterdam, maar zouden liever nog dichterbij hun huis werken. Maarten en Pieter vinden de reistijd en de files wel zonde van hun tijd, maar zijn tevreden omdat ze collega’s hebben die nog veel langer forenzen. Te stellen is dat in dit onderzoek mannen sneller tevreden zijn met de afstand tot hun werk dan vrouwen. 4.2 Kink in de kabel Opvallend is dat bijna alle Yupps benoemen dat wanneer alles ‘volgens schema’ (Floris) gaat, de dag of week vaak soepel verloopt. Ze zorgen dat de afstanden tussen werk, school en thuis zo kort mogelijk zijn en vermijden risico’s zoals in de file terechtkomen door met de tram of fiets te gaan. Ook maken ze liever geen afspraken in de vroege ochtend, zodat in ieder geval een van de twee ouders ‘de ruimte heeft om het thuis op te vangen’, zegt Femke. Echter, als er dingen anders lopen dan verwacht, levert dit vaak problemen op. Eén ‘kinkje in de kabel’ zorgt ervoor dat ‘die hele keten’ vastloopt, stelt Floris. Zo was Floris’ zoontje laatst in de ochtend een van zijn schoenen kwijt , waardoor Floris zijn tram miste en zo 20 minuten te laat op zijn werk aankwam. Femke vertelt over een recentelijke ochtend waarbij het onderling afstemmen van haar werkrooster met dat van haar man niet kon. [M]eestal, eigenlijk tot nu toe, altijd kwamen we eruit. Tot afgelopen maandag, toen had ik een afspraak om 08.00. En hij zei ‘ik moet morgen ook om 08:00, dus hoe doen we dat? En toen hebben we opgelost dat het kinderdagverblijf waar Joris heen gaat, dat is al om 07.30 open, dus dat ging net goed. En toen hebben we Femke naar een klasgenootje gebracht, die ook op de hoek woont. Meerdere respondenten vragen in zulke gevallen om de hulp van anderen, zoals buurtgenoten. In ‘situaties van overmacht’ (Birgit) wordt vooral vaak op buren een beroep gedaan. ‘Als er echte nood is dan is er altijd iemand die bereid is om het even op te vangen’, zegt Birgit. De vestigingsmanager van De Kleine Wereld bevestigt dat maar heel af en toe iemand anders dan de vader of moeder het kind komt ophalen van de buitenschoolse opvang, maar als het gebeurt ‘schakelen ze vaak een buurman of buurvrouw in’. Zij merkt ook op dat ouders steeds vaker gebruik maken van de opvang in schoolvakanties. De gemiddeld 12 weken die kinderen verspreid over het jaar vakantie hebben, zijn elke keer weer een uitdaging voor de ouders. In normale schoolweken vinden ze het minder moeilijk om een planning te maken voor de opvang van hun kinderen en de combinatie met werk dan in vakanties. “Nou, dat [vakanties] is echt altijd puzzelen. Dus in de ideale wereld: meer school, want nou willen ze weer die schooltijden dat continu rooster, nou godzijdank gaan wij dat niet meemaken, want dan heb je ze gewoon vanaf 14.00 thuis. En dan denk ik jongens! Wel klagen dat de vrouwen onvoldoende werken, maar het niet faciliteren.” (Jacqueline). 28 Ook Floris en Jacqueline klagen over het lage aantal schooluren van hun kinderen en de vele vakantiedagen die ze hebben, omdat zij zelf bijna altijd moeten werken op die dagen. De vakanties worden op verschillende manieren ‘opgelost’ (Pieter). Naast de reguliere buitenschoolse opvang, bieden sommige opvangcentra, waaronder De Kleine Wereld, speciale vakantieservice. Andere ouders brengen hun kind naar een sportkamp of zomerkamp of maken afspraken met ouders van de vriendjes van hun kinderen om ze ieder een dag op te vangen. Verder gaan veel kinderen een paar dagen bij hun opa’s en oma’s logeren in vakanties. Een respondent refereert naar een chaotische middag in de vakantie voor haar partner toen hij met zijn buurman had afgesproken om beiden één dag de zorg voor alle kinderen op zich te nemen, zodat hij op de vrijdagmiddag naast zijn eigen drie kinderen ook op de drie kinderen van de buren moest passen. Bij onder andere Karin kunnen haar ouders ‘bijspringen in de vakanties’, maar het blijft wel ‘schipperen’, stelt ze. 29 Hoofdstuk 5: Analyse Hulp gevraagd 5.1 De kinderopvang of een oppas
De kinderopvang is een controversieel en veelbesproken thema in bijna alle interviews. De meeste ouders zijn 8 tot 6 jaar geleden komen wonen op IJburg. In die tijd was de kinderopvang erg populair en was de vraag ernaar groter dan het aanbod, waardoor er wachtlijsten ontstonden. Pieter en Femke brachten hun dochtertje daarom naar een kinderdagverblijf in het noorden van de gemeente Amsterdam. Wanneer ouders eenmaal een plekje hadden op de opvang op IJburg, planden zij hun werkdagen en verplichtingen in naar de mogelijkheden en dagen die de opvang hen bood. Door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag veranderde de (machts)positie van zowel de opvang als die van de ouders. Birgit stelt dat het tegenwoordig makkelijker is om op korte termijn het gebruik van de kinderopvang aan te passen: “Nu, als wij zeggen, ze gaan er even een paar dagen af en daarna willen we ze er weer op, dan is dat eigenlijk nooit een probleem. En toen was dat wel een probleem, toen moest je heel erg nadenken over hoe je werk van invloed was op de crèche en of dat dan ook nog kon of niet.” De vestigingsmanager van De Kleine Wereld bevestigt deze verandering: “Voorheen kon je je dag niet opzeggen, want dan was je hem kwijt. Want dan kwam er iemand anders op jouw plek. En nu zitten we niet vol, dus nu heb je als ouders zijnde de luxe positie om te zeggen ‘na drie maanden zeg ik mijn plek weer op”. Ouders zijn door de leegloop van kinderopvangcentra flexibeler geworden in hun keuzes voor bepaalde werkdagen en het aantal middagen dat hun kinderen naar de opvang gaan. De vestigingsmanager merkt dit bijvoorbeeld doordat ouders op studiedagen van leraren, waarop de kinderen vrij zijn en die niet binnen het contract met de opvang vallen, steeds vaker thuis gaan werken en op die manier de opvang uitsparen. Andersom komen in vakanties steeds meer kinderen naar de opvang die in normale werkweken niet komen. Ook kunnen ouders opvangdagen ‘opsparen’ door hun kind niet naar de opvang te brengen, die ze in vakanties kunnen gebruiken, vertelt de vestigingsmanager. Steeds meer opvangcentra gaan incidentele kinderopvang aanbieden, waarbij ouders alleen gebruik maken van de opvang op momenten dat het nodig is, maar er niet aan vast zitten. Daarnaast probeert De Kleine Wereld zich te onderscheiden van andere kinderopvangcentra door de kinderen naar clubjes te fietsen, zodat ouders hen niet zelf hoeven te brengen op andere dagen. De meeste kinderen op de buitenschoolse opvang van De Kleine Wereld komen twee middagen per week. Ook uit de interviews blijkt dat deze regeling het vaakst voor komt. Alleen de kinderen van Birgit en die van Annemarie gaan drie dagen per week naar de buitenschoolse opvang. 