499. Partneralimentatie in de praktijk: is maatwerk mogelijk? (deel 3)

PARTNERALIMENTATIE IN DE PRAKTIJK
499. Partneralimentatie in de
praktijk: is maatwerk mogelijk?
(deel 3)
MR. DRS. J.P.M. BOL
Welke mogelijkheden biedt de bestaande wetgeving voor maatwerk bij de vaststelling van de
partneralimentatie? Deze vraag kwam naar boven tijdens het symposium op 28 oktober 2013 in Breukelen
over het wetsvoorstel wijziging partneralimentatie. De ervaringen blijken op dit terrein sterk uiteen te
lopen. Sommigen menen dat de huidige wetgeving voldoende ruimte biedt, anderen menen dat daarvoor
wetswijziging nodig is. Reden voor de redactie van REP om dit thema de komende tijd extra onder de
aandacht te brengen. In REP 2014/3, waarin verslag werd gedaan van het symposium werden lezers
uitgenodigd om hun proceservaringen te delen. Het gaat om beschikkingen waarin de rechter zich heeft
uitgelaten over een verzoek om limitering of nihilstelling van de alimentatie. En, in samenhang daarmee,
welke eisen er worden gesteld aan de arbeidsinspanning van onderhoudsgerechtigde. Hanteren rechters
daarvoor normen, en zo ja welke? Welke rol speelt de zorg voor kinderen daarin? De achterliggende gedachte
is dat een regeling op maat die recht doet aan de belangen van beide partijen, kan rekenen op meer
acceptatie en minder strijd.
e eerste aflevering van deze rubriek is gepubliceerd
in REP 2014/4, de tweede in REP 2014/5. In deze
aflevering worden de uitspraken besproken die in de maanden augustus en september 2014 zijn gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl of die zijn toegezonden door lezers.
D
1.
Gerechtshof
Den
Haag
23
juli
2014,
ECLI:NL:GHDHA:2014:2679 (behoeftigheid, behoefte,
verdiencapaciteit)
Aan deze procedure zijn diverse procedures voorafgegaan.
Op 28 maart 2012 had het Hof Den Haag de partneralimentatie vastgesteld op € 1.300 per maand, waarbij
de behoefte volgens de door de vrouw overgelegde
behoeftelijst werd vastgesteld op € 1.835 netto per maand.
De Rechtbank Rotterdam heeft deze beschikking op
verzoek van de man op 13 december 2013 gewijzigd en
de alimentatie vastgesteld op € 200 per maand. Daarbij is
de aanvullende behoefte vastgesteld op € 1.240 bruto per
maand. De vrouw gaat tegen deze beschikking in beroep.
Het hof passeert de stelling van de man dat voormelde
behoefte is gebaseerd op grond van posten die alle binnen
de bijstandsnorm vallen. Het hof is van oordeel dat de
behoefte niet telkens opnieuw aan de orde kan worden
gesteld.
Het hof passeert voorts de stelling van de man dat de vrouw
haar volle arbeidsvermogen niet benut. De vrouw heeft
enige gezondheidsklachten en ze werkt al meer dan in het
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 7, NOVEMBER 2014 / SDU UITGEVERS
verleden zodat het huidige aantal werkuren als maximaal
haalbaar moet worden beschouwd. Naar het oordeel van
het hof mag van de vrouw wel worden verwacht dat zij te
zijner tijd inspanningen verricht om haar werkzaamheden
verder uit te breiden.
Het hof vernietigt de beschikking en stelt de alimentatie
vast op het bedrag gelijk aan de aanvullende behoefte van
de vrouw.
2. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2013,
ECLI:NL:GHARL:2013:8779 (behoeftigheid, huwelijksgerelateerde behoefte, limitering, criteria limitering, fasering,
zachte landing)
De volgende uitspraak is al wat ouder. Vanwege de
duidelijke criteria die het hof formuleert voor limitering zal
ik deze hier toch bespreken.
Partijen zijn in 1999 getrouwd. De vrouw was toen 42 jaar
oud en volledig arbeidsongeschikt, de man was bij aanvang
van het huwelijk 59 jaar oud. Er zijn uit het huwelijk geen
kinderen geboren. De echtscheiding is door de Rechtbank
Groningen uitgesproken bij beschikking van 9 oktober
2012, waarbij partneralimentatie op € 905 per maand is
gesteld. In hoger beroep verzoekt de man de alimentatievordering van de vrouw af te wijzen of te limiteren.
Het hof stelt de aanvullende behoefte vast op € 856 netto
per maand.
