Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer

Achtergronddocument
voor het actieplan
Duurzaam beheer van
biomassa(rest)stromen
2015-2020
Achtergronddocument voor het
actieplan Duurzaam beheer van
biomassa(rest)stromen 2015-2020
1
2
Documentbeschrijving
1. Titel publicatie
Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020
2. Verantwoordelijke Uitgever
6. Aantal bladzijden
168
Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen
3. Wettelijk Depot nummer: /
7. Aantal tabellen en figuren
23 tabellen, 25 figuren
4. Trefwoorden
8. Datum Publicatie
Prognose aanbod, bestemming, biomassa,evaluatie
Analyse omringende regio’s
5. Samenvatting
07/11/2014
9. Prijs*
Dit document omschrijft de huidige situatie en prognoses inzake
preventie en inzet van biomassa(rest)stromen, getoetst aan de situatie
in de ons omringende regio’s. Het dient als achtergrond bij het actieplan
Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020.
10. Begeleidingsgroep en/of auteur
°prognose aanbod, bestemming biomassareststromen en outlook beloftevolle verwerkingsroutes: vnl.
gebaseerd op studie uitgevoerd door Saskia Manshoven en Dirk Nelen (VITO) in opdracht van de OVAM,
aangevuld met recente ontwikkelingen en informatie van stakeholders en verwerkt door de OVAM (Sofie
Bouteligier, Ann Braekevelt, stag. Steffie Evers, Nico Vanaken )
°situatie, trends, analyse beleid in de omringende regio’s: An Eijckelenburg, An Van Pelt (OVAM)
°EU-beleid: Sofie Bouteligier (OVAM)
°andere hoofdstukken: Ann Braekevelt, stag. Steffie Evers, Nico Vanaken
Begeleidingsgroep : UPOBA-leden
11. Contactperso(o)n(en)
Ann Braekevelt, Nico Vanaken (team bio), Sofie Bouteligier (EU)
12. Andere titels over dit onderwerp
Ontwerp Actieplan Biomassa(rest)stromen, Inventaris Biomassa
Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding.
De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be
3
4
Inhoudstafel
Documentbeschrijving
3
1
1.1
1.2
Opzet en doel van het achtergronddocument
Doel 7
Inhoud
7
2
2.1
2.2
Biomassa(rest)stromen
Wat is ‘biomassa’?
Wat zijn ‘biomassareststromen’?
9
9
9
3
3.1
3.2
3.2.1
De biomassa(rest)stromen in kaart gebracht
12
De 3 kringlopen
12
Aanbod en bestemmingen biomassa(rest)stromen
14
Overzicht aanbod en bestemmingen biomassa(rest)stromen in Vlaanderen in 20112012 14
De kringloop van organisch-biologische reststromen uit de keten landbouw, voeding tot
consument
18
De kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte
32
De kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens
35
Situatie en trends inzake beheer van biomassa in de omringende landen
41
Dominantie van doelstellingen hernieuwbare energie: sterk aanzuigeffect
41
Import van biomassa(rest)stromen
41
Centrale en lokale verwerking
43
Opkomst groen gas (biomethaan)
43
Gft, voedselresten: inzetten op preventie, selectieve inzameling en vergisting
45
Samengevat: nuttige informatie voor Vlaanderen
45
3.2.2
3.2.3
3.2.4
3.3
3.3.1
3.3.2
3.3.3
3.3.4
3.3.5
3.3.6
4
4.1
4.2
4.2.1
4.2.2
7
46
46
47
47
4.2.7
4.2.8
Prognose aanbod-bestemming 2020 van de biomassa(rest)stromen
Inleiding
Overzicht aanbod en bestemming in 2020
Aanbodprognoses voor 2020
Kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument
Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte
Kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens
Bestemmingsprognoses 2020
Kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument
Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte
Kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens
5
5.1
5.2
5.2.1
5.2.2
5.2.3
5.2.4
5.3
5.3.1
5.3.2
5.3.3
5.4
Beleid in de omringende regio's
Overzichtstabel omgevingsanalyse
Nederland
Situatie
Beleid en Actoren
Projecten, instrumenten en subsidies
Horizontale Instrument: Green Deals
Duitsland
Situatie
Beleid en Actoren
Projecten, instrumenten en subsidies
Frankrijk
66
66
76
76
77
80
83
84
84
86
89
90
4.2.3
4.2.4
4.2.5
4.2.6
51
53
55
56
60
62
64
5
5.4.1
5.4.2
5.4.3
5.5
5.5.1
5.5.2
5.5.3
5.5.4
5.6
5.6.1
5.6.2
5.6.3
5.7
5.7.1
5.7.2
5.7.3
5.7.4
5.8
5.8.1
5.8.2
5.8.3
5.8.4
5.8.5
5.8.6
5.8.7
Situatie
Beleid en Actoren
Projecten, instrumenten en subsidies
VK
95
Situatie
Beleid en Actoren
Projecten, instrumenten en subsidies
Horizontaal Instrument: Green Investment Bank
Brussel, Wallonië en Luxemburg
Situatie
Beleid en Actoren
Projecten, instrumenten en subsidies
Ideeën en denkpisten
Nederland : Materiaalkringlopen
Nederland: BBE
Duitsland: Energie
Verenigd Koninkrijk: Energie
Andere EU-lidstaten
Denemarken
Finland
Noorwegen
Zweden
Ierland
Spanje (Catalonië)
Italië (Lombardije)
90
91
94
95
96
97
99
99
99
100
101
102
102
102
103
104
104
104
105
105
106
106
107
107
6
6.1
6.2
6.2.1
6.2.2
6.2.3
6.2.4
6.2.5
Aandachtspunten en uitdagingen voor Vlaanderen
Algemene aandachtspunten rond duurzaam gebruik van biomassa(rest)stromen
Aandachtspunten
Voedselverliezen
Selectieve inzameling
Materiaalrecyclage
Outlook beloftevolle verwerkingsroutes
Conclusies en beleidsaanbevelingen
110
110
110
110
115
116
118
129
7
7.1
7.2
Rol van het Europese beleidskader voor Vlaanderen
135
EU beleid en biomassa
135
EU beleid: bespreking van de relevante bestaande en toekomstige beleidsinitiatieven 136
BIJLAGE 1: AFKORTINGEN
154
BIJLAGE 2: DEFINITIES
156
BIJLAGE 3: REFERENTIES
160
6
1
Opzet en doel van het achtergronddocument
1.1
Doel
Dit document omschrijft de huidige situatie en prognoses inzake preventie en inzet van
biomassa(rest)stromen, getoetst aan de situatie in de ons omringende regio’s. Het dient als
achtergrond bij het actieplan Biomassa(rest)stromen, waarin de doelstellingen en
actieprogramma’s rond het duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen voor de periode
2015 - 2020 worden besproken.
Gelet op de toenemende vraag naar biomassa(rest)stromen en het versnipperde beleid
hierrond, stuurden de stakeholders aan op een afgestemd beleid rond het duurzame beheer
van biomassa(rest)stromen. Het actieplan geeft bovendien uitvoering aan actie 1.3 van het
visie- en strategiedocument Bio-economie van de interdepartementale werkgroep Bioeconomie, aan de hefboom Bio-economie van het Vlaams Materialenprogramma en aan actie 7
van het actieplan Hernieuwbare energie.
1.2
Inhoud
In dit achtergronddocument ligt de focus op biomassareststromen.
Reststromen omvatten zowel zgn. bijproducten, restfracties als afvalstromen. Meer toelichting
wordt gegeven in hoofdstuk 2.
Dit document vertrekt vanuit 3 kringlopen, namelijk:
— de kringloop van organisch-biologische reststromen uit de keten landbouw, voeding tot
consument;
— de kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte;
— de kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens.
Dit achtergronddocument heeft als doel om bij te dragen tot de nodige onderbouwing van het
toekomstige beleid rond biomassareststromen. Met de huidige situatie als uitgangspunt
formuleert het een antwoord op de volgende vragen:
— Hoe zal het aanbod van de organisch-biologische reststromen in Vlaanderen evolueren
naar 2020 toe?
— Welke verschuivingen in bestemming kunnen in Vlaanderen verwacht worden op korte en
middellange termijn?
— Welke kansen zijn er voor Vlaanderen om de beschikbare organisch-biologische
reststromen zo hoogwaardig mogelijk te benutten?
— Welke belemmeringen moeten worden overwonnen om een meer hoogwaardige benutting
van reststromen mogelijk te maken in de toekomst en welke rol kan het beleid hierin
spelen?
— Hoe verhouden de vraag naar bio-gebaseerde materialen en bio-gebaseerde energie zich
met elkaar?
— Welke invloed is te verwachten vanuit buitenlands beleid?
We vertrekken van het huidige aanbod aan organische-biologische reststromen (inventaris
Biomassa, OVAM, 2013) en hun huidige bestemming. Op basis daarvan werken we prognoses
uit, die de verwachte evoluties in het aanbod en de bestemming van organisch-biologische
reststromen in kaart brengen voor de periode 2013-2020. De factoren die deze evolutie
beïnvloeden worden hierbij eveneens vermeld. We brengen ook in kaart welke
beleidsinstrumenten en subsidies in onze buurlanden en omringende regio’s worden
gehanteerd. Vervolgens worden enkele beloftevolle ontwikkelingen en onderzoekspistes
uitgelicht die op langere termijn veelbelovend zouden kunnen zijn voor een hogere verwaarding
van bepaalde reststromen die momenteel nog onderbenut blijven. Per kringloop worden de
7
elementen en factoren die een grootschalige doorbraak momenteel in de weg staan,
geïdentificeerd. Tot slot wordt gekeken welke invloed het Europese kader heeft op het Vlaamse
biomassalandschap.
8
2
Biomassa(rest)stromen
2.1
Wat is ‘biomassa’?
Het Energiedecreet definieert biomassa als ‘de biologisch afbreekbare fractie van
producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong van de landbouw (met
inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante
bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch
afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval’.
Deze definitie komt het meest overeen met de biomassastromen die worden besproken in het
achtergronddocument en het actieplan biomassa(rest)stromen. Het actieplan concretiseert
verder welke primaire biomassastromen worden gevat door het plan.
De definitie van biomassa zoals vermeld in Vlarem II, geldt specifiek voor de verbranding van
biomassa en vindt haar oorsprong in de richtlijn industriële emissies (RL 2010/75). Deze
definitie is beperkend omdat ze enkel biomassa wil vatten die bedoeld is om de energie-inhoud
terug te winnen. De scope van het actieplan en het achtergronddocument zijn echter breder.
2.2
Wat zijn ‘biomassareststromen’?
Biomassareststromen omvatten afval- en restfracties van biomassa die 1) niet gebruikt
worden waarvoor de biomassa oorspronkelijk bedoeld was of geproduceerd werd, 2)
vrijkomen en mobiliseerbaar zijn en 3) waarvoor een ander, nuttig gebruik gewenst is.
Denk maar aan reststromen van o.m. de voedingsindustrie, dierlijke bijproducten, gft-afval,
sloophout, reststromen van de houtindustrie of stromen die voortkomen uit het beheer van
tuinen, parken, bermen, natuur en landschap. Energieteelten zoals wilg vallen niet onder de
biomassareststromen; die teelt men doelbewust om er bio-energie uit te halen.
Het Materialendecreet en het VLAREMA bevatten het wettelijke kader om een onderscheid in
materialen te maken, tussen afval, bijproducten en grondstoffen.
Bijproducten worden geproduceerd als integraal onderdeel van een productieproces van het
hoofdproduct, maar kunnen met zekerheid en zonder verdere behandeling nuttig worden
gebruikt, rechtmatig en zonder ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid .
Materialen die voldoen aan de omschrijving van bijproduct moeten niet als afvalstof worden
beschouwd. De voorwaarden hiervoor werden in artikel 37 van het Materialendecreet vermeld.
1
Voorbeelden van bijproducten zijn stro (strooisel), houtsnippers uit de houtverwerkende
industrie (spaanplaten), draf (veevoeder), misvormde of over-/ondermaatse appels
(sapproductie), enz.
Afvalstromen kunnen niet zomaar ingezet worden en moeten verwerkt worden opdat, in de
eerste plaats, de negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een
minimum beperkt blijven.
1 Europese kaderrichtlijn afvalstoffen 2008/98/EG
2 OVAM (2013). Handleiding bij de afbakening van de afvalfase: materialen, afvalstoffen en grondstoffen in de kringloop
'Einde afval'.
Een afvalstof kan na een transformatieproces (meestal een recyclagehandeling) terug een
grondstofstatuut krijgen. Vlaanderen heeft ervoor geopteerd om zowel voor bijproduct als voor
einde afvalmaterialen een uniform beoordelingskader te ontwikkelen, terug te vinden in
hoofdstuk 2 van het VLAREMA. Voor specifieke materiaaltoepassingen zoals
bodemverbeteraar/meststof bevat het VLAREMA specifieke einde afvalcriteria. Voor andere
toepassingen valt men terug op het algemene beoordelingskader zoals vermeld in artikelen 36
en 37 van het Materialendecreet.
9
De einde-afvalstatus is een instrument dat tot doel heeft de materiaalkringlopen te sluiten en is
dan ook een middel om een hogere toepassing in de cascade te stimuleren. Wanneer een
hogere toepassing in de cascade niet mogelijk is op basis van ecologische en economische
randvoorwaarden, kan de einde-afvalstatus gebruikt worden om materialen uit de afvalsfeer te
halen wanneer voldaan wordt aan de eisen van artikel 36 en 37 van het Materialendecreet.
Status van een aantal concrete biomassa(rest)stromen
Voor een aantal biomassa(rest)stromen werd bevestigd dat ze geen afval zijn, of een einde
afval-status verkregen. Hieronder wordt per kringloop een overzicht van de materialen die in
bepaalde toepassing niet als afvalstof moeten worden beschouwd:
1. Kringloop landbouw en voeding:
–
–
–
–
–
niet gevaarlijke biomassa(rest)stromen uit de land-/tuinbouw die rechtstreeks terug op
het eigen bedrijf in de landbouw worden gebruikt zonder een verdere bewerking te
ondergaan (stro, oogstresten die worden ondergewerkt of worden gebruikt als
veevoeder op het eigen bedrijf,...);
bijproducten van de voedingsindustrie, rechtstreeks gebruikt als veevoeder;
afvalstromen die voorkomen in bijlage 2.2. van het VLAREMA en rechtstreeks worden
gebruikt als bodemverbeteraar/meststof;
dierlijke bijproducten inclusief verwerkte producten die onder Verordening (EG) nr.
1069/2009 vallen, behalve deze die bestemd zijn voor compostering, vergisting,
verbranding of storten.
energieteelten voor de productie van energie uit biomassa door middel van processen
of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet
in gevaar brengen.
2. Kringloop groenbeheer en beheer van de open ruimte:
–
–
–
–
–
–
–
niet gevaarlijke houtige biomassa uit de bosbouw die rechtstreeks terug in de
bosbouw wordt gebruikt, of die wordt gebruikt als materiaal of energiebron;
houtige biomassa afkomstig van landschapselementen onderworpen aan en in het
kader van ecologisch hakhoutbeheer, uitgezonderd het snoeihout van het regulier
beheer van landschapselementen (houtkanten,…) in functie van de veiligheid van
weggebruikers of het beperken van ongewenste ondergroei (dit snoeihout valt onder
groenafval);
hoogstammige bomen afkomstig van het vellen in natuurgebieden, langs
(water)wegen, bouwrijp maken van percelen, tuinen, parken;
korte omloophout en andere energieteelten;
houtpellets die voldoen aan de geldende productnormen of die een einde afvalstatus
hebben verkregen;
houtige biomassa die gebruikt wordt als mulchmateriaal en voldoen aan de
kwaliteitseisen vermeld in de omzendbrief 'kwaliteit van houtsnippers voor gebruik als
mulchmateriaal';
biomassa die geschikt is als veevoeder.
3. Kringloop houtige biomassa van huishoudens en bedrijven:
–
–
–
–
–
onbehandeld houtafval van de houtverwerkende industrie, dat
- rechtstreeks als grondstof wordt gebruikt in de plaatindustrie
(spaanplaatproductie, OSB-productie);
- rechtstreeks wordt gebruikt als strooisel voor dierenverblijven;
verpakkingsafval van onbehandeld hout dat rechtstreeks als grondstof wordt gebruikt
in de OSB-productie.
productie-uitval van plaatproductie die intern terug als grondstof wordt gebruikt voor
plaatmaterialen;
herstelbare houten verpakkingen;
chemisch behandeld hout dat rechtstreeks wordt hergebruikt overeenkomstig het KB
van 5 oktober 1998 tot beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van
bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (wijzigingen 2 november 2007 en 18 juli
2002) (voorbeeld: handel in tweedehands treinbielzen).
10
Bij twijfel of een biomassastroom al dan niet als afval moet worden beschouwd, kan een
aanvraag tot grondstofverklaring bij de OVAM worden ingediend.
11
3
De biomassa(rest)stromen in kaart gebracht
3.1
De 3 kringlopen
In het actieplan ‘Biomassareststromen’ worden de biomassareststromen opgedeeld in drie
kringlopen:
–
de kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument;
–
de kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte;
–
de kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens.
Tabel 1 toont per kringloop welke biomassareststromen hierin vervat zitten.
De kringloop van organischbiologische reststromen uit
keten landbouw, voeding tot
consument:
De kringloop van
reststromen van
groenbeheer en open
ruimte:
De kringloop van
houtreststromen van
industrie en huishoudens:
Organisch-biologisch afval uit
horeca, distributie, catering
Reststromen uit
bosexploitatie en –
onderhoud (o.a. top- en
takhout)
Houtafval uit de
houtverwerkende industrie
(primair houtafval)
Oogstresten
landbouw/landbouwreststromen
(plantaardig/dierlijk)
Houtige reststromen uit
natuur- en
landschapsbeheer
Postconsumer houtafval (Aen B-hout)
Plantaardige en dierlijke vetten
& oliën, dierlijke eiwitten
Groenafval
Gevaarlijk houtafval (Chout)
GFT-afval (huishoudens) en
keukenafval dat dierlijke
bijproducten bevat
Groenafval: fijne fractie
Reststromen uit de
(vee)voedingsindustrie (incl.
slib)
Maaisel (berm/natuur)
Dierlijke mest wordt
meegenomen in het
beleidsplan voor zover het
samen met andere
biomassa(rest)stromen wordt
verwerkt.
Ander organisch materiaal
uit natuurbeheer
NIET: energieteelten, algen,
RWZI-slib
NIET: Ruimingsslib,
rioolkolkenslib, korte
omloophout
Tabel 1: De 3 kringlopen van het actieplan en hun biomassareststromen.
12
De onderstaande figuren stellen de kringlopen en de stromen die hiertoe behoren visueel voor.
In de roze kaders geven we aan welke stromen buiten de scope van het actieplan
biomassa(rest)stromen vallen.
Figuur 1. De kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot consument.
Figuur 2. De kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte.
Figuur 3. De kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens.
13
3.2
Aanbod en bestemmingen biomassa(rest)stromen
Dit hoofdstuk schetst een algemeen beeld van het aanbod en de bestemming van
biomassa(rest)stromen in Vlaanderen. De biomassa(rest)stromen uit de drie kringlopen van
hoofdstuk 3.1 worden vervolgens verder in detail besproken. De meeste informatie komt uit de
Inventaris Biomassa van Vlaanderen voor 2011-2012 (OVAM, 2013). Waar meer recente cijfers
beschikbaar waren, werd de bron vermeld. In hoofdstuk 3.3 wordt gekeken naar het aanbod en
de bestemming van biomassa(rest)stromen in de omliggende landen.
3.2.1
Overzicht aanbod en bestemmingen biomassa(rest)stromen in Vlaanderen
in 2011-2012
Aanbod wordt bepaald door selectieve inzameling en verhoogde aanvoer. Uit deze
Inventaris Biomassa (OVAM, 2013) blijkt voor het aanbod dat dankzij het gevoerde afval- en
materialenbeleid van de laatste jaren de meeste biomassa-afvalstromen van huishoudens en
biomassaverwerkende bedrijven selectief ingezameld worden. Bovendien zorgt een goed
uitgebouwde haveninfrastructuur voor een verdere toename in aanvoer van biomassastromen
richting voeding, veevoeding, materialen en energie in Vlaanderen.
Bestemming van biomassa(rest)stromen wordt beïnvloed door tal van factoren.
Biomassabestemmingen variëren doorheen de jaren, maar de voornaamste bestemmingen
bevinden zich nog steeds in de landbouw-, voeding- en veevoedingssector. Vraag en aanbod
van bepaalde biomassa-(afval)stromen worden in toenemende mate beïnvloed door de evolutie
in de fossiele brandstoffen/olieprijs en de wijzigende stimuleringsmaatregelen vanuit het
energiebeleid. Ook het afval-, materialen- en mestbeleid hebben gezorgd voor een verdere
uitbouw van de logistiek en verwerkingsinfrastructuur in Vlaanderen in de periode 2009-2012,
zowel op het vlak van vergisting als verbranding. Wettelijke bepalingen, waaronder de
verbrandingsverboden, beïnvloeden mee de bestemming alsook de regio van bestemming.
Voor dierlijk afval spelen de zeer strikte bepalingen van de Europese wetgeving betreffende
dierlijke bijproducten. Mede dankzij de hoge marktprijzen voor dierlijk eiwit en vet wordt dierlijk
afval zo optimaal mogelijk in de markt gevaloriseerd en milieuhygiënisch beheerd.
Anderzijds wordt bv. het grootste deel van de ingezamelde gebruikte frituurvetten en -oliën
(GFVO) nog steeds uitgevoerd naar omringende landen voor de productie van biodiesel. Het
gebruik van biodiesel in de transportsector, net als het gebruik van biobrandstoffen in
stationaire motoren is nog niet echt doorgebroken in Vlaanderen.
Recycleerbare houtstromen gaan nog te vaak naar verbranding. Uit de huidig beschikbare
gegevens blijkt dat de vaste biomassa voor groene stroomproductie steeds meer wordt ingevuld
door een hogere import van houtpellets.. In het algemeen wordt de recycleerbare biomassa
relatief goed uit de Vlaamse verbrandingsinstallaties gehouden. Dit komt dankzij de
verbrandingsverboden en de advisering van de OVAM in het kader van
groenestroomcertificaten De uitzonderingen in het verbrandingsverbod en de druk op vaste
biomassa zorgen echter voor een afleiding van recycleerbare stromen naar verbranding. Dit is
vooral het geval voor houtige biomassa (postconsumer houtafval en houtig groenafval). In het
geval van postconsumer houtafval kan een aanzienlijk deel dat nu verbrand wordt, via
selectieve inzameling (bv. verpakkingshout) of voorbehandeling (manueel of automatisch
sorteren van niet recycleerbare houtfracties) probleemloos worden ingezet in de
spaanplaatproductie. Het is vooral om economische redenen dat dit houtafval niet naar
recyclage gaat. Sortering is te duur in vergelijking met de meeropbrengst door afvoer naar
energetische valorisatie.
Houtig groenafval kan in theorie steeds voor 100% worden gerecycleerd via
composteringsprocessen of rechtstreeks hergebruik. Binnen de beleidscontext van het
verwerken van groenafval zal via het SYNECO project worden bepaald hoeveel houtig
materiaal er noodzakelijk is om uit het in Vlaanderen geproduceerde groen- en gft-afval een
kwaliteitsvol eindproduct te produceren via compostering/vergisting. Als er dan een surplus aan
houtig materiaal overblijft, kan dit – afhankelijk van de kwaliteit – worden toegepast voor
anderen doeleinden (energie, biobrandstof, chemie, ...).
14
Figuur 4 en 5 en tabellen 2 tot 5 geven een globaal overzicht van het aanbod en de
bestemming van de verschillende biomassa(rest)stromen in Vlaanderen in 2011 (OVAM, 2013).
De cijfers worden per kringloop verder toegelicht.
Figuur 4. Overzicht van het ingezamelde aanbod van biomassa(rest)stromen (excl. mest) in Vlaanderen in 2011.
Figuur 5. Overzicht van de bestemming van de ingezamelde biomassa(rest)stromen (excl. mest) in Vlaanderen
in 2011.
15
Gewasresten Landbouw
Ingezameld
aanbod 2011
(ton)
Theoretisch
potentieel
Bestemming
2011
Korrelmaïsresten (stengels,
spillen)
0
1 398 000
Inwerken
Geoogst stro
(graangewassen)
240 000
240 000
Inwerken (34%),
strooisel (66%)
Suikerbietenloof
0
466 000
Inwerken
Gewasresten (kool- en
raapzaad)
500
1 750
Inwerken (71%),
strooisel (29%)
Aardappelloof
0
724 000
Doodsproeien
en inwerken
Aardappeluitval
p.m.
233 000
Veevoeding
(Spruit)koolresten
0
264 000 -385
100
Inwerken (61%),
veevoeder
(28%),
vergisting (11%)
Preiresten
0
50 000-70
875
Inwerken (61%),
veevoeder
(14%), voeding
(8%), compost
(6%), vergisting
(11%)
Gewasresten (andere volle
grond groenten)
p.m.
771 800
Inwerken
Gewasresten (serreteelt:
paprika-/tomatenstengels,
andere gewassen)
0
18 935
Inwerken
(ton nat, ds
10-15%)
Tabel 2: Aanbod en bestemming gewasresten uit keten landbouw, voeding tot consument (OVAM, 2013; ILVO,
2014).
Organisch-biologische
reststroom
Aanbod 2011
(ton)
Bestemming 2011
Voedingsindustrie
1 778 000
Distributie sector
116 000
Onverkochte voeding
129 000
Horeca
166 000
Veevoeder (51%),
landbouw (12%), vergisting
(27%), liefdadigheid (3%),
mestverwerking (2%),
biobrandstof (1%),
biochemie (0,2%)
GFVO
Ingezameld GFVO
(huishoudelijk)
7000
Ingezameld GFVO
(professioneel)
13 000
Biodieselproductie (89%),
vergisting/verbranding
(9%), oleochemie (2%)
Dierlijk afval
16
C1-C2
174 000
Verbranding diermeel en
vet (99%),
bodemverbeteraar (1%)
C3
614 000
Petfood (49%), veevoeder
(28%), oleochemie (12%),
verbranding (2%), andere
(7%)
30 000
Landbouw (37%),
vergisting (36%),
compostering (14%),
andere/onbekend (13%)
282 000
Compostering (83%),
vergisting met
nacompostering (17%)
Slibs (ton droge stof)
Waterzuiveringsslibs
voedingsindustrie
Gft huishoudens
Gft
Tabel 3: Aanbod en bestemming ingezamelde biomassareststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument (2011), zonder gewasresten.
Houtige reststromen
(ton)
Aanbod 2011
Bestemming 2011
Resthout uit bossen
89 000
100% gaat naar verbranding
Primair houtafval uit de
houtindustrie
690 000
Huishoudelijk postconsumer houtafval
260 000
Verbranding (<62%),
spaanplaatindustrie (>30%),
pellets (4%), uitvoer (4%)
Industrieel postconsumer houtafval
400 000
Tabel 4: Aanbod en bestemming ingezamelde biomassareststromen voor houtige reststromen (2011, 2012).
Groenafval (ton)
Aanbod 2011
Bestemming 2011
Snoeihout en
boomstronken
111 000
Compostering (64%), verbranding
(13%), mulching (23%)
Huishoudelijk
gemengd tuinafval
352 000
Bedrijfsgroenafval
334 000
Snoeiafval beheer
wegen
98 000
Verbranding, mulching
Bermmaaisel
186 000
Compostering, vergisting,
onbenut
Tabel 5: Aanbod en bestemming ingezamelde biomassareststromen voor groenafval (2011).
17
3.2.2
De kringloop van organisch-biologische reststromen uit de keten
landbouw, voeding tot consument
De onderstaande figuur geeft een overzicht van de raming van de voedselverliezen en
biomassareststromen in de keten landbouw, voeding tot consument. In het kader van de
roadmap voedselverliezen kunnen deze data verder verfijnd en geactualiseerd worden. Figuur 7
geeft de kringloop van de verwerking van de organisch-biologische (rest)stromen uit de keten
landbouw, voeding tot consument weer.
1.777.658 ton tijdens productie
(excl. slib en aarde)
128.833 ton na productie
71.000 –
150.000 ton
Figuur 6. Raming voedselverliezen en biomassareststromen in Vlaanderen in ketenperspectief (Bron:
Departement Landbouw en Visserij, 2012; OVAM, 2013).
18
Figuur 7. De kringloop van organisch-biologische (rest)stromen uit keten landbouw, voeding tot consument
19
3.2.2.1
Productieverliezen in de primaire sector
Aanbod
Productieverliezen
Productieverliezen bij veehouderij, pluimveesector en visserij. Het Departement Landbouw
en Visserij inventariseerde verliesposten en verliespercentages voor de Vlaamse primaire
sector (Roels en Van Gijseghem, 2011 waarbij correcties zijn gepubliceerd in OVAM, 2012b).
Het grootste verlies in de veehouderij is de uitval of sterfte van vee (66 000 ton). Verlies van
melk in de melkveehouderij is relatief klein in verhouding tot de totale productie (<1 %) en
bedraagt 19 miljoen liter melk (voornamelijk door mastitis). Het verlies aan eieren is zeer
beperkt. De visserij kampt met een groot verlies: bijvangst en teruggooi zijn goed voor
gemiddeld 25 % van de totale vangst. Er is ook een klein verlies door interventie (1-3 %).
Productieverliezen bij tuinbouw en akkerbouw. Binnen de akkerbouw is er weinig verlies
aan granen en suikerbieten (<4 %). De belangrijkste stromen zijn verliezen van de sortering en
bewaring van aardappelen. Verliezen in de tuinbouw variëren sterk naargelang de bedrijfstak en
de mate waarin verliesposten zich manifesteren, en zitten tussen een minimum van quasi 0 %
(bepaalde groenten in openlucht) en een maximum van 30 % (kersen) van de productie. Verlies
op het niveau van de veilingen is relatief beperkt (<1 % van totale aanvoer) met 3 627 ton
verlies voor humane consumptie. In bepaalde landbouwsectoren zijn er nog mogelijkheden tot
terugdringen van verliezen. Voor meer waarden rond productieverliezen verwijzen we naar de
Inventaris Biomassa 2011-2012 van OVAM.
Aardappelen: Het totaal aardappelverlies ten gevolge van sortering (ca. 15%) en glazigheid
(2%) geraamd op 17% van de productie. Bij een aardappelareaal van 48 294 hectare (2011) en
een effectieve aardappeloogst van 45 ton/ha, komt er bijgevolg een reststroom vrij van ca. 369
450 ton aardappelen ten gevolge van sortering.
Groenten in open lucht: Bij groenten in open lucht zijn de procesverliezen voornamelijk
machinaal oogstverlies en verliezen ten gevolge van het marktklaar maken van producten na
bewaring. Transportverlies is geen echt probleem en verlies bij verwerking doet zich voor in een
latere fase in de keten. Een realistische schatting is dat tussen de 0 en de 10 % van de
productie verloren gaat tussen de oogst en de volgende schakelketen.
Peren: B-peren zijn te kleine en/of misvormde vruchten die momenteel geen waarde hebben. Bperen maken ongeveer 3 % van de totale perenproductie uit, oftewel ca. 8700 ton per jaar.
Aangezien de voorbije jaren heel wat perenplantages zijn aangeplant, is het aantal A-peren en
bijgevolg ook B-peren verder toegenomen. Ook door wijzigingen in de exportafzet, zoals in
2014, komen veel peren niet in de humane consumptieketen terecht.
Gewasresten op het landbouwbedrijf
Naast energieteelten als hoofdgewas (koolzaad, silomais, tarwe) kunnen bepaalde
gewasreststromen na de oogst ’af landbouwbedrijf‘ nuttig aangewend worden voor
energieproductie bij bv. co-vergisting. Op vandaag blijven een aantal oogstresten op het veld
om praktische redenen en met het oog op de voorziening van organische stof (cfr tabellen 8 en
9).
Onderzoek naar de milieu en economische impact van het afvoeren van oogstresten maakt
onderdeel uit van enkele onderzoeksprogramma’s. Voor meer info wordt verwezen naar het
Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling (ADLO) en
Afdeling Monitoring en Studie (AMS), ILVO en Pival.
Bestemming
Reststromen in de graanteelt
De graanteelt gaat gepaard met de productie van grote hoeveelheden stro (ca. 764 000 ton
droge stof/jaar), waarvan slechts een gedeelte buiten het veld gevaloriseerd wordt (240 000
ton/jaar). Toepassingen zijn strooisel in stallen en veevoeder, waardoor het uiteindelijk
20
afgevoerd wordt als dierlijke mest. Stro kan ook toegevoegd worden als structuurmateriaal bij
compostering. Stro heeft een vrij hoge stookwaarde (14,4 MJ/kg), maar het asgehalte en de
hoge concentratie aan stikstof, zwavel en chloor zijn beperkende factoren voor de inzet als
brandstof. Het niet geoogste stro wordt in de bodem ingewerkt en helpt zo de koolstofbalans in
evenwicht te houden.
In het geval van korrelmaïs kunnen eventueel enkel de spillen en schutbladeren geoogst
worden voor inzet in agrarische co-vergisters, terwijl de stengel en de bladeren op het veld
blijven.
Reststromen uit de suikerbietenteelt
De 1 820 720 ton suikerbieten (2011) worden hoofdzakelijk verwerkt tot suiker. Tijdens dit
proces ontstaan nevenproducten: bietenstaartjes, bietenpulp, melasse en schuimaarde. De
eerste drie worden hoofdzakelijk gebruikt voor veevoeder, schuimaarde is een
bodemverbeteraar. In een tussenstap bij de productie van suiker wordt bietensiroop (diksap)
gevormd dat gebruikt kan worden voor de productie van bio-ethanol. Het bietenbladloof, 68 500
ton in 2011, blijft versnipperd achter op het veld, waarbij een groot deel van de aanwezige
nutriënten terug in de bodem terechtkomt. Het bietenloof kan afgevoerd worden voor vergisting.
De afvoer en vergisting van het loof geeft een aanzienlijke verlaging van de stikstofemissies
naar de omgeving. De afgevoerde nutriënten moeten dan gecompenseerd worden door een
verhoging van de stikstof- en fosfaatbemesting. Grootschalige vergisting van bietenloof gaat
gepaard met belangrijke logistieke uitdagingen. Er bestaat vermoedelijk een aanzienlijk
potentieel voor lokale (co)vergisting van bietenloof als interne bedrijfsstroom.
Reststromen uit de teelt van oliehoudende gewassen
Koolzaad wordt toegepast in de sectoren voeding en veevoeder, en ook nog gebruikt in de
chemie en voor biodieselproductie. Een hectare levert 2 à 3 ton stro, dat wordt ingewerkt in de
bodem of gebruikt als strooisel. Er is specifieke afzet voor dit stro te vinden in bv. de
paardenhouderij. De productie van puur plantaardige olie (PPO) blijft beperkt in Vlaanderen.
Begin 2010 hadden nog altijd maar 10 landbouwers een vergunning om koolzaadolie te
produceren en rechtstreeks te verkopen met accijnsvrijstelling. Er bestaat een beperkt
potentieel voor lokale co-vergisting van de oogstresten.
Reststromen uit akker- en tuinbouw
Productieverliezen
Aardappelen: Aardappeltarra wordt gevaloriseerd als veevoeding of vergist. Glazige
aardappelen hebben beperktere valorisatiemogelijkheden: ze komen minder in aanmerking voor
veevoeder en worden vaker vergist in (pocket)vergisters.
Groenten in open lucht: De procesverliezen (na-oogst) uit de groententeelt worden:
— op het veld ingewerkt als groenbemester, hetzij bij de teler zelf, hetzij bij derden, en al dan
niet na compostering;
— ingezet als veevoeding, hetzij bij de teler zelf, hetzij bij derden;
— verwerkt door composteringsbedrijven.
Een beperkt deel van het product wordt niet geoogst en wordt op het landbouwperceel
ingewerkt.
Peren: Rebut peren (B-peren) worden nauwelijks gevaloriseerd, waardoor er vanuit de telers
een grote vraag is naar mogelijke nieuwe toepassingen. De perenverwerkende industrie
(perensap en perensiroop) is in Vlaanderen beperkt in capaciteit. De Boerenbond liet in 2013
een studie uitvoeren naar mogelijke verwaardingsroutes voor rebut peren. Uit deze studie
komen enkele nieuwe mogelijkheden naar voren, o.a. verdere toepassingen van perensap en perspulp en de extractie van hoogwaardige componenten. Een aandachtspunt hierbij is echter
het verzekeren van de afzet voor deze nieuwe producten door een vervollediging en
verankering van de nieuwe waardeketens.
21
Gewasresten op het landbouwbedrijf
De gewasresten van groenten en aardappelen blijven bijna altijd op het land en worden
ingewerkt in de bodem. Een deel van de gewasresten van cichorei en witloofwortelen zouden
worden aangewend in de veevoeding.
Op basis van onderzoek van INAGRO (2014) rond de valorisatie van oogstresten blijkt er vooral
rond de inzamelbaarheid een aantal beperkende factoren zijn die de rendabiliteit sterk bepalen,
o.a. het watergehalte, de moeilijke inzamelbaarheid aangezien de huidige oogstmachines de
oogstresten op het veld laten, de logistieke kosten,... Op vandaag worden bepaalde
gewasresten (uitgezonderd stro) enkel van het veld gehaald voor eigen gebruik (veevoeder,
vergisting mits vermaling,..).
Tabellen 6 en 7 geven een overzicht van de hoeveelheden van de gewasresten afkomstig van
groenten in 2010 (GENESYS-project ILVO,2014). Er werd data uit 2010 genomen, aangezien
de EHEC-crisis in 2011 resulteerde in de vernietiging van grote hoeveelheden biomassa
omwille van besmettingsrisico waardoor de data van dat jaar niet representatief zijn voor een
doorsnee jaar.
22
Primaire stroom
Type reststroom
Reststroom
(ton/ha)
Open lucht
groenten
Totale
hoeveelheid
natte
reststroom
(ton)
Bemerkingen
771 800
Bloemkool
Blad- en
stengelmassa
26 blad, 7
stam
197 100
Bonen
Blad- en
stengelmassa
10-30
68 600
Broccoli
Blad- en
stengelmassa
30-50
10 000
Courgette
Blad- en
stengelmassa
10
6 200
Erwt
Blad- en
stengelmassa,
peulen
20-50
70 000
De erwten worden op het veld
gedorst. De restvegetatie blijft
op het land of wordt soms
opgeraapt door de
landbouwer voor veevoeding
Knolselder
Bladmassa
10
9 000
Gerooid met klembandrooier
en afgesneden
Prei
Bladmassa
(groene deel)
10 (vers),
20-30
(industrie)
70 875
Groene deel wordt
afgesneden om de prei
horizontaal in veilingbakken
te laten passen.
Raap
Blad- en
stengelmassa
10
3 700
Rode kool
Buitenste
bladeren
40-60
15 000
Plant blijft staan en kool wordt
eruit gesneden. Aanpassen
oogstmachine nodig.
Savooikool
Buitenste
bladeren
40-60
15 000
Plant blijft staan en kool wordt
eruit gesneden. Aanpassen
oogstmachine nodig.
Schorseneer
Blad- en
stengelmassa
10
7 000
Selder (wit en
groen)
Blad- en
stengelmassa
50-60
19 250
<10
17 220
50-70
138 000
10
13 080
25
19 300
Spinazie
Spruiten
Stengelmassa
Uien
Witloofwortelen
Wortelmassa na
forcerie
Bij de oogst wordt het hart
van de kool uitgeboord en
blijft de plant staan.
Aanpassen oogstmachine
nodig om deze resterende
plant te oogsten (eventueel in
een tweede werkgang)
Nood aan aanpassing
oogstmachine om te kunnen
mee oogsten, natte
oogstomstandigheden
Spruitkoolstokken worden
vermalen door oogstmachine
en blijven achter op veld.
Vergisting blijkt niet optimaal.
De witloofwortels komen
integraal vrij na de forcerie.
Deze gaan vandaag deels
naar veevoeding en
vergisting blijkt in sommige
gevallen mogelijk. Wat betreft
23
het witloof zelf worden de
witloofblaadjes en de niet
vermarktbare witloof
momenteel ingewerkt op het
land.
Witloof
Blaadjes
5
2 975
Witte kool
Buitenste
bladeren
30-50
20 000
Plant blijft staan en kool wordt
uitgesneden. Aanpassen
oogstmachine nodig.
Wortelen
Bladmassa
20-30
69 500
Enkel bij start oogsten is loof
bruikbaar
Tabel 6: Overzicht gewasresten open lucht groenten (ILVO,2014).
Primaire stroom
Type reststroom
Reststroom
(ton/ha)
Glasgroenten
Totale
hoeveelheid
natte
reststroom
(ton)
bemerkingen
18 935
Komkommer
Plantenmateriaal
en
productieverlies
na oogst
1
(productieverlies
na oogst), 25
(plantenmateriaal)
1 625
Paprika
Stengels en
productieverlies
na oogst
1
(productieverlies
na oogst), 25
(plantenmateriaal)
2 880
Plastic touwen en clips
zitten verweven tussen de
stengels wat
compostering bemoeilijkt.
Momenteel wordt deze
reststroom verwijderd
tegen betaling (€50/ton)
Tomaat
Stengels en
productieverlies
na oogst
1
(productieverlies
na oogst), 30
(plantenmateriaal)
14 430
Plastic touwen en clips
zitten verweven tussen de
stengels wat
compostering bemoeilijkt.
Momenteel wordt deze
reststroom verwijderd
tegen betaling (€50/ton)
Tabel 7: Overzicht gewasresten glasgroenten (ILVO,2014).
24
Specifieke reststroom aardappelloof
Het droge stofgehalte van aardappelloof bedraagt een 20%, zodat covergisting en
compostering in theorie mogelijk zijn, tot op vandaag wordt het loof doodgesproeid. Bij
mesofiele vergistingsproeven bevat het digestaat echter nog een gedeelte pathogenen. Om alle
ziektekiemen afdoende te doden, met name oösporen van Phytophtora, is een korte periode
van sanitatie van het digestaat nodig. Bij Wageningen UR is eveneens onderzoek gaande naar
de winning van kankerremmende en kankervoorkomende stoffen in aardappelloof.
Specifieke reststroom spruitkool en andere kolen
Dit is een omvangrijke reststroom (zie Tabel 8). Begin 2013 werden in het kader van een nog
lopend onderzoek indicatieve vergistingstesten uitgevoerd op spruitstokken. Voor de oogst werd
een aangepaste machine gebruikt waarmee de resten en de spruiten in eenzelfde werkgang
konden worden afgevoerd. Een hectare spruitkool leverde een oogst van 22,7 tot 27 ton
spruitstokken op, met een droge stofgehalte van ongeveer 20%. Dit is ruwweg de helft van de
theoretisch inzamelbare hoeveelheid. Spruitstokken kunnen ook ingezet worden als eiwitbron in
veevoeder. Spruitkoolresten kunnen nu al zonder noemenswaardige problemen afgevoerd
worden in een enkele werkgang bij de oogst. Bloemkool, broccoli en sluitkoolresten kunnen
worden binnengehaald met een aangepaste maiskneuzer en kipwagen of op andere manieren.
Specifieke reststroom selder
Als knelpunten voor de afvoer van bladselderresten wordt in het kader van recent onderzoek
een beperkt en mogelijk krimpend areaal aangegeven, de hoge kostprijs van de technische
aanpassing vereist voor het mee-oogsten, en de veelal natte oogstomstandigheden.
Specifieke reststroom prei
Prei heeft een lager droge stofgehalte dan selder. De gewasresten worden nu teruggevoerd op
de akker en zijn daar bron van geurhinder en te hoge dosissen reststikstof. De afvoer van
gewasresten kan in één werkgang met de oogst gebeuren. Gewasresten van prei zijn zeer
geschikt als veevoeder. Ook compostering is mogelijk als droog en structuurrijk materiaal
worden bijgemengd. De groene bladeren van prei zijn rijk aan antioxidanten zoals polyfenolen
en vitamines. Recent onderzoek toonde aan dat stabilisatie door melkzuurfermentatie leidde tot
een stijging van een aantal belangrijke polyfenolen, het ontstaan van nieuwe polyfenolen en
een stijging van de totale antioxidantcapaciteit. Naast gefermenteerde prei, kan ook de
bereiding van preibrood, preipasta, preikaas en preikroketten een mogelijke oplossing bieden
voor de prei nevenstromen. Prei is ook zeer geschikt voor covergisting.
Specifieke reststroom uien
De teelt van uien levert niet alleen een grote hoeveelheid loof op (zie Tabel 8). De droging en
bewaring van de uien op het bedrijf levert een bepaald percentage aan uitval op, de
zogenaamde tarra-uien. Ook tijdens het uienbewerkingsproces komt een continue reststroom
vrij van wortel(resten), pellen, staarten en ondermaatse uien (<20mm). Vanaf 2010 wordt er in
Nederland onderzoek uitgevoerd het co-vergisten van uienpellen met mest. Daarbij bleek in
eerste instantie de continuïteit van de aanvoer een probleem. De ui bevat bovendien
antioxidanten als quercitine (vooral de pellen) en anthocyaan. Uienpellen hebben ook een
potentiële toepassing als insecticide of fungicide. Ondermaatse uien zijn geschikt als grondstof
voor de productie van uienolie.
3.2.2.2
Organisch-biologische reststromen afkomstig van de voedingsindustrie,
distributiesector en de voedingsdiensten (horeca, catering …)
Aanbod
Productieprocessen uit de voedingsindustrie waren in 2011 goed voor ongeveer 1 778 000 ton
OBA reststromen (uitgezonderd aarde en slibs. Meer dan een kwart van de totale aan de
voedingsindustrie gerelateerde OBA stroom is afkomstig van de sector 'Aardappelen, groenten,
25
fruit en bereide maaltijden'. Na het productieproces is er nog een stroom van ongeveer 129 000
ton onverkochte voedingsmiddelen.
Voedselverliezen en nevenstromen in de distributiesector worden geraamd op ongeveer 116
000 ton per jaar.
Bij de voedingsdiensten, waaronder de horeca, catering,…, vormt het afval dat gegenereerd
wordt bij de bereidingen de grootste bron van organisch-biologisch afval. Het gaat om ongeveer
166 000 ton.
Bestemming OBA-stromen
Het grootste deel van de totale stroom, bijna 49%, van de bijproducten en afvalstromen gaat
naar veevoeding. Dit gebeurt ofwel rechtstreeks ofwel via mengvoeder. Het betreft in hoofdzaak
zuiver plantaardige stromen. Een aantal stromen uit de voedingsindustrie voldoen zonder extra
behandeling aan de federale wetgeving betreffende dierenvoeding (bv. wortelschraapsel,
bietenpulp, draft, …). Die stromen kennen geen afzetproblemen en hebben vaak een positieve
marktprijs.
Maïskiem-, koolzaad-, zonnepit-, palmpit-, aardnoot-, soja- en lijnzaadschroot kunnen in de
dierenvoeding verwerkt worden (BEMEFA, 2012; FAVV).
Ruim 11% van de reststromen wordt rechtstreeks uitgereden in de landbouw. Het gaat hier
voornamelijk over (schuim)aarde en slibs.
Ongeveer 30% van de gft en 20% van de OBA-stromen gaan naar vergisting. In 2013 werden in
totaal 1.632.206 ton inputstromen vergist in 41 installaties, zoals meer in detail weergegeven in
figuur 6. Het aandeel van de verschillende stromen in de OBA-vergisting in 2013 bedroeg 63 %
organisch-biologisch bedrijfsafval,13 % energiegewassen en 19 % mest. De OBA-stromen die
naar vergisting gaan, zijn voornamelijk plantaardige, gemengde OBA-stromen en slibs van
onder meer de voedingsindustrie. OBA wordt in hoofdzaak vergist in industriële vergisters.
Landbouwvergisters kunnen ook OBA’s verwerken tot max. 40% van de input.
768.485 ton gft-, OBA-stromen en groenafval worden gecomposteerd.
282.774 ton wordt biothermisch gedroogd, met name ongeveer 254.000 ton verwerkte mest en
29.000 ton organisch-biologisch afval in 2013. Hier wordt bijna 64% van de verwerkte mest
(meestal kippenmest of varkensmest) opgemengd met OBA-stromen en nadien gedroogd in 4
installaties in Vlaanderen (verplicht hygiënisatieproces i.k.v. de EU-verordening 1069/2009
inzake Dierlijke Bijproducten). De output wordt geëxporteerd naar Frankrijk en Duitsland voor
toepassing in de landbouw.
Figuur 8: Verwerking van organisch-biologisch afval. Inputstroom per type verwerking in 2013 (Vlaco, 2014).
26
Het eindproduct van co-vergisting is een digestaat. Op deze stroom is de afvalstoffenwetgeving
van toepassing. Het digestaat wordt voor ruim 60% ook nabehandeld (ontwatering, drogen) en
kan ingezet worden als grondstof, bodemverbeterend middel of meststof als het aan de
milieuwetgeving voldoet.
Het tonnage OBA dat verwerkt wordt als biobrandstof en in biochemische toepassingen is op
vandaag klein, resp. 0,8% en 0,2%.
Niet-verkochte voedingsmiddelen
In 2011 wordt ruim de helft van de – om kwaliteitsredenen – niet-verkochte voedingsmiddelen
rechtstreeks ingezet of verwerkt voor dierlijke consumptie. Van de hoeveelheid die omwille van
een verpakkingsfout uitviel, wordt 80% terug ingezet voor humane en dierlijke consumptie via
herverwerking in eigen bedrijf of extern bedrijf (in geval van bijv. droging voor veevoeding),
voedselbanken,... In totaal gaat ongeveer 73 000 ton van de 130 000 ton niet-verkochte
voedingsmiddelen, zijnde 56%, terug richting voeding, vooral richting dierlijke voeding; 27 000
ton of 21% wordt vergist en als bodemverbeterend middel of meststof terug ingezet in de
landbouw.
Op basis van de OVAM-bevraging (zie Inventaris Biomassa 2011-2012 OVAM) blijkt dat
voedingsbedrijven in Vlaanderen anno 2011 heel bewust omgaan met de bestemming van hun
afval- en nevenstromen. Verwerken kost geld, maar kan zeker ook opbrengen.
3.2.2.3
Gft-afval afkomstig van huishoudens
Herkomst en aanbod
Met gft-afval wordt het groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens bedoeld. Het ingezamelde
gft-afval bestaat voornamelijk uit tuinafval, zoals maaisel, onkruid en voor een deel uit groenteen fruitafval. Op basis enkele sorteeranalyses op twee gft-composteringsbedrijven wordt een
grote regionale en seizoenale variatie vastgesteld. Een ruwe indicatie op basis van een
gewogen gemiddelde geeft 24 tot 52% gf-fractie aan (Vlaco, 2012). Die variatie is grotendeels
te wijten aan het feit dat er in de winterperiode minder tuinafval wordt ingezameld.
In 2011 werd er ongeveer 282 000 ton huishoudelijk gft-afval selectief ingezameld.
Bestemming
Compostering en voorvergisting met nacompostering. In de gft-compostering en -vergisting
samen is er in 2011 bijna 338 000 ton afval verwerkt. Dit bestaat uit bijna 282 000 ton gft-afval,
een kleine 11 000 ton organisch-biologisch afval en iets meer dan 45 000 ton
structuurmateriaal. Van de totale hoeveelheid ingezameld gft-afval werd 83% verwerkt in
composteringsinstallaties en 17% in vergistingsinstallaties. Uit het aanbod gft-afval wordt
gemiddeld 37,5% gft-compost geproduceerd.
Afzet gft-compost. Compost is een kwalitatieve bodemverbeteraar, bruikbaar voor heel wat
toepassingen. In 2011 werd afgerond 370 000 ton compost geproduceerd, waarvan ca. 110 000
ton gft-compost. De vraag is in het voor- en najaar groter dan het aanbod.
Het grootste aandeel compost gaat naar grootafnemers (grondmengers, potgrondfabricanten),
gevolgd door de sector groenvoorziening (particulieren, tuinaannemers, openbare
groenvoorziening). De landbouw is goed voor ca. 5%. De mestwetgeving is voor de afzet in de
landbouw vooralsnog een belemmerende factor. Groeipotentieel is er in de afzet naar
potgrondtoepassingen, deze bedraagt 10% in 2011.
Kostprijs
De compostering van gft-afval kost 65 tot 75 EUR/ton. De kostprijs voor vergisting van gft-afval
wordt geschat tussen 78 en 80 EUR/ton. De verkoopprijs van het eindproduct is zeer
gedifferentieerd i.f.v. kwaliteit, hoeveelheid, afnemer… (Vlaco, 2012).
27
3.2.2.4
Gebruikte frituurvetten en -oliën (GFVO)
In Vlaanderen geldt een uitgebreide producentverantwoordelijkheid voor gebruikte frituurvetten
en -oliën: producenten, distributeurs en invoerders zijn verplicht te zorgen dat hun product in
afvalfase op een correcte en milieuverantwoorde wijze wordt ingezameld en verwerkt. Sinds
2012 wordt deze verplichting opgenomen in een collectief plan waarin Valorfrit en de
gemeenten samenwerken. De data hieronder vermeld zijn afkomstig van Valorfrit, de
organisatie die in opdracht van de producenten, traders en invoerders, het ophaal- en
verwerkingscircuit van GFVO in België opvolgt en hierover jaarlijks rapporteert aan de overheid.
Huishoudelijk/particulier gebruik: tot deze categorie behoren GFVO afkomstig van huishoudens,
die worden ingezameld via de KGA-inzameling op containerparken, huis aan huis of per wijk.
Gebruikte frituurvetten en -oliën (GFVO) afkomstig van professioneel gebruik worden
onderverdeeld in twee categorieën:
— GFVO afkomstig van professioneel gebruik: tot deze categorie behoren GFVO afkomstig
van catering, grootkeukens, restaurants, frituren, hotels, snackbars, kantines, uitzendkoks,
fastfood …
— GFVO afkomstig van voedingsmiddelenindustrie: GFVO afkomstig van de
aardappelverwerkende industrie, chipsproducenten,…
Aanbod
Huishoudelijk GFVO. In 2011 behaalde de inzameling van huishoudelijke GFVO ongeveer
7000 ton in Vlaanderen. Dankzij de 5 jaar intensieve communicatiecampagnes door Valorfrit
zien we dat de inzamelresultaten verder stijgen.
Professioneel GFVO. In 2011 behaalde de inzameling van GFVO afkomstig van professioneel
gebruik ongeveer 13 000 ton in Vlaanderen. De scherpe concurrentie tussen de ophalers heeft
ervoor gezorgd dat de horecasector meer dan ooit geprospecteerd werd door de ophalers
waardoor er nog nauwelijks inzamelbare frituurvetten en -oliën verloren gaan.
GFVO afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie. Hiervoor zijn weinig gegevens
beschikbaar aangezien deze afvalstoffen niet opgevolgd worden via het systeem van de vzw
Valorfrit. Volgens FEVIA (federatie van de voedingsindustrie in België) zou de hoeveelheid
GFVO van de voedingsmiddelenindustrie beperkt zijn, aangezien de meeste bedrijven niet met
batchsystemen, maar wel met continue systemen werken.
Bestemming
In de verwerking van de ingezamelde GFVO wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen
huishoudelijke GFVO en GFVO voor professioneel gebruik en tussen plantaardige of dierlijke
vetten en oliën, omdat het in de praktijk vaak om een mengsel van plantaardige en dierlijke
vetten en oliën gaat.
In de verwerking van de ingezamelde GFVO onderscheiden we 2 stappen: eerst komt de
opzuivering bij de erkende recuperanten, waarna de stromen in bulk afgevoerd worden naar de
eindverwerkers. De eerste stap in de verwerking gebeurt voor 37,19% in België.
Het gezuiverde materiaal wordt door de verwerker in bulk afgeleverd naar de eindverwerking.
De belangrijkste eindverwerking is reeds jarenlang de biodieselproductie.
28
Ton
2011
BE (T)
NL (T)
D (T)
Andere
(T)
Totaal
(T)
%
0
11 652
5 087
9 404
26 143
89,
35
14
0
373
159
546
1,8
6
Energetische
valorisatie
1 711
495
122
242
2 570
8,7
9
Totaal
1 725
12 147
5 582
9 805
29 260
10
0
Biodiesel
Oleochemie
Tabel 8: Bestemmingen van de in België ingezamelde GFVO in 2011 (Valorfrit 2012)
Tabel 8 geeft een overzicht van de verschillende bestemmingen van de GFVO die via het
systeem van de aanvaardingsplicht in België werden ingezameld en gerapporteerd.
Gebruik in de oleochemie. Plantaardige en dierlijke vetten en oliën kunnen gebruikt worden
als grondstof in de oleochemie bij de productie van vetzuren, vetalcoholen, vetzure esters,
glycerine en andere derivaten. De vetten en oliën moeten bij aanlevering vrij zijn van
onoplosbare onzuiverheden. De gezuiverde vetten en oliën worden vervolgens door hydrolyse
omgezet tot vetzuren, die zelf eerder chemische intermediairen zijn, en meestal verder
gederivatiseerd worden. De zijstroom glycerine wordt gebruikt in technische toepassingen,
zoals in de zeepindustrie en de cosmeticasector (bron, Oleon), of in vergistingsinstallaties.
De vraag vanuit de biodieselsector is echter zo groot, dat in 2011 nog slechts een kleine 2%
van de ingezamelde GFVO in de oleochemie wordt verwerkt.
Glycerine voor voeding. Enkel glycerine afkomstig van de hydrolyse van puur plantaardige
oliën (bvb. palmolie en koolzaadolie) wordt ook in de voeding gebruikt.
Gebruik in energietoepassingen. Hier maken we onderscheid tussen vergisting, productie van
biodiesel en verbranding.
Vergisting: Deze verwerkingstoepassing wordt vooral gebruikt voor de reststromen die
vrijkomen bij de opzuivering van GFVO. In 2011 is het aandeel ingezamelde GFVO dat ingezet
wordt voor de opwekking van groene stroom teruggevallen naar 9%.
Biodiesel: Vooral vanuit de biodieselsector is er een grote en groeiende vraag. Volgens de
gegevens van Valorfrit vzw, werd in 2011 ongeveer 90% of 26 143 ton van de in België
ingezamelde GFVO uitgevoerd voor biodieselproductie. Nederland is de belangrijkste
bestemming omdat daar sinds 2008 een aantal biodieselproductiebedrijven zijn opgestart. Zij
leveren de biodiesel aan brandstoffenverdelers die deze bijmengt met een fossiele brandstof.
