marc de munter tax partner baker tilly belgium fiscaliteit bronheffing bij bedrijfsfinanciering via kapitaal (deel 2) Algemeen gesproken kunnen bedrijven zich financieren via schuld of via eigen vermogen. De fiscale behandeling bepaalt mee de keuze tussen beide financieringsbronnen, zowel bij de gefinancierde vennootschap als bij de belegger-aandeelhouder. In de vorige editie van CFO Magazine gaf de auteur een overzicht van de stand van zaken in verband met roerende voorheffing op dividenden. Hij ging specifiek in op de behandeling van liquidatieboni. Dit vervolgartikel schetst de verlaagde roerende voorheffing voor kleine vennootschappen en de belangrijkste vrijstellingen en verzakingen van roerende voorheffing. In het kader van het relanceplan besliste de regering om het onderschrijven van kapitaalsinbrengen en -verhogingen bij kmo’s fiscaal te stimuleren door het (opnieuw) toekennen van een verlaagde roerende voorheffing van 15% op dividenden uitgekeerd aan de houders van nieuwe aandelen uitgegeven in het kader van die inbrengen. Om van het verlaagde tarief te kunnen genieten, zijn er een aantal strikte voorwaarden. Het gaat hier om een doorslag van het vroegere regime van verlaagde roerende voorheffing, zij het met een beperkter toepassingsgebied en met striktere voorwaarden. We vatten ze voor u samen. enkel voor kleine vennootschappen De verminderde roerende voorheffing speelt enkel voor aandelen uitgegeven door Belgische of buitenlandse vennootschappen die als ‘klein’ kwalificeren op grond van artikel 15 van het wetboek van vennootschappen voor het aanslagjaar corresponderend met het belastbaar tijdperk waarin de kapitaalinbreng plaatsvindt. Dat de vennootschap het statuut later mogelijk verliest, heeft daarbij geen belang. Let wel dat de criteria eventueel op geconsolideerde basis dienen berekend te worden. timing en voorwerp van de inbreng De inbrengen in geld moeten gebeuren op of na 1 juli 2013. Er is geen einddatum bepaald. De aandelen waarvan de dividenden recht geven op verlaagde roerende voorheffing moeten nieuw uitgegeven zijn 16 cfo magazine februari 2014 in ruil voor nieuwe inbrengen in geld. Inbrengen in natura of incorporatie van reserves komen niet in aanmerking. Om te beletten dat aandeelhouders beide fiscale voordelen zouden cumuleren, sluit de wet ook inbrengen in geld uit die voortkomen uit de verdeling van belaste reserves in het kader van de eerder aangehaalde overgangsregeling voor liquidatieboni. Dat betekent dat de dividenden van aandelen uitgegeven onder de overgangsregeling voor liquidatieboni altijd aan 25% roerende voorheffing onderworpen zijn. De vraag rijst of aan de vereiste van nieuwe inbrengen in geld voldaan is, indien bestaande reserves buiten de overgangsregeling worden uitgekeerd aan 25% roerende voorheffing, waarna de dividenden terug in cash worden ingebracht met het oog op de toepassing van de roerende voorheffing aan 15%. De voorbereidende werken geven hieromtrent geen uitsluitsel. Toch kunnen we ons afvragen of het dan wel effectief gaat om ‘nieuwe’ inbrengen in geld. aard van de nieuwe aandelen De inbrengen in geld dienen uitsluitend vergoed te worden in aandelen op naam. Anders dan bij het vroegere regime, komen gedematerialiseerde aandelen niet meer in aanmerking, waarschijnlijk om de controle op overdrachten (zie verder) te vergemakkelijken. Het mag daarbij niet gaan om preferente aandelen. Dat wil zeggen dat ze geen enkele voorkeursbehandeling mogen genieten. Die voorwaarde gold ook onder het oude regime. Bovendien dienen de onderschreven sommen volledig volstort te zijn ten laatste bij de toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden die voor de verlaagde roerende voorheffing in aanmerking komen. vennootschappen zonder minimumkapitaal Dividenden uitgekeerd door vennootschappen zonder verplicht minimaal maatschappelijk kapitaal (bijvoorbeeld een VOF) zijn uitgesloten van het verlaagde