Voortgangsrapport - Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

Voortgangsrapport
Dossiernaam: Duurzame ontwikkeling
van de macrozone glastuinbouwgebied Roeselare: naar een partnerschap
tussen economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit
Aanvrager: Provincie West-Vlaanderen
1. Situering
Dit is het halfjaarlijks activiteitenrapport van het strategisch project ‘duurzame
ontwikkeling van de macrozone glastuinbouwgebied Roeselare: naar een
partnerschap tussen economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit’.
Korte samenvatting projectaanvraag
Op 12 april 2012 heeft de deputatie van de Provincie West-Vlaanderen ingestemd
met de vraag om een Ruimtelijk Strategisch Project in te dienen bij Vlaanderen
inzake de duurzame ontwikkeling van de macrozone ‘glastuinbouwgebied Roeselare’:
naar een partnerschap tussen economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit. Aan
deze projectaanvraag gingen heel wat voorbereidende stappen vooraf:
-
In 2003 werd door de Vlaamse regering (in samenwerking met de sector) een
actieplan ‘naar een duurzame glastuinbouw in Vlaanderen’ uitgewerkt. Dit
actieplan heeft onder meer tot doel een ruimtelijk beleid uit te werken voor
de verdere ontwikkeling van glastuinbouw in regio’s waar reeds glastuinbouw
geconcentreerd is (zoals het Roeselaarse).
Vanuit Vlaanderen werd een driesporenbeleid glastuinbouw uitgewerkt dat
bestaat uit:
Spoor 1: beoordelen van vergunningsaanvragen voor glastuinbouwbedrijven
aan de hand van het toetsingskader dat werd opgesteld door de Vlaamse
overheid;
Spoor 2: stimuleren van glastuinbouw in regio's waar al glastuinbouw
geconcentreerd is;
Spoor 3: ontwikkelen van glastuinbouwclusters van bovenlokaal belang
Dit project situeert zich binnen spoor 2, spontane verspreide
glastuinbouwontwikkelingen in de macrozone Roeselare.
-
-
-
In het RSV staat het Roeselaarse aangeduid als een concentratiegebied van
tuinbouw onder glas en plastic. In het PRS behoort het Roeselaarse tot de
intensief gedifferentieerde agrarische structuur. Hier staat de verwevenheid
van diverse landbouwactiviteiten (grondgebonden en grondloze
landbouwactiviteiten) voorop. Het ruimtelijk beleid moet de nodige
maatregelen nemen om deze verwevenheid te ondersteunen en om de
infrastructuur te optimaliseren met respect voor de landschappelijke waarden.
In 2005 werd in opdracht van de toenmalige administratie land- en tuinbouw
door de VLM een studie ‘Het Roeselaarse - locatiestudie bedrijvenzone
glastuinbouw’ afgerond. In deze studie kwam duidelijk naar voor dat het
‘Roeselaarse’ geldt als zeer geschikte streek voor een macrozone
glastuinbouw.
Deze VLM-studie vormde een belangrijke vertrekbasis voor de uitwerking van
de ‘visie voor de vestiging van glastuinbouw in de macrozone
glastuinbouwgebied Roeselare’. Centraal in de visie staat dat er een
evenwicht moet worden gezocht tussen het geven van kansen voor spontane
glastuinbouwontwikkeling enerzijds én het verbeteren van de
landschappelijke aantrekkelijkheid anderzijds. In deze studie werd niet enkel
aan visievorming gedaan, zij omvat eveneens een aanzet voor het mogelijk
instrumentarium dat kan worden gehanteerd om deze visie te realiseren. Ze
werd uitgewerkt in opdracht van de Provincie, in zeer nauwe samenwerking
met de 13 lokale besturen, REO-veiling, Vlaamse overheid, de sector, …
Bovenstaand (niet-exhaustief) overzicht geeft aan dat het ruimtelijk strategisch
project glastuinbouw macrozone Roeselare niet het eerste initiatief is dat wordt
opgezet om te zoeken naar meer rechtszekerheid voor de tuinders. Op basis van al
deze initiatieven, het (zeer) uitgebreide overleg met tal van projectpartners,
departement landbouw en visserij (afdeling duurzame landbouwontwikkeling) én de
Provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen komen we op dit moment dan ook tot de
conclusie dat voorzichtigheid geboden is om met een (te) zwaar instrumentarium
bepaalde gevoeligheden, percepties, etc. te gaan voeden.
Er zijn (buiten de Provincie West-Vlaanderen) binnen Vlaanderen al verschillende
initiatieven genomen om een beleid op te zetten voor macrozones, agrarische
bedrijvenzones te gaan ontwikkelen, etc. Deze dossiers zitten vaak compleet
geblokkeerd, voor zover zij niet zijn stopgezet. Onze voorzichtigheid mag niet
aanzien worden als een gebrek aan ambitie, de ambities zijn nog steeds hoog, wat
(hopelijk) ook zal blijken uit de acties die we uitwerken (zie hieronder bij de
sleutelkwesties).
Met de opmaak van deze visie is een eerste en belangrijke stap gezet om op
regioniveau na te denken over toekomstige ontwikkelingen van de
glastuinbouwsector, maar de vertaling ervan op het terrein is niet eenvoudig. Het
betreft een complexe materie in een gebied waar spanningen bestaan tussen o.a.
glastuinbouwontwikkelingen enerzijds en landschappelijke open ruimte waarden
anderzijds. Om deze complexe vertaling te kunnen uitvoeren werd er in het kader
van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen een aanvraag ingediend voor een
strategisch project.
In dit ambitieuze project zullen de Provincie West-Vlaanderen en de gemeenten
Roeselare, Pittem, Ardooie, Hooglede, Staden, Izegem, Ingelmunster, Meulebeke,
Ledegem, Moorslede, Lichtervelde, Wingene en Tielt intensief samenwerken in nauw
overleg met de sector (land- en tuinbouw en landschap).
Met dit strategisch project willen de samenwerkende partijen de cruciale actiepunten
die vanuit de ruimtelijke visie worden voorgesteld realiseren. Dankzij de subsidie van
de Vlaamse overheid kan een projectteam aan de slag die (lopende) initiatieven op
het vlak van glastuinbouwvestigingen en landschapsopbouw in dit gebied beter op
elkaar zal afstemmen. Aangezien in Vlaanderen vergelijkbare glastuinbouwgebieden
aanwezig zijn en in andere agrarische sectoren een gelijkaardig spanningsveld met
open ruimte waarden speelt, levert het initiatief ook inzichten die in andere gebieden
of voor andere agrarische sectoren tot betere ruimtelijke oplossingen kunnen leiden.
In dit kader is het interessant mee te geven dat er reeds overleg is geweest met de
Provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen.
Eventueel kunnen de geleerde lessen ook leerzaam zijn voor andere economische
ontwikkelingen. De sterke interlokale samenwerking tussen gemeenten, provinciale
en Vlaamse overheid en middenveld kan dit alleen maar ondersteunen.
Concreet wordt er in het strategisch project gewerkt op 5 sleutelkwesties:





Sleutelkwestie
Sleutelkwestie
Sleutelkwestie
Sleutelkwestie
Sleutelkwestie
1:
2:
3:
4:
5:
zorgen voor een gestroomlijnde vergunningverlening
werken aan landschapsopbouw en open ruimtekwaliteiten
stimuleren van glastuinbouwontwikkeling
creëren van een specifieke grondmarkt
werken aan een lokaal draagvlak
Deze 5 sleutelkwesties hangen onlosmakelijk met elkaar samen. Ze worden enkel
apart beschreven om de projectaanvraag en bijvoorbeeld dit voortgangsrapport te
kunnen structureren. In de praktijk loopt alles door elkaar.
Het ruimtelijk strategisch project werd eind 2012 door Vlaanderen goedgekeurd en
voorziet een subsidie van max. 300.000 € over 3 jaren (80% van de totale
projectkost). De gemeenten dragen ca. 7% bij in de projectkosten. Naast deze
projectsubsidie zijn er ook mogelijkheden ten belope van max. 500.000 € voor
grondverwerving (40% van de verwervingskosten).
Het project is in de Provinciale beleidsdoelstellingen voor de legislatuur 2013 - 2018
zowel door de dienst economie (landbouw), dienst ruimtelijke planning als door de
gebiedswerking Midden-West-Vlaanderen (coördinerende dienst) ingeschreven als
van strategisch belang.
2. Activiteiten 1 mei 2013 – 1 november 2013 (algemeen)
2.1. Voorbereiding
Ter voorbereiding van het strategisch project werd eerst en vooral ingezet op het
aanstellen van een projectteam. De projectcoördinatie bestaat uit volgende
personen:




Projectcoördinator 1 (80% VTE)
Projectcoördinator 2 (20% VTE)
Landschapsdeskundige 1 (50% VTE)
Landschapsdeskundige 2 (20% VTE)
Bovenstaand overzicht zal wijzigen vanaf 1 juli 2014. Gezien een aantal
ontwikkelingen binnen het project (zie verder in dit voortgangsrapport, vooral bij
sleutelkwestie 2) zal de inzet van landschapsdeskundige 1 stijgen naar 100% VTE,
de inzet van projectcoördinator 1 zal dalen naar 50% VTE. Hierdoor wordt de
landschapsdeskundige ook de algemene projectcoördinator.
Ongeveer maandelijks wordt er op initiatief van de projectcoördinatoren een
projectteam georganiseerd. In dit projectteam wordt zeer regelmatig de voortgang
van het project besproken én gebeurt de voorbereiding van het overleg met alle
overlegorganen. In dit projectteam zitten naast bovenvermelde personen ook
provinciale diensten, een gemeentelijke vertegenwoordiging, de VLM, Inagro, …
Een 3-tal keer per jaar komt de sturende kerngroep bijeen. Deze bestaat uit een
politieke vertegenwoordiging van de Provincie en de 13 betrokken gemeenten,
aangevuld met een vertegenwoordiging van de Vlaamse overheid en een aantal
strategische projectpartners. In deze kerngroep worden de werkzaamheden binnen
het strategisch project toegelicht. Op basis van deze informatie neemt de kerngroep
beslissingen die het verdere verloop van het project bepalen.
De politieke vertegenwoordigers die deel uitmaken van deze sturende kerngroep
koppelen terug naar hun beleidscollege en/of andere relevante beleidsorganen
(deputatie, college van burgemeester en schepenen, …).
2.2. Startoverleg Vlaanderen
De startvergadering met dhr. Gerard Stalenhoef, dhr. Bert Van Severen en dhr. Tom
Van Rensbergen van het departement ruimtelijke ordening, woonbeleid en onroerend
erfgoed vond plaats op 8 juli 2013. Tijdens deze startvergadering werden vooral
praktische zaken besproken (korte voorstelling, ministerieel besluit van goedkeuring,
financiële en administratieve aandachtspunten, …).
Tijdens dit startoverleg werd ook een bevestiging gegeven van de definitieve starten einddatum van het project (van 1 mei 2013 tot 30 april 2016).
2.3. Maand 1-3: informeren én informatie verzamelen
De eerste projectweken werden gebruikt door de projectcoördinatoren en
landschapsdeskundigen om zich te verdiepen in dit ambitieuze project en bijhorende
uitdagingen. In eerste instantie impliceerde dit vooral het erg grondig doornemen
van alle vooraf uitgevoerde studies en documenten.
Hieruit bleek al erg snel dat het project wel een aantal duidelijke knelpunten
identificeert:





moeilijkheden voor glastuinbouwers om een vergunning te verkrijgen, zeker
voor nieuwbouw. De redenen voor weigering zouden vooral te maken hebben
met visuele hinder, aantasting ruimtelijke draagkracht en mobiliteit
genererend effect
gebrek aan vestigingskansen/rechtszekerheid bij de tuinders om te kunnen
ondernemen (waar kunnen we met onze plannen terecht?)
moeilijke situatie wat betreft landschappelijke integratie van serrecomplexen
op perceelsniveau (hoeveel groen, welk groen, probleem van schaduw, …)
algemeen: een regio die eerder arm is aan landschapskwaliteit
…
Om te onderzoeken hoe er met deze knelpunten kan worden omgegaan werd een
visie voor de vestiging van glastuinbouw in de macrozone Roeselare opgemaakt.
De mogelijke oplossing die wordt voorgesteld om de vestigingskansen voor
glastuinbouw te verhogen zou kunnen zijn om parallel in te zetten op
landschapsopbouw. Daardoor zou de landschappelijke impact van nieuwe spontane
(glastuinbouw)ontwikkelingen gemilderd kunnen worden. Het strategisch karakter
van het project ligt er in om de economische ontwikkeling in het buitengebied aan te
grijpen om de kwaliteit van de open ruimte te verhogen. Zo wordt het gebied
aantrekkelijker, wat zowel voor de sector als voor de bewoners een meerwaarde
inhoudt.
Na een grondige verdieping in de inhoud en ruimere context van het project kwam
het projectteam tot volgende vaststellingen:

het bestuurlijke landschap is voor een stuk gewijzigd sinds de periode waarin
de visie werd opgesteld én door de verschillende besturen bekrachtigd. Een
aantal gemeenten hebben compleet nieuwe colleges van burgemeester en
schepenen, andere gemeenten kennen dezelfde bestuursmeerderheid maar
toch een aantal schepenwissels, etc.
Dit impliceert dat we er bij de start van het project (mei 2013) niet meer
kunnen van uitgaan dat iedereen op de hoogte is van het algemene
overheidsbeleid ten aanzien van glastuinbouw (bvb. driesporenbeleid), de
voor de macrozone opgemaakte visie(kaart) én het bijhorend ruimtelijk
strategisch project.

daarnaast zien we dat de visie wel een eerder algemene identificatie geeft van
de knelpunten (op vlak van vergunningen en landschap), maar dat er geen
melding wordt gemaakt van de omvang en details van deze knelpunten. Zeker
op het vlak van vergunningverlening (sleutelkwestie 1) is dit cruciale
informatie: hoeveel goedkeuringen/weigeringen zijn er in de macrozone, voor
welke types bedrijven, vooral voor nieuwbouw of voor uitbreiding, welke rol
speelt schaalgrootte, de buurt, …

landschapsopbouw: er wordt vaak melding gemaakt dat de huidige situatie
voor landschappelijke integratie van serrecomplexen (op perceelsniveau)
suboptimaal is. Er is echter geen gedetailleerd overzicht beschikbaar van de
beleidsinitiatieven binnen de macrozone. Wie legt welke regels op, welke
borgsystemen bestaan er, hoe zit het met opvolging, …
Omwille van deze vaststellingen werd er in eerste instantie dan ook ingezet op een
uitgebreide informatie- en consultatieronde met alle 13 de colleges van
burgemeester en schepenen uit de macrozone. Hoofddoel was om (kort) informatie
te geven over het project, alsook te polsen naar hun verwachtingen voor het project.
Diezelfde informatie werd ook steeds meegegeven aan de stedenbouwkundige
ambtenaar en/of milieuambtenaar van iedere stad/gemeente. De gestelde vragen en
resultaten van dit overleg vallen verder in dit voortgangsrapport te lezen.
Naast intensief overleg met de steden en gemeenten werd ook ingezet op het
informeren en verzamelen van informatie bij volgende instanties:























Provincie Oost-Vlaanderen & Provincie Antwerpen (hebben soortgelijke
uitdagingen wat betreft de glastuinbouwsector)
Glastuinbouwsector (verschillende ondernemers)
West-Vlaamse Intercommunale
MIROM (staat in voor restwarmte in glastuinbouwcluster Roeselare)
VLM West- en Oost-Vlaanderen
Landschapsfonds Gentse kanaalzone
Studiebureaus (SBB, DLV, …)
REO veiling
Innovatiesteunpunt
Boerenbond
EANDIS
INFRAX
Inagro
Landbouw & Visserij (ADLO)
VLIF
ILVO
Kenniscentrum glastuinbouw
Provinciale diensten West-Vlaanderen (ruimtelijke planning, milieu, natuur &
landschap, vergunningen, economie, landbouw, …)
stad-land-schap ’t West-Vlaamse hart en haar overlegorganen
POM
Overlegorganen stad-land-schap ’t West-Vlaamse hart
Gemeente Evergem (beschikken over een operationeel groenfonds)
…
Al deze instanties beschikken over nuttige informatie betreffende
glastuinbouwontwikkelingen, die kan gehanteerd worden als interessante aanvulling
bij de info die in de visie is opgenomen, bij de lokale besturen werd verkregen, etc.
Zoals hierboven reeds meegegeven wordt er binnen het project gewerkt aan 5
sleutelkwesties. Dit voortgangsrapport, en deze die hierop zullen volgen, zullen
telkens gestructureerd worden volgens deze sleutelkwesties.
De wijzigingen/aanvullingen in de voortgangsrapporten zullen, zoals afgesproken
tijdens de startvergadering, telkens in een ander kleur worden gemarkeerd. Zo zal in
één oogopslag duidelijk zijn wat er juist nieuwe informatie is.
De activiteiten voor de tweede periode (1 november 2013 - 30 april 2014) staan in
het geel gemarkeerd. Zoveel mogelijk informatie wordt als bijlage toegevoegd, dit
om te vermijden dat dit rapport te lang zou worden.
3. Activiteiten per sleutelkwestie
3.1. Sleutelkwestie 1: zorgen voor een gestroomlijnde
vergunningverlening
Het project is initieel ontstaan vanuit een vestigings- en vergunningenproblematiek.
Er werd melding gemaakt vanuit de glastuinbouwsector dat het moeilijk is /
moeilijker wordt aan een stedenbouwkundige vergunning te raken. Het zou voor
uitbreiding van bestaande vestigingen nog net iets eenvoudiger gaan dan voor
volledige nieuwbouwontwikkelingen, al valt daar niet altijd een uniforme (beleids)lijn
in te trekken.
De voornaamste argumenten voor weigering zouden gebaseerd zijn op visuele
hinder, aantasting van de ruimtelijke draagkracht en het mobiliteit genererend
effect. Dit valt bijvoorbeeld te lezen in de studie ‘opmaak van een visie voor de
vestiging van glastuinbouw in de macrozone glastuinbouwgebied Roeselare’:
Dit is natuurlijk niet positief, onvoldoende nieuw glas zal uiteindelijk enkel leiden tot
een constante afname van het glasareaal én een sterk verouderd glasopstand.
Zoals hierboven reeds meegegeven is er in de visie echter niet becijferd hoe
omvangrijk de vergunningenproblematiek precies is, en wie er waar het meest mee
wordt geconfronteerd (welke rol speelt schaal, teelt, ligging, buurt(relaties), …).
Gezien het hier toch om cruciale informatie gaat werden alle 13 de
steden/gemeenten uit de macrozone én de Provincie West-Vlaanderen bevraagd over
enerzijds de situatie op het vlak van vergunningen (stedenbouwkundig én milieu) in
de voorbije jaren, anderzijds over de situatie op het vlak van landschapsopbouw (zie
sleutelkwestie 2 hieronder voor meer info hierover). Volgende vragen werden op het
vlak van vergunningen meegegeven:




Hoe verloopt het vergunningsproces met betrekking tot
glastuinbouwontwikkelingen (nieuwe of uitbreiding bestaande) de laatste
jaren? Zijn er specifieke knelpunten?
 Hebben jullie zicht op de kwantitatieve gegevens van de voorbije jaren?
Eventuele aantallen en/of ha?
Wie wordt er allemaal betrokken bij het vergunningsproces? Dit zowel intern
als extern (bvb. (in)formeel overleg met andere stedenbouwkundige
ambtenaren voor bepaalde dossiers).
Hoe staat de gemeente t.o.v. verdere glastuinbouwontwikkelingen (incl.
plastiek). Zijn er veel projecten die niet vlot een vergunning krijgen? Indien
ja: wat zijn de hoofdredenen voor het weigeren van deze vergunning? Is er
een onderscheid tussen uitbreidingen of volledig nieuwe vestigingen? Speelt
de schaalgrootte een rol?
Besteden aanvragers van nieuwe dossiers aandacht aan het opbouwen van
een draagvlak voor de nieuwe ontwikkelingen bij de buurt?
Deze vragen werden, waar relevant, ook voorgelegd aan de overige instanties die we
hebben gecontacteerd (voor een niet-exhaustief overzicht, zie puntje 2.3 hierboven).
De bereidwilligheid om deze informatie aan te leveren was bij alle partners groot.
Het bleek echter al snel dat er nergens een kant-en-klaar overzicht beschikbaar was
met een antwoord op bovenstaande vragen. Veel vragen werden initieel beantwoord
vanuit een ‘aanvoelen’, een aanvoelen dat werd bevestigd nadat alle actoren heel
wat tijd en moeite hebben uitgetrokken om ook de harde cijfers in kaart te brengen.
Resultaten (lokale situatie)
Eerst en vooral hebben we een bevraging gedaan van de sector, via o.a. de vakgroep
glastuinbouw binnen Boerenbond, die een eerder algemene bevestiging gaf van de
knelpunten die aan de basis lagen van de visievorming en dit strategisch project.
Verder werd meegegeven dat een aantal algemene trends binnen de land- en
tuinbouw (zoals schaalvergroting) ook stilaan ingang beginnen te vinden in de
glastuinbouw in de macrozone Roeselare. Al wordt tegelijkertijd ook wel meegegeven
dat de overgrote meerderheid van de bedrijven binnen de macrozone nog eerder
kleinschalige bedrijven zijn, gekoppeld aan de huiskavel.
Daarna werden de verschillende colleges van burgemeester en schepenen,
stedenbouwkundige ambtenaren en milieuambtenaren bevraagd. Een algemene
vaststelling die zo aangevoeld wordt (en verder in dit document ook cijfermatig
bevestiging krijgt) is dat er in de voorbije jaren eerder weinig vergunningsaanvragen
zijn geweest, dat er daarvan maar weinig vergunningen werden geweigerd en er
slechts een handvol probleemdossiers zijn geweest in de 13 gemeenten van de
macrozone. De stedenbouwkundige ambtenaren worden ook niet vaak
geconfronteerd met concrete informatievragen rond mogelijkheden voor nieuwe
glastuinbouwontwikkelingen.
Verder blijkt al snel dat de gemeenten in de laatste jaren geconfronteerd worden
met in aantal meer aanvragen voor sloop van serres, dan voor uitbreiding en/of
volledige nieuwbouw. Dit wordt met cijfers voor heel wat gemeenten bevestigd door
de stedenbouwkundige en/of milieuambtenaar. Wat hierbij wordt meegegeven is dat
bij sloop de serre vaak niet wordt vervangen door een andere constructie, in die zin
worden glastuinbouwontwikkelingen vanuit het aspect van de open ruimte dus als
meer omkeerbaar aanzien dan andere ontwikkelingen.
Wanneer de oppervlaktes er worden bijgenomen blijkt echter dat het aantal m²
gesloopte serres van pakweg 10 bedrijven gecompenseerd kan worden door een
geringer aantal nieuwe serres die worden gebouwd naar aanleiding van uitbreiding of
totale nieuwbouw. Dit wordt ook door de gemeenten meegegeven: de aanvragen die
wel nog binnenkomen gaan vaak over iets grotere oppervlaktes, in vgl. met de
oppervlaktes die gesloopt worden. Dit is een eerste verwijzing naar de trend van
schaalvergroting in de sector.
Wat ook blijkt uit de analyse van de situatie op gemeenteniveau is dat
vergunningsdossiers voor volledige nieuwbouwserres (nieuwe bedrijven) in
vergelijking met uitbreidingsdossiers sterk in de minderheid zijn. Er zijn merkbaar
meer aanvragen voor uitbreiding en vervanging (vaak met uitbreiding) van serres
dan voor volledige nieuwbouw.
Algemeen wordt ook aangehaald dat er bij nieuwe dossiers waarin een vergunning
wordt gevraagd voor iets grotere glastuinbouwcomplexen meer dan vroeger
bezwaren worden ingediend tijdens het openbaar onderzoek. Er wordt hierbij
meegegeven dat er vanuit de aanvragers ook niet altijd werk wordt gemaakt van het
goed op voorhand (bvb. voorafgaand aan een openbaar onderzoek) informeren van
omwonenden. Ook de glastuinbouwsector wordt geconfronteerd met de gevolgen
van het dichtbevolkte Vlaanderen waarin de burger zich sneller, eenvoudiger en
beter kan organiseren via allerlei kanalen.
Hierbij wordt echter steeds meegegeven dat dit geen glastuinbouwspecifiek
probleem is. Alle (wat grootschaliger) ontwikkelingen in het buitengebied zijn
voorwerp van bezwaarschriften, al dan niet gekoppeld aan (on)georganiseerd
buurtprotest en actiecomités.
Wat ook blijkt uit alle gesprekken met de lokale besturen is dat er niemand echt een
heel goed zicht heeft op het aantal aanvragen (op lokaal en regioniveau), de omvang
van eventuele knelpunten op het vlak van vergunningen, etc. De perceptie leeft hier
en daar dat de schaalvergroting binnen de glastuinbouw zich heel snel aan het
voltrekken is én dat er bijvoorbeeld grote investeringsgroepen klaar staan om hier
zeer grootschalige glastuinbouwcomplexen te komen oprichten. Beide zaken zijn
echter momenteel niet objectief vast te stellen aan de hand van de verkregen cijfers.
Verder wordt ten aanzien van het project ook regelmatig meegegeven dat het
project een positief verhaal moet zijn voor iedereen. Initiatieven die ten goede
komen van de glastuinbouwsector mogen geen negatieve effecten hebben op de rest
van de agrarische sector. Hierbij doelt men vooral op mogelijke conflicten met
grondgebonden landbouw. Dit is een terechte opmerking en het zoeken naar de
nodige evenwichten was trouwens bij het uitwerken van de projectaanvraag zeker
ook de (strategische) bedoeling. Het project dient een positief verhaal te zijn voor
alle sectoren en actoren, niet enkel voor de glastuinbouwsector.
Regelmatig wordt ook aangekaart dat nieuwe grote vestigingen beter geclusterd
zouden worden op glastuinbouwzones zoals er één in ontwikkeling is aan de
afvalverbrandingsoven van Roeselare. Dit is voor een bepaald type bedrijven in
bepaalde omstandigheden een mogelijkheid (bedrijven met grote warmtebehoefte,
etc.), maar het is niet mogelijk alle soorten bedrijven uit de macrozone op dergelijke
zones onder te brengen.
Resultaten (adviesaanvragen landbouw & visserij)
Om deze resultaten verder te verfijnen/af te toetsen werd ook contact opgenomen
met de mensen die bij vergunningsaanvragen advies verlenen vanuit Landbouw &
Visserij. We zijn er ons wel degelijk van bewust dat een adviesaanvraag niet
impliceert dat het advies positief was, dat de vergunning werd verkregen én dat het
project dan ook nog eens werd uitgevoerd. Toch geven deze cijfers inzicht in de
verhouding sloop/uitbreiding/nieuwbouw, oppervlaktes en dus de evoluties &
dynamiek in de sector.
Uit een grondige analyse van de adviesaanvragen in de periode 2008-midden 2013
(start strategisch project) blijkt dat er 113 aanvraagdossiers waren in de macrozone
Roeselare:




Minimum 2 dossiers per gemeente / maximum 31 (dit toont aan dat de
dynamiek qua glastuinbouw ook binnen de macrozone niet overal gelijk is).
Momenteel worden er gemiddeld zo’n 1,7 dossiers per gemeente per jaar voor
advies doorgestuurd.
59 dossiers waren volledige sloop
11 dossiers waren sloop met herbouw (al dan niet met uitbreiding)
43 dossiers waren uitbreiding van een bestaand bedrijf / bouwen van nieuwe
serres
Hieruit blijkt dat er in de macrozone in de bestudeerde periode 59 serres gesloopt
werden, en 54 dossiers betrekking hadden op (her)bouw. Dit is een bevestiging van
de cijfers bij de gemeenten dat er veel dossiers voor sloop zijn, vaak zelfs meer dan
voor bouw.
Het aantal dossiers, zonder bijhorende oppervlaktes, zegt natuurlijk niet alles.
Daarom werd er voor twee willekeurig gekozen jaren, waarvoor de gegevens digitaal
beschikbaar waren, een meer gedetailleerde analyse gedaan. Concreet werd het jaar
2008 en het jaar 2010 uitgewerkt.