Sinds 2011 komt daar een aanzienlijke uitvoer naar Slovakije bij. De uitvoer naar Duitsland
groeit eveneens.
Verbranding: Volgens artikel 4.5.2 van het VLAREMA mogen stromen die selectief worden
ingezameld en die in aanmerking komen voor materiaalrecyclage, in Vlaanderen niet verbrand
worden. GFVO afkomstig van huishoudelijk gebruik of van professioneel gebruik (horeca,
frituren) vallen onder het verbrandingsverbod, aangezien deze ingezamelde stroom meestal niet
zuiver plantaardig is en in aanmerking komt voor materiaalrecyclage. Hierop zijn sinds 2006
uitzonderingen toegestaan. Drie installaties in Vlaanderen hebben in 2011-2012 een afwijking
op het verbrandingsverbod voor GFVO verkregen, in de praktijk worden er geen GFVO uit
Vlaanderen verbrand door de hogere prijs die vanuit de biodieselsector wordt geboden, enkel
een kleine hoeveelheid GFVO van buiten Vlaanderen.
Opbrengst-kostprijs
De prijzen die betaald worden voor GFVO, blijken in praktijk sterk afhankelijk te zijn van prijzen
van de pure primaire plantaardige oliën, zoals de palmolie (dewelke onder invloed staat van de
fossiele brandstofprijzen), de hoeveelheid, de methode van inzameling en de kwaliteit van het
materiaal. Zo bleek in het verleden dat wanneer er pure plantaardige oliën aan vrij gunstige
prijzen kunnen gekocht worden, deze meer zuivere stromen worden verkozen voor
rechtstreekse inzet in de dieselmotoren.
29
Bij kleinere hoeveelheden varieert de prijs tussen 200 à 300€ per ton, voor grotere
hoeveelheden tot 500 à 600 € per ton (bron: VVSG, 2012).
3.2.2.5
Dierlijk afval
Aanbod
Het Vlaamse aanbod dierlijk afval bedroeg in 2011 ongeveer 174 000 ton C1-C2 afval en 614
000 ton C3 afval. Dit totale Vlaamse aanbod van 788 000 ton is daarmee goed voor iets meer
dan driekwart van al het dierlijk afval dat wordt opgehaald door erkende ophalers van het
Vlaamse Gewest. Een klein gedeelte van het dierlijk afval is afkomstig van krengen van
gezelschapsdieren. Het aanbod van dierlijk afval vindt echter voornamelijk zijn oorsprong in de
veeteelt.
Het aandeel geproduceerd in het Vlaamse Gewest bedraagt voor C3-materiaal tussen 74 en
80%, hetgeen in het buitenland wordt opgehaald ongeveer tussen 14 en 19%. Het transport van
C3-materiaal tussen de lidstaten is vrij. In 2011 was de opgehaalde hoeveelheid C3-materiaal in
Vlaanderen en de omringende regio’s 796 781 ton. Gelet op de talrijke schakels in de keten is
het mogelijk dat de opgehaalde hoeveelheid C3-materiaal iets lager ligt dan 796 781 ton door
mogelijke dubbeltellingen op basis van de registers.
Omdat ophalers van het Vlaamse Gewest echter ook dierlijk afval buiten Vlaanderen betrekken
(iets meer dan 25%) wordt hun finale aanbod ook afhankelijk van andere factoren dan de
Vlaamse veestapel.
Bestemming van het C3-materiaal
Na verwerking van dierlijk afval ontstaat er hoofdzakelijk diermeel en dierlijke vetten. Hieronder
wordt het diermeel van categorie 3 in detail besproken.
Categorie 3 (C3)-materiaal omvat onder meer delen van geslachte dieren die voor menselijke
consumptie geschikt zijn verklaard, maar daar om commerciële redenen niet voor in
aanmerking komen.
Ruw of onverwerkt dierlijk afval onderscheidt zich van verwerkt dierlijk afval (afgeleide
producten genoemd). Afgeleide producten ontstaan na omzetting van dierlijke bijproducten met
een van de toegestane methodes uit de Verordening (EG) Nr. 1069/2009. Voor dierlijk afval
komt dit in praktijk neer op verwerking met één van de beschreven warmtebehandelingen
(methoden 1 tot en met 7) in een daartoe erkend en vergund verwerkingsbedrijf. Door het
verwerkingsproces wordt het materiaal gescheiden in diermeel en dierlijk vet.
Bepaalde dierlijke bijproducten kunnen ook als grondstof worden gebruikt voor technische
toepassingen, de oleochemie, petfoodproductie, veevoeders, diagnose, onderwijs en
onderzoek.
Diermeel afkomstig van categorie 3
De 796 781 ton opgehaald C3 afval, waarvan 74 tot 80% van Vlaamse oorsprong is, wordt voor
meer dan 90% in Vlaanderen verwerkt. De verwerking resulteert in dierlijke eiwitten en vetten.
Ook hier bestaat een aanzienlijke restfractie (511 781 ton) waarvan de eindbestemming
onduidelijk is.
— De dierlijke eiwitten (162 000 ton) onder de vorm van diermeel vinden voornamelijk (86%)
een toepassing als petfood. Dit is voornamelijk te wijten aan de betere prijzen die kunnen
worden bekomen van de petfoodindustrie.
— 93% van de gesmolten vetten (123 000 ton) worden gebruikt als veevoeder en in de
oleochemie. Voor 2013 werden aan drie verbrandingsinstallaties afwijkingen op het
verbrandingsverbod toegestaan voor in totaal 33 042 ton. Dit betekent, net als in het geval
van de GFVO, niet noodzakelijk dat deze hoeveelheid ook werkelijk verbrand zal worden.
De verbrande vetten (6833 ton) zijn niet afkomstig uit Vlaanderen.
Zowel de in Vlaanderen erkende ophalers als de Vlaamse verwerkers betrekken een significant
gedeelte van het dierlijk afval niet uit Vlaanderen. Ook verwerkte diermelen en dierlijke vetten
worden ingevoerd. Ingevoerde diermelen hebben als bestemming de verwerking in of als
30
meststoffen en/of bodemverbeteraars. C3 vetten worden vrij verhandeld, op een met de
primaire vetten en oliën gedeelde markt.
Ook de gewijzigde verordening dierlijke bijproducten zal waarschijnlijk invloed hebben gehad:
de voorwaarden voor grensoverschrijdende transporten van dierlijke bijproducten en afgeleide
producten werden duidelijker, ook diermelen afgeleid van C2-materiaal werden toegelaten in
meststoffen en bodemverbeterende middelen, en de voorwaarden voor het gebruik van
verwerkte dierlijke eiwitten (C3) waren voor interpretatie vatbaar.
Diermelen en verwerkte dierlijke eiwitten worden vooral gebruikt in de biologische landbouw,
wat (voorlopig nog) geen groot afzetgebied is.
In 2011 werd 395 ton diermeel van categorie 3 ingezet voor energieproductie.
In- en uitvoer van verwerkt dierlijk afval
De ophaling en verwerking van dierlijk afval is binnen Europa regionaal en/of nationaal
georganiseerd. De Vlaamse ophalers en verwerkers gaan in toenemende mate allianties aan
met partnerbedrijven in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Soms is er van oudsher een sterke
aanwezigheid in de ganse Benelux. Ook het verwerkt dierlijk afval kent zijn weg over de grens.
De gegevens over in- en uitvoer zijn afkomstig van de afvalstoffenregisters en de databank
TRACES. Data geven aan dat de verwerkingscapaciteit van de Vlaamse verwerkers ook een
deel van het verwerkte dierlijk afval van de ons omringende landen opvangt. Vlaanderen kent
veel meer in- dan uitvoer van zowel verwerkte dierlijke vetten als melen.
Kostprijs
De kostprijs van dierlijk afval is behoorlijk variabel en wordt door drie verschillende elementen
bepaald:
— De sterke differentiatie van de kostprijs, afhankelijk van het type dierlijk afval.
— De marktorganisatie in België per categorie dierlijk afval.
— De Europese en internationale markt van vetten, oliën en melen.
Voor diermelen is de afzet stabiel. De potentie van de ophalers en de verwerkingssector zit
daarnaast vooral in een bovenregionale infrastructuur van ophaling en verwerking. Vlaanderen
speelt daarin zeker een belangrijke rol. De Vlaamse verwerking biedt uitkomst voor heel België,
Luxemburg en Noord-Frankrijk.
Bovenstaande vaststellingen leiden tot de inschatting dat de hoeveelheid dierlijk afval de
komende jaren niet zal dalen.
3.2.2.6
Slibs
Aanbod
De slibproductie van de voedingsindustrie (waterzuiveringsslib, inclusief primair slib en
flotatievet) schommelt rond de 30 200 ton droge stof, en varieert in functie van het droge
stofgehalte.
Bestemming
Slibs afkomstig uit waterzuiveringsinstallaties van de voedingsindustrie worden omwille van de
regelgeving steeds minder rechtstreeks in de landbouw afgezet ten voordele van de vergisting.
De natste stromen die moeilijk vergist kunnen worden, worden uitgereden. De 30 223 ton droge
stof van slibs afkomstig uit waterzuiveringsinstallaties van de voedingsindustrie wordt
rechtstreeks afgezet in de landbouw (37%), vergist (36%) of ontwaterd voor
compostering. De vergisting levert warmte, biogas en digestaat/niet-uitgegist slib. De warmte
en het biogas kunnen nuttig worden toegepast, eventueel in andere bewerkingen van het
slibverwerkingssysteem, zoals bijvoorbeeld de droging van digestaat. Het digestaat/nietuitgegist slib ondergaat een biologische behandeling met het oog op toepassing als compost.
Waar de kwaliteit niet voldoet (<0,5%), wordt het gedroogd, als voorbehandeling voor
verbranding.
31
In de Vlaamse vergistingsinstallaties wordt ook bio-slib, voornamelijk afkomstig uit biologische
waterzuiveringsinstallaties in de voedingsindustrie in Frankrijk en Nederland, verwerkt.
In de praktijk is bij de inputregistratie op de verwerkingsbedrijven het onderscheid tussen
waterzuiveringsslibs en andere slibachtige stromen meestal niet duidelijk genoteerd of niet
digitaal beschikbaar, wat een verdere kwantitatieve opsplitsing niet mogelijk maakt.
Slib (tds)
Productie
tds
landbouw
recyclage
vergisting
30 223
11 272
4 205
10 900
Waterzuiveringsslib
voedingsindustrie
verbranding
146
Tabel 9: Bestemmingen slib uit voedingsindustrie anno 2011
Kostprijs
Uit de bevraging van de voedingssector door de OVAM in 2012 blijkt dat er enorme variatie in
kostprijs is in de verwerking van de OBA-stromen in Vlaanderen, zoals weergegeven in
onderstaande tabel. Zo bepaalt de energetische waarde, het droge stofgehalte en de kwaliteit in
belangrijke mate de kost of opbrengst van de inputstromen voor vergisting, waarbij ook de
transportkost zeker niet verwaarloosbaar is. Voor bepaalde OBA’s krijgt de voedingsindustrie
een positieve prijs (gemiddeld 10-15 EUR/ton). Ook de verwerkingskost voor het digestaat
bepaalt mee het kostenplaatje van vergisting. Door de stimulans van de
groenestroomcertificaten is biogas economisch het belangrijkste eindproduct van een
vergistingsinstallatie. De energie-inhoud wordt bepaald door de hoeveelheid methaan die erin
aanwezig is. Biogas heeft een verbrandingswaarde van 25 MJ/Nm³. Het klassieke aardgas
heeft een verbrandingswaarde van 30MJ/Nm³. Biogas is niet onmiddellijk inzetbaar. Het moet
eerst nog behandeld worden voor gebruik, o.a. ontzwaveling en condensatie.
Verwerking
Kosten per ton natte stof
Uitrijden in de landbouw
10-30 EUR
Vergisting
20-80 EUR
Verbranden gemengde stroom
130-140 EUR
Tabel 10: Kostprijs voor de verwerking van OBA-stromen uit de voedingsindustrie (OVAM, 2012)
De kostprijs van slib uit de voedingsindustrie is sterk afhankelijk van het aanbod slib en de
schaalgrootte van de installatie.
3.2.3
De kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte
3.2.3.1
Houtige reststromen
Aanbod
De bosoppervlakte in Vlaanderen bedraagt ca. 177 424 ha volgens de Boswijzer 2011
(www.natuurenbos.be). Het Vlaamse bos bestaat ongeveer uit 70% privé en 30% openbaar
domein. Het gemiddelde houtvolume op stam bedraagt 216 m³/ha. De houtaangroei wordt
geschat op 5 m³/ha/jaar (bron: Bos en Natuur, 2008), waarvan 4,2 m³/ha/jaar wordt
geëxploiteerd (mededeling ANB, 2013).
Bestemming
In één lot zitten er vaak verschillende kwaliteiten welke de houthandelaar zelf verder vermarkt:
zaaghout naar de zagerij, brandhout naar een brandhouthandelaar, etc.
Het valoriseren van resthout (tak- en tophout uit bosexploitatie hangt sterk af van de lokale
omstandigheden van de exploitatie (bereikbaarheid voor machines, winbaar volume, seizoen).
32
Het MIP II project Limburgs Groen voor een groene economie heeft deze invloedsfactoren
onderzocht. Het aanbod resthout wordt geraamd op 89 000 ton (cfr tabel 4).
Resthout uit de bosbouw wordt voornamelijk ingezet voor energetische valorisatie en
verwacht wordt dat bij een ongewijzigd subsidiebeleid en onder druk van stijgende
energieprijzen dit op korte en middellange termijn zo zal blijven.
3.2.3.2
Groenafval
Aanbod
Huishoudelijk groenafval. In 2011 is er 463 000 ton huishoudelijk groenafval (huishoudelijk
gemengd tuinafval en snoeihout en boomstronken) selectief ingezameld aan huis en op
containerparken.
Bedrijfsgroenafval (bedrijven en overheden). De hoeveelheid niet-houtig groenafval dat
vrijkomt bij onderhoud van gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk en bedrijfsgroen, werd voor
2011 geraamd op 334 000 ton, waarvan ongeveer 74% afkomstig is van bedrijven.
Beheer wegen. De hoeveelheden hout(afval) die jaarlijks vrijkomen via onderhoudswerken van
wegen en terreinen worden door VITO geschat op 98 000 ton. Een gedeelte vindt zijn weg naar
o.a. spaanplaatindustrie (stammen, zware takken, deel van houtsnippers), een ander deel wordt
versnipperd en al dan niet ter plaatse gebruikt als mulch of wordt als biomassa verkocht voor
verbranding.
De totale hoeveelheid maaisel van bermen en graslanden in beheer geraamd op 80 000 tot 90
000 ton droge stof of 186 000 ton maaisel in Vlaanderen. Er is voor (berm)maaisel een groot
verschil tussen de geraamde hoeveelheden en de werkelijk gemaaide, afgevoerde en verwerkte
hoeveelheden, omwille van diverse factoren. Via het project Graskracht (ANB et al., 2012) werd
in 2010-2011 een vrij gedetailleerde inventarisatie opgesteld van het (potentieel) aan maaisel
dat door verschillende instanties beheerd wordt. Voor meer info wordt verwezen naar
www.graskracht.be.
Bestemming groenafval (excl. bermmaaisel)
Een groot deel van het groenafval wordt in Vlaanderen verwerkt, via materiaalrecyclage,
compostering, mulching of energetische valorisatie. Dit gebeurt zoals voorzien in het
Uitvoeringsplan organisch-biologisch afval en huishoudelijke afvalstoffen. Slechts een kleine
fractie gaat naar Nederland, voornamelijk voor compostering. Groenafval van huishoudens is in
Vlaanderen bestemd voor materiaalrecyclage (mulching van snoeihout, compostering,…). De
bestemming van het bedrijfsgroenafval is compostering, mulching of energetische valorisatie.
De hoeveelheid die naar compostering gaat, kent een wisselende, stijgende trend. Voor
groenafval is het verbrandings- en stortverbod van toepassing.
De energetische valorisatie neemt toe (snoeihout en houtige fractie groenafval). Het Waals
gewest is de voornaamste bestemming van deze fracties. Anderzijds werd in 2011 ook houtige
fractie van groenafval en snoeihout ingevoerd vanuit Nederland voor verbranding in Vlaamse
installaties. Naar schatting gaat het om 5000 – 10 000 ton per jaar, mogelijk meer na 2011.
Op de groencompostering is in 2011 in Vlaanderen 466 000 ton gecomposteerd op 26
operationele verwerkingseenheden. In de gft-compostering is er in 2011 ruim 45 000 ton
groenafval verwerkt. Dat maakt dat er in totaal bijna 512 000 ton groenafval is gecomposteerd
in 2011.
Het composteerproces van groenafval resulteert in ongeveer 233 000 ton compost (0,5 ton
per ton groenafval) en 48 930 ton houtsnippers (10,5% van het aangevoerde groenafval).
De houtsnippers kunnen ingezet worden als mulch, of energetisch gevaloriseerd worden.
Een deel van het snoeihout wordt opnieuw ingezet als structuurmateriaal in de
composteerinstallaties. Een deel van de zeefoverloop die vrijkomt bij compostering wordt
ingezet als ent- en structuurmateriaal.
Groenafval van overheden en bedrijven kent verschillende bestemmingen, waarbij ongeveer
tweederde (220 203 ton) wordt gecomposteerd. De enige andere bestemming die tussen 2007
33
en 2010 zowel absoluut als relatief gezien in belang toenam was 'andere voorbehandeling',
goed voor 14,5%.
Vergisting van groenafval in zijn totaliteit is geen optie. Dit is technisch niet haalbaar
omwille van de houtige structuur. Houtige vezels bevatten veel lignine, dat in anaerobe
omstandigheden zeer moeilijk afgebroken wordt.
Zeefoverloop. Met zeefoverloop wordt de houtige fractie bedoeld na afzeving van compost.
Sinds 2007 kan licht-verontreinigde zeefoverloop die niet als ent- en structuurmateriaal terug in
het composteringsproces kan worden gebracht, worden ingezet voor de productie van
hernieuwbare energie in verbrandingsinstallaties vergund voor niet verontreinigd behandeld
houtafval, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. De energetische waarde bedraagt
8- 9,5 GJ/ton. Het uitgangspunt blijft dat op de compostering een kwaliteitsvolle compost wordt
geproduceerd die voldoet aan de normen en wettelijke vereisten. De hoeveelheid
structuurmateriaal die nodig is voor compostering van het zacht groenafval, is onder meer erg
afhankelijk van de samenstelling van het inkomend groenafval, van de wijze van verhakselen,
van het het composteringsproces en van de manier van omzetten. Tot op heden is er geen
algemene norm die de kwaliteit voor deze biomassa bepaalt. Het zijn dan ook de individuele
biomassacentrales die de specifieke eisen voor de kwaliteit bepalen. In het VIS-project
SYNECO (synergie energie met compostering) is dit verder bekeken. De hoeveelheid
zeefoverloop die naar verbranding gaat, is relatief beperkt omwille van de hoge
opschoningskost van deze stroom, en varieert in functie van de evolutie van de vraag en het
aanbod in de houtafvalmarkt. De hoeveelheid die afgevoerd wordt naar het Waals Gewest is
niet bekend.
Bestemming bermmaaisel
Het aanbod van maaisel is seizoensgebonden. Om de verwerking van het maaisel te kunnen
spreiden over het gehele jaar, wordt het maaisel vaak tussentijds opgeslagen of ingekuild.
De afvoer van het maaisel en een aansluitende verwerking zijn verplicht volgens het
bermbesluit, maar gebeuren niet altijd correct. Om één van de doelstellingen van het
bermbesluit te bereiken, namelijk verschraling van de bermen, dient de afvoer van het maaisel
echter goed te gebeuren. Aangezien elk jaar op twee piekmomenten enorm veel bermmaaisel
vrijkomt, zoeken beheerders en verwerkers naar oplossingen.
Voor de eigenlijke verwerking is variatie een sleutelwoord. Verschillende pistes zoals
gebruik als veevoeder, compostering, vergisting, … kunnen gevolgd worden in functie van de
kwaliteit van het maaisel. In de praktijk wordt een beperkte hoeveelheid maaisel aangeboden bij
de groen- en gft-composteringsinstallaties in Vlaanderen. Vergisting vergt een aantal
randvoorwaarden. Belangrijk is dat de bermbeheerders hierbij ook voldoende structuurmateriaal
ter beschikking stellen van de compostering. In praktijk zijn enkel de volumes biomassastromen
gekend die de beheerder zelf in regie heeft, maar van de stromen die van werken komen die allin werden uitbesteed, kent men niet altijd de uiteindelijke bestemming.
Voor meer uitgebreide info over de verwerking van bermmaaisel wordt verwezen naar o.m. de
resultaten van de projecten Bermg(r)as (2014), Graskracht (2012), OVAM (2009a).
Afzet groencompost
Uit de hoeveelheid groenafval die wordt aangevoerd op de groencompostering wordt gemiddeld
40% groencompost geproduceerd. In 2011 werd afgerond 260 000 ton groencompost
geproduceerd. De vraag naar groencompost is groter dan het aanbod.
Kostprijs
De gemiddelde kostprijs voor het composteren van groenafval bedraagt ongeveer 25 EUR/ton
input. Deze prijs maakt een kwaliteitsvolle verwerking mogelijk. De verwerkingskost is
afhankelijk van de toegepaste technologie en verschilt van installatie tot installatie. De prijzen
zijn op het ’gehele’ product, en niet alleen op het droge stof gehalte en zijn zonder
transportkosten.
34
De verwerkingskosten voor maaisel worden bepaald in functie van de kwaliteit van het maaisel.
De verontreiniging, de maaimethode, de ouderdom van het maaisel en de eventuele
voorbehandeling zijn belangrijke kwaliteitsparameters. De kostprijs varieert tussen de 20 - 60
EUR/ton (Vlaco, 2011).
De verkoopprijs van compost varieert, afhankelijk van de afzetmarkt.
3.2.4
De kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens
De houtafvalmarkt is sterk internationaal gericht. Vlaanderen voert grote hoeveelheden
houtafval in, die sinds jaren naar de spaanplaatproductie gaan. Sinds 2010-2011 worden ook
grote hoeveelheden (niet-)verontreinigd behandeld houtafval ingevoerd voor energetische
valorisatie. Figuur 11 geeft een overzicht van de kringloop aan bestemmingen van reststromen
van groenbeheer en open ruimte, hout(rest)stromen van industrie en huishoudens
3.2.4.1
Hout en houtafval
Aanbod
Primair houtafval van de houtverwerkende sector
Ca. 690 000 ton wordt door deze sector geproduceerd. De primaire productie is de
productie van houtafval bijv. van zagerijen, fineerbedrijven, meubelindustrie,
plaatmateriaalproductie,… uitgezonderd de afvalverwerkende sector,
Huishoudelijk postconsumer houtafval
In Vlaanderen werd in 2011 ca. 160 000 ton houtafval ingezameld bij de huishoudens.
Daarnaast wordt geschat dat er ca. 100 000 ton houtafval door de huishoudens zelf wordt
ingezet als brandhout.
Industrieel post-consumer houtafval
Vroegere schattingen maken gewag van 150 000 tot 250 000 ton houtafval uit de bouw- en
sloopsector, en 200 000 ton uit andere algemene bedrijfssectoren. Dit geeft een totaal van 400
000 ton ingezameld industriëel postconsumerhout, waarbij ervanuit gegaan wordt dat al het
gegenereerde afvalhout effectief wordt ingezameld, wat vermoedelijk een overschatting is. De
productie van industrieel houtafval stijgt en daalt met het economisch klimaat.
Houtpellets
Het Vlaams aanbod aan houtpellets wordt geschat op ca. 50 000 ton/jaar. In de residentiële
sector wordt het verbruik op ca. 3000 ton geschat. De bestaande Max Green centrale verbruikt
jaarlijks ca. 800 000 ton pellets.
Voor het verbruik van houtpellets wordt vanaf 2014 een sterke stijging van de energetische
valorisatie verwacht door de ingebruikname van twee nieuwe installaties (E.On Genk, BEE
Gent), dus er is een sterk onevenwicht op deze markt dat tot grote invoer leidt.
In geval van omschakeling van de tweede elektriciteitscentrale (E.On) en de ingebruikname van
BEE wordt het tekort geraamd op 2,5 mio ton per jaar. Verwacht wordt dat dit tekort
hoofdzakelijk wordt ingevuld door import vanuit Noord-Amerika. Aanvoer van dichtbijgelegen
gebieden lijkt binnen het bestaande wetgevende kader (artikel 6.1.16. van het Energiebesluit)
weinig realistisch.
Tabel 11 geeft een overzicht van vraag en aanbod van houtafval in Vlaanderen in 2012. Hierbij
wordt uitgegaan van het volgende:
— normale economische conjunctuur, waarbij de spaanplaatsector op normaal
productieregime draait en dus 700 000 ton recyclagehout nodig heeft;
— de uitvoer van houtafval voor energietoepassingen daalt naargelang er meer capaciteit
beschikbaar is binnen het Vlaamse Gewest. Export voor materiaalrecyclage bedraagt
ongeveer 12 000 ton/jaar;
— het houtafval uit andere gewesten is in praktijk ook beschikbaar voor de Vlaamse
installaties;
— anderzijds worden de verbrandingscapaciteiten voor houtafval in het Waalse Gewest niet in
rekening gebracht.
35
Aanbod houtafval
Vraag houtafval (ton/j) (= vergunde
capaciteit)
Bedrijfshoutafval
(primaire sector)
690 000
700 000
Spaanplaat
(recyclagehout)
Houtafval
huishoudens
260 000
onbekend
Overige recyclage*
Bedrijfshoutafval
(postconsumer)
400 000
1 470 000
Energetische
valoriatie***
1 350 000
2 170 000
Totaal Vraag
Totaal aanbod
Saldo Vlaanderen
-
820 000
Invoer houtafval
(excl. Pellets)
Invoer 2013
Andere gewesten
210 000
420 000**
Tabel 11: Vraag en aanbod houtafval in Vlaanderen 2012
* stalstrooisel, slibindikking, resthout voor spaanplaatindustrie
** Schatting aanbod A- en B-hout in Waals Gewest
*** Energetische valorisatie van houtafval huishoudens en bedrijven
De tabel geeft aan dat reeds in 2012, op basis van de maximumverwerkingscapaciteit
genomen bij 100% inzet van hout(afval) in spaanplaat en energetische valorisatie, er nog een
grote hoeveelheid houtafval, ongeveer 40%, moet worden ingevoerd om de behoefte te
dekken. De werkelijke vraag hangt af van een aantal factoren zoals:
— de economische situatie van de spaanplaatsector;
— de operationele capaciteit van de verbrandingsinstallaties;
— de marktprijs voor houtafval, die bepaalt of installaties zich al dan niet concentreren op
houtafval in plaats van refused derived fuel (RDF), dit is hoogcalorisch afval dat specifiek is
voorbehandeld voor thermische toepassing.
Bestemming
Grote hoeveelheden houtpellets, B-hout en andere hout(afval)stromen in Vlaanderen worden
verbrand en hiervoor is ook voldoende verwerkingscapaciteit vergund.
Primair houtafval + huishoudelijk en industrieel post-consumer hout
Het primaire houtafval dat niet verbrand wordt (minstens 240 000 ton) en het huishoudelijk en
het niet-uitgevoerd industrieel post-consumerhout (samen minstens 510 000 ton) wordt
verdeeld over enerzijds de industriële verbrandingsinstallaties voor de productie van groene
stroom en warmte (369 000 ton in 2011) en anderzijds de Vlaamse spaanplaatsector
(minstens 381 000 ton). De spaanplaatsector gebruikt 51% post-consumerafval (ongeveer 700
000 ton, grotendeels uit België, ca. 150 000 ton wordt ingevoerd uit het buitenland) en 49%
primair houtafval (2011). Om te voldoen aan die behoefte aan houtafval voor spaanplaten
worden grote hoeveelheden afvalhout ingevoerd.
Nat zaagsel van houtzagerijen. De productie van houtpellets in Vlaanderen is erg beperkt en
hoofdzakelijk bestemd voor de particuliere markt. De grootste Belgische productiecapaciteit
bevindt zich in Wallonië. Primaire houtafval. Het zuivere houtafval (primaire houtafval) heeft
een relatief hoge waarde. Het wordt in eerste instantie aangewend als brandstof in de
houtsector zelf. Bij afwezigheid van een eigen verwarmingsinstallatie of bij een overschot aan
houtafval wordt dit extern afgevoerd. Krullen en schaafsel van blank hout worden ingezet als
36
grondstof in de spaanplaatindustrie, als strooisel verkocht aan particulieren en landbouwers of
in toenemende mate gebruikt als grondstof voor de productie van pellets en briketten.
Afval van plaatmaterialen of bekleed hout. Dit afval wordt meestal verbrand op de
productieplaats. De fijne fractie van het afval (schuur- en zeefstof) wordt meestal afgevoerd
naar steenkoolcentrales of voor solidificatie van vloeibare afvalstoffen die in de cementindustrie
worden verbrand.
Afval van huishoudens en bedrijven. Deze afvalfractie bestaat meestal uit een heterogene
massa van verschillende houtsoorten. De twee meest belangrijke afzetgebieden zijn
spaanderplaatproductie en energetische valorisatie.
Uit het jaarverslag 2013 van VAL-I-PAC blijkt dat houten verpakkingen in toenemende mate
worden ingezet voor energetische valorisatie1, waardoor de recyclagedoelstelling voor
éénmalige houten verpakkingen vanuit het Samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval elk jaar
meer en meer onder druk komt te staan. In 2013 werd 24 000 ton houten verpakkingsafval meer
verbrand ten opzichte van 2012. In 2013 werd er zo ca. 62 000 ton houten verpakkingen
energetisch gevaloriseerd binnen België. (bronnen: VAL-I-PAC, Jaarverslag 2013, IVCIE
Jaarverslag 2013). Houten verpakkingsafval heeft zo naast kunststof verpakkingsafval het
laagste recyclagepercentage van de verpakkingssoorten die onder het samenwerkingsakkoord
vallen.
Evolutie markt voor houtafval
Voor houtafval uit de houtverwerkende industrie kan worden vastgesteld dat de
economische activiteit een grote invloed heeft op de beschikbare volumes extern te verwerken
houtafval. De sluiting van houtzagerijen door toenemende buitenlandse concurrentie leidt tot het
wegvallen van een deel van het aanbod aan houtkrullen en -zaagsel. Hierdoor stijgen ook de
lokale tarieven voor deze houtfracties.
Voor de afzet naar lokale pelletproducenten vormt dit geen probleem omwille van de hogere
toegevoegde waarde voor pellets. De afzet stijgt zelfs door de toenemende vraag naar
houtpellets in binnen- en buitenland. Voor het andere belangrijke afzetkanaal, (stal)strooisel,
leidt dit ertoe dat strooiselproducenten goedkopere alternatieven zoeken bij andere
biomassastromen, of overgaan tot het verwerken van tak- en tophout van bosexploitatie tot
strooisel.
De prijzen voor deze deelstromen kennen dezelfde evolutie als het postconsumer hout. Het feit
dat gebruik als brandstof ook hier meer en meer aan belang wint en de brandstofprijzen
bepaald worden door de olie- en gasprijzen, zal ook in de toekomst een verdere prijsstijging
onvermijdelijk zijn.
Daarnaast vermeldt VITO in haar prognosestudie dat het aanbod van deze houtafvalstroom zal
afnemen door preventiemaatregelen, maar vooral door een structurele daling van de
bezettingsgraad van de productiecapaciteit in Vlaanderen door toenemende invoer van
afgewerkte producten.
Postconsumer houtafval wordt meer en meer een 'commodity' die sterk onderhevig is aan
de marktwerking.
De sterke terugval van de export bestemd voor energetische valorisatie, gekoppeld met de
verhoogde invoer voor dezelfde toepassing (zie figuur 9), geeft aan dat een aantal Vlaamse
installaties in de huidige context met concurrentiële prijsaanbiedingen houtafval buiten
Vlaanderen kunnen contracteren.
Het aanbod aan houtafval is momenteel relatief stabiel, maar zal naar de toekomst toe verder
afnemen door de dalende economische activiteit.
37
De vraagzijde van de houtafvalmarkt heeft een minder stabiel karakter. Dit wordt veroorzaakt
door een aantal factoren:
— stabiliteit van steunmaatregelen voor productie van hernieuwbare energie: de marktevolutie
in Vlaanderen hangt af van het effect dat de herziene groenestroomregeling en de
steunmaatregelen voor groene warmte zullen hebben;
— economische situatie voor de eindproducten waarin houtafval wordt verwerkt;
— seizoensschommelingen, die een invloed hebben op de warmtevraag.
Deze vaststellingen zijn analoog in Duitsland, waar de houtafvalsector duidelijk aangeeft dat de
overcapaciteit voor houtafvalverbranding op de Duitse markt leidt tot het inzetten van
recycleerbaar houtafval als energiebron en ook tot verhoogde import leidt. Volgens de
vooruitzichten van het Deutsche BiomasseForschungsZentrum* zal een verschuiving
plaatsvinden naar andere houtachtige biomassa, gaande van korte omloophout naar
groenafvalfracties. Dit wordt ook gestimuleerd door een bonus voor de inzet van 'hernieuwbare
grondstoffen'. Deze evolutie is ook in Vlaanderen merkbaar voor houtige fracties van
groenafval.
De prijs wordt vooral bepaald door de afnemers in de energiesector. Gelet op de doelstellingen
2020 voor hernieuwbare energie binnen Europa, zal de hout(afval)vraag hoog blijven en is
een prijsstijging onvermijdelijk op termijn.
250.000
200.000
Ton
150.000
Invoer
Uitvoer
100.000
50.000
0
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
Figuur 9: Evolutie in- en uitvoer postconsumer houtafval met kennisgeving, bestemd voor recyclage (OVAM,
2013).
*
Stromerzeugung aus Biomasse (FZK: 03MAP138), Endbericht zur EEG-Periode 2009 bis 2011,
Deutsche BiomassaForschungsZentrum, Maart 2012
38
160.000
140.000
120.000
100.000
80.000
60.000
Invoer
Uitvoer
40.000
20.000
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
0
Ton
Jaar
Figuur 10: Evolutie in- en uitvoer postconsumer houtafval met kennisgeving, voor energetische valorisatie
(OVAM, 2014).
Gelet op de doelstellingen 2020 voor hernieuwbare energie binnen Europa, zal de
hout(afval)vraag hoog blijven en is een prijsstijging onvermijdelijk op termijn, waardoor het
aantrekken van buitenlands houtafval ook moeilijker zal worden. De mate waarin deze
prijzen zullen stijgen, hangt rechtstreeks af van de ontwikkeling van vraag en aanbod, zowel
binnen Vlaanderen als van de uitbouw van energiecentrales in de omringende regio’s. Dit is ook
van belang voor de concurrentiepositie van de materiaaltoepassingen van houtafval.
Noten
39
Figuur 11. De kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte, hout(rest)stromen van industrie en huishoudens
40
3.3
Situatie en trends inzake beheer van biomassa in de
omringende landen
OVAM analyseerde in 2013 hoe de omringende landen hun biomassa(rest)stromen beheren en
welke instrumenten het beleid sturen. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen kort
toegelicht. Een meer gedetailleerde weergave van de beleidsinstrumenten, projecten en
subsidies in de ons omringende landen komt aan bod in hoofdstuk 5.
3.3.1
Dominantie van doelstellingen hernieuwbare energie: sterk aanzuigeffect
Alle EU landen kregen bindende doelstellingen opgelegd in het kader van hernieuwbare
energie. Dit zorgt voor een dominantie van het energiebeleid ten opzichte van het beleid rond
het sluiten van materiaalkringlopen.
Het bestaan van bindende doelstellingen met betrekking tot hernieuwbare energie zorgt voor
een sterk aanzuigeffect op de biomassareststromen om hiertoe bij te dragen. Alle landen
rekenen sterk op biomassa(rest)stromen om hun doelstellingen rond hernieuwbare energie te
halen. Velen importeren ook biomassa. Momenteel draagt biomassa in alle EU landen in grote
mate bij tot de consumptie van hernieuwbare energiebronnen (zie figuur 12). Hoewel alle
geanalyseerde landen de afvalhiërarchie onderschrijven zoals opgelegd door de EU, blijkt het in
de praktijk zeer moeilijk om deze af te dwingen. Dit komt vooral omdat materiaalrecyclage van
biomassa(rest)stromen voorrang moet krijgen op de energetische valorisatie ervan erwijl er
sterke financiële stimulansen bestaan in het kader van hernieuwbare energie om deze stromen
richting energietoepassing te sturen..
Figuur 12: Consumptie van hernieuwbare energiebronnen en biomassa per land.
3.3.2
Import van biomassa(rest)stromen
De beschikbaarheid van biomassa(rest)stromen verschilt sterk tussen de landen. Zo hebben
Duitsland, Frankrijk en Luxemburg (net als de Scandinavische landen) veel houtige biomassa
ter beschikking. In Duitsland wordt reeds een significant aandeel van de landbouwgrond ingezet
voor verbouwing van gewassen die als grondstof dienen voor biogas- en ethanol-productie.
Uit de nationale actieplannen hernieuwbare energie blijkt dat alle buurlanden in meer of
mindere mate beroep zullen moeten doen op de import van biomassa (bv houtpellets, palmolie)
om hun doelstellingen rond hernieuwbare energie te behalen. Dit blijkt ook uit een Europese
41
consultatie, waarvan de deelnemers moesten aangeven in hoeverre ze verwachten dat
bepaalde types biomassa meest waarschijnlijk zullen geïmporteerd worden van buiten de EU.
Tegen 2020 zou de EU import voor bv. houtpellets ca. 15-30 mio ton bedragen†.
Figuur 13: Resultaten van Europese publieke consultatie, antwoord op de vraag 'welke types biomassa zullen
meest waarschijnlijk geïmporteerd worden van buiten de EU'.
De Europese houtpelletsector kende de laatste jaren een enorme groei en ook houtpellets uit
niet-EU landen (VS, Canada) worden in toenemende mate geïmporteerd in de EU. Dit wordt
nog versterkt door de winning van schaliegas in de VS, waardoor de vraag naar pellets daar
afgenomen is en de export van pellets naar bv. de EU sterk toeneemt. De import van
houtpellets wordt ook financieel ondersteund in subsidiemechanismen. De winning van
schaliegas zorgt in de VS voor sterke dalingen in de fossiele energieprijzen waardoor de
omslag naar een bio-economie, en meer specifiek de hernieuwbare energieproductie, onder
druk komt te staan, zodat de pelletproducenten zich volop richten op buitenlandse markten
(Europa en Azië).
Zeer bepalend voor de beschikbaarheid en de kostprijs van biomassa is de inrichting van de
commerciële en logistieke systemen. Het is noodzakelijk in de komende jaren duurzame en
economisch rendabele logistieke biomassaketens op te zetten. In de komende 10 jaar
zullen biocommodities een cruciale rol gaan spelen binnen de logistiek van de bio-economie.
Mede in verband met de logistieke organisatie van biomassaketens bestaat een grote behoefte
aan standaardisatie van de biomassastromen. Daarnaast is het een uitdaging voor de
toekomst om logistiek 'moeilijkere' biomassastromen (bv. natte biomassa) in te zamelen en te
verwerken. Meer informatie hierover is terug te vinden in sectie 4.7.2.
In Nederland gaat er veel aandacht naar dit logistieke thema: men werkt er aan
toekomstbeelden van de logistiek in de biobased economy in 2025 en aan een gedragen
agenda met actiepunten voor 2013-2017 (ofwel waarmee moeten we starten in de
eerstkomende 5 jaar om de toekomstbeelden te bereiken). Geïmporteerde biocommodities voor
grootschalige verwerking binnen de biobased economy zullen worden aangevoerd in de
verschillende havens die samen de Nederlandse Bioport vormen. In havens zal de benodigde
infrastructuur bestaan uit los- en overslaginstallaties, opslagfaciliteiten en koppelingen tussen
verschillende installaties om elkaars reststromen te gebruiken. Dit komt verder aan bod in sectie
4.7.2.
† State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity,heating and cooling in the EU,
COM staff working document SWD(2014) 259 final, juli 2014
42
3.3.3
Centrale en lokale verwerking
In zowel Luxemburg als Wallonië wordt, naast centrale verwerkingsinstallaties, ook ingezet op
installaties op landbouwbedrijven. In Luxemburg ondersteunt men coöperatieve biogasinstallaties in de landbouw. Ook in Wallonië worden investeringen in 'micro-vergisters'
aangemoedigd.
In Finland zet men sterk in op het concept van distributed biobased economy. Dit concept
vereist een gelijktijdige ontwikkeling van een globale biobased economie en de introductie van
gespreide (decentrale, 'distributed') productiemodellen op het lokale niveau. Distributed biobased economy benadrukt de mogelijkheden van lokale productie dicht bij de plaats waar de
grondstoffen vandaan komen. Producten worden lokaal gemaakt in gesloten kringlopen, waarbij
verschillen sectoren reststromen en afval produceren en van elkaar gebruiken en ook de
benodigde energie voor de productie lokaal is opgewekt.
3.3.4
Opkomst groen gas (biomethaan)
Verschillende landen zetten in op het opwerken van biogas tot biomethaan (of groen gas) dat
geïnjecteerd kan worden in het netwerk. Naast Duitsland en Frankrijk, zet ook Nederland hier
beleidsmatig sterk op in met een 'Green deal green gas', een innovatiecontract groen gas en
een routekaart groen gas 2030.
De Nederlandse doelstelling is ambitieus en is samen te vatten als 10 x 10 (tweemaal een
vertienvoudiging voor 10% Groen Gas: van 30 miljoen m3 (per jaar) groen gas in 2010, naar
300 miljoen m3 in 2015, oplopend tot 3 miljard m3 in 2030). Dit is zo’n 10% van het huidig
jaarlijkse gasgebruik van Nederland. Bedoeling is het groen gas vooral te produceren uit
biomassasoorten die minder geschikt zijn voor andere toepassingen en vooral in te zetten in
sectoren waar andere bio-opties minder efficiënt zijn. Zo wordt vooral gedacht aan het (co-)
vergisten van natte biomassa (mest).
In Frankrijk werd in 2012 voor het eerst opgeschoond biogas geïnjecteerd in het
aardgasnetwerk. Hiervoor werd een reglementair kader en een tarifering ontwikkeld zoals
verder uitgelegd wordt in sectie 4.3.2.1
Voor sommige landen is het aandeel biogas dat uit stortplaatsen afkomstig is wel nog vrij
hoog, oa in Frankrijk en het VK. In Figuur 14 wordt weergegeven welke de verhoudingen waren
in 2011, waaruit blijkt dat in Frankrijk en het VK vooral stortplaatsen aan de basis lagen van de
biogasproductie. Men ziet hier dat wat biogas betreft, de onderverdeling van Frankrijk en van
België/Nederland/Duitsland/Luxemburg tegengesteld is: in Frankrijk werd in 2011 zowat 70%
van het biogas opgewekt op stortplaatsen, terwijl in de andere buurlanden (excl het VK) vooral
de 'andere' biogas bronnen doorwegen in de totale productie.
43
0,08
stortplaatsen (toe/inwoner)
waterzuiveringsinstallaties
(toe/inwoner)
andere (toe/inwoner)
0,07
0,06
0,05
0,04
0,03
0,02
0,01
0
België
Duitsland
Frankrijk
Luxemburg Nederland
VK
Figuur 14: Aandeel biogas uit stortplaatsen, waterzuiveringsinstallaties en andere toepassingen (toe/inwoner in
2011) (Bron: systèmes solaires le journal des énergies renouvelables n° 212 – 2012.Biogas barometer –
EUROBSERV’ER – December 2012)
44
3.3.5
Gft, voedselresten: inzetten op preventie, selectieve inzameling en
vergisting
In de meeste landen wordt er sterk ingezet op de selectieve inzameling van gft-afval. Naast
het sluiten van kringlopen, is hier een sterke link met het energiebeleid gezien er bij vergisting
ook biogas ontstaat.
Het duidelijkste voorbeeld is Duitsland, waar er vanaf 1/1/2015 een verplichting geldt om gftafval selectief in te zamelen. De gft-sector is in dat land al sterk ontwikkeld.
In Nederland spreekt men van een revival van de gft-inzameling. Na een aantal jaren van
dalende inzameling van hoeveelheden en geen beleidsprioriteit, wordt er sinds 2011 weer sterk
op ingezet en stijgen de inzamelcijfers. In vele steden zijn er projecten uitgerold die de
inzameling moeten opkrikken (bv door omgekeerd inzamelen) en er wordt ook
vergistingscapaciteit bijgebouwd.
Frankrijk is wat inzameling betreft een achterblijver. Selectieve inzameling van gft- en
groenafval wordt hier nog niet op grote schaal toegepast. Voor biogasproductie rekent men
momenteel nog in grote mate op de stortplaatsen. Met de beleidsfocus op vergisting zal hier
waarschijnlijk wel verandering in komen.
Ook het VK zet sterk in op vergisting voor het sluiten van de organische materiaalkringloop en
heeft hiervoor een speciaal AD actieplan (AD = anaerobic digestion of vergisting). Ook hier
gaat er in het afvalbeleid veel aandacht naar selectieve inzameling. Het VK heeft wel nog een
grote achterstand in te halen op het vlak van afvalbeleid gezien er nog grote hoeveelheden
organisch afval gestort worden. De overheid heeft tevens verschillende subsidiesystemen
uitgewerkt voor het bouwen van nieuwe vergistingscapaciteit.
Zowel in Nederland (ketenpilot voedsel, LAP) als in het VK (WRAP) wordt sterk ingezet op
preventie: het voorkomen en beperken van voedselverlies heeft een hoge beleidsprioriteit.
Deze prioriteit komt ook in Frankrijk, Wallonië en Brussel steeds sterker bovendrijven.
In Ierland bestaat sinds 2010 de verplichte selectieve inzameling van voedselafval voor
grote producenten van voedselafval. Ook in Catalonië is de selectieve inzameling van bioafval
verplicht voor alle gemeenten sinds 2008. Gemeenten worden er sterk financieel ondersteund
voor de verwerking en inzameling van bioafval door het toekennen van een subsidie die
gefinancierd wordt uit de opbrengst van de stortheffingen. De hoogte van de subsidie voor
selectieve inzameling van bioafval is onder meer afhankelijk van de resultaten van de selectieve
inzameling van de gemeente (bv aandeel onzuiverheden in opgehaald bioafval).
3.3.6
Samengevat: nuttige informatie voor Vlaanderen
In hetzelfde schuitje...
–
De buurlanden hebben net als Vlaanderen nood aan meer inzet van
biomassa(rest)stromen om hun doelstellingen hernieuwbare energie te behalen.
–
Er wordt ingezet op logistieke aspecten (incl. import) om zo veel mogelijk biomassa
op efficiënte wijze op de gewenste plaats te krijgen (Nederland);
–
Er wordt eveneens ingezet op een opschaling van de bioafval-inzameling
(Nederland, Duitsland, Frankrijk);
–
De ontwikkeling van zowel centrale als decentrale, kleinschalige verwerking van
biomassa wordt aangemoedigd (Luxemburg, Wallonië, Finland);
–
Er wordt ingezet op groen gas uit natte biomassa (zowat alle landen). In Frankrijk en
Nederland werd een reglementair kader en tarifering ontwikkeld voor de injectie van
biomethaan in het aardgasnetwerk.
Rol van de overheid
–
In de meeste landen wordt de productie van energie uit biomassa sterk
gesubsidieerd. Rond het sluiten van kringlopen en bio-economie worden vooral
middelen ingezet op onderzoek en innovatie, en zijn de subsidiestromen minder
omvangrijk en meer gefragmenteerd.
–
Het vastleggen van cascade principes zal meer effect hebben indien de signalen uit
subsidies deze principes bevestigen.
45
4
Prognose aanbod-bestemming 2020 van de
biomassa(rest)stromen
4.1
Inleiding
Het beleid rond het duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen heeft ondere andere als doel
om het gebruik van bepaalde stromen voor bepaalde toepassingen te reguleren in het geval dat
conflictsituaties ontstaan. Bijvoorbeeld als materiaaltoepassingen en energietoepassingen in
elkaars vaarwater komen en de vrije marktwerking tot ongewenste resultaten zou leiden. Om
het beleidsplan de noodzakelijke onderbouwing te kunnen geven moet het biomassalandschap
voldoende gekend zijn, op dit moment, maar ook hoe het er in de toekomst zal uitzien. Daarom
liet de OVAM in 2013 door VITO een studie uitvoeren die een prognose moet maken voor de
verschillende biomassa(rest)stromen in 2020. Deze studie beantwoordt de volgende vragen:
— Hoe zal het aanbod van de organisch-biologische reststromen in Vlaanderen evolueren
naar 2020 toe?
— Welke verschuivingen in bestemming kunnen in Vlaanderen verwacht worden op korte en
middellange termijn?
— Welke kansen zijn er voor Vlaanderen om de beschikbare organisch-biologische
reststromen zo hoogwaardig mogelijk te benutten?
— Welke belemmeringen moeten worden overwonnen om een meer hoogwaardige benutting
van reststromen mogelijk te maken in de toekomst en welke rol kan het beleid hierin
spelen?
— Hoe verhouden de vraag naar bio-gebaseerde materialen en bio-gebaseerde energie zich
met elkaar?
— Welke invloed is te verwachten vanuit het beleid in andere landen en regio’s?
De studie vertrekt van het huidige aanbod aan organisch-biologische reststromen en hun
huidige bestemming en werkt prognoses uit die de verwachte evoluties in het aanbod en de
bestemming van organisch-biologische reststromen in kaart brengen voor de periode 20132020. De factoren die deze evolutie beïnvloeden, worden hierbij eveneens vermeld. Vervolgens
worden enkele beloftevolle ontwikkelingen en onderzoekspistes uitgelicht die op langere termijn
veelbelovend zouden kunnen zijn voor een hogere verwaarding van bepaalde reststromen die
momenteel nog onderbenut blijven. De elementen en factoren die een grootschalige doorbraak
momenteel in de weg staan, worden geïdentificeerd en nodige stimuleringsmaatregelen vanuit
het beleid worden voorgesteld. Om af te sluiten werden de conclusies uit de prognoses en
valorisatieroutes afgezet tegen de energiescenario’s 2020-2030 voor Vlaanderen.
We moeten bij deze prognoses en toekomstverwachtingen echter steeds in het achterhoofd
houden dat ingrijpende economische of maatschappelijke gebeurtenissen (misoogsten,
epidemies, voedsel- of andere crisissen, natuur- of menselijke rampen,…) niet te voorspellen
zijn, maar een zeer zware impact kunnen hebben op de evolutie van aanbod en bestemming
van reststromen.
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de prognoses voor 2020 en is vnl. gebaseerd op de VITO-studie
(Manshoven S. et al., 2013), aangevuld/geactualiseerd door een aantal stakeholders, en verder
verwerkt door de OVAM volgens de 3 kringlopen die ook in hoofdstuk 3 aan bod kwamen. De
beloftevolle ontwikkelingen, onderzoekspistes en mogelijke beleidsinstrumenten komen in
hoofdstuk 6 aan bod.
De prognoses voor 2030 worden niet opgenomen in dit document. Op die prognoses zitten nog
grote onzekerheden. Bovendien publiceerde de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO) en het Wereldvoedselagentschap (FAO) recent hun verwachtingen en
voorspellingen voor 2014-2023 (OECD & FAO, 2014). Die voorspellingen zijn niet of maar in
beperkte mate in rekening gebracht in het VITO-onderzoek.
46
De voorspellingen van de OESO en FAO voor 2023
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het
Wereldvoedselagentschap (FAO) hebben hun verwachtingen en voorspellingen voor de periode
2014-2023 in een rapport gebundeld (OECD & FAO, 2014). Beide organisaties verwachten dat
de productie en de consumptie van biobrandstoffen tegen 2023 met 50 procent zal toenemen,
wat de druk op de voedselproductie zal verhogen. De landbouw moet namelijk niet alleen
instaan voor de menselijke consumptie, maar ook voor de steeds stijgende vraag naar
diervoeder en biobrandstoffen, met enerzijds een stijging van de biomassareststromen en
anderzijds een grotere vraag naar reststromen tot gevolg.
Menselijke consumptie. Door het stijgende gemiddelde welvaartsniveau en de groeiende
middenklasse in opkomende economieën zal de komende jaren vooral de vraag naar vlees en
zuivel stijgen, aldus de vooruitblik van de OESO en de FAO. Graan blijft wereldwijd centraal
staan in ons dieet, maar ons voedsel bevat steeds meer proteïnen, vetten en suiker.
Biobrandstoffen. Vooral de productie van ethanol op basis van suiker en biodiesel zal volgens
de OESO en de FAO sterk toenemen. De OESO en FAO voorspellen dat de wereldwijde
graanproductie 15 procent hoger zal liggen dan tijdens de periode 2011-2013. De groei zal het
meest spectaculair zijn voor de oliezaden: de komende tien jaar zal de productie met 26 procent
stijgen, voornamelijk door de groeiende vraag naar biobrandstoffen. De productie van tarwe zal
met 12 procent stijgen, rijst met 14 procent, wat minder is dan de voorbije decennia. Voor suiker
wordt de productiegroei rond de 20 procent geschat.
Andere vaststellingen en voorspellingen. In het rapport worden nog enkele opvallende
vaststellingen en voorspellingen vermeld. Zo zal de vraag naar vlees vooral in Azië verder
groeien en zal de prijs voor rundvlees naar recordhoogtes stijgen. Tijdens de komende tien jaar
wordt verwacht dat kip de meest gegeten vleessoort wordt. Wat melk betreft, zal India
binnenkort meer produceren dan Europa, en zal het de belangrijkste exporteur worden van
melkpoeder. Aquacultuur tenslotte, produceert sinds 2014 meer dan de wilde vis die gevangen
wordt.
4.2
Overzicht aanbod en bestemming in 2020
4.2.1
Aanbodprognoses voor 2020
VITO heeft, op basis van de indeling en gegevens in de Inventaris Biomassa (OVAM, 2013),
bijkomende literatuurgegevens en input uit de betrokken sectoren, een kwantitatieve inschatting
gemaakt van de te verwachten evolutie van de organisch-biologische reststromen op korte
termijn (2020).
De prognoses zijn gebaseerd op een inschatting van veranderingen als gevolg van:
— wijzigingen binnen het Europese, Belgische en Vlaamse wet- en regelgevend kader die er
staan aan te komen en die tot op heden gekend zijn;
— trends in de productiecapaciteit van Vlaamse bedrijven die organisch-biologische
reststromen produceren in Vlaanderen;
— het effect van preventiemaatregelen die een reductie beogen van organisch-biologische
reststromen afkomstig van bedrijven en huishoudens in Vlaanderen;
— veranderingen in consumptiepatronen waardoor meer of minder reststromen worden
geproduceerd;
— wijzigingen in inzamelmethodes en stimuleringsmaatregelen ter bevordering van de
inzameling;
— inschattingen van sectororganisaties en relevante actoren.
Figuur 15 en Tabel 12, 13, 14 en 15 tonen respectievelijk de te verwachten evoluties in relatief
(%) en absoluut (ton) aanbod per kringloop over de periode 2011-2020. Hieruit kan
geconcludeerd worden dat het ingezamelde aanbod geraamd wordt op minimum 6,9 miljoen
ton, zijnde relatief constant, tot 7,55 miljoen ton indien de economische groei groter is dan de
47
preventieinspanningen, en het aanbod qua stromen geen grote verschuivingen vertoont. Dit
resultaat strookt met het aanvoelen dat, onder een stapsgewijs beleid, veranderingen in
biomassa-aanbod slechts geleidelijk zullen plaatsvinden. De dynamiek die speelt aan de
aanbodzijde kan worden voorgesteld door een onderscheid te maken tussen twee types
aanbod, nl. inzamelbare en ingezamelde aanbod, die een invloed uitoefenen op elkaar:
— Inzamelbare aanbod: de hoeveelheid reststroom die gegenereerd wordt in de Vlaamse
economie binnen het huidige kader van technologische ontwikkeling (bestaande
oogsttechnieken, gangbare procestechnieken). Voor bv stro komt het inzamelbaar aanbod
overeen met de totale Vlaamse stroproductie, zowel het aandeel dat op vandaag wordt
geoogst als het aandeel dat op het veld achterblijft. Voor GFVO gaat het om de effectieve
hoeveelheid GFVO die in Vlaanderen wordt geproduceerd, zowel het aandeel dat effectief
voor inzameling wordt aangeboden als het aandeel dat via een andere (vaak ongewenste)
route 'verdwijnt’.
— Ingezamelde aanbod: het aandeel van het inzamelbaar aanbod dat effectief wordt
ingezameld of geoogst. Naast technische vereisten, spelen hierbij spelen zowel
economische (bvb. logistieke en andere kosten, opbrengsten), organisatorische (bvb.
bestaan van een inzamelcircuit) als socio-politieke (bvb. regelgeving, subsidiemaatregelen,
sensibilisering, …) factoren een rol.
Het verschil in hoeveelheid tussen het inzamelbaar en het ingezamelde aanbod
vertegenwoordigt de verbeteringsruimte die er nog is op het vlak van effectieve inzameling.
Naarmate de inzamelingsmethode efficiënter en effectiever georganiseerd wordt, zal het
effectief ingezamelde aandeel van het inzamelbaar aanbod stijgen. Preventiemaatregelen
hebben als doel om het inzamelbaar aanbod te verlagen (er wordt effectief minder afval
gegenereerd). Als een gevolg hiervan zal dan – bij gelijkblijvende inzamelefficiëntie – het
ingezamelde aanbod eveneens verminderen in absolute tonnages.
Figuur 15: Minimumprognose ingezameld aanbod biomassareststromen (excl. mest) in 2020 volgens VITO.
Hieronder volgen aannames en beïnvloedende factoren voor de prognoses van de meeste
stromen. Aangezien deze factoren sterk kunnen variëren, is er soms een spreiding van de
hoeveelheden opgenomen (min. en max. waarde). Algemeen werd voor de bedrijfssectoren
een netto economische groei van 1% aangenomen.
48
Plantaardige
gewasresten
landbouw
Prognose 2020
(ton)
Beïnvloedende factoren hoeveelheid
Korrelmaïsresten
(stengels, spillen)
0
Areaaldaling, opbrengststijging
Geoogst stro
(graangewassen)
240 000
=
Suikerbietenloof
0
Suikerquota
Gewasresten (kool- en
raapzaad)
1150
Teeltrotatie, energiebeleid
Aardappelloof
0
Aardappeluitval
p.m.
(spruit)koolresten
28 000
Toename vraag lokale groenten,
voedselveiligheid, maatschappelijke druk,
stikstofuitloging
Preiresten
0-5000
Groen van de prei; preiloof ‘on hold’ om
wille van teveel water,… (INAGRO)
Gewasresten (andere
volle grond groenten)
p.m.
Gewasresten
(serreteelt: paprika/tomatenstengels
p.m.
andere gewassen)
Tabel 12: Prognoses ingezamelde organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument 2020, specifiek de gewasresten (*data ILVO).
Organischbiologische
reststroom (ton)
Prognose aanbod
2020
Beïnvloedende factoren
Productieverliezen
land- en tuinbouw
p.m.
diverse
Voedingsindustrie
1 944 000
Groei sector, preventie voedselverlies
Distributie sector
116 000 tot 127 000
Productieverhoging, preventie
Onverkochte
voeding
141 000
Productieverhoging, preventie
Horeca, catering,..
152 000 tot 181 500
Preventie, inzameling,…
Ingezameld GFVO
(huishoudelijk)
7 600 tot 9000
Ingezameld GFVO
(professioneel)
11 000 tot 14 000
Reductie in vetverbruik door
gezondheidsoverwegingen en
efficiëntieverhogingen, organisatie en
communicatie inzamelkanalen
GFVO
49
Dierlijk afval
C1-C2
190 000
C3
671 000
Evolutie veeteelt t.g.v. mestbeleid,
melkquotumsysteem, vlees- en
melkprijzen, ziektes, crisissen
Slibs (ton droge
stof)
Voedingsslibs
30 000 tot 32 800
Productiestijging voedingsindustrie,
preventie
257 000 tot 290 000
Tuinoppervlakte en -invulling, vergrijzing,
preventiecampagnes, gewenst en
ongewenst ontwijkingsgedrag,
afvaltarieven, voedselverlies, uitbreiding
definitie gft
Huishoudelijk gft
Gft
Tabel 13: Prognoses ingezamelde organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument 2020, zonder oogstresten.
Houtige
reststromen (ton)
Prognose aanbod
2020
Beïnvloedende factoren
Resthout uit bossen
97 300 tot 109 000
Bosbeleid, prijs van (rest)hout op de
markt
Tak- en tophout uit
bossen
46 300
Maatregelen voor mobilisering van het
tak- en tophout
Hout(afval) uit beheer
landschapselementen
129 000
Kenmerken landschapsbeheer,
houtvraag, oplossen oogstknelpunten
Primair houtafval uit
de houtindustrie
575 000 tot 754 600
Preventie, conjunctuur meubelindustrie
Huishoudelijk postconsumer houtafval
146 000 tot 175 000
Preventie, gebruik hout in goederen en
verpakkingen, thuisverbranding t.g.v.
energieprijzen, afvaltarieven
Industrieel postconsumer houtafval
382 000 tot 437 500
*
Preventie, gebruik hout in goederen en
verpakkingen, conjunctuur bouwsector
Tabel 14: Prognoses ingezamelde houtige reststromen 2020.
*
excl. min. 100 000 ton PC houtafval die huishoudens in eigen kachel verbranden.
Bron: Emissies door houtverbranding - Sectoren gebouwenverwarming en landbouw
Nele Renders et al., 2011/TEM /R /158 November 2011
50
Groenafval (ton)
Prognose aanbod
2020
Beïnvloedende factoren
Snoeihout en
boomstronken
85 000 tot 121 000
Huishoudelijk
gemengd tuinafval
268 000 tot 385 000
Tuinoppervlakte en –invulling, vergrijzing,
preventiecampagnes, gewenst en
ongewenst ontwijkingsgedrag, afvaltarief,
inzameling door tussenhandelaars
Bedrijfsgroenafval
320 000 tot 365 000
Oppervlakte en invulling bedrijfsgroen,
inzameling door tussenhandelaars
Snoeiafval beheer
landschapselementen
langs wegen (niet in
het kader van
ecologisch
hakhoutbeheer)
p.m.
Kenmerken landschaps-/bermbeheer,
aanplant, verkeersveiligheidsbeleid,…
Bermmaaisel
186 000 tot 203 000
Infrastructuurbeleid, wetgeving en praktijk
bermbeheer
Tabel 15: Prognoses ingezameld groenafval 2020.
4.2.2
Kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw,
voeding tot consument
4.2.2.1
Productieverliezen in de primaire sector
Een prognose maken van de productieverliezen in de primaire sector voor 2020 is moeilijk. De
raming hangt heel sterk af van de verwachte productiecijfers in de plantaardige en dierlijke
sector in 2020, deze zijn moeilijk in te schatten op vandaag. De verwachting is dat
preventiemaatregelen en verbetering van productie- en oogsttechnieken de verliezen deels
kunnen beperken. Maar ook andere factoren spelen een rol (prijs, weer,
exportmogelijkheden,…).
4.2.2.2
Oogstresten
Voor de prognoses van het aanbod van oogstresten werden data en informatie uit de VITOstudie gecombineerd met data en informatie uit het GENESYS-project van ILVO (ILVO, 2014).
Reststromen uit de graanteelt
De belangrijkste graanproducten in Vlaanderen zijn korrelmaïs, wintertarwe en wintergerst. De
totale graanproductie bedroeg 1,4 miljoen ton in 2011. De stro-opbrengst bedroeg 240 000 ton.
We gaan ervan uit dat het areaal en de opbrengsten stabiel blijven tot 2020.
Reststromen uit de suikerbietenteelt
Door de suikerhervorming die begon in 2005, met inlevering van quota, worden er sinds 2008
minder suikerbieten uitgezaaid. We gaan ervan uit dat het areaal daalt met 3% per jaar en dat
de opbrengsten per hectare stabiel blijven tot 2030. Dit levert dan 52 000 ton droge stof
bietenloof in 2020.
Reststromen uit de teelt van oliehoudende gewassen
Met een gemiddelde van 2,5 ton gewasresten per hectare, levert de teelt over heel Vlaanderen
minder dan 1500 ton gewasresten. Naar 2030 gaan we uit van een areaaluitbreiding van 5%
per jaar omwille van een algemene toename van de vraag naar en productie van
biobrandstoffen in het algemeen. Dit areaal levert 2300 ton aan gewasresten in 2020.
Reststromen uit andere teelten
51
We veronderstellen dat er tot 2020 een stabiel aanbod is van de hoeveelheid groenten in
Vlaanderen en dat er na 2020 een beperkte toename plaatsvindt van 2% per jaar, onder impuls
van een toenemende appreciatie voor lokaal geteelde groenten, een groeiende aandacht voor
voedselveiligheid en herkomst, en de maatschappelijke druk om voedselketens te verkorten en
hun duurzaamheid te verhogen.
4.2.2.3
Organisch-biologische reststromen afkomstig van de voedingsindustrie,
distributiesector en de voedingsdiensten (horeca, catering …)
De productieprocessen uit de voedingsindustrie waren in 2011 goed voor 1 777 658 ton OBA
stromen (uitgezonderd aarde en slibs). We gaan uit van een aangehouden groei van de
voedingsindustrie met 2% per jaar, waarbij door preventiemaatregelen het netto volume aan
OBA-stromen tijdens en na de productie van voedingsmiddelen slechts met 1% per jaar
toeneemt. Dit komt neer op 1 944 000 ton.
Na het productieproces is er een stroom van ongeveer 129 000 ton onverkochte
voedingsmiddelen (2011). We gaan uit van een aangehouden groei van de voedingssector met
2% per jaar, waarbij door preventiemaatregelen het netto volume aan OBA stromen tijdens en
na de productie van voedingsmiddelen slechts met 1% per jaar toeneemt. De geraamde
hoeveelheid onverkochte voedingsmiddelen bedraagt dan 141 000 ton.
Voor de voedselverliezen en nevenstromen in de distributiesector veronderstellen we een 1%
economische groei van de sector. Dat zou overeen komen met een ingezameld aanbod van
127 000 ton. Samen met de eventuele groei van de sector, verwachten we een positief effect
van specifieke afvalpreventiemaatregelen, waardoor de hoeveelheid voedselverliezen en
nevenstromen mogelijk niet toeneemt, en gelijk blijft aan de hoeveelheid in 2011, i.e. 116 000
ton.
Bij de voedingsdiensten, waaronder de horeca, catering,…, vormt het afval dat gegenereerd
wordt bij de bereidingen de grootste bron van organisch-biologisch afval. We menen dat het
mogelijk is in de Vlaamse sector van voedingsdiensten deze hoeveelheid met min. 1% per jaar
te verminderen door afvalpreventiemaatregelen. Dit zou neerkomen op een aanbod van 152
000 ton in 2020. Het maximale ingezamelde aanbod van 2020 ramen we bij 1% groei op
ongeveer 181 500 ton.
Deze berekeningen zijn zonder rekening te houden met de doelstellingen en de
(beleids)instrumenten in het kader van de roadmap voedselverliezen (in voorbereiding).
4.2.2.4
Gebruikte frituurvetten en -oliën (GFVO)
We gaan uit van een dalend aanbod (-2% per jaar), rekening houdend met de trend om omwille
van gezondheidsredenen te frituren met minder of geen olie of vet. Ook een onder druk van
bewustmakingscampagnes verder doorgedreven labeling van vet- en oliehoudende
voedingsproducten zou in de toekomst het aanbod van GFVO negatief kunnen beïnvloeden.
We veronderstellen een verdere groei van het inzamelingspercentage van huishoudelijke GFVO
tot 65% van het aanbod in 2020. Rekening houdend met bovenstaande prognoses zou het
ingezamelde GFVO voor huishoudelijk gebruik ongeveer 9000 ton bedragen. Wanneer we
enkel uitgaan van het hoger vermeld dalend aanbod en 1% economische groei van de sector
zou er tegen 2020 jaarlijks ongeveer 7600 ton GFVO ingezameld worden.
De evolutie van het professioneel gebruik van frituurvetten en -oliën hangt van verschillende
factoren, onder meer van de evolutie in het frituur- en restaurantbezoek en van de
samenstelling van de aangeboden menu’s. Ook hier kan, zoals bij het huishoudelijk gebruik,
uitgegaan worden van een daling van het aanbod omdat de ingezette hoeveelheid vetten en
oliën optimaler benut zal worden. Voor de professionele GFVO wordt het huidige geschatte
inzamelpercentage van 90% aangehouden tot 2030.
Volgens deze veronderstellingen zal de totale hoeveelheid ingezamelde GFVO tussen 2011 en
2020 ongeveer ongewijzigd blijven op ca. 11-14000 ton/jaar. Het is moeilijk om nu al in te
schatten welk effect eventuele beleidsmaatregelen bij ons of omringende regio’s zullen
teweegbrengen.
52
4.2.2.5
Dierlijk Afval
Door de sterke invloed van onverwachte factoren (prijzen, ziektes, crisissen) is de evolutie van
de veestapel moeilijk te voorspellen, maar verondersteld wordt dat de vraag naar dierlijke
producten (vlees, eieren, melk) de komende jaren nog zal stijgen ten gevolge van de
bevolkingsgroei. De stijgende trend in de varkens- en pluimveeteelt ten gevolge van de
uitbreidingsmogelijkheden na mestverwerking zal naar verwachting aanhouden, waarbij de
stijging van de pluimveestapel vermoedelijk het sterkst zal zijn gezien de eenvoudigere
verwerkbaarheid van pluimveemest. Bovendien wordt ook een stijging in het aantal runderen
verwacht na 2015 ten gevolge van de geplande afschaffing van het melkquotumsysteem. Voor
België/Luxemburg voorspelt de Europese Commissie tegen 2020 een verhoging van de
melkproductie met 12,2%. Echter, het Vlaams mestbeleid vormt een belangrijke beperking voor
de Vlaamse veeteelt door het systeem van NERs (nutriëntenemissierechten) en het opleggen
van bemestingsnormen.
Indien er geen belangrijke veranderingen meer plaatsvinden in het mestbeleid verwachten we
naar 2020 toe een lichte stijging van de veestapel, omwille van de grotere vraag naar dierlijke
producten, de afschaffing melkquota vanaf 2015 en het verder doorvoeren van de
uitbreidingsmogelijkheden na mestverwerking. Na 2020 verwachten we een stabilisatie ten
gevolge van de beperkingen van het Vlaams mestbeleid.
Het aanbod dierlijk afval zal bijgevolg eveneens licht stijgen (stel: met 1%/jaar) tot 2020 (190
000 ton C1-C2 en 670 000 ton C3), maar vervolgens opnieuw stagneren, waardoor op de lange
termijn geen noemenswaardige verschuivingen in het aanbod van onverwerkt dierlijk afval
vanuit Vlaanderen worden verwacht.
4.2.2.6
Slibs uit de voedingsindustrie
Het aanbod van (waterzuiverings)slibs uit de voedingsindustrie is conjunctuurafhankelijk. We
gaan er van uit dat naar 2020 de productie van de voedingsindustrie nog toeneemt, terwijl het
totale waterverbruik door de bestaande absolute ontkoppeling daalt. Hierdoor zou de
hoeveelheid slibs gelijk kunnen blijven, namelijk 30 000 ton, uitgedrukt in ton d.s./jaar,
weliswaar met een hoger droge stofgehalte en een grotere concentratie aan stoffen die de
geschiktheid voor verdere verwerking -al dan niet op positieve manier- kunnen beïnvloeden.
Rekening houdend met de groei van de sector met bv 1%, zou het aanbod kunnen stijgen tot 32
800 ton/jaar. We nemen echter aan dat door het inzetten van efficiëntere productieprocessen
de totale hoeveelheid droge stof gelijk kan gehouden worden.
4.2.2.7
Gft-afval
De invoering van DIFTAR leidt tot nu toe tot een daling van het ter inzameling aangeboden
afval. Naar 2020 toe wordt er verwacht dat door een combinatie van de invoering van DIFTAR
in bepaalde regio’s, door verhoging van de tarieven in bepaalde regio’s en gewenning aan de
DIFTAR in andere regio’s, er een daling in het ter inzameling aangeboden gft zal optreden, tot
1% per jaar. Die daling in rekening gebracht ramen we het ingezamelde aanbod op ongeveer
257 000 ton gft. Vanaf 2020 veronderstellen we een stabiel aanbod. We brengen anderzijds
ook de aanname in rekening dat een zekere hoeveelheid composteerbaar organisch materiaal (
keukenafval met dierlijke bijproducten) uit het restafval ingezameld kan worden met het gft (33
500 ton tegen 2020). Op basis van deze aannames kan het ingezamelde aanbod in 2020
variëren van 257 000 ton tot ongeveer 290 000 ton. Dit kan echter sterk variëren afhankelijk
van de ingezette beleidsinstrumenten.
4.2.3
Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte
4.2.3.1
Huishoudelijk groenafval
Een daling van het inzamelbare aanbod aan huishoudelijk groenafval is te verwachten
door de vergrijzing van de Vlaamse bevolking, de afname van het aandeel gazon/gras en
houtachtigen (gekoppeld aan een toename van het aandeel klinkers of andere verhardingen),
en het effect van verschillende initiatieven rond kringlooptuinieren die gesteund worden door
53
OVAM. Tuinbezitters gaan vermoedelijk minder gemakkelijk over tot het verwijderen/vervangen
van hagen, bomen en struiken dan tot het minimaliseren van oppervlakten die een frequenter
onderhoud vragen zoals gazons en plantenborders of bloemenperken, waardoor de daling van
het inzamelbare aanbod vermoedelijk iets geringer zal zijn voor snoeihout en boomstronken
dan voor gemengd tuinafval.
Bovendien kan een verdere stijging van de gemiddelde kostprijs van de ophaling/aanvaarding
van het huishoudelijk groenafval via DIFTAR de ingezamelde hoeveelheden nog meer doen
dalen, waarbij de tuinbezitter zich tijdelijk op andere manieren ontdoet van het geproduceerde
afval, op termijn gevolgd door een beperking van de productie van groenafval (inzamelbaar
aanbod) door een gewijzigd tuinbeheer. Dit laatste gebeurt door thuiscomposteren,
verhakselen, gebruik als mulch bodembedekker, het houden van kippen, of het gebruik van een
grasmulchmaaier. Het maken van een hoop of put, of het achterlaten van groenafval valt onder
de noemer ongewenst ontwijkgedrag.
Afhankelijk van de verdere inzet van biomassa voor hernieuwbare energieproductie zal de druk
op snoeihout voor hernieuwbare energieproductie toenemen
Voornoemde tendensen zorgen ervoor dat de huidige dalende trend wordt voortgezet tot 2020.
We gaan uit van een jaarlijkse daling van 3% voor het gemengd tuinafval (i.e. 268 000 ton/jaar),
en 2% voor het snoeihout en boomstronken bovenop een toenemend gebruik (+1%) van
snoeihout als huishoudelijke brandstof (i.e. 85 000 ton/jaar).
We willen toch nog voorzichtig zijn met prognoses te maken voor 2020. Die blijven steeds
afhankelijk van de ingezette beleidsinstrumenten. Om een idee te krijgen van het maximaal
ingezamelde aanbod in 2020 houden we enkel rekening met een 1% toename. Het zou dan
neerkomen op 385 000 ton gemengd tuinafval en 121 000 ton snoeihout en boomstronken.
4.2.3.2
Bedrijfsgroenafval
Het organisch materiaal dat in de categorie bedrijfsgroenafval wordt geplaatst heeft een zeer
verscheiden samenstelling en herkomst, waardoor het moeilijk is om tendensen te
onderscheiden. Mogelijk zal door afvalpreventieprogramma's het netto aanbod lichtjes zal
dalen, met 0,5% per jaar, wat dan neerkomt op 320 000 ton/jaar. Als we eventuele
afvalpreventieprogramma’s niet opnemen in de berekeningen en enkel uitgaan van een
economische groei van 1%, zou het aanbod in 2020 jaarlijks ongeveer 365 000 ton bedragen.
4.2.3.3
Resthout uit bossen
De bosoppervlakte in Vlaanderen blijkt nauwelijks te veranderen over de jaren en eeuwen,
waardoor eveneens het theoretische aanbod aan (rest)hout relatief constant blijft in de tijd.
Om technische, ecologische en kosten-efficiëntie redenen kan het potentieel theoretisch
houtaanbod nooit volledig geoogst worden. Uit Gybels et al (2012) kan worden afgeleid dat
gemiddeld 90% van het stamhout en ruwweg 30% van het tak- en tophout als realistisch
oogstbaar kan beschouwd worden in 2020, tegenover 80% en 15% nu. Dit komt neer op een
huidige oogstbare hoeveelheid tak- en tophout uit de bosbouw van 18 054 ton, oplopend tot
46 313 ton in 2020. Voor stamhout stijgt over dezelfde periode de oogstbare hoeveelheid van
330 000 ton naar 410 000 ton.
Het effectief geoogste aanbod aan (rest)hout is afhankelijk van het bosbeleid en de prijs die
bosbeheerders kunnen krijgen voor (rest)hout. Deze prijs hangt sterk samen met de
stimuleringsmaatregelen voor groene energie-opwekking. Bij een ongewijzigd bosbeheer
zouden we kunnen veronderstellen dat het aandeel effectief geoogst (rest)hout gelijke tred
houdt met de stijging van het oogstbare potentieel. Bij activering van het gevoerde bosbeheer is
een sterke toename van het geoogste hout en dus ook het resthout zeker nog mogelijk in het
privé-bos (70% van de oppervlakte), in tegenstelling tot het openbare bos, waar deze toename
eerder beperkt mogelijk is. De bosgroepen zouden hieraan kunnen bijdragen.
4.2.3.4
Resthout uit landschapsbeheer
Een inschatting voor de provincie Limburg maakt gewag van 12.954 ton droge stof per jaar als
jaarlijks oogstbaar potentieel uit landschapselementen, voornamelijk uit boomgaarden,
houtkanten, hagen en bomenrijen langs (water-,…)wegen en terreinen. Het theoretisch
54
potentieel waarbij in alle landschapselementen beheer plaatsvindt en alle daarbij vrijkomende
houtresten geoogst worden, bedraagt voor Limburg 46.414 ton. Indien we ervan uitgaan dat de
bijdrage uit boomgaarden voor de rest van Vlaanderen verwaarloosbaar is en rekening houden
met het Limburgs aandeel in de oppervlakte van Vlaanderen, komt dit neer op een realistisch
oogstbaarpotentieel uit landschapselementen van 42.387 ton droge stof.
We gaan er, net als in de studie voor Limburg, van uit dat dit ongeveer overeenkomt met het
huidige oogstniveau. Met een conversiefactor van 0,51 betekent dit 83.112 ton verse geoogste
biomassa uit Vlaamse landschapselementen. Het theoretisch oogstbaar potentieel voor
Vlaanderen bedraagt dan iets meer dan 150.000 ton droge stof, of ruwweg 300.000 ton verse
biomassa(-afval). We gaan er ook van uit dat tegen 2020 38% van het theoretisch potentieel
wordt geoogst, wat neerkomt op ongeveer 114.000 ton, onder invloed van een stijgende vraag
en het vinden van oplossingen voor bestaande knelpunten die de oogst nu nog bemoeilijken.
Dit houdt een jaarlijkse toename in van de geoogste biomassa met 3,5%.
Voor de bijdrage van hak-/snoeihout uit onderhoudswerken van bermen aan het potentieel zijn
geen specifieke cijfers bekend. Er wordt verondersteld dat het gaat om een 15.000 ton per jaar,
met een daling van 1% per jaar. Zowel ecologisch (met afvoer) als niet-ecologisch beheer van
houtige bermen blijkt duurder te zijn dan beheer van grazige bermen of combinatietypes.
4.2.3.5
(Berm)maaisel
We gaan ervan uit dat een eventuele toename van de oppervlakte gemaaide graslanden door
infrastructuuruitbreidingen, gecompenseerd wordt door een toenemende ‘versnippering’ of
‘verstedelijking’ van gemeentelijke wegbermen. Deze versnippering vindt plaats door
bijkomende verharding van bermstroken (bedrijfs- en particuliere opritten en
parkeergelegenheden), het plaatsen van (verkeers)borden en andere infrastructuur ter
bevordering van de verkeersveiligheid of het openbaar nut, de aanleg of verbreding van fiets- of
voetpaden, door 'eigen beheer' van de bermen door de belendende eigenaars, enzoverder. De
totale hoeveelheid maaisel blijft hierbij dus constant, wat neerkomt op 186 000 ton. Een
toename van 1% in rekening gebracht zou dit neerkomen op 203 000 ton. De eventuele
effecten van toenemende bodemverschraling, in feite de originele doelstelling van het
Bermdecreet, op de hoeveelheid bermmaaisel zouden gecompenseerd worden door meer te
maaien en/of minder maaisel te laten liggen.
4.2.4
Kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens
4.2.4.1
Primair houtafval
Dit aanbod varieert met de productiecapaciteit en de bezettingsgraad van deze capaciteit.
Rekening houdend met toenemende invoer van meubelen en houtproducten uit China en OostEuropa buiten de EU, en de sluiting van houtzagerijen onder druk van buitenlandse
concurrentie, zal het aanbod van Vlaams primair houtafval waarschijnlijk licht dalen. We
veronderstellen bovendien een toegenomen preventie van afval bij de industrie. We gaan uit
van een daling van het aanbod van 2%. Op basis van deze aanname verwachten we een
minimum aanbod aan primair houtafval van 575 000 ton in 2020.
4.2.4.2
Huishoudelijk post-consumer houtafval
Het potentieel om de selectieve inzameling van houtafval bij huishoudens nog te verhogen,
bijvoorbeeld door een verbeterd toezicht en een verdere doorrekening van kosten via het
DIFTAR principe, lijkt erg beperkt, 1) omdat er nog weinig huishoudelijk houtafval in het
restafval zit, en 2) omdat onder druk van de hoge energieprijzen een groeiend deel van het
huishoudelijk houtafval vermoedelijk gebruikt zal worden als brandstof in houtkachels, zowel
van het selectieve als van het nog niet selectief ingezameld houtafval. Een groot deel van het
houtafval dat aanwezig is in het grofvuil wordt nog uitgesorteerd bij de verwerkers, en wordt zo
beschikbaar gemaakt onder de vorm van industriëel postconsumerhout. We gaan uit van een
jaarlijkse stijging van +1% van het gebruik van nu selectief ingezameld afvalhout als
huishoudelijke energiebron, dat dus niet meer aangeboden wordt voor inzameling. Het aanbod
van houtafval door Vlaamse huishoudens is verder afhankelijk van de evolutie van het gebruik
55
van hout in onder meer verpakkingen en consumptieproducten. Hierin worden geen grote
verschuivingen verwacht. De hoeveelheid grofvuil daalt met ongeveer 3% per jaar. Eenzelfde
daling wordt verondersteld voor het in het grofvuil aanwezige houtafval.
4.2.4.3
Industrieel post-consumer houtafval
Het aanbod industrieel postconsumerhout wordt verondersteld naar de toekomst licht te dalen (0,5 %) door verdere preventie.
4.2.5
Bestemmingsprognoses 2020
De verwachte evolutie van de bestemming van de biomassareststromen die in Vlaanderen
worden gegenereerd, wordt kwantitatief weergegeven voor de horizont 2020.
Algemene aannames voor de voorspelling van de bestemming:
Er wordt als uitgangspunt genomen dat de situatie in 2020 ingeschat kan worden op basis van
de bestaande trends en in lijn met de doelstellingen van het huidige beleid. Er wordt rekening
gehouden met:
— veranderingen in de verwerkingscapaciteit (installaties die gepland en in aanbouw zijn of
zullen worden afgebouwd of stilgelegd);
— wijzigingen binnen het Europese, Belgische en Vlaamse wet- en regelgevend kader die er
staan aan te komen en die tot op heden gekend zijn;
— efficiëntieverhogingen (vb. technologisch, logistiek, etc.) van relevante
verwerkingstechnieken;
— nieuwe verwerkingsroutes die reeds in een verregaand stadium van ontwikkeling en
commercialisatie zijn;
— het effect van bestaande en reeds aangekondigde stimuleringsmaatregelen (bvb.
subsidies) ter promotie van bepaalde verwerkingsopties;
— inschattingen van relevante sectoren en actoren.
Figuur 16 en Tabel 16, 17, 18 en 19 geven de bestemmingen in relatieve (%) hoeveelheden en
respectievelijk tonnages weer. Voor de grafieken wordt een onderscheid gemaakt tussen de
volgende bestemmingstypes:
— (vee)voeding: toepassing als voeding of veevoeding
— materiaal: toepassing als bouwmateriaal, grondstof voor chemicaliën, strooisel
— energie: verbranding of productie van biobrandstoffen
— bodemverbeteraar: afzet op landbouwgrond, productie van mulch of compost
— vergisting: productie van biogas met nabehandeling van digestaat (geen verbranding)
— onbekend: onbekende bestemming of onvoldoende detailgegevens om de verdeling tussen
verschillende bestemmingen te achterhalen. Bestemming onbekend slaat voornamelijk
terug op snoeihout bermen (verbranding – mulching), primaire voedingsverliezen (uitrijden,
compostering, veevoeder, vergisting), C3 dierlijk afval (vermoedelijk betreft het hier
voornamelijk waterverlies)
Er wordt verwacht dat naar de toekomst toe meer stromen zullen worden (voor)vergist dan
vandaag het geval is, zoals bvb. gft, bermmaaisel, OBA, bepaalde gewasresten. Verder nemen
de toepassingen in (vee)voeder licht toe, terwijl het relatief aandeel reststromen dat naar
energie en materialen gaat licht afneemt. De rechtstreekse toepassing als en verwerking tot
bodemverbeteraar (rechtstreeks uitrijden, mulching, compostering) neemt eveneens af, doch dit
wordt gecompenseerd door een toename in het aanbod digestaat uit vergisting dat als
bodemverbeteraar wordt gebruikt (rechtstreeks of na verwerking). Er wordt een toenemende
inzet van bermmaaisel in droge vergisting met nacompostering verwacht.
56
Figuur 16: Prognoses bestemming ingezamelde biomassareststromen 2020 (excl. mest).
Organischbiologische
reststroom
(ton)
Hoeveelheden (ton)
2011
Bestemmingen
2011
Prognose
Bestemmingen
2020
Beïnvloedende
factoren
Gft
47 892 ton vergist
met
nacompostering,
233 827 ton
gecomposteerd
Compostering
(83%), vergisting
met
nacompostering
(17%)
Compostering
(65%), vergisting
met
nacompostering
(35%)
Toenemende
voorvergisting
met maaisel,
energieprijzen,
energiebeleid
1 112 490 ton
veevoeder, 259 387
ton uitrijden
landbouw, 11 000
ton gft- verwerking,
400 974 ton covergisting, 36 208
ton biothermische
droging van mest,
18 767 ton als
biobrandstof, 4 475
ton in biochemie,
56 000 ton
liefdadigheidsinstelli
ngen
Compostering,
vergisting,
uitrijden op veld,
veevoeder
Compostering,
vergisting,
uitrijden op veld,
veevoeder
Energie- en
voederprijzen
Veevoeder
(51%), landbouw
(12%), vergisting
(27%),
liefdadigheid
(3%),
mestverwerking
(2%),
biobrandstof
(1%), biochemie
(0,2%)
Veevoeder
(51%), landbouw
(12%), vergisting
(27%),
liefdadigheid
(3%),
mestverwerking
(2%),
biobrandstof
(1%), biochemie
(0,2%)
Energie- en
voederprijzen,
prijzen
kunstmeststoffe
n, alternatieve
organische
reststromen,
subsidiebeleid,
marktprijs,
reststromen,
reductie
voedselverlies
OBA
voeding
primaire
sector
Distributie
sector
industrie
Onverkocht
e voeding
Horeca
GFVO
57
Ingezameld
GFVO
(huishoudel
ijk)
Ingezameld
GFVO
(profession
eel)
17 690 ton
biodieselproductie,
1 789 ton
vergisting/verbrandi
ng,
Biodieselproducti
e (89%),
vergisting/verbra
nding (9%),
oleochemie (2%)
Biodieselproducti
e (92%),
vergisting/verbra
nding (7%),
oleochemie (1%)
Brandstofprijze
n, wetgeving,
subsidiebeleid
389 ton oleochemie
Dierlijk
afval
C1-C2
850 ton diermeel
als
bodemverbeteraar,
3 078 ton naar
crematoria, 20 143
ton vetverbranding,
53 994 ton
diermeelverbrandin
g
Verbranding
diermeel en vet
(99%),
bodemverbeteraa
r (1%)
Verbranding
diermeel en vet
(99%),
bodemverbeteraa
r (1%)
Evolutie
veestapel en
aantal
gezelschapsdie
ren,
subsidiebeleid
C3
395 ton
diermeelverbrandin
g, 2 000 ton
gesmolten vet en
varia, 6 833 ton
vetverbranding, 33
000 ton vet naar
oleochemie, 81 000
ton vet naar
diervoeder, 18 000
ton eiwitten varia,
5000 ton eiwitten
meststof, 139 000
ton eiwitten petfood
Petfood (49%),
veevoeder (28%),
oleochemie
(12%),
verbranding
(2%), andere
(7%)
Petfood (49%),
veevoeder (28%),
oleochemie
(12%),
verbranding
(2%), andere
(7%)
Evolutie
veestapel,
subsidiebeleid,
prijs veevoeder
en petfood
2 725 ton ds naar
biogas, 4 205 ton
ds naar
compostering, 8
175 ton ds naar
bodemverbeteraars
en 11 272 ton ds
landbouw
Landbouw (37%),
vergisting (36%),
compostering
(14%),
andere/onbekend
(13%)
Landbouw (29%),
vergisting (45%),
compostering
(14%),
andere/onbekend
(12%)
Efficiëntieverho
ging vergisting,
energiebeleid
Slibs (ton
droge stof)
voedingssli
bs
Tabel 16: Bestemmingen en prognoses ingezamelde biomassareststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument (2011-2020), zonder oogstresten.
58
Gewasresten
Landbouw
Bestemmingen
2011
Prognose
bestemmingen 2020
Beïnvloedende factoren
Korrelmaïsresten
(stengels, spillen)
inwerken
Inwerken
Oogst spillen en
schutbladeren in enkele
werkgang is mogelijk
Stro
(graangewassen)
Inwerken (34%),
strooisel (66%)
Inwerken (34%),
strooisel (66%)
Verhoogde afvoer van stro
is niet wenselijk omwille
van C-gehalte van de
bodem
Suikerbietenloof
inwerken
Inwerken, vergisting
Aangepaste oogstmachine
nodig voor opvang
versnipperd blad :lokale
co-vergisting en
compensatie voor
afgevoerde N en P
Gewasresten (koolen raapzaad)
Inwerken (71%),
strooisel (29%)
Inwerken (58%),
strooisel (42%)
Paardenhouderij
Aardappelloof
Inwerken
Sproeien en
inwerken
Praktijk van doodsproeien
loof wegens risico op
ziektes
Aardappeluitval
veevoeding
Veevoeding
(spruit)koolresten
inwerken
Inwerken (61%),
veevoeder (28%),
vergisting (11%)
Aangepaste oogstmachine
nodig, evolutie
veevoederprijs
Preiresten
inwerken
Inwerken (61%),
veevoeder (14%),
voeding (8%),
compost (6%),
vergisting (11%)
Aankoopbeleid distributie –
consument, steunverlening
ikv energiebeleid
Gewasresten
(andere volle grond
groenten)
inwerken
Inwerken
Marketing ikv
milieuvriendelijke
verpakking
Gewasresten
(serreteelt, andere
gewassen)
inwerken
Inwerken
Tabel 17: Bestemmingen en prognoses ingezamelde biomassareststromen uit keten landbouw, voeding tot
consument (2011-2020), specifiek de oogstresten.
59
Houtige
reststromen
Hoeveelheden
2011 (ton)
Bestemming 2011
Prognose
Bestemming 2020
Beïnvloedende
factoren
Resthout uit
bossen
89 000
Verbranding
(100%)
Verbranding
(100%)
Prijsevolutie
(rest)hout,
subsidies
hernieuw-bare
energie,
energetisch
rendement
Primair
houtafval uit
houtindustrie
50 000 ton
pellets
Verbranding
(<62%),
spaanplaatindustri
e (>30%), pellets
(4%), uitvoer (4%)
Verbranding
(<64%),
spaanplaatindustri
e (>32%), pellets
(4%),
Prijsevolutie
hout(afval),
subsidies
hernieuwbare
energie,
energetisch
rendement,
conjunctuur
meubelindustri
e
Huishoudelij
k en
industrieel
postconsumer
houtafval
769 000 ton
verbrand
381 000 ton
naar
spaanplaatsecto
r
Tabel 18: Bestemmingen en prognoses ingezamelde houtige reststromen (2011-2020).
Groenafval
Hoeveelheden
2011 (ton)
Bestemming
2011
Prognose
Bestemming 2020
Beïnvloedende
factoren
Huishoudelijk
groenafval
511 000 ton
compostering,
100 000 ton
verbranding,
186 762 ton
mulching
Compostering
(64%),
verbranding
(13%),
mulching
(23%)
groencompostering
(56%), verbranding
(15%), mulching
(21%),
structuurmateriaal
voor gftnacompostering
(20%)
Energieprijzen,
energiebeleid
Snoeiafval
beheer wegen
/
Verbranding,
mulching
Verbranding,
mulching
energieprijzen
Bermmaaisel
/
Compostering,
vergisting,
onbenut
Compostering,
vergisting, onbenut
Energieprijzen,
energiebeleid
Bedrijfsgroenafval
Tabel 19: Bestemmingen en prognoses ingezamelde groenafval (2011-2020).
Hieronder volgen aannames en beïnvloedende factoren voor de prognoses van de
verschillende stromen.
4.2.6
Kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw,
voeding tot consument
4.2.6.1
Gewasresten
Gewasresten kunnen op verschillende manieren gevaloriseerd worden, naargelang hun
specifieke samenstelling en droge stofgehalte. Er kunnen ook verschillende onderdelen worden
onderscheiden, zoals loof, blad, stengels, wortels, spillen, enzoverder, die op hun beurt
verschillende verwerkingsresultaten opleveren. Gewasresten vormen een belangrijke bron voor
stikstofmineralisatie. Het deel van het gewas dat achterblijft op het land in het najaar of in de
winter, wanneer er geen teelt aanwezig is, kan aanleiding geven tot nitraatuitloging. Daarom
60
zijn duurzame beheermaatregelen nodig om overschrijdingen van de nitraatnorm te vermijden.
Afvoeren van oogstresten en deze via vergisting valoriseren kan hierbij een kosten-efficiënte
oplossing bieden. Na vergisting kan het digestaat dat de nutriënten bevat terug op het land
worden toegepast, zodat op die manier de nutriëntenkringloop met minimale
mineralisatieverliezen kan worden gesloten.
De vier belangrijkste potentiële verwerkingsmethoden van gewasresten zijn:
— (co)vergisting
— compostering
— gebruik als veevoeder
— valorisatie van specifieke componenten
In vele gevallen is de afvoer van dergelijke resten van het veld wenselijk, voornamelijk om
nutriëntverliezen naar lucht, oppervlakte- en grondwater te voorkomen. Dergelijke afvoer is in
bepaalde gevallen technisch haalbaar (bijvoorbeeld bij suikerbieten, prei, kolen, peulenstro),
terwijl in andere gevallen extra werkgangen of aangepaste machines nodig zijn (bijvoorbeeld
voor selder), of wijzigingen van oogstpraktijken van het eigenlijke product (aardappelloof, uien).
Extra bewerkingen kunnen ook een negatief effect hebben op de bodemstructuur. Zelfs
wanneer afvoer mogelijk is, maakt het hoge watergehalte transport duur, waardoor lokale
verwerking aangewezen is. Anderzijds vermindert het watergehalte de bewaarbaarheid van
de gewasresten en bemoeilijkt het tegelijkertijd de toepassing van veelgebruikte
opslagtechnieken zoals inkuiling. Een te laag droge stofgehalte of een te lage C/N verhouding
verkleint ook de composteerbaarheid. Vermoedelijk zullen in de toekomst grotere hoeveelheden
afvoerbare gewasresten ingezet worden als veevoeder. Vergisting van gewasresten zal
waarschijnlijk voornamelijk plaatsvinden in landbouwgerelateerde, lokale/bedrijfsinterne
vergisters, tesamen met mest en drogere, structuurrijke organische materialen. Bij de
vergisting komen de nutriënten van de resten in het digestaat terecht, dat lokaal kan worden
ingezet als meststof overeenkomstig de mestregelgeving, waardoor de nutriëntencyclus op een
efficiënte manier kan gesloten worden. Bij compostering dienen de geldende kwaliteitseisen van
compost te worden nageleefd.
Voor de prognoses van de bestemmingen van volgende gewasresten werd data en informatie
uit de VITO-studie gecombineerd met data en informatie uit het GENESYS-project van ILVO
(ILVO, 2014).
Reststromen uit de graanteelt
We veronderstellen dat na 2020 speciale oogstmachines in staat zullen zijn om de twee
stromen in een werkgang te oogsten. Dit zou biogas en nutriëntenrijk digestaat opleveren.
Specifieke reststroom Aardappelloof
Gezien de huidige oogsttechnische en sanitaire beperkingen, lijkt het weinig waarschijnlijk dat
grootschalige oogst en toepassing van aardappelloof en -resten voor 2030 een realiteit wordt.
Specifieke reststroom spruitkool en andere kolen
We gaan er van uit dat al in 2016 10% van de verse resten worden afgevoerd en dat naar
2030 toe het percentage afgevoerd materiaal stijgt met 15% per jaar. 70% van deze resten
wordt bestemd als veevoeder, 30% wordt covergist in lokale vergisters.
Specifieke reststroom selder
We gaan ervan uit dat een grootschalige afvoer van selderresten niet zal plaatsvinden voor
2030, ondanks het grote volume verse biomassa die de teelt vertegenwoordigt.
Specifieke reststroom prei
We veronderstellen een afvoer van 10% van de gewasresten van prei in 2020. De voorgestelde
verdeling van de afgevoerde preiresten over verschillende verwerkingsmethoden is als volgt:
20% voedingsindustrie, 35% veevoederindustrie, 30% vergisting en 15% compostering.
4.2.6.2
Organisch-biologische reststromen afkomstig van de voedingsindustrie,
distributiesector en de voedingsdiensten (horeca, catering …)
Aangezien de organisch-biologische afvalstromen van erg uiteenlopende aard zijn, is het zeer
moeilijk prognoses te geven in verband met de toekomstige verwerking zonder eerst een meer
61
gedetailleerde analyse te maken van de eigenschappen en kenmerken van de verschillende
stromen. Omwille van de specificiteit van de stromen in relatie tot de mogelijke bestemmingen,
de nauwe verbondenheid tussen verschillende actoren in de voedselketen, en de diversiteit en
heterogeniteit van OBA producerende sectoren, worden er geen belangrijke verschuivingen
verwacht in de bestaande evenwichten.
4.2.6.3
Gebruikte frituurvetten en –oliën (GFVO)
Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen,
bevestigt dat in elke lidstaat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van
vervoer in 2020 minstens 10 % moet bedragen van het eindverbruik van energie in het vervoer.
De voorgestelde beperking van het aandeel biobrandstoffen uit voedingsgewassen, zal de
interesse voor de productie van biodiesel uit afvalstoffen verder vergroten. De productie van
biodiesel uit GFVO gebeurt buiten Vlaanderen (Nederland, Slowakije, Duitsland). We
veronderstellen dat ook in 2020 geen Vlaamse GFVO meer worden gebruikt voor energetische
valorisatie in Vlaanderen. Ook de volumes GFVO die een toepassing vinden in de Vlaamse
oleochemie blijven weinig relevant. Biodieselproductie in het buitenland blijft de belangrijkste
bestemming van Vlaams GFVO.
4.2.6.4
Dierlijk Afval
De bestemming van dierlijk vet wordt vooral bepaald door de prijs die verkregen wordt voor
groenestroomcertificaten en de vraag vanuit de biodieselproductie. De bestemming van
diermeel hangt af van de petfoodprijs en van de ontwikkeling van de biologische
landbouwactiviteit.
De huidige vraag naar (verwerkt) dierlijk afval kan dus niet ingevuld worden vanuit Vlaanderen.
Er worden geen belangrijke verschuivingen verwacht wat betreft het aanbod noch de
bestemming van verwerkt Vlaams dierlijk afval.
4.2.6.5
Slibs uit de voedingsindustrie
Het digestaat van de vergisting wordt na verdere behandeling omgezet in bodemverbeteraars.
We veronderstellen een droge stofafname van 25% door omzetting in biogas. Het aandeel slibs
dat gecomposteerd/biologisch behandeld wordt zonder eerst vergist te worden, blijft constant.
4.2.6.6
Gft
Volgens de veronderstellingen zullen er geen wijzigingen optreden in de totale hoeveelheden
organisch-biologisch afval en structuurmateriaal uit groenafval die mee gecomposteerd worden.
We veronderstellen echter wel dat naar 2020 een toenemend aandeel van het gft zal
voorvergist worden, en dat bij deze vergisting natuur- en bermmaaisel mee verwerkt wordt (10
000 ton in 2020). Het digestaat dat vrijkomt bij het vergistingsproces wordt verder verwerkt tot
compost. Voor deze compostering is groenafval vereist om het droge stofgehalte op te drijven,
dat dus niet meer verwerkt zal worden in een conventionele groencomposteringsinstallatie. Het
hoogcalorisch structuurmateriaal van dit groenafval wordt er eerst uitgezeefd, waarbij we
uitgaan van een afzevingspercentage van 11%. Dergelijk vergistingsproces met
nacompostering van het digestaat vereist dus gft, maaisel en groenafval als inputs.
4.2.7
Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte
4.2.7.1
Resthout uit bossen
Resthout uit de bosbouw wordt voornamelijk ingezet voor energetische valorisatie en verwacht
wordt dat bij een ongewijzigd subsidiebeleid en onder druk van stijgende ener
gieprijzen dit
op korte en middellange termijn zo zal blijven. De toekomstige bestemming van het hout(afval)
uit Vlaamse bossen zal dus voornamelijk bepaald worden door de internationale energieprijzen
en de evolutie van de subsidies voor energie uit biomassa.
62
4.2.7.2
Huishoudelijk groenafval
We veronderstellen dat in de toekomst een gedeelte van het groenafval dat momenteel in
groencomposteerinstallaties wordt aangeboden, ingezet zal worden in gftverwerkingsinstallaties met voorvergisting. Steunende op de resultaten van het Graskrachtproject, veronderstellen we namelijk dat in de toekomst bermmaaisel zal co-vergist worden met
gft. Het gevormde digestaat wordt vervolgens gecomposteerd na toevoeging van belangrijke
hoeveelheden groenafval. Het gaat over 51 150 ton groenafval in 2020, dat nagecomposteerd
wordt met het digestaat uit de gft/bermmaaisel covergisting in plaats van verwerkt te worden in
een groencomposteerinstallatie. De output van de groencomposteerinstallaties zal in de
toekomst dan ook overeenkomstig verminderen.
4.2.7.3
Bedrijfsgroenafval
We gaan er vanuit dat 85% van het bedrijfsgroenafval gecomposteerd wordt in 2020, terwijl
het overige deel voor mulching wordt aangewend. Om het voor compostering ingezamelde
aanbod van groenafval van overheden en bedrijven in overeenstemming te brengen met de
hoeveelheid effectief gecomposteerd huishoudelijk en bedrijfsgroenafval, werd voor verdere
berekeningen een correctiefactor van 0,73 gebruikt. Een deel van het bedrijfsgroenafval zal in
de toekomst ingezet worden bij de compostering van digestaat afkomstig van de co-vergisting
van berm- en natuurgras met gft. Dit brengt de hoeveelheid in groencomposteerinstallaties
gecomposteerd bedrijfsgroenafval op 133 690 ton in 2020 (na correctie).
Mogelijk zal, onder druk van de hoge energiekosten, het aandeel snoeihout dat gebruikt wordt
voor energetische valorisatie toenemen naar 2020.
Uit de studie blijkt dat enkel grootschalige vergisting met nacompostering een positieve
netto actuele waarde vertoont. Deze waarde bleek het hoogst te zijn bij het scenario waar gras
20% uitmaakt van de te vergisten input. Diezelfde optie leidt ook tot de grootste jaarlijkse CO2besparing. Het effect van groenestroom- en warmtekrachtcertificaten blijkt weliswaar aanzienlijk
te zijn.
We veronderstellen dat in de komende jaren de vergisting van natuur- en bermmaaisel meer
economisch en maatschappelijk aanvaardbaar wordt gemaakt door:
— Doelgroepsensibilisatie en draagvlakcreatie
— Afrekening met economische en logistieke obstakels zoals zwerfvuil in bermmaaisel,
verkleining en afvoer van het maaisel.
— Afstemming tussen diverse beleidsdomeinen om een vlotte voortbrengst van bruikbare
energie uit maaisels te stimuleren.
— Concrete investeringen in geschikte verwerkingscapaciteit
Uiteindelijk zal ook na een succesvolle implementatie van dergelijke maatregelen slechts voor
een beperkt gedeelte van het theoretische bermmaaiselaanbod ook effectief ingezet kunnen
worden. Dit deel van het maaisel zal bovendien naar de verwerkingsoptie afgeleid worden die
economisch de beste perspectieven biedt, en waarvan de technisch-biologische haalbaarheid
voldoende is bewezen. In 2013 ging het Bermg(r)as-project van start, dat zich in lijn met de
resultaten van het Graskrachtproject concentreert op droge vergisting van bermgras in
combinatie met gft. We veronderstellen dat tegen 2020 10 000 ton vers maaisel verwerkt wordt
in gft vergistingsinstallaties, waar het 10% van de input uitmaakt. Hogere aandelen zijn mogelijk
gelet op de resultaten van het bermg®as project. Het bekomen digestaat wordt vervolgens, na
toevoeging van groenafval, gecomposteerd.
Deze co-verwerking van maaisel in gft-voorvergisting met nacompostering laat toe i) de daling
van de ingezamelde hoeveelheden groenafval en gft te compenseren; ii) bijkomende
hoeveelheden biogas te genereren; en iii) de totale productie van compost van hoge kwaliteit
op peil te houden.
63
4.2.8
Kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens
4.2.8.1
Primair houtafval, huishoudelijk en industrieel post-consumer hout
Het Vlaamse houtafval voorziet slechts voor een beperkt deel in eigen behoeften.
Schommelingen in de vraag naar houtafval zullen dan ook in de eerste plaats opgevangen
worden door een stijging of daling van de import, zowel uit het buitenland als van andere
gewesten. De veronderstelling dat 400 000 ton primair houtafval in de houtsector zelf worden
aangewend als brandstof behelst reeds een maximale hoeveelheid. Vanuit deze reeds
maximaal veronderstelde verbranding houden we dan ook verder het aandeel van beschikbare
Vlaams houtafval dat naar energetische valorisatie gaat tegenover de spaanplaatproductie
verder in de tijd constant. De uitvoer van houtafval wordt verwaarloosbaar tegen 2020.
Het actieplan biomassareststromen ambieert een stijging van het aandeel recyclagehout in
Vlaamse plaatmaterialen naar 75% tegen 2020. Door inspanningen op het vlak van sortering
van Vlaams houtafval zal het aanbod aan houtafval dat op de Vlaamse markt beschikbaar zal
zijn voor energetische valorisatie verder afnemen. Dit tekort zal moeten worden gecompenseerd
door een toenemende invoer van postconsumer houtafval.
64
Aanbod houtafval 2020 (ton/j)
Vraag houtafval 2020 (ton/j )
(=vergunde capaciteit)
Bedrijfshoutafval
(primaire sector)
575 000
1030 000
Spaanplaat
(recyclagehout)
Houtafval
huishoudens
246 000
onbekend
Overige recyclage*
Bedrijfshoutafval
(postconsumer)
382 000
1 470 000
Energetische
valorisatie**
1 203 000
2 500 000
Totaal Vraag
Totaal aanbod
Saldo Vlaanderen
-
1 297 000
Tabel 20. Vraag en aanbod houtafval in Vlaanderen 2020.
* stalstrooisel, slibindikking, resthout voor spaanplaatindustrie
** Energetische valorisatie van houtafval huishoudens en bedrijven
65
5
Beleid in de omringende regio's
5.1
Overzichtstabel omgevingsanalyse
Om het beleid inzake biomassa(rest)stromen in de omringende regio’s in kaart te brengen
voerde de OVAM in 2013 een omgevingsanalyse uit. De focus hiervan ligt op de doelstellingen
en instrumenten in de omringende regio’s die innovatie in het biomassalandschap
ondersteunen. In volgende tabellen (Tabel 21 en 22) worden die doelstellingen en
beleidsinitiatieven voor de verschillende omringende regio’s aangehaald. Horizontale
instrumenten en ideeën en denkpisten volgen in de beschrijving van de omgevingsanalyse.
Deze informatie geeft een status weer van de beschikbare informatie in 2013. We zijn ons
bewust dat in dit snel evoluerend landschap een aantal wijzigingen zich voordoen, die we niet
meer konden meenemen bij deze publicatie.
66
Doelstelling
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Brussel
Luxemburg
VK
Andere EU-lidstaten
Wallonië
Preventie:
zie hier onder
Geen concrete
doelstellingen
Geen concrete
doelstellingen
- 2015
-
/
/
Selectieve
Inzameling:
zie hier onder
zie hier onder
-
2015
- 100 kg/ inwoner
selectief ingezameld
gft
-
-
2020
/
-
20% minder
verspilling in de
voedselketen bij
consument en
supermarkten
Geen
concrete
doelstellingen
Geen concrete
doelstellingen
- reductie van
voedsel en
verpakkingsafval
met 5% t.o.v. 2012
/
/
n.b.
zie hier onder
Geen
concrete
doelstellingen
Geen concrete
doelstellingen
De inzameling van
glas, papier,
kunststof, metalen
en bioafval is
verplicht te
scheiden
/
- min. 70%
recyclage,
vergisting en
compostering van
voedsel- en
verpakkingsafval
/
/
Ten minste 65%
van het
huishoudelijk afval
en 70% van het
bouw- en
sloopafval moet
gerecycleerd
worden.
/
/
Brussel:
/
min. 50%
recyclage van
het selectief
ingezamelde
afval
67
Hernieuwbare
Energie:
-
2015
-
2020
-
15.000 banen in
de eerstkomende
jaren creëren.
-
300 miljoen m3
groen gas
-
een besparing van
het finale
energieverbruik
met gemiddeld
1,5% per jaar; of
te wel 100 PJ aan
energiebesparing
per jaar
een toename van
het aandeel van
hernieuwbare
energieopwekking
naar 14%
(G3D):
(technische)
innovaties in de
groen gassector
en het vergroten
van de productie
van groen gas en
biogas.
-
-
zie hier onder
zie hier onder
zie hier onder
n.b.
zie hier onder
/
/
-
300.000 ton
capaciteit aan
vergisting
bereiken
/
/
-
15%
hernieuwbare
energie
/
-
-
-
-
Aandeel
hernieuwbare
energie in de totale
energieconsumptie
moet 18% zijn.
Aandeel
hernieuwbare
bronnen in de
stroomvoorziening
moet 35% zijn.
Verdubbeling van
landbouwgrond
voor
energiegewassen
tot 4 miljoen ha.
-
23% hernieuwbare
energie
100
biogasinstallaties
in de MidiPyrénées
-
Denemarken:
50% van de mest
van de veestapel
gebruiken voor
groene energie
Zweden: 49%
energieaanbod
moet van
hernieuwbare
bronnen komen
(reeds behaald in
2012).
68
-
2023
-
2030
-
2050
BBE
-
een toename van
het aandeel van
hernieuwbare
energieopwekking
naar 16%
-
3 miljard m3
groen gas
/
/
/
/
-
/
/
/
/
/
/
/
/
/
n.b.
-
/
-
zie hier onder
Geen concrete
doelstellingen
Duurzame energie
moet in 80% van
de stroom en 60%
van de totale
energiebehoefte
van Duitsland
kunnen voorzien.
Geen concrete
doelstellingen
zie hier onder
Denemarken:
tegen 2025:
Kopenhagen eerste
koolstofneutrale
hoofdstad ter
wereld
Finland:
concept en de
ontwikkeling van de
bio-economie tegen
2050 in Finland te
definiëren en uit te
bouwen.
-
Noorwegen:
onderzoeksprogramma
voor 10 jaar (20122022) gepubliceerd
-
2020
/
/
/
-
T.o.v. 2010:
/
/
30 Mt minder
materiaalinputs in
69
de economie, 20%
minder afval
geproduceerd
(50Mt minder
afval), 20Mt meer
materiaal dat
gerecycleerd
wordt in de
economie
-
2030
-
30% van de
fossiele
grondstoffen in
Nederland
vervangen door
biomassa
/
/
/
/
/
Tabel 21: Doelstellingen van de omringende regio’s
Beleidsinitiatieve
n
Nederland
Cascadering zoals in
Vlaanderen
Sluiten van
Materiaalkringlop
en:
Duitsland
Beleid:
KrWG 2012
(Kreislaufwirtsch
afts- und
Abfallgesetz):
De wet legt de
focus op
Frankrijk
-
‘Grenelle
Environnem
ent’:
Cascaderin
g zoals in
Vlaanderen
Instrumenten:
VK
Beleid:
Brussel Luxemburg
Wallonië
/
Andere EU-lidstaten
/
AD strategie en
actieplan:
belemmeringen
weggewerkt door
het aanpakken van
knelpunten.
70
preventie en
hergebruik.
-
-
Beleid:
LAP (Landelijk
Afvalbeheerplan)
2009-2021:focus op
preventie (tegen gaan
van voedselverspilling)
-
Preventie
Lopende projecten:
-
-
‘Foodbattle’ (voor
consumenten en
supermarkten)
reductie
voedselverspilling
in de cateringsector
/
PIA: steun
voor de
ontwikkelin
g van een
kringloopec
onomie.
MAUD
focus op
materialen,
(groene)
chemie en
duurzame
ontwikkelin
g.
Lopend project:
Lopende projecten:
Brussel:
‘Inglorious
Fruits and
Vegetables’
(actie waarbij
misvormde
groenten en
fruit
aangeboden
worden aan een
verminderde
prijs)
-
aandacht naar
voedselverspilling;
sensibiliseringsactivit
eiten.
-
-
‘Courtauld
Commitment’
‘Hospitality and
Food Service
Agreement’
(reductie van
voedsel- en
verpakkingsafv
al)
‘Love Food
Hate Waste
(LFHW)’ (tegen
voedselverlies
in
huishoudens)
/
Wallonië:
korte-keten projecten
71
Lopende projecten:
‘Project gft-inzameling
omhoog!’ bevat o.a.
“omgekeerd inzamelen”
d.w.z. recycleerbare
materialen (elke 2
weken) worden
frequenter ingezameld
dan restafval (elke 4
weken).
-
Selectieve
Inzameling
Verplichting OBA
selectief in te
zamelen.
(net als in
Zwitserland en
Oostenrijk)
Gefaseerde
verplichting
voor de
selectieve
inzameling van
OBA:
sinds 20112012
producenten die
meer dan 80
ton/jaar
produceren
(industrie,
hypermarkten),
tegen 2016 zal
dit gradueel
zakken naar 10
ton/jaar (vb
grote
restaurants).
Instrumenten:
Wallonië:
Ierland:
-
moedigt
thuiscomposteren
aan
Verplichte selectieve
inzameling
voedselafval voor
grote producenten
sinds 2010
‘WRAP fonds
voor
ondersteuning
van inzameling
voedselafval bij
bedrijven in
Engeland’
(financiële
ondersteuning)
Brussel:
Verplichte selectieve
inzameling van
groenafval sinds
2012
Sinds 2011 ook
kleine
ondernemingen
(<50kg voedselafval
per week)
Spanje (Catalonië):
selectieve inzameling
bioafval verplicht
vanaf 2008.
Italië (Lombardije):
-
-
ISSO (Intensive
Source
Separation of
Organics)
toegepast
in 2014 nieuw
regionaal
afvalbeheersplan
goedgekeurd.
(gescheiden
inzameling
levensmiddelen
afval).
72
Instrumenten:
Instrumenten:
Instrument:
-
-
‘Fond Chaleur’
(investeringsste
un van
hernieuwbare
warmteproducti
e)
Het fonds heeft als
doel 300.000 ton
capaciteit aan
vergisting te
bereiken in 2015.
Beleid:
Instrumenten:
‘SDE+’(subsidie)
‘Hier opgewekt!’