De stelling van de man dat de vrouw in staat moet worden
21
geacht zelf in haar aanvullende behoefte te voorzien door
enige uren per week arbeid te verrichten wordt verworpen
omdat de vrouw 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard.
Ook de stellingen van de man dat de vrouw een deel van
haar woning kan verhuren of haar woning deels ‘op kan
eten’ worden afgewezen. Zo ook de stelling van de man dat
de vrouw haar recht op onderhoudsbijdrage heeft verspild
door haar grievend gedrag.
Het hof volgt de man wel in zijn verzoek de alimentatie te
limiteren. Volgens de man komt op zijn leeftijd, van thans
73 jaar, een alimentatieverplichting voor de duur van twaalf
jaar neer op een levenslange verplichting. Het hof stelt: “In
de regel moet, ter beantwoording van de vraag of limitering
voor de alimentatiegerechtigde van zo ingrijpende aard is
dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
niet van haar kan worden gevergd, de situatie waarin de
alimentatiegerechtigde zal komen te verkeren als gevolg
van de limitering worden vergeleken met de situatie waarin
de alimentatiegerechtigde verkeert onmiddellijk voor de
limitering. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van
alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval,
waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen de
belangen van de alimentatiegerechtigde en die van de alimentatieplichtige.”
Het hof meent dat directe beëindiging van de bijdrage tot
levensonderhoud, gelet op de huidige hoogte (€ 905 per
maand) thans te ingrijpend is voor de vrouw. Daarbij is in
overweging genomen:
r de leeftijd: de vrouw was ten tijde van de echtscheiding
54 jaar;
r haar gezondheid: de vrouw is voor 80-100% afgekeurd;
r het welstandsniveau waaraan zij gewend is geraakt.
Aan de andere kant laat het hof meewegen:
r de leeftijd van partijen bij aanvang van het huwelijk: de
man was toen 59 jaar en de vrouw 42 jaar;
r dat uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren;
r dat de rolverdeling niet van invloed is geweest op de
kansen van de vrouw op de arbeidsmarkt;
r het inkomen van de vrouw bij aanvang van het huwelijk: een WAO-uitkering van thans ongeveer € 1.214
netto per maand;
r het aanwezige vermogen en lage woonlasten: de vrouw
heeft een woning met een waarde van € 274.000 en een
hypotheek van € 66.600.
Het hof is van oordeel dat het in voornoemde
omstandigheden niet redelijk is om van de man te vergen
dat hij over een periode van twaalf jaar een bijdrage aan de
vrouw moet voldoen. Van de vrouw mag in dit geval worden
verlangd dat zij binnen een periode van vijf jaren na de
ontbinding van het huwelijk haar uitgaven zal aanpassen
aan de hoogte van haar inkomsten uit de WAO-uitkering.
Het hof stelt de alimentatie vast met ingang van 14 mei
2012 tot 14 mei 2014 op € 905. Vanaf die datum zal de
22
bijdrage jaarlijks met een kwart worden verminderd tot
nihil in 2017. De wettelijke indexering wordt uitgesloten.
3. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 augustus
2014,ECLI:NL:GHARL:2014:6864 (verwijtbaar en niet
herstelbaar inkomensverlies, behoefte, behoeftigheid, vermogensinkomen)
Bij echtscheidingsbeschikking van 6 april 2011 heeft de
Rechtbank Leeuwarden de alimentatie vastgesteld op
€ 5.730 bruto per maand. De man gaat met prepensioen en
verzoekt wijziging, waarna de rechtbank in de beschikking
van 6 november 2013 de partneralimentatie op nihil
stelt. De vrouw gaat in beroep en stelt dat sprake is van
verwijtbaar inkomensverlies. De man is medische specialist
en heeft met ingang van 1 januari 2013 zijn lidmaatschap
van de maatschap opgezegd. De man stelt dat partijen
tijdens hun huwelijk hadden afgesproken dat hij op zijn
60e zou stoppen met werken.
Het hof oordeelt dat de door de man gestelde afspraak
onvoldoende vast is komen te staan en volgt de vrouw in
haar stelling dat sprake is van verwijtbaar, niet voor herstel
vatbaar inkomensverlies. De man heeft medische klachten,
maar die klachten hebben hem niet eerder belemmerd
om te werken. Zouden de gezondheidsklachten de man
verhinderd hebben zijn werk te doen, dan had hij aanspraak
kunnen maken op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering
en had hij niet met (vervroegd) pensioen hoeven te gaan.
