Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Flevoland Intern rapport De conditie van driehoeksmosselen als selectiecriterium voor predatie door toppereenden door Jeroen van der Brugge 1 9 9 4 - 4 Lio r 20183 6442 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Flevoland UK • Intern rapport De conditie van driehoeksmosselen als selectiecriterium voor predatie door toppereenden door Jeroen van der Brugge 1994-4 Lio Interne rapporten zijn in principe interne communicatiemiddelen; hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een weergave van cijferreeksen, als op een discussie van onderzoeksresultaten. Postbus 600 8200 AP Lelystad Smedlnghuis Zuiderwagenpleln 2 Tel. (03200) 99111 Telex 40115 Telefax (03200) 34300 r 7o\Q3> I REFERAAT De conditie van Driehoeksmosselen als selectie-criterium voor predatie door Toppereenden / door Jeroen van der Brugge. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Direktie Flevoland. Intern rapport / 1994. In het kader van het projekt 'Draagkracht van het IJsselmeergebied voor watervogels' (BOS*AVIS-IJSM) is onderzoek verricht naar de invloed van de variatie in conditie van Driehoeksmosselen op de predatie-mogelijkheden van Toppereenden. Zowel metingen in het veld als experimenteel onderzoek met Toppereenden in duikkooien laten zien dat duikeenden selecteren op Driehoeksmosselen met een goede conditie. Dit verklaart mede de sterke voorkeur van duikeenden om ondiepe (<4m) mosselbanken in het IJsselmeergebied te benutten. V00RW00RD In het kader van mijn studie biologie aan de Rijksuniversiteit van Groningen heb ik een doctoraalonderwerp gedaan bij Rijkswaterstaat Directie Flevoland. Dit rapport is het resultaat van het onderzoek dat liep van 01-01-93 tot 15-06-93. Ik wil bij deze een aantal mensen bedanken die mij hebben geholpen bij het onderzoek. In de eerste plaats Joep de Leeuw die mij met raad en daad heeft bijgestaan gedurende het onderzoek en bij het schrijven van dit rapport. Verder de bemanning van 'de Markermeer' Leo de Ronde en Gerrit Kooy voor het verzamelen van de driehoeksmosselen, H. Rosenberg en beheerders van het natuurpark, zodat we ongestoord konden werken met de toppereenden. Bram bij de Vaate en anderen van de afdeling biologie van het RIZA waar we de mosselmonsters konden uitwerken, mijn werkleider bij RWS-DFl Mennobart van Eerden en mijn studieleider aan RUG Rudy Drent. INH0UD 1. Samenvatting 5 2. Inleiding 2.1 het IJsselmeergebied 2.2 de driehoeksmossel 2.3 de duikeenden 2.4 mosselkwaliteit 6 6 6 8 10 3. Materiaal en methode 3.1 Aantalsverloop en kwaliteitsbepalingen van driehoeksmosselen op het Enkhuizerzand 3.2 Voedselkeuzeexperiment met toppereenden 12 12 13 4 Resultaten 4 . 1 A a n t a l s v e r l o o p en k w a l i t e i t s b e p a l i n g e n van d r i e h o e k s m o s s e l e n op h e t Enkhuizerzand 4 . 2 V o e d s e l k e u z e e x p e r i m e n t met toppereenden 16 5 Discussie 29 6 Conclusies 33 7 Literatuurlijst 34 8 Bijlagen 36 16 25 1 SAMENVATTING De driehoeksmossel is een algemeen voorkomend schelpdier in het IJsselmeergebied. Voor overwinterende toppereenden en andere duikeenden is deze mossel de belangrijkste voedselbron. In het kader van onderzoek naar de draagkracht van het IJsselmeer voor watervogels is onderzocht welke rol de conditie van driehoeksmosselen speelt bij de benutting van deze voedselbron. Opvallend is de voorkeur van toppereenden voor de ondiepere plaatsen in het IJsselmeer (tot 3 m diepte) . Deze voorkeur wordt naast de duikdiepte veroorzaakt door de conditie van driehoeksmosselen; conditie is de fractie vlees ten opzichte van het schelpgewicht. De conditie van de mosselen neemt af met de diepte. Mede door de intensievere predatie door toppereenden op de ondiepere gedeelten neemt de dichtheid van de driehoeksmosselen sterk af met de diepte. Naast een afname in de aantallen driehoeksmosselen heeft predatie nog andere effecten. De voorkeur van de toppereenden voor de kleinere driehoeksmosselen, die van betere kwaliteit zijn dan de grotere, heeft tot gevolg dat de grotere mosselen relatief in aantal toenemen binnen de mosselpopulatie. De voorkeur voor driehoeksmosselen met een betere conditie heeft als gevolg dat de gemiddelde conditie van de mosselpopulatie afneemt. Op de diepere gedeelten van het IJsselmeer (> 4 m) nemen de aantallen driehoeksmosselen toe gedurende de winter. De grootteverdeling van de driehoeksmosselen verschuift in de richting van de kleinere mosselen en de gemiddelde conditie neemt toe. Onder semi-natuurlijke omstandigheden werden vier toppereenden getraind om te duiken naar driehoeksmosselen. In enkele experimenten werd gekeken naar de voorkeur van de toppereenden voor verschillende kwaliteit driehoeksmosselen. De toppereenden bleken een voorkeur te hebben voor de goede kwaliteit mosselen, ook als deze dieper werden aangeboden dan de slechte kwaliteit mosselen. De conditie van schelpdieren blijkt een belangrijk selectie-criterium voor duikeenden te zijn. 2 INLEIDING De driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) is een tweekleppige die algemeen voorkomt in het IJsselmeergebied. Vooral in de winter is de driehoeksmossel een belangrijke voedselbron voor duikeenden die massaal in het IJsselmeergebied overwinteren. In het kader van het project 'Draagkracht van het IJsselmeer voor watervogels' (projectnr. BOS*AVIS-IJSM) wordt onderzoek verricht naar de rol die duikeenden spelen binnen het ecosysteem door exploitatie van benthos en dan met name van driehoeksmosselen. Ondermeer wordt geanalyseerd welke factoren de mate van predatie bepalen. In dit onderzoek is gekeken naar de variatie in conditie van driehoeksmosselen en naar de betekenis van de vleesinhoud van driehoeksmosselen voor de voedselkwaliteit en predatiemogelijkheden van toppereenden. Hierbij zijn metingen in het veld en experimenten met toppereenden onder semi-natuurlijke omstandigheden uitgevoerd. 2.1 het IJsselmeergebied Het IJsselmeergebied (figuur 1) heeft een oppervlakte van ongeveer 200.000 ha. Het gebied is in tweeen gedeeld door de Houtribdijk. Het IJsselmeer (115.000 ha) ligt ten noorden en het Marker- en IJmeer (70.000 ha) liggen ten zuiden van de dijk. Ook de randmeren rond Flevoland worden tot dit gebied gerekend. Zowel het Markermeer als het IJsselmeer zijn ondiep. In het Markermeer varieert de diepte van 2.5 m in het westelijk tot 4.5 m in het oostelijk deel. De toplaag van de bodem van het Markermeer bestaat in het noorden en in het zuiden uit zand, in het westelijk deel uit klei en in het oostelijk deel uit recent afgezet slib. In het IJsselmeer is de gemiddelde diepte rond de 4.5 m. De diepere delen bestaan uit stroomgeulen uit de Zuiderzee-periode en uit zandwinputten, de ondiepe gedeelten uit zandbanken (Bij de Vaate, 1991). 