30 Ondanks de extra services en de zekerheid die het biedt, wordt de buitenschoolse kinderopvang niet door iedereen gezien als de beste oplossing om de tijd tussen school en het moment dat ouders thuis komen van werk te kunnen overbruggen. Jacqueline, Femke en Pieter, Saskia en Floris en Geert en Astrid maken om verschillende redenen geen gebruik van de buitenschoolse opvang. Wanneer ouders hulp van buiten het gezin nodig hebben voor de zorg voor hun kinderen, geven zij namelijk de voorkeur aan een vertrouwd persoon en een vertrouwde omgeving. Saskia en Femke vinden hun zoontje nog te klein zijn voor de opvang. Birgit vindt het vervelend dat ze op de opvang niet zelf kunnen kiezen wat ze willen doen op zo’n middag, zoals gaan sporten of op muziekles. Veel ouders denken na over alternatieven voor de buitenschoolse opvang, zoals een oppas. In vier huishoudens wordt de zorg voor de kinderen opgevangen door een oppas. Zo vertelt Femke: “We hebben toen de keuze gemaakt voor de oppas, omdat ik het een prettig idee vond dat ze niet de hele dag mee hoeven te doen met dat sociale gebeuren met zo’n grote groep kinderen, wat super vermoeiend is. En aan de andere kant omdat het toch weer haalstress aan het einde van de dag oplevert. En met die oppas hebben we dat veel luxer, want dan zijn ze gewoon thuis en dan kunnen ze al bijna op bed liggen”. Astrid en Geert en Karin bevestigen dit voordeel van een oppas. Het hebben van een oppas wordt vergeleken met een ‘vliegende keep’ (Jacqueline) en een ‘grote zus in huis’ (Femke). De ouders met een oppas vinden het fijn dat hun kinderen na school gewoon thuis kunnen komen en met hun eigen spulletjes en vrienden kunnen spelen. Ook de ouders die gebruik maken van de kinderopvang huren wel eens een oppas in, bijvoorbeeld als zij ’s avonds weg moeten. Dit zijn vaak studenten of jongeren uit de buurt. Vooral wanneer kinderen net geboren worden, schieten ook opa’s en oma’s vaak te hulp. Echter, slechts in drie gevallen past een van de moeders van de respondenten nog op wekelijkse basis op de kinderen. Bij een van hen past de moeder van de vader op vaste basis een dag in de week op en neemt de moeder van de moeder zelfs twee dagen per week op zich. Voor de andere respondenten geldt dat hun ouders vaak betrekkelijk ver weg wonen, omdat zij zelf niet uit Amsterdam komen, wat het oppassen op structurele basis lastiger maakt. Over opa’s wordt weinig gesproken, maar als de kinderen uit logeren gaan is dat wel vaak zowel bij opa als oma. Karin, Pieter en Jacqueline vertellen dat hun moeder en schoonmoeder de voorkeur geeft aan oppassen in de vakanties en alleen incidenteel helpen met de zorg voor de kinderen. Als de Yupps op korte termijn hulp nodig hebben, maken ze dan ook eerder gebruik van de contacten in hun omgeving. 31 5.2 Het sociale leven op IJburg “I have a huge group of friends here, coming from Spain, Argentina, Venezuela. You name it. All having kids. And our kids are a very funny group of different ages. And that network is what keeps me alive, more or less. They are incredibly good friends, not only that they are very supportive, but they are incredibly good friends of mine.” (Giovanna) Giovanna hecht veel waarde aan het contact dat zij heeft met andere emigranten-­‐
moeders op IJburg. Omdat zij pas sinds een aantal jaar in Nederland woont, concentreert haar sociale netwerk zich vooral op IJburg. De meeste andere ouders woonden eerst in Amsterdam, waar ze in de loop der jaren een groep vrienden en kennissen om hen heen hebben verzameld. Veel van hun vrienden hebben inmiddels ook kinderen en sommigen van hen wonen nog in de binnenstad, Toen zij gingen wonen op IJburg veranderde hun sociale netwerk.. Zo heeft Karin in de afgelopen jaren veel nieuwe vrienden gemaakt. Omdat ze al veel vrienden in de stad had, was het niet haar bedoeling om vrienden te maken op IJburg, ‘maar dat gebeurde daar gewoon’, vertelt ze. Ook Martin en zijn vrouw, Femke en Pieter, Jacqueline, Astrid en Geert hebben goede vrienden op IJburg wonen. Vaak zijn deze vrienden ook hun buren of buurtgenoten. Francien ziet een duidelijk verschil tussen haar buren en de vrienden die ze al had voor ze op IJburg kwam wonen. “Mijn buren zijn niet mijn vrienden, want die heb ik niet zelf uitgekozen. Maar die worden je vrienden omdat die kinderen met elkaar omgaan en je een beetje in hetzelfde schuitje zit. Je bent een beetje veroordeelt tot elkaar. (…) Maar het is niet zo dat ik met mijn buren ga stappen, dat doe ik met mijn vrienden. Maar als wij verhuizen, dan zien wij elkaar misschien niet meer. Dat is een andere relatie.” Voor Francien is er een belangrijk verschil tussen haar relatie met mensen uit de buurt en haar vrienden. Haar contact met de buren is gebaseerd op wederzijdse afhankelijkheid met betrekking tot haar kinderen en het feit dat zij in dezelfde situatie zitten. Haar vrienden behoren meer tot haar persoonlijke netwerk. Ook uit de andere interviews blijkt dat kinderen een belangrijke rol spelen in de contacten die ouders met de buren hebben. Femke en Pieter hadden nog geen kinderen toen zij kwamen wonen op IJburg en merkten een groot verschil in de mate van buurtcontact toen hun eerste kind geboren werd. Zij hadden eerst weinig te zoeken op het hofje waar hun buren met hun kinderen rondhingen. Maar zodra zij ook kinderen kregen en die met de buurtkinderen wilden spelen, spraken zij hun buren ook veel vaker. Vooral in de eerste levensjaren van hun kinderen hebben de ouders veel contact met hun buren, die vaak kinderen hebben van dezelfde leeftijd. Rogier vergelijkt het contact met zijn buren met het contact van hondenbezitters. “Overal wonen mensen met kinderen en die lopen bij elkaar naar binnen. En dat is een heel natuurlijk verloop. En er wonen ook mensen die hebben geen kinderen, en die zie je bijna nooit. En dan bij wijze van spreken als ze een kind krijgen, dat is gewoon de manier om contact te leggen. Een beetje als je een hond hebt en je gaat in het park lopen, dan praat je ineens met alle andere mensen die een hond hebben. Terwijl normaal zou je ze niet spreken.” 32 Het verhaal van Rogier bevestigt de stelling van Karsten (2007) dat huishoudens met kinderen gemakkelijker contact leggen met hun buren dan kinderloze huishoudens. De ouders zijn in deze periode erg druk met hun kinderen en brengen in deze periode meer tijd in en rond het huis door dan toen ze geen kinderen hadden. De kinderen in de buurt delen fietsen, ballen en spelletjes van elkaar en na verloop van tijd lopen de ouders ook steeds vaker bij hun buren naar binnen. Het netwerk van de kinderen is sterk plaatsgebonden en hun sociale leven speelt zich naast school, vooral af rondom het woonblok, op het pleintje voor het huis of in het hofje waar ze wonen. Doordat de kinderen veel contact hebben met kinderen uit de buurt, hebben ouders ook veel contact met andere ouders uit de buurt. De aangrenzende tuinen en het pleintje of hofje waar de gezinnen aan wonen, zijn ontmoetingsplaatsen geworden tussen hen en hun buren. Femke, Maarten en Astrid zeggen bewust te hebben gekozen voor een school dichtbij huis, zodat de vriendjes en vriendinnetjes die hun kinderen op school maken, vaak ook dichtbij huis wonen. Ook De Kleine Wereld is zich bewust van het belang van een lokaal netwerk van kinderen voor ouders. Zo staan de vestigingen van De Kleine Wereld altijd in de ‘sociale leefomgeving van het kind in plaats van op een industrieterrein’, stelt de vestigingsmanager. Veel respondenten spreken over een dorpse sfeer en cultuur op IJburg, omdat veel mensen elkaar kennen en regelmatig contact met elkaar hebben. Ook in de observaties tijdens het ophaalmoment van de kinderen bij De Kleine Wereld blijkt uit de gesprekken van ouders onderling dat zij elkaar kennen. De vestigingsmanager van De Kleine Wereld bevestigt de dorpse sfeer en zegt dat ouders elkaar vooral in de zomer veel opbellen van ‘oh, ik heb een badje in de tuin staan, zal ik jouw kinderen ook meenemen?’