De gevolgen van het verwijtbaar inkomensverlies komen
volledig voor zijn rekening. Aan toetsing of het inkomen
waarover de man feitelijk beschikt – bij handhaving van de
eerder opgelegd alimentatie – daalt tot beneden het niveau
van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm komt
het hof niet toe omdat de man weigert inzage te geven in
zijn vermogen.
Vervolgens toetst het hof of sprake is van wijziging van de
behoeftigheid van de vrouw. De rechtbank heeft in haar
beschikking van 6 april 2011 de aanvullende behoefte
van de vrouw vastgesteld op, geïndexeerd, € 5.903,17 per
maand in 2013. De man stelt dat de vrouw vanaf 1 oktober
2012 aanspraak kan maken op haar deel van de lijfrentepolissen. Voorts stelt de man dat diverse kosten uit het
vermogen van de vrouw voldaan kunnen worden, dan wel
dat zij niet noodzakelijk zijn, dan wel niet meer bestaan. De
man stelt dat in ieder geval geen rekening gehouden mag
worden met de cadeaus van € 100 per maand, de vrijetijdskosten van € 451,32 per maand, de kosten van de hond van
€ 95,40 per maand, de kosten van de stukadoor van € 300
per maand en het sparen van € 200 per maand. Hij wenst
een nieuwe feitelijke onderbouwing van de behoefte. Het
hof verwerpt dit standpunt. De behoefte van de vrouw is
door een tijdsverloop van drie jaren sinds de echtscheiding
niet al zodanig afgenomen dat de behoefte in redelijkheid
moet worden bijgesteld. Als de vrouw bepaalde kosten
uit (inkomen uit) vermogen zou kunnen betalen, laat dat
onverlet dat ze tot de behoefte (kunnen) behoren. De man
klaagt over de sollicitatieactiviteiten van de vrouw. Het
hof verwerpt ook dit beroep. In verband met haar werkloosheidsuitkering moet de vrouw voldoen aan haar sol-
SDU UITGEVERS / NUMMER 7, NOVEMBER 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK
PARTNERALIMENTATIE IN DE PRAKTIJK
licitatieplicht. De vrouw heeft sollicitaties in het geding
gebracht. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de
vrouw zich niet voldoende heeft ingespannen om werk te
vinden. Rekening houdend met de werkloosheidsuitkering
van de vrouw, de uitkeringen uit lijfrente, (pre)pensioen) en
rekening houdend met een rendement van 2,5% per jaar
uit vermogen resulteert een aanvullende behoefte van bruto
€ 5.059 per maand. Dit is het bedrag dat de man dient te
betalen.
4. Rechtbank Midden-Nederland 19 augustus 2014,
ECLI:NL:RBMNE:2014:3557 (verwijtbaar inkomensverlies, behoefte, behoeftigheid)
Partijen zijn in 1990 getrouwd. In september 2013
vraagt de vrouw de echtscheiding aan. Ten tijde van de
scheiding wonen de jongmeerderjarige en de meerderjarige
dochters bij de vrouw. De lasten van de door de vrouw
en de kinderen bewoonde woning worden geheel door
de vrouw gedragen. De man woont elders. Hij verzoekt
een door de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage van €
2.300 per maand. De vrouw betwist de behoefte en stelt
voorts dat haar draagkracht niet toereikend is. De man
had tot voor kort een inkomen uit onderneming van
ongeveer € 1.100 per maand. In september 2013 heeft de
man zijn onderneming gestaakt, zonder duidelijke grond
of noodzaak. Het stopzetten van zijn onderneming komt
geheel voor rekening en risico van de man. De rechter volgt
dit standpunt van de vrouw omdat het onvoldoende is
weersproken.
De behoefte wordt op grond van de – op enkele punten
gecorrigeerde – behoeftelijst vastgesteld op € 1.798 per
maand. De resterende behoefte is € 698 per maand, ofwel
ongeveer € 1.100 bruto per maand.
De vrouw is onderhoudsplichtig voor de thuiswonende,
studerende dochter. De rechtbank houdt (schattenderwijs)
rekening met een totaal bedrag van € 235 per maand. Voor
het oudste kind is de vrouw niet meer onderhoudsplichtig.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de
conclusie dat de draagkracht van de vrouw toereikend is
voor het betalen van een uitkering tot levensonderhoud
van € 763 per maand.
5. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 augustus 2014,
ECLI:NL:GHSHE:2014:2839 (verwijtbaar inkomensverlies onderhoudsplichtige)
Aan deze beschikking zijn eerdere beschikkingen
voorafgegaan. Op 21 juli 2009 heeft de Rechtbank Breda
de echtscheiding uitgesproken en de partneralimentatie vastgesteld op € 725 per maand. Bij beschikking van
29 juni 2010 heeft dit hof deze beschikking vernietigd
en de alimentatie gesteld op € 377 per maand. De man
heeft opnieuw werk gevonden, maar is daarna wederom
werkloos geworden. Om deze reden verzoekt hij wegens
wijziging van omstandigheden nihilstelling dan wel
verlaging van de onderhoudsbijdrage. Bij beschikking van
20 september 2011 heeft de Rechtbank Breda dit verzoek
afgewezen. De rechtbank meent dat wederom sprake is
van verwijtbaar inkomensverlies en is uitgegaan van het
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 7, NOVEMBER 2014 / SDU UITGEVERS
inkomen, dat hij verdiende in dienst van zijn laatste baan.
Tegen deze beschikking gaat de man in beroep en hij krijgt
van het hof gelijk.
Het hof stelt: “Is de inkomensvermindering wel
herstelbaar, dan dient het inkomensverlies bij het bepalen
van de draagkracht buiten beschouwing te blijven (HR
23 november 2001, LJN: AD4010, NJ 2002, 280). Er is
sprake van een voor herstel vatbare inkomensvermindering
indien de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet
worden geacht zich in de naaste toekomst opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen.”
Vaststaat dat de man zich daadwerkelijk heeft ingespannen
om een nieuwe baan te vinden en hij is hierin na twee jaar
geslaagd. Het wederom verliezen van zijn baan is geen
verwijtbaar inkomensverlies.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de man geacht
kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst een
hoger inkomen te kunnen verwerven dan zijn huidige
inkomen. Het hof neemt in dit kader in overweging
dat de man inmiddels 61 jaar oud is en bijna twee jaar
werkloos is. De man heeft bewijsstukken overgelegd van
23 recentelijk door hem verrichte sollicitaties. Het hof acht
aannemelijk dat het de man, ondanks zijn inspanningen en
werkervaring, niet is gelukt een betaalde baan te vinden en
dat verbetering van die situatie – mede gezien zijn leeftijd –
op afzienbare termijn niet waarschijnlijk is.
6. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 augustus 2014,
ECLI:NL:GHSHE:2014:2668 (verdiencapaciteit, normen
Wet werk en bijstand)
Deze uitspraak is relevant vanwege de arbeidsinspanning
die van de ouders verwacht mag worden als het gaat om de
kosten van hun kind.
Partijen hebben een relatie gehad waaruit in 2010 een
kind is geboren. Zij hebben nimmer samengewoond. De
Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 3
juli 2013 de door de man te betalen alimentatie vastgesteld
op € 187,50. De vrouw gaat in appel en verzoekt een
bijdrage van € 300.
Het hof stelt de behoefte van het kind vast op € 310,45
per maand.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan
van de WW-uitkering van de man. Zij is van mening dat
sprake is van herstelbaar inkomensverlies, waardoor uit
moet worden gegaan van het oorspronkelijke inkomen.
Het hof oordeelt dat vaststaat dat de man zijn baan is
verloren als gevolg van het faillissement van de werkgever
en dat dit hem niet is te verwijten. Uit het feit dat aan de man
een WW-uitkering is toegekend en dat de man reeds per 1
mei 2013 een nieuwe dienstbetrekking heeft verworven,
leidt het hof af dat de man aan de op hem rustende sollicitatieverplichting heeft voldaan. Het hof ziet daarom geen
aanleiding om bij de berekening van de draagkracht van de
man rekening te houden met zijn verdiencapaciteit.
Op zijn beurt voert de man aan dat de rechtbank ten
onrechte geen rekening heeft gehouden met de verdiencapaciteit van de vrouw. De vrouw moet – mede gelet op haar
23
opleidingsniveau – in staat worden geacht eigen inkomsten
te verwerven, zodat partijen een gelijk aandeel in de kosten
van het kind kunnen leveren.
De vrouw voert aan dat zij door een reorganisatie haar
baan heeft verloren en thans een bijstandsuitkering
ontvangt. Gelet op de situatie op de arbeidsmarkt is het
voor haar als alleenstaande moeder zeer moeilijk om weer
een baan te verwerven.