2.2 de driehoeksmossel Het voorkomen van de driehoeksmossel is afhankelijk van het voorkomen van hard substraat, zoals lege schelpen uit de Zuiderzee-periode die met name in zandige bodem worden aangetroffen. De dichtheden waarin de driehoeksmossel voorkomt varieert enorm, niet alleen van plaats tot plaats maar ook op eenzelfde locatie van jaar tot jaar. In het IJsselmeer komen gemiddeld 500 mosselen per m2 voor en in het Markermeer 400 per m2. Maximale dichtheden tot 10.000 per m2 zijn gevonden (Bij de Vaate, 1991). W A D D E N Z E E F r i e s l a n d Figuur 1: Het IJsselmeergebied met verspreiding en dichtheden van driehoeksmosselen (van Eerden & Zijlstra, 1986). Gedurende de opwarmperiode van het water groeit de schelp van de driehoeksmossel; zodra het water afkoelt stopt deze groei. De gewichtstoename van de zachte lichaamsdelen (het mosselvlees) begint een maand eerder, rond eind februari, begin maart. Na mei neemt het gewicht van de zachte lichaamsdelen sterk af als gevolg van de broedval. De jonge mosselen vestigen zich in de periode van eind juni tot begin augustus (Bij de Vaate, 1991). 2.3 de duikeenden De voornaamste predatoren van de driehoeksmossel in het IJsselmeergebied zijn vissen als blankvoorn (Rutilus rutilus) en paling (Anguilla anguilla) en duikeenden. Vooral gedurende de winter komen er grote aantallen duikeenden voor in het IJsselmeergebied (tabel 1) . Duikeenden met driehoeksmosselen in hun dieet zijn kuifeend (Aythya fuligula) , tafeleend (A. ferina), toppereend (A. marila) en brilduiker (Bucephala clangula) . Verder voedt de meerkoet (Fulica atra) zich ook met driehoeksmosselen (De Leeuw, 1991). Tabel 1: Aantal overwinterende duikeenden en meerkoeten in het IJsselmeergebied en in Nederland. Verder is het percentage aangegeven van de NWEuropese populatie, dat in Nederland overwintert. soort kuifeend tafeleend toppereend brilduiker meerkoet IJsselmeergebied"1 Nederland*2 115.000 50.000 115.000 10.000 20.000 175.000 82.000 150.000 16.000 250.000 1% norm* 3 17 23 75 5 17 ** Gemiddeld jaarlijks maximum 1978-85 (Van Eerden & Zijlstra 1986) '' Schatting op basis van Van Eerden & Zijlstra (1986) en Van den Bergh (1985-91) *3 Schatting NW-Europese populatie volgens Pirot et al. (1989) Het menu van duikeenden bestaat hoofdzakelijk uit bodemdieren als mollusken, Crustacea en insektenlarven. Meerkoeten eten daarnaast veel plantaardig voedsel. De Aythya-soorten duiken 's nachts naar hun voedsel, terwijl de brilduiker overdag fourageert. Losse driehoeksmosselen worden onderwater geheel doorgeslikt, terwijl kluiten mee naar boven worden gebracht en daar worden opgegeten. De mosselen worden in de maag gekraakt en verteerd, waarna het schelpengruis wordt uitgescheiden (De Leeuw, 1991). 8 Kuifeenden eten in het IJsselmeergebied hoofdzakelijk driehoeksmosselen. Alleen gedurende de rui-periode (augustus/september) eten ze mosselkreeftjes en kleine schelpdieren (De Leeuw, 1991). Gedurende de rui-periode concentreren groepen kuifeenden zich aan de zuidkant van de Houtribdijk, de aantallen varieren dan van 25.000 tot 35.000 stuks. Na deze periode verspreiden ze zich over het Marker- en IJsselmeer waarbij de aantallen kunnen toenemen tot 115.000 (Van Eerden & Bij de Vaate, 1984). Tafeleenden eten in het IJsselmeergebied naast driehoeksmosselen ook ander voedsel, b.v. Chironomide-larven (De Leeuw, 1991). Gedurende de rui varieren de aantallen tafeleenden tussen de 10.000 en 25.000; in die periode liggen ze verspreid rond de Houtribdijk. Na de rui verspreiden ze zich over het gehele gebied hoewel het zwaartepunt in het Markermeer ligt. De aantallen kunnen dan oplopen tot maximaal 50.000 stuks (Van Eerden _ Bij de Vaate, 1984). Toppereenden komen pas later in de winter het IJsselmeer op (Van Eerden & Bij de Vaate, 1984) . In het begin van de winter zit een deel op de Waddenzee waar ze voornamelijk mosselen (Mytilus edulis) en andere mollusken eten. Op het IJsselmeer eten toppereenden uitsluitend driehoeksmosselen (De Leeuw, 1991). De aantallen varieren tussen de 85.000 en 115.000 (Van Eerden & Bij de Vaate, 1984). De brilduiker heeft evenals de tafeleend een wat gevarieerder menu, al eet deze soort in het IJsselmeergebied voornamelijk driehoeksmosselen (De Leeuw, 1991). Brilduikers eten vooral de wat kleinere mosselen. Ze komen vooral op het IJsselmeer voor, in de winter ligt het aantal rond de 10.000 exemplaren (Van Eerden _ Bij de Vaate, 1984). Meerkoeten eten naast driehoeksmosselen ook veel plantaardig voedsel (De Leeuw, 1991) . In het IJmeer komen grote aantallen meerkoeten voor. De aantallen liggen tussen de 10.000-20.000 stuks (Van Eerden & Bij de Vaate, 1984). Slager (1987) heeft onderzoek gedaan naar 6 factoren die de beschikbaarheid van de driehoeksmosselen voor de duikeenden mogelijk beinvloeden. Daarbij kwam naar voren dat de mosseldichtheid, kluitstructuur en vooral de diepte van belang zijn. De eenden fourageren op de ondiepe gedeelten ook al is de dichtheid aan driehoeksmosselen vele malen lager dan op de diepere delen. De onderzochte lengteverdeling en aanhechtingssterkte van de driehoeksmosselen en de afstand tussen de fourageer- en slaapplaats van de duikeenden spelen een ondergeschikte rol. Slager geeft in zijn onderzoek aan dat verder onderzoek nodig is omdat nog andere factoren invloed kunnen hebben op de beschikbaarheid van de mosselen voor duikeenden. 2,4 mosselkwaliteit De voorkeur van duikeenden om niet zo diep te duiken komt duidelijk naar voren op het in het IJsselmeer gelegen Enkhuizerzand. Hier komen vooral de laatste jaren naast kuifeenden grote groepen toppereenden voor. Ze fourageren vooral op de ondiepere plaatsen, rond 2 a 3 meter terwijl op grotere diepte (4 m) niet of nauwelijks gefourageerd wordt. Op het eerste gezicht lijkt dit logisch, omdat de duikinspanning snel toeneemt met de diepte. De hoeveelheid mosselen aanwezig op de verschillende diepten maakt de situatie echter gecompliceerder. Slager (1987) vond dat de dichtheid aan driehoeksmosselen in het najaar op 2 meter diepte ± 3 maal lager was dan op 3.5 meter en + 7.5 maal lager dan op 4 meter diepte. Deze verschillen lopen gedurende de winter op. Er zijn dan op 2 meter diepte ± 14 maal zo weinig mosselen te vinden als op 3.5 meter en ± 28 maal zo weinig als op 4.25 meter diepte. De vraag is of de geringere duikinspanning naar de ondiepere delen een afdoende verklaring is voor een zo sterke voorkeur. In voorgaande jaren zijn er bepalingen verricht aan de vleesinhoud van driehoeksmosselen. Hierbij ontstond het beeld dat de vleesinhoud varieert met de diepte waarop de mosselen voorkomen. De vleesinhoud alleen zegt echter niet genoeg over de aantrekkelijkheid van driehoeksmosselen voor toppereenden. De hoeveelheid vlees per gewicht schelp is een betere eenheid om de aantrekkelijkheid van de driehoeksmossel te kwantificeren. De vleesinhoud per schelpgewicht noemen we de kwaliteit of de conditie van een mossel. Driehoeksmosselen die veel vlees bevatten per hoeveelheid schelp zijn kwalitatief goede mosselen ofwel mosselen met een goede conditie. Het belang van de kwaliteit hangt samen met de fourageermethode van de toppereenden. Toppereenden slikken driehoeksmosselen in hun geheel door. In de maag worden de mosselen gekraakt. Alleen het weke gedeelte van de mossel (het mosselvlees) wordt verteerd. Een driehoeksmossel bestaat voor het grootste gedeelte uit schelp en water, en maar voor een klein gedeelte (2-4%) uit vlees. De eenden krijgen dus voornamelijk onverteerbare ballast binnen. Voor de toppereenden is het zaak om per driehoeksmossel zoveel mogelijk vlees naar binnen te krijgen. Van eidereenden is bekend dat zij selecteren tussen gewone mosselen (Mytilus edulis) van verschillende grootte om de hoeveelheid schelp die ze naar binnen krijgen zoveel mogelijk te reduceren (Bustnes en Erikstad, 1990). 