(kennisplatform)
Beleid:
-
Hernieuwbare
Energie:
Green Gas Green
Deal (G3D):
randvoorwaarden
creëren voor een
snelle ontwikkeling
van de groen
gasmarkt; Bevat
ook een ‘routekaart’
om de BBT en
belemmeringen te
ontdekken.
vijf thema’s met
als 2
belangrijkste:
- vergisting
(kostprijsreductie
voor kleinschalige
monovergisting en
industriële
vergisters)
- vergassing
(enkele
grootschalige
demoprojecten)
-
‘Erneuerbare
Energien
Gesetz (EEG)’
(vaste
vergoeding)
“KfW
programma
'Duurzame
energie Premium'”
(subsidies)
2011-2012
Reglementair
kader voor
injectie
biomethaan in
aardgasnetwerk
Lopend project:
/
ADLF:
‘The SUPERGEN
Bioenergy Hub’
(directe
financiering en
netwerkactiviteiten)
Beleid:
Duurzaamheidscrit
eria voor vaste
biomassa in de
Renewables
Obligation (RO):
Overheidsonderste
uning voor
grootschalige
hernieuwbare
energieopwekking.
73
-
Instrumenten:
Instrumenten:
-
-
-
BBE
Steunpunt
vergunningverleni
ng bio-energie
(ondersteuning bij
de behandeling van
vergunningaanvrag
en voor bioenergieinstallaties).
-
‘Onderzoeksprogra
mma STW en
Paques rond
biologische
reststromen’(VFA
platform)
‘BIOCAB’, ‘Biobased Business
Accelerator’
(landelijk platform)
‘Dutch Biorefinery
Cluster’
‘Centre for BioBased Economy
(CBBE)’
(kennistransitie)
-
/
Denemarken:
‘Bio-Value SPIR’
(R&D platform)
Noorwegen:
‘Norwegian Industrial
Biotech Network’
(verspreiding kennis)
Zweden:
-
TKI BBE en
Innovatiecontract
bv.: 'Industrie
et AgroResources
(IAR) cluster'
Focus op
biotechnologie als
onderdeel van de
Strategy for UK
Life Sciences
Beleid:
Beleid:
-
‘KMUinnovative
Biotechnologie
– BioChance
programme’
(ondersteunin
g voor KMO’s)
‘Biorefineries
Roadmap’
Gefocust op de
ontwikkeling
van
competitieve
clusters.
Nationale
Onderzoeksst
rategie Bioeconomie
2030
De Bioeconomie
Raad (levert
onafhankelijk
advies).
‘Sustainable
Municipality’
(duurzame
ontwikkeling op lokaal
niveau)
74
Biobased
Economy
bevat zes
werkpakketten die elk
de totale innovatieketen
van fundamenteel
onderzoek tot en met
valorisatie bestrijken.
-
-
Clusteraanpa
k
organiseren van
gespecialiseerde
regionale clusters.
Nieuwe visie WTC
voor de biobased
economy
Een vernieuwde
kennis- en
innovatieagenda voor
de BBE.
-
Commissie
Duurzaamheidsvr
aagstukken
Biomassa
Doet voorstellen om
waar nodig nieuwe
invulling te geven
aan duurzaamheid
en bepleit daarbij
praktische en
controleerbare
uitvoeringsmaatreg
elen
Tabel 22: Beleidsinitiatieven in de omringende regio’s.
75
5.2
Nederland
5.2.1
Situatie
5.2.1.1
Energie
Nederland streeft naar een aandeel hernieuwbare bronnen van 16% in het nationale bruto finaal
eindgebruik in 2020. Naar schatting is in 2012 ongeveer 97 PJ aan hernieuwbare energie
geproduceerd, een aandeel van 4,5%.
Ongeveer driekwart van de geproduceerde hernieuwbare energie in 2012 is afkomstig van
biomassa: 14,8% biotransportbrandstoffen - 14,8% afvalverbranding (biogeen) - 13,1%
houtkachels huishoudens - 11,3% bij-en meestook biomassa in centrales - 8,4% vergisting en
biogasproductie - 6,9% overige biomassaverbranding - 3,0% houtkachels bij bedrijven - 0,8%
groen gas
Van de totale hoeveelheid biomassa voor energiedoeleinden heeft in 2012 bijna driekwart een
Nederlandse oorsprong, ruim 10% komt uit de rest van de EU, en ruim 15% van daarbuiten.
5.2.1.2
Materiaalkringlopen
In 2012 composteerden de Nederlandse gft-verwerkers (in totaal 24 locaties) 1.339 kton gft –
afval (incl. groenafval) en 322 kton ander organische materiaal als veiling-,- restaurant- en
landbouwafval. In totaal komt dat op 1.661 kton organisch afval, een stijging van maar liefst 235
kton ten opzichte van 2010.
De gft-sector ontpopt zich als leverancier van duurzame energie. De afgelopen jaren bouwden
de gft-verwerkers acht gft-vergisters, die gft omzetten in groen gas, elektriciteit, brandstof en
warmte. Vijf nieuwe vergisters zijn gepland tegen 2015. De gft-sector zal tegen die tijd naar
verwachting 790 duizend ton gft omzetten in biogas en compost. Daarmee levert de sector een
bijdrage aan de transitie naar duurzame energie en het verminderen van de CO2-uitstoot. De
gft-compost is van mindere kwaliteit en wordt daarom hoofdzakelijk in de landbouw afgezet.
De gft-inzameling zit in de lift, er lijkt sprake van een trendbreuk. Tot 2010 nam de hoeveelheid
gescheiden ingezameld gft geleidelijk af. De lichte stijging geeft aan dat gemeenten en burgers
meer aandacht schenken aan de gft-inzameling. Per inwoner is in 2012 80 kilo gft ingezameld.
Dat is 1 kilo meer dan in 2011. Het ministerie wil in 2015 naar 100 kilo per inwoner. Grofweg 70
procent van het gft-afval bestaat uit tuinafval. In Nederland belandt nog veel gft in de grijze
container: maar liefst 36 procent van het huishoudelijk restafval bestaat uit gft. Jaarlijks gaat
daarmee zo’n 1,35 miljoen ton gft verloren.
In Nederland is er overcapaciteit in de afvalverbrandingssector. Deze wordt gevuld door import
(VK, Italië, Ierland, Duitsland) en het afgraven van oude stortplaatsen. De import van afval wordt
verwacht nog verder toe te nemen. Het aandeel biogeen afval is stijgend (53% in 2012) en zal
nog stijgen bv door betere bronscheiding van kunststofverpakkingen.
5.2.1.3
BBE
Verschillende doelstellingen rond BBE:
— Platform Groene Grondstoffen (Biorenewable Business Platform): 30% van de fossiele
grondstoffen in Nederland vervangen door biomassa in 2030
— Interdepartementaal Programma BBE: Nederland krijgt leidende positie in de Europese bioeconomie
— High Level Stuurgroep: binnen 10 jaar draagt Nederlandse bio-economie jaarlijks 20 miljard
bij aan het BBP
— Chemiesector: in 2050 staat Nederland bekend als het land van de groene chemie
76
5.2.2
Beleid en Actoren
5.2.2.1
Energie
Energieakkoord voor duurzame groei
Op 6 september 2013 verbonden ruim veertig organisaties, waaronder de overheid,
werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties
en financiële instellingen, zich aan het Energieakkoord voor duurzame groei. Kern van het
akkoord zijn breed gedragen afspraken over energiebesparing, schone technologie en
klimaatbeleid. Uitvoering van de afspraken moet resulteren in een betaalbare en schone
energievoorziening, werkgelegenheid en kansen voor Nederland in de schone
technologiemarkten.
De betrokken partijen zetten zich in om de volgende vier kwantitatieve doelen te realiseren:
— een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5 procent per jaar; of te wel
100 PJ aan energiebesparing per 2020;
— een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking naar 14 procent in
2020, en
— een verdere stijging van dit aandeel naar 16 procent in 2023;
— 15.000 banen, voor een belangrijk deel in de eerstkomende jaren te creëren.
Het akkoord bestaat uit tien pijlers:
1. energiebesparing in de gebouwde omgeving en efficiëntieverbetering in het
bedrijfsleven;
2. opschalen van hernieuwbare energieopwekking;
3. stimuleren van decentrale duurzame energie;
4. gereedmaken van energietransportnetwerk;
5. goed functionerend Europees systeem voor emissiehandel;
6. CCS en kolencentrales;
7. mobiliteit en transport;
8. werkgelegenheid en scholing;
9. stimuleren commercialisering voor groei en export;
10. financiering van duurzame investeringen.
Met betrekking tot biomassa(reststromen) spraken de partijen af dat de stimulering van
biomassa in kolencentrales de 25 PJ niet zal overschrijden. Deze stimulering door de
overheid van grootschalige inzet van biomassa zal zich beperken tot de nieuwe kolencentrales
en de centrales die zijn gebouwd in de jaren 90. In overleg wordt nader uitgewerkt hoe de
beperking tot 25 PJ biomassa, de wijze van de ondersteuning en het eventueel gebruiken van
een tenderprocedure vorm kan worden gegeven in de SDE+. Er zullen verdergaande
duurzaamheidseisen worden geformuleerd ten aanzien van koolstofschuld, indirecte
landgebruikseffecten (IULC) en duurzaam bosbeheer (FSC), aanvullend op de NTA8080-eisen.
In overleg van rijksoverheid, energiesector en milieuorganisaties zal dit vorm worden gegeven,
waarbij aangesloten zal worden bij eerdere discussies (commissie-Corbey, negatieve/positieve
lijst).
Groen gas
Groen Gas Nederland is een landelijke stichting die alle informatie op het gebied van groen
gas en biogas verzamelt en bundelt om de ontwikkelingen op de groengasmarkt te versnellen
en de productie van groen gas te verhogen. Groen Gas Nederland werkt hiertoe samen met
verschillende partners, agrariërs, de afvalsector, de voedingsindustrie, de agrosector,
energiebedrijven, netbeheerders, projectontwikkelaars, banken en overheden.
Met de Green Gas Green Deal (G3D) willen bedrijfsleven, overheid en Groen Gas Nederland
randvoorwaarden creëren voor een snelle ontwikkeling van de groen gasmarkt. Het doel van de
overeenkomst is (technische) innovaties in de groen gassector en het vergroten van de
productie van groen gas en biogas. Deze doelstelling moet in 2020 zijn behaald.
De Green Gas Green Deal werkt aan vijf thema’s: vergisting – vergassing – infrastructuur –
marktontwikkeling – kennis.
De afspraken over innovatie uit de G3D zijn verder uitgewerkt in een ‘innovatiecontract groen
gas’ waarvoor de markt voorstellen kan indienen. Dit valt onder de Topsector Energie. Op
77
innovatiegebied zet de G3D in op de thema’s vergisting en vergassing en het opzetten van een
research & development infrastructuur:
— Voor vergassing betekent dit onder andere het realiseren van enkele grootschalige
demoprojecten die behoren tot de internationale top en (het initiëren van) een
expertisecentrum biomassavergassing.
— Voor vergisting wordt binnen het innovatiecontract onder andere ingezet op
kostprijsreductie voor kleinschalige monovergisting en industriële vergisters, waarbij
samenwerking door partijen en het daarmee creëren van nieuwe ketens rond
biomassaverwerking en -verwaarding1 centraal staan.
Het innovatiecontract Groen Gas heeft als doel om een substantiële bijdrage van groen gas aan
het (duurzame) energiegebruik te realiseren en op die manier ook de concurrentie- en
exportpositie te versterken op het gebied van kennis, technologie, innovatie en handel. De
doelstelling is ambitieus maar realiseerbaar (met voldoende inzet en instrumentatie) en is
samen te vatten als 10 x 10, tweemaal een vertienvoudiging voor 10% Groen Gas zoals ook al
vermeld in sectie 2.3.4
Een belangrijk onderdeel van de G3D is een ‘routekaart’ voor verschillende mogelijke groen
gasketens (van biomassa tot aan de toepassing) die door de betrokken partijen tegen eind
december 2013 zal worden ontwikkeld voor de toekomst van de groen gassector. De routekaart
groen gas 2030 moet leiden tot een substantiële toename van de productie van biogas en
groen gas door aan te tonen wat de beste technische innovaties zijn of welke belemmeringen
als eerste moeten worden weggenomen.
Steunpunt vergunningverlening bio-energie
Het Steunpunt Vergunningverlening Bio-energie biedt gemeenten, provincies en milieudiensten
de mogelijkheid kosteloos ondersteuning te krijgen bij de behandeling van
vergunningaanvragen voor bio-energie-installaties. De deskundigen zijn vergunningverleners
met kennis van zaken die collega’s op locatie helpen. Agentschap NL is initiatiefnemer en
organisator van het steunpunt.
5.2.2.2
Materiaalkringlopen
Verlichten regels voor nuttige toepassing organische reststromen
In maart 2011 is de wijziging van de afvalstoffenregelgeving (Wet milieubeheer, hoofdstuk 10)
van kracht geworden, waarmee een verlichting in de regelgeving is bereikt voor de BBE. Met
deze wijzigingen wordt een aantal reststromen uit de land- en bosbouw niet meer gezien als
afvalstof, waardoor de afvalregelgeving niet meer van toepassing is op handelingen met deze
reststromen.
De wijziging is afkomstig uit de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen die de regels voor nuttige
toepassing van organische reststromen verlicht. Natuurlijke materialen uit land- en bosbouw (bv
oogstrestanten, houtsnippers) zijn in de kaderrichtlijn vrijgesteld van de afvalstoffenregelgeving,
mits zij nuttig worden toegepast. Onder deze nuttige toepassing valt direct gebruik binnen de
land- of bosbouw, maar ook de productie van energie. Toepassing mag echter niet schadelijk
zijn voor mens of milieu. Door deze aanpassing in de regelgeving kunnen co-vergisters nietgevaarlijk materiaal - rechtstreeks afkomstig uit de land- en bosbouw - vergisten zonder dat
deze aan de afvalstoffenregelgeving hoeven te voldoen.
Met de hierboven beschreven wijziging van de Wet milieubeheer wordt de bio-based economy
versterkt. Het wordt immers makkelijker om organische reststromen in te zetten voor diverse
doeleinden, zoals energieopwekking.
In de Afvalagenda is aangekondigd dat met de stakeholders overlegd zal worden of over
andere organische stromen vrijstelling van afvalstoffenregelgeving gewenst is. Afhankelijk van
het resultaat zullen oplossingen op maat worden gerealiseerd of eventueel regelgeving worden
aangepast.
LAP 2009-2021
Organisch afval en voedselresten zijn één van de zeven prioritaire stromen.
In plaats van de inspanning te richten op een fine-tuning binnen het sectorale afvalbeleid
(sterkere sturing richting de meest gewenste verwerkingsmethode), wordt ervoor gezorgd dat
78
afvalverwerking zo weinig mogelijk aan de orde is. Met name preventie (tegengaan van
voedselverspilling) biedt kansen voor milieuwinst, omdat dat aangrijpt op de omvang van de
stroom. De eerste projecten in de ketenpilot voedsel zetten stappen in die richting.
5.2.2.3
BBE
TKI BBE en Innovatiecontract Biobased Economy
Het Nederlandse overheidsbeleid voor een bio-economie is nauw verweven met het
Nederlandse topsectorenbeleid. Met dit beleid wil het kabinet sectoren waarin Nederland
wereldwijd uitblinkt nog sterker maken. Concreet betekent dit dat de overheid, het bedrijfsleven
en de universiteiten een verbintenis zijn aangegaan om in consortia samen te werken aan
innovatie die deze sectoren ten goede komt. De afspraken die hierbij werden gemaakt, zijn
vastgelegd in 'innovatiecontracten'.
Binnen dit topsectorenbeleid werd de ‘biobased economy’ benoemd als transversaal thema, en
werd een Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) opgericht gesitueerd binnen de sector
chemie. Dit topconsortium bracht het innovatiecontract ‘Groene groei: van biomassa naar
business’ (of innovatiecontract BBE) uit. Dit innovatiecontract bestaat uit zes werkpakketten die
elk de totale innovatieketen van fundamenteel onderzoek tot en met valorisatie bestrijken
(biomaterialen, bio-energy & biochemicals, bioraffinage, teeltoptimalisatie, terugwinnen en
hergebruik en tot slot economie, beleid en duurzaamheid).
Nieuwe visie WTC voor de biobased economy
In december 2013 publiceerde de Wetenschappelijk en Technologische Commissie voor de
biobased economy (WTC – BBE) een vernieuwde kennis- en innovatieagenda voor de
biobased economy in Nederland, getiteld 'Biomaterialen, drijfveer voor de biobased economy'.
Deze agenda is bedoeld als advies aan de overheid over steun aan kennis en innovatie op het
gebied van de groene economie. In één zin samengevat: de kennis- en innovatieagenda voor
de biobased economy moet het primaat in focus en activiteit nadrukkelijk richten op
biomaterialen, met een gegarandeerde en veilige voedselvoorziening als uitgangspunt c.q.
fundament. Nederland kan op basis van zijn internationaal erkende en sterke sectoren
landbouw en voeding (A&F) en chemie en materialen (C&M) hierin het voortouw nemen. En
Nederland kan in Europees verband de opbouw van een nieuwe Europese landbouwpolitiek
bevorderen, gebaseerd op het samengaan van deze twee sectoren.
De vernieuwde K&I Agenda samengevat:
— De nieuwe agenda voor de biobased economy neemt afstand van biomassa voor energie.
— De sector Chemie & Materialen trekt samen op met het Agro & Food conglomeraat waarbij
voor alle partijen als uitgangspunt geldt een gegarandeerde en veilige voedselproductie.
— De overheidsfocus voor de stimulering van de biobased economy komt in de komende 5 à
10 jaar op biomaterialen te liggen en de incorporatie daarvan in de landbouwsector.
Lopende programma’s voor katalyse, bioraffinage en plannen binnen de topsectoren
chemie, agro/food, tuinbouw/uitgngsmaterialen, water en hightech systemen en materialen
(HTSM) zouden hun op (bio)materialen gerichte onderdelen moeten bundelen onder de
supervisie van één organisatie voor de biobased economy, bij voorkeur in de vorm van een
Open Innovation Community voor de BBE. De overheidsstimulansen richten zich vooral op
het MKB, en gaan werken vanuit een nationale/regionale matrixstructuur.
— De opbouw van de biobased economy vindt plaats vanuit de regio. Regionale netwerken en
regionale besluitvorming krijgen meer ruimte. Verschillende regio’s kunnen een
verschillende koers kiezen.
— De Nederlandse overheid streeft nadrukkelijk naar acceptatie van de Nederlandse strategie
en aanpak van de biobased economy als onderdeel van de te vernieuwen EU
landbouwpolitiek.
— De huidige plannen voor een landelijke aanpak van het biobased onderwijs kunnen met
kracht worden voortgezet, waarbij de veranderende visie op de relatie tussen biomassa en
energie ter harte moet worden genomen.
— Nieuwe studies naar de gevolgen van de biobased economy voor logistiek, maatschappij
en economie moeten met zorgvuldigheid worden opgepakt. Het is belangrijk om zowel
afzonderlijke toekomstscenario’s te schetsen voor de dominante sectoren Energie en A&F
79
en daarbinnen de relaties met C&M na te gaan, als scenario’s waarin Energie en A&F
beiden zijn vertegenwoordigd.
Cascadering
In januari 2013 stemde de Tweede Kamer in met het voorstel van SP-Kamerlid Van Gerven
(Socialistische Partij) om meer inzicht te geven in hoe biomassa bijdraagt aan meer duurzame
energie. Van Gerven heeft voorgesteld een zogeheten ‘biomassaladder’ in te voeren:
centrales die plantaardig materiaal verbranden en industrie die biodiesel produceert moeten
aangeven of er sprake is van hoogwaardige producten zoals voedsel of van plantaardig
restafval. Voedsel is immers niet bedoeld om te verbranden voor energie. Ander plantaardig
afval kan verwerkt worden in de bouw en industrie. Het verbranden van dit materiaal moet
uitzondering zijn en niet de regel zoals nu het geval is.’
Als het aan Van Gerven ligt, krijgt de biomassaladder vijf heel duidelijke stappen. Op één staat
voedsel voor mensen, twee: voedsel voor dieren, drie: meststof voor de landbouw, vier: groene
bouwstof en pas op de vijfde plaats moet plantaardig materiaal verbrand worden als brandstof
voor energie.
De motie Dik-Faber (oktober 2013) verzoekt de regering om bij de uitwerking van de
duurzaamheidseisen voor biomassa hergebruik prioriteit te geven boven bij- en meestook van
reststromen.
Begin 2014 is het proces opgestart om een beleidsnota cascadering op te maken. Penvoerder
is het Ministerie van Economische Zaken. Het betreft een kamerbrief waarin een integrale
beleidsvisie over de optimale benutting en het hoogwaardig gebruik van biomassa (incl.
cascadering en bioraffinage) wordt gepresenteerd. De brief/nota zal tevens ingaan op de moties
van Gerven en Dik Faber (over prioritering recycling boven energie).
Commissie Corbey
De Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa, ook wel de Commissie Corbey
genoemd, is ingesteld door het ministerie van Infrastructuur &Milieu in 2009. De Commissie
Corbey wil ertoe bijdragen dat Nederland de kansen benut die de ontwikkeling van een
biobased economy biedt, zoals verduurzaming van landbouw de energiesector en de
chemiesector. Daarnaast biedt de biobased economy kansen voor innovatie, kennisontwikkeling
en werkgelegenheid hier en elders in de wereld. De Commissie Corbey is zich bewust van
mogelijk negatieve effecten van het stimuleren van grootschalig gebruik van biomassa voor
energiedoeleinden en materialen. Duurzaamheid is daarop het antwoord. De Commissie
Corbey doet voorstellen om waar nodig nieuwe invulling te geven aan duurzaamheid en
bepleit daarbij praktische en controleerbare uitvoeringsmaatregelen. Daarnaast heeft het
ministerie aan de commissie gevraagd om haar adviezen breder te verspreiden om zo de
impact van de adviezen te vergroten.
5.2.3
Projecten, instrumenten en subsidies
5.2.3.1
Energie
SDE+
In het regeerakkoord is de Stimuleringsregeling Duurzame Energie Plus (SDE+) verhoogd om
een bijdrage te leveren aan de te realiseren 16% duurzame energie in 2020. De SDE subsidie
gaat in Nederland al een tijdje mee, zo kennen we SDE 2008, SDE 2009, SDE 2010, SDE+
2011, SDE+ 2012 en nu SDE+ 2013.
De SDE subsidie kent echter veel kritiek: ieder jaar is de regeling anders, de vergoeding
verandert, de systematiek wordt aangepast enz. Hierdoor weten ondernemers niet waar ze aan
toe zijn. Sinds de SDE+ krijgen goedkopere vormen van duurzame energie voorrang en kan de
subsidie in fases worden aangevraagd. Doordat het budget beperkt beschikbaar is en vanaf de
eerste fase volledig wordt opengesteld, kunnen niet alle aanvragen worden voorzien van
subsidie en was zowel in 2011 als in 2012 het budget al uitgeput voordat de tweede fase werd
opengesteld. Het Nederlandse beleid verandert elk jaar en biedt daarom geen zekerheden voor
de toekomst. Voor het opstellen van een stabiel subsidiebeleid is echter voldoende kennis
nodig van de energiemarkt en de biomassaketen. Dit is tevens een punt waar het in de
biomassaketen wringt.
80
Hier opgewekt!
Hier opgewekt! is het kennisplatform voor lokale duurzame energie initiatieven. De schaal van
de energiehuishouding verandert snel: er ontstaan steeds meer kleinschaligere energieinitiatieven, naast de centrale energievoorziening. Een groeiend aantal consumenten vraagt om
groene stroom en burgers en bedrijven kiezen er steeds vaker voor om zelf én samen energie
op te wekken.
Hier opgewekt! versterkt initiatieven, verbindt de mensen die werk maken van duurzame
energie en ondersteunt ze bij het realiseren van hun ambities. Hier opgewekt! gelooft in de
toekomst van lokale energie-opwekking en doet er alles aan de lokale duurzame energie
initiatieven te ondersteunen en te professionaliseren, te verbinden en positief te positioneren.
— Ondersteunen: veel initiatieven bloeien, maar ervaren knelpunten op uiteenlopende
gebieden. Vooral met kennis zijn veel initiatieven geholpen (bv kennis over ledenwerving,
ondernemerschap, backoffice, technieken, wet- en regelgeving en
financieringsmogelijkheden). Kennis die vaak bij andere initiatieven en experts al aanwezig
is. Hier opgewekt organiseert kennissessies door het hele land over deze thema’s.
— Verbinden: door mensen met elkaar in contact te brengen kunnen initiatieven van elkaar
leren (bv via de website, door organiseren van kennissessies en jaarlijks een groot landelijk
event).
— Informeren: de website van hier opgewekt! bevat nieuws, een agenda met relevante
activiteiten, kennisdocumenten en een forum. Er is een compleet overzicht van lokale
energie initiatieven in Nederland.
— Inspireren: goed voorbeeld doet volgen. Daarom heeft Hier opgewekt! alle duurzame lokale
energie initiatieven in beeld gebracht. Heel regelmatig komen er nieuwe initiatieven bij.
5.2.3.2
Materiaalkringlopen
Project gft-inzameling omhoog!
Het project ‘Gft-inzameling omhoog!’, een initiatief van de Vereniging Afvalbedrijven wil
gemeenten helpen om hun gft-inzameling te verbeteren. Een gft-expert adviseert
gemeenteambtenaren en staat hen bij in het verandertraject.
8 maatregelen om gft-inzameling te verhogen:
— Voor diftargemeenten: gratis laten ophalen van gft- en groenafval.
— Vaker inzamelen tijdens zomermaanden.
— Gebruik van grote groene containers van 240 liter.
— Geen duobakken omdat gft-afval dan vervuild raakt.
— Voor hoogbouw: inzetten van kleine containers in combinatie met frequente inzameling.
— Inzetten van bioplasticzakken om keukenafval eenvoudiger in de groene container te
krijgen.
— Controleren of burgers restafval bij het gft-afval gooien en indien nodig handhaven.
— Betere voorlichting
Maar liefst tachtig procent van de gemeenten wist in 2011 méér gft op te halen dan het jaar
ervoor. En dat terwijl de totale huishoudelijke afvalberg slonk. Delfzijl boekte het meeste gftwinst. In 2011 steeg de Delfzijlse gft-inzameling met maar liefst 127 procent. Naast
duurzaamheidsambities, was kostenreductie voor Delfzijl de grootste reden om de gftinzameling aan te pakken. Het verwerken van gft is voor de gemeente een derde goedkoper
dan het verwerken van restafval. Nu er veel meer gft ingezameld wordt, heeft men de
afvalstoffenheffing met acht euro kunnen verlagen. Op de tweede plaats staat de gemeente
Cranendonck, op de derde plaats Noordwijk. Cranendonck is ambitieus: samen met twintig
gemeenten in de regio Oost- Brabant streeft ze naar 5 procent restafval in 2020.
Omgekeerd inzamelen is het buzzwoord in inzamelland. De meeste gemeenten maken het
burgers gemakkelijker om restafval kwijt te raken dan recycleerbare materialen, zoals plastic
flessen. Het restafval wordt immers aan huis opgehaald, terwijl burgers zelf hun flessen moeten
wegbrengen. Omgekeerd inzamelen draait de rollen om: restafval ontmoedigen en grondstoffen
belonen, bv:
— het restafval wordt in plaats van tweewekelijks nog maar eens per vier weken opgehaald.
De gft-inzameling blijft tweewekelijks en valt onder het nultarief (diftar).
81
— huishoudens brengen hun restafval gefaseerd weg naar ondergrondse containers. De
afstand tot een container is meestal maximaal 125 meter. Gft, plastic en papier worden aan
huis opgehaald. Gft zelfs elke week.
Aan omgekeerd inzamelen hangt geen extra prijskaartje: het moet duurzamer, maar niet
duurder. Alle gemeenten die omgekeerd inzamelen invoerden bleven binnen hun huidige
afvalstoffenheffing.
Projecten rond voedselverliezen
Foodbattle
De FoodBattle levert een bijdrage aan de doelstelling van de Nederlandse overheid om 20%
minder verspilling in de voedselketen te hebben in 2015. Afvalbeheerbedrijven Berkel Milieu &
Circulus (BM/C) en Wageningen UR Food & Biobased Research (FBR) werkten intensief
samen. Het concept FoodBattle helpt verspilling tegen te gaan door consumenten én
supermarkten bewuster te maken van maatregelen die het weggooien van voedsel
verminderen. Omdat de supermarkt in Nederland hét afzetkanaal is van voedselproducten werd
gekozen om dit als ontmoetingsplek voor de FoodBattle te gebruiken. De gecombineerde
maatregelen tijdens de FoodBattle maakten het mogelijk dat de deelnemers gemiddeld zo’n
20% minder voedsel weggooiden tijdens de actieperiode van drie weken.
Reductie voedselverspilling in de cateringsector
De verspilling in de cateringsector, zonder institutionele en inflight catering, die elk een heel
eigen logistiek en dynamiek hebben, bedraagt ongeveer 104 ton per week, zo’n 5 miljoen kg
per jaar. In het perspectief van een schatting voor voedselverspilling en -verliezen in Nederland
van tussen de 8 en 9 miljard kg is dit relatief weinig. De belangrijkste bijdrage in gewicht aan de
verspilling komt van soep en de saladebar met dressing, die samen bijna 50% van het gewicht
vertegenwoordigen. Er is een zeer uitgebreid onderzoek geweest naar oorzaken van verspilling
op de catering locatie. Verreweg de belangrijkste reden is het onbekend zijn van het aantal
gasten dat zal komen.
5.2.3.3
BBE
Onderzoeksprogramma STW en Paques rond biologische reststromen
Technologiestichting STW en het technologiebedrijf Paques BV zijn het onderzoekprogramma
The Volatile Fatty Acid Platform gestart.
Met deze recent opgekomen productiemethode kunnen materialen, brandstoffen en
chemicaliën geproduceerd worden op basis van vluchtige vetzuren uit biologische reststromen.
Toepassing van dit concept moet een belangrijke stap worden naar de ontwikkeling van een op
biologische grondstoffen gebaseerde economie. Beide partijen steken elk anderhalf miljoen
euro in het programma, dat onderdeel is van de Topsector Chemie en vijf jaar duurt.
BIOCAB
Het BIOCAB project beoogt een samenwerking in de ontwikkeling van technologieën en nieuwe
hoogwaardige toepassingen voor de verwerking van (componenten uit) biomassareststromen:
duurzame chemie, nieuwe vezels en waardevolle mineralen. In het project zullen enkele pilotinstallaties voor duurzame chemie, mineralenterugwinning en vezelfractionering worden
gerealiseerd.
82
Biobased Business Accelerator
Biobased Business Accelerator is ingericht als landelijk platform om als vliegwiel voor biobased
innovaties in Nederland te fungeren. Het gaat om de ontwikkeling van concrete nieuwe
commerciële activiteiten op basis van hernieuwbare grondstoffen in nauwe samenhang met
duurzame voedselproductie en bio-energie winning in een bioraffinage/-cascadering
benadering. Het midden-en kleinbedrijf (MKB)2 speelt hierin een steeds nadrukkelijker rol.
Het platform heeft drie functionaliteiten:
— netwerk van bedrijven, overheden, kennisinstellingen en intermediairs/dienstverleners
gericht op duurzame en efficiënte verwaarding van biomassa (ontmoetingsplaats);
— uitwisseling en creëren van een gemeenschappelijk venster op technologie, markttrends en
beleid in de biobased economie (platform);
— het tot stand brengen van samenwerking tussen MKB ondernemingen, multinationals en
kennisinstellingen voor nieuwe product-marktcombinaties en keteninnovaties, met het oog
op implementatie in commerciële projecten (bron van nieuwe business).
Dutch Biorefinery Cluster
Een aantal toonaangevende ondernemingen uit de agrofood-sector en papierindustrie besloten
hun krachten te bundelen. The Dutch Biorefinery Cluster maakt door bundelen van kennis,
kunde, faciliteiten en middelen via open innovatie een sprong voorwaarts in het vollediger tot
waarde brengen van biomassa. In bioraffinage, het ‘uiteenrafelen’ van gewassen in een groot
scala aan producten, zijn de deelnemende bedrijven al decennia gespecialiseerd. Die raffinage
kan verder worden, verfijnd, geoptimaliseerd en geïnnoveerd. Cascadering is daarbij het
leidende principe. De componenten met de hoogste toegevoegde waarde krijgen de hoogste
prioriteit. Marktpotentie, is het vertrekpunt voor productontwikkeling. Synergie met andere
sectoren zoals de chemie, is daarvoor vereist.
Centre for Biobased Economy (CBBE)
Het Centre for Biobased Economy (CBBE) richt zich op kennistransitie tussen de ‘groene’
onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en andere kennisinstellingen, door:
— kennistransitie tussen onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en andere kennisinstellingen
— kennisoverdracht en onderwijsontwikkeling
— versterking van toepassingsgericht onderzoek
— stimulering van innovatieprojecten
Het CBBE wil uitgroeien tot een autonoom centrum, waarbinnen zelfstandige continuering van
onderwijsontwikkeling, onderzoeksprojecten en innovatie is geborgd.
5.2.4
Horizontale Instrument: Green Deals
De Nederlandse overheid wil burgers, bedrijven, organisaties en andere overheden helpen bij
het realiseren van initiatieven die bijdragen tot een meer duurzame samenleving, maar die
moeilijk van de grond komen. Dit doet ze door ‘green deals’ aan te gaan met de initiatiefnemers
van dergelijke projecten. Hierbij worden volgende uitgangspunten gehanteerd:
1) de indiener moet zelf een actieve rol spelen bij de uitvoering van het initiatief,;
2) het moet gaan om concrete initiatieven op het gebied van grondstofgebruik,
biodiversiteit en water, duurzame mobiliteit, duurzame energie en energiebesparing;
3) het initiatief moet rendabel zijn of kunnen worden;
4) het initiatief moet binnen de 3 jaar resultaat hebben en;
5) het initiatief moet tot nieuwe economische activiteit leiden of tot kostenbesparingen
voor bedrijven en burgers.
De overheid kan op verschillende manieren helpen bij de totstandkoming van Green Deals. 4
soorten verzoeken om steun keren steeds weer terug.
— Geef toegang tot de kapitaalmarkt: voor nieuwe lokale energieprojecten is het vaak moeilijk
om financiering te vinden. De overheid kan hierbij helpen. Zo heeft de overheid een
Innovatiefonds MKB+ ingesteld en de belastingaftrek voor R&D-kosten mogelijk gemaakt.
Ook wil het kabinet bekijken of fiscale stimuleringsregelingen beter kunnen.
— Stem af en regisseer: soms kan de overheid optreden als bemiddelaar om organisaties bij
elkaar te brengen of onderhandelingen vlot te trekken.
83
— Ondersteun markten voor nieuwe groene technologie: de overheid kan bedrijven helpen om
nieuwe markten voor duurzame technologie te ontginnen. Bijvoorbeeld door als inkopende
partij milieueisen te stellen aan producten. Of door bedrijven te helpen bij het ontginnen van
buitenlandse markten (‘groene handelsmissies’).
— Verander wet- en regelgeving: de overheid kan wet- en regelgeving aanpassen en op die
manier de administratieve rompslomp voor bedrijven terugdringen.
De deals uit 2011 zijn vooral gericht op energie. Vanaf 2012 heeft de overheid zich ingezet voor
een verbreding op meerdere thema’s. Doordat ook andere thema’s werden ingevuld met
initiatieven, daalde het aandeel energie relatief van 75% in 2011 naar 50% in 2012. Van het
totale pakket van de 131 deals richt anno 2012 64% zich op energie, 18% op biodiversiteit, 24%
op grondstoffen, 11% op mobiliteit en 8% op water. Hoewel biobased economy binnen de
criteria geen apart hoofdthema vormt, is het een belangrijk doorsnijdend en verbindend thema.
Van de deals draagt 43% bij aan de biobased economy. Sinds de start in 2011 heeft de
Rijksoverheid circa 150 Green Deals afgesloten met bedrijven, maatschappelijke organisaties
en andere overheden (bv provincies en gemeenten).
Illustratie: Green deal Duurzaamheid Vaste Biomassa
De deelnemende partijen hebben afgesproken om jaarlijks te rapporteren over de kenmerken
van de vaste biomassa die zij gebruiken voor energie. Het doel hiervan is meer transparantie te
bieden over de duurzaamheid van vaste houtachtige biomassa voor energietoepassingen in
Nederland. Tevens biedt de Green Deal aan de deelnemende partijen de mogelijkheid om
ervaring op te doen met de certificering van de door hen gebruikte biomassa. Hiermee lopen de
sectoren vooruit op de wettelijk verplichte duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor
energie waar Nederland in EU-verband naar streeft. Alle grote energieproducenten hebben de
Green Deal ondertekend. Daarnaast hebben de drie afvalverwerkers in Nederland die
houtachtige stromen gebruiken voor energie en een aantal kleinere energieproducenten zich
aangesloten bij de Green Deal.
In totaal hebben de deelnemende producenten gerapporteerd over ruim 2.000 kiloton vaste
houtachtige biomassa. Hiervan kwam bijna de helft (47%) uit Nederland. Van alle
gerapporteerde vaste biomassa bestaat 36% uit oud hout. Voor oud hout zijn geen
certificeringsystemen beschikbaar en zijn de duurzaamheidsrisico’s beduidend kleiner dan voor
vers hout(omdat er geen bomen voor gekapt zijn). Van de 64% vers hout geven de producenten
aan dat 71% gecertificeerd is en 15% een reststroom betreft( zoals snoeihout dat vrijkomt bij
bos-en natuurbeheer). De overige 14% van het verse hout is geen reststroom en nog niet
gecertificeerd. Dit is 9% van de totale hoeveelheid gerapporteerde vaste biomassa.
De energieproducenten hebben daarnaast berekend wat de reductie in broeikasgasemissie is
geweest als gevolg van de inzet van vaste biomassa (ten opzichte van fossiele brandstoffen).
Alle bedrijven zitten met reducties variërend van 80 tot bijna 100% ruim boven de in de Green
Deal geformuleerde doelstelling van een reductie met minimaal 60%.
De tweede rapportage in het kader van de Green Deal Duurzaamheid Vaste Biomassa zal
medio 2014 uitkomen en betrekking hebben op de vaste houtachtige biomassa die de
energieproducenten in 2013 inzetten.
5.3
Duitsland
5.3.1
Situatie
5.3.1.1
Energie
Het aandeel hernieuwbare energie in de totale energieconsumptie is 12,6% in 2012 (doel: 18%
in 2020). Hiervan bedraagt biomassa 8,2%. Het aandeel hernieuwbare bronnen in de
stroomvoorziening is 22% in 2012 (doel: 35% in 2020), hiervan bedraagt biomassa 5,8%.
Biogas is sterk ontwikkeld in Duitsland. Al decennialang wordt gewerkt aan een goed netwerk
van biogascentrales en biovergisters. Dit netwerk is van belang om pieken in de (duurzame)
energievraag op te vangen als er bv minder zon of wind is. Van de 12 miljoen hectare
landbouwgrond wordt 2 miljoen hectare (17 procent) specifiek gebruikt voor verbouwing van
84
gewassen die als grondstof dienen voor biogas- en ethanol-productie. De Duitse overheid wil dit
areaal in 2020 bijna verdubbeld hebben tot 4 miljoen hectare. Er is in Duitsland ook veel land
beschikbaar voor de winning van biomassa, vooral hout uit bossen (11 miljoen ha)
Duurzame energie in cijfers:
— In deze sector zijn circa 382.000 mensen werkzaam (2011).
— De sector voorzag in 2011 in 20% van het Duitse stroomverbruik (4,7% in 1998), ruim 10%
van de warmtevoorziening en ongeveer 6% van het brandstofverbruik. In de eerste helft
van 2012 werd zelfs een kwart van het Duitse stroomverbruik gedekt door duurzame
energiebronnen.
— Het aandeel van duurzame energie in het totale energieverbruik in Duitsland lag in 2011 op
circa 12%.
— In 2010 is 27 miljard euro geïnvesteerd in de sector, waarvan 90% direct voortvloeit uit de
Erneuerbare Energien Gesetz (EEG), de Duitse stimuleringsregeling voor hernieuwbare
energie die vaste vergoedingen voorziet per kwh opgewekte hernieuwbare energie (zie
later).
In 2011 werd 129 miljoen ton CO2 gereduceerd (ten opzichte van 1990), voornamelijk via de
omschakeling naar hernieuwbare stroom en warmte.
5.3.1.2
Materiaalkringlopen
Voor elke inwoner in Duitsland wordt gemiddeld meer dan 100 kg bioafval en groenafval per
persoon en per jaar selectief ingezameld (ongeveer 52 kg bioafval en 59 kg groenafval (park en
tuin)). Dit brengt het totaal per jaar op ongeveer 9 miljoen ton.
De selectieve inzameling van bioafval en groenafval is sterk regionaal verschillend in
Duitsland. Er zijn 96 gemeenten (van de in totaal 405 gemeenten) die hun inwoners geen
'biobin' (biowaste bin, een container voor bioafval) aanbieden. Het betreft hier ongeveer 14,3
miljoen mensen. 67,5 miljoen mensen wonen in regio's waar biobins geïntroduceerd zijn.
Gezien het werkelijke aansluitingspercentage in deze regio's ongeveer 56% is, hebben nog
eens 30 miljoen Duitsers geen toegang tot een biobin voor de selectieve inzameling van hun
bioafval. Op basis hiervan blijkt dat 44 miljoen Duitsers (dit is meer dan de helft van de inwoners
van het land) de biobin niet gebruiken. Dit betekent dat een aanzienlijke hoeveelheid van het
bioafval nog steeds verwijderd wordt via het ongesorteerd restafval en dus helemaal niet
optimaal benut wordt.
Studies wijzen op een potentieel van 2 miljoen ton bioafval en groenafval dat uit het restafval
van de huishoudens gerecupereerd kan worden.
5.3.1.3
BBE
De Duitse biotechnologiesector zette zijn groei verder in 2012. Dit werd onderstreept door de
record omzet van 2,9 miljard € (+11%) en een toename van het aantal werknemers in de
'dedicated' biotechnologie ondernemingen (volgens OECD definitie, bedrijven die voornamelijk
actief zijn in biotechnologie) tot 17.430 (+7%).
In 2012 waren er 565 biotechnologie ondernemingen alsook 128 andere ondernemingen actief
in biotechnologie, die samen goed zijn voor 35.190 jobs. In 2012 spendeerden de 565
biotechnologie ondernemingen 934 miljoen € aan R&D. De biotech ondernemingen zijn sterk
regionaal geclusterd (bv in NRW).
85
5.3.2
Beleid en Actoren
5.3.2.1
Energie
Energiewende
Het thema energie staat hoog op de Duitse politieke agenda. In 2010 besloot de regering dat de
Duitse CO2 uitstoot in 2050 80-95% lager moet liggen dan in 1990. Na de nucleaire ramp in
Fukushima in 2011 werd vastgelegd dat alle kerncentrales uiterlijk in 2022 gesloten zijn en dat
nog sterker zou worden ingezet op duurzame energie in combinatie met energiebesparing. In
2050 moet duurzame energie in 80% van de stroom en 60% van de totale energiebehoefte van
Duitsland kunnen voorzien. Voor kolencentrales is op termijn ook minder plaats. Voor gas en
gascentrales is een rol weggelegd als transitiebrandstof.
Het leeuwendeel van de Duitse stroom komt straks echter uit al dan niet decentraal opgewekte
(off shore) windenergie, zonne-energie, biomassa en waterkracht. Maar ook andere
technologieën als geothermie worden ingezet. Bij de stimulering daarvan kan Duitsland
terugvallen op de succesvolle Erneuerbare Energien Gesetz (EEG) die vaste afnameprijzen
garandeert voor opgewekte duurzame energie. In de transportsector wordt vooral ingezet op de
introductie van elektromobiliteit. De ambities zijn enorm: in 2020 moeten 1 miljoen elektrische
voertuigen op de Duitse wegen rijden.
Dit alles vereist een grondige ombouw van het energieverzorgingssysteem: de "Energiewende".
Als resultaat hiervan is Duitsland een voorloperland op het gebied van duurzame energie, zowel
in de productie als bij de ontwikkeling van nieuwe technologie.
Baanbrekende regio's, provincies en gemeenten
Het duurzame energiesucces van Duitsland werd voornamelijk gestimuleerd door een aantal
baanbrekende regio's, provincies en gemeenten. Die lokale gemeenschappen gingen vooruit
met volle overtuiging, terwijl vele anderen passief bleven of werden gehinderd door
deelstaatregeringen die investeringen tegenhielden door willekeurige anti-hernieuwbare
energiewetgeving in het voordeel van de conventionele energiebedrijven.
Veel regio's in Duitsland hebben al verklaard hun eigen elektriciteitsproductie en zelfs hun
energieproductie voor 100% uit hernieuwbare energie te halen. Zij organiseren conferenties en
delen hun ervaringen. Daarnaast zijn steeds meer regionale nutsbedrijven en zelfs sommige
van de "voormalige" kernenergie en kolenreuzen begonnen hun bedrijfsmodellen om te vormen
van primitieve energieleveranciers tot moderne managers van energiestromen.
Het project 100% renewable energy regions identificeert, ondersteunt en verbindt regio's en
gemeenten die de lange termijn transitie van hun energievoorziening willen ondernemen naar
100% duurzame energie. Momenteel zijn er al meer dan 100 gemeenten en regionale
netwerken die dit doel nastreven in Duitsland en het aantal groeit. De eerste fase van het
project (2007-2010) bestond uit de wetenschappelijke analyse en het identificeren van de
succesfactoren voor de lange termijn omzetting van de energievoorziening naar hernieuwbare
energie. Het project wordt gefinancierd door het federale ministerie van Milieu,
Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid (BMU). Het Federaal Milieuagentschap (UBA) geeft
deskundig advies. De tweede fase van het project (2010-2013) is het overbrengen van kennis
en het uitbouwen van een netwerkstructuur tussen de deelnemende regio's.
Het eerste bio-energiedorp in Duitsland in Jühnde (Niedersachsen) was een initiatief van
wetenschappers en werd gerealiseerd via een onderzoeks- en demoproject. Een dorp kan zich
pas een bioenergiedorp noemen als het aan de volgende voorwaarden voldoet:
— Er wordt minstens zoveel stroom uit biomassa geproduceerd als er in het dorp verbruikt
wordt.
— De warmtebehoefte van het dorp wordt minstens voor de helft gedekt door de biomassa.
Voor een hoge energie-efficiëntie is er dus warmtekrachtkoppeling (WKK) nodig.
— De bio-energiesystemen zijn voor meer dan 50% in eigendom van de warmteafnemers en
van de landbouwers die de biomassa produceren. Waar mogelijk bezitten alle partijen
aandelen van het bio-energiesysteem.
De bouw van de bio-energieinstallatie van Jühnde heeft (inclusief warmtenet) ca. 5,4 miljoen
euro gekost. Deze investeringen werden gefinancierd door eigen kapitaal van de coöperatie
(ca. 0,5 miljoen euro), een éénmalige investeringssubsidie van de federale overheid (1,32
86
miljoen euro), verdere subsidies (ca. 0,2 miljoen euro) alsook via bankleningen (ca. 3,5 miljoen
euro).
Na de case in Jühnde werd het bio-energiedorpenconcept uitgedragen over de hele regio
Nedersaksen. In 2010 bestonden er reeds 51 nieuwe bio-energiedorpen en een 160-tal dorpen
‘zijn op weg’. Hierbij wordt soms licht afgeweken van het originele concept om het gebruik van
het warmtenetwerk te optimaliseren. Naast het gebruik van energiegewassen voor
biogasopwekking wil men ook sterker inzetten op het gebruik van landbouwgerelateerde
reststromen, afvalstoffen en bermmaaisels.
Het geproduceerde biogas kan, naast directe toepassing in stroom- en warmteproductie, ook op
andere manieren gevaloriseerd worden. Zo wordt er nagedacht over de mogelijkheid om groen
gas te injecteren in het aardgasnet of te gebruiken als vervoersbrandstof. Daarnaast bestaan er
ook al rechtstreekse toepassingen van biogas in (micro-)WKK’s. Groene warmte kan daarbij
afgenomen worden door openbare gebouwen (bv. zwembaden). Er wordt ook naar oplossingen
gezocht om warmteoverschotten in de zomer af te zetten (door bv houtdrogers te installeren) of
mogelijkheden te zoeken om warmte af te zetten in bepaalde processen (industrie, hotels,
zwembaden).
Uit analyse (zie MIP2 studie SCARABEE) blijkt dat het Duitse model niet zonder meer
overgenomen kan worden in Vlaanderen. Dit is te wijten aan verschillen in ruimtelijke ordening,
in hoogte van subsidiëring, in landbouwcontext, en eigenschappen van het woningpark.
5.3.2.2
Materiaalkringlopen
KrWG (Kreislaufwirtschafts- und Abfallgesetz)
De Europese kaderrichtlijn Afvalstoffen werd in 2012 omgezet in Duitse wet door het aanpassen
van de Kreislaufwirtschafts- und Abfallgesetz (KrWG, Closed Substance Cycle and Waste
Management Act). Deze wet legt de focus op preventie en hergebruik. Hiermee is Duitsland
goed op weg naar een kringloopeconomie. De wet regelt het volgende:
— Vanaf 2015 is het verplicht de inzameling van glas, papier, kunststof, metalen en bioafval†
te scheiden (details worden uitgewerkt via wettelijke ordonnantie)
— Vanaf 2020 moet ten minste 65% van het huishoudelijk afval en 70% van het bouw- en
sloopafval worden gerecycled.
— Voor 2013 moet het ministerie samen met de deelstaten preventiedoelstellingen met
bijbehorende maatregelen vastleggen in een afvalpreventieprogramma.
(Dit is ondertussen al opgesteld en is terug te vinden op de volgende site:
http://www.bmub.bund.de/service/publikationen/downloads/details/artikel/abfallvermeidungs
programm/?tx_ttnews[backPid]=2505 )
Het inzamelen van recycleerbare materialen (verpakking + niet-verpakkingen zoals bijvoorbeeld
speelgoed) in één afvalcontainer ('Wertstofftonne') moet mogelijk worden. Men gaat ervan uit
dat door de 'Wertstofftonne' per inwoner 7 kilo van dit soort materialen per jaar meer gerecycled
gaan worden.
† In het KrWG wordt bioafval als volgt gedefinieerd: Organisch afval omvat biologisch afbreekbare plant, dier of
schimmel materialen waaronder afval van:
1 tuin- en plantsoenafval
2 Groenafval van landschapsbeheer
3 eet-en keukenafval van huishoudens, van de horeca en catering, uit de vrije handel en vergelijkbare afvalstoffen van
de levensmiddelenindustrie verwerkingsbedrijven
4 vergelijkbare stromen
87
5.3.2.3
BBE
Nationale Onderzoeksstrategie Bio-economie 2030
In 2010 publiceerde het Duitse Federale Ministerie voor Onderwijs en Onderzoek de "National
Research Strategy BioEconomy 2030: Our route towards a biobased economy". De centrale
doelstelling is de optimale benutting van de opportuniteiten van de bio-economie en deze
vertalen in duurzame economische groei. De onderzoeksstrategie omvat vijf prioritaire
actiedomeinen voor de verdere ontwikkeling van een kennisgebaseerde internationaal
concurrerende bio-economie: mondiale voedselzekerheid, duurzame landbouwproductie,
gezond en veilig voedsel, de industriële toepassing van hernieuwbare energiebronnen en de
ontwikkeling van biomassa gebaseerde energiedragers. De nationale onderzoeksstrategie
“BioEconomie 2030” identificeert de maatregelen die nodig zijn voor elk van deze velden en
definieert prioriteitsgebieden voor de komende jaren.
De benutting van organische nevenstromen en afval, wordt in de onderzoeksstrategie 2030
enkel vermeld in de context van energieproductie:
Het recente rapport ‘Bioenergy, Chances and Limits' van het Duitse Leopoldinainstituut geeft
ook aan dat biologische afvalstromen ingezet kunnen worden voor energieproductie
(verbranding, biogas, en mogelijk in de toekomst 2e generatie biodiesel en bioethanol) maar dat
hierbij in gedachten moet worden gehouden dat 60% van de organische afvalstromen reeds
een goed uitgebouwde toepassing hebben in de veevoeding, als bodemverbeteraar of voor
biogasproductie op de landbouwbedrijven zelf. De resterende ‘onbenutte’ 40% (ca. 4 miljoen
ton koolstof per jaar) zou in theorie ca. 1% van de energienoden van Duitsland kunnen invullen.
Bovendien is deze hoeveelheid ‘onbenutte’ biomassa ten dele te wijten aan de invoer van
buitenlandse biomassa voor veevoederproductie, waardoor eigen reststromen onbenut blijven.
Niettemin erkent de Leopoldina-studie dat het mogelijk is om de traditionele valorisatiepaden
voor biomassareststromen verder te optimaliseren.
De Bio-economie Raad
De Bio-economie Raad (BioÖkonomieRat) is gebaseerd op de Duitse Academie van
Wetenschappen en Techniek en wordt ondersteund door het ministerie van Onderwijs en
Onderzoek (BMBF) en het ministerie van Voedsel, Landbouw en Consumentenbescherming
(BMELV). De Raad werkt onafhankelijk en adviseert de Duitse regering over allerhande
maatregelen met betrekking tot bio-economie. De Raad is samengesteld uit deskundigen van
universitaire en niet-universitaire onderzoeksinstellingen, het onderzoeksdepartement van de
federale overheid en onderzoekscentra uit private bedrijven.
De doelstellingen van de Raad Bio-economie zijn:
— een overzicht bieden van de vooruitzichten en mogelijkheden van de bio-economie in
Duitsland;
— wetenschappelijk gefundeerde aanbevelingen doen voor maatregelen ter verbetering van
het operationeel kader;
— scenario’s ontwikkelen voor het vormgeven van het operationeel kader voor onderzoek,
onderwijs, en opleiding;
— netwerken bevorderen van relevante actoren uit de academische wereld, het bedrijfsleven
en de politiek.
Het is de taak van de Raad om de Duitse regering onafhankelijk advies te verstrekken met
betrekking tot de strategische actiedomeinen die gedefinieerd werden voor de bio-economie.
Hierbij is het de bedoeling om het bestaande kader voor innovatie en technologieontwikkeling te
verbeteren, de ontwikkeling en verspreiding van innovatieve technologieën te promoten,
samenwerking en uitwisseling tussen verschillende wetenschappelijke adviesraden en
onderzoeksinstellingen te bevorderen en toekomstige onderzoeksnoden te identificeren.
Daarnaast analyseert de Raad de strategische doelstellingen van Duitsland als geheel, de
afzonderlijke deelstaten, de EU lidstaten en andere internationale partnerlanden en vergelijkt
deze met de stand van zaken van het Duitse onderzoek en de vertaling van onderzoek naar de
praktijk.
88
Clusteraanpak
Het Duits beleid inzake innovatie en bio-economie is gericht op het vormen van
gespecialiseerde regionale clusters en netwerken met een intensieve samenwerking tussen
universiteiten, onderzoeksinstellingen, bedrijven en andere stakeholders.
Voorbeelden van clusters zijn:
— Bioeconomy Science Center (BioSC)
— BioEconomy initiative
— CLIB2021 (Cluster Industrielle Biotechnologie)
— BION.NRW (Cluster Biotechnolgy North Rhine-Westphalia)
5.3.3
Projecten, instrumenten en subsidies
5.3.3.1
Energie
Erneuerbare Energien Gesetz (EEG)
Ter stimulering van duurzame energie kent Duitsland de EEG waarin een stimuleringsregeling
is opgenomen voor de productie van duurzame energie. In de EEG is wettelijk vastgelegd dat
duurzame energie voorrang heeft op energie uit fossiele brandstoffen. Daarbij wordt er een
vaste vergoeding betaald voor duurzame energie. Zo wordt er voorzien in afname voor een
gegarandeerde prijs, die voor 20 jaar wordt gegarandeerd en openstaat voor burgers en
bedrijven. De EEG garandeert de noodzakelijke winstgevendheid en door de
afnameverplichting wordt het monopolie op fossiele energie doorbroken.
In deze wet zijn tevens verplichtingen opgelegd voor nieuwe woningeigenaren om een bepaald
deel van de warmtevraag uit duurzame bronnen te halen. Stoken op biomassa biedt daarvoor
mogelijkheden. Daarnaast is in deze wet ook de subsidieregeling opgenomen voor de installatie
van duurzame energiefaciliteiten in nieuwe en oude gebouwen.
Een (nadelig) gevolg van de EEG is dat de energieprijzen in Duitsland de laatste jaren zeer
sterk gestegen zijn. Het verschil tussen de EEG-vergoeding en de marktprijs wordt immers
verhaald op de energieverbruikers (de vervuiler betaalt). De EEG verdeelt de kosten evenredig
over alle verbruikers van elektriciteit (burgers en bedrijfsleven), met uitzondering van een aantal
zeer energie-intensieve verbruikers zoals bijvoorbeeld de spoorwegen en de aluminiumindustrie.
KfW programma 'Duurzame energie - Premium'
KfW Bankengruppe en het Federale Ministerie van Milieu (BMU) zijn overeengekomen om voor
een periode van vijf jaar investeringen voor warmtelevering uit hernieuwbare energiebronnen
zoals grote zonnecollectoren, warmteopslag, warmtenetwerken, biogas zuiveringsinstallaties,
biomassa-installaties en geothermische energie te subsidiëren met het KfW programma
"Duurzame energie - Premium". Dit subsidieprogramma maakt deel uit van het
marktstimuleringsprogramma van het Federaal Ministerie van milieu, dat grotere, meer
commerciële systemen ondersteunt.
De vraag naar de premie van het KfW duurzame energiesubsidieprogramma is aanzienlijk
gestegen in 2011. Er werden een totaal aantal premies van ongeveer 500 miljoen euro
toegekend (vorig jaar 340 miljoen euro). Aantrekkelijk is de combinatie van KfW aflossing van
de lening en subsidies die door de Federale Ministerie van Milieu worden verleend in dit
programma.
Het Renewable Energy Program van KfW is tien jaar geleden opgestart samen met de federale
overheid. Sinds de start van het programma zijn er voor meer dan 2 miljard euro premies
uitgereikt en kwamen er meer dan 10.000 aanvragen in aanmerking.
5.3.3.2
BBE
KMU-innovative Biotechnologie – BioChance programme
Het KMU-innovativ Biotechnologie - BioChance programma is ontworpen om KMO's te
ondersteunen die actief zijn in biotechnologie of die hun activiteiten willen uitbreiden of
versterken door het gebruik van biotechnologie.
89
In de vroegere biotechnologie programma's BioChance (1999-2003) en BioChancePlus (20042007) waren de steunmaatregelen reeds specifiek gericht op de noden van de vrij jonge biotech
bedrijven. Het doel van KMU-innovativ Biotechnologie is het versterken van het innovatiepotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen op het vlak van cutting-edge onderzoek en
het ontwerpen van onderzoeksfinanciering die vooral aantrekkelijk is voor KMO's die voor het
eerst een aanvraag indienen. Daartoe heeft het BMBF het indienings- en goedkeuringsproces
vereenvoudigd en versneld en de adviesdiensten beschikbaar voor KMO's uitgebreid.
Biorefineries roadmap
De ‘Biorefineries Roadmap’ is een allesomvattende en geïntegreerde roadmap voor de periode
tot 2030. Het doel van de roadmap is om de noodzakelijke onderbouwing te geven aan het
formuleren van een strategie voor de ontwikkeling en implementatie van bioraffinage. Rekening
houdend met de ontwikkelingen die reeds bezig zijn identificeert de roadmap toekomstige
ontwikkelingspaden met inbegrip van de vraagzijde van de markt en technologie push en met
aandacht voor duurzaamheid. De roadmap analyseert toekomstige ontwikkelingen op het vlak
van bioraffinage. De roadmap bevat een SWOT voor de verschillende bioraffinage concepten
(suiker en zetmeel; plantaardige olie en algen lipide; lignocellulose en groene biotechnologie;
biogas en synthesegas) alsook een actieplan rond onderzoek en ontwikkeling, marktintroductie
van nieuwe producten en technieken en een methode voor de beoordeling van de
duurzaamheid van bioraffinaderijen.
5.4
Frankrijk
5.4.1
Situatie
5.4.1.1
Energie
Momenteel wordt het gros (bijna 50%) van de hernieuwbare energie opgewekt door
houtverbranding. Een belangrijke deel hiervan is residentiële houtverbranding (7Mtoe), die
enkel lijkt toe te nemen. Daarnaast leveren huisvuilverbranding, biogas en
landbouwreststromen ook nog eens bijna 10% van wat Frankrijk als hernieuwbare energie
beschouwt.
De laatste jaren wordt steeds meer ingezet op biogas/biomethaan. Dit zowel op basis van
landbouwreststromen, industriële en huishoudelijke afvalstromen en stortplaatsen en
waterzuiveringsstations. Er waren 232 biogas installaties operationeel in 2012, waarmee in dat
jaar 267 MW werd opgewekt. Belangrijke kanttekening hierbij is dat de stortplaatsen de
voornaamste bron van biogas blijven.
5.4.1.2
Materiaalkringlopen
In Frankrijk wordt nog zeer veel afval naar eindverwerking gestuurd. In 2010 werd bijvoorbeeld
35% van het huishoudelijk afval gestort. De capaciteit van stortplaatsen en verbrandingsovens
mocht in 2011 bijvoorbeeld nog 60% van de totaal geproduceerde hoeveelheid afval bedragen.
Huishoudelijk afval wordt anderzijds ook zeer veel thuis beheerd (thuiscompostering,
verbranding of als dierenvoeding). Deur-aan-deur ophaling gebeurt in ongeveer 35% van de
gemeenten.
In 2012 waren er 648 composteringsinstallaties, die voornamelijk de intercommunales
bedienen. In 2011 waren er 11 vergisters. Er wordt gesteld dat 36% van de Franse bodem arm
is aan organische materie, en de hoeveelheid geproduceerde compost hier maar een fractie
van kan bedienen. Daarom krijgt compost weinig erkenning door de gebruikers.
5.4.1.3
BBE
Wettelijke hiërarchie
Er bestaat in Frankrijk volgende wettelijke hiërarchie: voedsel – materialen – energie, in
sommige bronnen ook als volgt gedetailleerd: voedsel – bio-meststoffen – materialen –
moleculen – vloeibare brandstof – gas – warmte – elektriciteit. Deze hiërarchie is opgenomen in
de wetgeving die naar aanleiding van de 'Grenelle Environnement', een breed overlegd kader
90
voor leefmilieu en duurzame ontwikkeling, werd uitgewerkt. De hiërarchie wordt echter niet
doorvertaald naar praktijk, waar energietoepassingen vaak de bovenhand krijgen.
Een recent rapport door de “Conseil général de l’économie, de l’industrie, de l’énergie et des
technologies” nuanceert deze hiërarchie als volgt:
— De prioriteit die aan voedsel gegeven wordt draagt niet bij tot voedselzekerheid of
armoedebestrijding in Frankrijk, gezien gebrek aan voedsel niet aan de basis ligt van deze
problemen in Frankrijk.
— De hiërarchie wordt internationaal niet gedeeld (omwille van de energiedoelstellingen), en
is daarom moeilijk toepasbaar in Frankrijk.
— Vooral voor de houtige stroom wordt gepleit voor opstellen van een hiërarchie, met
aandacht voor koolstofopslag.
Een 'Observatoire biomasse' (Ministerie Landbouw ism Leefmilieu) werd opgericht om vraag en
aanbod op te volgen. Dit observatorium heeft echter een “focus op biomassa als bron van
energie rekening houdend met hiërarchie en duurzaamheid”.
Plan Energie Méthane Autonomie Azote
Dit plan kwam tot stand dankzij een samenwerking tussen het ministerie van landbouw en dat
van leefmilieu. De doelstellingen zijn:
— Beheer en valorisatie van stikstof om de afhankelijkheid van minerale stikstof te
verminderen.
— De ontwikkeling van een Frans model voor (collectieve) vergisting in de landbouwsector.
Men wil vb 1000 vergisters in de landbouwsector realiseren (tov 90 in 2012).
— Als doorsnede van vorige 2 doelstellingen: de valorisatie van digestaat.
De opkomst van bedrijven en tewerkstelling in deze context is een van de indicatoren waarmee
het plan wordt opgevolgd.
5.4.2
Beleid en Actoren
5.4.2.1
Energie
Doelstelling 2020
Tegen 2020 wil Frankrijk 23% hernieuwbare energie realiseren (35, 7 Mtep). Er wordt vooral
gerekend op een toename van energie uit biomassa (21,5 Mtep) en wind (zie Figuur 17).
91
Figuur 17: Doelstellingen hernieuwbare energie in Frankrijk.
Vaste tarieven voor aankoop hernieuwbare elektriciteit
In Frankrijk worden vaste tarieven gehanteerd, die hoger liggen dan de marktprijs, voor
aankoop van hernieuwbare elektriciteit door distributie. Dit om een zekere investeringszekerheid
te garanderen. Deze tarieven worden voor 15 of 20 jaar gegarandeerd. Er wordt rekening
gehouden met de energiebron, de technologie en de efficiëntie.
Het valt op dat de steun voor biogas (tarief tussen 8,121 en 9,745 c€/kWh afhankelijk van het
vermogen plus een premie van energie-efficiëntie tussen 0 en 4 c€/kWh) en vergisting (tarief
tussen 11,19 en 13,37 c€/kWh afhankelijk van het vermogen plus een premie voor energieefficiëntie tussen 0 en 4 c€/kWh en een premie voor de behandeling van dierlijke mest
opgenomen tussen 0 en 2,6 c€/kWh ) een stuk hoger ligt dan die voor andere biomassagebaseerde technieken. De steun voor energie op basis van PV-cellen (11,688 c€/kWh tot
42,55 c€/kWh) en geothermie (13 tot 20 c€/kWh) ligt nog heel wat hoger.
Reglementair kader voor injectie biomethaan in aardgasnetwerk
Er werd een eerste injectie van opgeschoond biogas in het aardgasnetwerk gerealiseerd in
2012. Voorlopig gaat het nog om marginale hoeveelheden, maar het is de bedoeling dat dit
opgeschaald wordt (naar verluidt zijn contracten in voorbereiding). Hiervoor werd in 2011-2012
een reglementair kader ontwikkeld. In de figuur hieronder wordt weergegeven wat dit kader
inhoudt. Het gaat zowel om reglementering als tarifering.
92
Figuur 18: Reglementair kader voor injectie van biogas in Frankrijk
5.4.2.2
Materiaalkringlopen
Over materialenbeheer en het sluiten van kringlopen is nog relatief weinig informatie te vinden.
Er wordt veel gebruik gemaakt van indicatieve richtdoelen en vrijblijvende inspanningen
(bepaalde zaken 'aanmoedigen', bepaalde ambitieuzere zaken 'kunnen/mogen'...).
Er zijn geen verplichtingen inzake de inzameling/ophaling van BOA door de intercommunales.
'Grootproducenten' van bio-afval zijn sinds kort (2011/2012) wel verplicht hun bioafval
gescheiden te houden. Voorlopig gaat dit enkel nog over producenten die meer dan 80 ton/jaar
produceren (industrie, hypermarkten), maar deze hoeveelheid zal tot 2016 gradueel zakken
naar 10 ton/jaar (vb grote restaurants).
Voor huishoudelijk bio-afval is er een voorkeur voor de 'gestion à proximité', voornamelijk
thuiscompostering. Er wordt sinds kort (2012) ook ingezet op preventie (van
voedselverspilling).
De Franse overheid beseft echter dat deze stroom geoptimaliseerd zal moeten worden om de
algemene doelstelling van 45% materiaalvalorisatie te halen in 2015 (momenteel is dit 37%).
Sinds 2010 wordt gewerkt rond voedselverspilling. Uitgevoerde studies hebben geleid tot een
pact omtrent voedselverspilling.
5.4.2.3
BBE
Zie 4.3.1.3
93
5.4.3
Projecten, instrumenten en subsidies
5.4.3.1
Energie
Fonds Chaleur
Het Franse 'Fonds Chaleur' werd opgericht in 2008 en ondersteund productie van warmte op
basis van hernieuwbare bronnen. Het budget is 1,2 miljard EUR over een periode van 5 jaar.
Binnen het Fonds Chaleur zijn er reeds 5 oproepen rond biomassa gebeurd, de zogenaamde
BCIAT projecten, waarbij warmte geproduceerd wordt op basis van biomassa van de industrie,
landbouw en tertiaire sector. Hieronder wordt de vooruitgang van deze oproepen getoond.
Biomassa van huishoudelijk afval en de bio-afbreekbare fractie van industrieel afval komt in
aanmerking voor BCIAT steun. Ook biomassa van bosbouw, landbouw en visserij komt in
aanmerking, zij het soms met randvoorwaarden (vb voor hout moet de stroom voor 50%
bestaan uit categorie 3 hout). Ook geïmporteerde stromen worden aanvaard, alsook primair
hout. In de periode 2009-2011 waren houtpellets 70% van de globale input van de
goedgekeurde installaties.
De financiering bestaat uit een investeringssteun van +/- 40%. 25% daarvan wordt toegekend
bij de goedkeuring van het project, daarna volgt gemiddeld 15% van de steun gedurende de 5
eerste operationele jaren.
100 biogas installaties Midi-Pyrénées tegen 2020.
In Frankrijk werd in juli 2013 overeengekomen dat in de regio van de Midi-Pyrénées tegen 2020
100 biogas installaties gerealiseerd moeten worden. Tot nu toe zijn er al 20 installaties
gerealiseerd (waarvan 3 nog in uitvoering). Deze doelstelling zal opgevolgd worden door een
commissie die de aanvoer van stromen hiervoor moet faciliteren, en kader in het regionaal
'EMAA'-plan (Energie Méthane Autonomie Azote) dat in maart 2013 werd aangekondigd.
5.4.3.2
Materiaalkringlopen
Programme d’Investissements d’Avenir (PIA)
In dit grootschalige programma wordt steun voorzien voor de ontwikkeling van een
kringloopeconomie door “afvalbeheer”, bodemherstel en eco-design.
De nationale competentiepool MAUD: Matériaux et Applications pour une Utilisation Durable
Deze competentiepool concentreert zich op materialen, (groene) chemie en duurzame
ontwikkeling, met focus op innovatie. De pool ondersteunt bij het uitwerken van projecten rond
deze thema's en bij de zoektocht naar financiële middelen.
Inglorious Fruits and Vegetables:
De Franse supermarktketen Intermarché biedt zijn klanten ‘lelijke’ groenten en fruit aan een
verminderde prijs aan. Met kortingen van 30% halen ze 24% meer klanten naar de winkel. Op
deze manier komen er minder groenten en fruit in de biomassa-reststromen terecht en worden
de klanten aangespoord gezonder te eten. Andere supermarktketens volgen dit voorbeeld en
zetten vergelijkbare initiatieven in de stijgers.
5.4.3.3
BBE
IAR Cluster
Sinds 2004 wordt in het Franse industrieel beleid duidelijk gefocust op de ontwikkeling van
competitieve clusters. De 'Industrie et Agro-Resources (IAR) cluster' is een voorbeeld van
dergelijke ‘competitieve clusters’. Er wordt gewerkt aan bio-energietoepassingen, de
ontwikkeling van biochemicaliën, biomaterialen en voedingsadditieven.
Binnen de IAR-cluster wordt sterk ingezet op de ontwikkeling van processen en producten die
toelaten regionale bioraffinaderijen te ontwikkelen waarin ter plaatse beschikbare biomassa
wordt verwerkt (zoals mais, tarwe, aardappelen, zonnebloemzaden, suikerbieten, potentieel ook
algen).
94
5.5
VK
5.5.1
Situatie
5.5.1.1
Energie
In 2012 kwam 4,1% van de totale energieconsumptie van hernieuwbare bronnen, in 2011 was
dit nog 3,8%. De doelstelling in het VK is 15% hernieuwbare energie tegen 2020.
In het VK is de energiemarkt sterk versnipperd. Lokale spelers hebben vaak maar één
energiecentrale en weinig financiële draagkracht om te investeren. Hierdoor voldoen
verschillende centrales niet aan de Europese richtlijn Industriële Emissies. Momenteel wordt er
ingezet op het ombouwen van deze kolencentrales tot biomassacentrales.
5.5.1.2
Materiaalkringlopen
In september 2013 zijn er in het VK 115 vergistingsinstallaties (afval en landbouw) en nog 146
vergistingsinstallaties in de waterindustrie. De laatste jaren is er een grote groei geweest in de
vergistingscapaciteit in het VK.
De markt van vergisters is gefragmenteerd en nog niet volgroeid: de top 5 operatoren hebben
minder dan 28% van de markt in handen en de meerderheid van de installaties is minder dan 3
jaar in gebruik.
In het VK wordt er nog veel huishoudelijk afval gestort, hoewel dit de laatste jaren verminderd is
ten voordele van recyclage en verbranding met energierecuperatie (zie figuur hierna).
Figuur 19: Beheer van afval ingezameld door de lokale besturen in Engeland 2006-2012.
5.5.1.3
BBE
In het VK is er geen specifieke en geïntegreerde strategie rond BBE. Er wordt vooral ingezet op
biotechnologie als onderdeel van de Strategy for UK Life Sciences. Momenteel loopt er wel een
consultatie van het House of Lords rond opportuniteiten m.b.t. afval die een bio-economie
kunnen stimuleren.
95
5.5.2
Beleid en Actoren
5.5.2.1
Energie
Beleid en actoren
Duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa in de Renewables Obligation (RO)
De Renewables Obligation (RO) is het voornaamste mechanisme waardoor de regering
grootschalige hernieuwbare energieopwekking ondersteunt. Wanneer het systeem ingang vond
in 2002 was er een uniforme ratio van 1 ROC (renewables obligation certificaat) per
megawattuur hernieuwbare stroom opgewekt. In 2009 werd het principe van 'banding'
ingevoerd, waardoor de ondersteuning van de RO kan verschillen per technologie, als een
afspiegeling van verschillen in kosten, potentieel en andere factoren. De bandingfactoren
worden elke 4 jaar herzien.
Recente hervorming van de RO (2013):
— Beperking (cap) van subsidies tot 400 MW per installatie voor nieuwe biomassa-installaties
(reconversie van kolencentrales verandert niet)
— Beperking van subsidies via gegarandeerde minimumprijzen tot nieuwe biomassa-centrales
die warmte en stroom combineren (combined heat and power plants, CHP)
De regering van het VK heeft beslist om robuuste duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa
en biogas in te brengen in de RO die verder gaan dan wat momenteel aanbevolen wordt of
vereist is in de EU alsook internationaal.
Het gaat over de volgende criteria:
— opgelegde trajecten aangaande broeikasgas doelstellingen
— criteria rond het gebruik van duurzaam land- en bosbeheer
— verplichte onafhankelijke audit voor grote installaties (> 1 MWe)
Over de criteria dient gerapporteerd te worden vanaf april 2014.
5.5.2.2
Materiaalkringlopen
Vergisting: AD strategie en actieplan
De overheid streeft naar een zero waste economie en een belangrijke actie hierbij is het
introduceren van maatregelen die de productie van energie uit afval via vergisting (anaerobic
digestion (AD)) verhogen.
De AD strategie zet een visie uit voor vergisting en het actieplan bevat de gedetailleerde acties
die nodig zijn om de productie van energie uit afval via vergisting te verhogen. De strategie
bevat geen specifieke doelstellingen of regionale strategieën voor de invoering van vergisting.
Het actieplan moet er voor zorgen dat er geen onnodige belemmeringen zijn voor de
ontwikkeling van vergisting door het aanpakken van de knelpunten die geïdentificeerd zijn door
de industrie.
Een groot aantal acties in het AD actieplan zijn gericht op het verbeteren van het verspreiden
van reeds beschikbare informatie en deze ruim toegankelijk te maken voor landeigenaars,
gemeenten, planners, AD operatoren, landbouwers en financierders. Dit is bijzonder relevant
voor het wetgevend kader waarover er een groot gebrek aan kennis is bij verschillende partijen.
Ander acties gaan over het ontwikkelen van goede praktijken, consensus over een kader voor
competenties en opleiding alsook verder werk rond specifieke belemmeringen zoals de
verbinding met het gasnetwerk.
Er zijn ook acties die meer tijd vergen om tot resultaat te komen, zoals het ontwikkelen van een
markt voor digestaat, de opbouw van een wetenschappelijke kennisbasis gebaseerd op lange
termijn onderzoek en ervaring en een diepgaande analyse van de belemmeringen die
momenteel het gebruik van biomethaan als transportbrandstof hinderen.
96
In totaal telt het actieplan 56 acties onderverdeeld in 8 delen:
— Ontwikkeling van UK competenties
— Verbeteren van de kennis rond vergisting en de stand van zaken in de sector
— Ontwikkeling van betrouwbare markten voor digestaat
— Het draagvlak en bewustzijn rond vergisting vergroten
— Ontwikkelen van markten voor biomethaan en transbrandstoffen
— Vergisting in de landbouwgemeenschap (bv duurzame landbouw)
— Financiering (bv UK Green Investment Bank (zie later), AD Loan Fund (zie later), Regional
Growth Fund)
— Regulering (bv nieuwe uitzondering voor kleinschalige vergistingsinstallaties voor het
aanvragen van een milieuvergunning, PAS 110 (UK kwaliteitsstandaard voor digestaat),
opzetten gespreksforum over regulering mbt vergisting tussen de overheid en de sector)
Circulaire economie in 2020
WRAP heeft een visie opgesteld voor de circulaire economie in het VK in 2030. Deze circulaire
economie zal aanzienlijke economische voordelen meebrengen: Defra berekende dat bedrijven
in het VK 23 miljoen pond per jaar kunnen winnen door het uitvoeren van goedkope of
kosteloze verbeteringen in het efficiënt gebruik van grondstoffen, terwijl volgens McKinsey de
globale waarde van duurzaam omspringen met grondstoffen uiteindelijk 3,7 miljard pond per
jaar kan opbrengen.
De visie voor de economie in het VK in 2020 bevat (in vergelijking met basisjaar 2010):
— 30 MT (miljoen ton) minder materiaalinputs in de economie
— 20% minder afval geproduceerd (50Mt minder afval)
— 20Mt meer materiaal dat gerecycleerd wordt in de economie
Vier belangrijke manieren om deze besparingen te realiseren zijn:
— duurzame productie (maken van productie met minder materiaal)
— verminderen van afval in industrie en handel
— verminderen van het aantal functionerende producten dat weggegooid wordt
— van producten naar diensten (verhogen van het aantal producten dat geleased wordt)
5.5.3
Projecten, instrumenten en subsidies
5.5.3.1
Energie
The SUPERGEN Bioenergy Hub
SUPERGEN Bioenergy Hub is een nieuwe onderzoekshub die academici, bedrijven en de
overheid samenbrengt om de inzet van duurzame bio-energie te versnellen. De hub wordt
gefinancierd door de Engineering and Physical Sciences Research Council en maakt deel uit
van het SUPERGEN programma dat een aantal consortia ondersteunt die werken rond
duurzame stroomproductie en -voorziening.
De doelstellingen van de hub zijn:
— optreden als centraal punt voor het uitwisselen en verspreiden van wetenschappelijke
kennis en technisch inzicht om technologieën op korte termijn in te zetten;
— onderzoeken hoe om te gaan met de grote technische uitdagingen die verbonden zijn aan
het inzetten van nieuwe technologieën;
— verbeteren van de wetenschappelijke kennis over fundamentele aspecten van
verschillende vormen van biomassa en hun conversie;
— evalueren van het potentieel van toekomstige technologische opties in een
systeembenadering;
— met een multidisciplinaire benadering verder kijken dan de technische aspecten van bioenergie en verzekeren dat impact op ecosystemen, sociale reacties op de inzet van
technologieën en de economische context meegenomen wordt in de beleidsontwikkeling.
De activiteiten van de hub zijn directe financiering van onderzoeksprojecten die belangrijke
uitdagingen op het vlak van bio-economie onderzoeken, alsook netwerkactiviteiten en
informatie-uitwisseling.
97
5.5.3.2
Materiaalkringlopen
Anaerobic Digestion Loan Fund (ADLF) (WRAP)
Het Anaerobic Digestion Loan Fund (ADLF) is een fonds van 10 miljoen pond dat ontworpen is
om de ontwikkeling van nieuwe vergistingscapaciteit in Engeland te ondersteunen. Het fonds
heeft als doel 300.000 ton capaciteit aan vergisting te bereiken in 2015. Het fonds biedt directe
financiële ondersteuning voor organisaties die nieuwe vergistingscapaciteit bouwen in
Engeland.
Het fonds wil ervoor zorgen dat voedselafval niet meer gestort wordt of op een andere minder
duurzame wijze verwijderd wordt. Het leenfonds heeft niet als doel financiering uit de private
sector te vervangen, maar wel aan te vullen en te versterken (hefboomeffect) en projecten te
versnellen.
Het fonds geeft gewaarborgde leningen voor kapitaalinvesteringen en de maximale termijn van
een lening is 5 jaar. Het maximum bedrag dat geleend kan worden is 1 miljoen pond, hogere
bedragen dienen goedgekeurd te worden door het Investment Committee van het fonds.
WRAP fonds voor ondersteuning van inzameling voedselafval bij bedrijven in Engeland
In december 2011 lanceerde WRAP een fonds ter waarde van 500.000 pond dat projecten
ondersteunt die aantonen dat voedselafval efficiënter kan ingezameld worden bij bedrijven,
waardoor de input voor vergisting verhoogd wordt. Doelgroep van het fonds zijn de private
sector, steden en gemeenten en organisaties uit de sociale sector. Zij krijgen economische
ondersteuning bij het ontwikkelen van proefprojecten rond goede praktijken en het
aanmoedigen van het verder ontwikkelen van inzameling van voedselafval bij bedrijven in
Engeland. Dit zal zorgen voor een grotere recyclage van voedselafval door vergisting en een
groter aanbod van recyclagediensten, vooral naar KMO's toe.
De maximale subsidie is 100.000 pond per indiener en dit kan gebruikt worden voor
kapitaalinvesteringen zoals voertuigen en inzamelsystemen alsook voor arbeidskosten en
overhead. Met elke succesvolle indiener zal een inzamelcijfer overeengekomen worden dat na
een periode van 2 jaar bereikt dient te worden. Al het ingezamelde voedselafval dient
gerecycleerd te worden via vergisting of compostering (in vaten) in Engeland.
Courtauld Commitment
De Courtauld Commitment is een vrijwillige overeenkomst die als doel heeft resource efficiëntie
te verbeteren en afval te verminderen in de voedingsdistributiesector. WRAP is verantwoordelijk
voor de overeenkomst en werkt samen met kleinhandel, voedingsproducenten en leveranciers
die toetreden tot de overeenkomst en de doelstellingen ondersteunen. De Courtauld
Commitment werd gelanceerd in 2005 en is nu in de derde fase. De impact van de Courtauld
Commitment 3 (looptijd mei 2013 tot 2015) wordt geschat op een cumulatieve reductie van 1,1
miljoen ton afval, 2,9 miljoen ton CO2 en een kostenvoordeel van 1,6 miljoen pond voor
consumenten, de voedings- en drankensector en de lokale besturen.
Hospitality and Food Service Agreement
De Hospitality and Food Service Agreement is een vrijwillige overeenkomst die de sector
ondersteunt om afval te verminderen en meer te recycleren. Onderzoek door WRAP toont aan
dat meer dan 1,3 miljard maaltijden jaarlijks verspild worden in de horeca sector in het VK.
De overeenkomst is flexibel zodat organisaties van eender welke grootte kunnen deelnemen,
van multinationals tot kleine ondernemingen, van groothandels en distributeurs tot
beroepsorganisaties. WRAP werkte nauw samen met de geïnteresseerde partijen om de
collectieve doelstellingen van de overeenkomst te bepalen:
— Preventiedoelstelling: reductie van voedsel- en verpakkingsafval met 5% tegen eind 2015
(ten opzichte van basisjaar 2012)
— Doelstelling afvalverwerking: toename in het globale aandeel voedsel- en verpakkingsafval
dat gerecycleerd, vergist en gecomposteerd wordt tot minstens 70% tegen eind 2015
Love Food Hate Waste (LFHW)
In 2007 lanceerde WRAP 'Love Food Hate Waste (LFHW)' om huishoudens in het VK te helpen
voedselverlies tegen te gaan. LFHW werkt samen met de kleinhandel, merken, lokale besturen,
bedrijven en het middelveld om de LFHW boodschap over te brengen via verschillende
98
instrumenten zoals tips, recepten, communicatieboodschappen, verspreiden wetenschappelijke
inzichten, etc.
5.5.4
Horizontaal Instrument: Green Investment Bank
De UK Green Investment Bank is een unieke bank in de wereld die 3 miljoen pond van de
regering investeert in duurzame projecten.
Verschillende ambitieuze en wettelijk bindende doelstellingen voor het VK zijn uitgezet in het
Kyoto Protocol, in de 2008 Climate Change Act en in de Energy Bill van 2012. Het bouwen van
groene infrastructuur en het financieren van projecten die hiertoe bijdragen zal essentieel zijn in
het behalen van volgende doelstellingen:
— reductie van broeikasgassen van 34% in 2020 en minstens 80% in 2050;
— 15% van het totale energiegebruik komt uit hernieuwbare bronnen in 2020;
— een reductie van het afval dat gestort wordt.
Voorbeelden projecten:
— conversie van een kolencentrale naar een biomassacentrale;
— investeringen in vergistings- en composteringsinstallaties;
— investering in een biomassa-boiler.
5.6
Brussel, Wallonië en Luxemburg
5.6.1
Situatie
5.6.1.1
Energie
LUXEMBURG
Luxemburg heeft een goede dekking van composterings- en vergistingsinstallaties. Er wordt ook
ingezet op biogas. Hout wordt op grote schaal ingezameld, en voor 96% uitgevoerd,
voornamelijk voor energietoepassingen, naar onder andere België.
WALLONIE
De energieproductie in Wallonië ziet er als volgt uit:
Figuur 20: Energieproductie in Wallonië (2011).
BRUSSEL
Zo goed als alle energie die in Brussel verbruikt wordt komt van buiten het gewest.
99
5.6.1.2
Materiaalkringlopen
LUXEMBURG
De evolutie van bio-afval dat bij composteringsinstallaties en vergisters wordt ingeleverd wordt
hieronder weergegeven (tot 2007).
Figuur 21: ingezamelde biomassa in G.H.Luxemburg (bron: www.environnement.public.lu)
WALLONIE
Het 'Plan Wallon de Déchets' dat liep tot 2010 is nog steeds van toepassing gezien het nieuwe
voor de periode 2010-2020 nog steeds niet in werking is. De voorbereidende documenten zijn
wel ter beschikking.
In 2010 werd in Wallonië 14kg per inwoner bio-afval geproduceerd en 6kg/inwoner groenafval
(ingezameld op containerparken).
Er is één vergister in Wallonië, 9 composteringscentra van de intercommunales en 21 privécentra. Men probeert de schaal voor de behandeling zo groot mogelijk te houden
(samenwerking tussen intercommunales).
BRUSSEL
In Brussel is de selectieve inzameling van afval nog zeer jong (2010). Voor markten en
grootkeukens worden recent inspanningen geleverd om de ophaling te organiseren. Er zijn
geen specifieke doelstellingen voor organisch afval. Er wordt wel gewerkt aan
preventieprogramma's ivm voedselverspilling.
Wat betreft thuiscompostering: in Brussel beschikt 63% van de inwoners niet over een tuin.
Daarom wordt ingezet op binnen-compostering.
5.6.2
Beleid en Actoren
5.6.2.1
Materiaalkringlopen
LUXEMBURG
Er gaat veel aandacht naar selectieve inzameling huishoudelijk afval (deur-aan-deur in het
zuiden, containerparken in het noorden).
Men wil voldoende capaciteit om organisch afval te verwerken, met als doel productie van
biogas.
100
WALLONIE
Er is geen specifieke regelgeving voor bio-afval. Wel wordt sinds 2010 het storten van bioafval verboden, en de deur-aan-deur ophaling van huishoudelijk bio-afval financieel gesteund
sinds 2008 (à rato van 32,5EUR/ton). Er wordt vooral ingezet op de ophaling van keukenafval in
vrij kleine recipiënten van 30 of 60l. Hierbij worden meestal ook luiers toegelaten.
Er is een decreet in ontwikkeling om de traceerbaarheid en de kwaliteit van het compost te
verzekeren. Er is sprake van 4 klassen en 2 subklassen, op basis van inhoud aan
metaalelementen.
Er wordt eveneens ingezet op thuiscompostering, met ondersteuning van compostmeesters.
30% van de huishoudens doet aan thuiscompostering, men mikt op meer dan 40%. Er werd
echter recent een evaluatie uitgevoerd van het thuiscomposteren. Hieruit bleek dat vanuit
milieu-oogpunt, thuiscompostering niet aangemoedigd zou moeten worden. Het is daarentegen
wel kostenefficiënt.
Er bestaat een boete-systeem voor gemeentes die een maximum # kg per inwoner aan
geproduceerd restafval overschrijden (tussen 200 en 240 kg/inwoner afhankelijk van het aantal
inwoners; voor grotere gemeenten en steden ligt de drempel hoger). Deze boete is 35 EUR/ton,
en heeft een direct effect op het organisch afval gezien deze stroom een belangrijke
hoeveelheid vertegenwoordigt in de totale afvalstroom.
Wat betreft de voedsel-kringloop zet men onder andere in op korte-keten projecten.
BRUSSEL
Sinds 2012 is er een verplichting om groenafval te scheiden (zowel huishoudelijk als
bedrijfsafval). Dit groenafval wordt sinds april 2012 ook gescheiden opgehaald (keukenafval
dus niet). Er wordt momenteel een vergister gebouwd door de intercommunale, met een
capaciteit van 40.000 – 60.000 ton. Daarom wil men de ophaling van organisch afval
intensifiëren, vooral wat betreft huishoudens.
Er komt een stortheffing van 5EUR/ton vanaf 2014, en er zal een bijkomende heffing (/boete)
aangerekend worden aan gemeentes die een bepaalde drempel hoeveelheid restafval
overschrijden (29 EUR/ton). Dit om de doelstelling van 50% recyclage te halen tegen 2020.
Er wordt eveneens ingezet op voedselverspilling door diverse sensibiliseringsactiviteiten bij
burgers, scholen, kantines ed. Er werd eveneens een meting uitgevoerd van het OBA bij de
Horeca.
Daarnaast is in 2013 door de 'Alliance Emploi-Environnement’ een project opgezet dat het
streven naar duurzame voeding combineert met een streven naar economische waarde en
groene jobs. Binnen de economische sectoren die aan het milieu gelinkt zijn, wil men immers
voorgang geven aan de meest efficiënte maatregelen voor het milieu en voor tewerkstelling. In
dit kader zijn door verschillende – ook private – actoren 50 acties ontwikkeld die dit
gecombineerd doel moeten dienen.
5.6.3
Projecten, instrumenten en subsidies
5.6.3.1
Energie
Belastingaftrek
In Wallonië is er een belastingaftrek van 14,5% van de investeringskosten voor bedrijven die
investeren in productie van energie uit hernieuwbare bronnen en het recuperen van restwarmte.
Focus op landbouwbedrijven
In zowel Luxemburg als Wallonië wordt ingezet op installaties in landbouwbedrijven. In
Luxemburg ondersteunt men coöperatieve biogas-installaties in de landbouw. Ook in Wallonië
worden investeringen in 'micro-vergisters' aangemoedigd.
Moeskroen: 111.000.000 EUR voor duurzame energie
Moeskroen is de eerste Waalse stad die een actieplan rond duurzame energie heeft uitgewerkt.
Op 7 jaar tijd wil de stad zijn uitstoot met 20% verminderen, onder andere door investeringen in
101
hernieuwbare energie. Zo'n 9,5 miljoen EUR wordt in vergisting geïnvesteerd.
5.7
Ideeën en denkpisten
5.7.1
Nederland : Materiaalkringlopen
Een grote hoeveelheid biotische reststromen kent nu al nuttige toepassingen, bv als veevoer of
grondstof voor biogas of 2e generatie biodiesel. Momenteel wordt er in de onderzoekswereld
intensief gewerkt aan applicaties en processen die potentieel een hogere meerwaarde
genereren dan de huidige toepassingen (zoals bioraffinage, insectenteelt, productie van C5 en
C6 suikers, vaste-stof fermentatie, etc.). Veel van deze richtingen moeten zich technologisch en
commercieel nog bewijzen.
Enkele van deze reststromen en de mogelijkheden om er meer uit te halen zijn:
— GFT-afval:
Nederland telt inmiddels acht gft-vergisters. Het biogas dient als grondstof voor diverse
producten bv groen gas, dat direct in het landelijke aardgasnet wordt ingevoerd of als
transportbrandstof kan ingezet worden. Een opwerkfabriek zet het biogas niet alleen om in
groen gas, maar ook in CO2. Twee composteerders weten het CO2 af te zetten in de
glastuinbouw.
De groei van de vergistingscapaciteit (voorvergisting met nacompostering) zet door.
Indaver Nederland heeft midden 2014 een gft-vergister in Alphen aan den Rijn opgestart.
Het biogas wordt er omgezet in aardgas en ingevoerd in het aardgasnetwerk. De vergister
krijgt een capaciteit van 75 000 ton per jaar en zal jaarlijks circa 4 miljoen m³ groen gas
produceren. Naast groen gas produceert de installatie vloeibaar CO2, dat wordt ingezet in
de glastuinbouw. In totaal zal Nederland in 2015 dertien locaties tellen waar gft wordt
vergist. De gft-sector zal tegen die tijd 790 000 ton gft omzetten in biogas.
— Mest:
Het produceren van organische mestkorrels uit pluimveemest gebeurt al door bedrijven
zoals FermOfeed welke exporteren naar diverse landen waaronder China.
— Bietenloof:
Momenteel worden er proeven uitgevoerd om het eiwit rubisco te winnen uit het bietenblad
(extraheren uit de sapfractie en scheiden van het groene chlorofyl).
— Bietenpulp:
Er zijn in Nederland nog maar 2 resterende suikerfabrieken (Dinteloord en Groningen)
waarbij door de eigenaar Cosun momenteel wordt overwogen om een bioraffinagefabriek
ofwel in Dinteloord of in Groningen te gaan realiseren. Hierbij dient een spectrum aan
producten gemaakt te worden waardoor de waarde van de bietenperspulp zou kunnen
stijgen van ongeveer 200-240 euro/ton (droge basis) naar 400 euro / ton (droge basis).
— Bierbostel:
Bierbostel komt als nat product vrij bij de productie van bier en wordt vanwege het aandeel
van eiwitten ingezet als rundveevoer en een enkele maal ook wel richting vergisting. Er zijn
wel gedachten om bioraffinage toe te passen waarbij de eiwitfractie wordt gescheiden van
de vezelfractie (eiwit richting veevoer en vezels richting bijv. suikers).
— Aardappelpersvezels / aardappelstoomschillen:
Beide stromen worden nu ingezet als veevoer maar zijn vanwege de zetmeel-, vezels- en
pectinefracties mogelijkerwijs interessant om te raffineren richting bijv. voeding, veevoer en
technische toepassingen (bijv. suikers of papierproductie).
5.7.2
Nederland: BBE
Logistiek BBE
Naast de afzetmogelijkheden van biobased producten en de technologische
verwerkingsmogelijkheden, bepalen de beschikbaarheid, handel en logistiek in sterke mate de
wijze waarop de biobased economy in Nederland zich zal ontwikkelen. Zeer bepalend voor de
beschikbaarheid en de kostprijs van biomassa is immers de inrichting van de commerciële en
logistieke systemen. Het is noodzakelijk in de komende jaren duurzame, economisch rendabele
logistieke biomassaketens op te zetten.
102
Op dit terrein bestaat nog veel onduidelijkheid. Het doel van het project is het vormen van
gedragen toekomstbeelden van de logistiek in de biobased economy in 2025 en een gedragen
agenda met actiepunten voor 2013-2017:
— In de komende 10 jaar zullen nauwkeurig gedefinieerde biocommodities een cruciale rol
gaan spelen binnen de logistiek van de biobased economy. Mede in verband met de
logistieke organisatie van biomassaketens bestaat een grote behoefte aan standaardisatie
van de biomassastromen. Geïmporteerde biocommodities voor grootschalige verwerking
binnen de biobased economy zullen worden aangevoerd in de verschillende havens die
samen de Nederlandse Bioport vormen. Welke biocommodities daadwerkelijk zullen
ontstaan is nog niet geheel duidelijk. Bestaande en nieuwe biocommodities zijn biodiesel,
pure plant olie (PPO), hydrousethanol, pyrolyse olie, torrefactiepellets, houtpellets,
biosyngas, biogas, koolzaad, sojabonen, granen, ruwe eiwitten (hydrolysaten) en ruwe
mineralen. De belangrijkste eigenschappen van biocommodities zijn transporteerbaarheid,
stabiliteit, voldoende marktvolume, ‘jaarrond’ beschikbaarheid, mogelijkheid om technologie
grootschalig in te zetten, concurrentiekracht met fossiel, standaardisatie in uniforme
chemische en fysische kwaliteitskarakteristieken en eenvoudige monitoring van de
kwaliteit. Als bijkomend voordeel kunnen biocommodities met veel lagere kosten worden
gebruikt in de bestaande chemische industrie dan ruwe biomassa.
— Het bedrijfsleven moet investeren in nieuwe en verbeterde infrastructuur voor de handling
van biomassa in de gehele logistieke biomassaketen. Transport vanuit de havens naar het
achterland kan verzorgd worden door binnenvaartschepen. Dit houdt in dat de
overslagfaciliteiten voor biocommodities in het achterland ook verder ontwikkeld moeten
worden.
— Het werken volgens nieuwe bioraffinageconcepten vraagt een complexere logistieke
afhandeling van alle biomassadeelstromen dan traditionele verwerkingsconcepten van
biomassa. Een steeds verdere opsplitsing en distributie van steeds meer en kleinere
biomassastromen vraagt om mogelijkheden voor het combineren van biomassastromen.
— Een netwerk van lokale Nederlandse biomassawerven zal een belangrijke rol spelen bij de
fysieke en organisatorische afhandeling van regionale biomassastromen (ruwe biomassa,
tussenproducten en biocommodities) binnen de biobased economy.
— Een goede samenwerking tussen verschillende sectoren (voeding, veevoer, papier en
karton, logistiek, chemie, transportbrandstoffen en energie) is van groot belang, aangezien
de biomassastromen tussen deze sectoren via bioraffinage steeds meer met elkaar
verweven zullen raken. De logistieke organisatie kan alleen tot stand komen als er
onderling goede afspraken worden gemaakt over zaken als kwaliteit van de
biomassa/tussenproduct, hoeveelheden en leveringsmoment.
— De landelijke en regionale overheden kunnen het ontstaan van duurzame logistieke
biomassaketens faciliteren via het optimaliseren van wet- en regelgeving en het stimuleren
van (regionale) pilot- en demo-initiatieven. Dit kan gaan over het verminderen van
importbeperkingen en -heffingen, maar ook over het verbeteren van het vestigingsklimaat
voor bedrijven die biomassa be- en verwerken en transporteren.
5.7.3
Duitsland: Energie
In Duitsland wordt jaarlijks bijna 30 miljoen ton stro (verse massa) geproduceerd, waarvan 8 tot
13 miljoen ton beschikbaar zou zijn voor energieproductie. De rest wordt vandaag al benut als
strooisel voor dieren en als organische meststof. Enkele Duitse onderzoekers loven het
energiepotentieel van stro. Bij de verbranding komen weliswaar broeikasgassen vrij, maar de
emissie is beduidend lager (73 tot 92%) dan bij inzet van fossiele brandstoffen.
De onderzoekers zien toepassingen voor stro in grote warmtecentrales en in centrales die
zowel warmte als stroom produceren. Die laatste techniek levert de grootste CO2-reductie op.
De technologie wordt volgens de onderzoekers best ontwikkeld in de regio's die over voldoende
stro en geschikte centrales beschikken. Het afvalproduct van de landbouw zou miljoenen Duitse
gezinnen van stroom kunnen voorzien. Hun schatting is dat het beschikbare stro elektriciteit kan
leveren aan 1,7 tot 2,8 miljoen gezinnen en daarnaast nog 2,8 tot 4,5 miljoen huiskamers kan
verwarmen.
In Denemarken wordt reeds ieder jaar meer dan vijf miljard kilowatt energie uit stro
geproduceerd.
103
5.7.4
Verenigd Koninkrijk: Energie
Biomassa zal een belangrijke bijdrage leveren aan de 2020 doelstellingen voor elektriciteit,
warmte en transportbrandstoffen van het VK. Er is echter een gebrek aan betrouwbare data
over welke ruimere voordelen deze industrie kan opleveren voor de economie van het VK.
Het tewerkstellingspotentieel van de bio-energiesector wordt groter ingeschat dan dit van de
andere hernieuwbare energietechnologieën (bv windenergie, zonne-energie). Dit komt
voornamelijk door de bijkomende activiteiten van bio-energie: teelt van de gewassen,
allerhande be- en verwerking en logistieke activiteiten. Dit voordeel wordt momenteel
onderschat maar kan een grote meerwaarde zijn voor economische groei en jobcreatie in het
VK.
Op basis van de projecties uit de UK Renewable Energy Roadmap van het Department of
Energy & Climate Change (DECC) zouden er tegen 2020 35.000 tot 55.000 jobs zijn gecreëerd
in de bio-energie sector (biomassaverbranding (water en stroom) en vergisting) in het VK. Dit
toont aan dat er belangrijke tewerkstellingsmogelijkheden zijn voor het VK en dat de economie
baat heeft bij de inzet van bio-energie.
5.8
Andere EU-lidstaten
Deze landen zijn niet systematisch geanalyseerd zoals de buurlanden. We vermelden hieronder
interessante zaken uit andere EU landen die we zijn tegengekomen tijdens de analysefase
(zonder dus exhaustief te zijn).
5.8.1
Denemarken
Green Growth Agreement
Denemarken heeft nog geen specifieke strategie voor de bio‐economie maar de regering heeft
in 2009 een overeenkomst over groene groei ondertekend. Het doel van de overeenkomst is
ervoor te zorgen dat een hoog niveau van bescherming van het milieu, de natuur en het klimaat
hand in hand gaat met moderne en concurrerende landbouw en voedingsindustrie.
De landbouwsector wordt als een belangrijke leverancier van groene energie gezien. Zo streeft
men in Denemarken ernaar dat 50% van de mest van de veestapel gebruikt wordt voor groene
energie in 2020. Nieuwe initiatieven zijn: subsidiesystemen voor biogas-installaties (20% eigen
financiering, 20% investeringssubsidie en 60% lening gewaarborgd door de gemeente), de
verplichting om de lokalisering van biogas-installaties op te nemen in de gemeentelijke
ruimtelijke planning en het fiscaal aftrekbaar maken van het planten van meerjarige
energiegewassen.
Green district heating
In Denemarken wordt biomassa al decennia lang ingezet voor de productie van duurzame
warmte en stroom. Het gaat daarbij vooral om stro, hout en hernieuwbare afvalstromen.
Het concept van green district heating (groene warmte obv biomassa) is sterk ingeburgerd, bv
in Kopenhagen waar deze groene warmtevoorziening een belangrijke bouwsteen is om de
ambitie waar te maken om de eerste koolstofneutrale hoofdstad ter wereld te worden in 2025.
Belangrijk hierbij is dat Kopenhagen hierbij een evenwicht wil vinden tussen milieu en
economie. Studies tonen aan dat de groei in de groene sector van de hoofdstedelijke regio de
omzet heeft doen stijgen met 55% over 5 jaar.
Bio-Value SPIR
Bio-Value SPIR is een nieuw Deens R&D platform dat universiteiten, grote en kleine bedrijven
samenbrengt om nieuwe duurzame oplossingen voor bioraffinage technologieën te vinden. Het
initiatief loopt over 5 jaar en heeft een budget van 21,5 miljoen €.
Bio-Value SPIR bestaat uit 6 projecten die focussen op verschillen delen van de waardeketen
gaande van het optimaliseren van biomassaproductie tot het verbeteren en valoriseren van
lignine en suikerstromen. Daarnaast zijn er 2 sub-platformen die de focus leggen op kmo's en
socio-economische aspecten.
104
5.8.2
Finland
Distributed biobased economy
In 2009 besloot de regering van Finland een strategie rond natuurlijke hulpbronnen uit te
werken die een specifieke strategie voor de bio‐economie omvat. De strategie heeft de
bedoeling het concept en de ontwikkeling van de bio-economie tegen 2050 in Finland te
definiëren en uit te bouwen. Het doel is het creëren van een succesvolle biogebaseerde
economie waar kennis in bio-processen hoog in het vaandel staat en investeringen in duurzame
productie en knowhow worden vergemakkelijkt.
In 2011 heeft SITRA (het Finse innovatiefonds) het rapport "Sustainable Bio-economy:
Potential, Challenges and Opportunities in Finland" opgesteld. De studie geeft aan dat de markt
voor kleinschalige oplossingen groot is, en dat een systeem dat bestaat uit vele kleine fabrieken
zeer betrouwbaar en duurzaam is. De visie op de toekomstige bio‐economie werd door SITRA
in het rapport "Distributed Bio‐Based Economy: Driving Sustainable Growth". Het rapport
beschrijft de mogelijke structuur van de bio‐economie in de samenleving tegen 2050, waarbij de
uitdaging voor beleidsmakers zal zijn de optimale combinatie van globale en lokale activiteiten
te vinden.
Het concept van distributed bio-based economy vereist een gelijktijdige ontwikkeling van een
globale bio-based economie en de introductie van gespreide (decentrale) productiemodellen op
het lokale niveau. Het Distributed Economy Model wordt vaak gelinkt aan een bio-based
economie gezien het lokaal karakter van biomassaproductie en de onduurzaamheid van
transport van biomassa over lange afstanden. Distributed bio-based economy benadrukt de
mogelijkheden van lokale productie dicht bij de plaats waar de grondstoffen vandaan komen.
Producten worden vaak lokaal gemaakt in gesloten kringlopen, waarbij verschillen sectoren
reststromen en afval produceren en van elkaar gebruiken en ook de benodigde energie voor de
productie lokaal is opgewekt. De toekomstige concepten van de distributed bio-based economy
zijn modulair en vermenigvuldigbaar.
Het Distributed Bio-Based Economy model is glokaal, tegelijk lokaal en globaal. Zo zorgen
globale energie- en informatienetwerken evenals real-time trading schemes ervoor dat de
distributed biobased economy hubs optimaal kunnen opereren als onderdeel van de globale
markt.
5.8.3
Noorwegen
Norwegian Industrial Biotech Network
In Noorwegen werd in 2012 een officieel “Norwegian Industrial Biotech Network” opgericht.
Bedoeling van dit netwerk is innovatie door middel van partnerschappen en verspreiding van
kennis te stimuleren. Het netwerk moet universiteiten en bedrijfsleven verbinden doorheen
verschillende onderzoeksdisciplines en sectoren. Het netwerk is het resultaat van een
gezamenlijk initiatief van Innovation Norway (een overheidsagentschap voor de ontwikkeling
van de industrie), de “Research Council of Norway” en SIVA (Industrial Development
Corporation of Norway). Noorwegen is voornemens bijna 300 miljoen euro te investeren.
BIONÆR
Tevens heeft Noorwegen onlangs een onderzoeksprogramma voor 10 jaar (2012-2022)
gepubliceerd: “BIONÆR: Sustainable Innovation in Food and Bio-based Industries”. De
onderzoeksactiviteiten van het BIONÆR programma zijn:
1. Duurzame productie en consumptie, emissiereductie en aanpassing aan
klimaatverandering.
2. Het efficiënt gebruiken van hulpbronnen en grondstoffen, en volledige benutting van alle
biologische hulpbronnen in gesloten‐lus systemen;
3. Verdere verfijning van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe soorten grondstoffen;
4. Verdere verfijning van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe processen, producten
en diensten;
5. Verbeterde waardecreatie en concurrentievermogen in de biogebaseerde industrieën.
105
5.8.4
Zweden
Zweden bereikt zijn hernieuwbare energie doelstelling 8 jaar voor op schema
In 2012 kwam 51% van het energieaanbod in Zweden uit hernieuwbare energiebronnen, terwijl
de doelstelling van Zweden tegen 2020 49% is. Bioenergie telt voor bijna een derde van het
Zweedse energiegebruik, terwijl waterkracht bijna 50% van het stroomverbruik uitmaakt.
De belangrijkste drijvende kracht voor het succes van hernieuwbare energie zijn algemene
maatregelen, zoals de koolstoftaks (carbon tax, geïntroduceerd in 1991) die het nationaal
budget spijzen en leiden tot investeringen en duizenden nieuwe jobs in lokale jobmarkten.
Zweedse Onderzoeks- en innovatiestrategie voor een biogebaseerde economie
In 2011 gaf de Zweedse overheid Formas, VIONNOVA en het Zweedse Energieagentschap de
opdracht om een nationale strategie voor te bereiden voor de transitie naar een biogebaseerde
en duurzame economie .
De volgende onderzoeks- en ontwikkelingsnoden worden hierin gedefinieerd:
— het vervangen van fossiele grondstoffen door biogebaseerde grondstoffen
— slimmere producten en slimmer gebruik van grondstoffen
— verandering in consumptiepatronen en -gedragingen
— prioriteiten stellen en keuze van maatregelen
Belangrijk hierbij is samenwerking van actoren en sectoren. Het is ook nodig om gebruikers en
consumenten meer te betrekken bij het stellen van prioriteiten in de onderzoeksagenda.
Sustainable Municipality
Sustainable Municipality (duurzame steden) is het programma voor duurzame ontwikkeling op
het lokale niveau van het Zweedse energieagentschap. Er worden verschillende vormen van
ondersteuning door experts aangeboden voor lokale inspanningen met betrekking tot energie
uitdagingen.
Het programma is uniek om twee redenen. Ten eerste gaat het om uitgesproken samenwerking
tussen het lokale en nationale niveau. Ten tweede bestaat de ondersteuning van de centrale
overheid uit expertise en netwerkopbouw en niet uit subsidies.
De hoofddoelstelling van Sustainable Municipality is dat gemeenten werkmethoden ontwikkelen
en samenwerkingsmodellen vinden voor het integreren van energie- en klimaatuitdagingen in
het politieke werk.
5.8.5
Ierland
Groene economie
Hoewel er nog geen specifieke strategie is voor de Ierse bio‐economie, zijn verschillende
aspecten ervan opgenomen in drie documenten gepubliceerd door de Ierse overheid: het
rapport “Towards 2030 – Teagasc’s Role in Transforming Ireland’s Agri‐Food Sector and the
Wider Bioeconomy ” (2008), “Building Ireland's Smart Economy: A Framework for Sustainable
Economic Renew” (2008) en “Developing the Green Economy in Ireland” (2009).
Streefdoel is dat de Ierse agri-food sector in 2030 een hoeksteen wordt van een bio-economie
die gebaseerd is op kennis, gedreven door innovatie, geleid door de markt en internationaal
competitief en die de levenskwaliteit van alle Ieren zal verbeteren.
De 'slimme economie' (Smart Economy) is een groene economie die de verwante uitdagingen
van klimaatverandering en energiezekerheid erkent. Een slimme economie houdt de transitie in
naar een koolstofarme economie en onderkent de mogelijkheden voor investeringen en jobs in
de clean tech sector.
Het hoofddoel van de “Groene Economie” strategie is een beweging in te zetten weg van
fossiele brandstoffen, op basis van de productie van hernieuwbare energie en een vermindering
van afval en kosten. Studies tonen aan dat de groene economie in de volgende jaren het
potentieel heeft om meer dan 80.000 jobs te creëren.
106
Verplichte selectieve inzameling voedselafval voor grote producenten
Sinds 1 juli 2010 zijn de Food Waste Regulations van kracht in Ierland. Deze houden in dat
grote producenten van voedselafval dit voedselafval moeten scheiden aan de bron en
verzekeren dat het niet gemengd wordt met ander afval en dit beschikbaar moeten maken voor
selectieve inzameling (zgn. brown bin collection service) zodat het kan gerecycleerd worden in
bv een composteerinstallatie. Als alternatief kunnen de producenten het voedselafval ook
rechtstreeks naar een recyclagebedrijf brengen of het voedselafval kan gecomposteerd worden
ter plaatste in het bedrijf.
Onder grote producenten voedselafval wordt verstaan: winkels, supermarkten, restaurants,
cafés, bistro's, hotels, bedrijfskantines, overheidsgebouwen, B&B's, ziekenhuizen, rust- en
verzorgingstehuizen, scholen, universiteiten, treinstations, havens, vliegvelden, enz.
Kleine ondernemingen (met minder dan 50 kg voedselafval per week) konden een jaar uitstel
krijgen, maar worden vanaf 1/7/2011 ook gevat door de regeling.
5.8.6
Spanje (Catalonië)
In Catalonië is de inzameling van bioafval verplicht. Deze verplichting werd geleidelijk
ingevoerd, eerst voor gemeenten met meer dan 5.000 inwoners en vanaf 2008 voor alle
gemeenten. Momenteel voorziet 74% van de Catalaanse gemeenten een selectieve inzameling
van bioafval.
Catalonië heeft verbrandings- en stortheffingen die variëren naargelang er in de gemeente al
dan niet een aparte inzameling van bioafval is:
— Stortheffing: 12,40 €/t met aparte inzameling, 21,6 €/t zonder;
— Verbrandingsheffing: 5,7 €/t met aparte inzameling, 16,5 €/t zonder.
Catalonië geeft financiële ondersteuning aan lokale besturen voor investeringen en operationele
kosten voor de selectieve inzameling. Voor deze subsidie wordt de opbrengst van de
stortheffing gebruikt, zodat deze terugvloeien naar de gemeenten.
De subsidie voor verwerking is een vast bedrag per ton, de subsidie voor inzameling hangt af
van de grootte van de bevolking en van de resultaten van de selectieve inzameling:
— Subsidie verwerking = 35 €/ton
— Subsidie inzameling = 12 € / ton ingezameld x f1 x f2
met f1 een factor die afhangt van de onzuiverheden in het ingezamelde bioafval en f2 van het
type gemeente (stedelijk, semi-stedelijk of landelijk).
Uit de cijfers blijkt dat niet alle gemeenten zich aan deze verplichting tot selectieve inzameling
van bioafval houden. Het is vooral door het introduceren van de stortheffing in 2004 en het
toekennen van deze middelen als subsidie aan de gemeenten dat de selectieve inzameling en
verwerking van bioafval sterk toegenomen is.
5.8.7
Italië (Lombardije)
Nationaal is het doel om 65% van al het huishoudelijk afval te scheiden bij de bron tegen 2020.
Dit doel moet bereikt worden door elke gemeente. Storten van biodegradeerbaar afval is
verboden.
Meer dan 30 miljoen van de 60 miljoen mensen in Italië passen het ISSO (Intensive Source
Separation of Organics) toe. Dit levert 4 500 000 ton gft- en levensmiddelenafval per jaar op dat
gecomposteerd wordt in 250 installaties. ISSO zorgt voor een maximalisatie van de inzameling
van levensmiddelenafval door intensieve ophalingen aan huis. Hierdoor blijft slechts een 16,3%
achter in het restafval (zie Figuur 22).
107
Figuur 22: Gemiddelde fractie organisch afval in het restafvalin ISSO-gemeenten in Italië in 2013 .
Regionaal zijn afvalbeheerplannen gedefinieerd die maatregelen identificeren om volgende
punten te stimuleren:
— gescheiden inzameling van gft- en levensmiddelenafval
— behandeling van gft- en levensmiddelenafval met hoge milieubescherming
— gebruik van veilige eindproducten zoals compost na behandeling van gft- en
levensmiddelenafval.
The new Regional Waste Management Plan in Lombardy (ORBIT, 2014)
In 2012 waren er 10 000 000 inwoners in Lombardije in 1546 gemeenten. 52,4% van het afval
werd gescheiden ingezameld waarvan 82,9% gerecycleerd werd of gebruikt voor
energierecuperatie.
Levensmiddelenafval wordt twee maal per week opgehaald. Het restafval wordt in transparante
zakken verzameld en wekelijks opgehaald.
In 2014 is een nieuw regionaal afvalbeheerplan voor Lombardije goedgekeurd.
De belangrijkste doelen voor biologisch afval zijn de volgende:
— elke gemeente moet 65% van zijn huishoudelijk afval recycleren tegen 2020 (dit vereist
gescheiden inzameling van levensmiddelenafval)
— gescheiden inzameling van levensmiddelenafval wordt verplicht voor elke gemeente (
gemeenten met > 1000 inwoners tegen 2015; alle gemeenten tegen 2020)
— uitbreiding van een standaard model voor afvalscheiding bij de bron. Dit houdt in ophaling
aan huis van levensmiddelenafval in kleine afvalemmers of in gecertificeerde
composteerbare zakken in minstens 80% van de gemeenten tegen 2020.
— Thuiscomposteren wordt gestimuleerd zonder de gemeenten vrij te stellen van gescheiden
inzameling.
— 60 kg/capita/jaar levensmiddelenafval moet ingezameld worden tegen 2020 met de
mogelijkheid om gemeenten die thuiscomposteren stimuleren, vrij te stellen van dit doel als
ze kunnen aantonen dat hun restafval lager is dan 100 kg /capita/jaar.
— Uitbreiding van “Pay as You Throw” regelingen (gelijkaardig aan DIFTAR in Vlaanderen)
om de hoeveelheden van gemengd restafval te reduceren.
In het regionale afvalbeheersplan worden ook enkele monitorings- en
verbeteringsinstrumenten aangehaald zoals het gebruik van semi-transparante zakken. Deze
laten toe om direct te controleren op de aanwezigheid van ongewenste recycleerbare
materialen in de zak met restafval (men kan dan weigeren de zak mee te nemen). De
economische aspecten worden in kaart gebracht.Er wordt online data ingezameld, dit is
verplicht voor elke gemeente van de regio. Er wordt gedetailleerde data ingezameld over het
afvalbeheer, scenario en economische data. Deze ingezamelde data worden gevalideerd door
bureaus rond afvalbeheer op lokale en regionale niveaus. Dit levert ingezamelde data van hoge
kwaliteit op. De totale kosten tussen de verschillende gemeenten worden vergeleken, rekening
houdend met de verscheidenheid.
In het nieuwe afvalbeheersplan voor Lombardije worden volgende acties voorzien:
— het bestraffen van gemeenten die het 65% doel niet halen;
108
— de gemeenten die het doel niet halen aanzetten om hun inzamelsysteem zo snel mogelijk
aan te passen om het opgelegde doel te behalen;
— de kwaliteit van de ingezamelde levensmiddelenafval hoog houden door het standaard
model voor inzameling (composteerbare afvalzakken, 2 wekelijkse ophaling
levensmiddelenafval …).
109
6
Aandachtspunten en uitdagingen voor
Vlaanderen
6.1
Algemene aandachtspunten rond duurzaam gebruik
van biomassa(rest)stromen
In 2013 publiceerden de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad) en de Strategische
Adviesraad Landbouw en Visserij (SALV) een gezamenlijk advies over het duurzaam gebruik
van biomassa in een bio-economie. Enkele aandachtspunten die in hun advies naar voren
komen, worden hieronder kort samengevat.
1. Benut de beschikbare voorraad biomassa(-reststromen) beter door
–
grondstoffen te hergebruiken;
–
nieuwe technieken te ontwikkelen;
–
de kringloop te sluiten.
2. Het cascadeprincipe.
–
Een afgestemd beleidskader dat het cascadeprincipe ondersteunt;
–
Rechtszekerheid voor bestaande/nieuwe installaties;
–
Afstemming van doelstellingen en cascade tussen Vlaanderen en Europa;
–
Gebruik van biomassa voor energie kan, maar voeding en materialen komen eerst;
Specifieke beleidsinstrumenten, zoals steunverlening voor groene stroomproductie,
mag de verwerkingshiërarchie niet in gevaar brengen;
3. Bevorder de communicatie.
–
Eénduidig definitiekader;
–
De interdepartementale Werkgroep bio- economie (IWG BE) als
communicatieplatform vanuit de overheid;
–
Interactie tussen alle marktpartijen, wetenschap en overheid bevorderen met het oog
op optimale benutting reststromen;
–
Een bio-economiepanel oprichten voor afstemming tussen het bedrijfsleven, het
maatschappelijk middenveld, de onderzoeksinstituten en de overheid.
4. Zet in op technologische innovatie en nieuwe samenwerkingsmodellen m.b.t. biogebaseerde
economie.
–
Financieringsmogelijkheden bij Europa nagaan voor een aantal prioritaire
innovatieclusters;
–
Financiële en niet-financiële (o.a. wettelijke ...) barrières wegwerken in Vlaanderen,
federaal en Europees verband.
Voor meer informatie over deze topics wordt verwezen naar het hierboven vernoemde
document (Uyttendaele D. et al., 2013).
6.2
Aandachtspunten
6.2.1
Voedselverliezen
6.2.1.1
Inleiding
Wanneer voedsel verloren gaat voor menselijke consumptie, om welke reden dan ook, spreken
we van voedselverlies.
110
Het voorkomen en beperken van voedselverliezen is in Europa en Vlaanderen een belangrijk
beleidsitem. Voedselverlies is namelijk zowel een ethische als een ecologische en een
financiële kwestie. Wereldwijd gaat ongeveer een derde van het voedsel verloren, terwijl bijna
een miljard mensen chronisch honger leiden. Bovendien houdt voedseltekort ook in dat de
voedselproductie zou moeten verhogen, terwijl deze nu al te kampen heeft met de impact van
klimaatverandering en toenemende tekorten aan natuurlijke hulpbronnen. Daarbij komt nog dat
de voedselproductie het milieu aanzienlijk belast. Tot slot kost voedsel verspillen of weggooien
de consument meer en heeft ook het inzamelen en verwerken van dit voedselafval een
economische impact op de maatschappij.
Er zijn in Vlaanderen de voorbije jaren verschillende initiatieven genomen om voedselverliezen
in kaart te brengen, terug te dringen en hoogwaardig te valoriseren. Dit gebeurde in nauwe
samenwerking tussen de ketenpartners, de overheid en de stakeholders. Alle betrokken
stakeholders (sectoren en overheden) hebben zich in 2014 geëngageerd om de komende jaren
doorheen de gehele keten (productie, verwerking, distributie,bereiding en consumptie) zoveel
mogelijk voedselverliezen te beperken en maximaal te valoriseren, met de cascade van
waardebehoud als leidraad en in lijn met de Europese doelstellingen.
6.2.1.2
Overzicht van de knelpunten per sector
Voedselverlies is een gezamenlijk probleem van de keten, maar elke schakel in de keten heeft
zijn eigen karakteristieken. Dat heeft een impact op de hoeveelheid voedselverlies en
nevenstromen, de oorzaken en de mogelijkheden tot preventie en valorisatie.
Er zijn in Vlaanderen een beperkt aantal stromen die een zeer groot volume
vertegenwoordigen. Voor dergelijke stromen loont het de moeite om in detail te analyseren waar
productieverliezen optreden en hoe die vermeden kunnen worden.
Voedselverliezen in de landbouw (primaire sector/voedselproductie)
Verlies afhankelijk van tal van factoren.Bij de agrarische productie zijn voedselverliezen in
hoofdzaak terug te voeren op het feit dat biologische processen gekoppeld zijn aan
economische processen en Europese/internationale maatregelen. Andere factoren die de
productieverliezen kunnen beïnvloeden zijn het weer, onkruid, ziektes, plagen en vraat. Ook
een te hoge of een te lage prijs kan leiden tot voedselverliezen, omdat producten niet verkocht
geraken of omdat het niet rendabel is om ze te vermarkten. De omvang van de verliezen in de
primaire sector zijn aangehaald in hoofdstuk 3.2.
Voedselverliezen in de voedingsindustrie (verwerking)
Grootte van verlies hangt af van soort product. De verwerking, verpakking en het transport
van voedingswaren verschilt van product tot product, onder meer naargelang het vast of
vloeibaar is, als stukgoed of in bulk behandeld wordt (bv. brood versus graan) en naarmate het
beschermd moet worden tegen micro-organismen, lucht, licht, temperatuur en andere factoren
die de kwaliteit aantasten. Dit zorgt ook voor verschillen in voedselverliezen. Naarmate de
productie in de voedingsindustrie efficiënter verloopt, kunnen voedselverliezen beter beperkt
worden en kan de valorisatie van nevenstromen hoogwaardiger worden.
Voedselverlies in elke schakel van de verwerkingsketen. Er zijn een aantal typische
situaties waarbij verliezen optreden, zoals onder meer bij het opstarten, onderbreken, stilleggen
van productielijnen en -processen, bij defecten, bij fouten (bijvoorbeeld in de verpakking of de
opdruk daarvan), bij de ontwikkeling van nieuwe producten, bij tekortkomingen in de
productieplanning waardoor producten niet tijdig verkocht geraken, bij annulaties van
bestellingen, door weersinvloeden en bij transport.
Als oorzaken worden genoemd: te lange controles, fouten tegen de koude keten (als producten
te warm of te koud vervoerd of gestockeerd worden of de koude keten doorbroken werd).
Producten die in de voedingsindustrie verloren dreigen te gaan worden vaak geschonken aan
bv. de voedselbanken of worden vergist.
Eén van de voornaamste knelpunten in de voedingsindustrie is de houdbaarheidsdatum.
Zowel de bewaarbaarheid van het product, het soort verpakking en de inschatting van
houdbaarheid door de consument spelen hierin een rol.
111
Voedselverliezen in de distributie (distributiesector)
Voedselverliezen in de distributiesector kennen verschillende oorzaken. De
distributiesector gaf volgende punten aan als voornaamste redenen voor voedselverliezen:
onverkoopbare stock, (aanstaande) overschrijdingen van de data ‘te gebruiken tot’ (TGT) en
‘tenminste houdbaar tot’ (THT), zichtbare tekenen van bederf en beschadiging,
seizoensafhankelijke wijzigingen in het assortiment en beschadigingen van de verpakking.
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij grote partijen van eenzelfde product, zal getracht worden
om een nuttige aanwending te vinden via de voedselbanken of caritatieve doelen (afhankelijk
van de gunstige BTW-regeling). In de meeste gevallen is er echter geen adequate volgende
schakel in de voedselproductieketen en gaat afval naar installaties voor vergisting of
verbranding.
Voedselverliezen bij besturen en burgers
Analyse van de restafvalzak. Om een beleid inzake voedselverlies op consumentenniveau te
ontwikkelen is een wetenschappelijke analyse van de huidige toestand in Vlaanderen
noodzakelijk. In Vlaanderen is het voedselverlies in de restafvalzak van de Vlaamse
huishoudens onderzocht. Uit een meting blijkt dat 12 % van de restafvalzak voedselverlies is,
waarvan 5 % vermijdbaar verlies (OVAM, 2011a). Voor Vlaanderen geldt dat de belangrijkste
voedselproducten in de restafvalzak, brood en banketproducten zijn, gevolgd door groenten en
fruit. Het voedselverlies bevat ook ongeopende verpakkingen (1,5% van het restafval), waar
een sterke aanwezigheid van zuivelproducten is vastgesteld. Op de tweede plaats staat de
categorie ‘vlees, vis en gevogelte’. Er werd ook specifiek gekeken naar de houdbaarheidsdatum
van de ongeopende verpakkingen. Op de totale onderzochte steekproef bleek dat bij 21% van
de ongeopende verpakkingen de houdbaarheidsdatum nog niet overschreden was
Thuiskringlopen en de selectieve inzameling van gft-afval hebben een belangrijk effect op de
hoeveelheid organisch afval in de restafvalzak.
Consumentengewoonten zijn de belangrijkste drijfveer voor evoluties in de voedingssector.
Een aantal van die trends werden aangeduid als relevant voor voedselverliezen:
— de daling van het aandeel uitgaven voor voeding in het budget van de consument;
— de evolutie naar een meer uitgebalanceerde en gezondere voeding;
— een stijging in de vraag naar ‘do-it-for-me food’;
— de 'gezinsverdunning' gaat verder;
— de afstand tussen de consument en de voedselproductie is zeer groot geworden.
Voor meer informatie hierrond verwijzen we naar het document ‘Voedselverliezen in
ketenperspectief’ (OVAM, 2012).
Voedselverliezen in de horeca en catering (voedingsdiensten)
Marktanalyse (OVAM, 2011b, 2014). De Vlaamse horecamarkt wordt gekenmerkt door een
heterogene groep van eetgelegenheden. De analyse ging na wat de omvang en de aard is van
het organisch-biologisch afval dat ze voortbrengen en waar dit afval ontstaat. Als belangrijkste
resultaten kwam naar boven dat groenten de grootste fractie in het afval vormen, gevolgd door
vlees, vis en gevogelte. Afval van tijdens de bereidingen vormt de grootste bron van organischbiologisch afval, waar men zich zo efficiënt mogelijk van wil ontdoen, rekening houdend
kostprijs, ruimtegebrek, geurhinder...
Hoofdredenen van de voedselverliezen.
— Onzekerheid in aantal maaltijden: De voornaamste reden van verliezen bij de
voedingsdiensten is de onzekerheid hoeveel maaltijden ze zullen serveren (afhankelijk van
het weer, positief economisch klimaat...), soms te groteportiegroottes en buffetformules.
— Verse bereiding: Horecazaken die elke maaltijd van begin tot einde vers bereiden hebben
meer voedselverliezen in de keuken en meer kans op derving (verstrijken van
houdbaarheidsdatum).
— Eisen: In keukens van ziekenhuizen is er de diversiteit aan eisen waaraan voeding moet
voldoen, zowel op het vlak van porties als op dat van samenstelling.
112
6.2.1.3
Initiatieven tegen voedselverlies
Het Synthesedocument 'Voedselverlies in Vlaanderen' geeft een overzicht van de rapporten
en projecten rond voedselverlies van de Vlaamse overheid in de periode 2011-2012. Het
document bevat ook een beleidskader en een overzicht van een eerste pakket met 25 lopende
maatregelen om voedselverliezen te reduceren. Enkele van deze maatregelen zullen in dit
hoofdstuk aangehaald worden. De Interdepartementale Werkgroep Voedselverlies coördineert
de werkzaamheden. Sinds het synthesedocument zijn er diverse nieuwe initiatieven genomen
om voedselverliezen te beperken, zowel bij de overheid als in de keten en bredere
samenleving. Een stand van zaken van de uitvoering van bovenstaande maatregelen, alsook
rapportering over nieuwe initiatieven is in 2014 aan de Vlaamse Regering overgemaakt.
Alle schakels van de keten (landbouw, verwerking, distributie, horeca en catering, consument)
en de Vlaamse overheid hebben begin 2014 gezamenlijk een engagementsverklaring
‘Vlaanderen in Actie: Samen tegen Voedselverlies’ opgesteld om de dynamiek rond
voedselverlies in de samenleving te bestendigen. Met die verklaring en de reeds gevoerde
inspanningen als basis, zullen de leden van het Vlaamse Ketenoverleg Voedselverlies, in
overleg met de stakeholders, een Ketenroadmap Voedselverlies 2020 opstellen tegen 2015. De
roadmap formuleert een strategie en doelstellingen, en legt acties vast op schakel- en
ketenniveau, om voedselverliezen zoveel mogelijk te voorkomen via preventiemaatregelen en
wat voor humane consumptie nog geschikt is, te valoriseren voor humane consumptie.
Terwijl keten en overheid samen een ketenroadmap opstellen, blijven de initiatieven van
bedrijven, stakeholders en burgers rond de preventie van voedselverlies toenemen. Elk vanuit
zijn eigen perspectief, maar vaak aan elkaar gelinkt of in samenwerking met anderen, of de
drijfveer nu het besparen op grondstoffen is, verduurzamen of sociale meerwaarde creëren. Het
zijn concrete acties met effect op het terrein die inspireren. Met de roadmap willen we het juiste
kader scheppen om de impact van deze acties te verhogen.
EU-FUSIONS geeft aanzet tot uniformisering voedselverliesonderzoek. Het Europese
FUSIONS-project (Food Use for Social Innovation by Optimising Waste Prevention Strategies)
heeft als doelstelling om via sociale innovatie oplossingen te vinden in de gehele voedselketen
om voedselverspilling te verminderen. Onderzoek naar voedselverlies en -verspilling wordt
uitgevoerd in alle Europese lidstaten, maar de onderzoeken hanteren elk hun eigen
terminologie, definitie en methodologie. Een uniforme en globaal gedeelde wetenschappelijke
basis is echter essentieel voor goed wetenschappelijk onderzoek en om een probleem zoals
voedselverlies adequaat en efficiënt aan te pakken. Het FUSIONS-project heeft een eerste
aanzet gegeven door het uitwerken van een Definitional Framework. De nieuw opgestelde
definitie dient als basis voor het uitwerken van een Food Waste Quantification Manual, dat een
aanbevolen meetmethode naar voren zal schuiven. Aan de hand van deze twee theoretische
tools kan onderzoek en data over heel Europa gestroomlijnd worden. Voor meer informatie kan
u terecht op de FUSIONS-website.
Ook voert de OVAM een pilootproject uit ter verfijning van de cijfers over voedselverliezen dat
kadert in het ‘Food Waste Plug-In’ project van Eurostat
We lichten de voornaamste initiatieven om voedselverliezen te voorkomen toe. Zowel
preventiemaatregelen als innovaties die voedselverlies moeten beperken komen aan bod.
Initiatieven in de landbouw (primaire sector/productie)
Groente-Innovatiefonds promoot innovatie. De tuinbouwsector is een belangrijke component
van de landbouw. Om het economisch belang van de tuinbouwsector te vrijwaren en innovatie
en onderzoek binnen de sector te stimuleren, werd in het kader van het Strategisch Actieplan
Limburg in het Kwadraat (SALK)-uitvoeringsplan het Groente-Innovatiefonds in het leven
ingeroepen. Concreet stelt de provincie Limburg een budget ter beschikking voor projecten die
hoogwaardige valorisatie van nieuwe teelten of de valorisatie van rest- en nevenstromen
beogen. De Vlaamse overheid heeft zich geëngageerd om het fonds te verdubbelen.
Visvangst. Met het Vlaams Actieplan ‘Selectief vissen doet leven’ maakt de Vlaamse Overheid
en de sector werk van meer selectiviteit om bijvangsten te reduceren.
113
Initiatieven in de voedingsindustrie (verwerking)
Flanders’ FOOD platform duurzaamheid. Flanders’ FOOD ondersteunt en faciliteert de
uitbouw van een competitieve, innovatieve en duurzame agro-foodindustrie in Vlaanderen via
toepassingsgerichte samenwerkingsprojecten tussen bedrijven uit de voedselketen en
wetenschappers. In de periode 2014-2017, is de strategische onderzoeks- en innovatieagenda
toegespitst op kwaliteit, evenwichtige voeding en duurzaamheid. In het kader van het thema
duurzaamheid zal er gewerkt worden aan de preventie van voedselverliezen, valorisatie van
nevenstromen en duurzame grondstoffen en processen
Eindrapport VRWI toekomstverkenning Food 2025. Om tegen 2025 de transitie naar een
innovatieve kennissamenleving te kunnen maken, heeft de Vlaamse Raad voor Wetenschap en
Innovatie voor zeven transitiegebieden, toekomstverkenningen 2025 opgesteld. De
voedingssector is een van deze zeven transitiegebieden. In het transitiegebied Food 2025
werden vijf verticale en twee horizontale businessopportuniteiten geselecteerd om de
voorsprong van de Vlaamse voedingsindustrie in internationaal verband te behouden en in te
spelen op specifieke maatschappelijke uitdagingen en trends. Het tegengaan van
voedselverlies en de valorisatie van nevenstromen en restproducten zijn twee belangrijke
verticale prioriteiten. Het aanbieden van kwaliteitsvolle en veilige voeding, een integrale
ketenaanpak, meer transparantie en het sensibiliseren van consumenten zijn horizontale
prioriteiten en noodzakelijke voorwaardes voor het realiseren van de businessopportuniteiten.
Intelligente verpakkingen. Innovaties in verpakkingen kunnen de houdbaarheid, of beter
bewaarbaarheid, van voedingswaren aanzienlijk verlengen. Dat vereist een herbekijken van de
gangbare benadering, waarbij de focus ligt op de reductie van verpakkingsmateriaal. Vanuit
Fost Plus worden innovatieprojecten gestimuleerd. Er zijn nieuwe verpakkingen ontworpen die
de houdbaarheid verhogen, informeren over de reële versheid en toelaten een product in
meerdere keren te gebruiken. Hoewel verpakkingen meestal liever vermeden worden door de
impact op het milieu, is hun gebruik voor voeding verantwoord in het licht van de meerwaarde
die ze levert door producten beter vers en langer houdbaar te maken en zo het voedselverlies
te beperken.
Initiatieven in de distributie
Sociale economie. Vanuit het beleidsdomein armoedebestrijding en sociale economie lopen er
projecten om door middel van het tegengaan van voedselverlies via donatie, kansen te creëren
voor innovatie en tewerkstelling in de sociale economie.
Initiatieven bij de besturen en burgers
Preventiemaatregelen voor voedselverlies. Uit verschillende studies is gebleken dat de
meeste consumenten zich niet bewust zijn van de milieu-impact van voedsel. De meest
genoemde preventiemaatregelen voor consumenten zijn onder meer aangepaste portiegrootte
voorzien, het goed bewaren van de voeding om de houdbaarheid te garanderen, recepten voor
restjes, plaatselijk voedsel te kopen, seizoensgebonden groenten en fruit te eten en minder
verpakt voedsel te kopen.
Acties zoals Feeding the 5000 Brussel, het Kringloopfestival… zetten het thema
voedselverliezen in de schijnwerpers.
Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie heeft een consumentenstrategie uitgewerkt.
Met het oog op eenduidige communicatie werd een fact sheet ontworpen met cijfermateriaal
over voedselverspilling bij de consument.
VLACO wil de consument helpen de biologische kringloop te sluiten, door onder meer het
voedselverlies te beperken. Vlaco organiseert infosessies, leidt kringloopkrachten en
compostmeesters op en ontwerpt infomateriaal om de burger te sensibiliseren.
VLAM zet waar mogelijk en relevant in op het aspect voedselverspilling in haar marketing- en
communicatiebeleid.
Initiatieven in de horeca en cateringsector (voedingsdiensten)
Om voedselverliezen in de horeca en cateringsector tegen te gaan werden verschillende
preventiemaatregelen onderzocht. Voorgestelde maatregelen zijn o.a. online tools (bv. om
afvalaudits uit te voeren), diverse vormen van opleiding, de introductie van nieuwe gebruiken en
114
businessmodellen (bv. de doggy bag voor de restjes…), innovatieve cateringconcepten (bv. bij
bedrijfscatering in het laatste kwartier het aanbod niet meer aanvullen).
De OVAM heeft een overleg opgestart met Horeca Vlaanderen en Comeos om de sector te
sensibiliseren rond dit thema en te bekijken welke acties er mogelijk zijn.
Het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin gaat bekijken welke initiatieven het kan
nemen om de welzijns- en zorgsector te sensibiliseren over de opportuniteiten van het
terugdringen van voedselverliezen in hun werking.
Meer initiatieven zijn te vinden in het e-zine voedselverlies
www.vlaanderen.be/landbouw/voedselverlies.
6.2.2
Selectieve inzameling
6.2.2.1
Inleiding
6.2.2.2
Door biomassa(rest)stromen selectief in te zamelen maken we ze beschikbaar voor hun meest
optimale bestemming. Selectieve inzameling in combinatie met een sluitende kwaliteitsborging
moet zuivere biomassa(rest)stromen genereren. We bespreken in dit deel de selectieve
inzameling van gft-, groenafval en organisch-biologische reststromen.
Knelpunten
Selectieve inzameling bij besturen en burgers
Vlaanderen staat al heel sterk als het gaat om selectieve inzameling van gft- en groenafval bij
de consument. De selectieve inzameling en ophaling van gft-afval wordt reeds in 65% van de
Vlaamse gemeenten aangeboden. De inzameling van groenafval gebeurt meer in
containerparken dan via huis-aan-huis ophalingen. Toch is er nog verbetering mogelijk. De
opties worden verder bekeken op hun economische haalbaarheid in het totale
afvalkostenplaatje.
Selectieve inzameling in horeca en catering
Bordresten en afval van tijdens bereidingen. Op basis van een kwantitatieve studie van het
OBA in de horeca (OVAM, 2011) valt vooral op dat bordresten na consumptie voor fastfood
zaken de grootste bron vormt, terwijl dit bij grote en kleine restaurants eerder het afval is van
tijdens de bereidingen. Dit is een logisch resultaat aangezien fast food zaken wellicht minder
vers bereiden dan traditionele restaurants.
Bij het onderzoeken welke fractie het grootste aandeel heeft in het OBA van horecazaken,
bleek dat vier fracties goed zijn voor bijna 75% van het totaal gewicht organisch afval:
— de vloeibare restfractie (gemiddeld 25,2%);
— het groenteafval uit de keuken (gemiddeld 19,2%);
— het vlees-, vis- & gevogelteafval van het bord (gemiddeld 15,1%);
— het groenteafval van het bord (gemiddeld 11,7%).
Daarnaast stellen we vast dat brood en banket de belangrijkste stroom is binnen de out-of-date
voedselverspilling/voedselverliezen.
Gescheiden inzameling
Van alle afvalfracties die voortkomen uit de horeca wordt OBA het minst vaak gescheiden
gehouden. Slechts 38% van de ondervraagde horecazaken zamelt het OBA gescheiden in. De
grote restaurants bieden het minst vaak hun OBA aan, omwille van de kostprijs ten opzichte van
het restafvl. GFVO is de fractie die het meest selectief wordt ingezameld omdat die voor de
ophalers een positieve prijs oplevert.
Horecazaken die hun organisch-biologisch afval gescheiden laten ophalen doen dit ook met
een hoge frequentie; bijna 70% laat het wekelijks ophalen. Een lagere frequentie van ophaling
wordt in de weg gestaan door andere knelpunten zoals geurhinder en ruimtegebrek. Indien
horecazaken hun organisch-biologisch afval gescheiden laten ophalen, gebeurt dit het meest
door de gemeente of intercommunale.
115
6.2.2.3
Initiatieven
Inzamelingsinitiatieven in horeca en catering
Een studie over de aanpak van selectieve inzameling bij kmo’s (Arcadis, 2014 – studie in
opdracht van de OVAM, in afrondingsfase): knelpunten maar ook opportuniteiten. De studie
heeft reeds kunnen vaststellen dat de horeca voornamelijk GFVO op een gestructureerde
manier inzamelt, voor OBA gebeurt dat nog niet. Zoals hierboven aangehaald zijn de
knelpunten voor de selectieve inzameling van OBA bij horecazaken o.a. ruimtegebrek,
tijdsgebrek (gedurende een drukke shift is selecteren moeilijk) en geurhinder voor de zaken zelf.
Voor de afvalophaler is het pas interessant als meerdere stromen ingezameld kunnen worden
en er is een kritische minimale hoeveelheid nodig om selectieve inzameling zowel logistisch,
financieel als ecologisch rendabel te maken (bv. 20 kg/week). Ook de FAVV-regelgeving i.v.m.
tracering en reiniging van recipiënten maakt het voor een afvalophaler niet makkelijker.
Logistieke knelpunten zijn onder meer: hoge frequentie van inzameling nodig (ook al is de
container niet vol) en moeilijke bereikbaarheid van verschillende zaken in binnensteden. Indien
restafval in functie van volume/lediging wordt betaald, is deze formule op vandaag vaak
goedkoper dan selectieve inzameling. Dit vormt een financieel knelpunt. Maar selectieve
inzameling van OBA bij horecazaken levert ook opportuniteiten. OBA vormt immers een grote
fractie binnen veel horecazaken. In de FAVV regelgeving is opgenomen dat OBA’s apart
gehouden dienen te worden in de keuken. Dus in de keuken zelf staat er klein recipiënt; dit
wordt nadien geledigd in de grotere (restafval) container. Lediging in een aparte container kan
dus makkelijk gebeuren. Bij invoering van het diftar-principe zal selectieve inzameling
goedkoper worden t.o.v. restafvalophaling. Naast deze opportuniteiten moet men er wel steeds
mee rekening houden dat preventie van voedselverlies steeds een eerste stap blijft, en aan de
selectieve inzameling vooraf gaat.
De Arcadis studie beschrijft ook enkele mogelijke acties, onder meer:
— de afvalsector is voorstander van een algemene verplichting tot selectieve inzameling.
Enkel op die manier wordt een gelijk speelveld voor iedereen gecreëerd;
— opstellen van best practices en opstarten van pilootinzamelprojecten in regio’s met veel
horecabedrijven, samen met betrokken sectoren (private en lokale besturen).
6.2.3
Materiaalrecyclage
6.2.3.1
Inleiding
Biomassa(rest)stromen kennen in Vlaanderen al vele toepassingen. Bij het bepalen van de
meest hoogwaardige toepassing voor elke stroom wordt steeds het cascadeprincipe
vooropgesteld. Het cascadeprincipe resulteert in een ketenbenadering, die de meerwaarde van
een reeks opeenvolgende toepassingen in rekening brengt. De keten wordt beoordeeld in
functie van de doelstellingen en randvoorwaarden, waaronder de economische haalbaarheid.
Zo worden reeds jaren veel biomassareststromen uit de voedingsketen gevaloriseerd in de
veevoederproductie. Stromen die niet in aanmerking komen voor een toepassing als veevoeder
worden veelal verwerkt tot bodemverbeteraar of gebruikt voor energieopwekking, bv. via
vergisting.
6.2.3.2
Compostering en vergisting van gft-afval, groenafval en OBA
In dit deel bespreken we een aantal aandachtspunten bij de verwerking van gft-afval, groenafval
en OBA in composterings- en vergistingsinstallaties.
Traceerbaarheid i.f.v. inputmateraal. Om de kwaliteit van de eindproducten van composteren
en vergisten te kunnen garanderen is de traceerbaarheid zeer belangrijk. Bij de afzet van een
bepaalde meststof of bodemverbeteraar, moet de producent kunnen aangeven van welke
inputmaterialen dit product het resultaat is. Bij een compostering is dit zeer goed opvolgbaar via
een systeem van batchen. Bij vergisters kan geen batch gedefinieerd worden, aangezien dit
een continu proces is. Daar gebeurt de traceerbaarheid op basis van de gemiddelde
opslagtermijn voor het proces en de verblijftijd in de vergister.
116
Hygiënisatie. Een van de voordelen/knelpunten van de biologische verwerkingsprocessen van
organisch-biologisch afval (via compostering, anaerobe vergisting, biothermisch drogen) is dat
er voor, tijdens of na het verwerkingsproces een hygiënisatiestap moet worden ingebouwd, die
het mogelijk maakt dat de eindproducten op een veilige manier kunnen worden toegepast. Een
combinatie van een voldoende lange tijd een bepaalde temperatuur aan te houden, van microorganismen en bv. beluchting in geval van compostering is nodig om een afdoende effect op
afdoding van pathogenen te hebben.
Daarbovenop moet herbesmetting worden vermeden. Dit kan inhouden dat er verschillende
zones worden afgebakend op de productiesite (reine-onreine zone) en/of dat er verschillend
materiaal wordt toegepast voor het behandelen van de inputstromen en het eindproduct.
De hygiënisatieparameters voor de verwerking van dierlijke bijproducten worden vastgelegd in
de Europese Verordening (EU) Nr. 142/2011 (uitvoering van de Verordening (EG) Nr.
1069/2009). Voor plantaardig materiaal is er (nog) geen wettelijke regelgeving voor hygiënisatie
op Europees niveau. Maar er zijn ook wel risico’s verbonden voor de verspreiding van
plantpathogenen (bacteriën, virussen) en onkruidzaden. Zo zijn er voor compostering van gften groenafval strikte voorwaarden die gebaseerd zijn op de afdoding van Tabaksmozaïekvirus.
De vraag moet echter gesteld worden of het voor elke inputstroom noodzakelijk is om dezelfde
(meest strenge) hygiënisatievereisten op te leggen. Het vastleggen van de nodige
hygiënisatievereisten voor plantaardige inputstromen zou kunnen gebeuren op basis van een
risico-evaluatie van de inputstromen die worden verwerkt.
Compostering, eventueel na voorvergisting, is een bewezen technologie voor de verwerking van
gft- en groenafval en OBA, die aan duidelijke hygiënisatievereisten voldoet. Deze installaties
zijn technisch uitgerust om de stromen op de gepaste manier, integraal te verwerken. Er staan
gft- en groen/-OBA-composterings/vergistingsinstallaties regionaal verspreid in Vlaanderen,
transportafstanden zijn beperkt. Vergistingsinstallaties tot 60.000 ton kunnen ingeplant worden
in agrarisch gebied, indien ze voldoen aan randvoorwaarden inzake ruimtelijke ordening en
mobiliteit. De omzendbrief verduidelijkt dat tot 40% stromen die niet direct afkomstig zijn van
land- en tuinbouw meevergist kunnen worden. Om die 40% in te vullen, gebruiken de
landbouwvergisters het liefst stromen die veel biogas opleveren, om de lage opbrengst van
biogas uit mest te compenseren. Er wordt vaak gemikt op stromen die 200 Nm³ biogas
opleveren of meer, gft-afval zit aan ongeveer 100 Nm³ biogas. Maïs valt onder de 60%.
Het is belangrijk om de beschikbare capaciteiten optimaal te benutten.
Na vergisting van gft-afval/groenafval (maaisel…) is er een na-compostering nodig om de
hygiënisatie te kunnen garanderen. De duur hangt af van het type vergisting.
Nacompostering na vergisting heeft vanuit klimaatoogpunt voordelen omwille van de CO2-winst
van de compost ter vervanging van turf.
Differentiatie van de eindproducten. Gft-compost gaat als bodemverbeterend middel in
belangrijke mate naar particulieren die het gft-afval leveren (35% rechtstreeks naar de
groenvoorziening, 50% gaat naar grondopmengers, potgrondfabrikanten of andere
grootafnemers die vaak ook bij particulieren leveren), digestaat kent als organische meststof
andere afzetmarkten (landbouwgrond of export). De kringloop wordt qua afzet dus op een
andere manier gesloten.
Dikke fractie digestaat van een natte vergisting is als dusdanig niet composteerbaar. Er is extra
structuurmateriaal nodig om de dikke fractie op een goede manier te kunnen composteren. Bij
droge vergisting is dit niet nodig.
Het onrendabele topmodel rekent met een gate fee van 66 euro/ton digestaat voor de
nacompostering.
Initiatieven
Mogelijkheid van uitbreiding sorteerregels voor gft
In vergelijking met omliggende landen hanteert de federale overheid/Vlaanderen een stringente
regelgeving t.o.v. gft (uitsluitend plantaardig materiaal), waardoor nog wat gft-afval in het
restafval belandt en inzamelpercentages lager zijn dan in sommige andere lidstaten.
Begin jaren ‘90 is er voor geopteerd om in de definitie van gft-afval geen dierlijke bijproducten
op te nemen. Er zijn echter een aantal ontwikkelingen die aanleiding geven om deze beslissing
te herzien, namelijk:
117
— In de ons omringende landen wordt keukenafval met dierlijke bijproducten wel toegelaten
bij het gft-afval.
— Als er een Europees kader voor einde-afval criteria voor compost en digestaat wordt
ontwikkeld, zal compost vrij tussen lidstaten verhandeld kunnen worden. Ook gft-compost
uit ons omringende landen, die geproduceerd is op basis van gft-afval met dierlijke
bijproducten.
— De ABPR 1069/2009 voorziet een aantal uitzonderingen in het geval keukenafval met
dierlijke bijproducten het enige dierlijke bijproduct is dat wordt verwerkt.
— In art. 21 van (EC) No 1069/2009 is een expliciete vermelding opgenomen waarbij cat. 3
keukenafval uitdrukkelijk wordt uitgezonderd van de algemene voorwaarden voor collectie,
transport en traceerbaarheid. Hierdoor wordt de nationale regelgeving ter implementatie
van de Kaderrichtlijn Afval de relevante wetgeving voor inzameling, transport en verwerking
van cat. 3 keukenafval. Hierdoor zijn reiniging en ontsmetting van individuele gftinzamelrecipiënten en gft-ophaalwagens niet verplicht. Voor ander organisch-biologisch
afval van cat. 3 geldt deze uitzondering niet.
— De bevoegde overheid kan/mag andere dan de standaard omzettingsparameters toelaten
(nationale regelgeving) voor de verwerking van keukenafval, en dit voor zowel
compostering als vergisting. De bevoegde overheid moet minstens een gelijk effect op
onderdrukking van pathogenen waarborgen voor een alternatief.
— De sector pleit voor een praktisch haalbare benadering, op basis van de mogelijkheden die
in de ABPR worden geboden.
De haalbaarheid van de uitbreiding van de sorteerregels voor gft impliceert ook dat het totale
kostenplaatje van de inzameling en de restafvalinzameling geëvalueerd moet worden, evenals
het diftar-systeem om selectieve inzameling te stimuleren. Dit kan gebeuren op basis van
informatie van de stakeholders en info uit andere landen en steden die ervaring hebben met
een doorgedreven inzamelsysteem (bv. Milaan).
6.2.4
Outlook beloftevolle verwerkingsroutes
6.2.4.1
Inleiding
Dit hoofdstuk is gebaseerd op de studie van VITO uitgevoerd i.o.v. de OVAM (Manshoven S. et
al., 2013).
Met het oog op een toekomstige, competitieve biogebaseerde economie, krijgt het onderzoek
naar de inzet van bepaalde biomassa(rest)stromen in hoogwaardige toepassingen steeds meer
aandacht. Vanuit het oogpunt van duurzaam materialenbeheer wordt ook steeds meer
aandacht besteed aan het maximaal benutten van het materiaal-potentieel van grondstoffen,
alvorens over te gaan tot energetische valorisatie. Een maximale en economisch rendabele
conversie van biomassagrondstoffen in hoogwaardige eindproducten vereist sterk
geïntegreerde bioraffinageconcepten. Hiertoe is het in de eerste plaats noodzakelijk dat nieuwe
technologieën en praktijken worden ontwikkeld voor efficiënt transport, opslag, bewerking en
verwerking van deze stromen. Daarnaast zullen eveneens de economische en organisatorische
aspecten van deze nieuwe waardeketens moeten worden geoptimaliseerd. Dit vereist een
verregaande afstemming van infrastructuur, logistiek en processen tussen de verschillende
partners in de waardeketen, met de daarbij horende business modellen.
Naast bio-gebaseerde vervangers voor bestaande producten, zullen ook steeds meer volledig
nieuwe producten en chemicaliën worden gemaakt, waarvoor de markten nog moeten worden
ontwikkeld. Dit alles vereist een intensieve en vruchtbare samenwerking tussen disciplines en
sectoren die in het verleden soms weinig raakvlakken vertoonden, zoals landbouw en chemie,
of transport en energie.
In de volgende stukken worden enkele beloftevolle technologieën besproken voor de
verwerking van organisch-biologische reststromen, die mogelijk commercieel zouden kunnen
doorbreken tegen 2030.
118
6.2.4.2
Optimaal benutten van biomassa(rest)stromen via bioraffinage
Inleiding
Een maximale en economisch rendabele conversie van biomassagrondstoffen in hoogwaardige
eindproducten vereist sterk geïntegreerde bioraffinageconcepten, waarbij een breed scala aan
voedingsingrediënten, chemicaliën, materialen, fuels, bodemverbeterende middelen en energie
worden geproduceerd uit één of een combinatie van feedstocks.
Naast bio-gebaseerde vervangers voor bestaande producten, zullen ook steeds meer volledig
nieuwe producten en chemicaliën worden gemaakt, waarvoor de markten nog moeten worden
ontwikkeld. Dit alles vereist een intensieve en vruchtbare samenwerking tussen disciplines en
sectoren die in het verleden soms weinig raakvlakken vertoonden, zoals landbouw en chemie,
of transport en energie.
In de toekomst zullen eveneens steeds meer gewassen specifiek worden ontwikkeld en geteeld
met het oog op nieuwe hoogwaardige toepassingen. In dat opzicht vormen organischbiologische reststromen een speciale groep van biomassagrondstoffen: deze stromen zijn
immers niet geproduceerd met een vooropgesteld doel voor ogen, maar komen vrij bij de
productie van een ander hoofdgewas of -product. Deze reststromen geschikt maken voor een
hoogwaardige toepassing stelt dus bijgevolg heel wat bijkomende uitdagingen. Vaak zijn het
immers allerhande tekortkomingen op vlak van kwaliteit, samenstelling, verwerkbaarheid, enz.
die ervoor zorgen dat een biomassagrondstof in een reststroom terecht komt.
Deze selectie werd gemaakt op basis van de technieken die uit de bevraging van enkele
spelers in het veld en nazicht van lopende onderzoekspistes naar voor kwamen als het meest
beloftevol voor een hoogwaardige(re) verwerking van reststromen op korte (2020) en
middellange (2030) termijn:
— extractie van hoogwaardige bestanddelen, zoals agrovezels uit lignocellulloserijke
stromen en complexe bio-moleculen en fytonutriënten uit specifieke stromen: complexe
suikers, specifieke eiwitten, flavonoïden, terpenen, fenolische zuren, carotenoïden,
vitaminen, vetzuren, essentiële oliën, anthocyanen,... Vaak gaat het om complexe
chemicaliën die in zeer kleine hoeveelheden aanwezig zijn in bepaalde plantensoorten.
Sommige van deze componenten zijn interessant voor gebruik als voedingssupplementen,
aroma's in voeding en veevoeder of als actieve bestanddelen in cosmetica,
geneesmiddelen, enz. De uitdaging is om deze hoogwaardige componenten selectief
en zonder verlies van functionaliteit te extraheren uit de biomassa(reststromen).
Afhankelijk van de gebruikte extractietechniek kan de resterende biomassa die achterblijft
na de extractie verder worden aangewend voor vergisting met productie van biogas en
digestaat (bioraffinage-concept);
— fractionering van lignocellulose-houdende (rest)stromen in basismoleculen (suikers
en lignine), met het oog op de productie van een breed gamma aan fuels en
basischemicaliën, zoals bioethanol, organische zuren, bio-aromaten, enz. ;
— vergisting van reststromen waarvoor momenteel geen hoogwaardigere eindbestemming
mogelijk is;
— opwerking van digestaat uit vergisting tot kunstmestvervanger of bodemverbeteraar;
— opwerking van biogas tot biomethaan, voor injectie op het aardgasnet en als
voertuigbrandstof.
Deze verwerkingstechnologieën staan echter niet op zich, maar worden in het
bioraffinageconcept met elkaar en andere technologieën gecombineerd om te komen tot een
integrale en geïntegreerde verwerking van één of een combinatie van biomassa(rest)stromen.
In een dergelijke bioraffinageketen (of -netwerk) wordt een scala aan verschillende
eindproducten geproduceerd (bvb. voedingsingrediënten, voeder, bouwmaterialen, vezels,
specialty chemicaliën, basischemicaliën, brandstoffen, bodemverbeterende middelen, energie,
...). Een biomassa(rest)stroom wordt zo integraal benut, de toegevoegde waarde van de
biomassa gemaximaliseerd en de hoeveelheid afval geminimaliseerd.
Inzetbaarheid
Niet elke reststroom is zonder meer geschikt, of 'inzetbaar' voor een bepaald type van
verwerking. De inzetbaarheid van een reststroom hangt immers af van een reeks
randvoorwaarden, die zowel technologisch, economisch, juridisch, organisatorisch of
maatschappelijk van aard kunnen zijn. Pas als deze randvoorwaarden in voldoende mate
119
vervuld zijn, zal een commerciële exploitatie van een bepaalde verwerkingsroute een haalbare
kaart worden. Om de 'inzetbaarheid' van een reststroom te verhogen voor een bepaalde
toepassing of verwerking, zullen verschillende maatschappelijke actoren moeten bijdragen aan
het wegnemen van de belemmerende factoren. Het beleid kan een belangrijke rol spelen in het
wegnemen van barrières en het faciliteren en ondersteunen van nieuwe van nieuwe
valorisatieroutes, bijvoorbeeld via adequate financiële stimulering en aangepaste wet- en
regelgeving.
In wat volgt wordt de functionele inzetbaarheid van biomassareststromen evenals de
economisch, technische, wettelijke, logistieke en omgevingsaspecten van biomassareststromen
besproken.
Functionele inzetbaarheid
Biomassareststromen hebben specifieke samenstellingen, eigenschappen en
functionaliteiten. Deze karakteristieken bepalen in grote mate de mogelijke opties voor
verdere valorisatie. In het algemeen kan gesteld worden dat de voorkeur uitgaat naar zo
homogeen mogelijke grondstofstromen, met voldoende constante samenstelling en continue
beschikbaarheid. Een stabiele, homogene input laat toe om de gebruikte verwerkingsroutes
verregaand te optimaliseren. Een homogene grondstofstroom maakt het mogelijk om het aantal
nodige scheidings- of zuiveringsstappen te beperken.
Selectieve inzameling is de sleutel om te komen tot homogene stromen. Hierbij moet de
selectiviteit van de inzameling en sortering zo gekozen worden opdat een stroom gecreëerd
wordt waarvan de eigenschappen zo goed mogelijk beantwoorden aan de inputvereisten voor
de beoogde geïntegreerde en integrale verwerking. Bestaande inzamelsystemen moeten
regelmatig worden geëvalueerd op basis van nieuwe verwerkingsmogelijkheden en/of
prioriteiten.
Voorbeelden van karakteristieken die de inzetbaarheid kunnen bepalen zijn: de calorische
waarde (met het oog op verbranding voor energieproductie), het biogaspotentieel (met het oog
op vergisting), de composteerbaarheid (met het oog op de productie van compost), het
lignocellulosegehalte (met het oog op bioraffinage van lignocellulose), het gehalte aan een
bepaalde chemische stof (met het oog op extractie), het vezelgehalte (met het oog op winning
van vezels), de aanwezigheid van niet-organisch afval, zand of stenen (met oog op vergisting),
enz. Een voorbehandeling kan eveneens noodzakelijk zijn.
De gerichtheid op deze specifieke karakteristiek(en) betekent bovendien dat de inzetbaarheid
sterk kan variëren binnen één type reststroom, zoals deze momenteel worden ingedeeld.
De aard en het gehalte aan hoogwaardige bestanddelen in biomassareststromen is sterk
afhankelijk van gewastype en -variëteit, rijpheid, teeltomstandigheden, na-oogst behandeling en
het verwerkingsproces dat ondergaan werd.
Naar de toekomst toe kunnen bepaalde stromen best selectief ingezameld worden. Zo kan
bijvoorbeeld het lignocellulosegehalte en de aard van de vezels in afvalhout sterk variëren
naargelang de houtsoort (naald- of loofhout, of zelfs boomsoort) en kan het, met het oog op de
bioraffinage van lignocellulose en extractie van vezels, dus nuttig zijn om bepaalde houtsoorten
met een interessante vezelinhoud afzonderlijk selectief in te zamelen. Lignocellulose kan
bovendien ook gewonnen worden uit allerlei gewasresten en reststromen uit groenbeheer,
zoals stro, maïsresten, snoeihout, tomatenstengels of bermmaaisel.
Een ander voorbeeld is gft. Suikers en zetmeel vergisten zeer goed, gevolgd door vetten en
eiwitten. Er kan worden gekeken of het mogelijk en zinvol is om andere gemakkelijk vergistbare
stromen tegelijkertijd of via dezelfde kanalen in te zamelen. Zo kan, met het oog op vergisting,
bijvoorbeeld overwogen worden om bepaalde stromen, zoals bijvoorbeeld horeca-afval, via
dezelfde kanalen als het groente- en fruitafval uit huishoudens in te zamelen.
Technische aspecten
Om een nieuwe verwerkingstechnologie commercieel ingang te doen vinden, moet de
technologie matuur en betrouwbaar genoeg zijn om een continue bedrijfsvoering te
verzekeren met een gegarandeerde kwaliteit van de eindproducten. Bovendien moet de
technologie voldoende opschaalbaar zijn om schaalvoordelen te kunnen benutten, in relatie tot
het aanbod biomassa en de vraag naar de eindproducten.
120
In het geval van biomassaverwerking is de opslag en stabilisatie van de biomassa van belang
om de beschikbaarheid door het jaar te verzekeren ondanks de seizoensgebonden aanvoer van
(rest)stromen. De belangrijkste technische uitdaging bij de hoogwaardige verwerking van
biomassareststromen situeert zich in de variabiliteit van de reststromen die als grondstof zullen
dienen. Voldoende robuuste en flexibele scheidingsprocessen zullen ontwikkeld moeten
worden. Aangepaste voorbehandelingen zijn van cruciaal belang.
Het vormt uiteraard een meerwaarde als technologieën kunnen worden geïntegreerd in
bestaande processen of als de geproduceerde biogebaseerde producten rechtstreeks kunnen
worden ingezet in bestaande installaties en infrastructuur (bv. biomethaan i.p.v. fossiel
methaan). In dit licht is eveneens integratie tussen bedrijven, onder de vorm van
clustervorming of industriële symbiose een pluspunt.
Stimulering van technologische ontwikkelingen en onderzoek kan via gerichte
subsidieprogramma's voor R&D- en innovatie, het flexibel verlenen van (tijdelijke) vergunningen
voor piloottesten, enz.
Economische aspecten
Om een bepaalde verwerking economisch rendabel te maken, is het vaak nodig dat ook de
bijproducten gevaloriseerd kunnen worden. Bovendien moeten er voldoende grote en rijpe
(niche) markten bestaan voor de eindproducten, met positieve perspectieven.
De investeringskosten zijn vaak zeer case-specifiek, zelfs binnen eenzelfde type van
verwerkingstechnologie (bv. extractie of vergisting). Het beleid kan investeringen in nieuwe
verwerkingstechnologieën ondersteunen met investeringssteun, voordelige kredietvoorwaarden,
enz.
De operationele kosten omvatten de kosten voor personeel, onderhoud en herstellingen,
procesvoering, aankoop grondstoffen en werkingsmiddelen, verkoop en marketing, shipping,
handling, opslag, verwerkingskosten voor reststromen, enz. Logistiek en opslag van biomassa
is een belangrijke kostenpost, aangezien biomassastromen vaak veel water bevatten en erg
bederfelijk zijn. De keuze van inplanting van een installatie heeft bijgevolg een belangrijke
impact op de transportkosten achteraf. De laatste jaren zien we een stijging van de
grondstofprijzen voor gegeerde biomassa(rest)stromen (bvb. GFVO, houtafval, OBA) ten
gevolge van een stijgende vraag naar deze stromen vanuit verschillende sectoren
(energiesector, biobrandstoffen, veevoeders, bio-materialen...). Ook subsidiesystemen
kunnen een rol spelen in de prijszetting. Zo kunnen energieproducenten dankzij het systeem
van groenestroomcertificaten een hogere prijs betalen voor hout, waardoor de marktprijs voor
hout de laatste jaren sterk gestegen is in Vlaanderen. Een belangrijke kostenpost bij vergisting
zijn de afzetkosten en verwerkingskosten (scheiding, ontwatering, biologie, (bio-)thermisch
drogen) voor digestaat, die bovendien per regio verschillen. Bovendien zijn de afzetkosten in
Vlaanderen beduidend hoger dan in onze buurlanden (Luxemburg, Frankrijk, Duitsland), waar
er wel voldoende landbouwareaal is om het digestaat ruw uit te rijden.
Inkomsten worden gegenereerd uit de verkoop van de geproduceerde hoofd- en bijproducten
en uit eventuele gatefees die door toeleveranciers van reststromen betaald worden aan de
verwerker. De eindproducten verschillen al naargelang de gekozen verwerking en de
precieze opzet van een bioraffinage. Het beleid kan een invloed uitoefenen aan de
inkomstenzijde door een gegarandeerde afnameprijs voorop te stellen (bvb.
groenestroomcertificaten, warmtekrachtcertificaten), gatefees vast te stellen, doelstellingen op
te leggen naar gebruik van de nieuwe eindproducten (bvb. verplichte bijmenging van biodiesel),
enz. Marktprijzen reflecteren bovendien niet steeds de 'werkelijke waarde' van een product. Zo
berekende Vlaco de economische vervangingswaarde van de nutriënten in ruw en gedroogd
digestaat als respectievelijk € 11,45 /ton en € 130,98 /ton, terwijl de afzet van digestaat in de
praktijk een kost vertegenwoordigt. Ook subsidies en wettelijke bepalingen kunnen de
marktprijs beïnvloeden.
Grondstoffen op basis van biomassa(rest)stromen hebben een ‘groen/hernieuwbaar’ karakter.
De overheden kunnen via de opname van gebruik van recyclaten in bestekken de aankoop
stimuleren. Ook burgers kunnen via sensibilisering van gelabelde producten op basis van
reststromen aangemoedigd worden.
Wettelijke aspecten
121
De verwerking van reststromen is sterk onderhevig aan Europese/Vlaamse wettelijke
bepalingen en regelgeving, vergunningen, administratieve lasten enz. Belemmerende wet- en
regelgeving moet dus worden geïdentificeerd en waar mogelijk worden weggewerkt
De toepassing van nieuwe ingrediënten in voedingsmiddelen wordt gereguleerd door de
'Novel-Food'-wetgeving (Europese Verordening 258/97) die producenten van 'nieuwe'
voedingsmiddelen of ingrediënten (kruidenextracten, fytofarmaceutica, enz...) verplicht om de
veiligheid van hun product aan te tonen, alvorens het product op de markt mag worden
gebracht met als doel om de consument te beschermen. Bijkomend bevat de Europese Richtlijn
inzake levensmiddelenadditieven (89/107/EEC) een 'positieve lijst' van
levensmiddelenadditieven die in menselijke voeding mogen worden gebruikt. Gelijkaardige
regelgeving is in voege voor de productie, gebruik en vermarkting van nieuwe stoffen in
cosmetica (76/768/EEC) en chemicaliën (1907/2006-REACH). Het indienen van de nodige
aanvraag- en regularisatiedossiers is een dure en administratief zware procedure, waardoor
vooral kleine bedrijven niet in staat zijn om hun producten erkend te krijgen.
Biomethaan ('groen gas') is in Vlaanderen nog niet erkend, waardoor het nog niet kan
verhandeld worden. Het wegwerken van deze belemmeringen en het creëren van een level
playing field tussen fossiele en bio-gebaseerde industrie is van groot belang om nieuwe
ontwikkelingen de nodige groeikansen te geven.
De afzet van digestaat uit vergisting op landbouwgrond wordt gereguleerd door de
bemestingsnormen in de Nitraatrichtlijn. Het wettelijk statuut van digestaat zonder mestbijmenging biedt interessantere perspectieven naar afzetmogelijkheden. Om het co-vergisten
van mest niet te ontmoedigen zou het dus meer aangewezen zijn om niet het volledige volume
digestaat als dierlijke mest te bestempelen, maar enkel in verhouding tot de hoeveelheid
nutriënten uit dierlijke mest in de input.
Logistieke en omgevingsaspecten
Biomassareststromen die in aanmerking komen voor hoogwaardige verwerking of bioraffinage
zijn idealiter van hoge kwaliteit, homogeen en continu beschikbaar, al dan niet via de inzet van
gerichte maatregelen of technieken om de aanvoer, opslag, bewaring en stabiliteit van de
stromen te verbeteren. Het aanbod (na preventiemaatregelen) en de kwaliteit van
biomassareststromen is sterk afhankelijk van de efficiëntie en effectiviteit van de gebruikte
inzamelingsmethodes. Een belangrijke logistieke uitdaging is de seizoensgebonden aanvoer
van de meeste organisch-biologische reststromen, de decentrale productie, het hoge
watergehalte (dus hoge transportkosten) en de beperkte bewaarbaarheid (waardoor het
transport soms in gekoelde containers dient te gebeuren). Stabilisatie van natte biomassa door
bvb. drogen, fermenteren, inkuilen, aanzuren of andere technieken, kan transport en uitgestelde
valorisatie mogelijk maken.
Omwille van de grote logistieke uitdagingen, is het belangrijk om goed na te denken over de
meest geschikte geografische organisatie van bioraffinageketens in Vlaanderen. De
nabijheid van biomassagrondstoffen (zowel primaire als reststromen) is een belangrijke troef die
de logistieke inspanningen en transportkosten sterk kan verminderen. Ook de nabijheid van
nuttige infrastructuur (aanvoerwegen, havens, mogelijkheden voor gasinjectie...) en
complementaire industrieën is een sterk pluspunt. Verwerkingsroutes die kunnen geïntegreerd
worden in een bestaande industriële cluster zullen sneller en gemakkelijker opgeschaald
kunnen worden. Meer samenwerking tussen verschillende sectoren (landbouw, chemie,
materialen, voeding, energie...) is hiervoor noodzakelijk en opent nieuwe perspectieven voor
een integrale benutting van biomassa(rest)stromen. Een dergelijke oefening zou bijvoorbeeld
kunnen leiden tot maatregelen om de uitbouw van bioclusters in en rond bepaalde regio's te
stimuleren.
Echter, de open ruimte in Vlaanderen is schaars en nieuwe industriële activiteiten kunnen op
weerstand van omwonenden stoten (risico op geurhinder, zware transporten,...). Het creëren
van maatschappelijk draagvlak is dan ook cruciaal om nieuwe technologieën, installaties en
producten ingang te laten vinden in de maatschappij.
6.2.4.3
Outlook voor specifieke stromen
In wat volgt bekijken we lignocellulosere-rijke reststromen, biomassastromen met specifieke
ingrediënten, vetrijke stromen en vergistbare stromen. Enkele alternatieve toepassingen worden
122
toegelicht die beloftevol kunnen worden tegen 2030 voor een aantal geselecteerde reststromen.
Ter illustratie worden enkele (niet-limitatieve) voorbeelden gegeven van concrete toepassingen
die momenteel worden onderzocht en ontwikkeld.
Lignocellulose-rijke reststromen
Vezels
Lignocelluloserijke stromen (o.a. houtafval, houtige gewasresten, maaisel, stro en stengels,...)
bieden interessante perspectieven in de biogebaseerde economie via de bioraffinage van
lignocellulose. Er wordt momenteel heel wat geëxperimenteerd met de extractie van
lignocellulosevezels of 'agrovezels' voor gebruik in bouwmaterialen, karton, textiel, enz.
Het gebruik van lignocellullosevezels is trouwens niet nieuw (denk maar aan toepassingen van
hennep, jute en vlas) en gebeurt reeds op commerciële schaal in een gamma van
nichetoepassingen, zoals vezelversterkt polypropyleen voor toepassing in meubels en autoonderdelen. Hierbij is het van belang om maximaal gebruik te maken van de natuurlijke vorm en
functionaliteit van de vezels om de noodzaak van nabehandeling te beperken.
De eerste materialen die gebruik maken van houtvezels zijn reeds op de markt, zoals
houtvezelisolatieplaten, waarbij de lignine zelf als bindmiddel fungeert. Een Nederlands bedrijf
onderzoekt de mogelijkheden om stro te gebruiken als alternatieve vezelbron voor
papierproductie. De uitdaging is om de cellulosevezels uit het stro the isoleren op een
milieuvriendelijke en economisch rendabele manier. Onderzoekers aan de universiteit van
Wageningen ontwikkelden een bakje voor tomaten uit vezelpulp van tomaatbladeren.
Daarnaast kan uit tomatenstengels karton worden gemaakt, geschikt voor verpakkingen, zoals
werd ontwikkeld i.s.m. een Nederlands bedrijf. Mogelijk bieden stengels van andere
serreteelten, zoals komkommers en paprika's gelijkaardige mogelijkheden. Ook grasmaaisel
bevat lignocellulosevezels. Het onderzoek hierin focust zich echter eerder op geteeld gras, niet
op bermgras. Het Grassa consortium heeft een mobiele installatie voor grasraffinage
ontwikkeld, waarbij naast de extractie van eiwit ook vezels wordt geproduceerd voor de papieren kartonindustrie.
Fractionering van lignocellulose in basissuikers en lignine
Ook de fractionering van lignocellulose in basissuikers en lignine wordt druk onderzocht, met
het oog op de productie van biobrandstoffen (o.a. bioethanol) en bio-chemicaliën (organische
zuren zoals succinezuur, bio-aromaten,...). Bioethanol wordt momenteel reeds op grote schaal
geproduceerd in o.a. Brazilië, de V.S en enkele Europese landen vertrekkende van
suikerhoudende gewassen zoals suikerriet, maïs en tarwe. Deze grondstoffen zijn echter relatief
duur en concurreren met de voedselproductie. De productie van bio-ethanol uit nietvoedingsgewassen en reststromen biedt een antwoord op beide problematieken. Processen
voor bioethanol uit lignocellulose bevinden zich nog in de ontwikkelingsfase. Tot op
heden bestaan er slechts enkele kleine pilootinstallaties in Europa. Verdere technologische
ontwikkeling zijn nodig om grootschalige toepassing van bio-ethanol op basis van lignocellulose
mogelijk te maken: o.a. betere voorbehandelingsmethoden, ontwikkeling van nieuwe enzymen,
verbetering van de ethanol-opbrengst uit de fermentatie en de integratie van verschillende
processen.
Naast suikers wordt een niet-fermenteerbaar bijproduct, lignine, geproduceerd. Lignine
wordt momenteel beschouwd als afvalproduct en wordt hoogstens aangewend als energiebron
of als natuurlijk bindmiddel of lijm. Echter kan het door de polymerische fenolstructuur ook
gebruikt worden als bron voor bio-aromaten (o.a. fenolen, benzeen, tolueen, ethylbenzeen en
xyleen) . Deze aromatische koolwaterstoffen zijn de basischemicaliën voor de productie van
chemische producten met een jaarlijks marktvolume van 80.000.000 ton. Bovendien groeit deze
markt nog steeds met 5 à 10% per jaar. Echter door de opkomst van het schaliegas, is het
aanbod van aromaten dalende. Er wordt geschat dat schaliegas 30% van de fossiele olie zal
vervangen, waardoor een tekort aan aromaten zal ontstaan op wereldschaal. Verder wordt
steeds meer aardgas als feedstock ingezet, wat geen aromaten bevat in tegenstelling wat
vrijkomt bij ruwe olie. Er wordt dus verwacht dat de prijs van aromaten zal stijgen.
1
Momenteel bestaan deze bio-gebaseerde aromaten nog niet, op enkele initiatieven na
(bijvoorbeeld p-xyleen uit dimethylfuraan of hydroxybenzoezuur uit suiker). Er zijn nog heel wat
technische uitdagingen, vooral op vlak van voorbehandeling. Bovendien zal de economische
123
haalbaarheid van deze route eveneens sterk afhangen van de prijs van de biomassagrondstoffen. Het onderzoek heeft zich tot nu toe gefocust op primaire stromen. De inzet van
heterogene en mogelijk verontreinigde reststromen zal bijgevolg nog bijkomende
aandachtspunten opleveren. Een aangepaste selectieve inzameling en sortering van geschikte
fracties zal bijgevolg cruciaal zijn om ook reststromen via deze route te kunnen verwerken. Het
Shared Research Center Bio-aromaten, een grensoverschrijdend initiatief van TNO, VITO en de
Green Chemistry Campus, gaat onderzoeken hoe bio-aromatische verbindingen uit agroreststromen kunnen worden ontwikkeld en heeft de ambitie om binnen 5 jaar uit te groeien tot
een van de top Centers van de wereld op dit onderwerp.
Een meer eenvoudige lignine-rijke reststroom dan houtige afval is KRAFT-lignine, een
bestanddeel van de black liquor reststroom uit het chemisch pulpproces van de
papierindustrie. In België wordt dit proces toegepast bij Burgo in Virton. Daar wordt het
KRAFT-lignine momenteel ingezet voor energieproductie en chemicaliën recuperatie in een
geïntegreerde bedrijfsvoering. KRAFT-lignine is dus niet vrij verkrijgbaar op de markt en heeft
momenteel al een bestemming binnen de papierindustrie waar het geproduceerd wordt.
StoraEnso heeft in 2013 beslist om te investeren in biorefinery installatie bij de Sunila Molen in
Finland. De bedoeling is om 90% van het aardgasverbruik te vervangen door lignine dat uit de
black liquor fractie van het KRAFT-proces wordt geëxtraheerd. Hieruit kan een nieuw
businessconcept ontstaan, namelijk het verkopen van lignine aan externe gebruikers, wat het in
de toekomst mogelijk zal maken om hernieuwbare grondstoffen te produceren voor de
specialties chemie (fenolen en polyolen). De bedoeling is om operationeel te zijn in de eerste
helft van 2015.
Biomassastromen met specifieke ingrediënten
Biomassastromen bevatten een breed gamma aan bio-moleculen en fytonutriënten met een
complexe structuur: complexe suikers, specifieke eiwitten, flavonoïden, terpenen, fenolische
zuren, carotenoïden, vitaminen, vetzuren, essentiële oliën, anthocyanen,... Vaak gaat het om
complexe chemicaliën die in zeer kleine hoeveelheden aanwezig zijn in bepaalde
plantensoorten. Sommige van deze componenten zijn interessant voor gebruik als
voedingssupplementen, aroma's in voeding en veevoeder of als actieve bestanddelen in
cosmetica, geneesmiddelen, enz. De uitdaging is om deze hoogwaardige componenten
selectief en zonder verlies van functionaliteit te extraheren uit de biomassa(reststromen).
Bepaalde specifieke OBA uit de voedingsindustrie of de landbouw kunnen in aanmerking
komen voor extractie.
Een eerste uitdaging vormt de identificatie van de hoogwaardige bestanddelen. Door het
specifieke karakter van deze bio-moleculen en grote diversiteit in de natuur, kunnen individuele
biomassa-stromen gescreend worden om na te gaan welke potentieel interessante
verbindingen aanwezig zijn. Nadien dienen deze componenten selectief geïsoleerd te worden.
Meestal is eerst een voorbehandeling nodig, waarna de eigenlijke extractie gebeurt. Om de
functionaliteit en kwaliteit van de bio-moleculen intact te houden, worden zoveel mogelijk
milde extractietechnieken gebruikt. De klassieke technieken omvatten o.a. persing,
solventextractie, filtratie, centrifugatie, destillatie, adsorptie en precipitatie. Meer innovatieve en
milieuvriendelijke technieken zijn o.a. het gebruik van groene solventen, membraantechnologie,
superkritische vloeistofextractie en superkritische vloeistof chromatografie
Een voorbeeld van een gewasreststroom met potentieel voor componentextractie is bietenloof
waaruit door persing RuBisCo gewonnen kan worden, een eiwit dat geschikt is voor gebruik in
vleesvervangers of milkshakes. Voor de technische haalbaarheid moeten o.a. aangepaste
rooimachines ontwikkeld worden die tijdens het oogsten al een eerste persing uitvoeren, zodat
de kwaliteit van de ingrediënten behouden blijft en het transport van water geminimaliseerd
wordt. Het eiwit RuBisCo komt overigens ook voor in groene bladeren en gras en in groenten
zoals broccoli.
Het voorbeeld met bietenloof illustreert tevens dat de eerste uitdaging bij de valorisatie van
gewasresten de oogst en afvoer ervan is, aangezien de huidige oogstmachines louter gericht
zijn op het oogsten van de doelvrucht. Een voordeel van het afvoeren van oogstresten is een
verminderde N-uitloging. Daarbij moet echter wel steeds de afweging worden gemaakt of het al
dan niet wenselijk is om de gewasresten af te voeren. Op deze wijze worden immers nutriënten
en organische stof weggenomen die nadien via (kunst)mest en compost opnieuw moeten
worden aangebracht. Bovendien hebben gewasresten (bvb. maïsstoppels) eveneens een
124
stabiliserende functie bij erosiegevoelige bodems. Eventueel kan geopteerd worden om slechts
een gedeelte van de gewasresten af te voeren.
Bietenpulp is de reststroom die achterblijft nadat de suiker uit suikerbieten werd onttrokken.
Per ton suiker, wordt eveneens een ton bietenpulp geproduceerd. Traditioneel wordt deze pulp
ingezet als veevoeder, waarbij een gedeelte vers wordt verkocht, terwijl de rest wordt gedroogd
voor verkoop doorheen de rest van het jaar. Met name die droogstap vraagt zeer veel energie.
Bietenpulp kan eveneens worden vergist voor productie van biogas. Cosun (NL) voert
onderzoek uit naar de extractie van allerlei verbindingen, zoals polymeren, lignine en
monosacchariden.
Het Pome Fruit Project (VITO en ILVO) onderzoekt de aanwezigheid en extractie van bioactieve componenten in appel- en peerresten. Uit de studie bleek dat de meeste
hoogwaardige componenten (fenolische zuren, flavonoïden, vitamines) zich in de schil
bevinden.
Te kleine of misvormde peren, de zogenaamde B-peren of rebut peren, komen niet in
aanmerking voor de versmarkt en hebben momenteel geen waarde. Het gaat om ongeveer 3%
van de oogst, oftewel ca. 8.700 ton per jaar . Vanuit de telers is er een grote vraag naar de
verwerkingsmogelijkheden van deze stroom, maar de perenverwerkende industrie is in
Vlaanderen bijna onbestaande. Zeer recent liet de Boerenbond (h.b.b. vzw) een studie
uitvoeren naar mogelijke hoogwaardige toepassingen van deze B-peren. Nieuwe producten op
basis van perensap en perenperspulp bieden het meeste potentieel. Dit sap en deze pulp
kunnen gebruikt worden in cosmetica. Afhankelijk van het sapproductieproces kunnen uit het
sap pectine en vezelrijke perspulp geproduceerd worden. Bepaalde natuurlijke componenten in
peren kunnen ook in geneesmiddelen gebruikt worden. Echter, de extractie van specifieke
producten vereist complexere (en duurdere) productieprocessen, waardoor de marktprijs van de
eindproducten voldoende hoog moet liggen om het proces economisch rendabel te maken.
Bovendien moet voor deze nieuwe producten vooraf voldoende afzet verzekerd worden door de
waardeketen te vervolledigen.
6
Melkwei wordt vandaag nog beschouwd als een restproduct, maar blijkt dat er meer mee
gedaan kan worden. Melkwei bevat nog heel wat stoffen zoals proteïnen, lactose en eiwitten die
als grondstof gebruikt kunnen worden voor hoogwaardige toepassingen in de voedingsindustrie
en biogebaseerde economie. Daarom onderzoekt de POM Oost-Vlaanderen of het praktisch en
economisch haalbaar is om het melkwei op te halen bij de producenten uit Geraardsbergen om
het daarna een tweede leven te geven voor bijvoorbeeld de productie van bio-detergenten. De
POM Oost-Vlaanderen lanceert een pilootproject dat moet onderzoeken hoe melkwei
hergebruikt kan worden. Het pilootproject van de POM wordt uitgevoerd in het kader van het
Interreg-project 'Grenzeloze Logistiek', dat de logistieke sector op een duurzame wijze wil
verankeren in de grensregio Vlaanderen – Nederland door in te zetten op duurzaamheid,
efficiënt ruimtegebruik en technologische innovatie. (Bron: Vilt 2014)
Aardappelen, en ook aardappelafval, is rijk aan pectine RGI, een eiwit dat kan worden gebruikt
als additief in de voedingsindustrie. Deense onderzoekers ontwikkelden een mild
extractieproces dat grootschalige extractie van RGI uit industrieel aardappelafval in de toekomst
mogelijk zou kunnen maken.
Vetrijke stromen
Vetrijke stromen, zoals gebruikte frituurvetten en oliën (GFVO) en dierlijke vetten (cat. 3)
hebben in veel gevallen nu reeds een hoogwaardige toepassing. GFVO worden voornamelijk
ingezet in het buitenland als grondstof voor biodieselproductie. De invloed van buitenlands
beleid is met name in dit domein sterk merkbaar: Nederland en Oostenrijk hebben een
biobrandstoffenbeleid dat volop inzet op de productie van biobrandstoffen uit reststromen. Een
gevolg hiervan is dat het grootste gedeelte van de Belgisch ingezameld hoeveelheid gebruikte
oliën en vetten wordt uitgevoerd met als belangrijkste bestemming de biodiesel productie in
Nederland.
Dierlijke vetten worden gebruikt in petfood, hoogwaardig veevoeder, zepen en cosmetica.
Ten Kate is een producent van dierlijke vetten en eiwitten met productielocaties in Nederland en
Duitsland. Uit restproducten van slachthuizen produceert Ten Kate vloeibare vetten en
hoogwaardige eiwitten voor de voedingsmiddelen- en diervoedingsindustrie en voor
producenten van zeep, wasmiddelen en cosmetica. De olie uit dierlijke vetten wordt ook al
125
toegepast in de leerbewerkingsindustrie en als walsolie in onder andere de metaalindustrie.
Recent heeft Ten Kate een proces ontwikkeld om biobrandstof uit restproducten van
slachthuizen te produceren. De vrachtwagens van de Duitse productielocatie van Ten Kate in
Sögel rijden al op deze biobrandstof.
1
Vetrijke stromen die niet in aanmerking komen voor dergelijke hoogwaardige toepassingen,
zoals keukenafval of slachtafval zijn gegeerde inputstromen voor vergisting door hun hoog
biogaspotentieel. Een hygiënisatiestap (pasteurisatie) is dan evenwel verplicht. Dierlijk afval van
cat. 1 en 2 mogen niet vergist worden, maar worden verbrand.
Vergistbare stromen
Opdat de biogassector in Vlaanderen kan groeien, betekent dit dat tot nu toe niet-ingezamelde
vergistbare biomassareststromen (o.a. bermmaaisel, oogstresten, keukenafval met DBP...)
moeten worden aangesneden met de nodige voorbewerking. Heel wat onderzoek is en wordt
hieromtrent gedaan (Graskracht, ECP, Arbor, GR3, Bermg(r)as). Een specifieke piste is de
voorvergisting van gft met nacompostering. Gft wordt momenteel voornamelijk
gecomposteerd. Twee installaties in Vlaanderen passen reeds een voorvergisting met
nacompostering toe (IVVO in Ieper, IGEAN in Brecht). Gft heeft een gemiddeld biogaspotentieel
van 100 Nm³/ton. Een verdere implementatie van het ondersteunend subsidiëringskader is
nodig voor een verdere uitbouw. Eveneens kan het energetisch rendement van het
vergistingsproces nog verder worden verbeterd via gepaste voorbehandelingen en
procesaanpassingen. Daarnaast dienen oplossingen gezocht te worden om het resulterende
biogas en digestaat optimaal te kunnen afzetten. Hierbij wordt heel wat onderzoek verricht naar
het opzuiveren van biogas tot biomethaan dat op het aardgasnet kan worden geïnjecteerd
en/of kan worden gebruikt als voertuigbrandstof (als CNG of als LNG). Daarnaast wordt
gekeken hoe de nutriënten en organische stof die aanwezig zijn in het digestaat kunnen worden
aangewend als bodemverbeteraar in geval van vergisting met nacompostering of groene
kunstmestvervanger voor andere afzetmarkten (bvb. gedroogd digestaat voor de
groensector). Ondersteunende maatregelen vanuit het beleid, evenals het
wegwerken/aanpassen van belemmerende regelgeving zijn hierbij onontbeerlijk.
Ook het beleid rond vergisting in onze buurlanden speelt een belangrijke rol. In Vlaanderen
hebben vergisters de laatste jaren te kampen met schaarsheid en bijgevolg prijsstijgingen van
hun inputstromen. Vergistingsinstallaties die dicht bij de buurlanden liggen, verkennen dan ook
de markt om daar inputstromen aan te trekken. Zo worden er vanuit Frankrijk stromen
ingevoerd naar Vlaanderen. Een belangrijk aandachtspunt voor de toekomst is dat Frankrijk de
ambitie heeft om zijn vergistingssector zeer sterk te laten groeien. Dat kan zijn gevolgen hebben
voor het gebruik van de Franse biomassareststromen in Vlaanderen.
Co-vergisting van bermmaaisel
Bermmaaisel en maaisel uit natuurgebieden wordt al vele jaren beschouwd als een
biomassareststroom met groot potentieel. In de praktijk worden echter nog steeds maar een
beperkt aantal van de potentiële verwerkingsmogelijkheden toegepast, hoofdzakelijk de
groencompostering. Dankzij de minder houtige structuur komt bermmaaisel eveneens in
aanmerking komt voor vergisting. Technisch is het mogelijk om een gedeelte bermmaaisel mee
te vergisten bij gft-vergisting. De biogasopbrengst van maaisel ligt in dezelfde ordegrootte als bij
gft. De inzetbaarheid van bermmaaisel voor vergisting wordt voornamelijk bepaald door het
gehalte aan ruwe vezels (hemicellulose en lignine), die moeilijk anaeroob afbreekbaar zijn en
de aanwezigheid van afval en/of zwerfvuil. Een doorgedreven zuivering van de stroom is
noodzakelijk, waardoor de proceskosten oplopen. Voldoende hoge gatefees voor de vergisting
van bermmaaisel zullen noodzakelijk zijn om de vergisting economisch haalbaar te maken. Het
ruwevezelgehalte van gras hangt af van het soort gras, de soortenrijkdom in mengsels, het
maaitijdstip, opslagmethode en -duur, oogstmethode, voorbehandeling,… Sommige van deze
aspecten worden echter in het Bermdecreet gereguleerd, waardoor de bewegingsvrijheid in
deze beperkt is. Net als bij compostering is een bijmenging van andere biomassabronnen
(dierlijke mest, organisch biologisch afval, gft,…) noodzakelijk. Bij een droog vergistingsproces
levert de aanwezigheid van grond en/of zwerfvuil aanzienlijk minder problemen op en is de
processtabiliteit hoger dan bij natte processen. Droge anaërobe thermofiele (co)vergisting
blijkt het grootste potentieel te hebben voor bermmaaisel, volgens het Bermg(r)asproject 20132014. Uit het rapport blijkt verder dat toevoeging van maximaal 50% bermmaaisel bij het gftafval geen negatieve invloed heeft op het vergistingsproces, noch op de compostkwaliteit.
Bovendien verlaagt de toevoeging van bermmaaisel het ammoniumgehalte in de vergister
126
waardoor het proces stabieler loopt en er aan hogere temperaturen kan worden vergist, met
hogere biogasopbrengst tot gevolg. Ook economisch blijkt dat de covergisting van bermmaaisel
en gft zorgt voor een lagere onrendabele top, die verder verlaagd kan worden wanneer de
kwaliteit van bermmaaisel wordt bewaard door inkuiling.
Uit het project Graskracht (2012) blijkt ook dat het effect van economische steunmaatregelen
in de vorm van groenestroom- en warmtekracht-certificaten op de netto actuele waarde van de
vergistingsprocessen aanzienlijk is.
Mestvergisting
Momenteel wordt een deel van de beschikbare mest in Vlaanderen vergist (310 000 ton in
2013). Echter, de mestwetgeving werkt ontradend voor het mee vergisten van mest, aangezien
dit aanleiding geeft tot digestaat dat volgens het Mestdecreet valt onder de noemer dierlijke
mest.
Een andere nieuwe piste die momenteel aan belang wint voor mestbehandeling is de
kleinschalige vergistingsinstallatie op het veeteeltbedrijf zelf die alle bedrijfseigen
reststromen verwerkt: mest, eventueel aangevuld met voeder- en gewasresten, of eigen
energieteelten (landbouw- of pocketvergisters). Het geproduceerde biogas wordt vervolgens in
een micro-WKK omgezet in warmte en elektriciteit die op het eigen bedrijf worden gebruikt. De
geproduceerde groene stroom en warmte komen in aanmerking voor de toekenning van
certificaten. De bestaande technologie die op de markt is, is zeer geschikt voor rundermest
o.w.v. de biogasopbrengst.
Nabehandeling van vergistingsproducten: opschoning van bio-gas tot bio-methaan
Het biogas uit de vergisting wordt momenteel verbrand voor elektriciteitsproductie. Biogas
bestaat uit een mengsel van methaan (50-75%), koolstofdioxide (25-50%) en water (2-7%).
Biogas uit de vergisting van gelijk welke biomassastroom kan technisch gezien
opgezuiverd worden tot biomethaan, een energierijk gas met zeer gelijkaardige fysische
eigenschappen aan fossiel aardgas. Alle toepassingen van aardgas liggen bijgevolg ook
open voor biomethaan, zonder dat er technische aanpassingen vanuit de eindgebruiker nodig
zijn ten opzichte van het gebruik van aardgas.
De opschoningsinstallatie dient te zorgen dat het biomethaan dat geproduceerd wordt voldoet
aan de Technische Aanbeveling Biomethaan (2000.50.42, versie september 2011) die in België
zijn opgesteld door Synergrid en overgenomen zijn door VREG in het Technisch Reglement
Gas. Het biomethaan kan dan worden geïnjecteerd op het aardgasnet en/of mogelijk dienen als
voertuigbrandstof. Ondertussen wordt binnen de schoot van CEN (European Committee for
Standardization) op Europees niveau gewerkt aan een standaard voor biomethaan, zowel met
het oog op injectie als voor gebruik als transportbrandstof.
4
Wanneer warmte uit een biogas-WKK-installatie niet op of rond de locatie gevaloriseerd kan
worden, kan opschoning tot biomethaan een interessant alternatief vormen om de
valorisatiemogelijkheden van biogas te diversifiëren en vergisters minder afhankelijk te maken
van wijzigingen in het beleid rond groenestroomcertificaten. Mogelijkheden op korte termijn voor
opwerking tot biomethaan zijn het opzetten van biogas-hubs, waar de biogas-overschotten op
één locatie gebundeld worden alvorens opgeschoond te worden. Indien het op langere termijn
wettelijk mogelijk zou worden om het digestaat van co-vergisting als kunstmestvervanger te
benutten, kan de indamping van bepaalde fracties weggelaten worden, waardoor een deel van
het biogas zou kunnen ingezet worden voor opschoning tot biomethaan.
Net zoals decentrale energieproductie (zonnepanelen, windenergie) heel wat implicaties
inhoudt voor het elektriciteitsnet, zal decentrale productie en injectie van biomethaan op het
aardgasnet een andere dynamiek op het aardgasnet teweeg brengen. De injectie van
biomethaan in het bestaande aardgasnet zal in de meeste gevallen op middendruk gebeuren.
Duidelijke aansluitingsvoorwaarden dienen met de distributienetbeheerder te worden
afgesproken. Een algemeen reglement is hier nog niet van toepassing en gesprekken zijn
lopende. Uniforme en transparante aansluitingsvoorwaarden over de verschillende
distributienetbeheerders heen, zouden nagestreefd moeten worden.
Voertuigen die voorzien zijn om op aardgas te rijden kunnen zonder verdere aanpassingen ook
op biomethaan rijden. Biomethaan dat gebruikt wordt als voertuigbrandstof moet voldoen aan
een aantal standaarden (o.a. min 85% methaangehalte). Hiervoor wordt momenteel een
Europese norm ontwikkeld. Een biomethaan-tankstation dat via het aardgasnet gevoed wordt,
127
verschilt niet van een CNG-tankstation. Bestaande tankstations op CNG kunnen dus zonder
probleem gebruik maken van biomethaan. Algemeen kan gesteld worden dat het inzetten van
reststromen/afvalstromen volgens de richtlijn 2009/EC/28 rond Hernieuwbare Energie van de
Europese Commissie, interessant is in het kader van eindgebruik als hernieuwbare
transportbrandstof. In deze richtlijn wordt immers gesteld dat hernieuwbare transportbrandstof
dubbel mag geteld worden in het bereiken van de 10% doelstelling voor transport die elke
lidstaat heeft opgelegd gekregen. In België wordt gewerkt met een quota systeem voor
hernieuwbare transportbrandstof. Geselecteerde biobrandstof-producenten krijgen een bepaald
productiequota dat ze met accijnsvermindering mogen verkopen aan de brandstof
distributiesector. De distributiesector is op zijn beurt verplicht dit aan een bepaald percentage
(bepaald per jaar) bij te mengen. Dit systeem is gefocust op biodiesel en bioethanol.
Biomethaan heeft in dit systeem geen plaats gekregen, net zo min als hogere bijmengingen van
biodiesel en bioethanol. De federale overheid heeft beslist om het huidige systeem verder te
zetten tot 2019 zonder bijkomende quota uit te schrijven omdat de gegunde quota nog niet
volledig opgenomen waren. Uit berekeningen blijkt echter dat België met deze quota niet aan
de vooropgestelde 10% hernieuwbare brandstof in transport zal geraken. Er zullen dus nog
extra maatregelen nodig zijn. Biomethaan als hernieuwbare transportbrandstof is een
haalbaar perspectief op korte termijn mits de nodige ondersteuning. Een inpassing van
biomethaan in het beleid biedt dan ook potentieel om de doelstellingen alsnog te halen. In
Duitsland, Frankrijk en Nederland is biomethaan al ingepast in het beleid rond hernieuwbare
brandstof in transport. Het systeem van ‘Biotickets’ waarbij biomethaan op een eenvoudige
wijze als parallel route wordt gebruikt naast het bestaande systeem van biodiesel en bioethanol, wordt in Nederland gebruikt.
Biomethaan kan in een motor of gasturbine gebruikt worden voor de opwekking van groene
elektriciteit. Het opschonen van biomethaan kan aanspraak maken op investeringssteun onder
het call-systeem voor groene warmte-biomethaan-restwarmte. Biomethaan is gedefinieerd in
het Energiebesluit van 19 november 2010 als een biogas. Het gebruik van biomethaan als
hernieuwbare brandstof voor de productie van elektriciteit in een WKK valt volgens het advies
van VEA bijgevolg onder de biogas technologieën die reeds gedefinieerd zijn in het systeem
van groene stroom certificaten. Ook groene warmte kan geproduceerd worden op basis van
biomethaan.
De beleidsmatige-juridische erkenning van biomethaan is reeds opgenomen in de bestaande
hernieuwbare energie ondersteuningsmechanismen in Vlaanderen. Er blijven echter nog wel
leemtes in de beleidsmatig-juridische erkenning van biomethaan op andere gebieden. Er is een
onafhankelijke instantie nodig die aan de producent van biomethaan een
label/certificaat/Garantie van Oorsprong kan geven per eenheid biomethaan. Deze erkenning is
nodig als eerste stap gezien het de basis is om officieel te kunnen handelen met biomethaan,
zowel in het binnenland als handelen met het buitenland. Vervolgens moet het statuut van
biomethaan m.b.t. de REACH-wetgeving worden vastgelegd. Aangezien aardgas een
uitzondering heeft verkregen op de Europese REACH wetgeving, rijst de vraag of biomethaan
ook onder deze uitzondering valt.
Nabehandeling van vergistingsproducten: van digestaat tot nutriëntconcentraat
Momenteel wordt digestaat meestal met lokaal geproduceerde warmte ingedroogd en
gehygiëniseerd voor export naar het buitenland (o.a. Frankrijk). Digestaat uit natte vergisting
kan soms rechtstreeks worden uitgereden op het veld, al dan niet na een voorafgaandelijke
scheiding in een dikke en een dunne fractie. De nutriënten van de inputstromen (N, P, K, Mg,
Ca, Na, sporenelementen, zouten, metalen) blijven na vergisting in het digestaat achter. Hun
concentratie bepaalt dus ook de toepassingsmogelijkheden en de hoeveelheid die per hectare
op het land mag worden uitgereden. Afhankelijk van de nabehandeling komen bepaalde
nutriënten wel in hoofdzaak in bepaalde eindproducten terecht, bv. P komt vnl. in de dikke
fractie terecht bij scheiding. Uit de dunne fractie van het digestaat of het effluent kan echter
eveneens een mineralenconcentraat worden gewonnen, dat kan fungeren als duurzame
kunstmestvervanger.
Het ARBOR-project maakte een overzicht van de algemeen toegepaste technieken voor
digestaatverwerking en van de technologieën die momenteel in ontwikkeling zijn voor de
recuperatie van nutriënten uit de dikke (vnl. fosfaat) en de dunne (vnl. stikstof) fractie van
digestaat , zoals omgekeerde osmose of membraanfiltratie, ammoniakstripping, het neerslaan
5
128
van struviet (Mg(NH4)PO4) of via verbranding van de dikke fractie en fosfatencrecuperatie uit de
bodemassen.
Het erkennen van het concentraat als kunstmestvervanger waardoor het niet binnen de
beperkingen voor dierlijke mest valt (in geval dat mest mee werd vergist), is een belangrijke
voorwaarde voor een verdere ontwikkeling en implementatie van nutriëntenconcentraten.
Eveneens zijn aanpassingen nodig aan de Nitraatrichtlijn en EU Verordening 2003/2003 die
eisen oplegt naar bereidingswijze en minimale nutriëntengehaltes van erkende
kunstmeststoffen. Hiervoor is ondersteuning nodig vanwege de EU-lidstaten en de Europese
Commissie. De Nederlandse aanvraag werd door Europa niet goedgekeurd.
6.2.5
Conclusies en beleidsaanbevelingen
Uit de prognoses en vooruitzichten qua beloftevolle verwerkingsroutes 2020 en later heeft VITO
(S. Manshoven et al., 2013) een aantal conclusies en beleidsaanbevelingen geformuleerd, die
we hierna samengevat weergeven.
6.2.5.1
Prognoses als basis voor beleid
Het huidige beleidskader, heersende economische en maatschappelijke trends, verwachte
wijzigingen in regelgeving en nieuwe technologische ontwikkelingen vormen de basis voor de
prognoses van aanbod en bestemming van organisch-biologische reststromen die werden
opgesteld in het kader van deze studie. Deze prognoses geven bijgevolg weer wat de
“verwachte” evolutie is van aanbod en bestemming van biomassareststromen in Vlaanderen.
Deze prognoses zeggen echter niets over de wenselijkheid van deze verwachte evoluties, of
over de mate waarin deze bijdragen aan het maximaal valoriseren van de biomassareststromen
met het oog op het uitbouwen van een sterke en concurrentiële bio-economie in Vlaanderen.
De prognoses hebben bijgevolg als doel om de 'nulsituatie' te schetsen, het startpunt van
waaruit we vandaag vertrekken op weg naar een maximale benutting van de Vlaamse
biomassareststromen. Het beleid dat in de komende jaren zal gevoerd worden, zal sterk
bepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst. De invoering van nieuwe regelgeving, stimuleringsen ontradingsmaatregelen en actieve ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling zullen
immers de evoluties mee vorm geven, versnellen, vertragen of ombuigen. Daar ligt dan ook de
grote uitdaging voor het beleid: efficiënte en effectieve instrumenten ontwikkelen die de evolutie
van aanbod en bestemming van biomassareststromen sturen in de richting van een “gewenste”
evolutie in overeenstemming met de Vlaamse visie op duurzaam materialenbeheer, duurzame
energieproductie en bio-economie.
Figuur 23: Beleidsmaatregelen dichten de kloof tussen de verwachte "natuurlijke" evolutie en de gewenste
evolutie
129
6.2.5.2
Nood aan transparante en correcte gegevens
Goede prognoses van zowel de (toekomstige) volumes als de kwaliteiten van het te verwerken
afval zijn noodzakelijk voor een degelijke planning van de nodige investeringen in het oprichten
van nieuwe infrastructuur, het onderhouden en renoveren van bestaande installaties, het
opzetten van faciliteiten voor selectieve inzameling, enzoverder. De kwaliteit van prognoses
hangt echter samen met de kwaliteit, representativiteit en volledigheid van de basisdata.
Een aantal beschikbare cijfers is echter gebaseerd op een beperkt aantal metingen (o.a. gftsamenstelling, tuinindeling), inschattingen (o.a. voedselverlies horeca, gewasresten), terwijl
tegelijkertijd de aard en bestemming van belangrijke volumes buiten het gezichtsveld blijven
(o.a. gemengd bedrijfsafval, gft van bedrijven, houtige biomassa uit landschapsbeheer). Ook
het punt waar biomassavolumes bepaald worden is niet steeds consistent binnen en tussen
rapporteringen (groenafval opgehaald versus aangeboden voor verwerking, hoeveelheid dierlijk
afval verwerkt versus hoeveelheid eindproduct), evenmin als de eenheid waarin die vaststelling
gebeurt en de gehanteerde conversiefactoren (m3, ton, droge stof, calorische waarde,.... ).
Bovendien is een duidelijkere afbakening van resttroomtypes en een bijhorende Europese
codering nodig om dubbeltellingen te vermijden (o.a. resthout versus tak- en tophout, slibs uit
voedingsindustrie versus productieverliezen in de voedingsindustrie).
De inspanningen om te komen tot een volledige, representatieve en consistente inventarisatie
en rapportering van het aanbod en de bestemming van organisch-biologische reststromen
dienen bijgevolg verdergezet te worden en aangepast te worden aan de informatienoden voor
een efficiënte en effectieve planning van toekomstige verwerkingsroutes.
6.2.5.3
Optimale verwaarding van biomassa(rest)stromen door bioraffinage
Het lineaire productiemodel, waarbij alles in het teken staat van de productie van één gewenst
hoofdproduct komt steeds meer onder druk. Het volledig herdenken van productieketens is
eveneens een noodzakelijke evolutie in de preventie en benutting van afvalstromen. In de
toekomst zal een integrale benutting van biomassa-grondstoffen steeds belangrijker worden.
Dit impliceert dat hun verwerking dient te gebeuren in een sterk geïntegreerde en
gediversifieerde productieketen die, in een opeenvolging van verschillende processtappen, een
scala aan hoofd- en bijproducten zal leveren, in een bepaalde onderlinge verhouding die
afhankelijk is van de technische, economische en juridische randvoorwaarden (bvb.
productnormering, kwaliteitseisen, rendement,...). Als gevolg hiervan zal de hoeveelheid
afvalstromen sterk verminderen. Bovendien zullen ook biomassa(rest)stromen uit de ene
verwerkingsstap opnieuw als grondstof worden ingezet in een volgend proces. Dergelijk
concept van maximale benutting is gekend als bioraffinage. Hierbij worden de moleculaire
structuren in de biomassa maximaal benut, vooraleer ze zouden afgebroken worden tot CO2 en
resterende nutriënten. Dit kan gebeuren door:
— benutten van de afvalstroom 'as is', zonder ingrijpende bewerkingen, in een nieuwe
toepassing waarbij de materiaalfunctionaliteit van de onverwerkte stroom niet of slechts
minimaal gewijzigd wordt (bvb. schillen in veevoeder, houtsnippers en stro in
bouwmateriaal, B-peren naar sapproductie). Dit levert de meeste milieuwinst op en is door
de beperkte noodzaak tot behandeling meestal ook economisch het meest interessant;
— winnen van specifieke hoogwaardige bestanddelen uit de afvalstroom, na extractie (bvb.
eiwitten en specialty chemicaliën uit gewasresten, voedingsingrediënten uit specifieke
OBA, vezels uit grassen of stengels, enz.). Deze optie vermijdt de synthese van complexe
moleculen en de daarvoor benodigde (veelal fossiele) inputs en energie. Een voorwaarde is
wel dat het extractieproces voordeliger is dan de synthese, zowel wat milieu-effecten als
productiekosten betreft;
— conversie van bestanddelen in de reststroom tot (bio-)chemische basisbouwstenen (bvb.
suikers of aromaten uit lignocelluloserijke stromen, vetzuren uit dierlijk afval, enz.) die
ingezet kunnen worden in de chemische industrie. Naarmate de conversie complexer
wordt, zullen de economische en milieuvoordelen van dergelijke optie ook beperkter blijven;
— nutriëntenwinning via de productie van bodemverbeterende middelen (bvb. compost,
kunstmestvervanger). Alleen wanneer de nutriëntencyclus wordt rondgemaakt blijft
biomassa een hernieuwbare grondstof. In het andere geval zal de biomassa-productie
terugvallen door een verminderde bodemvruchtbaarheid of door bodemerosie, waardoor
extra hoeveelheden energie en materialen nodig zullen zijn om eenzelfde hoeveelheid
130
biomassa te produceren. Vanuit duurzaamheidsoogpunt is het terugwinnen van nutriënten
uit biomassa-afvalstromen dus essentieel;
— energiewinning via biogasproductie of verbranding. Rechtstreekse verbranding zal veelal
de laatste stap vertegenwoordigen in de verwaarding van biomassa. De netto milieueffecten van deze optie worden bepaald door de vervangen brandstof (veelal fossiele
brandstoffen of nucleaire energie).
In een bioraffinageketen worden zoveel mogelijk van deze waarderingsmogelijkheden
geïntegreerd, waarbij de globale maatschappelijke, milieu- en/of economische winsten
gemaximaliseerd worden. Het is net in deze combinatie van verschillende routes en
eindproducten dat de kracht van een bioraffinageketen schuilt. Elke route benut een bepaald
aspect van een inkomende biomassastroom of stromen, om te komen tot een gamma aan
producten met een positieve marktwaarde. Tal van economische, technische, juridische en
sociale aspecten spelen een rol bij de uitbouw van een succesvol bioraffinageproces. Een
rechtlijnige rangschikking in een vooraf vastgelegde cascade van verwerkingsstappen is
bijgevolg niet mogelijk. Zo kan het interessanter zijn om een bepaalde reststroom lokaal te
vergisten dan ze te transporteren naar elders met het oog op een alternatieve valorisatie.
6.2.5.4
Beleid op maat van de biomassa-kringloop
Figuur 24 toont schematisch de biomassa-kringloop die geïntroduceerd werd in hoofdstuk 3.1.
Het is duidelijk dat beleid rond biomassa en biomassareststromen sturing kan bieden in alle
fasen van de productie, consumptie en verwerking van biomassa(rest)stromen.
Figuur 24: Sturing door beleid kan in elke fase van de biomassa-kringloop
6.2.5.5
Preventie van biomassareststromen is een topprioriteit
In de materialenhiërarchie primeert preventie.
Het gebruik van zo weinig mogelijk grondstoffen per eenheid van productie leidt inherent tot een
vermindering van de productie van reststromen. Daarnaast kunnen sommige
productieprocessen zo worden ontworpen/aangepast dat procesafval rechtstreeks terug kan
131
worden ingezet in de eigen productieketen of, via industriële symbiose, in de productieketen
van een ander bedrijf. Dit levert zowel vanuit financieel als milieu-oogpunt winst op. Het beleid
kan de introductie van energie- en materiaal-efficiënte processen stimuleren, bijvoorbeeld via
haar vergunningenbeleid (bvb. het eisen van best beschikbare technieken, het vooropstellen
van minimumrendementen, innovatiesteun, enz.) of via het productbeleid (bvb. het opstellen of
aanpassen van product- en procesnormen of het bijstellen van kwaliteitseisen). Doel is steeds
om te komen tot een optimale verhouding van hoofd- en bijproducten en het
minimaliseren van de productie van afvalstromen. Aan de kant van de consument heeft het
sensibiliseren tot grondstoffen-efficiënte consumptie of consuminderen eveneens een
reducerend effect op de productie van afval. Preventie-campagnes (bvb. afvalarm tuinieren,
reductie van voedselverspilling, …) zorgen er eveneens voor dat de hoeveelheid reststromen
afneemt.
Echter, een materialenbeleid dat tegelijkertijd focust op preventie van reststromen enerzijds en
het stimuleren van verwerking van de resterende stromen tot nieuwe, hoogwaardige
grondstoffen anderzijds, loopt al snel aan tegen een paradox. Een aantal intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden hebben de voorbije jaren hierop ingezet en een goed evenwicht
proberen te vinden. Preventiemaatregelen hebben immers tot doel om het aanbod aan te
verwerken afvalstromen te doen dalen. Vooral de invoering van diffentiële tarifering (DIFTAR)
laat zich voelen in de inzamelhoeveelheden. Het stimuleren van afvalarm tuinieren bijvoorbeeld
kan tot een vermindering van het aanbod groenafval leiden, efficiëntere productietechnieken
verminderen het productieverlies, enz. Anderzijds vormt de beschikbaarheid van een voldoende
groot volume afvalstroom vaak een vereiste voor de economische rendabiliteit van nieuwe
duurzamere verwerkingstechnieken. Investeringen in onderzoek en in de bouw van nieuwe
installaties zullen pas gebeuren als er voldoende garanties zijn dat de stromen in de toekomst
voldoende beschikbaar zullen zijn en blijven. Investeren en innoveren in reststroomverwerking
terwijl het aanbod aan reststromen daalt ten gevolg van preventie, is economisch geen
evidentie. Naast investeringen in nieuwe en bestaande verwerkingsinstallaties zijn eveneens
investeringen nodig in randinfrastructuur: faciliteiten voor selectieve inzameling,
rioleringsnetwerken, enz. Een stabiel wetgevend kader en een goede coördinatie tussen private
en openbare infrastrucuur-providers is van toenemend belang naarmate de kosten van
afvalverwerking, maar ook de potentiële winsten, verder oplopen.
Het beleid zal deze paradox moeten ontzenuwen door te voorzien in een stabiel en doelmatig
wetgevend kader ter ondersteuning van duidelijke beleidskeuzes op lange termijn.
Investeringen in onderzoek en implementatie van nieuwe hoogwaardige verwerkingstechnieken
moeten aantrekkelijk blijven voor bedrijven. Is dit niet zo, dan dreigt de status-quo bestendigd te
worden en wordt alle verbetering en vernieuwing geblokkeerd.
Een mogelijke uitweg is het stimuleren van de co-verwerking van biomassagrondstof- en
reststromen. Zo blijft de nodige verwerkingscapaciteit voor reststromen beschikbaar, terwijl de
rendabiliteit van dergelijke installaties niet louter afhankelijk is van het aanbod aan reststromen.
Dergelijke systemen van co-verwerking bestaan overigens al vandaag. Heel wat vergisters,
bijvoorbeeld, maken gebruiken een combinatie van reststromen met energiegewassen. Ook de
spaanplaatsector gebruikt een combinatie van primair hout en afvalhout als inputs.
6.2.5.6
Het Vlaams reststromenbeleid stelt duidelijke prioriteiten voorop en ontwikkelt
aangepaste beleidsinstrumenten
Voor het uitstippelen van de richting waarin het verder ontwikkelen en uitbouwen van een
biomassa(rest)stromenbeleid binnen een biogebaseerde economie moet gebeuren, zijn
beleidskeuzes nodig. Niet alle mogelijke doelstellingen op vlak van hernieuwbare energie en
materialen zijn tegelijkertijd en in dezelfde mate te verwezenlijken. De productie van
hernieuwbare energie en biobrandstoffen rekent ook in de toekomst in hoge mate op biomassa
als één van de mogelijke bronnen. Waar tot op heden vooral werd gekeken naar eerste
generatie biobrandstoffen, treedt nu een verschuiving op naar tweede generatie brandstoffen
(niet-voedingsgewassen en afvalstromen). Er zal dus steeds naar een evenwicht moeten
gezocht worden. In welke mate laat men de markt spelen in de zoektocht naar de meest
rendabele verwerkingsprocessen? Wil het beleid prioritair inzetten op het vervangen van
fossiele grondstoffen door biogebaseerde bronnen? Streeft men naar een doorgedreven
reductie van CO2-emissies? Wil men via de inzet van biomassa(afvalstromen) bijdragen aan de
door Europa vooropgestelde doelstellingen voor hernieuwbare energie? Gaat de keuze naar het
132
afbouwen van steunmaatregelen ten gunste van het creëren van kostenefficiënte
verwerkingsopties? Ligt de nadruk op werkgelegenheid? Op de concurrentiepositie van
Vlaamse bedrijven? Tellen milieuvoordelen of -kosten die gerealiseerd worden buiten
Vlaanderen (bijvoorbeeld afnemende bodemvruchtbaarheid of biodiversiteit in de tropen) in
dezelfde mate mee als de effecten in Vlaanderen? Ligt de nadruk op het vrijwaren van de
Vlaamse bodemkwaliteit?
Ook de keuze tussen energie en materialen is geen exclusieve keuze voor het ene boven het
andere. De bioraffinagebenadering (zie volgend punt 7) stelt een combinatie van beide voorop,
waarbij de verhoudingen bepaald worden door de economische randvoorwaarden.
Een dialoog met alle Vlaamse stakeholders is nodig om te komen tot een prioriteitenlijst voor
Vlaanderen, waaraan vervolgens langetermijndoelstellingen kunnen worden gekoppeld.
Vervolgens moeten geschikte beleidsinstrumenten worden ontwikkeld om de gewenste
evoluties te ondersteunen en ongewenste evoluties te ontmoedigen (subsidies, heffingen,
wegnemen van belemmeringen in het bestaande beleid, enz...).
Bovendien is een prioriteitenstelling steeds contextafhankelijk en dynamisch in de tijd.
Allerhande interne en externe factoren kunnen ervoor zorgen dat prioriteiten op termijn
veranderen. Beleidsinstrumenten moeten dus voldoende flexibel zijn om te kunnen inspelen
op deze dynamiek.
6.2.5.7
De uitbouw van bioraffinageconcepten wordt gestimuleerd
Een bioraffinageketen is enkel economisch haalbaar als ze een globaal positieve businesscase
vertegenwoordigt en enkel milieuverantwoord als ze effectief milieuvoordelen biedt t.o.v.
mogelijke alternatieven. Zelfs culturele factoren kunnen een bepalende succesfactor zijn:
consumenten moeten de nieuwe bioraffinageproducten wíllen kopen, wat bij producten op basis
van reststromen niet steeds evident is. Transparante eco-labels, infomatie en aangepaste
sensibiliseringscampagnes kunnen helpen om de maatschappelijke acceptatie van de
nieuwe producten te vergroten.
In Vlaanderen is het aangewezen om deze nieuwe geïntegreerde bioraffinaderijen te laten
groeien vanuit een bestaande, economisch leefbare situatie.
Voorbeeld van bioraffinageconcepten die kunnen ontstaan vanuit de huidige industriële realiteit,
worden in 6.2.4 beschreven.
6.2.5.8
Selectieve inzameling vormt de sleutel tot hoogwaardige recyclage
Of een reststroom inzetbaar is in een bepaalde verwerkingsroute, wordt bepaald door de
beschikbare hoeveelheid en de specifieke eigenschappen van de stroom. Selectieve inzameling
moet bijgevolg steeds als doel hebben om een homogene stroom te creëren waarvan de
eigenschappen zo goed mogelijk beantwoorden aan de inputvereisten voor de beoogde
geïntegreerde en integrale verwerking. In dit licht is het inzetten op lokale verwerking in
clustergebieden waar veel biomassareststromen beschikbaar zijn een mogelijkheid. Dit is
evolutief en kan op regelmatige basis worden geëvalueerd in functie van de stand der techniek,
de prioriteiten van het moment en de marktvraag naar producten, diensten en energie. Indien
wenselijk kunnen er dan wijzigingen worden aangebracht in de selectiviteit of manier van
inzameling.
6.2.5.9
De kosten en baten van beleidskeuzes worden zorgvuldig afgewogen
Beslissingen worden in theorie best genomen op basis van een kosten-batenanalyse, die
rekening houdt met de volledige levenscyclus. Op deze manier kan op een systematische
manier geëvalueerd worden of een bepaalde verwerkingsoptie en bijhorende selectieve
inzameling van reststromen al dan niet wenselijk is, rekening houdend met de milieuimpact (die
lager moet zijn dan de huidige verwerking) en de prioriteitenkeuze die werd vooropgesteld. Op
basis van een dergelijke kosten-batenanalyse kan vervolgens worden bepaald welke
beleidsinstrumenten nodig of geschikt zijn om bestaande belemmeringen weg te nemen en de
nieuwe verwerkingsroute te stimuleren. In de praktijk blijkt dat voor het opmaken van een
133
afwegingskader bepaalde aannames moeten gebeuren, omdat niet alle data voorhanden zijn.
Voor belangrijke stromen zoals hout(rest)stromen is een dergelijk afwegingskader wenselijk.
134
7
Rol van het Europese beleidskader voor
Vlaanderen
7.1
EU beleid en biomassa
De uitbouw van een duurzame en competitieve bio-economie in Vlaanderen staat niet op zich,
maar gebeurt binnen een Europese en internationale context. Op dit moment ondervindt het
Vlaamse beleid rond biomassa(rest)stromen vooral invloed van beleidsontwikkelingen op EU
niveau. Zo
— beïnvloedt EU beleid de marktdynamiek (bv. prijsevoluties van biomassareststromen
onder invloed van sturend beleid)
— legt de EU bindende doelstellingen op (bv. doelstelling aandeel hernieuwbare energie) en
— voert de EU een sturend en regelgevend beleid (bv. kwaliteitsnormering en
duurzaamheidscriteria).
Tegelijkertijd kan er vanuit Vlaanderen (pro)actief mee gewerkt worden aan de verdere uitbouw
van een EU kader voor een duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen. Dit kader komt tot
stand door een diversiteit aan beleid(sinitiatieven) die het genereren, mobiliseren en valoriseren
van biomassa(rest)stromen beïnvloedt. Dit kan door bindende regelgeving, verboden en
verplichtingen die op korte termijn sterke effecten genereren (bv. doelstellingen hernieuwbare
energie). Maar dit kan evenzeer door stappenplannen, strategieën en beleidskaders die een
richting en pad uittekenen die doorwerken op de lange termijn en ook meer verregaande
veranderingen teweeg brengen (bv. Stappenplan naar een hulpbronnenefficiënt Europa). Een
goede afstemming en geïntegreerde visie zijn hierbij van cruciaal belang aangezien verschillende
departementen – elk vanuit hun invalshoek – hier invulling aan geven: landbouw (AGRI), klimaat
(CLIMA), energie (ENER), ondernemingen en industrie (ENTR), milieu (ENV), maritieme
aangelegenheden en visserij (MARE), onderzoek en innovatie (RTD) en gezondheid en
consumenten (SANCO). Heel wat bestaand beleid is van toepassing op (nieuwe) biogebaseerde
toepassingen (bv. REACH) en er wordt op dit moment volop gesleuteld aan nieuw beleid dat
relevant is voor biomassa(rest)stromen (bv. ILUC). Sommige beleidsinitiatieven hebben een
impact op een breed scala van biomassatoepassingen (het gemeenschappelijk landbouwbeleid
bijvoorbeeld heeft een impact op voeding/veevoeding, grondstoffen en energie), andere
beleidsinitiatieven richten zich op een specifieke toepassing (bijvoorbeeld biotechnologie;
energie). Toch kan ook dit specifieke beleid een bredere impact hebben, bijvoorbeeld door
biomassa(rest)stromen richting een welbepaalde toepassing te stimuleren. Hoewel
verschillende departementen aandacht besteden aan en invloed hebben op het EU beleid
rond biomassa(rest)stromen is vandaag de dag de afstemming tussen de verschillende
beleidsinitiatieven nog niet optimaal. Dit leidt tot conflicten tussen verschillende
beleidsdomeinen en sectoren. Een aantal beleidsinitiatieven zoals de communicatie rond
circulaire economie en de geplande beleidsdocumenten rond “land as a resource” en duurzame
voeding – krijgen wel vorm vanuit een meer geïntegreerde benadering, Op zowel Vlaams als EU
niveau zal het inzetten op een betere afstemming noodzakelijk zijn om een duurzaam en efficiënt
beheer van biomassa(rest)stromen te kunnen realiseren. Het respecteren van de
materialenhiërarchie en het implementeren van het cascadeprincipe zijn hierbij twee leidende
principes. Figuur 25 geeft weer op welke toepassingen (voedsel/veevoeding – grondstof –
energie) de belangrijkste EU beleid(initiatieven) zich voornamelijk richten of invloed uitoefenen.
Wanneer dit meerdere toepassingen betreft wordt dit visueel voorgesteld door de overlapping en
de kleurenvermenging. Deze figuur is een momentopname. EU beleid en de effecten die het
genereert is voortdurend in beweging en ontwikkeling. In hoofdstuk 7.2 worden de relevante
bestaande en toekomstige beleid(sinitiatieven) per departement kort toegelicht door te bespreken
wat ze juist omvatten en waarom ze relevant zijn voor de ontwikkelingen m.b.t.
biomassa(rest)stromen.
135
Figuur 25: EU beleid en biomassa.
7.2
EU beleid: bespreking van de relevante bestaande en
toekomstige beleidsinitiatieven
Dit overzicht bespreekt per departement op EU niveau (DG) de relevante bestaande (status in
augustus 2014) en toekomstige beleidsinitiatieven die de toepassing van
biomassa(rest)stromen beïnvloeden. Dit overzicht maakt duidelijk hoe de initiatieven van de
verschillende DG’s sterk op mekaar inspelen en mekaar kunnen versterken of juist tegen
werken. Hoewel er wordt aangekondigd dat een aantal geplande initiatieven een meer
horizontale en geïntegreerde aanpak naar voor zullen schuiven is het vooralsnog wachten op
een afgestemd Europees kader voor biomassa(rest)stromen. De nood hier aan is echter
groot.
136
DG
Bestaand
AGRI
Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB):
Toekomstig (2015-2020)
Wat?
Het GLB van de EU is een
gemeenschappelijk beleid
voor alle lidstaten van de EU.
Het vormt een partnerschap
tussen landbouw en
samenleving en tussen
Europa en de Europese
landbouwers.
Relevantie?
Het GLB omvat ook
bepalingen rond
biodiversiteit, behoud en
ontwikkeling van natuurlijke
landbouw en
bosbouwsystemen,
traditionele
landbouwlandschappen,
landbouw-milieuschema’s,
bio-energie uit de bos- en
landbouw, handhaven van
organische stof in de bodem
en in stand houden van de
bodemstructuur.
Regelgeving biologische Herziening regelgeving rond biologische
landbouw:
landbouw:
Wat?
Regelgeving rond de
productie en labelling van
biologische producten. Deze
regelgeving omvat heel wat
bepalingen met betrekking tot
teeltwijzen, maar eveneens
met betrekking tot
milieubescherming,
dierenwelzijn, enz.
Wat?
De regelgeving rond biologische landbouw wordt
verder ontwikkeld.
Relevantie?
De verdere ontwikkeling zal onder andere
bepalen wat wel/niet op land gebracht mag
worden bij biologische teeltwijze. Dit is van
belang voor afzet compost/digestaat uit nietbiologische landbouwactiviteiten.
Relevantie?
Deze regelgeving bepaalt
onder andere of/hoe compost
en digestaat gebruikt mogen
worden in de biolandbouw.
Bosbouwstrategie:
Bossenstrategie:
Wat?
Wat?
137
Het beleid ten aanzien van de
bossen behoort tot de
bevoegdheid van de lidstaten.
Niettemin kan de EU het in de
praktijk brengen ervan
stimuleren door middel van
gemeenschappelijke
beleidsacties. Duurzaam
bosbeheer is daarom
gebaseerd op de coördinatie
van het beleid van de
lidstaten met de
beleidsmaatregelen en –
initiatieven op EU-niveau en is
gericht op een duurzaam en
polyvalent beheer van het
bosbestand van de EU.
Relevantie?
In september 2013 publiceerde de Europese
Commissie een mededeling over een nieuwe EUBossenstrategie. Deze strategie streeft tegen
2020 naar een duurzaam beheer van de bossen
en een evenwicht tussen de vele functies en
diensten die bossen leveren. Ze beoogt ook een
efficiënte bos- en houtsector die kan bijdragen
aan de groeiende bio-gebaseerde economie.
Relevantie?
Hout als grondstof voor de bio-economie, criteria
voor duurzaam bosbeheer en
duurzaamheidscriteria voor biomassa uit bossen
(als basis voor en opstap naar
duurzaamheidscriteria vaste en gasvormige
biomassa), versterking ecosysteemdiensten en
behoud multifunctionaliteit van bossen, debat
over al dan niet hanteren van cascadeprincipe.
Biomassastromen uit de
bosbouw.
EIP sustainable and
productive agriculture:
Wat?
EIP’s zijn een nieuwe vorm
van werken rond onderzoek
en innovatie in de EU.
Relevantie?
Dit EIP focust op duurzame
land- en bosbouw die
bijdragen aan de
voorzieningszekerheid van
voeding, veevoeding en
biomaterialen en ijvert voor
een harmonieuze omgang
met de hulpbronnen waarvan
de landbouw afhankelijk is.
138
CLIMA
2020 Klimaat- en
energiepakket:
2030 Kader klimaat en energie:
Wat?
Het klimaat- en energiepakket
2020 zorgt voor een set van
bindende maatregelen die er
voor moeten zorgen dat de
EU haar klimaat- en
energiedoelstellingen voor
2020 haalt
Wat?
Het 2030 beleidskader klimaat en energie dat
door de Europese Commissie in 2014 werd
voorgesteld, wil de EU economie en haar
energiesysteem competitief, veilig en duurzaam
maken.
Relevantie?
Relevantie?
Bindende doelstellingen
hernieuwbare energie (20%
voor EU; 13% voor België)
Discussie over doelstelling hernieuwbare energie
(27% voor EU zonder bindende doelstelling voor
individuele lidstaten in het voorstel van de
Commissie)
2050 Stappenplan:
Wat?
Stappenplan om tegen 2050
een koolstofarme
samenleving gevormd te
hebben.
Relevantie?
De concrete uitwerking en
implementatie van het
stappenplan is van belang
voor de beslissingen m.b.t.
hernieuwbare energie.
Land Use Land Use Change
and Forestry (LULUCF):
Wat?
LULUCF handelt over
(verandering in) landgebruik
en bosbouw en kadert binnen
de internationale
klimaatonderhandelingen. De
EU heeft sinds juli 2013
gemeenschappelijke regels
voor het berekenen van de
emissies uit bodems en
bossen.
