Til voorschriften voor de diverse boottypen

 Het tillen van boten. Voordat we kunnen gaan roeien, zal eerst de boot uit de loods gehaald en in het water gelegd moeten worden. Hierbij is enige kracht nodig, maar handigheid is het belangrijkste. In principe organiseert de stuurman het naar buiten en naar binnen dragen van de boot. Als er geen stuurman is, regelt de instructeur/coach het tillen en anders wordt er een afspraak gemaakt onder de roeiers wie de commando’s geeft. Zorg er voor dat niet iedereen doet wat hij/zij zelf denkt dat goed is, maar dat één persoon leiding geeft! 1. Een skiff til je alleen na het volgen van de praktische instructie die je krijgt bij het behalen van de glad (G) aantekening. Vraag hulp als het kan, om de kans op beschadigingen of botsingen te verkleinen. Aangezien de skiffs zeer compact zijn opgeslagen moet je zorgvuldig zijn bij het uithalen en terugleggen in de stelling. De juiste methode leer je tijdens de praktische til instructie voor skiffs. 2. Grotere boottypen til je: • met minimaal evenveel tillers als het aantal roeiplaatsen, plus • de stuurman/vrouw die het achterste puntje tilt (gezien in de looprichting). De persoon bij het puntje heeft het meeste overzicht en geeft de commando’s. 3. Eén persoon geeft de commando’s luid en duidelijk; dus niet door elkaar roepen. Dit voorkomt tegenstrijdige commando’s waardoor voor de ploeg een onduidelijke situatie ontstaat. 4. In de loods de gladde boten altijd schuin tillen (Fig.1). Door deze boten zo te tillen wordt de kans verkleind dat tegen de riggers van de boten in de stellingen wordt gestoten, met schade als mogelijk gevolg. Fig.1. 5. De boten altijd op de juiste plaatsen tillen (zie volgende pagina’s). Bij verkeerd tillen worden ze te zwaar belast op punten die daarvoor niet geschikt zijn. Dus altijd tillen aan de boorden (als de boot gedraaid is) en aan de binten of de spanten (bij het in het water leggen of uit het water halen) . Nooit aan de riggers. 6. Het roer als laatste naar buiten brengen en weer als eerste terughangen in de daarvoor bestemde rekken. Voorkom dat het roer ergens ligt te slingeren en er op gestapt wordt, of dat het roer wordt beschadigd bij het uit het water halen van de boot. Bankjes altijd met de wieltjes omhoog neerleggen of opbergen. Zo komt er geen vuil aan waardoor de slidings vuil worden en daardoor weer de wieltjes harder slijten. 7. Inleggen/uithalen van C1-­‐ en ongestuurd C2-­‐materiaal nooit over de kielbalk laten glijden. De kielbalk van dit C-­‐materiaal is onvoldoende sterk en beschermd om het over het vlot te laten glijden. Deze boten zijn breed en daardoor lastig evenwijdig aan het vlot in het water te leggen let extra op dat je de huid niet beschadigd (“Voetje aan de rand”). 8. Bij het inleggen/uithalen van de gestuurde C2’en, C4’en en wherry’s de boot haaks op het vlot in het water laten glijden en zoveel mogelijk blijven tillen om de kielbalk niet te zwaar te belasten. De meeste C-­‐boten hebben een beschermende kielstrip op de kielbalk. Als deze aanwezig is kan je de boot voorzichtig over de rand van het vlot schuiven; blijf wel meetillen. Let op dat de ene kant niet hoger wordt getild dan de andere. Dit om te voorkomen dat de huid het vlot raakt (Fig.2). Fig. 2.
Algemeen geldt: Voor het tillen beoordeelt de stuurman/instructeur of er extra helpers nodig zijn. Tijdens het tillen let iedereen goed op of punten en riggers geen schade aanbrengen (oplopen aan) van andere boten, stellingen, deuren enzovoort. De boot kan niet aan alle onderdelen getild en/of gedragen worden: slidings, voetenborden en diagonaallatten zijn niet sterk genoeg. Een boot wordt alleen getild aan de spanten en boorden en, indien aanwezig, de tilstangen. Per boottype wordt beschreven waar iedereen moet gaan staan om te tillen, afhankelijk van het aantal personen dat meehelpt. Voor alle boottypen geldt: nooit zomaar aan een zijkant gaan 'helpen' aangezien dit alleen de boot kantelt en het voor de tillers zeer moeilijk maakt de boot recht te houden. C1 In ieder geval iemand bij elke punt, dus 2 personen. C2x C-­‐twee ongestuurd: Tillen aan de punten, niet verder dan 30cm van de punt gaan staan. Bij 2 personen, ieder 1 punt. Gebruik de tilhoutjes indien aanwezig. Bij 3 personen: de sterkste de ene punt, de minder sterken samen de andere punt. Bij 4 personen: 2 personen per punt. C2x+ C-­‐twee met stuur, scullen: Bij 3 personen: de sterkste de boeg, de minder sterken samen de achterzijde. Bij 4 personen: 2 personen per punt. Gebruik de til houtjes indien aanwezig. C4x+ en C4+ C-­‐vier met stuur: Scullen resp. boordroeien. Bij 4 personen: 2 personen per punt. Bij 6 personen: 1 bij elke punt, andere personen aan beide zijden bij de roeiplaatsen. Bij 5 of 7 tillers: sterke tiller aan ene punt, 2 anderen aan weerszijden van andere punt, andere personen verdelen over de roeiplaatsen. Glad Het tillen van gladde boten verdient extra aandacht. In het algemeen geldt, dat deze boten nooit getild worden aan de voor-­‐ of achterpunt. De 3 persoons opstelling, zoals aangegeven bij de C2+ en C4+ boten, zijn dus niet toelaatbaar voor het tillen van tweeën respectievelijk vieren. Ook voor gladde boten geldt, niet tillen aan voetenborden, slidings, kruisverbanden, riggers, maar aan de dwarsverbindingen van hoofdspanten, tilstangen of de kuip. 1x Skiff: Een skiff wordt boven het hoofd of liggend op de schouder gedragen. De roeier tilt aan het hoofdspant of de tilstang bij het voetenbord, en als die er niet is aan de boorden bij de riggers. Een helper assisteert bij de voorpunt. Een skiff wordt nooit aan beide punten getild. Normaal wordt de boot "van onderen" opgetild en op de schouder gedragen, met het gezicht in de looprichting. 2x Dubbel-­‐twee (scullen): De 1e roeier tilt aan stang/spant bij het voetenbord, de 2e roeier tilt bij het eerste stang/spant achter de waterkering. De boot wordt op de schouder gedragen. Eventueel een eerste helper bij de voorpunt 4x+ en 4+ Dubbel-­‐vier met stuur (scullen), vier met stuur (boordroeien): Bij 4 tillers: boegen aan boegkant van hun roeiplaats, nr. 3 bij de slagplaats, slag bij de stuurplaats. De stuur en eventuele helpers tillen niet aan de punten, maar begeleiden alleen. De punten van de boot zijn niet sterk genoeg gebouwd om te tillen. Na het tillen uit de stelling laat men de boot in de handen zakken. Op het vlot langs de waterlijn aangekomen worden de overslagen losgedraaid en de boot "boven de hoofden" getild. Op het commando "in de spanten" worden de dwarsspanten of de beugels bij kunststofboten beetgepakt en wel zodanig, dat de roeiers zich met het gezicht naar de waterkant kunnen draaien. 4x-­‐ en 4-­‐ Dubbel-­‐vier zonder stuur (scullen) en vier zonder stuur (boordroeien): Bij 4 tillers: boegen aan boegkant van hun roeiplaats, slagen aan de slagkant van hun roeiplaats. Eventuele helpers aan de punten, maar zij tillen niet! Een andere methode bij de gladde vieren is dat hij niet boven de hoofden gedraaid wordt maar zoals bij een C4 tussen de roeiers in. Als de boot boven de hoofden uit de loods gedragen word stappen de roeiers naar weerszijden van de boot en laten hem aan de borden tussen elkaar in zakken, de persoon die de commando’s geeft bepaald wie stuur of bakboord gaat staan. Let wel dat kan alleen op het vlot bij de waterkant en er moeten voldoende dragers aan de land kant van de boot staan omdat de dragers aan de water zijde van de boot moeten omlopen en dus het volle gewicht van de boot aan de land kant komt. Vervolgens kan hij voor de buiken in het water gelegd worden. Het hanteren blijft verder zoals eerder beschreven. Er wordt NOOIT aan de punten getild. 8+ Acht: Boegen aan de boegkant van hun roeiplaats, slagen aan de slagkant van hun roeiplaats. Roeiers kunnen zich indien nodig op lengte verdelen over de boot. Eventuele helpers aan de punten om te begeleiden. Na afloop van het roeien worden de boten weer teruggelegd in de loods. Een gladde boot tilt men daartoe verticaal uit het water. Het blijkt dat veel roeiers de boot schuin naar zich toe trekken. Dit is niet goed, want dan trekken we de boot met de huid tegen het vlot of onze voeten, met groot risico voor beschadigingen. Een eenvoudige manier om dergelijke schade te voorkomen, is de boot met één hand in een spant te tillen en met de andere hand de boot van je af te duwen. Nadat de boot uit het water is gehaald wordt de boot omgekeerd, op schragen gelegd en schoon gespoten. De slidings dienen altijd schoongemaakt te worden. De boot wordt afgespoten, gesponsd, afgespoten en gedroogd. Ook de randen onder de boot en het voor en achterdek afdrogen. Als laatste, voordat de boot naar binnen wordt gebracht, de luikjes openen en kurken uit de gaten halen om eventueel lekwater uit de taften te laten weglopen/uitdampen. Voordat de boot in de stelling wordt gelegd, moet gecontroleerd worden of de overslagen dicht zijn (ter voorkoming van schade aan de onderliggende boot). Leg de boot niet op kwetsbare delen. Let op of de boot niet op de riggers steunt. Zorg ook dat je een boot nooit op de waterkering legt. Bij het in de stelling leggen moet de boot gekanteld worden en mag de boot nooit geschoven worden. Schuiven in plaats van kantelen beschadigt de lak. Let hier met name op wanneer er weinig ruimte is tussen de stellingen. Het kantelen zorgt er tevens voor dat de afstand tussen je boot en de dollen van de daarboven liggende boot maximaal blijft. Het uit de stelling tillen van de boot gebeurt op dezelfde wijze. Er is erg veel opgesomd over de wijze waarop de verschillende boten moeten worden behandeld, echter het is van het grootste belang dat het materiaal met zorg wordt behandeld. Op deze wijze kunnen we het langst plezier hebben van onze vloot.