INSPANNINGS FYSIOLOGIE Uit onderzoek is veelvuldig gebleken dat intervaltraining bij zeer getrainde duursporters prestatiebevorderend kan wer ken. Het is echter nog niet geheel duidelijk wat de achterlig gende mechanismen zijn.Welke rol spelen bijvoorbeeld even tuele veranderingen in de VO2-respons? Effecten van intervaltraining op de VO2-respons Prestatieverbetering mogelijk bij zeer getrainde duursporters? Femke Hoekstra, Albert Smit & Floor Hettinga Om trainingen optimaal en op maat VO2 genoemd en wordt meestal in li- aan sporters te kunnen aanbieden is ters per minuut weergegeven. De maxi- het belangrijk om inzicht te krijgen in male waarde hiervan, de VO2 max, is onderliggende mechanismen die een een belangrijke parameter voor het in rol spelen. Laursen et al.1 hebben in kaart brengen van iemands (aerobe) een review mogelijke oorzaken voor conditie. Er is al uitgebreid onderzoek de positieve effecten van intervaltrai- gedaan naar deze maximale waarde ning aangeduid, maar hebben hierbij van het aerobe systeem.Veel minder is de VO2-respons buiten beschouwing echter bekend over de snelheid waar- gelaten. In dit artikel zullen daarom mee het aerobe systeem op gang komt. eventuele veranderingen in de VO2- Naast de VO2max is ook het verloop respons als gevolg van intervaltraining van de VO2-respons van belang voor worden besproken. zeer getrainde duursporters. De VO2max en de VO2-respons iemands zuurstofopname stijgt tot een De VO2-respons geeft aan hoe snel De hoeveelheid zuurstof die de spieren bepaalde ‘steady state’ waarde2, bij- per tijdseenheid opnemen wordt de voorbeeld vanuit rust naar een matig intensief constant inspanningsniveau. Tot het moment dat de benodigde VO2 bereikt is, ontstaat een zuurstoftekort (O2-tekort)3 (zie figuur 1). Bij een snelle VO2-respons is dit O2-tekort minimaal en hoeft er minder aanspraak te worden gedaan op het anaerobe systeem. Een snellere VO2-respons zou dus duurprestaties, vooral die met Figuur 1. Hoe sneller de VO2-respons (hier bij de overgang van rust naar inspanning), des te geringer het optredende O2-tekort een duur van 1-6 minuten, positief kunnen beïnvloeden. Intervaltraining Er zijn aanwijzingen dat de snelheid S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 0 – j a a r g a n g 6 4 45 en het verloop van de VO2-respons door intervaltraining getraind kunnen staande vergelijking7,8: worden. Dit zou mogelijk de gevonden ning bij zeer getrainde duursporters Belangrijke parameters kunnen verklaren4. Het idee achter In figuur 2 zijn de intervaltraining is om het fysiologische parameters uit de systeem herhaaldelijk bloot te stel- formule grafisch len aan inspanningen, die intensiever weergegeven. Het zijn dan nodig is tijdens de specifieke bepalen van de duursport. Vooral voor duursporters trainbaarheid van die al goed getraind zijn is deze trai- de VO2-respons is ningsvorm mogelijk interessant. Zij zit- gedaan aan de hand ten al tegen hun maximaal te bereiken van de parameters VO2max aan, waardoor extra presta- uit deze vergelij- tieverbetering misschien alleen nog king. Als we ons bewerkstelligd zou kunnen worden richten op de moge- door een ander soort training dan hun lijke positieve resultaten van interval- een trainingsprogramma, betekent dit reguliere trainingsaanbod, namelijk training op het op gang komen van dat er minder aanspraak gedaan hoeft gericht op het versneld op gang komen de VO2-respons, dan zijn de tijdscon- te worden op het anaerobe systeem, van het aerobe systeem. stante (hoe snel de VO2-respons stijgt: waardoor de inspanning mogelijk lan- Dit artikel richt zich op de vraag of het τ1) en de amplitude (maximale VO2- ger volgehouden kan worden: er blijft prestatieverbetering na intervaltrai- Figuur 2. De VO2-respons bij inspanning boven de lactaatdrempel. extra trainen van de VO2-respons door waarde: A1) van de primaire compo- meer anaerobe energie over voor het middel van intervaltraining bij zeer nent (fase 2 dus) het meest van belang. einde van de inspanning. getrainde duursporters (VO2max > 60 Fase 3, de slow component, laten we ml*kg-1*min-1) tot een prestatieverbe- tering kan leiden. Vervolgens rijst ook pas later in de inspanning optreedt. Intervaltraining en trainbaarheid van VO2-respons de vraag hoe een dergelijk specifiek De tijdsconstante (τ1) geeft aan hoe- Het creatinefosfaat (CP) systeem lijkt trainingsprogramma