Hoe brandveilig zijn kleinschalige woonzorgvoorzieningen? Auteur: Rob Jastrzebski, Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond De felle brand in een woonvoorziening voor mensen met een beperking in Poortugaal op 9 januari 2013 krijgt, als het aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond ligt, nog een staart. Het Team Brandonderzoek van de VRR deed onderzoek naar de brand en de brandpreventieve voorzieningen in het ‘Poortgebouw’ en ontdekte flinke tekortkomingen op het gebied van brandveiligheid. Preventieve voorzieningen ontbraken of waren ontoereikend en de zorginstelling bleek zich onvoldoende bewust van de risico’s en de kwaliteit van het brandveiligheidsniveau in relatie tot de kwetsbaarheid van de bewoners. De bevindingen van de brandonderzoekers onderstrepen het belang van een gezamenlijke aanpak door de brandweer en de zorgsector. Een kans voor het landelijk programma ‘Geen nood bij brand’. De brand op 9 januari woedde in een kleinschalige woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. Vier geschakelde wooneenheden op de eerste etage in een atriumgebouw met zes bouwlagen, waarin zich ook reguliere woningen bevinden. Precies zoals de overheid het graag ziet. Mensen met beperkingen moeten zoveel mogelijk kunnen meedraaien in de samenleving en daarvoor zijn kleinschalige woonvoorzieningen in woonwijken een beproefde formule. Maar dan moet wel worden voorzien in beperking van het brandrisico en maatregelen voor snelle en veilige ontvluchting door de verminderd zelfredzame bewoners. En daar wringt de schoen. Want de brandweereenheden die op 9 januari arriveerden bij de brand in het atriumgebouw, troffen omstandigheden aan die zich in een gebouw met zo’n woonfunctie eigenlijk niet zouden mogen voordoen. Een uitslaande brand in een appartement op de eerste etage, een atrium vol giftige zwarte rook en drie vermiste bewoners van de woongroep, die op het nippertje door de brandweer konden worden gered. Er vielen vier gewonden en veertig woningen moesten met spoed worden ontruimd, waarbij sommige bewoners via ladders van de balkons moesten worden gehaald. Binnenruimte of buitenruimte? De vraag waarmee het Team Brandonderzoek aan de slag toog was hoe het mogelijk is dat bij een brand in een woonvoorziening voor mensen met een beperking vier gewonden vallen en hoe een zodanige rookophoping in een atrium kan plaatsvinden dat bewoners hun huizen niet meer veilig kunnen ontvluchten. Brandonderzoeker Remco van Werkhoven van de VRR belicht enkele bevindingen. “We zijn op een aantal tekortkomingen gestuit. Zo bleken in de vier geschakelde wooneenheden van de woongroep geen afdoende bouwkundige maatregelen voor brand- en rookcompartimentering te zijn getroffen, waardoor de giftige rook zich snel kon verspreiden. Ook het atrium voldeed niet meer aan de eisen op gebied van brandveiligheid. Een gesloten atrium wordt gezien als binnenruimte en dan moeten aanvullende voorzieningen, zoals een rook- en warmteafvoerinstallatie, er bij brand voor zorgen dat zich geen rook- en brandgassen kunnen ophopen. Zo kunnen de gebruikers van het pand het gebouw op een veilige wijze ontvluchten. Bij de bouw van het wooncomplex in 2001 is ervoor gekozen geen rook- en warmteafvoerinstallatie te installeren. Dat mócht van de brandpreventisten die de bouwaanvraag van advies voorzagen, als er voldoende openingen voor natuurlijke ventilatie zouden worden aangebracht. Dat is gebeurd, waardoor het atrium in dit geval als buitenruimte werd gezien. Aanvullende voorzieningen waren dus niet noodzakelijk. Later hebben de bewoners om kou en vocht te weren een groot deel van die openingen met plastic dichtgemaakt. De natuurlijke ventilatie in het atrium werd daardoor tenietgedaan, met alle gevolgen van dien.” De bevindingen van het brandonderzoek wijzen volgens Van Werkhoven op de noodzaak om gebouwen qua brandveiligheid ‘levensloopbestendig’ te maken. “De brandweer mag er niet op vertrouwen dat eenmaal vergunde brandveiligheidsoplossingen tot in lengte van jaren in stand blijven. We ontdekken vaker situaties waarbij bijvoorbeeld rook- en brandcompartimentering wordt aangetast door tussentijdse verbouwingen of het maken van kabeldoorvoeren. Ook de brand in het Poortgebouw is een voorbeeld van hoe latere ingrepen door bewoners het brandveiligheidsniveau kunnen verlagen.” Zorgplicht instelling Maar er is meer. Ook het onderzoek naar de aanwezigheid van brandveiligheidsvoorzieningen in de woongroep en de rol van de zorginstelling leverde belangrijke conclusies op. Zo waren rookmelders in de woonunits niet onderling gekoppeld en niet doorgeschakeld naar een meldpunt van de zorginstelling, zoals sinds de invoering van het Gebruiksbesluit in 2008 wordt voorgeschreven. Bovendien was ook geen begeleiding aanwezig die bewoners in acute noodsituaties zoals een ontruiming bij brand kan bijstaan. Remco van Werkhoven vervolgt: “In onze gesprekken met de zorginstelling zijn we op een belangrijk verschil van opvatting over het begrip zelfredzaamheid gestuit. Wanneer mogen mensen in staat worden geacht zelfredzaam te zijn? De zorgsector gaat uit van het principe dat mensen zelfredzaam zijn als ze zichzelf kunnen wassen en aankleden, maar als brandweer kijken we verder. Mensen met een verstandelijke beperking kunnen in noodsituaties onvoorspelbaar reageren, dus is bij ontruiming begeleiding