VERZONDEN 04MAART2014 Rijkswaterstaat Minisrerie van Infrastructuur en Milieu Beschikking Datum Nummer Onderwerp 4 maart 2014 RWS-2014/10360 Waterwet (Wtw). Vergunning voor het brengen van stoffen in oppervlaktewater, het onttrekken van oppervlaktewater en het lozen van afvalwater in het IJ voor: Shipdock BV. T.T. Vasumweg 125-131 Postbus 37201 1030 AE Amsterdam Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Aanhef Besluit Voorschriften Aanvraag Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer Procedure Conclusie Ondertekening Mededelingen Bijlage 1: Begripsbepalingen Bijlage 2: Analysevoorschriften Bijlage 3: Tekening Bijlage 4: Dok- en hellingvloerdiscipline Pagina 1 van 35 1. Aanhef De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 28 juni 2013 een aanvraag ontvangen van Shipdock B.V. om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw) voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 De aanvraag is namens de aanvrager ingediend door CSO-Milfac Adviesbureau voor Milieu-Onderzoek. De aanvraag betreft: 1. Het brengen van stoffen, afkomstig van een scheepswerf, gelegen aan de T.T. Vasumweg 125-131 (Postbus 37201, 1030 AE) in Amsterdam in het 1]; 2. Het onttrekken aan en het brengen van water in het 1]. De aanvraag is geregistreerd onder nummer RWS-2013/34543 (Wave nummer: Wtw 13216 en Olo nummer: 894195). De • • • • • • • • • • • • • • • aanvraag omvat de volgende stukken: Aanvraagformulier watervergunning; Beschrijving activiteiten; Tekeningen en foto’s; Informatie pompen; Overzicht stoffen en producten; Risicobeoordeling drempelwaarden; Bedrijfsnoodplan; Analyseresultaten afvalwaterbemonstering + e-M]V 2012; Beschrijving preventieve maatregelen; Toelichting waterstromen en waterbalans; Rapport zuiveringstechnische voorzieningen; Notice to captains of the ships visiting Shipdock BV; Dokvloerdiscipline; Machtiging; Uittreksel kamer van koophandel. De aanvrager is bij brief van 18 juli 2013 met kenmerk RWS-2013/37890 schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog onvoldoende gegevens of bescheiden bevat om deze in behandeling te kunnen nemen en is in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens of bescheiden voor 16 augustus 2013 aan de aanvraag toe te voegen. De ontbrekende gegevens zijn op 2 augustus 2013 ontvangen en geregistreerd onder nummer RWS-2013/40700. Aangezien de aanvraag na het ontvangen van deze gegevens nog steeds niet volledig was, is de aanvrager bij brief van 10 september 2013 met kenmerk RWS 2013/46410 wederom in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. De laatste ontbrekende gegevens zijn op 24 september 2013 ontvangen en geregistreerd onder nummer RWS-2013/48797. Daarmee is de procedure opgeschort met 68 dagen. Pagina 2 van 35 2. Besluit Datum 4 maart 2014 Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen, besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als volgt: 1. Nummer RWS-20 14/10360 De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2, lid 1 en 6.5, onder a Wtw aan Shipdock B.V. te Amsterdam te verlenen voor: a. Het brengen van stoffen, afkomstig van een scheepswerf, gelegen aan de T.T. Vasumweg 125-131 (Postbus 37201, 1030 AE) in Amsterdam in het Ii; b. Het onttrekken aan en het brengen van water in het Ii. II. De watervergunning van Shipdock B.V. van 19 augustus 1996 met kenmerk ANW 96/6979 in te trekken. III. Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen. Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning. Pagina 3 van 35 3. Voorschriften Datum 4 maart 2014 3.1 Voorschriften voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlïchaam Num met RWS-2014/10360 1. Voorschrift 1 Soorten Afvalwaterstromen Het brengen van stoffen in het Ii mag uitsluitend bestaan uit de hieronder genoemde afvalwaterstromen. Deze afvalstromen mogen uitsluitend via het bijbehorende lozingspunt in het oppervlaktewaterlichaam worden gebracht: Lozingspunt Meetpunt Soort afvalwaterstroom 7 (L2) 1 9 fL3) 2 11 (L4) 3 L5 4 12 Eifluent bezinkinstallatie dok 1 en 2 waarin waswater, hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen wordt gezuiverd Eifluent bezinkinstallatie dok 3 waarin waswater, hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen wordt gezuiverd Eifluent bezinkinstallatie dok 4 waarin waswater, hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen wordt gezuiverd Eifluent bezfnkinstallatie van het drijvende dok waarin waswater, hemelwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen wordt gezuiverd Drainwater van dok 1 en 2 bestaande uit opklaarwater, hemelwater, ballastwater, grondwater, lekwater dokdeuren, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen. Drainwater van dok 3 bestaande uit opklaarwater, hemelwater, ballastwater, grondwater, lekwater dokdeuren, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen. Drainwater van dok 4 bestaande uit opklaarwater, hemelwater, bal lastwater, grondwater, lekwater dokdeuren, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen. Afvalwater kelder dok 4 14 Dokwater hoofdpomp dok 1 en 2 15 Dokwater hoofdpomp dok 3 16 Dokwater hoofdpomp dok 4 6 8 10 2. De locatie en nummering van de lozingspunten en/of meetpunten is aangegeven op de schematische tekening zoals is opgenomen als bijlage 3 behorende bij deze vergunning. Pagina 4 van 35 1. 2. 3. Voorschrift 2 Lozingseisen effluent De in voorschrift 1, eerste lid bedoelde bezinkinstallaties voor dok 1 en 2, dok 3, dok 4 en het drijvende dok worden niet zwaarder belast dan 40 m 3 1uur. Waswater van schepen en overige afvalwaterstromen, die mogelijkerwijs door de bedrijfsactiviteiten zijn verontreinigd, dienen voor lozing door een bezinkinstallatie te worden geleid Het eifluent van de in voorschrift 2, lid 1 bedoelde bezinkinstallaties mag alleen in het oppervlaktewater worden gebracht, als de volgende per parameter aangegeven lozingseisen op het betreffende meetpunt niet wordt overschreden. _ozinaseisen meetnunt 1. 2. 3 en 4. Parameter Maximum 1) Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 Eenheid Onopgeloste bestanddelen 100 mg/l Minerale oliën 20 mg/l Gemeten in een willekeurig genomen steekmonster 4. 1. 2. 1. 2. De waarden van de in lid 3 genoemde parameters dienen te worden bepaald volgende de in bijlage 2 genoemde analysevoorschriften. Voorschrift 3 Meten en registreren Het te lozen effiuent van de bezinkinstallaties, als bedoeld in voorschrift 2, lid 1 moet te allen tijde kunnen worden bemonsterd. Daartoe moet het te lozen eifluent via een voorziening worden geleid, die geschikt is voor bemonsteringsdoeleinden. Het debiet van het eifluent van de bezinkinstallaties voor dok 1 en 2, dok 3, dok 4 en het drijvende dok moet worden gemeten en worden geregistreerd. Voorschrift 4 Conserveringswerkzaamheden Het is de vergunninghouder niet toegestaan op, boven of in de onmiddellijke nabijheid van het oppervlaktewater conserveringswerkzaamheden te verrichten aan de buitenzijde van schepen, tenzij de te behandelen delen zich binnen de zijwanden van het dok en boven een verharde ondergrond bevinden en er windafschermende maatregelen zijn getroffen. In afwijking van het gestelde in lid 1 mogen kleine reparaties aan de conservering worden uitgevoerd indien technieken worden toegepast, waarbij de verspreiding van verontreinigingen minimaal is, dat wil zeggen bikken, borstelen (beide handmatig), schuren (handmatig of met een schuurmachine met afzuiging), slijpen, kwasten, rollen en wordt voorkomen dat het oppervlaktewater wordt verontreinigd als gevolg van deze werkzaamheden. Pagina 5 van 35 1. 2. Voorschrift 5 Zorgplicht Schepen worden uitsluitend te water gelaten, wanneer de coating droog is. De vergunninghouder werkt tenminste conform de dokvloerdiscipline, opgenomen in bijlage 4. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-20 14/10360 3.2 Voorschriften voor het brengen in of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaa m 1. 2. 1. 2. 1. 2. Voorschrift 6 Onttrekken van water Het te onttrekken oppervlaktewater uit het 1] mag uitsluitend gebruikt worden voor de brandbluspomp, voor het ballasten van schepen en voor het vullen van de dokken. De locatie van de innamepunten is aangegeven in bijlage 3 van deze vergunning. Voorschrift 7 Brengen van water in het oppervlaktewater De in het 1] te brengen waterstromen mogen uitsluitend bestaan uit de in voorschrift 1, eerste lid genoemde afvalwaterstromen. De locatie van de lozingspunten is aangegeven in bijlage 3 van deze vergunning. Voorschrift 8 Hoeveelheden De hoeveelheid te onttrekken oppervlaktewater, als bedoeld in voorschrift 6, mag niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel genoemde 1ioeveelheden. Capaciteit per Pomp pomp_in_m3/uur 216 Brandbiuspomp 800 Ballastwaterpomp dok 4 150 Brandbluspompen dok 4 (2 stuks) 360 Ballastwaterpomp dok 1, 2 en 3 800 Brandbluspomp dok 4 De hoeveelheid in het Ii te brengen water, als bedoeld in voorschrift 7, eerste lid mag niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel genoemde hoeveelheden. Pagina 6 van 35 Dok Pomp Capaciteit per pomp in m3/uur 1) 1 + 2 10.000 Hoofdpomp (2 stuks) 216 1 + 2 Drainpomp (2 stuks) 1 + 2 Milieupomp (2 stuks) 29 3 Hoofdpomp (3 stuks) 15.000 3 Drainpomp 216 3 Milieupomp 23 Hoofdpomp (3 stuks) 15.000 4 4 Drainpomp 216 4 Milieupomp 55 4 Pomp kelder 2 t) De genoemde pompvermogens zijn nominale vermogens. Het maximale debiet wordt door de opvoerhoogte niet bereikt. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 3.3 Voorschriften van algemene aard Voorschrift 9 Maatregelen bij een ongewoon voorval binnen de inrichting 1. Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft vergunninghouder onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om nadelige gevolgen van die gebeurtenis voor het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. 2. Degene die een inrichting drijft, waarin/waarbij zich een voorval, als hiervoor bedoeld, voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk aan de waterbeheerder. 3. Hij verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot: • de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; • de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen; • andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam van het voorval te kunnen beoordelen; • de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; 4. Zo spoedig mogelijk na een dergelijk ongewoon voorval, moet de vergunninghouder in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder gegevens over de maatregelen verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen. Pagina 7 van 35 1. 2. 3. Voorschrift 10 Contactpersoon De vergunninghouder is verplicht één of meet personen aan te wijzen die in het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bij deze vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de waterbeheerder in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd. De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, wat de contactgegevens zijn ( naam, adres telefoonnummer en e-mailadres) van degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen. Wijzigingen hierin moeten binnen 14 dagen schriftelijk worden gemeld. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 Pagina 8 van 35 4. Aanvraag Datum 4 maart 2014 4.1 Algemeen 4.1.1 Aanleiding Shipdock BV. heeft bij besluit van 19 augustus 1996 met kenmerk ANW 96/6979 een vergunning gekregen op grond van artikel 1, eerste en derde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen van afvalwater met behulp van een werk op het Ii. Deze vergunning wordt sinds 22 december 2009 aangemerkt als Watervergunning. De vergunning is verouderd en dekt niet alle activiteiten van het bedrijf. Zo is het innemen van oppervlaktewater nog niet vergund. Verder is er veel nieuw beleid en wetgeving dat nog niet is geïmplementeerd in de vigerende vergunning. Tenslotte is het bedrijf voornemens om 2 nieuwe ligplaatsen in gebruik te nemen (ligplaats 4 en 5) en in de toekomst, afhankelijk van de economische situatie een drijvend dok aan te schaffen en in gebruik te nemen. Gelet op het bovenstaande heeft het bedrijf een aanvraag ingediend voor een nieuwe vergunning. Nummer RWS- 2014/10360 4.1.2 Bedrijfssituatie Shipdock BV houdt zich bezig met reparatie en onderhoudswerkzaamheden aan zeegaande schepen, drijvende offshore constructies, visserijschepen, binnenvaartschepen, baggermateriaal, sleepboten, patrouillevaaftuigen e.d. en boeien. Het bedrijf is gevestigd aan de T.T. Vasumweg 125-13 1 in Amsterdam. De werkzaamheden omvatten onder meer herstel van (romp)schade, onderhoud en reparatie aan voortstuwingsinstallaties en reinigings— en conserveringswerkzaam heden. Hiertoe beschikt het bedrijf over vier gegraven dokken, 4 reparatie ligplaatsen en één bad out kade. Daarnaast zijn er nog overige voorzieningen zoals een kantoor, een verrijdbare loods, een afvalverzamelpunt, een opslagloods, etc. Dokken De dokken hebben verschillende afmetingen, zowel qua lengte als qua breedte en diepte. In de onderstaande tabel zijn de afmetingen en capaciteiten van de gegraven dokken weergegeven: Dok Dok Dok Dok Dok 1 2 3 4 Lengte 140 m 165 m 205 m 250 m Breedte 22,50 m 24,50 m 30,00 m 39,00 m Diepte 6,90 m 7,70 m 10,00 m 9,90 m Capaciteit 10.000 ton 18.000 ton 32.000 ton 85.000 ton In de toekomst komt er wellicht een drijvend dok bij. De afmetingen van het nieuwe dok zijn nog niet bekend. Vooralsnog wordt uitgegaan van een lengte van circa 204 m en een breedte van 45 m. Het nieuwe drijvende dok zal ter hoogte van reparatie ligplaats 3 wordt gepositioneerd. De • • • • • activiteiten die in de dokken plaatsvinden zijn: Metaalbewerking; Slijpen en schuren; Lassen; Stralen; Reinigen en ontvetten; Pagina 9 van 35 Aanbrengen van organische/anorganische deklagen (conserveren) door middel van kwasten/rollen en/of koud airless spuiten; Hogedruk waterwassen, hydrojetten, hydroblasten; Pijp en fitwerk; Schroefas en roerwerkzaamheden; Timmerwerk / wand en vloerafwerking; Isolatiewerkzaamheden; Installatiewerkzaamheden; Intern Transport. • • • • • • • • Datum 4maart2014 Nummer RWS-2014/10360 Rondom de dokken (en op de ligplaatsen) zijn op het loopbordes aansluitpunten voor drinkwater, ballastwater, brandbluswater, perslucht, zuurstof, propaan en elektra aanwezig. De kades nabij de diverse dokken bestaan uit vloeistofkerende betonnen vloeren. Reparatie ligplaatsen Shipdock beschikt verder over 4 reparatie ligplaatsen met een lengte van respectievelijk 120 m, 230 m, 200 m en 200 m. De kades bij de ligplaatsen bestaan uit vloeistofkerende betonnen vloeren. Aan de verschillende reparatie ligplaatsen worden schepen geassembleerd, (om) gebouwd en gerepareerd. De activiteiten die aan de ligplaatsen plaatsvinden zijn: • Aan- en afmeren van schepen; • Reparatiewerkzaamheden (lassen, slijpen, branden); • Isolatiewerkzaamheden; • Reinigen en ontvetten; Pijp- en fitwerk; • • Schroefas en roerwerkzaamheden (m.b.v. een ponton); • Schilderwerkzaamheden aan de binnen- en buitenzijde van schepen (met kwast en roller). Aan de buitenzijde betreft het alleen het bijwerken van plekjes en de naam van het schip plaatsen; • Installatiewerkzaamheden; • Timmerwerk / wand en vloerafwerking; Bevoorrading, aan- en afvoer van goederen; • • Tijdelijke opslag van goederen in containers op de kade. Het betreft met name werkzaamheden bovendeks of aan de binnenzijde van schepen. Load out kade De bad out kade is voornamelijk bedoeld om installaties en materialen van boord te halen en aan boord te brengen. Op de kade worden geen specifieke werkzaamheden verricht. 4.2 Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd De aanvraag heeft betrekking op: • Het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam; • Het onttrekken aan en het brengen van water in het 1]. Op grond van artikel 6.2, lid 1 van de Waterwet is het verboden om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen, tenzij: • Een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap; Pagina 10 van 35 • Daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur. Op grond van artikel 6.5 onder a van de Waterwet is het verboden zonder vergunning van Onze Minister, onderscheidenlijk het bestuur van het waterschap, water te brengen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam. Datum 4 maart 2014 Nu m met RWS-2014/10360 De hierboven genoemde handelingen zijn derhalve vergunningplichtig. Rijkswaterstaat is waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder van het 1]. Daarom heeft Shipdock bij Rijkswaterstaat een aanvraag ingediend voor een Watervergunning. 4.2.1 Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de handelingen plaatsvinden De activiteit vindt plaats in het 1] dat in rechtstreeks contact staat met het KRW waterlichaam Noordzeekanaal. het KRW-waterlichaam Noordzeekanaal behoort tot de categorie M30 (zwak brakke wateren) en wordt aangemerkt als kunstmatig waterlichaam. Binnen dit waterlichaam zijn geen beschermde gebieden aangewezen. Chemische toestand Op de meetpunten Amsterdam en IJmuiden vindt een normoverschrijding plaats van de prioritaire stoffen som PAK Benzo(ghi)peryleen en Indeno(1,2,3c,d)pyreen. Van de overige relevante stoffen voldoen ammonium, boor, kobalt, koper, thallium, uranium, zink en som PCB’s niet aan de norm. Na correctie op basis van achtergrondgehalte of beschikbaarheid vormen de metalen kobalt en thallium in het waterlichaam Noordzeekanaal geen knelpunt meer. Koper, uranium en zink zijn na de 2e lijnsbeoordeling een aandachtstof vanwege het ontbreken van gegevens voor de toetsing. De overige relevante stoffen 3-chloorpropeen, chlooretheen, cisheptachloorepoxide, coumafos, dibutyltin, dichloorvos, ethylazinfos, heptachloor, heptenofos, mevinfos, methylazinfos, tolclofos-methyl, trichloorfon, triazofos en zilver zijn aangemerkt als aandachtstof vanwege analytische beperkingen (een onvoldoende lage rapportagegrens). De fysisch-chemische parameters fosfaat, stikstof, chloride en doorzicht overschrijden de doelstelling. Hoge chloridewaarden worden echter niet als een ecologisch probleem beschouwd in het Noordzeekanaal. Ecologische toestand De ecologische kwaliteit van het waterlichaam wordt bepaald door de hydromorfo logische en chemische kwaliteit. Voor het waterlichaam Noordzeekanaal zijn de volgende ecologische kwaliteitselementen relevant: • fytoplankton, • macrofyten, • macrofauna en • vis. De huidige situatie per kwaliteitselement is weergegeven in de onderstaande tabel. Pagina 11 van 35 Niet alle kwaliteitselementen voldoen aan het GET voor natuurlijke wateren. Volgens het one out all Out principe (laagste score telt) wordt de huidige ecologische toestand van het waterlichaam Noordzeekanaal ten opzichte van de natuurlijke referentie M30 beoordeeld als ontoereikend. Vanwege menselijk hydromorfologische ingrepen behoort het waterlichaam Noordzeekanaal tot sterk veranderd waterlichaam en zullen de ecologische kwaliteitselementen de GET niet bereiken. Voor de beoordeling van de kwaliteitselementen is daarom een GEP (Goed Ecologisch Potentieel) afgeleid, die rekening houdt met deze ingrepen. De GEP voor kunstmatige wateren is minimaal 0,6. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014, 10360 Periode 2006-2008 0,87 0,01 0,5 0,65 Kwaliteitselement Fytoplankton Macrofyten/Fytobenthos Macrofauna Vissen 42.2 Overzicht afvalwaterstromen De aanvraag heeft betrekking op het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van de volgende afvalwaterstromen/stoffen: Waswater dat vrijkomt bij het reinigen van de schepen; • Mogelijk door de bedrijfsactiviteiten verontreinigd hemelwater uit de dokken; • Opklaarwater; • • Grondwater; • Ballastwater; • Koelwater van schepen; • Huishoudelijk afvalwater van schepen; • Oppervlaktewater dat vrijkomt bij het leegpompen van de dokken; • Lekwater van de dokdeuren. De bovengenoemde afvalwaterstromen/stoffen worden via 12 lozingspunt(en) in het Ii gebracht. De lozingspunten zijn in onderstaande tabel opgenomen en weergegeven in bijlage van deze vergunning. Lozingspunt Meetpunt Soort afvalwaterstroom 7 (L2) 1 9 (L3) 2 11 (L4) 3 L5 4 Eifluent bezinkinstallatie dok 1 en 2 waarin waswater, hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koe Iwater van schepen wordt gezuiverd Effiuent bezinkinstallatie dok 3 waarin waswater, hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen wordt gezuiverd Effiuent bezinkinstallatie dok 4 waarin waswater, hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen wordt gezuiverd Effluent bezinkinstallatie van het drijvende dok waarin waswater, hemelwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen wordt gezuiverd Pagina 12 van 35 12 Draf nwater van dok 1 en 2 bestaande uit: Opkiaarwater, hemelwater, ba Ilastwater, grondwater, lekwater dokdeuren, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen. Drainwater van dok 3 bestaande uit: Opklaarwater, hemelwater, ballastwater, grondwater, lekwater dokdeuren, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen. Drainwater van dok 4 bestaande uit: Opklaarwater, hemelwater, ballastwater, grondwater, lekwater dokdeuren, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen. Afvalwater kelder dok 4 14 Dokwater hoofdpomp dok 1 en 2 15 Dokwater hoofdpomp dok 3 16 Dokwater hoofdpomp dok 4 6 8 10 atum maart 2014 ummer WS- 2014/10360 In de onderstaande paragrafen wordt nader op deze afvalwaterstromen/stoffen en de eventuele zuiveringstechnische voorzieningen ingegaan. Het overige afvalwater zoals huishoudelijk afvalwater en hemelwater van het terrein rondom de dokken wordt afgevoerd naar de gemeentelijke riolering en valt buiten het regime van de onderhavige vergunning. 4.2.2.1 Effluent bezinkinstallaties Shipdock beschikt over 3 bezinkinstallaties voor het zuiveren van het afvalwater uit de dokken. In de toekomst, als het drijvende dok in gebruik wordt genomen, komt er 1 bij. Dok 1 en 2 hebben een gezamenlijke bezinkinstallatie. In deze bezinkinstallaties wordt het waswater dat vrijkomt bij het reinigen van de schepen gezuiverd. Ook het hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater van schepen en koelwater van schepen alsmede het water dat vrijkomt bij het reinigen van de dokvioer voorafgaand aan het uitdokken van schepen, wordt afgevoerd naar de zuivering. Voor een beschrijving van de bezinkinstallaties wordt verwezen naar hoofdstuk 4.2.4. Het reinigen vindt plaats met behulp van een hoge drukreiniger. Naast hogedruk reinigen wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van het hydrojetten of hydroblasten. Bij de laatst genoemde technieken wordt de scheepsromp onder nog hogere drukken schoongespoten waarbij er minder water noodzakelijk is. In totaal wordt er jaarlijks ca. 4800 m3 hoge druk waswater via de verschillende bezinkinstallaties geloosd. Bij het ontvetten van grote oppervlakken wordt het reinigingsmiddel P-506 van Pen Chemie gebruikt. Zwaar vervuilde en vette delen van een schip worden met een flitsspuit ingespoten met onverdund product. Nadat het middel is ingetrokken wordt het met zeer veel water afgewassen. Dat gebeurt gelijktijdig met het hoge drukreinigen van de romp van het schip. Het waswater wordt vanaf de dokvloer naar de bezinkinstallaties gepompt. Het verbruik aan P-506 bedroeg in 2012 130 liter. Het middel is conform de ABM ingedeeld in categorie 11B. Pagina 13 van 35 Het eifluent van de bezinkinstallaties (ca. 204.000 m3/jaar) is met name verontreinigd met onopgeloste bestanddelen en kan daarnaast minerale olie, metalen en PAK’s bevatten. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 4.2.2.2 Opkiaarwater Nadat een Schip in een dok is gevaren, wordt het dok leeggepompt. Zodra als het water is weggepompt, wordt de dokvloer gereinigd om het eventuele slib, dat via het oppervlaktewater in het dok terechtkomt, te verwijderen. Het water dat hierbij vrijkomt (opklaarwater) wordt met de drainpompen opgepompt en direct geloosd op oppervlaktewater. In totaal wordt er jaarlijks ca. 5.000 m3 opklaarwater geloosd. 4.2.2.3 Hemelwater Bij werkzaamheden aan een schip, waarbij verontreinigd afvalwater ontstaat, wordt het hemelwater dat in het dok valt in de bezinkinstallaties gezuiverd. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden, wordt dit water via de drainpompen rechtstreeks op oppervlaktewater geloosd. Op jaarbasis wordt er vanuit de verschillende dokken ca. 26.600 m3 hemelwater op het oppervlaktewater geloosd. Eallastwater 4.2.2.4 Ballastwater wordt door de schepen zoveel mogelijk in het Ii geloosd. De restanten ballastwater onder uit de tanks komen vrij in het dok. Dit water wordt geloosd op het moment dat het schip de blokken raakt en het I]-water uit het dok wordt gepompt. Het ballastwater wordt dus samen met het I]-water ongezuiverd op het oppervlaktewater geloosd. 4.2.2.5 Grondwater Grondwater dat via de dokvloer in de dokken dringt, wordt op dezelfde wijze geloosd als het hemelwater. Bij werkzaamheden aan een schip, waarbij verontreinigd afvalwater ontstaat, wordt het grondwater in de bezinkinstallaties gezuiverd. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden, wordt dit water via de drainpompen rechtstreeks op oppervlaktewater geloosd. Op jaarbasis wordt er vanuit de verschillende dokken circa 21600 m3 grondwater geloosd. 4.2.2.6 Lekwater De dokdeuren van de gegraven dokken lekken water. Hierdoor komt er IJ-water in het dok. Dit lekwater wordt rechtstreeks, zonder tussenkomst van een bezinkinstallatie, teruggepompt in het i Koelwater van schepen 4.2.2.7 Koelwater wordt gebruikt voor het koelen van scheepsmotoren/generatoren. Zodra een schip in het dok ligt, wordt deze aangesloten op het bluswaternet van waaruit koelwater wordt onttrokken. Door de schepen is overigens steeds minder koelwater nodig, zeker als zij in een dok liggen en op walstroom zijn aangesloten. Het koelwater wordt in het dok geloosd. Bij werkzaamheden aan een schip, waarbij verontreinigd afvalwater ontstaat, gaat dit water via de bezinkinstallaties. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden, wordt dit water via de drainpompen geloosd. In totaal wordt er ca. 144.000 m3 koelwater per jaar geloosd. 4.2.2.8 Huishoudelijk afvalwater van schepen Het huishoudelijk afvalwater van schepen bestaat uit afvalwater van douches, wasbakken en toiletten en uit kombuiswater. Afvalwater van douches, wasbakken Pagina 14 van 35 en toiletten wordt voor lozing gezuiverd in de sewage-installatie (zuiveringsinstallatie). Het gezuiverde water en het kombuiswater wordt in het dok geloosd. Bij werkzaamheden aan een schip, waarbij verontreinigd afvalwater ontstaat, gaat dit water via de bezinkinstallaties. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden, wordt dit water via de drainpom pen geloosd. 