. Ook op Beehive blijken veel mensen elkaar te kennen. Opvallend is dat velen van hen op Steigereiland wonen. Ook de meerderheid van de kinderen op De Kleine Wereld Hoe ouder de kinderen worden, hoe meer hun eigen netwerk zich uitbreidt. Ze vinden het leuk om bij hun vriendjes of vriendinnetjes in de buurt te spelen. Ook spelen vriendjes en vriendinnetjes uit de buurt regelmatig bij hen thuis. Veel ouders maken gebruik van het lokale netwerk van hun kinderen als ze ‘even weg moeten’ (Ilona) of als ze in de file staan of vertraging hebben. Er zijn echter maar weinig ouders die op wekelijkse basis gebruik maken van zulke ‘uitruildingen’ (Saskia) met de buren. Saskia heeft bewust niet gekozen voor vaste uitruildiensten met buren, omdat het haar vervelend lijkt om op structurele basis de zorg op zich te nemen voor andermans kinderen, vooral als blijkt dat de kinderen het op den duur toch niet zo leuk meer hebben met elkaar. Birgit en haar kinderen hebben veel contact met de buren, maar Birgit doet alleen een beroep op hen in ‘noodsituaties’. In situaties dat zij of haar man onverwachts in de file staat, vallen ze terug op buren. Het liefst zou ze haar ouders voor dat soort situaties vragen, maar die wonen te ver weg. Dit geldt ook voor veel andere ouders. Collega’s en vrienden wonen vaak dichterbij, maar altijd verder weg dan hun buren. Ook stelt Francien dat haar collega’s haar ‘hele systeem’ thuis niet kennen en stelt Femke dat haar kinderen zich sneller thuis voelen bij de buren. Bovendien is het voor buren vaak 33 een kleine moeite om de kinderen op te halen van school of de kinderopvang en ze mee te nemen naar hen thuis, omdat hun eigen kinderen ook naar die school of opvang gaan. De Yupps blijken zoals eerder beschreven door Bailey et al. (2004) te investeren in een ‘web van connecties’ om hun werk met de zorg voor hun kinderen te kunnen combineren. Echter, weinig hulp komt van vrienden of collega’s en ouders van Yupps helpen alleen als zij dichtbij wonen. Daarentegen zijn buren vaak meer bekend met de directe leefomgeving van de ouders en hun kinderen en buren schieten elkaar graag te hulp wanneer dat nodig is. Hoewel buren de vertrouwdheid van oma’s of opa’s niet kunnen vervangen, zijn zij vaak de mensen waar ouders op ‘terug kunnen vallen’ (Birgit) als ze hulp nodig hebben. Het netwerk van veel Yupps is dan ook sterk plaatsgebonden en Francien stelt dat als zij zouden verhuizen, ze veel van hun dagelijkse contacten daardoor zouden verliezen. Karin zegt dat zij en haar man wel weer in Amsterdam willen gaan wonen, maar dat pas doen als de kinderen uit huis zijn. Volgens Karsten et al. (2003) zorgt het hebben van kinderen in gezinsrijke buurten voor een sociale uitsluiting van stellen zonder kinderen of oudere mensen. Echter, in de wijken van de respondenten wonen vaak maar weinig stellen zonder kinderen. Daarnaast zijn er ook geen mensen zonder kinderen geïnterviewd, waardoor het lastig is om te spreken van sociale uitsluiting. Toch bevestigen de ouders dat ze veel contact hebben met hun buren omdat zij ook kinderen hebben en erkennen dat zij minder contact hebben met buren zonder kinderen. Francien verwacht dat haar contact met de buren zal afnemen als haar kinderen ouder zijn. Figuur 3: Hofje op IJburg waar een van de respondenten woont. (eigen foto). 34 Hoofdstuk 6: Analyse Professionele hulp of even de buurvrouw vragen? De interviews geven tezamen inzicht in de manier waarop huishoudens op IJburg hun werk combineren met het ouderschap en het huishouden. In alle gevallen gebruiken Yupps meerdere vormen van hulp bij de zorg voor hun kinderen of het huishouden. Er wordt betaalde en onbetaalde hulp gebruikt, wekelijkse en structurele hulp, maar ook incidentiele hulp. Hoe zij hun taakverdeling vormgeven en welke hulp zij gebruiken hangt af van hun mogelijkheden en persoonlijke voorkeuren. De mogelijkheden worden grotendeels bepaald door de financiële omstandigheden, de aard van het werk dat de ouders doen en de leeftijd van hun kinderen. De persoonlijke voorkeuren zijn vaak beïnvloed door hun karakter en de manier waarop ouders zelf zijn opgegroeid. Op basis van overeenkomsten en verschillen tussen de taakverdelingen en het hulpgebruik van ouders, zijn de Yupps op een aantal manieren te categoriseren. Wat opvalt is dat er op basis van soorten hulp, voorkeuren en visie op het combineren van werk en ouderschap een onderscheid te maken is tussen twee typen Yupps, namelijk de individualistische en de communitaristische YUPP. 6.1 De individualistische YUPP Ondanks dat ouders meer zelf moeten bijdragen aan de buitenschoolse kinderopvang, maakt een aantal ouders nog steeds even veel gebruik van de opvang voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Dit zijn Yupps die met hun werk genoeg geld verdienen om de opvang te kunnen en willen betalen. Maarten en Annemarie kozen voor de buitenschoolse opvang omdat ze het belangrijk vinden dat hun kind een sociaal netwerk opbouwt en zo hebben zij ‘altijd iets achter de hand’. Naast Maarten, Annemarie zijn Ilona, Arjen en Ingeborg en Astrid en Geert in deze categorie in te delen. Alle mensen in deze categorie werken in loondienst, waardoor hun werkuren per week min of meer vast staan. Hierdoor staat hun taakverdeling ook relatief vast. In vergelijking met de meeste andere huishoudens uit het onderzoek, behoren Arjen en Ingeborg en Ilona tot een relatief traditioneel huishouden, met betrekking tot de categorisering van Boterman en Karsten (2013). Annemarie en Astrid en Geert behoren met hun dual part-­‐time huishoudens tot de non-­‐traditionele huishoudens. Een van de overeenkomsten tussen deze Yupps is dat zij relatief mobiel zijn. Alle stellen hebben een of twee auto’s, al wordt de auto niet altijd gebruikt om mee naar het werk te gaan. Maarten en Geert werken buiten de stad en gaan met de auto naar hun werk, maar de rest gaat met de fiets of tram naar het werk in Amsterdam. Het soort banen dat zij hebben loopt uiteen, maar het betreft vaak een management of consultancy-­‐functie. 35 Omdat deze ouders vaak beiden vier dagen werken, blijven er drie dagen over waarop de zorg voor de kinderen geregeld moet worden. In twee gezinnen wordt er geen gebruik (meer) gemaakt van opvang, maar is er op de dagen dat de ouders er niet zijn een oppas of passen de moeders van de ouders op. Arjen en Ingeborg hebben jonge kinderen en maken relatief weinig gebruik van de crèche, omdat Ingeborg parttime werkt. Het liefste doen deze ouders zo veel mogelijk zelf, vooral als de kinderen nog klein zijn, zoals bij Arjen en Ingeborg. Uit de observaties bij De Kleine Wereld blijkt dat de ouders zelf hun kind komen ophalen van de buitenschoolse opvang. Het gebeurt weinig dat buren of opa’s of oma’s de kinderen ophalen. Naast professionele hulp voor de zorg van hun kinderen, gebruiken sommigen van hen ook bepaalde professionele voorzieningen. Zo maken Maarten en zijn ex beiden gebruik van de maaltijdservice Hello Fresh, een lidmaatschap waarmee je elke week een box ontvangt met boodschappen en recepten voor 3 of 5 gezonde maaltijden. Daarnaast laat een stel hun boodschappen een keer per week door bezorgservice Albert bezorgen. Flexwerkplekken worden door weinig van deze Yupps gebruikt. Ze werken op het kantoor van hun werkgever en soms bij klanten en relatief weinig thuis. Voor Ilona en Maarten geldt dat zij verantwoordelijk zijn voor andere medewerkers en daarom geacht worden veel op kantoor te zijn. Astrid en Annemarie werken in een teamverband, waardoor thuiswerken lastiger wordt. Vooral de gescheiden ouders Maarten en Ilona vinden het belangrijk om niet met werk bezig te hoeven zijn als hun kinderen thuis zijn. Wel benoemen beiden dat ze gemakkelijk een keer een middagje thuis zouden kunnen werken, bijvoorbeeld als de kinderen een dag vrij zijn vanwege een studiedag van hun leerkrachten. Een aantal ouders geeft duidelijk de voorkeur aan een levensstijl waarin zij onafhankelijk van anderen zijn en het liefst betalen voor de hulp die zij krijgen. Ze richten zich op hun werk en op hun kinderen en hechten waarde aan hun privacy. Het familism en het careerism zijn bij hen relatief gescheiden werelden. Veel van de eigenschappen van de hierboven beschreven YUPP kunnen worden gezien als onderdeel van een individualistische levensinstelling. Hiermee wordt bedoeld dat deze ouders sterk gericht zijn op hun eigen gezinsleden en hun werk en minder op de buurt of op IJburg. In het speciaal Maarten, Annemarie en Ilona vinden de ruimte op IJburg erg fijn, maar wonen er vooral vanwege hun kinderen en niet zozeer vanwege hun eigen sociale netwerk of hun binding met IJburg. Ze maken dan ook relatief weinig gebruik van de hulp van buren en proberen zo veel mogelijk van de zorg voor hun kinderen zelf op te vangen. Ook de individualistische Yupps hebben contact met buren, maar de buurt speelt bij hen een relatief kleine rol in het combineren van hun werk met het ouderschap. Zo heeft Ingeborg via een whats-­‐