Het hof oordeelt dat aan de vrouw een bijstandsuitkering
is toegekend, waaruit mag worden geconcludeerd dat zij
aan de sollicitatieverplichting in het kader van de Wet werk
en bijstand heeft voldaan. Wel mag – naar het oordeel van
het hof – van de vrouw worden verwacht dat zij, gelet op
de ook op haar rustende onderhoudsverplichting jegens het
kind, zich tot het uiterste zal inspannen om in de nabije
toekomst een betaalde baan te verwerven, zodat zij naast
de man een substantieel aandeel in de kosten van het kind
kan leveren.
Vervolgens stelt het hof de alimentatie over de verschillende
perioden vast, deels volgens de oude en deels volgens de
nieuwe richtlijnen kinderalimentatie.
of werken in de bouw. Ook andere oorzaken die leiden tot
verwijtbaar inkomensverlies leiden steevast tot diepgaand
onderzoek. Dit blijkt uit diverse uitspraken van het Hof ’sHertogenbosch (5) en (6).
De inspanningseisen die aan de onderhoudsgerechtigde worden gesteld om in eigen onderhoud of dat van de
kinderen te voorzien zijn daarentegen nogal vrijblijvend.
In de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch (6) is aan de inspanningsvereiste voldaan omdat de alimentatiegerechtigde een uitkering heeft en kennelijk dus voldoet aan de
sollicitatieverplichtingen van de gemeente. Wel wordt bij
herhaling benadrukt dat van de onderhoudsgerechtigde
wordt verwacht zich tot het uiterste in te spannen om in de
nabije toekomst een betaalde baan te verwerven. Dit blijkt
zowel uit de uitspraken van het Hof Den Haag (1) als van
het Hof ’s-Hertogenbosch (6). Directe gevolgen heeft dit
echter niet.
Over de auteur
Mr. drs. Joke Bol is advocaat en vFAS scheidingsmediator te Alkmaar.
Conclusie
Een eenmaal vastgestelde behoefte hoeft niet elke keer
opnieuw te worden aangetoond. Als bijvoorbeeld de kosten
van een hond zijn vervallen of er is geen reden meer om te
sparen dan is dat geen reden de behoefte bij te stellen. Dit
blijkt zowel uit de uitspraak van het Hof Den Haag (1) als
uit de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden (3).
Volgens vaste rechtspraak moeten aan de limitering van
de alimentatie hoge motiveringseisen worden gesteld. Het
Hof Arnhem-Leeuwarden (2) geeft hiervoor een aantal
concrete criteria: leeftijd en gezondheid onderhoudsgerechtigde, welstandsniveau, leeftijd partijen bij aanvang van
het huwelijk, of uit het huwelijk kinderen zijn geboren,
rolverdeling tijdens het huwelijk, inkomen bij aanvang van
het huwelijk, vermogenspositie en lasten onderhoudsgerechtigde.
Streng zijn de regels als het gaat om het vrijwillig opgeven
van inkomen. Zo kan een onderhoudsplichtige niet
vervroegd met pensioen gaan, zo blijkt uit de uitspraak
van het Hof Arnhem-Leeuwarden (3). Hier betrof het een
medische specialist. Van deze beroepsgroep is bekend dat
de meesten blijven werken tot hun pensioenleeftijd. De
vraag is of het hof anders zou oordelen als het een beroep
zou betreffen, waarvan bekend is dat weinigen het tot de
pensioenleeftijd volhouden, zoals werken in het onderwijs
24
Van de redactie: Oproep lezers uitspraken
partneralimentatie
Heeft u nog uitspraken waarin de rechter:
r een verzoek om limitering of nihilstelling heeft gehonoreerd of juist heeft afgewezen;
r een fasering heeft ingebouwd in de hoogte van de
alimentatie;
r zich uitlaat over de omvang van de arbeidsverplichting die kan worden verlangd, al of niet in relatie tot
het aantal en de leeftijd van de kinderen;
r zich uitlaat over de wens van de minst verzorgende
ouder om minder te gaan werken om meer voor de
kinderen te kunnen zorgen;
r bijzondere omstandigheden laat meewegen voor de
omvang en/of de duur van de alimentatie.
Ook de komende nummers van REP zal aan deze
uitspraken aandacht worden besteed. Het doel ervan is
de ervaringen uit te wisselen en daar voordeel mee te
doen voor de eigen praktijk.
Praktijkjuristen worden daarom van harte uitgenodigd
uitspraken over dit onderwerp te sturen naar de
redactie. Dat kan naar [email protected],
o.v.v. Uitspraak rubriek Partneralimentatie
SDU UITGEVERS / NUMMER 7, NOVEMBER 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK