Intern document - vvkso

DIENST BELEIDSCOÖRDINATIE
Brussel, 3 december 2014
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
contact
auteur
: (VVKBaO) Hugo Ruymbeke, [email protected], 02 507 07 62
(VVKSO) Maarten Balthau, [email protected], 02 507 06 44
(VVKBuO) Lieve Van Soom, [email protected], 02 507 06 26
(VDKVO) Tim Van Aken, [email protected], 02 507 04 99
: Jaak Palmans
Samenwerking tussen schoolbesturen inzake
preventie en bescherming op het werk
1
Waarom samenwerken over de grenzen van het schoolbestuur?
1.1
Een preventieadviseur is in principe bevoegd voor alle instellingen van zijn schoolbestuur
)
Zoals elke werkgever is het schoolbestuur1 wettelijk verplicht om op het niveau van het schoolbestuur een interne dienst voor preventie en bescherming op het werk (IDPBW) op te richten. Binnen deze interne dienst is min)
stens één preventieadviseur werkzaam 2 .
Indien het schoolbestuur minder dan 20 werknemers (voltijds equivalent) tewerkstelt, mag het schoolbestuur
)
)
zelf3 de functie van preventieadviseur vervullen4 . Zodra het schoolbestuur 20 werknemers of meer tewerkstelt,
dient één van de werknemers als preventieadviseur aangesteld te worden. Indien binnen dezelfde interne dienst
meer dan één preventieadviseur werkzaam is, dient het schoolbestuur één van hen te belasten met de leiding
5)
van de dienst .
Elke preventieadviseur mag in principe zijn werkzaamheden ontplooien in alle scholen van het schoolbestuur,
ook in de scholen waaraan hij of zij volgens de onderwijswetgeving niet geaffecteerd is, zelfs indien deze scholen tot een ander onderwijsniveau behoren of geografisch op enige afstand van elkaar liggen. Indien bijvoorbeeld
een schoolbestuur een leraar van een van zijn secundaire scholen tot preventieadviseur aanstelt, dan is deze
preventieadviseur in principe bevoegd voor alle basisscholen, secundaire scholen, scholen van buitengewoon
onderwijs, CDO’s, CVO’s en internaten van dat schoolbestuur.
Als echter binnen hetzelfde schoolbestuur meer dan één CPBW opgericht is, dan moet het schoolbestuur een
interne dienst oprichten met een afdeling voor elke technische bedrijfseenheid (TBE) waarvoor een CPBW opgericht is. Binnen elke afdeling wordt vervolgens ten minste één preventieadviseur aangesteld. Deze preventiead1)
Met de term schoolbestuur (vroeger ook inrichtende macht genoemd) verwijzen we naar de rechtspersoon (vzw) die als
werkgever optreedt van de personeelsleden van katholieke scholen, centra en internaten.
2)
Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, Belgisch Staatsblad,
18 september 1996, hierna wet welzijn genoemd, art. 33, § 1, tweede lid.
Zie http://www.werk.belgie.be/WorkArea/DownloadAsset.aspx?id=1896.
3)
Bijvoorbeeld de directie of een lid van de Raad van Bestuur van het schoolbestuur (vzw).
4)
Wet welzijn, art. 33, § 1, derde lid.
5)
Wet welzijn, art. 37.
2
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
viseur moet effectief binnen deze TBE tewerkgesteld zijn. Is er binnen dezelfde afdeling meer dan één preventieadviseur aangesteld, dan wordt één van hen belast met de leiding van de afdeling. Bovendien wordt een pre)
ventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst in haar geheel 6 .
Eenzelfde preventieadviseur mag de leiding hebben van de interne dienst en van één van de afdelingen, voor
zover dit personeelslid effectief binnen die afdeling tewerkgesteld is en over de nodige tijd en deskundigheid
beschikt om beide opdrachten tot een goede einde te brengen. Eenzelfde personeelslid kan niet de leiding heb)
ben van twee verschillende afdelingen 7 .
Enkele voorbeelden kunnen dit verduidelijken:
•
Stel een schoolbestuur bestuurt één secundaire school en twee basisscholen, en er is één CPBW voor de
drie scholen samen. In dat geval kan het schoolbestuur bijvoorbeeld een personeelslid van de secundaire
school aanstellen tot preventieadviseur die zowel in de secundaire school als in de basisscholen bevoegd is.