er dan uit zou lang het duurt voordat 63% van de een cruciale rol te spelen in de controle moeten zien. waarde van de amplitude (A1) van de van de VO2 kinetiek in de spieren9. VO2-respons is bereikt. Als de tijds- Als door middel van intervaltraining constante kleiner wordt (= snellere het CP-systeem optimaal getraind respons), dan zal het O2-tekort dat kan worden, zou dit mogelijk kun- Het verloop van de VO2-respons hier buiten beschouwing, omdat deze Het verloop van de VO2-respons bij ontstaat bij het starten van inspanning nen leiden tot een verbetering van inspanningen boven de lactaatdrempel kleiner worden. Wanneer het O2- de VO2-respons. Naast de perifere kan worden ingedeeld in drie verschil- tekort geminimaliseerd kan worden factoren, zoals spiervezeltype, oxida- lende fases (zie figuur 2). Fase I wordt door middel van een kleinere tijds- tieve enzymactiviteit en het zojuist vaak buiten beschouwing gelaten bij constante (zie figuur 1) als gevolg van genoemde CP-systeem, spelen ook centrale factoren, zoals de karakterisering van de VO2 -respons, omdat deze fase niet hartfrequentie, slagvo- direct iets zegt over wat er in de spieren gebeurt3,5,6. Fase 2 VO2 (t) = VO2 (rust) + A1 (1-e-(t-TD1/τ1)) + A2 (1-e-(t-TD2/τ2)) lume, plasmavolume waarin en de bloedtoevoer een (de primaire component) en VO2 (t) fase 3 (de secundaire ‘slow’ component) zijn met name van = de VO2 op een bepaald tijdstip VO2 (rust) = de VO2 voor het starten van de inspanning 1-e-(t-TD/τ) = beschrijft de snelheid waarmee de VO2 stijgt belangrijke rol bij het leveren van een duurprestatie. Maar bij zeer A1 = de amplitude van de VO2-respons bij fase II (‘primaire component’) A2 = de amplitude van de VO2-respons bij fase III (‘slow component’) TD1 = de tijdsvertraging van fase II blijken voornamelijk de bij het starten van een inspan- TD2 = de tijdsvertraging van fase III perifere mechanismen ning boven de lactaatdrempel τ1 = de tijdsconstante van fase II nog trainbaar te zijn1. kan daarmee het best worden τ2 = de tijdsconstante van fase III Het lijkt erop dat het belang. Het model voor de exponentiële toename van de VO2 beschreven volgens de neven- 46 S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 0 – j a a r g a n g 6 4 getrainde duursporters mogelijk is om de snel- – De intervalblokken moeten uit mini- heid van de VO2-respons, met name de belangrijker zijn bij inspanning onder primaire tijdsconstante, te trainen door de lactaatdrempel. middel van een combinatie van duur- De VO2max lijkt bij zeer getrainde – Actief herstel is van belang1. duursporters over het algemeen niet – Over de duur van de herstelperiodes en intervaltraining10. Studies met zowel ongetrainde11,12 als getrainde13 duursporters laten dit zien. Zo liet de primaire τ1 door aerobe training een maal 8 herhalingen bestaan1. meer verder te kunnen toenemen1. Dit kunnen nog geen duidelijke aanbe- hoeft niet te betekenen dat de snelheid velingen worden gedaan. en het verloop van de VO2-respons Hoe de verhouding tussen duurtrai- afname van 38-62% zien bij actieve proefpersonen14,15, terwijl veranderin- niet meer trainbaar zijn10. Interval- ning en intervaltraining zou moeten training zou voor het trainen van de zijn blijkt uit een artikel van Seiler en gen in de primaire amplitude bij deze VO2-respons bij zeer getrainde duur- Tønessen17. In hun review beschrijven groep nauwelijks meer plaats vonden. sporters mogelijk dus aan te bevelen ze verschillende studies naar trainings- Bij ongetrainde personen kan een zijn. Daarnaast is uit het review van intensiteit bij zeer getrainde duurspor- al.1 afname van τ1 en/of een toename van Laursen et A1 als gevolg van training er toe lei- valtraining bij deze al zeer getrainde voor intensiteit: 80% van de sessies den dat het O2-tekort 12–25% afneemt. duursporters leidt tot een verbete- wordt besteed aan langzame duurtrai- Maar hoe zit dit nu voor zeer getrainde ring van de duurprestatie, maar dat ning en 20% van de trainingssessies atleten, die al zeer veel aerobe training achterliggende mechanismen hiervoor wordt verdeeld tussen trainingen op doen? Is er dan nog winst te behalen nog niet geheel duidelijk zijn. Hierbo- of bij de lactaatdrempel en trainingen door bijvoorbeeld intervaltraining? ven is beschreven, dat de gevonden Slechts één studie met zes proefperso- prestatieverbetering het gevolg zou met