app groepje wel eens contact met buren, maar die wordt alleen gebruikt om gereedschap, keukengerei of etenswaren aan elkaar uit te lenen. Dit onderscheidt deze groep van een tweede type YUPP, die in dit onderzoek vaker voorkomt dan de individualistische YUPP. 36 6.2 De communitaristische Yupp Ook de communitaristische Yupp maakt gebruik van de kinderopvang, maar het is vaak niet de enige hulp die het gezin krijgt. Jacqueline, Giovanna, Walter, Birgit en Karin, Saskia en Floris, Rogier en Francien en Pieter en Femke zijn in deze categorie in te delen. Walter en zijn vrouw en Rogier en Francien werken alle vier als zelfstandige zonder personeel (ZZP), bij Jacqueline en haar man werkt Jacqueline als ZZP-­‐er en van de andere drie stellen werken beide ouders in loondienst. Bijna allemaal werken zij relatief dichtbij hun huis, vaak in Amsterdam of op IJburg. Jacqueline en Walter maken veel gebruik van de flexwerkplek Beehive, waar zij vanaf hun huis heen lopen of fietsen. Rogier werkt altijd thuis en Francien werkt tijdelijk een aantal dagen per week op het kantoor van haar opdrachtgever. Met enige regelmaat hebben de ZZP-­‐ers afspraken in de stad. De meeste ouders hebben de constructie dat beiden een vaste dag in de week vrij zijn, maar bij de twee ‘ZZP-­‐
ouders’ wordt daar flexibel mee omgegaan. Zo bleek eerder al dat Francien soms de zorgtaken van haar man overneemt als zij een periode weinig opdrachten heeft. Andersom kan haar man ook Franciens zorgtaken overnemen als zij het erg druk heeft. Ook de communitaristische Yupp maakt wel eens gebruik van professionele voorzieningen. Zo hebben Karin en haar man, evenals Maarten, een abonnement op Hello Fresh, een maaltijd-­‐bezorgservice. Bij Pieter en Femke komt een keer per week een schoonmaker. Dit laatste stel heeft, evenals Karin, een oppas in plaats van opvang. Onder de communitaristische Yupps denken vooral de ZZP-­‐ers na over alternatieven voor de opvang, omdat het erg duur is. Zo noemt Francien dat ze in overleg is met buren die dezelfde dag opvang hebben om hun kinderen samen op te gaan vangen, zodat er om en om maar een van hen thuis hoeft te zijn. Ze hoort ook van wel eens van mensen in de buurt dat ze au pairs of een oppas uit wisselen. Opvallend is de hoeveelheid contact die de communitaristische Yupps hebben met buren en buurtgenoten. De buurt wordt door hen gezien als een belangrijk onderdeel van het combineren van werk en ouderschap en buurtgenoten worden regelmatig om hulp gevraagd. Twee respondenten noemen de wijk waar ze wonen ‘net een camping in de zomer’ en IJburg noemen ze een ‘dorp’. Ze vinden het ideaal dat ze hun kind gewoon buiten kunnen laten spelen, want zo hebben ze hun handen vrij voor andere zaken, zoals werk. Ze wonen in een hofje of aan een pleintje, waardoor hun kinderen veel in contact komen met andere kinderen uit de straat. “Nou, hier is het voordeel dat ze continu buiten spelen op dat pleintje. En ze spelen dus continu met elkaar. Joris is nu twee, ik moet er nog net wel bijblijven, maar ik kan wel even naar binnen lopen, als er een andere buurvrouw bij is. Dan zeg ik ‘ik moet even de was doen, kan jij even een oogje in het zeil houden?” (Femke) De sociale controle in het wijkje, in het woonblok of op het pleintje wordt ook door Birgit genoemd. 37 “Eigenlijk heeft iedereen in het blok wel de afspraak met z’n kinderen dat ze niet het blok uitgaan. En dat als ze het wel willen, dat ze het vragen. En daar houden eigenlijk alle kinderen zich heel erg goed aan. En als het een keer niet gebeurt en iemand daar ziet mijn kind het blok uitlopen, dan zal daar altijd wat van gezegd worden.” (Birgit) Femke benadrukt dat zij de buren vooral om hulp vraagt als ze plotseling ‘even’ weg moet. Als zij en haar man beiden van tevoren weten dat ze ’s avonds voor een langere tijd weg zijn van huis, vragen zij een oppas. Door middel van whats-­‐app groepjes die Francien en Rogier met buren hebben, kunnen ze om hulp vragen als zij in de file staan of als de tram vertraging heeft. Karin en Francien hebben een sleutel van het huis van de buren voor noodgevallen. Femke en Pieter brengen wel eens de babyfoon naar de buren als zij ’s avonds weg moeten. Saskia en Floris vragen hun buren wel eens of zij met hun eigen kinderen eerder langs hun huis kunnen komen om ook hun kinderen op te halen en naar school te brengen, als ze allebei ’s ochtends vroeg op hun werk moeten zijn. Ook zijn de Yupps vaker actief in de buurt. Zo zit Francien in de Vereniging van Eigenaren en een Giovanna geeft fitnesslessen aan kinderen in de buurt. Het familism en het careerisme lopen bij de communitaristische Yupps veel in elkaar over. Omdat de ZZP-­‐ers veel thuis werken, zijn zij relatief vaak bezig met de kinderen tijdens het werk en andersom. Een illustratief voorbeeld waarbij sprake is van een letterlijke vermenging van familism en careerism, is de eettafel van Jacqueline, die tijdens het interview bezaaid lag met documenten van haar werk en haar zoontjes huiswerk. Als Yupps toch niet aan het werk toekomen overdag, kunnen ze dat ‘compenseren’ (Francien) in de avonden of in het weekend. Dit geldt zowel voor de mannelijke als de vrouwelijke ZZP-­‐ers. Zo spelen de kinderen van Rogier vaak in dezelfde kamer als waar hij achter de computer aan het werk is en helpt Jacqueline haar zoon tussen haar eigen werk door, met zijn huiswerk. De communitaristische YUPP heeft veel contact in de buurt omdat veel dagelijkse bezigheden zich in de buurt afspelen. Bij Walter, Rogier, Jacqueline en Giovanna zit zowel hun werk als de school van hun kinderen vlakbij hun huis. Hoe korter de afstanden, hoe beter. Voor sommige ouders en kinderen speelt daardoor een groot deel van hun dagelijks leven zich bijvoorbeeld af op Steigereiland. Zo spreekt de vestigingsmanager van De Kleine Wereld over een aantal ouders wiens kinderen naar de Blauwe Montessori school gaan en daarna twee middagen per week naar de Kleine Wereld gaan, die om de hoek van de school zit. Ook werken zij in Beehive, dat boven De Kleine Wereld zit. Jacqueline is één van deze ZZP-­‐ers waarbij het werk en de school van de kinderen niet meer dan 200 meter van haar huis verwijderd zijn. 38 6.3 Op een weegschaaltje Reciprociteit in de hulp voor het combineren van de zorg voor kinderen en het werk is een terugkerend thema. De communitaristische Yupps noemen het ‘niet iets terug kunnen doen’ (Francien) als een van de redenen waarom ze het lastig vinden om vrienden of collega’s te vragen om hulp. Soms zijn collega’s jonger en lossen vrienden het anders op, waardoor ouders geen hulp terug kunnen geven. Daarentegen zitten veel buren ‘in hetzelfde schuitje’ waardoor de ouders hen makkelijker vragen om hulp. Dat ze de hulp ook terug kunnen geven, vinden ze erg belangrijk. Vaak staat een middagje oppassen op de kinderen van de buren tegenover een ander middagje waarop de buren weer op hun kinderen passen. “Ja, het gaat niet helemaal op een weegschaaltje, maar een beetje wel. Want dan durf ik het ook te vragen. (…) Ik vind het minder bezwaarlijk als je het ook om draait, zeg maar. En ook steeds vaker, als wij ‘s avonds samen iets hebben. Dat ze gaan logeren en dat zij een andere keer komen logeren.” (Karin) Voor Karin en Francien is de drempel relatief laag om buren om hulp te vragen, omdat zij hen ook vaak om hulp vragen. Bij Francien en Rogier komt het regelmatig voor en is het daarom min of meer vanzelfsprekend geworden dat zij kinderen uit de buurt opvangen als hun ouders nog niet thuiszijn. Birgit en Saskia stellen dat ze het liefst niet om hulp zouden vragen, maar als ze dan toch in een noodsituatie om hulp vragen, vinden buren het vaak geen enkel probleem om te helpen. Birgit vindt het idee niet fijn om andere ouders te belasten in hun net zo drukke schema. Maar als hun buren ook hen wel eens om hulp vragen, voelt zij zich minder bezwaard als ze toch een keer hulp nodig hebben. 6.4 Thuiswerken De communitaristische Yupps werken beduidend vaker thuis en hebben flexibelere werkuren dan de individualistische Yupps. Volgens Floris en Erik ligt dit aan ‘de aard van het werk’. Zij werken respectievelijk als redacteur en consultant, waardoor ze relatief footloose in hun werk zijn en veel afspraken zelf kunnen inplannen. Hoewel niet alle ouders thuiswerken, erkennen zij allen dat ze er wel de mogelijkheid toe hebben. Veel werkgevers blijken mee te willen werken aan flexibelere werkuren en sommigen stimuleren thuiswerken zelfs, vanwege het vermijden van files en reistijd. Dit is volgens de respondenten in korte tijd veranderd, stelt Rogier. “[i]k had in het begin, probeerde ik heel erg niet te laten merken dat ik thuis zat. Als je bijvoorbeeld met klanten bezig bent. En het is de laatste jaren steeds meer toegestaan om, of tenminste is het niet meer een taboe dat op de achtergrond een kind wat zegt. De meeste mensen die hebben precies hetzelfde. Tegenwoordig werken de meeste mensen standaard een dag in de week van huis af. En die gaan dan ook bellen. Het is niet dat je dag thuis tegenwoordig, dat je dan vrij bent.” Vooral de communitaristische Yupps bevestigen dat de vrije dag thuis vaak geen vrije dag is. Ook in de avonden en weekenden wordt gewerkt. Sommige ouders 39 whats-­‐appen met collega’s wanneer ze thuis zijn, ze beantwoorden werkmailtjes en er wordt veel gebeld. Echter, slechts een aantal ouders werkt structureel een dag in de week thuis. Een volledige dag thuiswerken is voor de meeste ouders lastig als de kinderen ’s middags thuis komen, vooral als ze nog jong zijn. Wanneer er op zulke middagen thuis gewerkt kan worden, is dat ‘mooi meegenomen’, stelt Pieter, maar hij kan er niet van uit gaan. Omdat Rogier thuis werkt, is het voor hem gemakkelijker dan voor zijn vrouw om bepaalde taken op school te doen. Zo vertelt Francien dat Rogier ‘ biebmoeder’ is op de school van hun kinderen. Rogier is zich erg bewust van zijn flexibiliteit en hecht er veel waarde aan. Zo vindt hij het heel handig dat hij boodschappen kan doen midden op de dag, wanneer het rustig is in de supermarkt. Maar ook dat hij de ruimte heeft om ’s middags even met zijn zoontje te voetballen, omdat hij zijn werktijden volledig zelf kan inplannen. Ook Beehive heeft veel te maken met mensen die thuiswerken. De meerderheid van de flexwerkplekken op Beehive wordt verhuurd aan ZZP-­‐ers die er niet dagelijks gebruik van maken. Beehive werkt daarom met strippenkaarten en als ouders een halve dag willen flexwerken, omdat ze ’s middags voor de kinderen willen thuis zijn, kost dat hen ook maar een halve strip. Volgens een van de oprichters van Beehive wordt hier bij hen steeds vaker gebruik van gemaakt door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag. Zo maakt Jacqueline ook wekelijks gebruik van Beehive, in het speciaal als ze zich moet concentreren. Hoewel Beehive ZZP-­‐ers zoals Jacqueline helpt om het werk met het ouderschap te combineren, is het dus op zichzelf juist een plek waar het zorg-­‐gerelateerde activiteiten (familism) en werkgerelateerde activiteiten careerism gescheiden worden. 40 Hoofdstuk 7: Analyse Genderperspectieven In dit onderzoek zijn zowel mannen als vrouwen geïnterviewd, waarvan 5 stellen. Aan de mannen en vrouwen werden dezelfde vragen gesteld en dezelfde stellingen voorgelegd. Mogelijke verschillen in antwoorden of houdingen ten opzichte van stellingen zou kunnen duiden op verschillende genderperspectieven. In 1985 deed Aafke Komter onderzoek naar macht in huwelijksrelaties en interviewde daarvoor verschillende stellen, waarbij ze man en vrouw apart geïnterviewd heeft. Zij concludeerde dat er sprake is van ‘onzichtbare’ macht, door een selectieve waarneming en een rechtvaardiging van sekseverschillen. In dit hoofdstuk zal worden beschreven in hoeverre er sprake is van een rechtvaardiging van ‘onzichtbare’ macht bij de Yupps op IJburg. Over de afspraken die tussen de stellen zijn gemaakt, wordt op eenzelfde manier verslag gedaan door mannen en vrouwen. Voor Geert, Pieter en Thomas was het vanzelfsprekend dat hun vrouw na een aantal jaren van minder werken, weer vier dagen is gaan werken. Geert en Pieter praten veel over de inhoud van hun werk en de manier waarop anderen aankeken tegen het feit dat zij zelf minder gingen werken. Femke stelt dat het voor haar man aan het begin lastiger was om vier dagen te gaan werken dan bij haar. Dit kwam volgens beiden door de sector waarin hij werkt en zijn werkgever. Zowel de mannen als hun vrouwen hechten veel waarde aan een evenwichtige taakverdeling voor de zorg van hun kinderen. De zorgtaken worden dan ook grotendeels evenredig verdeeld. Echter, niet alle stellen hecht dezelfde waarde aan een evenwichtige taakverdeling voor de zorgtaken als voor het huishouden. De meeste vrouwelijke respondenten doen zelf het liefste de was, omdat ze vinden dat hun man dat minder goed kan. Dit geldt zowel voor de individualistische als de communitaristische Yupps. Karin en Francien stellen dat hun man zich minder snel stoort aan een vies huis en daarom minder snel en vaak schoonmaken dan zij. “Ik vind wel dat hij wel wat moet doen, maar om het nou helemaal gelijk te doen vind ik niet echt nodig. Ik kan daar wel heel erg over gaan zeuren en dan doet hij het wel, maar dan doet hij het niet goed.” (Francien) Haar partner Rogier zegt over het huishouden: “Wij hebben met schoonmaken bijvoorbeeld dat mijn stofdrempel wat hoger ligt dan die van Francien. En dan kun je of de hele tijd ruzie gaan maken of dat de een de hele tijd op de tenen gaat lopen. Dus toen hebben we gezegd ‘dan nemen we een schoonmaker’. En op die manier hebben we het wat gelijker verdeeld” Interessant is dat Francien aangeeft dat haar man het schoonmaken niet goed kan en dat Rogier stelt dat hij minder doet omdat zijn stofdrempel nu eenmaal hoger 41 ligt. Op deze manier lijkt het van beiden alsof het geen keuzes zijn die ze hebben gemaakt, maar dat externe factoren ervoor zorgen dat het zo gaat. Femke en Pieter hebben ook een schoonmaker in dienst, omdat ze het huishouden beiden vervelend vinden om te doen. Karin, Saskia, Giovanna, Jacqueline en Francien geven aan dat zij meer doen in het huishouden dan hun man. De moeders zeggen vaak beter te zijn in bepaalde klusjes dan hun man. Zij lijken de oneerlijke verdeling wel vaak meteen te willen rechtvaardigen of verklaren door op te noemen wat hun man wél doet of ‘goed kan’: “Ik regel veel dingetjes door de week, maar ze zitten ook op voetbal, en dat regelt Mark1. We verdelen de taken wel gewoon, ook niet bewust, maar dat gaat gewoon zo. En wat Mark ook prima doet is de was ophangen en opvouwen enzo. Dat doet hij ook prima.” (Karin) Ilona werkt minder uur dan haar ex en stelt dat het daarom ‘ logisch’ is dat zij meer taken op zich heeft genomen. Volgens enkele vrouwelijke respondenten zijn hun mannen wat ‘nuchterder’ (Jacqueline) of ‘gemakkelijker’ (Karin) in het combineren van werk en ouderschap dan zij zelf. Francien noemt zichzelf ‘planmatiger’ dan haar man, omdat zij vaak strakke planningen maakt op haar dag vrij en ‘ hij ziet hoe het gebeurt’ . Karin stelt dat de reden dat zij vaak meer regelt in de taakverdeling vooral te maken heeft met het verschil tussen mannen en vrouwen in het algemeen. “Ja, dat [onverwachts opvang regelen] doet hij wel. Maar dat moet ik wel echt aan hem vragen. Anders gaat hij ervan uit dat ik het regel. Dat is geen onwil, dat is gewoon mannen. Dat is gewoon gemak. Dus daar help ik hem dan een beetje mee.” Sommige vrouwen stellen dat zij eerder bereid zijn een stapje terug te doen in hun werk dan hun man, wanneer dat zou moeten. Volgens henzelf zou dat voor hun man minder vanzelfsprekend zijn dan voor hen. Dit komt volgens sommigen ook omdat voor veel mannen hun werk erg belangrijk is. Birgit vindt haar baan ‘bijzaak’ vergeleken met de kinderen en Ilona heeft het idee dat ‘mannen’ iets denken als ‘ik ben een echte man, dus ik moet fulltime werken’. Birgit zegt, even als Ingeborg, haar werk leuk te vinden, maar minder ambitieus te zijn dan haar man. Vrouwen hebben dus schijnbaar vaker een baan en mannen vaker een carrière (De Meester 2007). Kortom, vrouwen en mannen proberen hun gedrag op verschillende manieren te rechtvaardigen. Vaak gebeurt dit door te wijzen op sekseverschillen tussen mannen en vrouwen die de suggereren dat niemand er iets aan kan doen. Ook blijkt dat vrouwen vaak het meeste regelen in het huishouden, hoewel ze niet altijd meer doen. Ze vragen hun man bepaalde taken op zich te nemen. Mannen doen vaak ‘mannelijke’ klusjes zoals de kinderen naar de sportclub brengen en vrouwen doen vaak de was en maken schoon. Men zou kunnen stellen dat de rechtvaardiging van sekseverschillen als een rolpatronen-­‐ reproducerend machtsmiddel werkt, maar dit geldt slechts voor het aantal huishoudens met een relatief asymmetrische werk-­‐ en taakverdeling. 1 Deze naam is gefingeerd 42 In de dual full-­‐time en de dual part-­‐time huishoudens in dit onderzoek heeft een egalitaire verdeling van de werkuren en de zorgtaken de traditionele rolpatronen grotendeels doorbroken. Zowel de meeste mannelijke als vrouwelijke Yupps proberen de soms scheve taakverdelingen in het gezin recht te trekken door bijvoorbeeld schoonmakers in te huren. Hier komt een van de idealen van Yupps naar voren die Van Den Berg (2012) beschrijft: het streven naar gendergelijkheid en moderne rolpatronen. Toch blijkt uit de asymmetrische verdeling van ‘ouderwetse’ huishoudelijke taken zoals wassen, schoonmaken en koken dat de traditionele taakverdeling ook in de huishoudens van de Young urban professional parents zijn sporen heeft achtergelaten. 43 Hoofdstuk 8 Conclusie Het doel van dit onderzoek was om door middel van een beschrijving en analyse van de taakverdelingen, keuzes en motivaties van Yupps een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag: Hoe combineren Young urban professional parents op IJburg hun werk met het ouderschap en welke rol speelt de buurt daarbij? Deze vraag is onderzocht aan de hand van drie deelthema’s: de rol van tijd-­‐ruimtefactoren, de rol van het sociale netwerk en het gebruik van professionele voorzieningen. Op basis van onder andere de theorie van Karsten en Lupi werd verwacht dat deze thema’s van invloed zijn op de taakverdeling van Yupps en de hulp die zij krijgen bij het combineren van ouderschap met hun werk. De tweeverdieners met kinderen uit dit onderzoek bevestigen het beeld dat Karsten (2003) en Van den Berg (2012) schetsen van de Young urban professional parents. Hoewel de komst van kinderen veel veranderingen met zich mee heeft gebracht in de voorkeuren en behoeftes van deze voormalige yuppen, hechten zowel mannen als vrouwen nog steeds veel waarde aan hun werk. Uit een toepassing van de categorisering van Boterman en Karsten (2013) blijkt dat de meerderheid van de huishoudens in dit onderzoek behoort tot een symmetrisch huishouden, waarin ouders beiden vier dagen per week werken. Echter, de ZZP-­‐ers en andere ouders met flexibele werkuren zijn lastig in te delen in een van de type huishoudens, omdat zij hun taakverdeling regelmatig aanpassen aan hun werkuren en andersom. De Yupps hebben gedeelde agenda’s met hun partner en maken afspraken over het ophalen en brengen van hun kinderen. Wanneer hun planningen anders lopen dan verwacht of op vrije dagen van hun kinderen, moeten zij puzzelen en vooruitplannen om beiden aan hun dagelijkse verplichtingen toe te komen. Daarom is het van belang dat niet alles op hun werk of thuis vastligt, maar dat zij een bepaalde mate van beweegruimte of flexibiliteit hebben, onder andere in hun werk. In de meeste gevallen is een van de ouders ‘de flexibele factor’ in het huishouden. Hij of zij kan relatief makkelijk een dag thuiswerken en werkt dichtbij huis. In de twee gezinnen waarbij zowel vader als moeder ZZP-­‐er is, zijn beide ouders flexibel in hun werk. Naast flexibiliteit in het werk zijn de ouders gebaat bij een flexibele kinderopvang. Sommigen verkiezen een oppas boven de kinderopvang, omdat een oppas immers langer blijven dan afgesproken en alleen ingeschakeld hoeft te worden wanneer dat nodig is. De Kleine Wereld komt ouders tegemoet in hun behoefte aan flexibiliteit door incidentiele opvang aan te bieden en de flexwerkplekkenorganisatie Beehive werkt met strippenkaarten in plaats van vaste abonnementen. 44 Zoals eerder beschreven door Lupi (2008) en Karsten et al. (2013) blijkt ook uit dit onderzoek dat IJburg een broedplaats is voor sociale netwerken en sociale controle. Sinds de Yupps zijn komen wonen op IJburg hebben zij via hun kinderen veel ouders uit de buurt leren kennen. Op deze manier hebben zij een plaatsgebonden netwerk ontwikkeld, gebaseerd op wederzijdse afhankelijkheid. Als de verplichtingen thuis onverwachts botsen met die op het werk en de ouders de zorg voor hun kinderen niet onderling kunnen regelen, vallen zij terug op dit netwerk. De Yupps die regelmatig een beroep op buren doen, zijn in dit onderzoek communitaristische Yupps genoemd. Van de meeste communitaristische stellen is een ouder of zijn beide ouders werkzaam als ZZP-­‐er, waardoor zij regelmatig thuiswerken. Er is bij hen sprake van een vermenging van familism en careerism (Karsten et al. 2013), omdat de zorg voor de kinderen en werkgerelateerde activiteiten vaak door elkaar heen lopen. De ouders voelen zich minder bezwaard om te vragen om hulp naarmate er meer sprake is van reciprociteit tussen hen en hun buren. Bij communitaristische Yupps speelt het sociale netwerk op IJburg een belangrijke rol in het combineren van ouderschap en werk. Individualistische Yupps hebben ook contact met hun buren, maar maken geen gebruik van hen in het zoeken naar een zorg-­‐werk balans. Naast het sociale netwerk speelt het wonen op IJburg ook een belangrijke rol vanwege tijd-­‐ruimtefactoren. In overeenstemming met Karstens theorie (2007) benadrukken beide typen Yupps het belang van bereikbaarheid, mobiliteit en korte dagelijkse afstanden. Het streven naar een zo kort mogelijke afstand tussen werk en thuis blijkt vooral te gelden voor vrouwen. Beide ouders willen hun reistijd zo klein mogelijk houden, maar de meeste ouders zijn sneller tevreden met de reistijd van de man dan met die van de vrouw. Mede hierdoor is de vrouw vaker dan de man de flexibele factor in het gezin. Zoals verwacht werd op basis van de theorie van Karsten et al. (2013), wijst IJburg als atypische Vinex-­‐wijk op de valse dichotomie tussen stedelijkheid en suburbaniteit. Zo is de wijk een onderdeel van Amsterdam en wordt zij meestal ook zo ervaren. Ook heeft IJburg typisch stedelijke kenmerken. Van voorzieningen zoals winkels, buitenschoolse kinderopvangcentra en flexwerkplekken op IJburg maken de Yupps dankbaar gebruik in het combineren van ouderschap en werk. Aan de andere kant zien zij grote verschillen tussen hun oude woonplaats in een van de oude stadswijken en de nieuwbouwwijk IJburg. De suburbane kenmerken van de nieuwbouwwijk, zoals de ruime gezinswoningen, de veilige hofjes en de overzichtelijke straten vergemakkelijkt de zorg voor kinderen en geeft een gevoel van rust bij de Yupps. De dorpse sfeer en het contact met de buren op IJburg is volgens de Yupps onvergelijkbaar met het wonen in de binnenstad en wordt zeer gewaardeerd. 