•
Stel een schoolbestuur bestuurt twee secundaire scholen en drie basisscholen, en er is enerzijds een
CPBW opgericht voor de twee secundaire scholen en anderzijds een CPBW voor de drie basisscholen. In
dat geval stelt het schoolbestuur een personeelslid van één van de secundaire scholen aan als preventieadviseur voor de twee secundaire scholen en een personeelslid van één van de basisscholen als preventieadviseur voor de drie basisscholen. Wat de leiding van de interne dienst in haar geheel betreft, kan het
schoolbestuur ofwel één van deze twee preventieadviseurs hiermee belasten, ofwel een derde preventieadviseur.
1.2
Een preventieadviseur is NIET bevoegd voor instellingen van andere schoolbesturen
De bevoegdheid van de preventieadviseur van de interne dienst is evenwel strikt beperkt tot de scholen van het
)
eigen schoolbestuur8 . De preventieadviseur mag dus geen adviezen verstrekken aan scholen die bestuurd worden door een schoolbestuur waarmee hij of zij geen arbeidsovereenkomst heeft.
In de praktijk komt het echter geregeld voor dat scholen samenwerking nastreven die de grenzen van het
schoolbestuur overschrijdt. We geven enkele voorbeelden:
•
Een scholengemeenschap van basisonderwijs of secundair onderwijs is samengesteld uit scholen van verschillende schoolbesturen (vzw’s). Men wil een coördinerend preventieadviseur aanstellen die bevoegd is
voor alle scholen van de scholengemeenschap.
•
De katholieke basisscholen van eenzelfde gemeente behoren tot verschillende schoolbesturen (vzw’s). Inzake preventie en bescherming willen ze samenwerken door een werknemer van één van deze basisscholen tot gemeenschappelijk preventieadviseur aan te stellen.
•
Een basisschool en een secundaire school bevinden zich op aanpalende percelen, maar behoren tot een
verschillend schoolbestuur (vzw). Ze willen een personeelslid van de secundaire school aanstellen tot preventieadviseur van beide scholen samen
•
Een centrum voor volwassenenonderwijs (CVO) maakt deels gebruik van de eigen lokalen, deels van de
lokalen van een secundaire school. Beide instellingen willen een personeelslid van de secundaire school
aanstellen als gemeenschappelijk preventieadviseur, maar behoren tot een verschillend bestuur (vzw).
In elk van deze gevallen is de beoogde vorm van efficiënte samenwerking niet mogelijk, tenzij de betrokken
schoolbesturen een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming (GIDPBW) oprichten. In
deze mededeling lichten we toe hoe deze schoolbesturen daarbij te werk moeten gaan.
We wijzen er nog op dat scholengemeenschappen van basis– of secundair onderwijs die samengesteld zijn uit
alle scholen van één schoolbestuur, intern geen behoefte hebben aan de oprichting van een dergelijk samen-
6)
Wet welzijn, art. 37.
7)
Zie ook http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=567 – De structuur van de interne dienst in de privésector.
8)
Wet welzijn, art. 42.
3
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
werkingsverband. Wel kunnen ze bijvoorbeeld een samenwerkingsverband nastreven om over de grenzen van
het basis– en het secundair onderwijs heen samen te werken.
2
Het principe van de oprichting van een GIDPBW
Indien schoolbesturen aan bepaalde voorwaarden voldoen, kunnen ze een gemeenschappelijke interne dienst
voor preventie en bescherming oprichten. De toepasselijke procedure is vastgelegd in een specifiek koninklijk
)
besluit9 .
De gemeenschappelijke interne dienst omvat dan alle instellingen van alle participerende schoolbesturen. Concreet betekent dit dat deze schoolbesturen als één entiteit functioneren wat preventie en bescherming op het
werk betreft. Personeelsleden van elk van deze scholen kunnen in principe als preventieadviseur werkzaam zijn
in alle participerende scholen, dus ook in de scholen van schoolbesturen waarmee ze geen arbeidsovereenkomst hebben.