10 Als er een kwaliteitsverschil is tussen diepten, dan is het nog maar de vraag of toppereenden dit verschil kunnen waarnemen en ook daadwerkelijk selecteren tussen mosselen van verschillende kwaliteit. Daarom is dit onderzoek verdeeld in een veld- en een experimenteel onderzoek. Het veldonderzoek werd verricht rond het Enkhuizerzand ten NO van de Houtribdijk. Hierbij werd gekeken of er een aantoonbaar kwaliteitsverschil is tussen driehoeksmosselen van verschillende diepte. Verder werd gekeken welke veranderingen er optraden binnen de mosselpopulatie, onder invloed van predatie van o.a. toppereenden en natuurlijke sterfte. Daarbij is gekeken naar veranderingen in aantal en kwaliteit van de driehoeksmosselen gedurende de winter. In het experimenteel onderzoek werd gekeken of toppereenden onder semi-natuurlijke duikomstandigheden selecteren tussen driehoeksmosselen van goede en slechte kwaliteit. Daarnaast is geprobeerd het belang van de kwaliteit te bepalen ten opzichte van de duikdiepte. 11 3 MATERIAAL EN METHODEN 3.1 Aantalsverloop en kwaliteitsbepalingen van driehoeksmosselen op het Enkhuizerzand De driehoeksmosselen werden gemonsterd op het in het IJsselmeer gelegen Enkhuizerzand. Deze monstername was onderdeel van een uitgebreide bemonstering uitgevoerd op verscheidene plaatsen in het IJsselmeer en Markermeer (bijlage 1) . M.b.v. een Van Veen-happer werden de bodemmonsters genomen (hapgrootte 440 cm2) . De dieptes waarop gemonsterd werd waren 2, 3 en 4 meter. De plaatsen werden zowel half november 1992 als eind maart 1993 bemonsterd. Dit is voor en na de periode dat toppereenden massaal in het gebied aanwezig waren. Op 2 en 3 meter diepte werd op 4 verschillende plaatsen gemonsterd, voor de 2 meter werden deze alle 4 uitgewerkt, voor de 3 meter werden er 2 uitgewerkt. Op 4 meter diepte werden 2 verschillende plaatsen bemonsterd en uitgewerkt. In het najaar varieerde het aantal genomen happen tussen de 15 en 25, afhankelijk van het aantal verzamelde mosselen. In het voorjaar werd het aantal happen constant gehouden op 20. De aantallen driehoeksmosselen per locatie werden tot op de mm nauwkeurig gemeten en daarna geteld, mosselen kleiner dan 5 mm werden ondergebracht in een lengteklasse. De kwaliteit van de driehoeksmosselen werd bepaald uit het asvrijdrooggewicht (AFDW) van het mosselvlees per drooggewicht (DW) schelp. Hiervoor werden mosselen gebruikt die groter waren dan 6 mm. De DW en AFDW werden bepaald van de mosselen uit een even- of een oneven lengtereeks afhankelijk van het grootste aantal mosselen in de lengteklassen. Tien mosselen per lengteklasse werden doorgemeten, bij de grotere lengteklassen ( >20 mm) waren dit er soms minder. Naast bepaling van de gemiddelde DW en AFDW per grootteklasse zijn de DW en AFDW van individuele driehoeksmosselen bepaald om de variatie te bepalen tussen mosselen uit dezelfde grootteklassen. Hierbij is gekozen voor 5 mosselen van 9 en 15 mm per locatie. De individuele variatie is alleen in het najaar bepaald van 2 locaties per diepte. Om het mosselvlees uit de schelp te halen werden de mosselen 15 seconden in kokend water gehouden, hierna werd het mosselvlees uit de schelp gepeuterd. De schelp en het vlees van driehoeksmosselen werd per lengteklasse verzameld in aluminium cupjes. De mosselen werden gedroogd bij 60° C gedurende 3 dagen, het vlees werd verast bij 560° C gedurende 24 uur. De aluminium cupjes werden voordat het vlees of de schelp erin werd gestopt eerst voorgewogen. Hiertoe werden de lege cupjes gedurende enkele uren gedroogd in de droogstoof bij 60° C en daarna tot op een tiende mg nauwkeurig gewogen. De DW en AFDW werden ook tot op de tiende mg nauwkeurig berekend. 12 3.2 Voedselkeuzeexperiment met toppereenden Het experimentele onderzoek aan de toppereenden werd gedaan op een ponton, gelegen in een 8 m diepe plas in het Natuurpark Lelystad. Aan het ponton zaten vier duikschachten bevestigd, aan elke zijde twee. De twee duikschachten werden van elkaar gescheiden d.m.v. een uitneembare schuif. De schachten (figuur 2) hadden een diepte van 6 meter en een oppervlakte van een m2. In de duikkooi werd een bak van 95 bij 95 cm gehangen aan 4 touwen, aan elk hoekpunt een, en kon zodoende op elke gewenste diepte tot 6 m opgehangen worden. In deze bak werd het voedsel aangeboden. Op de touwen is op elke meter een merkteken aangebracht. : h i Figuur 2 : Schematisch o v e r z i c h t van een d u i k k o o i . 13 In de 4 kooien werd duikregistratieapparatuur geinstalleerd. Deze apparatuur bestond per kooi uit 12 infraroodzenders/ontvangers aan de ene kant en 12 reflectoren aan de andere kant. Deze zijn aangebracht op een metalen frame met drijvers en hangen vlak boven de waterlijn. Het infraroodlicht (IR) wordt door de zenders uitgezonden, door de reflectoren weerkaatst en door de ontvangers opgevangen. Wanneer een eend boven water is, wordt dit geregistreerd doordat een gedeelte van het uitgezonden IR-licht niet opgevangen wordt. Als een eend onderduikt wordt dit geregistreerd doordat al het uitgezonden IR-licht opgevangen wordt. De tijden dat de toppereenden onderduiken en bovenkomen wordt tot op de seconde nauwkeurig geregistreerd m.b.v. een computer. Voor de experimenten werden vier toppereenden gebruikt, twee 2e kalenderjaar (kj) mannetjes en een 2e en een 3e kj vrouwtje. In de eerste maanden (februari-maart) werden deze eenden getraind om te duiken voor hun eten, in eerste instantie op graan later op mosselen. Het duurde enige tijd voordat deze eenden aangepast waren aan het eten van driehoeksmosselen, omdat ze tot dan toe alleen graan en mais hadden gehad. Voor het eten van driehoeksmosselen moet de maag gespierder worden om de mosselen hierin te kunnen kraken. Na deze gewenningsperiode werden de driehoeksmosselen steeds dieper aangeboden. Voor de experimenten is bij een paar kooien de schuif weggehaald zodat beide kooien tot een halve meter onder het wateroppervlak met elkaar in verbinding stonden. Er zijn 3 verschillende experimenten uitgevoerd: 1. keuze tussen slechte kwaliteit driehoeksmosselen op 2 de ene kooi en graan op 5 m in de andere kooi 2. keuze tussen goede kwaliteit driehoeksmosselen op 2 m de ene kooi en slechte kwaliteit driehoeksmosselen op in de andere kooi 3. keuze tussen goede kwaliteit driehoeksmosselen op 3 m de ene kooi en slechte kwaliteit driehoeksmosselen op in de andere kooi m in in 2 m in 2 m De driehoeksmosselen voor de 3 experimenten zijn gemonsterd op het Enkhuizerzand. De goede kwaliteit mosselen zijn op 2 - 2.5 m diepte verzameld, de mosselen van slechte kwaliteit op ca. 4 m diepte. De driehoeksmosselen van goede kwaliteit bevatten per gewicht schelp gemiddeld 25 % meer vlees dan de mosselen van slechte kwaliteit. Er is echter veel variatie binnen de groepen driehoeksmosselen van goede en slechte kwaliteit (tabel 7). De variatiecoetticient, welke de variatie weergeeft t.o.v. de gemiddelde kwaliteit, loopt op binnen deze groepen tot 50 %. 