intensiteiten van 90-100% VO2 nen heeft zich hierop gericht: Bij zeer kunnen zijn van een snellere VO2- 10-12 keer per week traint neer op 1-3 getrainde duursporters werd na een respons. Eventuele verandering van de sessies intensieve intervaltraining per periode van intervaltraining een af- enzymactiviteit van de verschillende week. name van de τ1 van 46% aangetoond10. spiervezeltypes zou een mogelijk ach- Hoewel intensieve intervaltraining gebleken, dat inter- ters en komen ze tot een 80:20 regel max. Dit komt voor een sporter die Als gevolg hiervan bleek dat het O2- terliggend mechanisme zijn, dat zowel onderdeel zou moeten zijn van het tekort met maar liefst 34% was afge- de prestatieverbetering als de snellere schema van elke duursporter, zorgt nomen. Veranderingen in de primaire VO2-respons bij zeer getrainde duur- een teveel aan intervaltrainingen voor amplitude lijken bij deze groep niet sporters kan verklaren. een grotere vermoeidheid en daar- meer plaats te kunnen vinden. In de door mogelijk voor een daling in de toekomst zou dus meer onderzoek ge- Aanbevelingen prestatie. Verder concluderen Seiler en daan moeten worden naar de effecten Intervaltraining bij zeer getrainde Tønnesen17 dat de effecten van inten- van intervaltraining bij zeer getrainde duursporters lijkt aan te bevelen om sieve intervaltraining snel optreden, duursporters, omdat hier mogelijk nog de snelheid van de VO2-respons te maar ook snel een plateau bereiken. winst te behalen valt. trainen. Door de relatief hoge intensi- Een toename in het aantal intensieve teit wordt de oxidatieve enzymactivi- intervaltrainingen zou volgens hen Conclusie teit van met name de type IIa vezels gepaard moeten gaan met een toename Op theoretische basis zou de snelheid verhoogd, en doordat de VO2-respons in trainingsvolume door middel van van de VO2-respons bij zeer getrainde herhaaldelijk op gang moet komen, langzame duurtrainingen. duursporters met intervaltraining wordt mogelijk het CP-systeem extra getraind kunnen worden door een ver- getraind. Wat levert het op? betering van het CP-systeem, een ver- Een training moet voldoen aan de vol- Vooral voor duurprestaties met een hoogde oxidatieve enzymactiviteit en/ gende kenmerken: duur van 1 tot 6 minuten zal het trai- of een verbeterde enzymactiviteit van – 60% van de Tmax (= tijd tot uitput- nen van de VO2-respons van belang de type II vezels. Hierbij lijkt vooral ting op Pmax of vmax) op een intensi- zijn. Bij deze korte inspanningen de verbeterde enzymactiviteit van de teit van de Pmax (voor wielrenners) neemt de VO2-respons een relatief type II vezels van belang te zijn, omdat of de vmax (voor groot deel van de gehele inspanning deze vezels een grotere rol spelen bij Hierbij geven de Pmax en vmax res- in beslag. De hoeveelheid benodigde inspanning boven de lactaatdrempel. pectievelijk het minimale geleverde zuurstof voor zeer getrainde hard- Een verhoogde oxidatieve enzymacti- vermogen en de minimale loop- lopers is bij een 800m-loop (duur ± viteit en een verbetering van het CP- snelheid aan, die nodig zijn om de 110 sec) rond 140 ml/kg, waarbij de systeem zullen hoogstwaarschijnlijk VO2maxte bereiken. relatieve bijdrage van het aerobe ener- hardlopers)16. S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 0 – j a a r g a n g 6 4 47 giesysteem ruim 65% bedraagt18. Bij de 1500m (duur ± 230 sec), met een benodigde hoeveelheid zuurstof van 290 ml/kg, is dit percentage al opgelopen tot 84%18. Het O2-tekort was gemiddeld bij beide afstanden tussen 47-49 ml/kg. Met een snellere VO2-respons als gevolg van het aanbevolen inter- valtrainingsprogramma kan het aerobe systeem eerder tijdens de inspanning een grotere bijdrage gaan leveren. Dit betekent dat met een afname van 34% van het O2-tekort de sporter nog rond 16 ml/kg anaerobe energie overheeft om aan het einde van de wedstrijd het tempo te kunnen volhouden en/of een eindsprint te kunnen te doen. Bij een groep zeer getrainde hardlopers heeft het aanbevolen trainingsprogramma geleid tot een significante verbetering van de tijd op de 3000m hardlopen van maar liefst gemiddeld 17,6 seconden16. De tijd op de 5000m hardlopen was ook verbeterd met 10 seconden, maar deze verbetering was niet significant. Deze resultaten laten dus zien dat het trainen van de VO2respons met behulp van intervaltraining, waarbij gebruik wordt gemaakt van de Tmaxen de Pmax/vmax, mogelijk enorme voordelen kan opleveren bij middellange duurprestaties. Literatuur 1. Laursen PB & Jenkins DG (2002). The scientific basis for high-intensity interval training: optimizing training programmes and maximizing performance in highly trained endurance athletes. Sports Medicine, 32 (1): 53-73. 2. Wasserman K. et al. (2004). Principles of exercise testing and interpretation (4th ed.). Lippincott Williams and Wilkins. 3. Jones AM & Poole DC (2005). Introduction to oxygen uptake kinetics and historical development of the discipline. In: AM Jones & DC Poole (eds.), Oxygen uptake kinetics in sport, exercise and medicine, pp 3-36. Abingdon: Routledge. 4. Hettinga FJ, Koning JJ de & Foster C (2009). VO2 response in supramaximal cycling time trial exercise of 750 to 4000 m. Medicine & Science in Sports & Exercise, 41 (1), 230-236. 6. Behnke BJ, Barstow TJ & Poole DC (2005). Relationship between VO2 responses at the mouth and across the exercising muscles. In: AM Jones & DC Poole (eds.), Oxygen uptake kinetics in sport, exercise and medicine, pp 141-153. Abingdon: Routledge. 7. Barstow TJ & Mole PA (1991). Linear and nonlinear characteristics of oxygen uptake kinetics during heavy exercise. Journal of Applied Physiology, 71 (6): 2099-2106. 8. Whipp BJ et al. (1982). Parameters of ventilatory and gas exchange dynamics during exercise. Journal of Applied Physiology, 52 (6), 15061513. 9. Rossiter HB, Howe FA & Ward SA (2005). Intramuscular phosphate and pulmonary VO2 kinetics during exercise: implication for control of skeletal muscle oxygen consumption. In: AM Jones & DC Poole (eds.), Oxygen uptake kinetics in sport, exercise and medicine, pp 154-184. Abingdon: Routledge 10. Demarle AP et al. (2001). Decrease of O2 deficit is a potential factor in increased time to exhaustion after specific endurance training. Journal of Applied Physiology, 90 (3), 947-953. 11. Duffield R., Edge J & Bishop D (2006). Effects of high-intensity interval training on the VO2 response during severe exercise. Journal of Science and Medicine in Sport, 9 (3), 249-255. 12. Bailey SJ et al. (2009). Influence of repeated sprint training on pulmonary O2 uptake and muscle deoxygenation kinetics in humans. Journal of Applied Physiology, 106 (6), 1875-1887. 13. Krustrup P, Hellsten Y & Bangsbo J (2004). Intense interval training enhances human skeletal muscle oxygen uptake in the initial phase of dynamic exercise at high but not at low intensities. Journal of Physiology, 559 (Pt 1): 335-345. 14. Phillips SM et al. (1995). Progressive effect of endurance training on VO2 kinetics at the onset of submaximal exercise. Journal of Applied Physiology, 79 (6): 1914-1920. 15. Yoshida T et al. (1992). Day-to-day changes in oxygen uptake kinetics at the onset of exercise during strenuous endurance training. European Journal of Applied Physiology and Occupational Physiology, 64 (1): 78-83. 16. Smith TP, Coombes JS & Geraghty DP (2003). Optimizing high-intensity treadmill training using the running speed at maximal O2 uptake and the time for which this can be maintained. European Journal of Applied Physiology, 89 (3-4): 337-343. 17. Seiler S & Tønnessen E (2009). Intervals, thresholds, and long slow distance: the role of intensity and duration in endurance training. Sportscience, 13: 32-53. 18. Spencer MR & Gastin PB (2001). Energy system contribution during 200- to 1500-m running in highly trained athletes. Medicine & Science in Sports & Exercise, 33 (1): 157-162. 5. Whipp, B.J. and H.B. Rossiter (2005). The kinetics of oxygen uptake: physiological inferences from the parameters. In: AM Jones & DC Poole (eds.), Oxygen uptake kinetics in sport, exercise and medicine, pp 62-94. Abingdon: Routledge. 48 S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 0 – j a a r g a n g 6 4 De auteurs Femke Hoekstra is master studente Fundamental & Clinical Movement Sciences aan de Faculteit Bewegingswetenschappen van de VU in Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op haar bachelorscriptie. Bij het schrijven daarvan werd zij begeleid door Floor Hettinga, nu werkzaam als universitair docent bij het Centrum voor Bewegingswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen/UMCG. Albert Smit heeft Bewegingswetenschappen gestudeerd en werkt als adviseur Prestatiediagnostiek bij NOC*NSF.
© Copyright 2024 ExpyDoc