De oprichting van een GIDPBW biedt in principe een aantal voordelen ten opzichte van het werken met afzonderlijke interne diensten. Zo kunnen de beschikbare middelen (met name de preventieadviseurs) doeltreffender
en efficiënter ingezet worden. Ook kunnen sommige preventieadviseurs zich specialiseren in één van de welzijnsdomeinen, bijvoorbeeld preventieadviseur ergonomie of preventieadviseur psychosociale aspecten (de zo)
genaamde PAPA10 ). Het creëren van één of meer dergelijke voordelen is overigens een wettelijke voorwaarde
voor de oprichting van een GIDPBW (zie punt 3.3).
3
Voorwaarden voor de oprichting van een GIDPBW
Om een GIDPBW op te richten, moeten de participerende schoolbesturen aan de volgende voorwaarden vol)
doen11 .
3.1
De participerende schoolbesturen treden toe met al hun instellingen
Elk schoolbestuur dient in principe met al zijn instellingen (scholen, centra, internaten) tot de gemeenschappelijke interne dienst toe te treden.
3.2
Er bestaat een juridische, economische, geografische of technische band tussen de participerende schoolbesturen
Voorbeelden van schoolbesturen waartussen een juridische, economische, geografische of technische band
bestaat, zijn onder meer schoolbesturen met scholen die tot dezelfde scholengemeenschap behoren, of scholen
die in dezelfde of aanpalende gemeente gelegen zijn, of scholen die hetzelfde algemeen reglement en hetzelfde
arbeidsreglement toepassen.
3.3
De gemeenschappelijke interne dienst biedt ten opzichte van de afzonderlijke interne diensten van de participerende schoolbesturen één of meer voordelen
Het koninklijk besluit somt enkele aspecten op die als een voordeel beschouwd worden:
9)
Koninklijk besluit van 27 oktober 2009 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie
en bescherming op het werk, Belgisch Staatsblad, 16 november 2009, hierna KB GIDPBW genoemd.
Zie http://www.werk.belgie.be/WorkArea/downloadasset.aspx?id=25306.
10)
Zie mededeling M-VVKSO-2014-056 d.d. 2014 betreffende preventie van psychosociale risico's op school, punt 4.1.
Zie http://ond.vvkso-ict.com/vvksosites/upload/2014/M-VVKSO-2014-056.pdf.
11)
KB GIDPBW, art. 2.
4
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
•
er is een groter aantal preventieadviseurs aanwezig;
•
er is een groter aantal disciplines (ergonomie, arbeidshygiëne, psychosociale aspecten, …) in de interne
dienst vertegenwoordigd;
•
er is een hoger niveau van aanvullende vorming aanwezig (bijvoorbeeld preventieadviseur niveau I of niveau II);
•
er is meer tijd beschikbaar om te besteden aan preventietaken (bijvoorbeeld in totaal meer uren vrijstelling
voor preventieadviseurs door het samenbrengen van uren of punten);
•
er worden meer middelen ter beschikking gesteld.
3.4
Een planning van de organisatie van de gemeenschappelijke interne dienst is uitgewerkt
Binnen de gemeenschappelijke interne dienst stellen de participerende schoolbesturen een preventieadviseur
aan die belast is met de leiding van de gemeenschappelijke interne dienst en leggen ze het aantal preventieadviseurs, hun niveau van aanvullende vorming en hun prestatieduur vast volgens dezelfde criteria als voor de
afzonderlijke interne diensten, maar dan toegepast op het geheel van alle schoolbesturen samen.
3.5
De voorafgaande adviezen van de betrokken comités (CPBW) zijn gevraagd
De participerende schoolbesturen moeten aan hun respectievelijke comités voor preventie en bescherming op
het werk (CPBW) het voorafgaand advies vragen met betrekking tot
•
de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst,
•
de prestatieduur van alle preventieadviseurs binnen de gemeenschappelijke interne dienst.
Als het schoolbestuur geen CPBW opgericht heeft, wordt het advies van de syndicale afvaardiging gevraagd.
De adviezen bestaan naar gelang van het geval uit een afschrift van de goedgekeurde notulen van een vergadering van het comité, of uit een verklaring die ondertekend is door alle betrokken werknemersafgevaardigden.
Deze documenten worden als bijlage bij de aanvraag gevoegd.
Een modelformulier voor het uitbrengen van het advies van het CPBW of de syndicale delegatie is als bijlage 2
bij deze mededeling gevoegd.
3.6
Er bestaat een voorafgaand akkoord tussen de participerende schoolbesturen
Indien participerende schoolbesturen een beroep wensen te doen op preventieadviseurs van één van de andere
schoolbesturen die de wettelijke vorming bezitten inzake ergonomie, bedrijfshygiëne of psychosociale aspec)
ten12 , dan dient hieromtrent een voorafgaand akkoord afgesloten te worden. Dit akkoord maakt u kenbaar door
in Bijlage 3 (eerste lid, derde puntje) bij deze mededeling deze deskundigheden te vermelden.
Voor schoolbesturen is dit een interessante manier om bijvoorbeeld de beschikking te krijgen over een eigen
preventieadviseur inzake psychosociale aspecten (de zogenaamde PAPA).
Dit voorafgaand akkoord is enkel vereist voor preventieadviseurs gespecialiseerd inzake ergonomie, bedrijfshygiëne of psychosociale aspecten, niet voor een preventieadviseur gespecialiseerd inzake arbeidsveiligheid.
12)
Koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, Belgisch
Staatsblad, 31 maart 1998, hierna KB EDPBW genoemd, art. 22.
Zie http://www.werk.belgie.be/DownloadAsset.aspx?id=4878.
5
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
4
Procedure tot aanvraag of tot wijziging van een GIDPBW
4.1
Het indienen van de aanvraag
De participerende schoolbesturen wijzen in hun midden een aanvrager aan die namens alle participerende
schoolbesturen de aanvraag indient. De aanvrager is één van de schoolbesturen of de scholengemeenschap
indien dit een rechtspersoon (vzw) is.
De aanvrager dient namens de participerende schoolbesturen de aanvraag in bij de Algemene Directie van de
Humanisering van de Arbeid (AD HUA). Als bijlage 1 bij deze mededeling vindt u een Word-document dat u kunt
)
gebruiken om uw aanvraag in te dienen13 .
Op het aanvraagformulier wordt het volgende vermeld:
•
de identiteit van de aanvrager en van de participerende schoolbesturen,
•
de geplande organisatie van de gemeenschappelijke interne dienst (zie hoger, punt 3.4),
•
de voordelen die de gemeenschappelijke interne dienst zal bieden in vergelijking met de afzonderlijke interne diensten (zie hoger, punt 3.3).
Ook worden een aantal bijlagen toegevoegd:
)
•
de adviezen14 van de betrokken comités (CPBW) of van de syndicale delegaties (zie hoger, punt 3.5),
•
een verklaring15 die door alle participerende schoolbesturen ondertekend is en waaruit blijkt dat zij de aanvraag onderschrijven.
)
Het aanvraagformulier wordt gestuurd naar
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Algemene Directie van de Humanisering van de Arbeid
Ernest Blerotstraat 1
1070 BRUSSEL.
4.2
Onderzoek door en advies van de arbeidsinspectie (TWW)
De Algemene Directie van het Toezicht op het Welzijn op het Werk (AD TWW) onderzoekt de aanvraag en formuleert haar advies. Bij dit advies houdt de arbeidsinspectie in het bijzonder rekening met de volgende elemen)
ten16 :
•
het aantal voorziene preventieadviseurs, het niveau van hun aanvullende vorming evenals de tijd die ze
zullen kunnen besteden aan preventietaken;
•
het niveau van de aanvullende vorming van de preventieadviseur die belast wordt met de leiding van de
gemeenschappelijke interne dienst, en de tijd die hij of zij zal kunnen besteden aan preventietaken.
4.3
Ministerieel besluit
)
Indien de aanvraag een gunstig advies krijgt van de arbeidsinspectie, wordt een ministerieel besluit 17 aan de
bevoegde minister ter goedkeuring voorgelegd. Deze goedkeuring mag evenwel niet als een automatisme gezien worden.
13)
Dit aanvraagformulier is gebaseerd op het modelaanvraagformulier dat als bijlage bij het KB GIDPBW besluit gevoegd is.
14)
Een modelformulier is als Bijlage 2 bij deze mededeling gevoegd.
15)
Een modelformulier is als Bijlage 3 bij deze mededeling gevoegd.
16)
We gaan niet in op de mogelijkheid om contactpersonen aan te wijzen tussen de gemeenschappelijke interne dienst en de
participerende schoolbesturen, omdat deze situatie binnen het katholiek onderwijs niet voorkomt.
6
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
Indien de minister zijn toelating verleent, kan hij bijkomende voorwaarden en bepalingen opleggen. In de praktijk
komt dit vrijwel nooit voor.
Indien de minister zijn toelating weigert, motiveert hij zijn weigering via een aangetekend schrijven aan de aanvrager.
In de praktijk neemt de procedure doorgaans zes tot negen maanden in beslag.
4.4
Wijziging van de samenstelling van de gemeenschappelijke interne dienst
Om de samenstelling van de gemeenschappelijke interne dienst te wijzigen of om de werking ervan te beëindigen, volgt men dezelfde procedure als bij de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst.
5
Overige modaliteiten
5.1
De structuur van de gemeenschappelijke interne dienst
De structuur van de gemeenschappelijke interne dienst is analoog met deze van een “gewone” interne dienst.
18)
Deze structuur is afgestemd op het al dan niet aanwezig zijn van één of meer CPBW’s en heeft haar weerslag
19)
op het aantal preventieadviseurs dat minimaal aanwezig moet zijn in de dienst .
We onderscheiden vier gevallen.
5.1.1
De participerende schoolbesturen tellen samen minder dan 20 werknemers
Indien alle participerende schoolbesturen samen minder dan 20 werknemers (voltijds equivalent) tellen, dan is er
binnen de gemeenschappelijke interne dienst minstens één preventieadviseur werkzaam. In principe is dit een
personeelslid dat via een arbeidsovereenkomst verbonden is met één van de participerende schoolbesturen,
)
maar ook de werkgever zelf20 mag in dit geval de functie van preventieadviseur vervullen.
5.1.2
De participerende schoolbesturen tellen samen meer dan 20 werknemers, er is geen CPBW
opgericht
Indien alle participerende schoolbesturen samen meer dan 20 werknemers tellen en er is geen CPBW opgericht,
dan is er binnen de gemeenschappelijke interne dienst minstens één preventieadviseur werkzaam. Deze persoon is steeds een personeelslid dat via een arbeidsovereenkomst verbonden is met één van de participerende
schoolbesturen.
Indien er meerdere preventieadviseurs aangesteld zijn, wordt één van hen belast met de leiding van de gemeenschappelijke interne dienst.
17)
Wet welzijn, art. 38, § 2.
18)
Wet welzijn, art. 34 – 39.
19)
Zie ook http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=567 – De structuur van de interne dienst in de privésector.
20)
Bijvoorbeeld de directie of een lid van de Raad van Bestuur van het schoolbestuur (vzw).
7
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
5.1.3
De participerende schoolbesturen hebben één CPBW opgericht
Indien de schoolbesturen één CPBW opgericht hebben (ongeacht het aantal werknemers), dan is er minstens
één preventieadviseur. Deze persoon is steeds een personeelslid dat via een arbeidsovereenkomst verbonden
is met één van de participerende schoolbesturen.
Indien er meerdere preventieadviseurs aangesteld zijn, wordt één van hen belast met de leiding van de gemeenschappelijke interne dienst.
5.1.4
De participerende schoolbesturen hebben meer dan één CPBW opgericht
Als binnen de participerende schoolbesturen meer dan één CPBW opgericht is, dan moet de gemeenschappelijke interne dienst een afdeling hebben in elke technische bedrijfseenheid (TBE) waarvoor een CPBW opgericht
is.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel dat drie schoolbesturen samen een gemeenschappelijke interne dienst
oprichten: A bestuurt 3 secundaire scholen, B bestuurt 2 secundaire scholen en 3 basisscholen, C bestuurt 1
BuBaO-school en 1 BuSO-school. Stel dat A en C elk één CPBW opgericht hebben, terwijl B zowel voor zijn
secundaire scholen als voor zijn basisscholen een CPBW opgericht heeft. Dan telt de gemeenschappelijke interne dienst vier afdelingen, met name één afdeling voor schoolbestuur A, twee afdelingen voor schoolbestuur B en
één afdeling voor schoolbestuur C.