45 De manier waarop IJburg gepland en ingericht is, laat zien dat beleidsmakers niet alleen in oude stadswijken gebruik maken van genderfication strategieën, maar ook in nieuwbouwwijken ruimtes creëren vanuit bepaalde genderidealen. Zo vindt er een mix van stedelijke functies plaats op IJburg, zoals in het Multifunk gebouw waar zowel Beehive als De Kleine Wereld zich hebben gevestigd. De ouders die gebruik maken van de kinderopvang en de flexwerkplekken hebben veelal een evenwichtige taakverdeling en combineren op deze manier careerism met familism. Ook wonen veel Yupps in dure koopwoningen of zelfbouwhuizen. Dit wijst op de aandacht voor tweeverdieners en het belang van het kerngezin in het proces van genderfication. Op deze manier proberen beleidsmakers een stedelijke middenklasse aan te trekken, waar zij op IJburg in zijn geslaagd. De Yupps op IJburg plannen, puzzelen en schipperen om hun verplichtingen op het werk en thuis na te komen en zijn daarom gebaat bij een flexibiliteit. De inrichting van IJburg, het sociale netwerk in de wijk, de relatieve nabijheid van de stad en de stedelijke voorzieningen helpen de Young urban professional parents hierbij. Uit dit onderzoek blijkt dat de vrouw vaker de flexibele factor is dan de man en dus vaker thuis of in de buurt werkt. Hoewel dit impliceert dat de buurt voor vrouwen belangrijker zou zijn dan voor mannen, blijkt uit de interviews dat ook de mannen waarde hechten aan de rol van de buurt. De mate waarin Yupps buurtcontact hebben, hangt dan ook af van de aard van hun werk en hun voorkeuren met betrekking tot de zorg voor hun kinderen en niet zozeer van hun geslacht. Geconcludeerd kan worden dat met name de communitaristische Yupps, vaak werkzaam als ZZP-­‐ers, gebruik maken van de hulp van gelijkgestemde buren en daardoor zorgen voor sociale cohesie in de buurt. Voor de individualistische Yupps geldt dat de buurt vooral van belang is voor de werk-­‐zorgbalans vanwege tijdruimte-­‐factoren en buurtvoorzieningen. Het is van belang rekening te houden met het feit dat de typen Yupps ideaaltypen zijn. De meeste Yupps zijn veelal een combinatie van het communitaristische en het individualistische type. Vervolgonderzoek is nodig om te kijken of deze typologie ook op andere tweeverdieners met kinderen van toepassing is. Daarnaast is het van belang om in aanmerking te nemen dat Young urban professional parents hoogopgeleid zijn en daarom niet representatief zijn voor het geheel aan werkende ouders of ZZP-­‐ers op IJburg. Er zijn nog veel interessante thema’s op IJburg die de moeite waard zijn te onderzoeken. Hoewel de meeste Yupps nu erg tevreden zijn met het wonen op IJburg, maken sommigen zich bijvoorbeeld zorgen over de faciliteiten in de buurt als hun kinderen ouder zijn. Zou IJburg ook voor ouders met puberende kinderen ‘het beste van twee werelden’ zijn? 46 Literatuurlijst Aitken, S. C. (1998). Family fantasies and community space. New Brunswick: Rutgers University Press. Bailey, A., Blake, M. & Cooke, T. (2003) ‘Migration, care and the linked lives of dual-­‐
earner households’. Environment and Planning A (36): 1617–1632. Berg, van den, M. (2012) ‘City Children and Genderfied Neighbourhoods: The New Generational Urban Regeneration Strategy’. International Journal of Urban and Regional Research (37) 2: 523-­‐536 Boterman, W.R. & L. Karsten (2014). On the spatial dimension of the gender division of paid work in two-­‐parent families. The case of Amsterdam, the Netherlands. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 105: 107-­‐116 Bryman, A. (2008) Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press. Droogleever Fortuijn, J. (1993) Een druk bestaan. Amsterdam: Amsterdam University Press Karsten, L. (2003) ‘Family Gentrifiers: Challenging the City as a Place Simultaneously to Build a Career and to Raise Children’. Urban Studies 40: 2573-­‐
2584. Karsten, L., T. Lupi & M. De Stigter-­‐Speksnijder (2013) ‘The Middle Classes and the Remaking of the Suburban Family Community: Evidence from the Netherlands’. Journal of Housing and the Built Environment 28: 257–271. Karsten, L. (2007) Housing as a way of life: Towards an understanding of middle-­‐
class families' preferences for an urban residential location. Housing Studies 22(1), 83-­‐98. Komter, A. (1985) Omstreden gelijkheid De macht van de vanzelfsprekendheid in Huwelijksrelaties. Amsterdam University Press: Amsterdam Lupi, T. (2008) Buiten wonen in de stad. Aksant: Amsterdam Meester, de, E., Zorlu, A., & Mulder, C. H. (2011) ‘The residential context and the division of household and childcare tasks’. Environment and Planning 43(3): 666–
683 47 Meester, de, E., Droogleever Fortuijn, J. & Mulder, C.H. (2007) ‘Time spent in paid work by women and men in urban and less urban contexts in The Netherlands.’ Tijdschrift voor economische en sociale geografie 98 (5): 585-­‐602. Internetbronnen Beehive (2014) Bronnen beschikbaar via: <http://www.beehives.nl/locaties/> [15 juni 2014] Ik wil 020 wonen (2014) Bronnen beschikbaar via: <http://www.ikwil020wonen.nl/buurten/zeeburg/> [12 juni 2014 Werkplek Ymere (2014) Bronnen beschikbaar via: <http://www.werkplekymere.nl/multifunk-­‐ijburg/> [15 juni 2014] 48 Bijlage 10.1 Respondentenbeschrijvingen Naam Leeftijd Sekse Beroep Burgerlijke stand Thuiswonende Kinderen Jacqueline 44 Vrouw Planologe (ZZP) Getrouwd Twee zoons Van 11 en 13 jaar. Maarten 42 Man Business development manager Gescheiden Een zoon van 8 jaar (halve week thuis) Giovanna 42 Vrouw Human Resource Samenwonend Een dochter van 6 manager Femke 25 vrouw Consultancy manager Getrouwd Pieter onbekend man Managing consultant Getrouwd Floris 44 man Redacteur bij een uitgeverij Getrouwd Drie zoons van 5,10 en 12. Saskia 42 vrouw Cultuur-­‐
redacteur bij radio Getrouwd Drie zoons van 5,10 en 12. Francien 41 vrouw Film-­‐ en documentaire maker (ZZP) Samenwonend Een dochter van 8 en een zoon van 4 Rogier 41 man It-­‐er (ZZP) Samenwonend Een dochter van 8 en een zoon van 4 Walter* 37 man ICT law specialist Getrouwd Een dochter van 5 jaar en een zoon van 2 jaar. Een dochter van 5 jaar en een zoon van 2 jaar. Twee kinderen tussen 4-­‐8 jaar. * Data gebaseerd op eigen aantekeningen 49 Naam Leeftijd Sekse Beroep Burgerlijke stand Thuiswonende Kinderen Annemarie* Onbekend vrouw Programma-­‐
manager bij bank Getrouwd Een dochter en een zoon tussen 4-­‐8 jaar. Astrid* 41 vrouw Global employee Getrouwd manager Geert * 42 man Directeur bij ontwikkelings-­‐
maatschappij Arjen * 40 man Botenontwerper Getrouwd (Eigen BV) Ingeborg * 39 Vrouw Onbekend Ilona Onbeken Vrouw Senior research-­‐ Gescheiden d manager Karin 42 Getrouwd Twee dochters van 10 en 13 en een zoon van 8 Twee dochters van 10 en 13 en een zoon van 8 Getrouwd Drie dochters van 3 jaar, 2 jaar en 2 maanden Drie dochters van 3 jaar, 2 jaar en 2 maanden Een zoon van 8 en een dochter van 6 Birgit 37 Vrouw Senior Samenwonend Researchmanager Vrouw Beleids-­‐