14 In experiment 1 werd graan als alternatief voor driehoeksmosselen gekozen omdat graan kwalitatief beter en gemakkelijker naar binnen te werken voedsel is dan mosselen. Verwacht mocht worden dat als kwaliteit een rol speelt bij de keuze van fourageerplaats, de eenden graan zouden kiezen ondanks het grote diepteverschil. In experiment 2 en 3 zijn de driehoeksmosselen losgemaakt van het substraat, omdat de mosselen van 2 m diepte beter vast zitten aan het substraat dan de mosselen van 4 m diepte. Door de mosselen los te maken is er geen uiterlijk onderscheid tussen mosselen van goede en slechte kwaliteit. Verder is er geen verschil in handelingssnelheid om de driehoeksmosselen los te krijgen van het substraat. Dit is belangrijk omdat de keuze die de toppereenden maken tussen mosselen van verschillende kwaliteit dan niet wordt beinvloed door de mate waarin de mosselen vast zitten. In experiment 2 werden driehoeksmosselen van goede en van slechte kwaliteit op dezelfde diepte aangeboden om te kijken of de toppereenden een bepaalde voorkeur hadden. De verwachting daarbij was dat de eenden uitsluitend van de goede kwaliteit mosselen zouden eten. Bij het derde experiment werd in vergelijking met experiment 2 een diepteverschil aangelegd. Het belang van kwaliteit voor toppereenden is in de natuurlijke situatie moeilijk in te schatten doordat het effect van diepte en kwaliteit door elkaar speelt. De goede kwaliteit mosselen komen ondiep voor en de slechte kwaliteit mosselen diep. Bij dit experiment is een onnatuurlijke situatie gecreeerd door de goede kwaliteit mosselen op 3 m en de slechte kwaliteit mosselen op 2 m aan te bieden. Hierdoor is het belang van kwaliteit ten opzichte van de diepte beter in te schatten. Alle drie de experimenten werden met 4 toppereenden uitgevoerd. Per eend werden de experimenten minimaal 2 keer uitgevoerd, waarbij de situatie in de kooien om de ± 12 uur werd gewisseld. Bij het wisselen van de kooien werden de toppereenden gewogen, tevens werden de driehoeksmosselen gewogen zodat bepaald kon worden hoeveel gram ze van de mosselen hadden gegeten. De duikregistraties werden verzameld zodat de hoeveelheid duiken en de duikduur per duik bekend was. Voor en na keuzeexperiment 3 werden de aantallen aangeboden mosselen en de conditie van de mosselen per grootteklasse bepaald. Dit laatste werd gedaan om te kijken of de toppereenden selecteren binnen een groep van mosselen van goede of slechte kwaliteit. Om de voorkeur van de toppereenden te kwantificeren werd bij experiment 2 en 3 gekeken naar de hoeveelheid driehoeksmosselen die werd gegeten van de goede en slechte kwaliteit. Bij experiment 1 werd de voorkeur bepaald a.h.v. het aantal duiken naar het graan en de hoeveelheid mosselen die werden gegeten. Uit experiment 2 en 3 was bekend hoeveel mosselen de eenden moesten eten om op gewicht te blijven. A.h.v. deze gegevens is bij experiment 1 berekend welk deel van het dieet van de toppereenden uit mosselen en uit graan bestaat. 15 4 RESULTATEN 4.1 Aantalsverloop en kwaliteitsbepalingen van driehoeksmosselen op het Enkhuizerzand Het aantalsverloop van de driehoeksmosselen De aantallen driehoeksmosselen in het najaar en in het voorjaar op het Enkhuizerzand op de verschillende locaties staan weergegeven in tabel 2. De toppereenden komen aan in oktober. Gedurende de winter zijn er voortdurend eenden op het Enkhuizerzand aanwezig. Als ze in het voorjaar weer zijn vertrokken is de situatie danig veranderd. De aantallen driehoeksmosselen nemen gedurende de winter af op 2 en 3 m diepte. Op locatie 1 is de afname minder sterk dan op de andere locaties op 2 m. In de bodemmonsters genomen op locatie 1 was dan ook weinig schelpgruis aangetroffen. Schelpgruis is het gevolg van door toppereenden vermalen mosselen die uitgescheiden worden als gruis. Minder schelpgruis op locatie 1 duidt erop dat er minder intensief is gepredeerd door de toppereenden. Alleen op 4 m diepte nemen de aantallen driehoeksmosselen toe. Tabel 2: Aantallen driehoeksmosselen in na- en voorjaar en afname aantallen gedurende de winter. locatie diepte (m) n mosse! en per m2 najaar voorjaar afname n mosselen t.o.v. najaar (%) loc 1 2.1 294 218 26 loc 2/3 2.2 85 6 93 loc 5 2.2 126 49 61 loc 6 3.1 648 148 77 loc 7 3.0 469 150 68 loc 12 4.0 3590 5334 - 49 loc 34 4.0 5114 6709 - 31 kar.i,l Met Denuip van een ANOVA zijn de verschillende diepten en de verschillende locaties op een diepte met elkaar vergeleken (tabel 3) . Hierbij is gebruik gemaakt van aantalsschattingen van driehoeksmosselen per hap (bijlage 2) . Deze data zijn getransformeerd met behulp van een worteltransformatie en daarna getest. De verschillende locaties op 2 m diepte zijn opgesplitst in loc 1 en loc 2,3,5 [ 2 m (-loci)] waar respectievelijk weinig predatie en veel predatie heeft plaatsgevonden. 16 Tabel 3: ANOVA-testresultaten van de aancallen driehoeksmosselen. Onder locatie/diepte staan de verschillende diepten of locaties onderling vergeleken. Onder najaar-voorjaar zijn na- en voorjaar vergeleken op de verschillende diepten of op de verschillende locaties op een diepte. diepte (m) significantie nivo locatie/diepte richting verschuiving najaar-voorjaar najaar-voorjaar 2+3+4 P<0.01 NS geen verschuiving 2 P<0.05 NS geen verschuiving 2 (-loci) NS P<0.05 afname aantal 3 NS P<0.01 afname aantal 4 P<0.05 P<0.05 toename aantal De aantallen driehoeksmosselen op de verschillende diepten verschillen van elkaar in het najaar en in het voorjaar. Op 2 m diepte komen de kleinste aantallen en op 4 m diepte de grootste aantallen mosselen voor. Er is geen na/voorjaars effect voor alle diepten samen omdat op 2 en 3 m diepte de aantallen mosselen afnemen en op 4 m diepte toenemen. Verschil in aantallen driehoeksmosselen tussen de verschillende locaties is er op 2 en 4 m diepte. Op 2 meter diepte komt dit verschil voor rekening van locatie 1, waar weinig werd gegeten. Als locatie 1 buiten beschouwing wordt gelaten, is er geen verschil tussen de andere locaties op 2 m diepte. Verder is er op 3 en 4 m diepte een verschil tussen na- en voorjaar. Op 2 m diepte is er ook een verschil tussen na- en voorjaar als locatie 1 wordt weggelaten. Dus hoewel de locaties niet exact hetzelfde beeld geven, neemt het aantal driehoeksmosselen op 2 en 3 m significant af gedurende de winter en neemt het aantal mosselen op 4 m toe. Op de drie diepten heerst dus een verschillende predatiedruk. Hierdoor zijn de verschuivingen binnen de grootteverdeling van de driehoeksmosselen op de verschillende diepten niet gelijk. In figuur 3 staan de relatieve freguenties per lengteklasse weergegeven voor de 3 verschillende diepten in het najaar en het voorjaar. De driehoeksmosselen van 2 m zijn opgedeeld in de locaties 2,3 en 5 die door de toppereenden bezocht zijn en locatie 1 die weinig door de eenden bezocht is. De verschuivingen binnen de grootteverdelingen van de driehoeksmosselen op de verschillende diepten zijn getest met behulp van de Kolmogorov-Smirnov 2-sampletest. Ook bij de test zijn de locaties op 2 m diepte opgedeeld in loc 2,3 en 5 en loc 1. 