tarief, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal minstens gelijk is aan het minimaal kapitaal van een BVBA, namelijk 18.550 euro. ononderbroken behoud in volle eigendom De verlaagde voorheffing speelt maar indien de belastingplichtige de aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng. De bedoeling is om het verlaagde tarief toe te passen voor de aandeelhouders die initieel hebben deelgenomen aan de kapitaalinbreng, waarbij de maatregel uitdooft wanneer de aandelen worden afgestaan (al dan niet in volle eigendom). Niettemin zijn er een reeks uitzonderingen op die voorwaarde. Zo gaat het voordeel onder meer niet verloren wanneer de overdracht het gevolg is van een overdracht in rechte lijn of tussen echtgenoten, ingevolge erfopvolging of schenking, of van een omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen bedoeld in artikel 45 WIB. kapitaalverhogingen na kapitaalverminderingen Kapitaalverhogingen na kapitaalverminderingen vanaf 1 mei 2013 komen maar in aanmerking voor het verlaagde tarief in de mate waarin de verhoging de vermindering overstijgt. Verder komen ook niet in aanmerking: de sommen die voortkomen van een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde kapitaalvermindering in een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon (inclusief echtgenoot, ouders en kinderen), die de sommen vervolgens gebruikt voor een kapitaalverhoging in een andere (al dan niet verbonden of geassocieerde) vennootschap. latere kapitaalverminderingen Indien een vennootschap een kwalificerende kapitaalinbreng heeft genoten en vervolgens overgaat tot een vermindering van het maatschappelijk kapitaal, zal de vermindering prioritair worden toegerekend op het nieuw ingebracht kapitaal. kwalificerende dividenden Het tarief van 15% geldt maar voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na het boekjaar van de inbreng. Wat de eerder uitgekeerde dividenden betreft, geldt het normale tarief van 25%. Het wordt echter verlaagd tot 20% voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng. In het kader van het relanceplan besliste de regering om kapitaalsinbrengen en -verhogingen bij kmo’s fiscaal te stimuleren door de roerende voorheffing op dividenden te verlagen tot 15%. Er zijn wel strikte voorwaarden aan verbonden. het nuttig nog na te gaan of er geen tariefverlaging of zelfs vrijstelling beschikbaar is onder het bilateraal dubbelbelastingverdrag tussen België als bronstaat en de woonstaat van de aandeelhouder. We overlopen voor u de belangrijkste internrechtelijke en verdragsrechtelijke vrijstellingen en verzakingen. internrechtelijke vrijstellingen vrijstellingen en verzakingen van roerende voorheffing Zoals voor andere roerende inkomsten zoals interest - heeft de wetgever sedert jaren een reeks vrijstellingen of verzakingen aan de inning van de roerende voorheffing voorzien. Dat laat bedrijven toe zich tegen competitieve voorwaarden te financieren in de markt, zowel binnen als buiten België. De vrijstellingen kwamen doorgaans op een casuïstische wijze tot stand, per type van aandeelhouder-investeerder en zijn telkens onderworpen aan een set van inhoudelijke en formele voorwaarden. Het nadeel van die aanpak is dat de vrijstellingen op een organische en weinig geordende wijze zijn ingevoerd en dat de tussenkomst van een fiscaal specialist aan te raden is om tot het gewenste resultaat te komen. Wanneer het Belgisch intern recht geen uitdrukkelijke vrijstelling voorziet, is moeder-dochterrichtlijn Door de implementatie van de Europese moeder-dochterrichtlijn ('M/D Richtlijn') van 23 juli 1990 (90/435/EG) heeft België een ruime vrijstelling ingevoerd inzake grensoverschrijdende dividenduitkeringen door Belgische dochtervennootschappen aan moedervennootschappen gevestigd in de EU. België heeft de werking van de M/D Richtlijn unilateraal zelfs uitgebreid tot moedervennootschappen gevestigd in staten waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten, op voorwaarde dat de overeenkomst of enig ander verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet nodig om uitvoering te geven aan de nationale belastingwetten van de staten die de overeenkomst hebben gesloten. Dat betekent dat kwalificerende moedervennootschappen in een zestigtal verdragslanden buiten de EG Belgische dividenden kunnen innen zonder roerende voorheffing, indien aan alle gestelde voorwaarden is voldaan. De basisvoorwaarde is dat het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet lager mag zijn dan 10% in het kapitaal en die minimumparticipatie (dus niet de gehele participatie, indien groter) gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar werd of zal worden behouden. Er is niet vereist dat de houdperiode al is verstreken op het ogenblik van de dividenduitkering. Is dat nog niet het geval, dan dient de Belgische dochtervennootschap ten voorlopige titel een bedrag in te houden gelijk aan de roerende voorheffing die principieel verschuldigd zou zijn, rekening houdend met tariefverminderingen onder een toepasselijk dubbelbelastingverdrag, en dit tot de houdperiode is verstreken. Andere voorwaarden zijn dat beide vennootschappen een rechtsvorm hebben die vermeld is in de bijlage bij de M/D Richtlijn of een gelijksoortige rechtsvorm als die in een verdragsstaat. Voor België gaat het om alle vormen van commerciële vennootschappen met rechtspersoonlijkheid. Een bijkomende voorwaarde is dat beide vennootschappen volgens de fiscale wetgeving van de staat waar ze gevestigd zijn en de door hen afsloten belastingverdragen beschouwd worden hun fiscale woonplaats in deze staat te hebben. Tot slot moeten beide vennootschappen in hun staat van vestiging onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting of een gelijksoortige belasting, zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen. De verzaking is onderworpen aan de verplichting van de genieter van het dividendinkomen om een fiscaal attest over te maken aan de Belgische dochtervennootschap waarin de verkrijger bevestigt dat hij aan alle voorwaarden voldoet. verzaking tussen binnenlandse vennootschappen Een gelijkaardige verzaking geldt voor dividenduitkeringen tussen binnenlandse vennootschappen. Ook hier geldt dezelfde participatiedrempel en minimale houdperiode. Hier geldt echter geen verbod op van het gemeen recht afwijkende belastingstelsels, zolang de binnenlandse vennootschap maar onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. Dat kan relevant zijn voor collectieve beleggingsven- cfo magazine februari 2014 17 nootschappen die Belgische dividenden verkrijgen. Opnieuw is de verzaking onderworpen aan de overhandiging van een fiscaal attest zoals hierboven omschreven. Verzaking ten bate van buitenlandse pensioenfondsen De verzaking in artikel 106, §2 KB/WIB ten behoeve van buitenlandse pensioenfondsen is onlangs aangescherpt. Voortaan geldt de verzaking enkel nog ten voordele van spaarders niet-inwoners, die rechtspersonen zijn met zetel buiten België en geen onderneming exploiteren of winstgevende verrichtingen uitvoeren, op voorwaarde dat hun maatschappelijk doel uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, en op voorwaarde dat ze in hun woonstaat vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen. Artikel 106, §4 KB/WIB bevat een specifieke antimisbruikbepaling, voor het geval de spaarder niet-inwoner krachtens een contractuele verplichting gehouden is de opbrengst van de Belgische aandelen door te storten aan een uiteindelijke verkrijger, tenzij het opnieuw zou gaan om een buitenlands pensioenfonds. De verzaking wordt maar toegestaan indien de verkrijger van de dividenden (het buitenlandse pensioenfonds) aan de uitkerende vennootschap een attest overhandigt waarin hij bevestigt dat hij aan de voorwaarden voor de verzaking voldoet. dividenden uitgekeerd door belgische beleggingsvennootschappen Dividenden uitgekeerd door Belgische openbare en institutionele beleggingsvennootschappen (bevek, bevak, vbs) genieten van een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing, indien de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner, namelijk elke niet-inwoner die zijn roerende kapitalen niet voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt. Een belangrijke beperking is dat de verzaking niet geldt in de mate dat het dividend van de beleggingsvennootschap zelf voortkomt van Belgische dividenden. Opnieuw is de verzaking onderworpen aan de voorwaarde van de overhandiging van een fiscaal attest. 