medewerker jeugdhulp organisatie Getrouwd Drie zoons van 6,8 en 10. Twee zoons van 6 en 8 Vestigingsmanager kinderopvang De Kleine Wereld Naam Leeftijd Sekse Marjan onbekend vrouw Woonplaats Ouderkerk aan de Amstel * Data gebaseerd op eigen aantekeningen 50 10.2. Vragenlijsten 10.2.1. Respondentenvragenlijst Persoonlijke gegevens 1. Kan u eerst wat over uzelf vertellen? Wie u bent en wat u doet? Wat is uw naam? Wat is uw leeftijd? Wat is uw beroep? Wat is uw hoogst genoten opleiding? Burgerlijke staat? Kinderen 2. U heeft eerder aangegeven dat u inwonende kinderen heeft. 3. Hoeveel kinderen wonen er thuis? 4. Hoe oud zijn uw kinderen? School kinderen Waar gaan uw kinderen naar school? Waarom heeft u voor die school gekozen? Werk Wat is uw beroep? *vragen naar zzp, loondienst, eigen baas. Hoeveel uur per week besteedt u gemiddeld aan werk? (exclusief reistijd) Waar werkt u? (op welke plek?) Vindt u het belangrijk waar u werkt? Werk partner Wat is het beroep van uw partner? *zzp, loondienst, eigen baas. 51 Hoeveel uur per week besteedt uw partner gemiddeld aan werk? (exclusief reistijd) Waar werkt uw partner? (op welke plek) Vindt u het belangrijk waar u werkt? Wonen op IJburg 5. Sinds wanneer woont u op IJburg? Waar woont u op IJburg? 6. Waar woonde u voordat u naar IJburg verhuisde? Waarom bent u op IJburg komen wonen? (waarom niet in een dorp of in de Pijp?) Is het voor u belangrijk dat IJburg bij Amsterdam ligt? (waarom?) Taakverdeling Dan wil ik u nu wat dingen vragen over de taakverdelingen bij u thuis: Kan u vertellen hoe u en uw partner de zorg voor de kinderen hebben verdeeld? (even los van betaalde hulp, familie, buren) * wie zorgt voor ontbijt, koken, haalt de kinderen op en brengt ze weg? *ouderavonden? *helpen met huiswerk? Verandert die taakverdeling vaak of is dit al jaren hetzelfde? Zo ja, wat is er dan veranderd? Kan u omschrijven hoe uw dag er gister uitzag (van het opstaan tot het naar bed gaan?) Kan u vertellen hoe u en uw partner de zorg voor het huishouden hebben verdeeld? (even los van betaalde hulp, familie, buren) * wie doet de boodschappen? *strijken, wassen, schoonmaken? Zijn dat korte of lange termijn regelingen? Hoe bent u op die taakverdeling gekomen? Gaat het om wie het meeste geld verdient? 52 Kan u een cijfer van een tot 10 geven over hoe tevreden u bent over uw taakverdeling m.b.t. de zorg voor de kinderen? Waarom heeft u dat cijfer gegeven? Kan u een cijfer van een tot 10 geven over hoe tevreden u bent over uw taakverdeling m.b.t. het huishouden? Waarom heeft u dat cijfer gegeven? Wat zou u veranderen als u kon aan uw dagelijkse leven mbt. het combineren van werk en zorg? Zou u kunnen zeggen in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen 1. Ik hecht veel waarde aan een evenwichtige taakverdeling van de zorg voor kinderen tussen mijn partner en mij. 2. Het wonen op IJburg zorgt ervoor dat ik mijn werk met de zorg voor mijn kinderen beter kan combineren. 3. Ik hecht veel waarde aan een evenwichtige taakverdeling van de zorg voor het huishouden. 4. IJburg is een kindvriendelijke buurt 5. Amsterdam is een kindvriendelijke stad 1. Helemaal mee eens 2. Mee eens 3. Neutraal 4. Niet mee eens 5. Helemaal niet mee eens Geen mening Sociale netwerk En als we het over hulp van buitenaf hebben… Maakt u wel eens gebruik van de hulp van familieleden voor de zorg van uw kinderen? * Welke familieleden? * Op welke manier helpen zij? -­‐ naar school brengen, afhalen -­‐ oppassen -­‐ werk overnemen 53 * hoe vaak? * is dat veranderd de laatste tijd of zijn het al jaren dezelfde regelingen? Waar wonen deze familieleden? Zouden zij ook zorgen voor de kinderen als u ergens anders zou wonen? Maakt het voor u uit of zij dichtbij wonen? Maakt u wel eens gebruik van de hulp van vrienden of collega’s voor de zorg van uw kinderen? * Welke? * Op welke manier helpen zij? -­‐ naar school brengen, afhalen -­‐ oppassen -­‐ werk overnemen * hoe vaak? * is dat veranderd de laatste tijd of zijn het al jaren dezelfde regelingen? Waar wonen deze mensen? Zouden zij ook zorgen voor de kinderen als u ergens anders zou wonen? Maakt het voor u uit of zij dichtbij wonen? Hebben zij ook kinderen? Zitten zij in dezelfde situatie? Helpt u zelf familieleden, vrienden of collega’s ergens mee? Vindt u het belangrijk om hen te helpen? Heeft u veel contact met buren of buurtgenoten? Heeft u altijd al veel contact met buren of buurtgenoten gehad? Waarom is dat veranderd? Ligt het aan IJburg of aan het wijkje waarin u woont? Maakt u wel eens gebruik van de hulp van buren of buurtgenoten voor de zorg van uw kinderen? * Welke familieleden? * Op welke manier helpen zij? -­‐ naar school brengen, afhalen -­‐ oppassen -­‐ werk overnemen * hoe vaak? * is dat veranderd de laatste tijd of zijn het al jaren dezelfde regelingen? Zou u in uw vorige woonplaats of buurt of in een andere buurt of een dorp evenveel hulp van buren of buurtgenoten vragen? Waarom wel/niet? Welke rol speelt het wonen op IJburg voor de rol die buren voor uw gezin vervullen? Dit is voor nu even de laatste vraag over de hulp van mensen om u heen: 54 Zou u meer of minder hulp nodig hebben/gebruiken/krijgen als u ergens anders zou wonen? Bent u tevreden met de hulp die u en uw gezin krijgt van mensen om u heen? Professionele voorzieningen Gaan uw kinderen wel eens naar buitenschoolse opvang of de crèche? Hoe vaak per week? Verschilt dat per maand of per week? Is het nu anders dan een maand geleden? (waarom?) Waarop baseert u de keuze voor een bepaalde bso of crèche? In hoeverre zou u zeggen dat de bso u als werkende moeder/vader tegemoet komt? Maakt u bijvoorbeeld gebruik van de meeneemmaaltijden van de Kleine Wereld? Of andere afhaalmaaltijden zaken? Heeft u wel eens gehoord van de warme lunch op school? Zou u zoiets fijn vinden? Heeft u zelf wel eens meegeholpen aan een initiatief die ouders tegemoet komt op IJburg? Maakt u wel eens gebruik van flexwerkplekken of andere plekken? Wat zijn de voordelen van thuiswerken? Hoe gebruikt u uw flexwerkplek in het dagelijks combineren van de zorg voor de kinderen en uw werk? Als uw werk niet op IJburg zat, zou u dat vervelend vinden? Maakt uw partner gebruik van flexwerkplekken? (Waarom wel/niet?) Zijn er andere voorzieningen op IJburg waar u wel eens gebruik van maakt als u in de knoop dreigt te raken met uw werk of u heeft geen tijd om te koken? Wordt er wel eens wat georganiseerd in de buurt zoals opvangregelingen of aan huis-­‐creche? Tijdruimte factoren Welke dagelijkse ritten maakt u? Bijvoorbeeld van uw huis naar uw werk..etc. 55 Hoe lang doet u erover van uw huis naar uw werk? Gaat u met de fiets, ov of de auto? In hoeverre vindt u het van belang om dicht bij huis te werken? Hoe is dat voor uw partner? Is waar u werkt of woont van invloed geweest op de keuze voor een bepaalde school of crèche voor u kinderen? Is het voor uw kinderen van belang dat u dichtbij Amsterdam woont? Is het van belang dat er een goede OV-­‐verbinding naar Amsterdam is? Ziet u IJburg meer als een stadswijk van Amsterdam of toch meer als een buitenwijk? Voelt u zich Amsterdammer of Ijburger/allebei? Dat was mijn laatste interviewvraag. Wilt u nog iets kwijt, iets dat u heeft gemist in de vragen? Zou ik u eventueel als mij een vraag te binnen schiet nog even een mailtje na kunnen sturen? 56 10.2.2.Vragenlijst vestigingsmanager De Kleine Wereld Algemeen Hoe lang werk je hier al als vestingsmanager? Wat houdt je werk precies in? Woon je zelf ook op IJburg? Wat vindt je van IJburg? De opvang Wat voor opvang is De Kleine Wereld? Wat voor diensten leveren jullie? (incidentieel ook, vakanties?) Veranderen die services? Veranderen de behoeftes? Zijn jullie bijvoorbeeld meer flexibele opvang gaan regelen? Warme lunches? Sinds hoelang zit het op IJburg? Zit deze vestiging met een reden op Steigereiland? Hoe komen jullie in het ‘Multifunk gebouw?’ Waarom denk je dat er zoveel kinderopvangcentra failliet zijn? Is er na de bezuinigingen op subsidies voor opvang iets veranderd aan de mensen die gebruik maken van de opvang? Activiteiten? (drama, muziek etc) Kinderen Is er een grote diversiteit aan kinderen? Of zijn ze hetzelfde? Welke leeftijden hebben ze? Zijn deze kinderen anders dan de kinderen bij andere vestingen van IJburg? Ouders Wat voor ouders komen hier? (hoogopgeleid? Blank? ZZP/loondienst) Mannen en vrouwen? Komen er ook wel eens anderen (opa’s of oma’s/buren/vrienden/collega’s?) Zijn kinderen en ouders betrokken in de buurt? (Meer dan ergens anders?) Waaraan merk je dat? Kennen de ouders die hier komen elkaar? Maken ze praatjes? Waar kennen ze elkaar van? Ik vroeg me ook nog af of je hoort van ouders die hier komen of zij ook wel eens thuiswerken? Waarom kiezen zij denk je toch (ondanks kosten) voor opvang? Andere hulp? Weet je iets over andere hulp die zij gebruiken? (Albert, Hello Fresh) 57