nodig. Dit is een belangrijk punt van aandacht voor woonzorgvoorzieningen zonder permanente begeleiding. Deze woonvormen zijn er in allerlei varianten, waarbij op bepaalde momenten van de dag een of meer begeleiders aanwezig zijn. Maar een groot deel van de tijd, ook ’s avonds en ’s nachts, staan de bewoners er alleen voor. Qua zorgbehoefte kán dat, maar het wordt anders als zich een noodsituatie voordoet, waarmee de bewoners niet goed kunnen omgaan.” Brandveiligheid in een woonvoorziening voor mensen met een beperking is volgens Van Werkhoven een totaalplaatje, waarbij bouwkundige, installatietechnische en organisatorische maatregelen moeten samenvallen om een veilig woonconcept mogelijk te maken. “De verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid ligt daarbij primair bij de directie van de zorginstelling, maar ons is gebleken dat men zich daar niet altijd bewust is wat die verantwoordelijkheid inhoudt en hoe men daaraan het best vorm en inhoud kan geven. In de casus Poortugaal wist de instelling bijvoorbeeld niet dat voor een dergelijke woonvoorziening een brandmeldinstallatie met doormelding naar een intern meldpunt met directe alarmopvolging vanuit de eigen organisatie verplicht was. Hier hebben we dus vanuit onze advies- en toezichtrol nog wel missiewerk te doen. En omdat de situatie in het Poortgebouw wel eens exemplarisch kan zijn voor het land, willen wij onze bevindingen graag delen met andere regio’s.” Minimum volstaat niet Van Werkhoven uit zijn zorg over een veel geconstateerd knelpunt op het gebied van brandveiligheid. Namelijk dat bedrijven en instellingen uit economische of organisatorische overwegingen vaak geneigd zijn de ondergrens van het brandveiligheidsniveau op te zoeken. “Zij beperken zich in maatregelen en voorzieningen dan tot het wettelijk vereiste minimum, maar dat is voor woonvoorzieningen met kwetsbare bewonersgroepen vaak niet voldoende. Als brandweer worden we met regelmaat gedwongen om situaties goed te keuren die ons geen goed gevoel geven en die eigenlijk onwenselijk zijn, maar die op grond van wet- en regelgeving wel zijn toegestaan. Een instelling voldoet dan aan haar minimale verplichtingen, maar in de praktijk worden daarmee de risico’s onvoldoende afgedekt. Het denken in risico’s en mogelijke incidentscenario’s is in veel branches, waaronder de zorg, geen routine. Dat ontdekken we ook in het landelijk project ‘Geen nood bij brand’. Dat project richt zich op een gezamenlijke aanpak van brandveiligheid door de brandweer en zorginstellingen. De brandweer heeft hierbij niet de rol van strenge handhaver maar meer van handreiker die de zorginstellingen met raad en advies helpt hun zorgplicht en verantwoordelijkheid goed in te vullen. Gezien vanuit de zorg- en veiligheidsbehoefte van de bewoners. De aanpak blijkt een uitstekende formule voor het versterken van het risicodenken en het vergroten van het bewustzijn van de eigen rol en verantwoordelijkheid van instellingen inzake de brandveiligheid. ‘Geen nood bij brand’ biedt dan ook een mooi houvast om kleinschalige woonzorgvoorzieningen samen met de sector kritisch onder de loep te nemen.” “Investeren in voorlichting en controle” Burgemeester Ger van de Velde-De Wilde van Albrandswaard zegt geschrokken te zijn van de impact die de brand in het Poortgebouw had op de bewoners en op de hulpverleners die reddend moesten optreden. Als bestuurder ziet zij een stimulerende en regisserende rol voor gemeenten en veiligheidsregio om de brandveiligheid in woonvoorzieningen voor kwetsbare bewoners bij de verantwoordelijke partijen onder de aandacht te brengen. Voorlichting en controle zullen volgens de burgemeester worden geïntensiveerd. “Het is een mooie ontwikkeling dat mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking via kleinschalige woonvormen in staat worden gesteld mee te blijven draaien in de samenleving. De brand in het Poortgebouw heeft ons doordrongen van de specifieke veiligheidsbehoefte van deze verminderd zelfredzame mensen. Albrandswaard kent meer soortgelijke woonvoorzieningen en de brand in het Poortgebouw was aanleiding voor de veiligheidsregio om de brandveiligheid in meerdere gebouwen onder de loep te nemen.” De lessen van de brand in januari zijn volgens Van de Velde waardevol voor zowel de gemeente en de brandweer als voor zorginstellingen, woningcorporaties en verenigingen van eigenaren. Daar ligt primair de verantwoordelijkheid voor brandveilig beheer en gebruik. “Onveilige situaties komen soms voort uit ondoordacht handelen”, vervolgt Van de Velde. “Bewoners zijn zich er vaak niet van bewust welke gevolgen hun handelen in gemeenschappelijke voorzieningen zoals atriums kan hebben. Zij zouden daarover beter moeten worden voorgelicht door corporaties of verenigingen van eigenaren. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen, zodat verminderd zelfredzame personen veilig zelfstandig kunnen wonen. En waar beheerders en zorginstellingen die verantwoordelijkheid onvoldoende nemen, moeten we ze daar als gemeentebestuur op aanspreken. Ik vind het vooral cruciaal dat zorginstellingen de bal oppakken en zich realiseren dat mensen met een beperking die zelfstandig in een kleinschalige woonvoorziening verblijven er bij brand en andere noodsituaties niet alleen voor mogen staan. Zij hebben extra veiligheidswaarborgen nodig.”
© Copyright 2025 ExpyDoc