18 cfo magazine februari 2014 dividenden uitgekeerd door een private privak Dividenden uitgekeerd door een private privak zijn niet aan roerende voorheffing onderworpen, maar enkel in de mate dat ze voortkomen uit meerwaarden op aandelen verwezenlijkt door de privak. Indien de verkrijger van het dividend een buitenlandse vennootschap is, wordt de vrijstelling uitgebreid tot het deel van de dividenden uit de privak dat zelf afkomstig is van buitenlandse dividenden. Specifieke vrijstellingen ingeschreven in de wet Het WIB bevat zelf ook enkele vrijstellingen van roerende voorheffing, onder meer ten voordele van de federale staat, de regionale en lokale overheden, bij moederdochterfusies wanneer de inbreng niet of niet volledig wordt vergoed met nieuwe aandelen, bij verkrijging van eigen aandelen onder algemene titel en bij verkrijging van eigen aandelen die zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt. verdragsrechtelijke vrijstellingen In de mate dat er geen internrechtelijke vrijstelling voorhanden zou zijn op dividenduitkeringen, is het nuttig om na te gaan of de dubbelbelastingverdragen afgesloten door België geen soelaas kunnen bieden, hetzij in de vorm van een tariefvermindering, hetzij in de vorm van een vrijstelling van bronheffing. Niettemin mogen we het belang van de verdragen hier niet overschatten, gezien de internrechtelijke uitbreiding van de vrijstelling op basis van de M/D Richtlijn tot moedermaatschappijen gevestigd in verdragslanden. De meeste door België afgesloten verdragen voorzien geen volledige vrijstelling van bronheffing op dividenden, maar wel een algemene tariefbeperking tot 15%, eventueel verder verlaagd tot 10 of 5% bij een directe participatie van een vennootschap van ten minste 10% in het kapitaal van de Belgische dochtervennootschap. Soms wordt aan het verlaagde tarief voor aanzienlijke deelnemingen ook nog een minimale houdperiode gekoppeld. Niettemin bevatten een aantal recentere verdragen, alsook het Belgisch modelverdrag dat als uitgangspunt dient voor nieuwe onderhandelingen, een vrijstelling van bronheffing ten voordele van vennootschappen van de andere overeenkomstsluitende staat die gedurende een ononderbroken tijdvak van twaalf maan- den een onmiddellijke participatie van ten minste 10% aanhouden in het kapitaal van de dochtervennootschap. Dat reflecteert in feite het Belgisch intern recht. Een sprekend voorbeeld hiervan is het verdrag met de Verenigde Staten van 27 november 2006, waar artikel 10, §4 a) in zo’n vrijstelling voorziet, zij het dat de vrijstelling enkel speelt indien op de datum waarop het dividend wordt vastgesteld de minimum participatie al twaalf maanden werd aangehouden. Hier moet de houdperiode dus al verlopen zijn op het moment waarop het dividend wordt gedecreteerd. Onder Belgisch intern recht is dat niet vereist, al moet er dan wel een bedrag gelijk aan de toepasselijke roerende voorheffing ten voorlopige titel ingehouden worden tot de houdperiode is verstreken. Hieruit blijkt dat de verdragen in veel gevallen weinig voordeel bieden ten opzichte van de bestaande internrechtelijke moederdochtervrijstelling, tenzij in de mate dat ze soepeler zouden zijn op het vlak van bepaalde modaliteiten. In ieder geval is het cruciaal om elk belastingverdrag specifiek na te kijken op het vlak van de voorwaarden voor de vrijstelling of tariefvermindering. π
© Copyright 2024 ExpyDoc