Relevantie?
LULUCF handelt over
opname en uitstoot van
broeikasgasemissies door
bodems, bomen, planten,
139
biomassa en hout. Dit wordt
mede door landgebruik en
verandering van landgebruik
beïnvloed.
ENER
Richtlijn Hernieuwbare
energie:
Beleidspaper duurzaamheidscriteria vaste
en gasvormige biomassa:
Wat?
Voor 2020 komen er geen duurzaamheidscriteria
voor vaste en gasvormige biomassa. Wel
kondigde de Europese Commissie op korte
termijn een beleidspaper rond deze materie aan.
In deze richtlijn wordt een
gemeenschappelijk kader
vastgesteld voor het gebruik
van energie uit hernieuwbare
bronnen om de
broeikasgasemissies te
verminderen en een
milieuvriendelijker vervoer te
bevorderen. In deze optiek
worden nationale
actieplannen bepaald evenals
de gebruiksmodaliteiten voor
biobrandstoffen.
Relevantie?
Formulering hernieuwbare
energie doelstellingen en
duurzaamheidscriteria
vloeibare
biomassa/biobrandstoffen (zie
ook Richtlijn
Brandstofkwaliteit onder DG
ENVI)
ENER+ENV
I
Richtlijn Indirect Land Use Change
(ILUC):
Wat?
ILUC staat voor Indirect Land Use Change en
refereert aan de in gebruik name van nieuwe
landbouwgronden voor de teelt van klassieke
landbouwgewassen als compensatie voor het
toenemende gebruik van bestaande
140
landbouwgronden voor de teelt van gewassen
voor de productie van biobrandstoffen.
De Richtlijnen Hernieuwbare energie (HE) en
Brandstofkwaliteit (BK) worden geamendeerd
door de voorgestelde richtlijn rond ILUC. Deze
beide richtlijnen (HE en BK) bevatten bepalingen
betreffende de duurzaamheidscriteria voor
biobrandstoffen. Met de voorgestelde richtlijn
ILUC wenst de Europese Commissie de bijdrage
van conventionele biobrandstoffen aan de
doelstellingen hernieuwbare energie te beperken
en de marktpenetratie van geavanceerde
biobrandstoffen te bevorderen, de
broeikasgasemissies door biobrandstoffen
geproduceerd in nieuwe productie-installaties te
verminderen en de rapportage met betrekking tot
broeikasgasemissies te verbeteren door er
voortaan de ILUC-emissies in te integreren.
Relevantie?
De ILUC richtlijn voorziet in een lijst (rest)stromen
die kunnen dienen als input voor het maken van
geavanceerde biobrandstoffen en richting deze
toepassing gestimuleerd zullen worden (annex
IX). Vanuit het perspectief van een duurzaam
materialenbeheer gaat dit in tegen de
afvalhiërarchie zoals geformuleerd in artikel 4 van
de Kaderrichtlijn Afval en tegen de
materialenhiërarchie zoals geformuleerd in artikel
4§3 van het Materialendecreet, waarbij
energieterugwinning en de inzet van materialen
als energiebron de voorlaatste trede van de
hiërarchie uitmaken. Er wordt eveneens ingegaan
tegen het cascadeprincipe voor een duurzame
bio-economie, waarbij biomassa en de biogene
fractie uit afval pas in laatste instantie bestemd is
voor energietoepassingen. Door bepaalde
materialen uit de recyclagestroom/de
materiaalketen te halen, is er een verlies in die
stroom/keten en heb je extra land nodig om die
materialen aan te maken. Het ILUC voorstel
verschuift met andere woorden het conflict
voeding-energie naar een conflict materialenenergie.
ENTR
EIP Raw Materials:
Wat?
EIP’s zijn een nieuwe vorm
van werken rond onderzoek
en innovatie in de EU.
Relevantie?
Dit partnerschap speelt een
belangrijke rol in het halen
van de ambities die
geformuleerd werden in de
Mededeling Innovatie Unie en
141
in het Stappenplan naar een
hulpbronnenefficiënt Europa.
Mededeling voor een
heropleving van de
Europese industrie:
Wat?
Deze mededeling benoemt de
prioriteiten van de Europese
Commissie inzake Europees
industrieel beleid. Inzetten op
innovatie en slimme
specialisering en
beschikbaarheid van
hulpbronnen voor de industrie
zijn hierbij 2 sleutelprioriteiten.
Relevantie?
Volgende twee aspecten zijn
in het bijzonder relevant: (1)
het hanteren en respecteren
van een cascade inzake
gebruik van biomassa en (2)
de ambitie om beleid dat
distorsies in allocatie van
biomassa creëert aan te
pakken. Verder nodigt deze
communicatie ook uit om
volop in te zetten op slimme
specialisatie. Het sluiten van
nutriëntenkringlopen is hierbij
voor aan aantal landen,
waaronder ook België, een
voorbeeld.
Mededeling Innovatie
Unie:
Wat?
De Innovatie Unie is, net als
een Hulpbronnenefficiënt
Europa, een Vlaggenschip
van de Europa 2020 strategie.
Relevantie?
Lanceerde de European
Innovation Partnerships.
Lanceerde de Task force
biobased products en de
Expert group biobased
products die de Europese
Commissie moeten
ondersteunen om beleid rond
biogebaseerde producten
vorm te geven.
142
Registration, Evaluation,
Authorisation and
Restriction of Chemicals
(REACH):
Wat?
REACH is een verordening
van de Europese Unie die is
aangenomen om de
gezondheid van de mens en
het milieu beter te
beschermen tegen de risico's
die chemische stoffen kunnen
opleveren en tegelijkertijd het
concurrentievermogen van de
chemische industrie in de EU
te verbeteren. Ook bevordert
deze verordening alternatieve
methoden voor de
gevarenbeoordeling van
stoffen om het aantal
dierproeven te verminderen.
Relevantie?
Van belang voor zowel
primaire biogebaseerde
producten als voor recyclaten
en einde-afval producten
zoals digestaat.
Meststoffenverordening:
Herziening meststoffenverordening:
Wat?
Wat?
De Europese Unie stelt de
regels vast betreffende het in
de handel brengen van
meststoffen, dat wil zeggen
de voorwaarden voor de
aanduiding van “EGmeststof”, alsook de regels
inzake etikettering en
verpakking van meststoffen.
De meststoffenverordening wordt herbekeken. De
herziene versie zal van toepassing zijn op
organische en anorganische meststoffen,
kalkmeststoffen, bodemverbeteraars en
teeltsubstraten.
Relevantie?
Wat geldt wel/niet als een
erkende EG-meststof.
ENVI
Relevantie?
Normering is van belang voor het kwalitatief
kunnen sluiten van nutriëntenkringlopen en het
kunnen verhandelen van gerecupereerde fosfor.
Ook van belang voor de productnormering van
einde-afval compost en digestaat.
Nitraatrichtlijn:
Wat?
De nitraatrichtlijn is erop
gericht de waterkwaliteit in
heel Europa te beschermen
143
door te voorkomen dat
nitraten uit agrarische
bronnen het grond- en
oppervlaktewater
verontreinigen en door goede
landbouwpraktijken te
stimuleren.
Relevantie?
De nitraatrichtlijn bepaalt wat
wel/niet op het land gebracht
mag worden.
EU 2020
biodiversiteitsstrategie:
Wat?
De EU-aanpak voor 2011 was
te ruim en niet doeltreffend
genoeg. Ze volstond niet om
het verlies aan biodiversiteit te
stoppen, ook al was dat de
gemeenschappelijke EUdoelstelling. Daarom werd er
een nieuwe strategie
uitgewerkt die aansluit bij de
verbintenissen uit het VNverdrag inzake biologische
diversiteit dat voor 2020
wereldwijde doelstellingen
heeft vastgelegd.
No Net Loss
Wat?
In 2015 wordt in het kader van de EU
biodiversiteitsstrategie 2020 een wetgevend
initiatief verwacht rond ‘No Net Loss (NNL)’ van
biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Hiermee
wordt beoogd een halt toe te roepen aan het
verlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten,
ook buiten de Natura 2000 gebieden.
Relevantie?
Het waarborgen van de biodiversiteit en
ecosysteemdiensten ook buiten de Natura 2000
gebieden zal invloed hebben op verschillende
economische sectoren.
Relevantie?
Deze strategie is gelinkt aan
het Stappenplan naar een
hulpbronnenefficiënt Europa
en heeft als een van de
prioriteiten om een duurzame
land- en bosbouw tot stand
te brengen die biodiversiteit
bevorderen.
Richtlijn Industriële
emissies:
Wat?
Vanaf 1 januari 2016 vervangt de Richtlijn
Industriële emissies ook de Richtlijn Beperking
van de uitstoot van bepaalde vervuilende stoffen
in de lucht door grote verbrandingsinstallaties.
Op dit moment is er een herziening aan de gang
Vervangt sinds 7 januari 2014 voor de BREFs Afvalverbranding en
de Richtlijn Geïntegreerde
Afvalverwerking
preventie en bestrijding van
verontreiniging en zes
gerelateerde richtlijnen.
Relevantie?
Richtlijn Afvalverbranding en
de Best Beschikbare
Technieken
144
Referentiedocumenten
(BREFs) vallen hier onder
Richtlijn
Brandstofkwaliteit:
Wat?
Omwille van de bescherming
van gezondheid en milieu zijn
er eisen gesteld aan
brandstoffen die worden
gebruikt in motorvoertuigen
voor gebruik op de weg en in
mobiele machines.
Relevantie?
Duurzaamheidscriteria
vloeibare
biomassa/biobrandstoffen
Luchtkwaliteit pakket:
Wat?
Een beleidspakket dat een
verbetering van de
luchtkwaliteit beoogt onder
meer door nationale emissies
plafonds en bepalingen voor
middelgrote
verbrandingsinstallaties.
Relevantie?
Bepalingen omtrent
verbranding
biomassa(rest)stromen voor
energiedoeleinden
Stappenplan naar een
hulpbronnenefficiënt
Europa:
Mededeling rond duurzame voeding en een
initiatief rond duurzaam gebruik fosfor worden
verwacht.
Wat?
Het vlaggenschipinitiatief voor
een efficiënt gebruik van
hulpbronnen in Europa, dat in
het kader van de Europa
2020-strategie werd
gelanceerd, stimuleert de
omschakeling naar een
economie die efficiënt
omspringt met hulpbronnen bij
een lage CO2-uitstoot. Dit
145
moet duurzame groei mogelijk
maken.
Relevantie?
Afvalhiërarchie is een leidend
principe, mijlpaal dat
energietoepassingen zich
tegen 2020 moeten beperken
tot niet-recycleerbare
stromen. Aankondiging van
initiatieven rond duurzaam
gebruik fosfor en duurzame
voeding. Ook aandacht voor
bodemproblematiek:
verhogen van organische stof
in de bodem door hergebruik
van hulpbronnen (door bv.
gewasresten achter te laten);
terugdringen van
bodemerosie; beperken van
bodemafdichting.
Thematische strategie
voor
bodembescherming:
Wat?
Een Europees kader en
gemeenschappelijke
doelstellingen om
bodemaantasting te
voorkomen, de functies van
de bodem te beschermen en
om aangetaste bodems in hun
oorspronkelijke staat te
herstellen.
Kaderrichtlijn bodem
Deze richtlijn is sinds 2006 geparkeerd. Begin
2014 kwam nog de boodschap dat er verder
gewerkt zou worden aan deze Kaderrichtlijn,
maar ondertussen ligt dat proces opnieuw stil.
Wel werkt de Europese Commissie aan een
initiatief rond “Land as a resource”, waarbij
verschillende aspecten van landgebruik, zowel
bodemkwaliteit als landbeslag aan bod zullen
komen. Hiermee beoogt de Commissie een kader
vast te leggen, wat de coherentie tussen beleid
m.b.t. landgebruik over de verschillende
beleidsdomeinen ten goede zal komen.
Relevantie?
Doordat er (nog) geen
Kaderrichtlijn bodem is,
ondervindt
bodembescherming veelal
invloed van andere
beleidsinitiatieven en dit vaak
in negatieve zin. Aspecten als
koolstofopslag en het
beschermen van de
bodemkwaliteit zijn moeilijk in
te brengen in
beleidsinitiatieven gelinkt aan
biomassa.
Kaderrichtlijn afval:
Wat?
In 2014 werden de doelstellingen van de
kaderrichtlijn afval geëvalueerd. Deze evaluatie
vormde de basis om de de doelstellingen in de
Kaderrichtlijn Afval, de Stortrichtlijn en de
146
Met het oog op het verbreken
van het bestaande verband
tussen groei en
afvalproductie, zet de EU een
wetgevingskader op teneinde
de hele afvalcyclus, van
productie tot vernietiging, te
controleren met de nadruk op
de nuttige toepassing en
recycling.
Verpakkingsrichtlijn. De Europese Commissie
lanceerde begin juli 2014 hieromtrent een
voorstel ter wijziging van deze richtlijnen en een
communicatie rond circulaire economie die in de
komende periode door het Europese Parlement
en de Raad behandeld zullen worden. Er heeft
ook een ex-post evaluatie van een aantal
richtlijnen plaats gevonden. Relevant in deze
context is de evaluatie van de Slibrichtlijn. Op
basis van de resultaten kunnen er aanpassingen
volgen vanaf 2015.
Relevantie?
Artikel 4 – afvalhiërarchie
1. Bij het opstellen van
wetgeving en
beleidsinitiatieven voor de
preventie en het beheer van
afvalstoffen wordt als
prioriteitsvolgorde de
volgende afvalhiërarchie
gehanteerd:
a) Preventie;
b) Voorbereiding voor
hergebruik; c) Recycling;
d) Andere nuttige toepassing,
bv. Energieterugwinning;
e) Verwijdering.
Bepalingen wanneer wordt
een afvalstof als grondstof
beschouwd?
Einde-afvalcriteria.
Einde-afval criteria voor compost en digestaat
Voorwaarden:
- algemeen gebruik voor een
specifiek doel
- een markt voor de stof
- voldoen aan technische
voorschriften en geldende
productwetgeving en –normen
- gebruik v/d stof geen
negatieve gevolgen voor
milieu en gezondheid.
Daarbovenop worden voor
specifieke stromen specifieke
criteria ontwikkeld.
Indien compost/digestaat voldoet aan de eindeafval criteria (die betrekking hebben op
input/proces/output), kan het als een product
binnen de EU markt verhandeld worden. Op dit
moment is het onduidelijk of deze EU einde-afval
criteria er zullen komen of dat de Europese
Commissie zich beperkt tot productnormeringen
voor compost/digestaat binnen het kader van de
herziene meststoffenverordening.
Groenboek kunststoffen:
Wat?
Het Groenboek over een Europese strategie over
kunststofafval in het milieu vormt een aanzet tot
een brede beschouwing over de manieren
waarop kan worden gereageerd op de
uitdagingen voor het overheidsbeleid met
betrekking tot kunststofafval, maar die tot
dusverre niet worden aangepakt in de
147
afvalwetgeving van de EU. De follow-up ervan
maakt integraal deel uit van een bredere
evaluatie van de afvalwetgeving.
Relevantie?
De Europese Commissie werkt voorstellen uit op
basis van de input die het kreeg op het
groenboek kunststoffen.
Biodegradeerbare/biogebaseerde/composteerbar
e plastics vormen een van de bediscussieerde
topics.
Product Environmental Footprint (PEF):
Wat?
In het kader van het Duurzame consumptie en
productie Actieplan en het Stappenplan naar een
hulpbronnenefficiënt Europa wordt er gewerkt
aan een geharmoniseerde methodologie voor
(voorlopig) vrijwillige criteria om de milieu-impact
(ruimer dan alleen de uitstoot van
broeikasgassen) van producten te bepalen.
Relevantie?
Voeding/veevoeding/dranken en daaraan
gerelateerde aspecten (zoals meststoffen,
voedingsverpakkingen, catering) zijn een van de
focuspunten.
Verpakkingsrichtlijn:
Wat?
Reeds sinds de jaren 1980 wordt er Europees
beleid gevoerd omtrent verpakkingen. In 1994
kwam er een richtlijn die in 2004 herzien werd en
ook in 2014 opnieuw herbekeken wordt.
Relevantie?
De Europese Commissie lanceerde in dit kader
een inperking op kunststof draagtassen. Er is een
lopende discussie of biodegradeerbare en
composteerbare varianten van kunststof
draagtassen binnen of buiten de scope van deze
inperking passen.
MARE
Mededeling Blauwe groei.
Kansen voor mariene en
maritieme duurzame
groei/Consultatie Mariene
biotechnologie:
Wat?
Initiatieven van de commissie i.k.v. mariene
biotechnologie
Op basis van de consultatie worden er initiatieven
verwacht van de Europese Commissie om de
mogelijkheden van mariene biotechnologie te
benutten, de sector te ondersteunen en een
Europees kader te creëren.
In deze mededeling uit 2012
wordt mariene biotechnologie
geïdentificeerd als een van de
vijf focusgebieden. Mariene
biotechnologie is het gebruik
van mariene biomaterialen als
148
doel of grondstof van
biotechnische toepassingen.
Verbeteringen in de
aquacultuur zijn een reeds
goed uitgebouwd voorbeeld.
Meer nieuwe toepassingen
zijn bijvoorbeeld brandstof uit
algen, het ontwikkelen van
medicijnen op basis van zeesponsen, enz. In 2014 werd
een publieke consultatie
georganiseerd om het
potentieel van mariene
biotechnologie te
onderzoeken.
Relevantie?
Mariene biomaterialen kunnen
toepassingen hebben in
voeding, veevoeding,
materialen en energie.
Hierdoor maken ze deel uit
van het debat rond duurzaam
beheer van biomaterialen.
RTD
Bio-economie strategie:
Wat?
Deze strategie formuleert een
omvattende aanpak van de
uitdagingen die we vandaag
de dag in Europa ervaren op
vlak van ecologie, milieu,
energie, voedselvoorziening
en hulpbronnen. De bioeconomie moet de EU
toestaan om te leven en
groeien binnen de eigen
limieten zonder een negatieve
impact op het milieu en moet
er voor zorgen dat we naar
een post-petroleum tijdperk
kunnen evolueren.
Relevantie?
De strategie benadrukt onder
andere de nood aan het
hanteren van een cascade
voor het duurzaam beheer
van biomaterialen.
Key enabling technology
(KET) Industriële
biotechnologie:
Wat?
In de Mededeling
Voorbereiden voor onze
149
toekomst: een
gemeenschappelijke strategie
ontwikkelen voor
sleuteltechnologieën in de EU
identificeerde de EU een
aantal sleuteltechnologieën
(KETs) die de industriële- en
innovatiecapaciteit van de EU
om in te spelen op
maatschappelijke uitdagingen
te versterken. In het kader
van de Innovatie Unie en het
Industrieel beleid wordt voor
deze KETs een faciliterend
kader gecreëerd.
Relevantie?
Industriële biotechnologie
(witte biotechnologie) gebruikt
enzymes en microorganismes om
biogebaseerde producten te
maken die hun toepassing
vinden in de chemie,
farmacie, voeding en
veevoeding,
verzorgingsproducten,
detergenten, papierindustrie,
bio- energie en textiel.
SANCO
Novel food:
Wat?
Alle voeding en
voedingsbestanddelen die
voor 15 mei 1997 niet voor
humane consumptie gebruikt
werden in de EU worden
beschouwd als “novel food”.
Hierdoor moeten ze een
risicoanalyse doorlopen zodat
men zeker kan zijn dat ze
geen gevaar voor de
gezondheid kunnen
betekenen. Indien er een
toestemming komt om het
product op de markt te
brengen kan dit product
bepaalde
etiketteringsvereisten
opgelegd krijgen en
bepalingen omtrent
toepassing. Dit alles met het
oog op het waarborgen van
de volksgezondheid.
Relevantie?
Nieuwe toepassingen in de
voeding zijn onderworpen aan
150
het Novel food kader. Dit kan
bepaalde toepassingen
bemoeilijken of vertragen.
Genetisch
gemodificeerde
organismen (ggo’s):
Genetisch gemodificeerde organismen
(ggo’s):
Wat?
Wat?
Ggo’s zijn organismen, zoals
planten en dieren, wiens
genetische eigenschappen
werden gewijzigd. Om de
veiligheid te garanderen is er
een EU kader ontwikkeld om
de genetisch gemodificeerde
voeding en veevoeding te
reguleren. Ook zijn er
bepalingen omtrent het telen
van genetisch gemodificeerde
gewassen. Dit kader moet er
voor zorgen dat het
menselijke leven, welzijn en
gezondheid alsook het milieu
en de consumentenbelangen
beschermd worden.
Tegelijkertijd moet de goede
werking van de interne markt
gewaarborgd blijven.
Aanpassing van het beoordelingssysteem dat
ggo’s al dan niet toe laat. Er zou zowel op EU
niveau als op lidstaat niveau een beslissing
genomen worden. Indien op EU niveau na de
risicoanalyse een bepaalde ggo geautoriseerd
wordt, kan een lidstaat de teelt van de ggo nog
steeds verbieden op het eigen grondgebied of
een deel van dit grondgebied.
Relevantie?
Genetisch gemodificeerde gewassen vinden hun
toepassing in voeding, veevoeding, biomaterialen
en bio-energie.
Relevantie?
Genetisch gemodificeerde
gewassen vinden hun
toepassing in voeding,
veevoeding, biomaterialen en
bio-energie.
Verordening Dierlijke
bijproducten:
Wat?
Stelt de
gezondheidsvoorschriften
vast inzake niet voor
menselijke consumptie
bestemde dierlijke
bijproducten. Stelt
veterinairrechtelijke en
volksgezondheidsvoorschrifte
n vast voor het verzamelen,
vervoeren, opslaan, hanteren,
verwerken en gebruiken of
verwijderen van dierlijke
bijproducten.
151
Relevantie?
Bepaalt mogelijke
toepassingen en bijhorende
voorwaarden van dierlijke
bijproducten (bv. mest, of
voeding die niet langer
geschikt is voor mens wel nog
geschikt is voor dier, …
Tabel 23. Overzicht van de bestaande en toekomstige beleid(sinitiatieven) per departement die relevant zijn
voor het Vlaamse biomassalandschap in het kader van het Actieplan Biomassa(rest)stromen.
152
153
BIJLAGE 1: AFKORTINGEN
ABPR: Animal By-Products Regulations
ANB: Agentschap voor Natuur en Bos
BBE: Biogebaseerde economie
BBT: Best Beschikbare Technieken
BEMEFA: BEroepsvereniging van de MEngvoederFAbrikanten
EIP: European Innovation Partnership
EWI: departement Economie, Wetenschap en Innovatie
GSC: Groenestroomcertificaten
GLB: Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
GGO’s: Genetisch Gemodificeerde Organismen
ILUC: Indirect Land Use Change
ILVO: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek
JRC: Joint Research Centre
KET: Key Enabling Technology
L&V: departement Landbouw en Visserij
LULUCF: Land Use, Land-Use Change and Forestry
MIP: het Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform
OBA: Organisch-Biologisch Afval en biomassareststromen
OVAM: Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij
REACH: Registration, Evaluation and Authorisation of CHemicals
VCM: Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking
VEA: Vlaams Energieagentschap
ViA: Vlaanderen in Actie
VITO: Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
VLAREMA: Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en
afvalstoffen
VVSG: Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
WKK: Warmtekrachtkoppeling
154
155
BIJLAGE 2: DEFINITIES
Biomassa (Vlaamse energiewetgeving). de biologisch afbreekbare fractie van producten,
afvalstoffen en residuen van de landbouw met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de
bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsook de biologisch afbreekbare fractie van
industrieel en huishoudelijk afval.
Biomassareststromen. Biomassareststromen omvatten afval- en restfracties van biomassa die
1) niet gebruikt worden waarvoor de biomassa oorspronkelijk bedoeld was of geproduceerd
werd, 2) vrijkomen en mobiliseerbaar zijn en 3) waarvoor een ander, nuttig gebruik mogelijk is.
Denk maar aan reststromen van de voedingsindustrie, dierlijke bijproducten, gft-afval,
sloophout, reststromen van de houtindustrie of stromen die voortkomen uit het beheer van
tuinen, parken, bermen, natuur en landschap. Energieteelten zoals wilg/populier vallen niet
onder de biomassareststromen; die teelt men doelbewust om er bio-energie uit te halen.
Dierlijke mest is ook een reststroom, en wordt meegenomen voor zover het samen met andere
biomassa(rest)stromen wordt verwerkt.
Dierlijke en plantaardige vetten en oliën (def. VLAREMA). alle eetbare dierlijke of
plantaardige oliën en vetten, en een mengsel ervan, die geschikt zijn om aangewend te worden
bij het frituren van voedingsmiddelen, als vermeld in het koninklijk besluit van 22 januari 1988
betreffende het gebruik van eetbare oliën en voedingsvetten bij het frituren van
voedingsmiddelen, door huishoudens of professionele gebruikers.
Driesporenbeleid gft- en groenafval (def. Uitvoeringsplan Organisch-biologisch afval). Het
driesporenbeleid steunt op volgende pijlers, weergegeven in de voorkeursvolgorde:
1. Promotie hergebruik en thuiscomposteren. In eerste instantie dient het hergebruik van
snoeihout en tuinafval en het thuiscomposteren van keuken- en tuinafval te worden bevorderd.
2. Maximale uitbouw groenafvalverwerkingsketen. Aanvullend dient de organisatiestructuur van
selektieve inzameling en verwerking van groenafval en afzet van groencompost te worden
gerationaliseerd, geoptimaliseerd en maximaal uitgebouwd.
3. Maximale uitbouw gft-verwerkingsketen. Tenslotte moet de organisatiestructuur ook voor het
gft-afval verder worden gerationaliseerd, geoptimaliseerd en uitgebouwd.
Einde afval. Wanneer is afval niet langer afval en wordt het een nieuwe grondstof of nieuw
product? De Europese kaderrichtlijn Afval heeft specifieke aandacht voor ‘einde afval’. Het
Materialendecreet neemt de basisvoorwaarden voor het toekennen van het label ‘einde afval’
over uit de Europese kaderrichtlijn Afval. Voor biomassamaterialen zijn op Vlaams niveau
specifieke milieuparameters en eisen vastgesteld voor gebruik als bodem, als meststof of
bodemverbeterend middel. Andere toepassingen zijn ook mogelijk volgens het
Materialendecreet.
Gft-afval (def. VLAREMA). groente-, fruit- en tuinafval dat afkomstig is van het gescheiden
ingezamelde organische deel van het huishoudelijk afval. Het omvat plantaardig
composteerbaar keukenafval en het gedeelte van het tuinafval dat bestaat uit niet-houtig, fijn
materiaal.
Groenafval (def. VLAREMA). het composteerbaar organisch afval dat onder meer vrijkomt in
tuinen, plantsoenen, parken, oevers van waterlopen en wegbermen en natuurgebieden.
Groenbeheer. Alle activiteiten die vermeld worden in de definitie van groenafval cf. het
VLAREMA (groenafval: het composteerbaar organisch afval dat onder meer vrijkomt in tuinen,
plantsoenen, parken, oevers van waterlopen en wegbermen en natuurgebieden) met
156
uitzondering van de natuurgebieden die omwille van hun manier van beheren eerder aansluiten
bij de arealen die onder ‘open ruimte’ worden omschreven.
Hout
A-hout. Houtafval dat enkel een mechanische behandeling heeft ondergaan.
B-hout. B-hout: niet-verontreinigd behandeld houtafval, dus uitgezonderd houtmateriaal dat ten
gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een
beschermingslaag, gehalogeneerde organische verbindingen of zware metalen kan bevatten.
Dat is in het bijzonder het geval voor houtafval, afkomstig van bouw- en sloopafval
C-hout. Houtafval dat als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of van
het aanbrengen van een beschermingslaag, gehalogeneerde organische verbindingen dan wel
zware metalen kan bevatten, met inbegrip van met name dergelijk houtafval dat afkomstig is
van constructie- en sloopafval
Landschapsbeheer. Onderhoudswerken van wegen, terreinen en beheer van kleine
landschapselementen (houtkanten, hagen, knotwilgrijen).
Materiaal. Een materiaal is elke stof die wordt of is ontgonnen, gewonnen, geteeld, verwerkt,
geproduceerd, verdeeld, in gebruik genomen, afgedankt of opnieuw verwerkt, evenals alle
voorwerpen die uit die stoffen zijn vervaardigd. Materialen kunnen primaire grondstoffen zijn,
half afgewerkte of afgewerkte producten, of producten die al geruime tijd in gebruik zijn. Ze
kunnen zowel hernieuwbaar als niet-hernieuwbaar zijn. Materialen zijn in essentie alle stoffen
en voorwerpen of hun componenten die omgaan in onze economie. Het achterliggende idee is
dat zodra er een handeling gebeurt op een stof of voorwerp, die handeling kan leiden tot een
direct milieueffect dat optreedt tijdens de handeling zelf of een indirect milieueffect dat optreedt
in een latere fase van de levenscyclus.
Materialenkringloop. De materialenkringloop is een sleutelbegrip om het materialenbeleid af te
bakenen. Het omvat het geheel van opeenvolgende handelingen in de hele levenscyclus, vanaf
het onttrekken van materialen aan de natuur tot en met het moment dat ze terugkeren naar de
natuur als nieuwe grondstof, als organische stof voor de bodem en zo bijdragen tot bijvoorbeeld
de bodembiodiversiteit. In sommige gevallen doorlopen materialen twee of meer keren dezelfde
kringloop, of twee of meer verschillende kringlopen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als afvalstoffen
worden gerecycleerd tot grondstoffen die voor andere toepassingen worden gebruikt dan het
oorspronkelijke doel. Sommige materialen doorlopen slechts eenmaal een kringloop: als
materialen de cyclus ontginning-productie-consumptie doorlopen en in hun afvalfase niet meer
worden gerecycleerd, maar worden verbrand of gestort.
Open ruimte. natuurgebieden en -reservaten, bossen, landschapselementen... Het effectief
benutte landbouwareaal, bestemd voor productie van gewassen en vee valt niet onder de ‘open
ruimte’.
Organisch-biologische afvalstoffen (def. VLAREMA). Groenafval, gft-afval of organischbiologische bedrijfsafvalstoffen.
Resthout. Hout dat niet voor industriële materiaaltoepassingen wordt gebruikt, exclusief tak- en
tophout.
Verbranding. De thermische behandeling, al dan niet met terugwinning van de geproduceerde
verbrandingswarmte, door de verbranding door oxidatie van materialen alsmede andere
thermische behandelingsprocessen zoals pyrolyse, vergassing en plasmaproces, voor zover de
producten van de behandeling vervolgens worden verbrand.
Voedselverlies. Elke reductie in het voor menselijke consumptie beschikbare voedsel, die in de
voedselketen, van oogst tot en met consumptie, plaatsvindt.
Voedselverspilling. De term wordt meestal gebruikt om het verlies van voedsel dat nog perfect
bruikbaar is voor menselijke consumptie aan te duiden. Voedselverspilling wordt vooral gebruikt
157
voor communicatie met en sensibilisatie van het brede publiek. Voedselverlies is de
overkoepelende term.
Zeefoverloop. Zeefoverloop is de licht verontreinigde houtfractie die tijdens of na het
composteringsproces wordt afgescheiden. Ze is afkomstig van een vergunde groen-/gftafvalcompostering met kwaliteitsopvolging, die beschikt over een keuringsattest voor de
geproduceerde compost.
158
159
BIJLAGE 3: REFERENTIES
ANB et al. (2012). Graskracht.
Biogas-E (2013). Jaarverslag.
Het MIP II project Limburgs Groen
Evers S. (2014). OVAM-stagewerk i.k.v. opleiding bioingenieur KUL.
Inagro (2014). Presentatie valorisatie reststromen op Biorefine-workshop.
Kips, L & Van Droogenbroeck, B. (2014). Valorisatie van groente- en fruitreststromen:
opportuniteiten en knelpunten. ILVO-mededeling 165. 70 p
Kwant K. (2014). Biobased ontwikkelingen in Nederland en de bijdrage van Green deals ,
Rijksdienst Ondernemend Nederland (RON), presentatie op overlegplatform organischbiologisch afval, Mechelen.
IWG Bio-economie (2013). Bio-economie in Vlaanderen: visie en strategie van de Vlaamse
overheid voor een duurzame en competitieve bio-economie in 2030.
IWG Voedselverlies (2012). Synthesedocument Voedselverlies in Vlaanderen
IWG Voedselverlies (2014). E-zine voedselverlies.
ORBIT (2014). Conference on organic resources. New challenges, new responses in the 21st
century.
OVAM (2011a). Nulmeting van voedselverspilling bij Vlaamse gezinnen via sorteeranalyse van
het restafval.
OVAM (2011b). Verzameling van kwantitatieve gegevens van organisch-biologisch afval horeca
– Eindrapport.
OVAM (2012). Voedselverlies in ketenperspectief.
OVAM (2013) Inventaris Biomassa 2011-2012, 95 p.
OVAM-Arcadis (2014). Sectorspecifieke aanpak van de selectieve inzameling bij kmo’s, studie
in opdracht van de OVAM, 2014 – lopende
OVAM, EWI, DAR (2014). Roadmap Kringloopeconomie Biomassareststromen landbouwen voedingssector, 62 p.
OVAM (2014). Ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020, 94
p.
OWS et al. (2014). Bermg(r)as
Uyttendaele D, Noyen F, Van Nieuwenhove K, Verheeke J. 2013. Duurzaam gebruik van
biomassa in een bio-economie. Gezamenlijk advies Minaraad en SALV.
Van Droogenbroeck B. (2014) mededeling, ILVO.
VILT (2014) Franse supermarkten promoten lelijke groenten en fruit. Vilt.be [Online] 14 juli
2014.
VILT (2014) Pilootproject onderzoekt hergebruik melkwei. vilt.be [Online] 28 mei 2014.
VLACO (2014) VIS-project SYNECO (synergie energie met compostering).
VLACO (2014) Activiteitenverslag 2013.
160
Websites:
www.ec.europa.eu
www.emis.vito.be/navigator
www.fi-sch.be
www.ilvogenesys.be
www.oecd.org
www.ovam.be
www.vilt.be
www.vlaanderen.be/landbouw
www.vlaco.be
www.vreg.be
Referentielijst VITO-studie (Manshoven S., Nelen D. (2013). Aanbodprognoses Vlaamse
biomassa-reststromen en verkenning verwerkingsmogelijkheden naar 2020-2030. Studie
uitgevoerd i.o.v. de OVAM, niet gepubliceerd):
8350 ha perelaars in 2012, 25-40 ton/ha
(http://www.plattelandswijzer.be/default.aspx?PageId=160)
Agentschap NL (2013). IA Special. De biobased Economy in Nederland.
http://www.agentschapnl.nl/sites/default/
files/Special%20IA%20Biomass%20to%20Bioproducts.pdf
ARBOR (2013). Inventory techniques for nutrient recovery from digestate. Beschikbaar op:
http://www.vcm-mestverwerking.be/publicationfiles/VCM001_Rapport_04_LR.pdf
Bamelis, L., Ghekiere, G., De Mey, J. (2012). Kleinschalige vergisting in Vlaanderen.
Presentatie op het 2e Vlaams Vergisterforum, 19 september 2012.
Biobased Delta (2013). Openbare samenvatting businessplan. Voorjaar 2013.
http://www.greenchemistrycampus.com/images/uploads/Openbare_Samenvatting_Businesspla
n_Biobased_Delta.pdf
Biogas-E.Haalbaarheidsstudie i.s.m. Howest en Extergy.
Byg I., Diaz J., Øgendal L.H., Harholt J., Jørgensen B., Rolin C., Svava R., Ulvskov P. (2012)
Large-scale extraction of rhamnogalacturonan I from industrial potato waste. Food Chemistry.
Vol.131 (4) 1207-1216
Communicatie StoraEnso (2013). 19 juli 2013 (http://www.storaenso.com/media-centre/pressreleases/2013/07/Pages/stora-enso-invests-in-worldclass.aspx)
d' Hondt E. (2013). Bepaling van het valorisatiepotentieel van rebut peren (2013/SCT/R/036).
Studie uitgevoerd in opdracht van HBB vzw
Daelmans, R. (2012). Vergisten of composteren? Een vergelijkende studie voor natuur- en
bermgrasmaaisel. Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van master in de
toegepaste economische wetenschappen , afstudeerrichting beleidsmanagement. Universiteit
Hasselt.
Franckx, L., Michiels, H., Geeraerts, K;, Withana, S., ten Brink, P. (2013). Subsidies met impact
op het milieu. Methodologie, inventarisering en cases. Studie uitgevoerd in opdracht van
Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie.
OVAM (2012). Verkennende studie over de inzetbaarheid van biomassa en
biomassareststromen in bioraffinagenetwerken in Vlaanderen, studie uitgevoerd door VITO.
Smit A. Gezocht: eiwitten. http://edepot.wur.nl/250905
SmurfitKappa (2013). Tomatenstengels voor Tomatendozen productie.
www.plantenstoffen.nl/public/workshop_verpakking__klaas_van_der_vlist.pdf
161
Vlaco (2013). Eindrapport Graskracht WP 4. Ecologische en economische voordelen digestaat.
Weterings R., Bastein T., Tukker A., Rademaker M., de Ridder M. (2013). Resources for our
Future. Key Issues and Best Practices in Resource Efficiency. HCCS & TNO. Amsterdam
University Press
WUR. Bioethanol uit lignocellullose. http://edepot.wur.nl/3024
www.agro-chemie.nl
www.grassanederland.nl
www.naturafoundation.be/?objectID=128
www.solidpack.eu/nl/index.html
http://www.ecologischbouwen.be/pavatex_houtvezelisolatie.htm
http://www.flandersfood.com/artikel/2011/10/13/effici%C3%ABnt-hergebruik-van-aardappelafval
http://www.greenchemistrycampus.com/nieuws/shared-research-center-biobased-aromatics
http://www.labvision.nl/redactioneel/487-maximale-valorisatie-van-suikerbietenpulp
http://www.senternovem.nl/mmfiles/Agrovezels%20def%20-%200351-03-03-12-002.doc_tcm24254741.pdf
http://www.tno.nl
http://www.vlaco.be
http://www.vlaco.be/vlaco-vzw/nieuws/project-bermgras-van-start
http://www.wageningenur.nl/nl/show/Tomaat-verpakt-in-eigen-blad.htm
https://www.ecn.nl/nl/nieuws/newsletter-nl/2010/oktober-2010/bioraffinage-heeft-beslisttoekomst/
Referentielijst Omgevingsanalyse OVAM:
Algemene bronnen
•
ADEME, (2013). Etat de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des
biodéchets.
•
Awiplan, (2013). State of the art of separate collection and local management of
biowaste, studie uitgevoerd in opdracht van ADEME
•
Clever Consult, (2010). The knowledge based bio-economy (KBBE) in Europe:
achievements and challenges.
•
Dirk Carrez et al., (2012). Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare
grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en
groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI
•
DNV, (2013). Omgevingsanalyse voor BBE in het kader van de OVAM roadmap
kringloopeconomie (ontwerp)
•
E.on Benelux, (2013), Newton, Special biomassa, mei 2013, Magazine ter inspiratie van
E.on-relaties, Rotterdam
•
EUROBSERV’ER, (2012), The state of renewable energies in Europe, Edition 2012,
Parijs.
•
EUROBSERV’ER, (2012). Biogas barometer.
•
EUROBSERV’ER, (2012). Municipal Solid Waste barometer.
•
EUROBSERV’ER, (2012). Solid Biomass barometer.
•
EUROBSERV’ER, (2012). Solid Biomass barometer.
162
•
European Commission – DG Energy, (2011). Results of the public consultation on
additional sustainability measures at EU level for solid and gaseous biomass used in
electricity, heating and cooling.
•
EWEA. EU will exceed renewable energy goal of 20 percent by 2020 (zie
http://www.ode.be/images/Nieuws/nieuws0111/eu%20will%20exceed%20renewable%2
0energy%20goal%20of%2020%20percent%20by%202020.pdf)
•
MIRA, (2013). Cijfers Hernieuwbare energie: groene stroom, groene warmte & koeling
en biobrandstoffen.
•
OVAM, (2012). Verkennende studie naar de inzetbaarheid van biomassa en
biomassareststromen in bioraffinageketens in Vlaanderen, studie uitgevoerd door VITO
in opdracht van de OVAM.
•
PBL Netherlands Environmental Assessment Agency, (2013). EU policy options for
climate and energy beyond 2020, Den Haag.
•
Rathenau Instituut, (2011). Getting to the core of the bio-economy, A perspective of the
sustainable promise of biomass, Den Haag.
•
SERI, (2012). Green economies around the world? Implications of resource use for the
development and the environment, Wenen.
•
VITO, (2011). Benchmarking biomass sustainability criteria for energy purposes. Studie
voor de EC, DG Energy.
•
World Economic Forum, (2010), The future of industrial biorefineries, Geneva.
•
http://ec.europa.eu/research/consultations/bioeconomy/bio-based-economy-for-europepart1.pdf
Bronnen per land
Nederland
Documenten:
•
Agentschap NL, (2012), Statusdocument bio-energie 2012, Den Haag
•
Elbersen et al., (2010), De beschikbaarheid van biomassa voor energie in de Agroindustrie, Wageningen
•
Han Soethoudt, (2012), Reductie voedselverspilling in Nederlandse cateringsector,
Wageningen.
•
Han Soethoudt en Toine Timmermans, (2013), Monitor Voedselverspilling, mid-term
rapportage, Wageningen.
•
HCSS en TNO, (2011), Tussen gouden bergen en groene business,
systeemverkenningen van een biobased economy, Den Haag
•
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2012), Preventie
voedselverspilling en optimalisatie reststromen, Den Haag
•
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2012), Steunpunt
Vergunningverlening bio-energie, Den Haag
•
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2013),
Voortgangsrapportage Green Deals 2012, Den Haag
•
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2012), Hoofdlijnennotitie
Biobased Economy, Den Haag.
•
Ministerie van Infrastructuur en Milieu, (2011), Afvalbrief, Meer waarde uit afval, Den
Haag
•
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, (2012),
Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021, Den Haag
163
•
Paul Gosselink (BOM), (2012), Nieuwe economie uit reststromen: beleid en uitvoering,
Provincie Noord-Brabant en BOM, nieuwe energie en biobased economie.
•
PBL, Netherlands Environmental Assessment Agency, (2012), Sustainability of biomass
in a biobased economy, A quick-scan analysis of the biomass demand of a bio-based
economy in 2030 compared to the sustainable supply
•
Rabou et al., (2006), Biomassa in de Nederlandse energiehuishouding in 2030,
Platform Groene Grondstoffen
•
SIRA Consulting, (2011), De botsende belangen in de biobased economy, Een
inventarisatie en analyse van de belemmeringen in de transitie naar een biobased
economy, Nieuwegein
•
TNO, (2013), Kansen voor de circulaire economie in Nederland, Delft
•
Vereniging Afvalbedrijven, (2013), Groene groei met gft als grondstof, 's-Hertogenbosch
•
Wageningen UR Food & Biobased Research, (2013), De logistiek van biomassa voor
de biobased economy; startnotitie, Wageningen
•
Wageningen UR Food & Biobased Research, (2013), Logistiek Biobased Economy:
toekomstbeelden 2025 & agenda 2013-2017, Wageningen
•
Wageningen UR Food & biobased Research, (2013), Foodbattle, Reductie milieudruk
voedselverspilling op het snijvlak van supermarkt en consument
•
Wetenschappelijke en Technologische Commissie voor de biobased Economy, (2011),
Naar groene chemie en groene materialen, Kennis-en innovatieagenda voor de
biobased economy, Den Haag
•
Werkgroep business plan BBE 2.0, (2011), Groene groei: van biomassa naar business,
Innovatiecontract Biobased economy 2012-2016
•
Werkgroep Business Plan Biobased Economy, (2011),Een punt op de horizon, Aanzet
tot een intersectoraal business plan biobased economy
Websites:
•
http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/duurzame-energie-nederland-den
•
http://www.vertogas.nl/hoofdmenu/wat-doet-vertogas
•
http://www.bioenergieclusteroostnederland.nl/nieuws/302-dvep-ziet-falend-sde-beleidnederland.html
•
http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/groen-beleggen-en-financieren
•
http://www.hieropgewekt.nl/wat-hier-opgewekt
•
http://www.bioenergieclusteroostnederland.nl/
•
http://www.regionoordveluwe.nl/artikelen/item/economie-entoerisme/praktijklaboratorium-voor-biobased-economy
•
http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/1190-nederlandsetoptechnologie-wereldwijd-toegepast
•
http://www.res-legal.eu/search-by-country/netherlands/summary/c/netherlands/s/rese/sum/172/lpid/171/
•
http://wtc.biobasedeconomy.nl/Pages/contact.aspx
•
http://www.biobasedeconomy.nl/bedrijfsleven/bedrijfslevenplatforms/biorenewablesbusiness-platform/
•
http://www.biobasedeconomy.nl/beleid/tkibbe/
•
http://www.be-basic.org/
•
http://wtc.biobasedeconomy.nl/Pages/STW.aspx
164
•
http://www.biocab.nl/nl/home/biocab-homepage.html
•
http://www.biobasedeconomy.nl/beleid/stimuleringsmiddelen/
•
http://www.regionoordveluwe.nl/artikelen/item/economie-entoerisme/praktijklaboratorium-voor-biobased-economy
•
http://wtc.biobasedeconomy.nl/Pages/LogiestiekBiobasedEconomy.aspx?npid=166
•
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/duurzame-economie/green-deal
Frankrijk
Documenten
•
ADEME, (2008). Enquête nationale sur la gestion domestique des déchets organiques.
•
ADEME, (2007). Des bioressources à l’industrie. AGRICE II – Rapport d’activité 20012007.
•
ADEME, xxxx. Roadmap Waste collection, sorting, recycling and recovery
•
ADEME, (2012). DOSSIER DE PRESSE FONDS CHALEUR : lancement du 5ème
appel à projets BCIAT et bilan des 4 premiers.
•
ADEME, (2013). État de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des
biodéchets. Partie 2: Fiches Pays. France. Etat des Lieux.
•
Comité opérationnel (Comop) du plan de développement des énergies renouvelables.
PLAN DE DÉVELOPPEMENT DES ÉNERGIES RENOUVELABLES À HAUTE
QUALITÉ ENVIRONNEMENTALE
•
COMMISSARIAT GÉNÉRAL AU DÉVELOPPEMENT DURABLE, 2012. Le bilan
énergétique de la France en (2012): une consommation en baisse sous l’effet de la
morosité économique.
•
IEE, (2010). Quelles ressources en biomasse pour un système énergétique durable ?
•
MINISTÈRE DE L’ÉCOLOGIE DU DÉVELOPPEMENT DURABLE ET DE L’ÉNERGIE,
MINISTÈRE DE L’AGRICULTURE DE L’AGROALIMENTAIRE ET DE LA FORÊT,
(2012). le plan énergie Méthanisation Autonomie Azote (EMAA)
•
Ministère de l’écologie, du développement durable et de l’énergie, Ministère de
l’agriculture, de l’agroalimentaire et de la forêt, Ministère du redressement productif,
(2012). Usages non alimentaires de la biomasse.
•
Ministère de l'enseignement supérieur et de la recherche, (2007). Stratégie nationale de
recherche et d'innovation.
•
Republique Francaise., (2010). Stratégie de Développment Durable 2010-2013: Vers
une économie verte et équitable.
Websites
•
http://www.developpement-durable.gouv.fr/IMG/pdf/Ref-Bilan_energetique.pdf
•
http://www.developpement-durable.gouv.fr/Les-tarifs-d-achat-de-l,12195.html
•
http://www.institut-economie-circulaire.fr/NOTRE-AMBITION_a64.html
•
http://www.polemaud.com/pole-de-competitivite/innovation-nord-pas-de-calais/accueilsite-pole-maud.html
•
http://www.franceagrimer.fr/content/download/15926/119849/file/DOC_FINAL_Obs_Bio
masse_12-12.pdf
•
www2.ademe.fr/servlet/KBaseShow?sort=-1&cid=96&m=3&catid=23403
•
https://observatoirebiomasse.franceagrimer.fr/DocumentsAccueil/Glossaire%20biomasse/003_004_Glossa
ire_Biomasse.pdf
165
•
http://www.cre.fr/fr/content/download/10063/169627/file/100728_Appel_d_offres_Bioma
sse_2010_Cahier Des Charges-alt1.pdf
•
http://www2.ademe.fr/servlet/doc?id=87330&view=standard
•
http://ecocitoyens.ademe.fr/financer-mon-projet/construction/pret-a-taux-zero
•
http://www.polemaud.com/innovation-nord-pas-de-calais/plasturgie-produitsbiosources/plasturgie-produits-biosources.html
•
http://www.cgeiet.economie.gouv.fr/Rapports/2013_06_13_2012_35_Rapport_bois.pdf
•
http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=1576
Duitsland
Documenten:
•
Bio-economy Research and Technology Council, (2011), Bio-economy Innovation,
Berlin
•
Biotechnologie.de, (2013), The German Biotechnology sector 2013, Berlin
•
Fachagentur Nachwachsende Rohstoffe (FNR), (2009), Aktionsplan der
Bundesregierung zur stofflichen Nutzung nachwachsender Rohstoffe, Gülzow
•
Federal Ministry of Education and Reserach, (2011), National Research Strategy
Bioeconomy 2030, Bonn, Berlin.
•
Federal Ministry of Food, Agriculture and Consumer Protection & Federal Ministry for
the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety, (2009), National biomassa
action plan for Germany, Biomass and sustainable energy supply, Berlin.
•
Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU)
and Federal Environment Agency (UBA), (2012), Ecologically sustainable recovery of
bio-waste, Suggestions for policy-makers at local authorities, Berlin
•
Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU),
(2012), Waste Management in Germany 2013, Facts, data, diagrams, Bonn.
•
Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU),
(2012), Transforming our energy system, The foundations of a new energy age, Berlin.
•
Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU),
(2012), Renewable energies, Drinving Germany's energiewende, Berlin
•
Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU),
(2012), Renewable energy sources in figures, national and international development,
Berlin.
•
Leopoldina, (2012), Bioenergy – Chances and limits, Berlin.
•
UBA, (2012), Globale landflächen und biomasse nachhaltig und ressourcenschonend
nutzen, Dessau-Roßlau
Websites:
•
www.duurzamebrabanders.nl/blog/2012/09/vergelijking-stimulering-duurzame-energiein-duitsland-en-nederland/
•
www.siderea.nl/artikelen/EEG/artikel_EEG.html
•
www.renewables-made-in-germany.com)
•
http://www.dbfz.de/web/en/the-dbfz.html
•
http://www.fzjuelich.de/etn/DE/Foerderung/Foerderthemen/WettbewerbeProjektaufrufe/
KWKModellkommune/kwk_node.html
•
http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/10-ode/800-meer-warmte-uithernieuwbare-energiebronnen166
•
https://www.kfw.de/inlandsfoerderung/Companies/Renewable-energies/
•
http://www.res-legal.eu/search-by-country/germany/
•
http://www.bmbf.de/en/6618.php
•
http://www.biooekonomierat.de/english.html
•
http://www.biosc.de/home
•
http://www.clib2021.de/en/
•
http://www.bio.nrw.de/
•
http://www.bmbf.de/en/20659.php
•
www.nend.eu
Verenigd Koninkrijk
Documenten:
•
AEA Group, (2011), UK and global bioenergy resources and prices, Final Report,
Oxfordshire
•
Anaerobic Digestion Strategy and Action Plan
•
NNFCC, (2012), UK jobs in the bioenergy sectors in 2020, York
•
Defra, (2008), Waste wood as a biomass fuel, London.
•
Deloitte (2012), Knock on wood, is biomassa the answer to 2020?, London
•
Department for Business Enterprise & Regulatory Reform, 2009, Maximising UK
Opportunities from Industrial Biotechnology in a Low Carbon Economy
•
Department of Energy and Climate Change, (2012), UK Bioenergy Strategy, London
•
Department of Energy and Climate Change, (2012), Digest of UK energy statistics
2013, London
•
Department of Energy and Climate Change, (2013), Government Response to the
consultation on proposals to enhance the sustainability criteria for the use of biomass
feedstocks under the Renewables Obligation (RO), London.
•
Department for Environment, Food & Rural Affairs, (2013), Waste Prevention
Programme for England, Call for evidence, London
•
Department for Environment, Food & Rural Affairs, (2013), Consultation on the Waste
Prevention Programme for England
•
Department for Environment, Food & Rural Affairs, (2013), Waste Management Plan for
England, London
•
Department for Environment, Food and Rural Affairs, (2011), Anaerobic Digestion
Strategy and Action Plan, A commitment to increasing energy from waste through
Anaerobic Digestion, London.
•
Department for Environment, Food and Rural Affairs, (2012), Annual Report on
Progress 2011/12
•
Eunomia, (2013), Waste Management Plan for England Strategic Environmental
Assessment: Environmental Report, Final Report for Defra.
•
Green Investment Bank, (2013), Anaerobic Digestion Market Report; London.
•
The Scottish Government, Scotland's Zero Waste Plan, Edinburgh (2010)
•
Welsh Assemby government, Towards zeo waste, one Wales, one planet, (2010).
•
WRAP, (2012), Anaerobic digestion infrastructure in the UK: September 2011
•
WRAP, (2013), Household food and drink waste in the UK in 2012, Oxon.
167
Websites:
•
http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=686
•
http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/880-het-verenigdkoninkrijk-zal-11-van-haar-energie-opwekken-uit-biomassa-in-2020
•
http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/1008-biomassa-kan-deoplossing-zijn-voor-de-britse-energiecrisis
•
http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=755
•
http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/1157-investeringen-in-debritse-bio-energiemarkt
•
http://www.res-legal.eu/search-by-country/united-kingdom/
•
http://www.theguardian.com/environment/2013/aug/18/march-of-the-incineratorsrecycling
•
https://www.gov.uk/household-reward-and-recognition-scheme-guidance-for-localauthorities
•
http://www.parliament.uk/business/committees/committees-a-z/lords-select/scienceand-technology-committee/inquiries/parliament-2010/waste-and-bioeconomy/
•
http://blog.georgefreeman.co.uk/content/government-announces-%C2%A3250m-newfunding-uk-bio-economy
•
http://www.greeninvestmentbank.com/
•
http://www.wrap.org.uk/
•
https://www.gov.uk/
Luxemburg
Documenten
•
Ministère du Dévelopmment Durable et des infrastructures, (2010). Plan Général de
gestion des déchets.
•
Focus on Research and Innovation in Luxemburg N° 3 / (2010). Environmental
innovators hit the spotlight.
Websites:
•
http://www.environnement.public.lu
•
http://www.environnement.public.lu/dechets/dossiers/dechets_biodegradables/index.ht
ml
•
http://www.biomass-innov.fr/index.php
•
http://www.ecoinnovationcluster.lu/
•
http://www.materialscluster.lu/
Brussel
Documenten
•
ADEME, (2013). État de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des
biodéchets. Partie 2: Fiches Pays. Bruxelles. Etat des Lieux.
•
BIM, datum onbekend. Plan voor de preventie en het beheer van afvalstoffen.
•
BIM, datum onbekend. BIOMASSA EN BIO-ENERGIE (HE 12) Van houtkachel tot
industriële centrales
•
BIM, (2012). Secteur de l'Horeca en région de Bruxelles-capitale. Analyse du gisement,
des flux et des pratiques de prévention et de gestion des déchets.
168
•
BIM, (2012). Système d’alimentation durable. Potentiel d’emplois en Région de
Bruxelles-Capitale.
•
België's antwoord op de publieke consultatie rond 'Sustainability of the Food System'
(EC)
Websites
•
http://documentation.bruxellesenvironnement.be/documents/IF_HoReCa_PreventionDe
chet_FR.PDF
•
http://www.green-cook.org
•
http://www.bruxellesenvironnement.be/Templates/Particuliers/informer.aspx?id=12137&
langtype=2060
•
http://www.aee-rbc.be/alimentation-durable/
Wallonië
Documenten
•
ADEME, (2013). État de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des
biodéchets. Partie 2: Fiches Pays. Wallonie. Etat des Lieux.
•
Cluster Technologie Wallonne Energie, Environnement et Développement durable asbl,
(2012). Potentiel d'énergies renouvelables en Région wallonne.
•
IEW, (2012). Position sur la biomasse-énergie.
•
OWD, Project de Plan wallon des déchets, Horizon 2020.
•
Union des Villes et des Communes de Wallonnie, 2013. Missions de la commune, 5.
Environnement, fiche 4: Gestion de déchets
(http://www.uvcw.be/no_index/focus/2277.pdf)
•
België's antwoord op de publieke consultatie rond 'Sustainability of the Food System'
(EC)
Websites:
•
http://energie.wallonie.be/
•
http://environnement.wallonie.be/
•
http://energie.wallonie.be/fr/biometh-10-pour-encourager-l-installation-d-unites-demicro-biomethanisation-dans-les-exploitations-agricoles.html?IDC=8003
Denemarken
•
http://www.mst.dk/English/Agriculture/nitrates_directive/green_growth_agreement/
•
http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=1094
•
http://www.besustainablemagazine.com/cms2/companies-and-universities-join-forcesin-new-danish-biorefining-rd-platform/
•
Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare
grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en
groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI
Finland
•
Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare
grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en
groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI.
•
SITRA, (2011), Distributed biobased economy, driving sustainable growth, Helsinki
•
SITRA, (2011), Sustainable bio-economy, potential, challenges en opportunities in
Finland, Helsinki
Noorwegen
169
•
http://www.indbiotech.no/
•
http://www.forskningsradet.no/en/Funding/BIONER/1253976797119
•
Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare
grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en
groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI
Zweden
•
http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=1001
•
Formas, (2012), Swedish Research and Innovation Strategy for a Bio-based Economy,
Stockholm
•
Swedish Energy Agency, (2012), What is sustainable municiplaity, Eskilstuna
•
http://www.government.se/sb/d/16022/a/190032
Ierland
•
Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare
grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en
groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI
•
Government of Ireland, (2008), Building Ireland’s Smart Economy, A Framework for
Sustainable Economic Renewal, Dublin
•
High-level Group on Green Enterprise, (2009), Developing the green economy in
Ireland
•
Teagasc, (2008), Towards 2030, Teagasc's Role in Transforming Ireland's Agri-Food
Sector and the Wider Bioeconomy, Foresight Report
•
http://www.foodwaste.ie/new-food-waste-regulations/
Spanje (Catalonië)
•
Awiplan, (2013), State of the art of separate collection and local management of
biowaste, studie uitgevoerd in opdracht van ADEME
170