17 20 I NAJAAR I VOORJAAR 10 iJU20 • NAJAAR B VOORJAAR 10 20 > ] « « ™ i l l • NAJAAR • VOORJAAR 10 • 20 ..JillllllOiUl • MAJAAfl 1MMM 1 10 • • VOOAMM In III lil.li.. 4 6 t 10 12 14 10 It 20 22 24 28 28 30 schelplengte (mm) Figuur 3: grootteverdelingen van driehoeksmosselen van verschillende diepten. De driehoeksmosselen van 2 m diepte zijn opgesplitst in loc 1 (weinig predatie) en loc 2,3 en 5 (veel predatie). 18 In tabel 4 staan deze testresultaten weergegeven met daarbij de richting waarin de verschuiving plaatsvindt. Op de door de toppereenden intensief bezochte plaatsen, locatie 2,3 en 5 op 2 m en de locaties op 3 m, nemen de grote driehoeksmosselen relatief toe. Op de weinig of niet bezochte plaatsen, loc 1 op 2 m en de locaties op 4 m, nemen de kleinere driehoeksmosselen relatief toe. Tabel 4: Kolmogorov-Smirnovtest van de verschuivingen binnen de grootteverdelingen van de driehoeksmosselen gedurende de winter op verschillende diepte. 2 m diepte is onderverdeeld in loc 1 en loc 235, waar respectievelijk weinig en veel predatie heeft plaatsgevonden. diepte (m) significantie nivo richting verschuiving 2 (loc 1) P<0.01 kleinere mosselen 2 (loc 2,3,5) P<0.05 grotere mosselen 3 P<0.05 grotere mosselen 4 P<0.05 kleinere mosselen Kwaliteitsbepalingen van de driehoeksmosselen De kwaliteit van de driehoeksmosselen wordt berekend als de hoeveelheid vlees (mg AFDW) per hoeveelheid schelp (mg DW) van een mossel. Deze kwaliteitsbepalingen staan uitgewerkt in figuur 4 voor mosselen gemonsterd in het najaar en voorjaar. In het najaar neemt de conditie van de driehoeksmosselen af met het toenemen van de mossellengte en de diepte waarop de mosselen voorkomen. In de winter verandert de conditie op de 3 diepten op verschillende manieren. Op 2 m diepte neemt de conditie af, op 3 m blijft de conditie vrijwel gelijk en op 4 m diepte neemt de conditie iets toe. Met behulp van een MANOVA zijn de verschillen in vleesinhoud en schelpgewicht van de driehoeksmosselen getest. Hierbij is het lineaire verband berekend van de logaritme van de schelplengte en de logaritme van het AFDW van het vlees of het DW van de schelp (figuur 4). De MANOVA test eerst of de hellingen van de lijnen gelijk zijn en vervolgens de verschillende hoogten (intercepten) van de lijnen. Is er geen significant verschil tussen de hellingen dan worden deze gelijk gesteld en kunnen de intercepten vergeleken worden. Verschillen de hellingen significant dan mogen de intercepten niet met elkaar vergeleken worden. De testresultaten voor de vleesinhoud staan weergegeven in tabel 5 en 6. 19 2M: loc.1 2M: loc.2,3,5 0.100 E -=• 0.010 I 0.001 • rv v - 0 . 0 0 0 0 1 4 7 K " 7 -o- vj: v-O.0OOOO89x l " 1.000 I 0.100 1 -•-nj: V-0.0000758X1" -o-vj: v-OOOOOaSBx"* rtt-nl:Y-0.0O0O676x'*' •o- vj: y - 0.0000489x* °° 0.010 0.100 0.080 0.060 •S 0.040 0.020 0.000 Figuur 4: AFDW, DW en conditie van driehoeksmosselen op verschillende diepte, de driehoeksmosselen van 2 m diepte zijn opgesplitst in loc 1 en loc 2,3 en 5 20 3M 4M 0.100 2 0010 f _ 0.001 r 1.000 0.100 \ g Q 0.010 0.100 0.080 X OJ T3 _C 0.060 \ ._ "B c o o 0.040 h 0.020 r 0.000 6 12 18 24 30 6 schelplengte (mm) 21 12 18 24 30 Tabel 5: MANOVA-test voor v l e e s i n h o u d (AFDW) van driehoeksmosselen i n h e t na- en v o o r j a a r voor de v e r s c h i l l e n d e d i e p t e n . De P-waarden t u s s e n haakjes voldeden n i e t aan de t e s t - v o o r w a a r d e n , omdat de h e l l i n g e n s i g n i f i c a n t verschillen. diepte (m) significantie nivo najaar 2 (loci) 2 (loci) - 4 P<0.01 groter P<0.01 kleiner (P<0.01) (groter) P<0.01 groter (P<0.01) P<0.01 (groter) P<0.01 groter NS 2 P<0.01 3 NS 4 P<0.01 groter (AFDW) van driehoeksmosselen significantie nivo 2 (loci) (loc235) voorjaar groter Tabel 6: MANOVA-test voor v l e e s i n h o u d na- en v o o r j a a r op g e l i j k e d i e p t e . diepte (m) najaar P<0.01 - 4 2 (loc235) - 4 3 voorjaar - 3 2 (loc235) - 3 verschil vleesinhoud ondiep-diep tussen richting verschuiving afname vleesinhoud toename vleesinhoud De driehoeksmosselen op 2 m diepte bevatten meer vlees dan de mosselen op 3 en 4 m diepte en de driehoeksmosselen op 3 m d i e p t e meer dan mosselen op 4 m d i e p t e . Er werden geen v e r s c h i l l e n gevonden in de r e l a t i e s tussen de logaritme van de s c h e l p l e n g t e en de logaritme van het DW van de schelp. Hierdoor worden de c o n d i t i e v e r s c h i l l e n in het najaar tussen de d i e p t e n geheel verklaard door de v e r s c h i l l e n in vleesinhoud van de schelpen. In het voorjaar i s de s i t u a t i e veranderd. Het schelpgewicht van de driehoeksmosselen v e r s c h i l t nog steeds n i e t per d i e p t e (al v e r s c h i l l e n de l o c a t i e s wel wat ten opz i c h t e van e l k a a r ) . 22 De verschillen tussen de schelpgewichten van de driehoeksmosselen zijn relatief echter veel kleiner dan de verschillen tussen de vleesinhoud van de driehoeksmosselen (figuur 5) . De verschillen in conditie in het voorjaar worden dus voornamelijk veroorzaakt door de verschillen in vleesinhoud. In het voorjaar zijn de locaties op 2 m diepte wederom gesplitst in locatie 1 en locaties 2,3 en 5, die respectievelijk weinig en veel bezocht werden door toppereenden. De vleesinhoud van de driehoeksmosselen op locatie 1 is significant hoger dan de vleesinhoud van de mosselen op locaties 2,3 en 5 (P<0.01). Verder blijkt dat de vleesinhoud van driehoeksmosselen gedurende de winter gelijk blijft op locatie 1 (2m) en 3 m diepte. Op 4 m diepte neemt de vleesinhoud toe en op locaties 2,3 en 5 op 2 m diepte af. 200 150 w OJ _2 > OJ -C O 1 o 100 diepte (m) Figuur 5: AFDW en DW van een gemiddelde driehoeksmossel van 15 mm g r o o t t e van v e r s c h i l l e n d e d i e p t e n . 23 Individuele variatie De resultaten van de kwaliteitsbepalingen zijn gemiddelden van i.h.a. 10 driehoeksmosselen per grootteklasse. In het najaar is daarnaast gekeken naar de individuele variatie van de mosselkwaliteit binnen de grootteklassen 9 en 15 mm. De driehoeksmosselen in een grootteklasse met de slechtste en de beste conditie staan in tabel 7. Tabel 7: individuele variatie van de conditie bij driehoeksmosselen in het najaar. lengte (mm) 9 diepte (m) 2 3 4 15 2 3 4 locatie conditie min. max. 1 0.050 2,3 cov. (%) gem. s.d. 0.065 0.058 0.006 10.3 0.066 0.100 0.081 0.013 16.0 6 0 . 045 0.119 0.076 0.027 35.5 7 0.053 0.103 0.068 0.020 29.4 12 0.025 0.053 0.042 0.011 26.2 34 0.027 0.054 0.044 0.011 26.7 1 0.038 0.082 0.060 0.016 26.7 2,3 0.032 0.086 0.064 0.020 31.3 6 0.055 0.068 0.060 0.005 8.3 7 0.017 0.092 0.056 0.027 48.2 12 0.027 0.039 0.033 0.005 15.2 0.038 0.044 0.038 0.004 10.5 De conditie varieert aanzienlijk tussen driehoeksmosselen van dezelfde grootte en op dezelfde locatie. Het verschil kan oplopen tot een factor 5. 24 4.2 Voedselkeuzeexperiment met toppereenden Keuze tussen driehoeksmosselen op 2 m en graan op 5 m diepte Uit de kwaliteitsbepalingen blijkt dat er een kwaliteitsverschil bestaat tussen driehoeksmosselen van verschillende diepte. Om te kijken of naast diepte voedselkwaliteit ook van belang is voor toppereenden wordt bij dit experiment een groot kwaliteitsverschil aangebracht. De eenden kunnen kiezen tussen driehoeksmosselen op 2 m diepte enerzijds en graan op 5 m diepte anderzijds. Of de toppereenden van het graan of van de driehoeksmosselen eten wordt bepaald uit de aantallen duiken naar beide voedseltypen. Verder geeft de afname van de hoeveelheid mosselen een belangrijke indicatie; voor graan is de afname van het gewicht geen meetbare optie, in verband met het variabel opnemen van water door het droge graan. De resultaten van dit keuzeexperiment staan weergegeven in tabel 8, Hieruit blijkt dat naar beide voedseltypen wordt gedoken. Tabel 8: keuze tussen mosselen op 2 m en graan op 5 m. eend mosselen gegeten/ 12 uur(g) gewichtsverandering/ 12 uur(g) n duiken/ 12 uur mossel graan 6- 283 77 18 - 10 6*92 190 51 18 - 7 $kw 128 51 14 + 3 9gr 202 77 19 + 3 Uit latere keuzeexperimenten is bepaald hoeveel gram driehoeksmosselen de toppereenden gemiddeld nodig hebben om op gewicht te blijven. Dit is ongeveer 500 gram per eend per 12 uur. Rekening houdend met dit getal blijkt dat de toppereenden in dit keuzeexperiment minder dan de helft aan driehoeksmosselen eten dan ze nodig hebben. De vrouwtjes compenseren dit voldoende met graan, de mannetjes echter niet. Het aantal duiken naar graan ligt veel lager dan het aantal duiken naar driehoeksmosselen. Toch betrekken de toppereenden minstens de helft van hun voedselbehoefte van het graan. Dit illustreert de goede kwaliteit van het graan. Keuze tussen goede kwaliteit mosselen op 2 m diepte mosselen en slechte kwaliteit Uit vorig keuzeexperiment blijkt dat toppereenden bereid zijn veel dieper te duiken om kwalitatief beter voedsel op te duiken, ook al halen ze daar niet hun gehele rantsoen vandaan. In dit keuzeexperiment kunnen de toppereenden kiezen tussen driehoeksmosselen van goede en slechte kwaliteit. 25 Het kwaliteitsverschil tussen driehoeksmosselen van goede en slechte kwaliteit is klein vergeleken met het kwaliteitsverschil tussen graan en mosselen. De kwaliteit van driehoeksmosselen van 2 m diepte is 25 % beter dan mosselen van 4 m diepte. Beide kwaliteit mosselen worden op dezelfde diepte aangeboden om te kijken of de eenden onderscheid kunnen maken tussen goede en slechte kwaliteit en of ze een bepaalde voorkeur hebben. In figuur 6 staat weergegeven hoeveel driehoeksmosselen de toppereenden eten van beide typen mosselen. Behalve 6*92 hebben de eenden een voorkeur voor de driehoeksmosselen met een goede conditie. Dat 6*92 meer van de mosselen van slechte kwaliteit eet dan van mosselen van goede kwaliteit kan verklaard worden doordat het experiment met 692 maar een maal is uitgevoerd. Hierdoor is de proefsituatie niet omgedraaid waardoor een voorkeur voor een bepaalde kooi mee kan spelen. Met behulp van een Paired Student T-test is gekeken of de toppereenden een voorkeur hebben voor een bepaalde kwaliteit mossel. De data die hiervoor gebruikt zijn de originele data (bijlage 3) . Alleen die data zijn gebruikt als de toppereenden van de goede en de slechte kwaliteit driehoeksmosselen samen minstens 250 gram hebben gegeten. Dit gewicht is ongeveer de helft van wat de toppereenden per 12 uur nodig hebben om op gewicht te blijven. Er is vanuit gegaan dat als de eenden minimaal 250 gram gegeten hebben, ze een keuze hebben kunnen maken tussen goede en slechte kwaliteit. Van de fractie goede kwaliteit mosselen die gegeten is is een arcsinus-worteltransformatie berekend. Met de aldus omgerekende data is de test uitgevoerd. Uit de test komt dat de toppereenden inderdaad een voorkeur hebben voor de goede kwaliteit driehoeksmosselen (P<0.05) . 800 600 !~ 400 go o 0) CD 200 m- m92 vkw toppereenden vgr Figuur 6: h o e v e e l h e i d driehoeksmosselen van goede g e g e t e n door toppereenden i n experiment 2. 26 en s l e c h t e kwaliteit Keuze tussen goede kwaliteit mosselen kwaliteit mosselen op 2 m diepte op 3 m diepte en slechte Uit voorgaande experiment blijkt dat de toppereenden onderscheid kunnen maken tussen goede en slechte kwaliteit driehoeksmosselen. Bij dit experiment is een tegennatuurlijke situatie gecreeerd om te kijken hoe belangrijk kwaliteit is t.o.v. de diepte. De eenden kunnen kiezen tussen goede kwaliteit mosselen op 3 m en slechte kwaliteit mosselen op 2 m diepte. Uit figuur 7 blijkt dat de toppereenden zowel van de goede kwaliteit mosselen als van de slechte kwaliteit mosselen eten. Drie van de vier toppereenden hebben een voorkeur voor de goede kwaliteit driehoeksmosselen op 3 m diepte. Net als bij vorig experiment zijn de originele data getest (bijlage 4). Weer zijn alleen de data gebruikt, als de toppereenden van de goede en de slechte kwaliteit driehoeksmosselen samen minstens 250 gram hebben gegeten. Van de fractie goede kwaliteit mosselen die gegeten is, is weer een arcsinus-worteltransformatie berekend. Met deze omgerekende data is de Paired Student T-test uitgevoerd. Uit de test komt dat de toppereenden' een voorkeur hebben voor de goede kwaliteit driehoeksmosselen op 3 m diepte (P<0.05). 400 300 35 3 3 CN 200 _ ro OJ ro 100 m- m92 vkw vgr toppereenden Figuur 7: hoeveelheid driehoeksmosselen van goede en slechte kwaliteit gegeten door toppereenden in experiment 3. 27 Naast de selectie op verschillende kwaliteit driehoeksmosselen is er gekeken of de toppereenden een voorkeur hebben voor mosselen van een bepaalde grootte. In figuur 8 staat weergegeven hoeveel driehoeksmosselen uit de verschillende grootteklassen worden weggegeten. Van de goede kwaliteit driehoeksmosselen worden vooral de kleinere mosselen gegeten. Van de slechte kwaliteit driehoeksmosselen worden de wat grotere mosselen weggegeten. 100 GOED CD ro B ro > -100 1-5 6-10 11-15 16-20 21-25 26-30 lengteklassen (mm) Figuur 8s relatieve afname van de aantallen driehoeksmosselen van goede en slechte kwaliteit per lengteklassen. 28 5 DISCUSSIE Driehoeksmosselen op het Enkhuizerzand Op de drie verschillende diepten zijn verschillende aantallen driehoeksmosselen aanwezig. De aantallen nemen toe met de diepte. Dit is zowel in het najaar als in het voorjaar het geval. In de gebieden die intensief worden bezocht door de toppereenden nemen de aantallen driehoeksmosselen sterk af gedurende de winter, terwijl op plaatsen die niet door de toppereenden worden bezocht de aantallen driehoeksmosselen toenemen. De verwachting was dat gedurende de winter de aantallen driehoeksmosselen zouden afnemen door predatie van toppereenden. Toename zoals op 4 m diepte werd in de winter niet verwacht omdat de driehoeksmosselen zich dan niet voortplanten. Er is echter bekend dat eenjarige driehoeksmosselen kunnen migreren (Suter, 1982). Daardoor is het niet uitgesloten dat jonge driehoeksmosselen zich gedurende de winter op 4 m diepte hebben gevestigd. Dit zou een verklaring zijn voor de relatieve toename van kleinere driehoeksmosselen in de mosselpopulatie op 4 m diepte. Naast migratie van jonge mosselen kan natuurlijke sterfte leiden tot een verschuiving binnen de grootteverdeling naar de kleinere mosselen. Vooral de grotere driehoeksmosselen verdwijnen door natuurlijke sterfte en mogelijk door verstikking, doordat kleine mosselen zich aan de grotere vasthechten. Op de locaties op 2 m diepte waar de aantallen driehoeksmosselen drastisch afnemen vindt een verschuiving