4.2.3 Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 Preventieve maatregelen De aanvrager heeft de volgende maatregelen getroffen: • Alleen de materialen waarmee daadwerkelijk wordt gewerkt zijn in het dok aanwezig; • Morsingen worden direct opgeruimd en als afvalstof afgevoerd; • Het dok wordt regelmatig gereinigd; • Bij werkzaamheden met olie worden lekbakken toegepast; • Voordat Ii water in het dok wordt ingelaten wordt het gehele dok gereinigd; • Naast hogedruk reinigen wordt steeds vaker hydrojetten of hydroblasten ingezet, hierbij wordt er nog grotere druk gebruikt waarbij minder water noodzakelijk is. • Ballastwater wordt door de schepen zoveel mogelijk in het 1] geloosd. De restanten onder uit de tanks komen vrij in het dok. Door een goede communicatie met de schipper is het overgrote deel van het ballastwater al verwijderd. Tevens wordt het ballast water niet door de waterzuivering geleid, aangezien op dat moment het dok nog schoon is en het ballast water geen verontreiniging bevat. • Door schepen is steeds minder koelwater nodig, zeker als zij in een dok liggen en op walstroom zijn aangesloten. • Het terrein wordt regelmatig geveegd. • Tijdens het verfspuiten worden aan de 1] zijde netten geplaatst op de dokdeuren waardoor verspreiding van verf wordt tegen gegaan. • Aan de andere kopse kant van het dok wordt door verneveling van water voorkomen dat verfdeeltjes zich verspreiden. 4.2.4 Zuiveringstechnische voorzieningen (AWZI) Zoals reeds in hoofdstuk 4.2.2.1 is aangegeven, wordt het waswater dat vrijkomt bij het reinigen van de schepen alsmede het hemelwater, grondwater, huishoudelijk afvalwater en koelwater van schepen, voordat het in het 1] wordt gebracht, door een bezinkinstallatie geleid. In de bezinkinstallaties worden onopgeloste bestanddelen met de daaraan gehechte verontreinigingen zoals PAK’s en metalen verwijderd. In de onderstaande tabel zijn de kenmerken van de bezinkinstallaties weergegeven: Dok Dok 1 en 2 Dok 3 Dok 4 Drijvend dok Benodigde capaciteit 22 m3/uur 20 m3/uur 24 m3/uur 22 m3/uur Toegepaste capaciteit 40 m3/uur 40 m3/uur 40 m3/uur 40 m3/uur Oppervlak 40 40 40 40 m2 m2 m2 m2 Pompcapaciteit 29 23 55 40 m3/uur m3/uur m3/uur m3/uur Pagina 15 van 35 Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de bezinkinstallaties, alsmede voor een toelichting op de werking ervan, wordt kortheidshalve verwezen naar het rapport zuiveringstechnische voorzieningen die als bijlage bij de aanvraag is gevoegd. 4.2.5 Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 Maximale lozïngs- en onttrekkingsdebieten Shipdock beschikt over meerdere pompen waarmee water kan worden geloosd of kan worden onttrokken. In de onderstaande tabel is per dok een overzicht gegeven van de pompen en de omvang van de in- en uitstroomvoorzieningen. Tabel pompcapaciteit en uitstroomvoorzieningen Omvang uitstroomCapaciteit Pomp Dok Voorziening (bxh of 0) in m3/uur’ 1,2 x 3 m 10.000 Hoofdpomp (2 stuks) 1 + 2 216 Drainpomp (2 stuks) 0 0,26 m 1 + 2 29 Milieupomp 1 + 2 0 0,15 m 15.000 2,5 x 3 m Hoofdpomp (3 stuks) 3 216 0 0,26 m Drainpomp (2 stuks) 3 23 Milieupomp 0 0,11 m 3 4,8 x 1,55 m 15.000 Hoofdpomp (3 stuks) 4 216 0 0,26 m Drainpomp (2 stuks) 4 55 0 0,12 m Milieupomp 4 2 0 0,09 m Pomp kelder 4 ‘ De genoemde pompvermogens zijn nominale vermogens. Het maximale debiet wordt door de opvoerhoogte niet bereikt. Tabel pompcapaciteit en onttrekkinqspunten Capaciteit Omvang instroomvoorziening Pomp (bxh of 0) in m3/uur 216 Brandbluspomp 0 0,25 m 800 Ballastwaterpomp dok 4 0 0,5 m 150 Brandbluspompen dok 4 0 0,5 m (2 stuks) 360 0 0,5 m Ballastwaterpomp dok 1, 2 en_3 800 Brandbluspomp dok 4 0 0,5 m n.v.t. Dok 1, inlaat 1 0 1,0 m n.v.t. 0 1,0 m Dok 1, inlaat 2 n.v.t. 0 1,0 m Dok 2, inlaat 1 n.v.t. 0 1,0 m Dok 2, inlaat 2 n.v.t. Dok 3, inlaat 1 0 1,4 m n.v.t. Dok 3, inlaat 2 0 1,4 m m x 2,25 m n.v.t. 4,8 Dok 4, inlaat 1 4,8 m x 2,25 m n.v.t. Dok 4, inlaat 2 De pompcapaciteit en de in- en uitstroomvoorzieningen van het nieuwe drijvende dok zijn nog niet bekend. Pagina 16 van 35 5 Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer Datum 4 maart 2014 De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het waterbeheer: a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Nummer RWS-2014/10360 Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen. De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4 van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is gehouden. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich volgens het toetsingskader op de effecten van uw initiatief op de onder a t/m c genoemde doelstellingen. Aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader volgt in de paragrafen 5.1 en 5.2 de toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer. 5.1 Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam 5.1.1 Regelgeving en beleid Landelijk beleid ten aanzien van emissies Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het preventief beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet: vermindering van de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBT) en waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit. Voor het kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een grote sturende betekenis. De KRW vereist dat alle Europese lidstaten streven naar een goede kwaliteit van alle waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze algemene doelstelling heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. Pagina 17 van 35 Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de verontreiniging’ houdt in dat verontreiniging ongeacht de stofsoort zoveel mogelijk wordt beperkt (voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meet uit: meer aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting), implementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meet aandacht voor een integrale milfeuafweging en meet aandacht voor prioritering. Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie voor de ‘beste beschikbare technieken’ gegeven: ‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld’. - - — Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 — In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (BBT documenten). Deze zijn weergegeven in de bijlage bij de Mor. De in de bijlage aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een adequate invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het bevoegd gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening. De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de beste beschikbare technieken. Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’ houdt in dat als gevolg van de te vergunnen lozing geen significante verslechtering van de waterkwaliteit plaats mag vinden ten opzichte van de bestaande situatie en dat het bereiken van de KRW-doelstellingen niet in gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral van toepassing op nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen. Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door het Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven van EU richtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire stoffen .Het Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de bijlage bij de Mor. De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BBT). De immissietoets draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een individuele lozing in de totale concentratie van een stof in de mengzone, het betreffende waterlichaam en benedenstrooms. In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de waterplannen nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen rekening moet worden gehouden bij de vergunningverlening. (art. 6.la Waterbesluit). Verder verwijst de Waterwet voor het kader van de vergunningverlening ook naar het stelsel van milfeukwaliteitseisen voor waterkwaliteit (art. 6.21 in combinatie met art. 2.1 en Pagina 18 van 35 2.10 van de Waterwet en art. 4 van de Krw). Bij vergunningverlening wordt daarom getoetst aan dezelfde getaiswaarden voor de waterkwaliteit die in het kader van het effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de waterplannen aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het Handboek Immissietoets is aangegeven. De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen wordt gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan kan voldoen. Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt daarom onderdeel uit van de immissietoets. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden tot het voldoen aan de criteria uit de Immissietoets, volgt een analyse van de voorziene maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling van de milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen waterlichamen. Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering van de situatie worden toegestaan. Getoetst moet worden of de verlening van de vergunning verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet. Indien dit niet het geval is wordt een vergunning geweigerd of worden onder voorwaarden aanvullende eisen gesteld. Beleid bedrijfstak ten aanzien van emissies Het beleid voor scheepswerven is verwoord in het rapport: • “Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten’ dat in 1991 is opgesteld door werkgroep VI van de Coördinatiecommissie Uitvoering Wet verontreiniging oppervlaktewateren (CUWv0). • Werkboek milieumaatregelen metalelektro industrie onder C. Bewerkingsprocessen, C6 Scheepsbouw en -reparatie (augustus 2007). Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroeps vaart en grote jachten. Bij het conserveren van schepen kan verontreiniging optreden van het water en de waterbodem. Onder conserveren wordt het verwijderen (al dan niet met een straalmiddel, mechanisch of handmatig) van uitwendige aangroei, corrosie en/of oude verflagen van objecten, alsmede het aanbrengen van verfsystemen verstaan. De verontreiniging van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt door de stoffen in het opgebrachte verfsysteem die diffuus (door uitloging) of ten gevolge van de conserveringswerkzaamheden in het oppervlaktewater terecht kunnen komen. In de binnenvaart werden onder andere teerproducten toegepast die polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) kunnen bevatten. Een aantal PAK’s worden aangemerkt als zwarte lijststoffen. Voor zwarte lijststoffen geldt in beginsel dat de lozing moet worden beëindigd door toepassing van bronmaatregelen. Hierbij valt te denken aan het vervangen van de PAK-houdende teerproducten door PAK-vrije producten, zoals bitumen of twee componenten epoxyverven. Door vervanging van het verfsysteem wordt niet alleen de puntlozing vanaf de werf gereduceerd maar ook de diffuse lozing, die in Nederland de grootste PAK-bron vormt. Inmiddels is het gebruik van teerproducten nagenoeg uitgefaseerd. Pagina 19 van 35 Verder wordt in het rapport vermeld dat op dit moment op veel Nederlandse werven wordt gewerkt volgens de dok- en hellingvloer discipline. Dit is een regeling in hoofdzaak van organisatorische aard, gericht op het beperken van (het risico van) de verontreiniging van water/waterbodem, bodem en lucht, alsmede op een goed afvalstoffenbeheer, in het bijzonder bij conserveringsactiviteiten. Naast de brongerichte maatregelen is het noodzakelijk dat de werven zelf saneringsmaatregelen nemen teneinde de lozing van verontreinigende stoffen te beperken. Sanering dient plaats te vinden conform de BBT. Datum 4maart2014 Nummer RWS-2014/10360 Het afvalwater dat vrijkomt bij conserveringswerkzaamheden moet worden opgevangen en worden behandeld. Bezinking wordt gezien als goede behande lingsmethodiek die voldoet aan het eerder genoemde criterium. Daarnaast dienen er bij gritstralen en verfspuiten in de open lucht windbeïnvloedende/ afschermende maatregelen te worden genomen. Met het bovengenoemde pakket aan maatregelen wordt in hoofdlijnen invulling gegeven aan het beleid. Werkboek milieumaatregelen metalelektro industrie onder C. Bewerkingsprocessen, C6 Scheepsbouw en -reparatie (augustus 2007). Dit rapport is in beheer bij de Facilitaire Organisatie Industrie (EO-Industrie). Deze organisatie ondersteunt de uitvoering van het Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie voor gemeenten, provincies, waterschappen en het rijk. De belangrijkste punten uit het rapport zijn: • Maatregelen (preventief, curatief) welke genomen dienen te worden voor de helling Specifieke aandachtspunten voor scheepwerven; • Maatregelen welke genomen dienen te worden bij processen (maatregelen bij coaten, conserveren, verven, lassen, etc.). Ondanks de (internationale) uitfasering van tributyltin in de coating van schepen is het vrijkomen van deze stof bij de activiteiten van scheepswerven niet uitgesloten. Daarom blijven naast preventieve, aanvullende maatregelen noodzakelijk. Het PRTR-verslag In februari 2006 is de EG-verordening PRTR (European Pollutant Release Transfer Register) in werking getreden. De verordening verplicht bepaalde bedrijven hun emissies naar water, lucht, bodem en afvaltransport te rapporteren aan de overheid. De overheid valideert deze rapportage en stelt ze beschikbaar aan het publiek. De gegevens van alle E-PRTR-plichtige bedrijven worden openbaar gemaakt op een internetsite. De EU heeft een Richtsnoerendocument opgesteld, waarin de verordening wordt toegelicht en een aantal (indicatieve) voorbeelden van uitwerkingen van verplichtingen uit de verordening zijn opgenomen. In bijlage 1 van de EG-verordening PRTR staat omschreven welke bedrijven onder de werkingsfeer van de verordening vallen. Het gaat veelal om activiteiten die onder de IPPC-richtlijn vallen. Er zijn enkele afwijkingen en aanvullende categorieën ten opzichte van IPPC. Deze staan in het overzicht Vergelijking van IPPC- en E-PRTR activiteiten. Bedrijven hoeven alleen te rapporteren over emissies als deze boven de gestelde drempelwaarden uitkomen (zie bijlage 2 van de verordening). De E-PRTR bedrijvenpopulatie in Nederland omvat waarschijnlijk 2.500 bedrijven, waar onder Pagina 20 van 35 een groot aantal agrarische bedrijven. De inschatting is dat 1.200 van deze bedrijven daadwerkelijk moet rapporteren. Het initiatief om te bepalen of in het kader van E-PRTR moet worden gerapporteerd, ligt bij de bedrijven. Bedrijven kunnen contact opnemen met hun bevoegde gezag voor meer informatie. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 In Nederland is de E-PRTR geïmplementeerd door de Uitvoeringswet, het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling “EG-verordening PRTR en PRTR protocol”. Zo is onder andere een nieuwe titel ‘Titel 12.3. De EG-verordening PRTR en het PRTR-protocol’ aan de Wet Milieubeheer toegevoegd. Juridisch gezien is nu sprake van twee afzonderlijke rapportageverplichtingen (Milieujaarverslag en het PRTR-verslag). In de praktijk wordt gewerkt met één elektronische applicatie, het e MJV. Beleid ten aanzien van stoffen en preparaten Voor een goede uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mate waarin de in het oppervlaktewater te brengen grond en hulpstoffen, tussen- en eindproducten een potentieel gevaar vormen voor het aquatisch milieu. In mei 2000 is hiervoor door de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) de Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten (hierna ABM) vastgesteld. De ABM hanteert de parameters en criteria uit de geldende Europese stoffen en preparaten regelgeving die worden geïmplementeerd in de Wet Milieugevaarlijke stoffen. De ABM deelt voor alle bedrijfstakken op een transparante en eenduidige wijze de in het oppervlaktewater te brengen stoffen en preparaten (hierna stof te noemen) in op grond van de eigenschappen. Daarbij geeft de methodiek aan welke saneringsinspanning (emissiebeperkende maatregel) bij een bepaalde stof, gezien de eigenschappen, wenselijk is. Uit de ABM volgt een aanduiding van de waterbezwaarlijkheid en een suggestie voor de saneringsinspanning (BBT, of waterkwaliteitsaanpak). De ABM is een hulpmiddel bij het vaststellen van de gewenste saneringsinspanning en gaat niet in op het wel of niet gebruiken van een stof, of het beoordelen van de restlozing. De ABM is beschreven in het CIW-rapport “Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid van water”. Zij sluit aan bij de Europese regelgeving inzake het indelen, verpakken en kenmerken van stoffen en preparaten. 5.1.2 Overwegingen ten aanzien van de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit) Preventie en goodhousekeeping Om verontreiniging van het oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen, heeft het bedrijf een aantal preventieve maatregelen getroffen. Voor een overzicht van deze maatregelen wordt verwezen naar hoofdstuk 4.2.3 van de overwegingen. Om het verwaaien van waternevel, gritstof of verfnevel (overspray) naar het oppervlaktewater te voorkomen worden er bovenop de dokdeuren fijnmazige netten gehangen. Verder wordt het verwaaien van verfnevel tot een minimum beperkt door onder andere de afstand tussen de spuitnozzie en het object optimaal te kiezen, met de kleinst mogelijke spuithoek te werken en eventueel een lans te gebruiken. Deze maatregelen maken onderdeel uit van de dok- en hellingvloerdiscipline, die in bijlage 4 van de vergunning is opgenomen. Pagina 21 van 35 De maatregelen worden gezien als goede invulling van het waterkwaliteitsbeleid dat primair gericht is op preventie. Ook bij afbouwwerkzaamheden aan de kade en met name bij werkzaamheden aan de buitenzijde van schepen moeten preventieve maatregelen worden getroffen, waardoor diffuse emissies naar het oppervlaktewater zo veel mogelijk worden voorkomen. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 In de vergunning wordt voorgeschreven dat het bedrijf moet werken conform de, in bijlage 4 opgenomen dokvloerdiscipline. Verder wordt voorgeschreven dat kleine reparaties van de conservering aan de buitenzijde van afgemeerde schepen alleen mogen worden uitgevoerd indien technieken worden toegepast, waarbij de verspreiding van verontreinigingen minimaal is, dat wil zeggen bikken, borstelen (beide handmatig), schuren (handmatig of met een schuurmachine met afzuiging), slijpen, kwasten, rollen en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat het oppervlak tewater wordt verontreinigd als gevolg van deze werkzaamheden. Tenslotte wordt in het kader van preventie voorgeschreven dat schepen pas te water mogen worden gelaten als de coating droog is. Hierdoor wordt het uitlogen van schadelijke stoffen (biociden) uit de verf zo veel mogelijk voorkomen. Toetsing aan de beste beschikbare technieken (BBT) De activiteiten zijn getoetst aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals verwoord in hoofdstuk 5.1 van de overwegingen. Uit deze toetsing is gebleken dat de maatregelen om de lozing te beperken (bezinkinstallaties) voldoen aan de beste beschikbare technieken. Wel wordt ten aanzien van de werking van de bezinkinstallaties het volgende opgemerkt. Volgens de aanbevelingen van rapport “Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten” moet de minimale bezinktijd 1-1,5 uur bedragen. Uitgaande van de ontwerpcapaciteit van de bezinkinstallaties en de toegepaste capaciteit van deze installaties (zie hoofdstuk 4.2.4) wordt hier aan voldaan. Bij het ontwerp van de bezinkinstallaties is er echter vanuit gegaan dat het huishoudelijke afvalwater en koelwater van schepen buiten de bezinkinstallaties om op het Ii wordt geloosd. In de praktijk worden deze afvalwaterstromen, bij werkzaamheden aan schepen, wel over de bezinkinstallaties geleid. Het huishoudelijk afvalwater wordt aan boord van de schepen gereinigd. De hoeveelheid is naar verwachting beperkt. De hoeveelheid koelwater is aanmerkelijk meer. Volgens de aanvraag wordt er maximaal 144.000 m3 per jaar koelwater verbruikt waarvan een deel, bij werkzaamheden aan een schip, via de bezinkinstallaties wordt geloosd. De hoeveelheid koelwater bedraagt ca. 10 m3/uur. Dit is 25 % van de ontwerpcapaciteit van de zuiveringen. Het koelwater is alleen thermisch verontreinigd. Het leiden van deze afvalwaterstroom via de bezinkinstallaties leidt tot verdunning en heeft daardoor een negatief effect op het zuiveringsrendement van de installaties. Daarom wordt voorgeschreven dat de vergunninghouder, overeenkomstig het ontwerp van de bezinkinstallaties, binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning zodanige maatregelen moet nemen, dat er geen koelwater meer naar de bezinkinstallaties wordt afgevoerd. Verder wordt voorgeschreven dat de bezinkinstallaties niet zwaarder mogen worden belast dan 40 m3/uur, zijnde de capaciteit van de installaties waarbij de verblijftijd minimaal 1 uur bedraagt. Pagina 22 van 35 Zoals in hoofdstuk 5.1.1 is aangegeven, is het vrijkomen van tributyltin bij scheepswerven niet uitgesloten. In het onderhavige geval is het te lozen afvalwater de afgelopen jaren meerdere keren geanalyseerd op tin. Hierbij is geen tin aangetroffen (< 30 pg/l). Het gebruik van tributyltin houdende coatings is niet aangevraagd en wordt derhalve niet vergund. Het gehalte aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK; 6 van Borneif) is zeer laag te noemen. Over het algemeen liggen deze gehaltes onder de 1 pg/l. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 Gelet hierop zullen de activiteiten niet leiden tot onaanvaardbare verontreiniging van het oppervlaktewater, mits Shipdock zich houdt aan: • de in de aanvraag beschreven wijze van uitvoering van de activiteiten; • de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Immissietoets Voor de lozing naar oppervlaktewater is de immissietoets uitgewerkt in het Handboek Immissietoets. Met de immissietoets wordt nagegaan of de restlozing leidt tot onaanvaardbare concentraties in het watersysteem, nadat de beste beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast om de emissie te reduceren. Daarnaast geldt voor nieuwe lozingen dat de immissietoets gebruikt moet worden om te beoordelen of de lozing niet onverenigbaar is met de doelstellingen en belangen zoals genoemd artikel 6.21 van de Waterwet. Bij bestaande lozingen kunnen aanvullende eisen bovenop BBT alleen op grond van de immissietoets worden voorgeschreven als de voor de relevante stoffen in het waterlichaam geldende doelstellingen (hetzij de doelstelling op jaargemiddeldebasis (]G-MKN), hetzij het MTR indien nog geen doelstelling op jaargemiddeldebasis is afgeleid) worden overschreden. Het beheerplan moet dan aanleiding geven de bestaande lozingen opnieuw te bezien. De onderhavige lozing is als zodanig in het beheerplan niet genoemd. Er is vastgesteld dat het Noordzeekanaal voor een aantal stoffen nog niet voldoet aan de daarvoor geldende doelstelling. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4.2.1 van de overwegingen. De immissietoets is uitgevoerd voor de metalen chroom, koper, lood, nikkel en zink en voor de PAK (6 van Borneif). Voor de metalen koper en zink is de tweede lijns beoordeling toegepast, waarbij rekening is gehouden met de biologische beschikbaarheid van deze metalen. Uit de immissietoets blijkt dat de onderhavige lozing geen significante effecten heeft op het bereiken van de doelstelling voor de bovengenoemde stoffen (Toelichting: minder dan 10% toename van de concentratie op de rand van de mengzone OF de concentratieverhoging opgeteld bij het achtergrondgehalte leidt niet tot overschrijding van de gewenste waterkwaliteit). Ook leidt de lozing naar verwachting niet tot acuut toxische effecten voor waterorganismen en/of in het sediment levende organismen binnen de mengzone. Daarom worden er op grond van de immissietoets geen nadere eisen gesteld aan de onderhavige lozing. Lozingseisen In de vergunning is in voorschrift 2 voorgeschreven dat het effluent van de bezinkinstallaties ten hoogste 100 mg/l onopgeloste bestanddelen en 20 mg/l minerale olie mag bevatten. De lozingseisen zijn in overeenstemming met de BBT en zijn gebaseerd op de aanbevelingen uit het CUWv0 rapport Pagina 23 van 35 “Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten’. Datum 4 maart 2014 Nummer Gebruik reinigingsmidde! P506 Bij het reinigen van de scheepsromp wordt af en toe gebruik gemaakt van het reinigingsmiddel P-506 van PEN Chemie. Het middel is nauwelijks toxisch en biologisch goed afbreekbaar. Het middel wordt op grond van de ABM ingedeeld in categorie 11B. De maatregelen ter beperking van de lozing van de aangevraagde stoffen voldoen aan de gewenste saneringsinspanning. Het gebruik van het reinigingsmiddel P-506 in de aangegeven hoeveelheid wordt daarom vergund. - 5.1.3 RWS-2014/10360 Overwegingen ten aanzien van de maatschappelijke functievervulling door watersystemen Beleid voor de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelpian voor de Rijkswateren (BPRW). Voor het Ii gelden de volgende functies: • Koelwater • Energie • Scheepvaart • Watersport en oeverrecreatie • Beroeps- en sportvisserij • Oppervlaktedelfstoffen • Archeologie, cultuurhistorie en landschap Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon & gezond water op orde zijn. Voor de functies drinkwater, natuur, scheipdierwater en zwemwater gelden echter aanvullend op de basiskwaliteit wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen. De aan het 1] toegekende functie(s) stellen geen aanvullende kwaliteitseisen aan het betreffende oppervlaktewater. Bij de toetsing van uw vergunningaanvraag is beoordeeld of het brengen van stoffen in het oppervlaktewater de vervulling van de aan het Ii toegekende functie(s) nadelig beïnvloed(t)(en). Hiervan is geen sprake. 5.2 Beoordeling voor wat betreft het brengen in of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam 5.2.1 Regelgeving en beleid De hoofdlijnen van het nationale beleid voor het waterkwantiteitsbeheer zijn neergelegd in het Nationaal Waterplan, planperiode 2009-2015. Een verdere uitwerking en concretisering van dit beleid is gegeven in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel) en in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2009-20 15. Afspraken over het omgaan met wateroverlast en watertekort liggen vast in peilbesluiten, waterakkoorden en de landelijke Pagina 24 van 35 verdringingsreeks. Het peilbesluit vormt het normatieve kwantitatieve kader voor de waterbeheerder onder gewone omstandigheden. Datum 4 maart 2014 Nummer Het beleid is gericht op een systeem met voldoende water voor alle aan het watersysteem toegekende functies gedurende het hele jaar. Inzet van het waterkwantiteitsbeheer is om deze gewenste situatie onder alle omstandigheden zoveel als mogelijk in stand te houden om wateroverlast, watertekoft, droogte en verzilting te voorkomen. Daarnaast is het Nationaal Waterplan erop gericht om schade aan waterorganismen als gevolg van inbrengen in en onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk te voorkomen. RWS-2014/10360 In het Nationaal Waterplan zijn aan het 1] diverse functies toegekend. Voor een uitgebreidere toelichting op de toekenning van functies wordt verwezen naar paragraaf 5.1.3. Bij de toetsing van uw vergunningaanvraag is beoordeeld of het onttrekken en het lozen van afvalwater vanuit waterkwantiteitsoogpunt deze functies van het 1] nadelig beïnvloedt. 