Binnen elke afdeling wordt ten minste één preventieadviseur aangesteld. Is er binnen dezelfde afdeling meer dan
één preventieadviseur aangesteld, dan wordt één van hen belast met de leiding van de afdeling. De leidend pre)
ventieadviseur moet effectief tewerkgesteld zijn binnen de TBE waarvoor de afdeling opgericht is 21 .
Tevens wordt een preventieadviseur aangeduid die de leiding heeft van de gemeenschappelijke interne dienst in
)
haar geheel22 . Eenzelfde preventieadviseur mag de leiding hebben van zowel de interne dienst als van één van
de afdelingen, voor zover dit personeelslid effectief binnen de betrokken TBE tewerkgesteld is en over de nodige
tijd en deskundigheid beschikt om beide opdrachten tot een goede einde te brengen. Eenzelfde personeelslid
)
kan niet de leiding hebben van twee verschillende afdelingen 23 .
In het voorbeeld dat zonet aangehaald werd, betekent dit dat schoolbesturen A en C elk minstens één preventieadviseur aanstellen, terwijl schoolbestuur B minstens twee preventieadviseurs aanstelt. Deze preventieadviseurs
zijn afkomstig uit de betrokken TBE. Bovendien wordt ofwel één van deze vier preventieadviseurs belast met de
leiding van de gemeenschappelijke interne dienst in haar geheel, ofwel wordt een vijfde preventieadviseur daarmee belast.
De organisatie binnen de afdelingen zelf wordt overgelaten aan de vrije keuze van de schoolbesturen, in functie
van de opdrachten die vervuld moeten worden.
5.2
Het statuut van de preventieadviseurs
De participerende schoolbesturen maken afspraken met betrekking tot de coördinatie van de werkzaamheden
van de preventieadviseurs. De bevoegdheden en het werkterrein van elke preventieadviseur worden omschreven. De wijze van advies verstrekken en rapporteren aan de onderscheiden schoolbesturen wordt vastgelegd.
De preventieadviseurs van de gemeenschappelijke interne dienst en haar afdelingen behoren tot het personeel
van één van de participerende schoolbesturen. Ze hebben evenwel toegang tot alle instellingen (scholen, centra,
21)
Koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk, Belgisch
Staatsblad, 31 maart 1998, hierna KB IDPBW genoemd, art. 19, derde lid.
Zie http://www.werk.belgie.be/DownloadAsset.aspx?id=2754.
22)
Wet welzijn, art. 37.
23)
Zie ook http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=567 – De structuur van de interne dienst in de privésector.
8
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
)
internaten) van alle participerende schoolbesturen om er hun opdracht en taken uit te oefenen24 . Elk schoolbestuur dient dan ook aan de preventieadviseur alle inlichtingen en informatie te geven die nodig zijn om de opdracht uit te voeren, ook indien het met de betrokken preventieadviseur geen arbeidsovereenkomst heeft.
5.3
De leiding van de gemeenschappelijke interne dienst
Is er in de gemeenschappelijke interne dienst of in één van de afdelingen meer dan één preventieadviseur werk)
zaam, dan wordt één van hen belast met de leiding van de dienst of de afdeling25 .
Daarvoor is ofwel het voorafgaand advies van alle CPBW’s van de participerende schoolbesturen, ofwel van het
CPBW van de betrokken TBE vereist. Naar gelang van het aantal werknemers en de risico’s die aanwezig zijn in
de participerende instellingen, dient de leidend preventieadviseur met vrucht een opleiding van niveau I of niveau
)
II gevolgd te hebben26 .
Het principe van de leiding van de dienst moet op een soepele wijze geïnterpreteerd worden en moet concreet
gestalte krijgen door de eigen organisatie van elke afdeling. Enerzijds kan immers gesteld worden dat een afdeling structureel afhankelijk is van de centrale dienst. Deze afhankelijkheid slaat dan op de organisatie van de
preventieactiviteiten die door de dienst worden ontplooid, waarbij er gestreefd wordt naar een zekere eenheid
van optreden. Anderzijds is een afdeling ook structureel afhankelijk van de TBE waarvoor zij is opgericht, o.a.
door de contacten met het CPBW en door de eigenheid van haar activiteit (bijvoorbeeld een aso-school versus
een nijverheidsschool). De leiding van de gemeenschappelijke interne dienst kan dus zowel in een strikt hiërarchische vorm als in een meer coördinerende rol geïnterpreteerd worden. Ook de plaats van waaruit de dienst
geleid wordt (bijvoorbeeld scholengemeenschap versus school) kan hierdoor worden bepaald.