plaats binnen de grootteverdeling van de driehoeksmosselen naar de grotere mosselen. Blijkbaar worden vooral de kleinere driehoeksmosselen uit de populatie weggegeten. Uit onderzoek van Bustnes en Erikstad (1990) kwam al naar voren dat eidereenden een voorkeur hadden voor kleinere gewone mossels omdat die relatief meer vlees bevatten. Een gelijksoortig selectie vindt plaats bij de toppereenden op het Enkhuizerzand. Naast de voorkeur voor kleinere driehoeksmosselen hebben de toppereenden een voorkeur voor de mosselen van goede kwaliteit. Tijdens de winter neemt de kwaliteit van de driehoeksmosselen af op de plaatsen die intensief door de eenden worden bezocht. Blijkbaar worden de driehoeksmosselen van goede kwaliteit uit de populatie gegeten. Op locatie 1 op 2 m diepte blijft de kwaliteit van de driehoeksmosselen gelijk gedurende de winter en deze locatie is haast niet door toppereenden bezocht. Binnen de grootteverdeling van driehoeksmosselen van locatie 1 neemt net als op 4 m diepte het aantal kleinere mosselen relatief toe. In tegenstelling tot 4 m diepte nemen de aantallen driehoeksmosselen af. Een verschuiving binnen de grootteverdeling naar de kleinere mosselen kan hier dus wel veroorzaakt worden door sterfte bij de grotere driehoeksmosselen. 29 De veranderingen op 3 m diepte houden het midden tussen de veranderingen op 2 en 4 m diepte. Op 3 m diepte heerst een hoge predatiedruk en dit resulteert in een verschuiving binnen de grootteverdeling van driehoeksmosselen naar de grotere mossels net als op de intensief bezochte plaatsen op 2 m diepte. De kwaliteit van de driehoeksmosselen van 3 m diepte verandert echter niet gedurende winter. Blijkbaar zijn er op 3 m diepte nog een redelijk aantal driehoeksmosselen over van goede kwaliteit. Dit kan zijn omdat er in vergelijking met de locaties op 2 m diepte met een hoge predatiedruk meer driehoeksmosselen overblijven. Ook kan het zijn dat toppereenden op 2 m diepte sterker selecteren dan wanneer ze naar 3 m moeten. Behalve actieve selectie kan een passieve selectie plaats vinden. Van tijd tot tijd komt een gedeelte van de driehoeksmosselen onder het zand te liggen o.i.v. stroming. De mosselen onder het zand hebben ook een slechtere kwaliteit, de mosselen die boven het zand uitsteken zijn van betere kwaliteit. Aangezien alleen de driehoeksmosselen die boven het zand uitsteken bereikbaar zijn voor de eenden verdwijnen alleen deze uit de mosselpopulatie. Alleen op 4 m diepte neemt de kwaliteit van de driehoeksmosselen tijdens de winter toe. AfosselJcwali tei t Er zijn verscheidene verklaringen te bedenken voor de afhankelijkheid van de kwaliteit van de driehoeksmosselen van de diepte. Deze verklaringen zijn echter niet onderbouwd met harde cijfers waardoor het niet meer zijn dan hypothesen. In de ondieper gelegen delen van het water dringt licht door. In deze laag van de waterkolom komen de levende algen voor. In de dieper gelegen delen van het water waar weinig licht doordringt komen alleen dode algen voor, door uitzakking of na menging van de waterkolom door de wind. Levende algen zijn vermoedelijk beter voedsel voor de driehoeksmosselen dan dode algen. Hierdoor krijgen de mosselen die ondieper voorkomen voedsel van betere kwaliteit binnen dan de driehoeksmosselen die dieper voorkomen. In perioden dat er geen uitwisseling is tussen de verschillende waterlagen kan er zuurstofloosheid optreden op de dieper gelegen delen. Zuurstofloosheid op de bodem op grotere diepte is vastgesteld, a.h.v. dode driehoeksmosselen die zwart zijn uitgeslagen. Dit is het gevolg van anaerobe afbraak van organisch materiaal door sulfaatreducerende bacterien. Deze vorm van afbraak vindt alleen plaats wanneer geen of weinig zuurstof aanwezig is. Driehoeksmosselen hebben zuurstof nodig om te overleven, bij korte perioden van zuurstofloosheid of bij gebrek aan zuurstof zal de conditie van de mosselen achteruitgaan. Een derde factor die mogelijk een rol speelt is het verschil in golfwerking op de verschillende diepten. Op de ondiepere delen is er meer golfwerking bij harde wind. Hierdoor kunnen alleen die driehoeksmosselen zich handhaven die stevig aan de bodem vastgehecht zitten. De mosselen die stevig aan de bodem vast zitten zijn waarschijnlijk ook de mosselen die een betere conditie hebben. 30 Want alleen deze kunnen genoeg byssusdraden vormen. Hierdoor zullen de driehoeksmosselen van slechtere kwaliteit losslaan van de bodem en verdwijnen naar delen op grotere diepte. Dit zou dan meteen een aanvullende verklaring zijn van de toename van de aantallen mosselen op 4 m diepte gedurende de winter. Deze 3 mogelijke verklaringen in ogenschouw nemende lijkt het logisch dat de kwaliteit van de driehoeksmosselen afneemt met de diepte. Het zou dan ook de moeite waard zijn om deze hypothesen te toetsen door middel van verder onderzoek. toppereenden De toppereenden kiezen voor de goede kwaliteit voedsel; alleen als het diepteverschil heel groot wordt laten ze de diepte meewegen. Dat de toppereenden voor kwaliteit kiezen heeft tot gevolg dat vooral de kleinere driehoeksmosselen uit de mosselpopulatie verdwijnen. Op 2 m diepte op het Enkhuizerzand ging de kwaliteit van de driehoeksmosselen achteruit gedurende de winter. Dit duidt erop dat de toppereenden niet alleen de kleinere mosselen eruit selecteren maar ook de grotere driehoeksmosselen van goede kwaliteit. Hoe de toppereenden kunnen selecteren tussen driehoeksmosselen van dezelfde grootte en van verschillende kwaliteit is niet geheel duidelijk. Mogelijk speelt de sterkte van de byssusdraden waarmee de mosselen aan hun substraat vastzitten een rol. De sterkte van de byssusdraden neemt af met de conditie van de driehoeksmosselen. Mogelijk selecteren de toppereenden de driehoeksmosselen eruit die stevig aan hun substraat vast zitten. Het selectiemechanisme zoals tot nu toe geschetst gaat alleen tussen mosselen binnen dezelfde soort. Driehoeksmosselen in dit onderzoek en gewone mosselen bij het onderzoek van Bustnes en Erikstad (1990). Bij een ander onderzoek gedaan aan eidereenden werd gekeken naar de keuze die deze eenden maakten tussen verschillende soorten voedsel als krabben en zeesterren (Beauchamp, Guillemette en Ydenberg, 1992). Hieruit kwam naar voren dat de eidereenden een voorkeur hadden voor de krabben die een hogere energie inhoud hebben dan zeesterren. Energieinhoud is analoog aan de kwaliteit in dit onderzoek. De 31 Van overwinterende toppereenden in Nederland is bekend dat, voordat ze het IJsselmeer opkomen, ze op de Waddenzee zitten. Het is waarschijnlijk dat op de Waddenzee prooisoorten voorkomen van betere kwaliteit dan de driehoeksmosselen, omdat ze daar het eerst heengaan. Prooien die hiervoor in aanmerking komen zijn de gewone mossel en de kokkel (Cerastoderma edule) . In figuur 9 staan de condities weergegeven van eerstejaars gewone mossels en de kokkel ten opzichte van de condities van de driehoeksmosselen. Uit deze figuur blijkt dat de gewone mossel meer dan de moeite waard is omdat kwaliteit van de kleinere gewone mosselen ongeveer gelijk is aan die van driehoeksmosselen van gelijke grootte. De grotere gewone mosselen zijn van betere kwaliteit dan die van de grotere driehoeksmosselen. De kokkel valt er buiten, omdat kokkels boven de 20 mm pas interessant worden ten opzichte van de driehoeksmosselen. In vergelijking met de gewone mossel blijven ze kwalitatief de mindere. 0.100 D 0.080 h -§ _ 0.060 R__p a ° :• •°o O o | "c O o • a 0.040 oo • • • o oo a • ••• 0.020 \ 0.000 1 10 |°• • o • _ _ 15 20 25 30 35 scheipiengte (mm) Figuur 9: C o n d i t i e s van • zoutwater mosselen, o k o k k e l s , • d r i e h o e k s l e n van 2 m, • driehoeksmosselen van 3 m en • driehoeksmosselen va diepte. In de winter van 1992-1993 was de gewone mossel- en de kokkelstand buitengewoon s l e c h t . Opvallend was dat de toppereenden deze winter a l vroeg op het IJsselmeer waren t e vinden, w a a r s c h i j n l i j k omdat de dichtheid van de gewone mossel laag was. 32 6 CONCLUSIES Toppereenden duiken bij voorkeur op de ondiepere plaatsen (tot 3 m) van het Enkhuizerzand, dit wordt mede veroorzaakt doordat de kwaliteit van driehoeksmosselen afneemt met de diepte. Door de intensievere predatie op de ondiepere gedeelten neemt de dichtheid van de driehoeksmosselen sterk af met de diepte. Naast een afname in de aantallen driehoeksmosselen heeft predatie nog twee andere effecten. Door een voorkeur van de toppereenden voor de kleinere driehoeksmosselen nemen deze gedurende de winter sterker af dan de grotere mosselen. Dit heeft tot gevolg dat er een verschuiving plaats vindt binnen de grootteverdeling van de mosselpopulatie in de richting van de grotere mosselen. De toppereenden hebben verder een voorkeur voor driehoeksmosselen met een betere conditie. Hierdoor verdwijnen de mosselen van goede kwaliteit uit de mosselpopulatie waardoor de algehele conditie afneemt. Op de diepere gedeelten van het Enhuizerzand (vanaf 4 m) nemen de aantallen driehoeksmosselen toe gedurende de winter. Verder vindt er een verschuiving plaats binnen de grootteverdeling van de driehoeksmosselen in de richting van de kleinere mosselen. De gemiddelde conditie van de driehoeksmosselen op de grotere diepten neemt toe. 33 7 LITERATUUR Beauchamp, G., Guillemette, M. & Ydenberg, R. 1992. Prey selection while diving by common eiders, Somateria mollissima. Animal Behaviour 44:417-426. Bergh, L. van den 1985, 1986a, 1986b, 1988, 1989, 1990, 1991. Watervogeltelling in januari 1983-1989. Limosa 5864 . Bij de Vaate, A. 1991. Distribution and aspects of population dynamics of the zebra mussel, Dreissena polymorpha (Pallas, 1771), in the lake IJsselmeer area (the Netherlands). Oecologia 86:40-50. Bustnes, J.O. _ Erikstad, K.E. 1990. Size selection of common mussels, Mytilus edulis, by common eiders, Somateria mollissima: energy maximization or shell weight minimization? Canadian Journal of Zoology 68:22802283. Eerden, M.R. van & Bij de Vaate, A. 1984. Natuurwaarden van het IJsselmeergebied. Flevobericht 242 RIJP/Lelystad. Eerden, M.R. van & Zijlstra, M. 198 6. Natuurwaarden van het IJsselmeer-gebied. Prognose van enige natuurwaarden in het IJsselmeergebied bij aanleg van de Markerwaard. Flevobericht 273, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Lelystad. Leeuw, J.J. de _ Van Eerden, M.R. 1992. Size selection in diving tufted ducks Aythya fuligula explained by differential handling of small and large mussels Dreissena polymorpha. Ardea 80:353-362. Leeuw, J.J. de 1991. Predatie van driehoeksmosselen door watervogels. Intern rapport 1991-18 lio, Rijkswaterstaat Directie Flevoland, Lelystad. Nilsson, L. 1972. Habitat selection, food choice, and feeding habits of diving ducks in coastal waters of South Sweden during the non-breeding season. Ornis Scandinavia 3:55-78. Pirot, J.-Y., Laursen, K., Madsen, J. _ Monval J.-Y. 1989. Population estimates of swans, geese, ducks and Eurasian Coot (Fulica atra) in the Western Palearctic and Sahelian Africa. In: Flyways and reserve networks for water birds (Eds. H. Boyd & J.Y. Pirot) . IWRB Special Publication 9, Slimbridge, pp. 14-23. Slager, B. 1987. De beschikbaarheid van driehoeksmosselen (Dieiasena polymorpha p.) voor duikeenden in het IJsselmeergebied. RIJP rapport 1988-36 cbw, Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Lelystad. Sokal, R.R. _ Rohlf F.J. Biometry 2nd edition. W.H. Freeman & Co., San Francisco. Suter, W. 1982. Vergleichende Nahrungsokologie von uberwinternden Tauchenten (Bucephala, Aythya) und Blahuhn (Fulica atra) am Untersee-Ende/Hochrhein (Bodensee). Der Ornithologische Beobachter 79:225-254. 34 Suter, W. 1982. Der Einfluss von Wasservogeln auf Populationen der Wandermuschel (Dreissena polymorpha Pall.) am Untersee/Hochrhein Bodensee. Schweizerisches Zeitschrift fur Hydrobiologie 44:149-161. Zwarts, L., Blomert, A.-M. 1992. Why knot Calidris canutus take medium-sized Macoma balthica when six prey species are available. Marine Ecology Progress Series 83:113-128. Zwarts, L., Blomert, A.-M., Wanink, J.H. 1992. Annual and seasonal variation in the food supply harvestable by knot Calidris canutus staging in the Wadden Sea in late summer. Marine Ecology Progress Series 83:129139. 35 8 BIJLAGEN Bijlage 1: Locaties waar gemonsterd werd in november 1992 en maart 1993. locatie diepte coordinaten 1 2.1 5838877/660667 2 2.1 5838453/661156 3 2.2 5836607/664236 5 2.2 5836501/666472 6 3.1 5836228/666546 7 3.0 5836990/667153 12 4.0 5840285/664563 5840299/664574 34 4.0 5838764/668179 3836480/666445 36 Bijlage 2: aantallen driehoeksmosselen per hap in het najaar. hapnr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 locaties loci loc2 loc3 loc5 loc6 loc7 locl2 loc34 5 6 5 4 4 10 17 6 3 14 8 4 5 4 3 2 3 15 5 4 2 2 4 5 4 1 4 1 2 3 1 2 4 8 2 3 6 5 11 8 20 26 20 1 12 4 11 4 3 10 5 0 0 0 15 10 3 4 4 1 1 18 7 0 5 3 2 2 21 0 6 5 1 3 0 40 0 0 14 7 11 15 2 3 4 1 0 2 0 2 9 16 10 6 14 32 57 7 36 10 10 23 39 2 75 44 27 33 37 35 43 4 3 20 101 13 7 12 0 4 7 3 23 12 28 8 36 50 1 26 17 42 38 3 6 3 1 95 37 59 183 69 122 216 302 68 174 60 323 29 70 91 210 71 203 297 156 30 86 274 293 56 21 209 261 295 271 135 250 69 187 221 144 165 106 304 278 219 242 245 37 Bijlage 2: aantallen driehoeksmosselen per hap in het voorjaar. hapnr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 locaties loci loc2 3 4 5 8 9 14 2 8 4 2 3 6 3 7 5 6 14 4 6 23 8 12 2 0 4 3 5 4 2 2 loc3 1 5 2 0 1 3 2 0 3 2 loc5 1 2 0 1 2 2 4 2 5 9 38 loc6 loc7 locl2 loc34 4 7 17 5 3 7 8 3 11 10 6 2 3 6 4 1 12 13 6 15 3 12 5 7 8 3 2 7 3 1 29 54 285 82 195 147 30 172 83 154 338 133 67 509 319 425 459 307 583 323 174 291 373 380 276 353 355 174 285 308 278 Bijlage 3: hoeveelheid driehoeksmosselen gegeten van goede kwaliteit op 2 m diepte en slechte kwaliteit op 2 m diepte. eend hoeveelheid mosselen gegeten per 12 uur (g) goede kwaliteit op 2 m slechte kwaliteit op 2 m m - 425 470 590 85 60 45 m 92 140 365 vr kw 1260 210 20 50 vr gr 230 55 80 20 Bijlage 4: hoeveelheid driehoeksmosselen gegeten van goede kwaliteit op 3 m diepte en slechte kwaliteit op 2 m diepte. eend hoeveelheid mosselen gegeten per 12 uur (g) goede kwaliteit op 3 m slechte kwaliteit op 2 m - 380 35 75 215 735 30 85 150 90 250 m 92 180 260 590 360 190 70 90 80 240 220 vr kw 335 295 565 50 200 235 45 75 10 210 60 110 vr gr 75 75 20 225 10 120 5 55 265 215 39
© Copyright 2024 ExpyDoc