5.4.2 Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaa rste (veiligheid en waterkwantiteit) Het onttrekken en/of in het oppervlaktewaterlichaam brengen van water door Shipdock uit/in het Ii staat vanuit waterkwantiteitsoogpunt de doelstellingen van het waterbeheer niet in de weg. Door het vullen en vervolgens weer leegpompen van het dok is er sprake van een gesloten waterbalans. 5.4.3 Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit) Toets aan ecologische doelstellingen, De aanvraag heeft betrekking op het waterlichaam het 1] dat in rechtstreeks contact staat met het KRW-waterlichaam Noordzeekanaal. De ecologische toestand van het Noordzeekanaal is in hoofdstuk 4.2.1 beschreven. Inname oppervlaktewater Er wordt oppervlaktewater ingenomen voor het: • Vullen van de dokken, • Ballasten van schepen en • Brandbiussysteem langs de dokken en kades. Verreweg het meeste oppervlaktewater wordt gebruikt voor het vullen van de dokken. In 2010 en 2011 hebben er in totaal 110 schepen/jaar in de dokken gelegen. Dit betekent dat er gemiddeld 1 x per 2 weken een dok wordt gevuld. Dit gebeurt onder vrij verval. De hoeveelheid ingenomen water is relatief laag omdat er geen sprake is van een continue onttrekking. De eventueel ingenomen organismen kunnen bij het openen van de dokdeuren de dokken weer verlaten. Gelet hierop kan op voorhand worden gesteld dat het innemen van water geen effect heeft op de populatie van aquatische organismen (met name vissen) in het oppervlaktewater. Ook het leegpompen van de dokken heeft, gelet op de hoeveelheid water per jaar en de grote van de pompen, geen effect op de populatie van aquatische organismen (met name vissen) in het oppervlaktewater. Daarom worden er geen nadere eisen gesteld om het inzuigen van organismen bij het vullen en leegpompen van de dokken te voorkomen. Pagina 25 van 35 In de vergunning worden in dit kader alleen voorschriften opgenomen voor het maximum debiet van de pompen. Het maximum debiet van de pompen van het toekomstige drijvende dok waren ten tijde van het indienen van de aanvraag nog niet bekend en kunnen daarom niet in de vergunning worden vastgelegd. Dit betekent dat het bedrijf voor het drijvende dok alsnog een wijziging van de vergunning moet aanvragen. Als de wijziging alleen betrekking heeft op het onttrekken en het lozen van water (artikel 6.5 onder a Wtw), kan dit met de reguliere procedure (8 weken). Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 6. Procedure 6.1 Algemeen Aangezien de aanvraag betrekking heeft op een samenstel van handelingen, volgt uit het systeem van de Waterwet, dat voor de aanvraag in zijn geheel de afdelingen 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd moeten worden. De procedure is daarom conform het gestelde in de afdelingen 3.4 Awb en 13.2 Wm doorlopen. De aanvraag met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunning hebben van 28 november 2013 tot en met 9 januari 2014 voor het naar voren brengen van zienswijzen ter inzage gelegen. Over de ontwerpvergunning zijn schriftelijke zienswijzen naar voren gebracht door CSO Milfac, namens Shipdock B.V. te Amsterdam bij brief van 6 januari 2014 en kenmerk 13-MA9646-1401003. De zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat: Shipdock B.V. heeft op 1 punt bezwaar tegen de ontwerpvergunning en wel tegen voorschrift 4 waarin wordt voorgeschreven dat de vergunninghouder binnen drie maanden na het in werking treden van de vergunning zodanige maatregelen moet nemen dat er geen koelwater van schepen naar de bezinkinstallatie wordt afgevoerd. Naar aanleiding van deze zienswijze wordt het volgende opgemerkt. Voorschrift 4 is opgenomen om enerzijds verdunning van het afvalwater met schoon oppervlaktewater te voorkomen en anderzijds om de influentpompen van de bezinkinstallaties minder te belasten. Door de grote hoeveelheid koelwater (10 m3/uur) neemt de capaciteit voor de afvoer van andere afvalwaterstromen naar de bezinkinstallaties fors af, waardoor de drainagepompen sneller aanslaan en het water ongezuiverd wordt geloosd. Dit is met name een probleem op het moment dat er schepen worden afgespoten, waarbij het meest verontreinigde water vrijkomt. Dit waswater moet te allen tijde via de zuivering worden geleid. Naar aanleiding van de zienswijze is overleg geweest met Shipdock en heeft het bedrijf het volgende voorstel gedaan om de influentpompen minder te balasten en te borgen dat al het waswater dat vrijkomt bij het reinigen van schepen via de zuiveringen wordt geleid. Pagina 26 van 35 1 De hoeveelheid koelwater die aan een schip wordt geleverd, wordt gereduceerd tot maximaal 5 m3/uur. Hierdoor neemt de kans op een overstort via het drainagesysteem af. Uit berekeningen blijkt dat schepen met een “normale vervuiling” op de scheepshuid tot 6 mm/uur regen nog kunnen worden gereinigd zonder dat er een overstoft plaatsvindt via het drainagesysteem. Bij hogere regenval (meer dan 6 mm/uuc) en schepen met zware vervuiling, waarbij er langer dan 8 uur moet worden gereinigd, zal een grote stalen opvangbak in het dok worden geplaatst die het koelwater afkomstig uit het schip opvangt. In de stalen opvangbak komt een dompelpomp te staan die met een slang het opgevangen koelwater naar de drainput afvoert. De opvangbak en de capaciteit van de pomp zijn dusdanig gedimensioneerd dat al het koelwater afkomstig van de schepen afgevoerd wordt. De dompelpomp wordt aangestuurd door een vlotter zodat de bak niet kan overlopen en de pomp ook niet droog komt te staan. Met dit voorstel kan worden ingestemd. Dit betekent dat voorschrift 4 komt te vervallen. Daarnaast wordt voorschrift 1 aangepast in die zin dat via de lozingspunten 6, 8 en 10 (afvoer drainwater) geen waswater van schepen meer mag worden geloosd. Tenslotte wordt voorschrift 2 aangepast in die zin dat expliciet wordt voorgeschreven dat waswater van schepen en overige afvalwaterstromen, die mogelijkerwijs door de bedrijfsactiviteiten zijn verontreinigd, voor lozing door een bezinkinstallatie moeten worden geleid. Datum 4 maart 2014 N um met RWS-2014/10]60 7. Conclusie De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. 8. Ondertekening DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, namens deze, hoofd afdeling Vergunningverlening, Riikçwtrct ,._ - -‘ Pagina 27 van 35 9. Mededelingen Datum 4 maart 2014 Bent u het nïet eens met dit besluit? Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de bestuutsrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel belanghebbende bij het besluit zijn. Nummer RWS-2014/10360 De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van een beroepschrift: Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent? Welk doel wilt u met uw beroep bereiken? Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere, wellicht eenvoudigere wijze bereiken? - - - Hoe dient u beroep in? Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of Organisatie een beroepschrift indient dan kunt u het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de organisatie is ingeschreven. In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan: uw naam en adres; een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt (bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en zo mogelijk een kopie van het besluit; de reden waarom u beroep instelt; de datum en uw handtekening. Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in rekening gebracht. - - - - Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een vooMopige voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de organisatie is ingeschreven. De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via htto://loket.rechtsraak, nI’bestuucsrecht. daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Pagina 28 van 35 Overige mededelingen: Datum 4 maart 2014 Het hebben van deze vergunning ontslaat de houder niet van de verplichting om de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat derden of de Staat ten gevolge van het gebruik maken van de vergunning schade lijden. Nummer RWS-2014/10360 Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan: 1. het Bureau Verontreinigingsheffing Rijkswateren, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag; 2. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (Postbus 209, 1500 EE Zaandam). Pagina 29 van 35 Bijlage 1, Begripsbepalingen Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 In deze vergunning wordt verstaan onder: 1. ‘Aanvraag’: De aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is op 28 juni 2013 binnengekomen bij Rijkswaterstaat West-Nederland Noord en geregistreerd onder nummer RWS-2013/34543 (Wave nummer: 028.0957.A.wtw13216 en Olo nummer: 894195), aangevuld bij brief van 2 augustus 2013 en van 24 september 2013; 2. ‘Afdeling handhaving’: de afdeling Handhaving van Rijkswaterstaat WestNederland Noord, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem; 3. ‘Afvalwater’: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen; 4. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkeiplan voor de Rijkswateren 20092015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden van www.rijkswaterstaat.nl); 5. ‘Concentratie’: het gehalte van een fsom-)parameter, uitgedrukt in mg/l; 6. ‘Eifluent’: afvalwater afkomstig uit een installatie waarin dit afvalwater een zuiveringstechnische behandeling heeft ondergaan; 7. ‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid; 8. ‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater; 9. ‘Lozingspunt’: een punt van waaruit afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam wordt geloosd/gebracht; 10. ‘Meetpunt’: een intern controlepunt; 11. ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan; 12. ‘Onttrekken’: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam; 13. ‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij een bestuursorgaan; 14. ‘Oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna; 15. ‘Steekmonster’: een op enig moment genomen monster van het afvalwater; 16. ‘Vergunninghouder’: diegene die krachtens deze vergunning handelingen verricht; 17. ‘Waterbeheerder’: de minister van Infrastructuur en Milieu, per adres de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Noord, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem; 18. ‘Werken’: bouwwerk, weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele toepassing van een bouwstof; Pagina 30 van 35 Bijlage 2, Analysevoorschriften Datum 4maart2014 De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de methoden voor de analyse voor afvalwater van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI): N um met RWS-2014/10360 De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de naleving van de emissie-eisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-66001 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Stof/parameter: Onopgeloste bestanddelen Minerale olie NEN-nummer: NEN-EN 872 NEN-EN-ISO 5667-3 Een wijziging in het normblad treedt automatisch inwerking 6 weken nadat de wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de schriftelijke toestemming van de waterbeheerder. Pagina 31 van 35 E DIfl Bijlage 4, Dokvioerdiscipline Datum 4 maart 2014 Principe: Het principe van de dokvloer discipline is: Er vindt een formele functie en taakverdeling plaats tussen de bij de conserveringswerkzaamheden betrokken functionarissen, waarbij het toezicht en de verantwoordelijkheden precies zijn vastgelegd. Werkzaamheden en procedures worden gestandaardiseerd. Er vindt periodiek melding en rapportage plaats, aan de bedrijfsleiding, overde uitvoering van de werkzaamheden en het handhaven van de procedures. Nummer RWS-2014/10360 - - - Functies en Taken: De leiding van Shipdock treft maatregelen voor de opvang, inzameling en afvoer van verontreinigd materiaal en schadelijke stoffen c.q. chemisch afval afkomstig van de conserverings- en scheepsreparatiewerkzaamheden. De bedrijfsleiding informeert en instrueert alle betrokkenen over: Gestandaardiseerde procedures en werkzaamheden. Technieken en hulpmiddelen waarmee vervuiling en lozingen kunnen worden voorkomen. Ieders eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van zijn werkomgeving. Bijzondere afspraken die worden gemaakt ten aanzien van afzonderlijke projecten. - - - - Toezicht en verantwoordelijkheid: Een ieder binnen Shipdock is verantwoordelijk voor de voorkoming, danwel de maximale beperking van lozingen van schadelijke stoffen op het riool en / of oppervlakte water. Ook is een ieder verantwoordelijk voor het voorkomen van vervuiling op andere wijze, voor zover het binnen de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden ligt. Zowel de Dokmeester als de Project / Shipmanagers , of hun plaatsvervangers, controleren de naleving van de procedures en werkafspraken. Afwijkingen worden direct gerapporteerd aan de Manager Production Facilities en de Operations Manager. Bovengenoemde functionarissen zijn gemachtigd het werk zo nodig te onderbreken. De dokvloer discipline geldt onverkort voor een ieder die aan boord van de schepenof in de dokken werkzaam zijn. Zo ook voor onderaannemers en contractors van zowel Shipdock als van de Rederij / opdrachtgever. - Procedures en voorzieningen: 1 Voorbereiden dok: Materialen die vrij komen bij het maken van een nieuw dokbed, dienen zo snel mogelijk opgeruimd en afgevoerd te worden in de daarvoor bestemde bakken / containers. Dokken dienen zo kort mogelijk gevuld te zijn met I]-water, daar de verontreinigingen vanuit de haven, bij langere stilstand van het water,bezinken in het dok. Dit bezinksel moet voor de aanvang van Pagina 33 van 35 conserveringswerkzaamheden weggespoten worden, of het wordt na het conserveren, gelijktijdig met het afgewerkte grit afgevoerd. 2 Indien schepen noodzakelijkerwijs ontballast worden, moet dit gebeuren voordat de conserveringswerkzaamheden zijn begonnen. Voordat straal-, verfen opruimwerkzaamheden aanvangen, moeten de volgende maatregelen genomen worden: o De pompen van de bezinkinstallaties moeten ingeschakeld zijn. o De putten in de dokgoten dienen met de daarvoor bestemde luiken gesloten te zijn. Gritbakken dienen geplaatst te zijn, en moeten tijdens o opruimwerkzaamheden geleegd worden. Het toezicht en controle op bovenstaande maatregelen wordt uitgevoerd door de dokmeester. Het werk dient direct te worden stilgelegd wanneer één van bovenstaande punten niet is uitgevoerd. 3 Voorzieningen: Ankers en kettingen moeten zodanig worden uitgevierd en uitgelegd, dat ze zo min mogelijk oppervlak van de dokvloer in beslag nemen. Alle onnodige obstakels en materialen moeten zo snel mogelijk worden verwijderd van de dokvloer. Afvalmateriaal als lege verfblikken, oud ijzer, afgewerkt grit, oliën etc., dienen te worden afgevoerd in de daarvoor bestemde containers en afvalbakken. 4 De overspray moet tot een minimum worden beperkt, door onder andere de afstand spuitnozzle object optimaal te kiezen, met de kleinst mogelijke spuithoek te werken en daar waar mogelijk een lans te gebruiken. Het aantal te openen verfblikken wordt nauwkeurig afgestemd op de te verwerken hoeveelheid. De verfblikken worden pas geopend wanneer het strikt nodig is. Alle gebruikte verfblikken worden zo goed mogelijk geledigd, eventuele verfresten kunnen op de huid worden aangebracht, of mee gegeven aan het schip. Verfresten kunnen ook worden gedeponeerd in de hiervoor bestemde containers. Verfpompen, slangen en nozzles mogen niet op de dokvloer of wanden worden doorgespoten. Daarvoor dienen vaten aanwezig te zijn. Morsen van verf moet worden voorkomen. Wanneer dit toch gebeurt, moet de gemorste verf direct worden opgeruimd. Wanneer dit niet gebeurt of in onvoldoende mate herstelt wordt, moet dit zo snel mogelijk gemeld worden bij de bedrijfsleiding. 5 Reinigen: Voor het ontdokken dient al het grit te worden opgeveegd en verzameld in de daarvoor bestemde containers. Voordat het water in het dok wordt gelaten, dient de dokvloer “spuit schoon” te zijn. 6 Uitvoering; Verfresten, verdunning, afgewerkte oliën, chemicaliën, lege verfblikken en afgewerkt straalmiddel worden in de daarvoor bestemde containers verzameld en vervolgens afgevoerd. De afvoer en de wijze van afvoer wordt verzorgd door de gebruiker van het product. Dit wordt tevens gemeld aan de navolgende personen: Ten aanzien van, verfresten, straalmiddel etc. de Project / Ship manager Datum 4maart2014 Nummer RWS-2014/10360 - Pagina 34 van 35 Ten aanzien van, oliën, chemicaliën e.d. de Dokmeester en Production Facilities of diens plaatsvervanger. / of Manager 7 Inspectie: Zoals eerder gemeld is de Dokmeester belast met het toezicht op de naleving van de dokvioer discipline. Voor het inlaten van water in het dok moet de met het toezicht belaste functionaris, de vloer e.d. hebben gecontroleerd. 8 Onderaannemers: De bedrijfsleiding sluit, met onderaannemers die bij conserveringswerkzaamheden en scheepsreparatie betrokken zijn, overeenkomsten die de dokvloer discipline ook voor hen en hun werknemers van toepassing doen zijn. Deze overeenkomst moet Shipdock adequate sanctie mogelijkheden verschaffen. 9 Conservering van te water liggende schepen: Het is verboden conserveringswerkzaamheden uit te voeten op of aan te water liggende schepen, tenzij: Vast staat dat deze werkzaamheden op geen enkele wijze kan leiden tot lozing van schadelijke stoffen in het water. De vergunningverlenet “Watetvergunning” zich akkoord heeft verklaard. Datum 4 maart 2014 Nummer RWS-2014/10360 - - 10 Rapportage: De Project- / Shipmanager en Dokmeester of diens vervanger rapporteren aan de bedrijfsleiding omtrent de kwaliteit van kwantiteit van de dokvloerdiscipline. Incidenten, overtredingen en calamiteiten moeten onmiddellijk aan de bedrijfsleiding worden gemeld. Pagina 35 van 35
© Copyright 2024 ExpyDoc