De leidend preventieadviseur hangt rechtstreeks af van de persoon die belast is met het dagelijks beheer van de
entiteit waarvoor hij of zij adviezen verstrekt. Indien de leidend preventieadviseur bijvoorbeeld aangesteld is op
het niveau van de gemeenschappelijke interne dienst van een scholengemeenschap, dan heeft hij of zij rechtstreeks toegang tot de coördinerend directeur. Indien de leidend preventieadviseur aangesteld is op het niveau
van de afdeling van een TBE, dan heeft hij of zij rechtstreeks toegang tot de personen die belast zijn met het
)
dagelijks beheer van deze TBE27 .
Het takenpakket van de leidend preventieadviseur bestaat in de eerste plaats uit de coördinatie van de werkzaamheden inzake preventie en bescherming binnen de gemeenschappelijke interne dienst of de afdeling. Dit
takenpakket wordt opgenomen in de functiebeschrijving van betrokkene. De leidend preventieadviseur van de
gemeenschappelijke interne dienst kan in principe deze opdracht combineren met de leiding van een afdeling.
Indien echter de gemeenschappelijke interne dienst een groot aantal instellingen en/of vestigingsplaatsen omvat,
dan zijn deze twee opdrachten moeilijk te combineren.
Het toezicht op de preventieadviseurs wordt uitgeoefend door de leidend preventieadviseur wat de uitgebrachte
adviezen betreft. Het toezicht op de preventieadviseurs wordt uitgeoefend door de leden van de hiërarchische lijn
(directeur, adjunct-directeur, …) wat het algemeen functioneren betreft. Zo zal de leidend preventieadviseur een
preventieadviseur bijvoorbeeld kunnen aanspreken indien deze nalaat bepaalde veiligheidscontroles tijdig aan te
vragen of zijn adviezen te laat verstrekt. Anderzijds zal de directeur een preventieadviseur bijvoorbeeld kunnen
aanspreken indien deze herhaaldelijk te laat op het werk verschijnt of het rookverbod overtreedt.
24)
KB GIDPBW, art. 9, tweede lid.
25)
Wet welzijn, art. 37.
26)
KB IDPBW, art. 15.
27)
KB IDPBW, art. 16.
9
VSKO/DB/14.15
M-VVKSO-2014-031
2014-12-03
5.4
Aansluiting bij een externe dienst (EDPBW)
Alle participerende schoolbesturen dienen aangesloten te zijn bij dezelfde externe dienst voor preventie en be)
scherming op het werk (EDPBW)28 .
)
Deze verplichting geldt niet voor de duur van de wettelijke opzeggingstermijn29 . Zodra het schoolbestuur de
overeenkomst met zijn externe dienst opgezegd heeft, kan het dus aansluiten bij een gemeenschappelijke interne dienst, ook als het (nog) niet aangesloten is bij dezelfde externe dienst als de andere participerende schoolbesturen.
5.5
De maandverslagen en het jaarverslag
De maandverslagen en het jaarverslag worden opgesteld op het niveau van de gemeenschappelijke interne
dienst. Zij bevatten evenwel bijlagen met afzonderlijke gegevens betreffende elk van de participerende schoolbesturen.
28)
29)
KB GIDPBW, art. 8.
De wettelijke opzeggingstermijn bedraagt ten minste zes maanden. Deze termijn vangt aan op de eerste dag van de
maand die volgt op deze waarin de opzegging wordt gegeven en eindigt op 31 december van het lopende of het volgende
kalenderjaar. Indien de opzegging bijvoorbeeld gebeurt op 15 juni 2015, dan eindigt de opzeggingstermijn op 31 december
2015. Indien de opzegging daarentegen gebeurt op 15 juli 2015, dan eindigt de opzeggingstermijn op 31 december 2016.
Zie KB EDPBW, art. 13, tweede lid, 2°.