Ha in aanvraagdossiers (2008)

Afbraak van serres zonder vervanging : 9 dossiers, min 518 m², max
12750 m², totaal 35975 m² (dus 3.6 ha)

Vervanging van serres of vervanging met uitbreiding : 6 dossiers, min
640 m², max 9821 m², totaal 23477 m² (dus 2.3 ha)

Nieuwbouw (geen vervanging): 1 dossier, serre van 31000 m² (dus 3.1
ha)
Ha in aanvraagdossiers (2010)

Afbraak van serres zonder vervanging : 12 dossiers, min 160 m², max
8126 m², totaal 40259 m² (dus 4.0 ha)

Vervanging van serres of vervanging met uitbreiding : 14 dossiers, min
40 m², max 34100 m², totaal 105590 m² (dus 10.6 ha)

Nieuwbouw (geen vervanging): 1 dossier, serre van 18575 m² (dus 1.9
ha)
Uit deze cijfers blijkt dat er relatief wat hectare serres verdwijnen (3,6 ha in 2008, 4
ha in 2010) en dat er redelijk wat dynamiek zit in vervanging (al dan niet met
uitbreiding). Wat betreft volledige nieuwbouw kan worden vastgesteld dat deze
dossiers eerder gering zijn in aantal, en dat de nieuw gebouwde serres iets
omvangrijker worden (2 à 3 ha). Ook dit lijkt het aanvoelen en de cijfers van de
gemeenten te ondersteunen.
Resultaten (glastuinbouw in (West-)Vlaanderen)
Na de informatie die we hadden verkregen van de sector, lokale besturen en
landbouw & visserij hebben we ook eens de algemene cijfers in kaart gebracht van
glastuinbouw in Vlaanderen & West-Vlaanderen. Dit om een nog beter zicht te
krijgen op de dynamiek binnen de glastuinbouwsector, de omvang van de bedrijven
(schaalvergroting?) en het areaal. De cijfers volgen hieronder. De totaalcijfers van
2011 zijn niet meegenomen in de analyse omdat ze een vertekend beeld geven (veel
te grote dalingen), veel bedrijven <1 ha zitten vanaf 2011 namelijk niet meer in de
statistieken.
Totaalcijfers voor Vlaanderen:
Evolutie totaal aantal bedrijven
Vruchtgroenten
Tomaten Paprika Komkommer Aubergines Totaal Kropsla
2007
2008
2009
2010
2011
410
374
343
287
217
60
56
54
52
39
Sla
Sierteelt
Aardbeien
Veldsla Alternatieve slasoorten Totaal Azalea's Potplanten Snijbloemen Totaal
TOTAAL
83
73
58
60
35
18
15
15
16
16
526
477
428
373
282
283
256
238
217
123
73
77
70
65
26
34
36
36
45
27
371
350
323
306
161
159
146
139
134
104
172
153
137
137
45
128
123
112
101
23
447
409
377
362
167
304
296
292
274
187
1.648
1.532
1.420
1.315
797
91
99
90
94
91
50
43
38
36
31
14
10
19
20
21
636
608
581
566
582
206
199
190
175
117
34
42
42
43
13
18
19
17
23
19
257
261
249
240
149
176
171
165
166
152
99
85
84
79
45
61
57
49
47
27
337
313
299
292
224
191
202
205
213
214
1.421
1.385
1.333
1.311
1.170
1,52
1,77
1,67
1,81
2,34
0,60
0,59
0,66
0,59
0,89
0,78
0,69
1,29
1,27
1,34
1,21
1,28
1,36
1,52
2,06
0,73
0,78
0,80
0,80
0,95
0,46
0,55
0,60
0,66
0,51
0,53
0,54
0,46
0,51
0,72
0,69
0,75
0,77
0,79
0,93
1,11
1,17
1,19
1,24
1,46
0,58
0,56
0,62
0,58
1,00
0,48
0,46
0,44
0,46
1,18
0,75
0,77
0,79
0,81
1,34
0,63
0,68
0,70
0,78
1,15
0,86
0,90
0,94
1,00
1,47
Evolutie totale oppervlakte bedrijven
2007
2008
2009
2010
2011
481
456
433
416
438
Evolutie gemiddelde oppervlakte
2007
2008
2009
2010
2011
1,17
1,22
1,26
1,45
2,02
Uit deze cijfers blijkt het volgende:



Op Vlaams niveau is het aantal bedrijven met 333 afgenomen in de periode
2007-2010
Op Vlaams niveau is er tussen 2007 en 2010 110 ha glas verdwenen
Bedrijven groeien in oppervlakte, maar zijn gemiddeld genomen nog niet heel
grootschalig (al bestaat er natuurlijk geen objectief criterium om vast te
stellen vanaf wanneer iets grootschalig is)
Wanneer we gaan inzoomen op West-Vlaanderen zien we volgende situatie:
Aantal gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven, ingedeeld per teelt en grootteklasse, West-Vlaanderen, 2007-2011
Vruchtgroenten
Sla
Sierteelt
Aardbeien
Grootteklasse*
< 1 ha
110
151
26
44
1 - 2 ha
16
26
2007
2 - 4 ha
7
7
7
≥ 4 ha
< 1 ha
100
143
27
49
1 - 2 ha
16
23
2008
6
2 - 4 ha
7
7
≥ 4 ha
< 1 ha
94
130
26
45
1 - 2 ha
16
24
5
2009
6
2 - 4 ha
8
7
≥ 4 ha
< 1 ha
83
118
27
44
1 - 2 ha
16
28
6
9
2010
2 - 4 ha
5
8
≥ 4 ha
< 1 ha
35
71
26
1 - 2 ha
9
18
11
8
2011
2 - 4 ha
6
11
≥ 4 ha
* grooteklassen gegroepeerd indien te weinig waarnemingen om verder op te splitsen
Bron: AMS op basis van FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie
Hieruit blijkt dat er tussen 2007 en 2010 50 glastuinbouwbedrijven zijn verdwenen.
De evolutie van het areaal kunnen we uit volgende cijfers afleiden:
Areaal gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven (in ha), ingedeeld per teelt en grootteklasse, West-Vlaanderen, 2007-2011
Vruchtgroenten
Sla
Sierteelt
Aardbeien
Grootteklasse*
< 1 ha
45,88
65,37
10,12
18,13
1 - 2 ha
21,86
34,32
2007
2 - 4 ha
17,09
15,49
18,40
≥ 4 ha
< 1 ha
42,37
66,71
9,89
21,02
1 - 2 ha
21,15
30,02
2008
8,75
2 - 4 ha
16,79
16,74
≥ 4 ha
< 1 ha
40,36
61,46
8,67
14,66
1 - 2 ha
21,87
30,73
6,13
2009
10,30
2 - 4 ha
20,29
16,54
≥ 4 ha
< 1 ha
33,59
56,42
9,18
13,12
1 - 2 ha
21,16
36,13
8,60
10,94
2010
2 - 4 ha
12,54
20,72
≥ 4 ha
< 1 ha
16,50
34,82
9,25
1 - 2 ha
12,11
23,88
9,69
11,56
2011
2 - 4 ha
14,74
37,07
≥ 4 ha
-
Tussen 2007 en 2010 is er ca. 25 ha glas verdwenen in West-Vlaanderen. Als het
aantal verdwenen bedrijven (50) gecombineerd wordt met het verdwenen areaal (25
ha), dan merk je dat er dubbel zoveel bedrijven verdwenen zijn dan aantal hectare.
Deze cijfers verbazen niet onmiddellijk, we konden hierboven reeds zien dat er veel
aanvragen zijn voor sloop en niet zo heel veel aanvragen voor (nieuw)bouw. Deze
vaststelling resulteert ook op (West-)Vlaams niveau in een dalend areaal glas.
Dat het aantal bedrijven afneemt is geen glastuinbouwspecifiek fenomeen. Overal in
de land- en tuinbouw neemt het aantal bedrijven af. In het document met de meest
recente kerncijfers landbouw 2013 van de Algemene Directie Statistiek en
Economische Informatie van de FOD Economie valt bvb. te lezen dat in 30 jaar tijd
(periode 1980-2010) 63% van de landbouwbedrijven zijn verdwenen (zie
http://statbel.fgov.be/nl/binaries/A5_NL_kerncijferslandbouw_2013_tcm325228435.pdf).
Resultaten (bouwberoepen bij de Provincie West-Vlaanderen)
We schreven hierboven reeds dat de lokale besturen uit de macrozone niet echt
hebben kunnen vaststellen dat er heel veel vergunningen werden/worden geweigerd.
Dit was reeds een eerste indicatie dat het vergunningenprobleem voor glastuinbouw
in de macrozone op vandaag niet mag worden overschat. Om dit toch nog wat dieper
te onderzoeken hebben we ook onderzocht hoe het zit met bouwberoepen
betreffende glastuinbouwdossiers, ingediend bij de Provinciale Deputatie. Men zou
namelijk kunnen verwachten dat ondernemers die hun vergunning geweigerd
krijgen, hun ambities niet zomaar opbergen en in beroep gaan.
Ook dit overzicht was niet beschikbaar, en vergde heel wat tijd en moeite om op te
maken. Alle dossiers moesten handmatig opgezocht en gelezen worden om te
kunnen vaststellen dat ze daadwerkelijk met glastuinbouw te maken hebben.
De periode die werd geanalyseerd is die van januari 2009 tot en met juli 2013, voor
de volledige macrozone (alle gemeenten). In deze periode waren er 10
beroepsprocedures waarin het woord glastuinbouw (of aanverwante termen zoals
serre) kon worden teruggevonden. Na grondig nalezen van deze dossiers blijkt dat
het geen 10 keer gaat om nieuwbouw of uitbreiding van serres. Drie dossiers gaan
daadwerkelijk over nieuwbouw of uitbreiding van serres, de overige 7 gaan over
bouwen van loodsen bij een serrebedrijf, herbouwen van een hobbyserre, etc.
Om een en ander in zijn perspectief te plaatsen, de Provincie West-Vlaanderen heeft
in de voorbije jaren het volgend aantal bouwberoepen behandeld:





2009:
2010:
2011:
2012:
2013:
422
709
584
529
nog niet bekend
Totaalcijfer (2013 niet meegerekend): 2244 beroepen, waarvan dus 3 met
betrekking op serres. Wie zijn vergunning geweigerd ziet en afziet van
beroepsmogelijkheid konden we niet in kaart brengen. Gezien er op lokaal vlak niet
zo veel vergunningen geweigerd worden, zullen dit er niet veel zijn.
Conclusies sleutelkwestie 1
Bovenstaande informatie leert ons een aantal zaken:





Er worden op dit moment niet zoveel vergunningen geweigerd, er zijn ook
maar weinig bouwberoepen
Wanneer er bezwaarschriften worden ingediend hebben deze vaak betrekking
op de aspecten die de sector aangeeft als redenen die het moeilijker maken
om te ontwikkelen zoals visuele impact, overschrijding ruimtelijke
draagkracht, …
Er zijn de voorbije jaren niet zo heel veel aanvragen geweest voor bouw van
serres (nieuwbouw of uitbreiding), het gaat om gemiddeld 1 à 2 dossiers per
gemeente per jaar
Er worden relatief veel bedrijven gesloopt, jaarlijks verdwijnen er in WestVlaanderen (en dus ook in de macrozone) een aantal glastuinbouwbedrijven,
samen met hun areaal glas. Het glasareaal daalt langzaam maar zeker
Heel wat bedrijven in de macrozone zijn nog relatief kleinschalig, vaak
gemengde bedrijven, binnen de eigen huiskavel
Het initieel aangegeven vergunningsknelpunt moet wat genuanceerd worden. Uit de
verzamelde cijfers blijkt het vergunningenknelpunt nu niet groot. We moeten er ons
ook voor hoeden geen knelpunt te gaan creëren door ons teveel te focussen op het
woord ‘vergunning’ in combinatie met het woord ‘knelpunt’.
De geanalyseerde cijfers, vooral gebaseerd op vergunningsaanvragen, tonen ons ook
niet echt een grote dynamiek binnen de glastuinbouwsector. Toch kunnen we hieruit
niet concluderen dat deze dynamiek er niet is. Dat er niet veel
vergunningsaanvragen binnenkomen kan vele oorzaken hebben (moeilijkheden om
aan voldoende grond te raken, niet indienen omdat men denkt toch geen vergunning
te zullen krijgen, financiële crisis, slechte prijzen, …).
We kunnen op dit moment dus niet met zekerheid stellen dat de glastuinbouwsector
knelpuntvrij is. Zo worden gemeenten vaker dan vroeger geconfronteerd met
bezwaren en protest vanuit de (nabije) buurt tegen nieuwe glastuinbouwcomplexen.
Zeker wanneer deze iets grootschaliger worden én het zicht van buren belemmeren
is de kans op (al dan niet georganiseerd) protest reëel. In principe kunnen de
bestaande knelpunten min of meer als volgt worden samengevat:



algemene evolutie in de land- en tuinbouw zoals schaalvergroting die o.a.
samenhangt met streven naar hogere efficiëntie en de stijgende
energiekosten
landschappelijke integratie gekoppeld aan visuele impact van grootschalige
gebouwen in het buitengebied
de tijdsgeest: het NIMBY-syndroom speelt meer en meer. Niemand is tegen
……………….. (vrij in te vullen), zolang het maar niet te dicht bij de eigen buurt
of tuin komt
Voor alle duidelijkheid: het strategisch karakter van het project ligt niet uitsluitend
bij sleutelkwestie 1, maar veeleer bij de koppeling die wordt gemaakt om de
economische ontwikkelingen in het buitengebied aan te grijpen om de kwaliteit van
de open ruimte te verhogen. Dit blijkt ook uit het feit dat vergunningverlening
slechts 1 van de 5 sleutelkwesties is waarrond in het project gewerkt wordt.
Actie
Deze conclusies werden besproken met het projectteam, tijdens de sturende
kerngroep, met relevante partners, etc. In samenspraak werd er dan ook voor
gekozen om in de eerstvolgende maanden in het kader van deze sleutelkwestie
vooral in te zetten op het verder analyseren van de sector op zich om een (nog)
beter zicht te krijgen op:



huidige bedrijfssituatie (teelt, brandstoffen, water, …)
toekomstige bedrijfssituatie (uitbreiding, inkrimping, opvolging, overlaten,
beëindigen, sloop, …)
optimale situatie: wat heb ik nodig om een optimaal ingericht (serre)bedrijf te
hebben op het vlak van grond, randvoorwaarden, …
Hierdoor willen we een beter zicht krijgen op:



de dynamiek en mogelijke kansen voor acties binnen de sleutelkwesties. Op
dit moment kunnen we cijfermatig maar weinig dynamiek meten, maar zoals
hierboven reeds meegegeven impliceert dit niet automatisch dat deze er niet
is.
aankooppunten voor specifieke acties: leegstand, sloopplannen,
opvolgingsproblemen, … kunnen vertrekpunten zijn voor mogelijke nieuwe
ontwikkelingen.
lokale situatie: het is belangrijk voor elke gemeente van de macrozone een
beter zicht te krijgen op de te verwachten evolutie op het vlak van
glastuinbouw. Op dit moment heeft niemand zicht op wat er waar weggaat,
waar men eventueel plannen heeft, etc. Hier een beter zicht op krijgen kan
helpen om het huidige en toekomstig beleid beter af te stemmen op de
realiteit.
Deze actie zal in de komende maanden worden uitgevoerd aan de hand van een
gestructureerde vragenlijst die alle bovenstaande thema’s omvat. Na overleg met de
vakgroep glastuinbouw binnen Boerenbond werd beslist deze oefening schriftelijk te
laten verlopen.
Enquêteresultaten
De enquête werd eind 2013 verzonden naar de tuinders. Er werd geopteerd de
enquête onmiddellijk naar alle tuinders in West-Vlaanderen te sturen, niet enkel naar
deze in de macrozone. Dit omdat er binnen de Provincie West-Vlaanderen
momenteel een aantal visie-oefeningen en projecten lopen met betrekking tot
glastuinbouw. Zo is zeer recent de visievorming glastuinbouw afgerond voor de regio
Brugge-Torhout en zijn er ambities een analoge oefening te doen richting Westhoek.
Uiteindelijk hebben meer dan 700 tuinders de enquête ontvangen, 221 hebben ze
volledig ingevuld. De resultaten (cijfers) kunt u als bijlage bij dit voortgangsrapport
vinden (opgenomen in ‘presentatie sturende kerngroep januari 2014’).
De algemene conclusies zullen we hier plaatsen:







het aantal jonge/startende glastuinbouwers is beperkt
1 op de 5 tuinders heeft serres op meerdere locaties. Deze zijn soms in
eigendom, maar worden vooral gehuurd om zonder te veel grote
investeringen flexibel te kunnen inspelen op de wisselende marktvraag of
omdat men op de eigen locatie geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft.
wat betreft energie zijn er maar relatief weinig tuinders die stoken op aardgas
of beschikken over een WKK, wat een mogelijke indicatie is dat het aantal
bedrijven van een zekere schaalgrootte met hoogenergetische teelten
momenteel eerder beperkt is in West-Vlaanderen
9% van de tuinders geeft aan te willen vernieuwen, 23,4% geeft aan te willen
uitbreiden. Er is dus zeker dynamiek in de sector, al valt er een onderscheid in
bedrijven te maken. De grote meerderheid wil maar met een beperkte
oppervlakte uitbreiden, een minderheid wil met een meer substantiële
oppervlakte (+2 ha) uitbreiden.
gezien het (zeer) groot aantal gemengde bedrijven beschikken heel wat
ondernemers over voldoende grond mochten zij willen uitbreiden, het
grondprobleem speelt meer voor gespecialiseerde (niet-gemengde)
glastuinbouwbedrijven met geen tot zeer weinig beschikbare grond.
het hoofdprobleem vandaag is financieel-economisch van aard, dit door eerder
lage prijzen voor de teelten in combinatie met hoge/stijgende kosten (energie,
arbeid, …). Dit zorgt er voor dat de meeste tuinders op dit moment een eerder
afwachtende houding aannemen ten aanzien van investeringen. Een aantal
van hen moet gezien de mindere prijzen net nu bijkomend gaan investeren
om niet in de problemen te komen (kostenefficiënter werken op grotere
schaal).
vergunningen(procedures) worden door ongeveer ¼ van de tuinders als
moeilijk aangegeven. Hierbij wordt in hoofdzaak verwezen naar het
spanningsveld met overige ruimtegebruikers (buren, andere sectoren land- en
tuinbouw, …). Regelmatig wordt ook verwezen naar onduidelijkheden met
betrekking tot de procedure (termijnen, wie adviseert, …).
Wat ook bevestiging krijgt in de enquête is dat de Midden-West-Vlaamse
glastuinbouwsector zeer divers is:



bedrijven op zich verschillen qua oppervlakte, gemengd karakter, teelt,
energievraag, …
dossiers verschillen sterk: nieuwbouw, sloop, vernieuwing, uitbreiding
context verschilt sterk: perceelskenmerken, buurt(relaties), landschappelijke
omgeving, mobiliteit, watersituatie, …
De algemene conclusie van sleutelkwestie 1 is dat we, gebaseerd op de grondige en
tijdsintensieve sectoranalyse, kunnen besluiten dat de vergunningsproblematiek
vandaag niet mag worden overschat.
We werken er dan ook actief aan om de ondernemers het vergunningstraject niet per
definitie als moeilijk, lastig, zo niet onmogelijk te laten beschouwen. Zeer veel
ondernemers, de meerderheid zelfs, doorlopen nog steeds een vlot
vergunningstraject. Dit blijkt onder andere duidelijk uit het (zeer) laag aantal
beroepsprocedures op provinciaal niveau met betrekking tot glastuinbouwdossiers.
Voor het project impliceert dit dat we aan deze sleutelkwestie iets minder tijd zullen
besteden om tegelijk de inzet nog te vergroten binnen de overige sleutelkwesties. Dit
om de hoofddoelstelling van het project, zijnde het streven naar een beter
partnerschap tussen economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit te kunnen
realiseren.
Toch beschouwen we sleutelkwestie 1 zeker nog niet als afgerond, een beperkt
aantal dossiers doorloopt een hobbelig traject, ondernemers worden geconfronteerd
met verstoorde relaties, tegenkanting en moeilijkheden voor het vaak broodnodige
project.
Daarnaast is het ook zo dat, mocht de economische situatie terug verbeteren, het
aantal (grootschaliger) investeringen vermoedelijk terug zal toenemen.
In het kader van het strategisch project is er al zeer veel debat en discussie geweest
betreffende het zoeken naar instrumenten, een methodiek om het traject voor dit
soort dossiers wat vlotter te laten verlopen.
Vanuit de overheid zouden we kunnen inzetten op het creëren van nieuwe ruimtelijke
visies en plannen, vastleggen van afstandsregels, maximale oppervlaktes, definiëren
van bouwvrije agrarische gebieden, etc. Hiermee zouden we een kader kunnen
creëren waarin we quasi alles kunnen vastleggen zodat onderhandelings- en
discussiemogelijkheden bijna onmogelijk worden. Gezien het relatief beperkt aantal
bouwdossiers (met problemen) en de sterk verspreide ligging van de bedrijven is het
een bewuste keuze van zowel de provinciale als de lokale overheden om dit
momenteel niet te gaan doen.
Daarnaast is het ook zo dat we op dit moment niet met volle overtuiging kunnen
zeggen dat dergelijke nieuwe ruimtelijke planningsinstrumenten zouden leiden tot
een toename van de rechtszekerheid voor glastuinbouwbedrijven. Met dergelijk
instrumentarium worden zaken geregeld, maar wanneer we beginnen te regelen valt
het niet uit te sluiten dat zo’n planningsproces ingezet kan worden om één en ander
te gaan verstrengen/beperken. Dit zorgt ervoor dat ook de sector zelf, net zoals de
betrokken gemeentebesturen, geen vragende partij is voor nieuwe grote kaders of
instrumenten.
Niemand voelt op dit moment een grote noodzaak of behoefte om voor de
knelpunten die zich voor de glastuinbouwsector stellen veel (bijkomend) vast te
leggen via regelgeving.
Al willen we het inzetten van bvb. ruimtelijke uitvoeringsplannen niet helemaal
uitsluiten. Mocht de studie rond restwarmtevalorisatie (momenteel in eindfase) grote
potenties blootleggen om beschikbare warmte binnen de glastuinbouw te kunnen
valoriseren kan dergelijk instrumentarium toch nog overwogen worden.
Dan is er een concrete en objectieve aanleiding om met meer ingrijpende
instrumenten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden specifiek voor glastuinbouw te
gaan creëren.
De voorlopige hoofdconclusie binnen SK1 is dat het voor de glastuinbouwsector in de
macrozone zo goed als onmogelijk is om één uniform kader te creëren die de huidige
knelpunten voor alle soorten tuinders kan oplossen. Een dergelijk kader zou ook veel
flexibiliteit ontnemen die net zo nodig is om de grote ondernemersdynamiek die hier
aanwezig is kansen te (blijven) geven.
Daarnaast speelt ook sterk mee dat (nieuwe) instrumenten en acties op een
voldoende groot draagvlak moeten kunnen rekenen bij de lokale besturen en de
sector, én we er vanuit de overheid op moeten toezien dat ook het precair evenwicht
met de andere land- en tuinbouwsectoren, industrie, … overeind blijft.
Hierboven staat wat we (voorlopig) niet gaan doen, hieronder volgt wat we wel gaan
doen. Zoals reeds aangegeven lopen alle sleutelkwesties sterk door elkaar, de acties
moeten dan ook niet aanzien worden als louter gekoppeld aan de sleutelkwestie
waar ze bij staan.
Aanpassen/actualiseren spoor 1: toetsingskader glastuinbouw
Zoals hierboven reeds omschreven wordt er in Vlaanderen gewerkt met een
driesporenbeleid. Dit strategisch project kadert binnen spoor 2.
Spoor 1 geeft een toetsingskader voor het ‘beoordelen van vergunningsaanvragen
voor glastuinbouwbedrijven’.
Dit toetsingskader dateert van 2004. Samen met de collega’s van de Provincies
Oost-Vlaanderen en Antwerpen, ADLO, … hebben we dit toetsingskader geanalyseerd
en we zijn tot een aantal algemene conclusies gekomen:



dit toetsingskader is zo goed als niet bekend bij de stedenbouwkundige
ambtenaren
het toetsingskader wordt daarom zelden tot nooit gebruikt door
stedenbouwkundige ambtenaren. Al worden veel aspecten uit dit
toetsingskader (kijken in welke gebieden glastuinbouw is uitgesloten, etc.)
uiteraard wel standaard meegenomen in een vergunningsprocedure. Men
hoeft dit toetsingskader op zich niet te kennen om rekening te houden met
heel wat van de elementen die er in staan
een aantal passages uit het toetsingskader zijn niet altijd even actueel meer,
zo wordt bvb. neergeschreven dat de mogelijkheid tot energiekoppeling als
een pluspunt wordt gezien, terwijl dat stilaan bijna een noodzaak zal worden
voor bepaalde teelten
Heel wat elementen uit het toetsingskader zijn wel nog relevant, maar de vraag is of
dit toetsingskader met haar huidige (beperkte) toepassing veel (meer)waarde heeft.
In de komende maanden zullen we bekijken op welke wijze dit toetsingskader
eventueel kan worden geactualiseerd. Het lijkt ons aangewezen dit samen te
bekijken met het volledig Vlaams beleid rond glastuinbouw.
Misschien is het op til staande Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wel een goed moment
om dit beleid te herbekijken? Werkt de aanpak met macrozones wel?
Wat uit het overleg met de stedenbouwkundige ambtenaren wel naar voor komt is
dat zij zouden gebaat zijn bij een betere voorbereiding van vergunningsdossiers:
dossiers blijken vaak onvoldoende inhoudelijk toegelicht en gemotiveerd. Aan deze
vraag kunnen we tegemoet komen met het begeleidingstraject dat we aanbieden.
Begeleidingstraject/procesbewaking glastuinbouw
Globaal geschetst zal het ruimtelijk strategisch project vanaf nu op twee niveaus
worden uitgewerkt:


Enerzijds op niveau macrozone (met pilootprojecten op kleinere schaal) met
als hoofddoel het uitvoeren van de strategische doelstelling van het project:
verzoenen van economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit (zie
sleutelkwestie 2 en verder)
Anderzijds op dossierniveau, waarbij het dossier van de ondernemer in zijn
eigen specifieke lokale context centraal staat. Deze lokale context is uiteraard
onderdeel van de grote macrozone, wat er voor zorgt dat beide niveaus in
elkaar passen
In de projectaanvraag stond dat er zou gewerkt worden aan een handleiding voor de
vergunningverlening. Dit vullen we concreet in door te werken aan een kader voor
het optimaliseren van het proces van concrete (bouw)projecten. Hierbij gaan we
ruimer dan enkel de fase van ‘vergunningsprocedure’. Uit onze analyse blijkt
namelijk dat heel wat kiemen van de oorzaken waarom een vergunningstraject soms
moeilijker loopt net te vinden zijn in die fases die voorafgaan aan de formele
indiening van het vergunningsdossier.
Procesbegeleiding aanbieden aan de individuele ondernemer ‘vanaf de droomfase tot
aan de realisatiefase’ lijkt voor ons dan ook de meest aangewezen oplossing om het
vergunningsproces te optimaliseren. Begeleiding met als algemene doelstelling:
‘Op expliciete vraag van de tuinder, door middel van individuele begeleiding
(adviesverlening), komen tot het juiste bedrijf op de meest geschikte locatie
(economische dynamiek met ruimtelijke kwaliteit). Dit door het verder stroomlijnen
en sturen van het proces van bouwdossiers door tijdig te anticiperen op knelpunten
én te werken rond potenties doorheen het proces.’
Wanneer gronden worden aangekocht in bvb. overstromingsgevoelig gebied is het al
op voorhand te verwachten dat daar moeilijkheden kunnen optreden op het vlak van
de verplichte watertoets. Combineer dit met geen of slechte communicatie rond het
project en het wordt al snel een geblokkeerd dossier.
Zo zien we bij dossiers die momenteel moeilijk lopen dat de betrokken partijen vaak
pas een allereerste keer met elkaar rond de tafel gaan zitten wanneer het dossier al
dermate geblokkeerd is dat de betrokken partijen geen kant meer uit willen of
kunnen.
We delen de opmerking vanuit Ruimte Vlaanderen dat dergelijke begeleiding niet
mag resulteren in een ad hoc aanpak. Maar door middel van een
maatwerkbenadering kan elk plan, elk dossier, … wel in zijn eigen specifieke context
worden bekeken. Een maatwerkbenadering impliceert echter niet dat er geen kader
of duidelijk omschreven fasering bestaat. Maatwerk mag niet impliceren dat er louter
ad hoc bekeken wordt wat mogelijk of wenselijk is.
De behoefte aan maatwerk moet geïnterpreteerd worden als het behouden van een
zekere mate van vrijheid om een dossier binnen de specifieke context te bekijken.
Er is, binnen deze maatwerkaanpak, zeker nood aan een algemeen kader, duidelijke
doelstellingen en instrumenten. Om dit voortgangsrapport niet te lang te maken zijn
de documenten die dit kader, doelstellingen en instrumenten bevatten als bijlage
toegevoegd:




Document (korte) voorstelling trajectbegeleiding GTB
Document intakegesprek: om de huidige en gewenste bedrijfssituatie (voor
zover mogelijk) gestandaardiseerd in kaart te brengen werd er een sjabloon
opgemaakt
Folder: een belangrijk aspect van het communicatieluik van de
trajectbegeleiding is een folder die werd opgemaakt. Deze is op papier
beschikbaar bij de lokale besturen, sectororganisaties, … Deze folder kan ook
digitaal geraadpleegd worden.
Ook online is er informatie te vinden over de trajectbegeleiding
De begeleiding van heel wat verschillende soorten dossiers zal ons helpen om het
bovenvermeld kader en documenten verder vorm te geven en verfijnen waar nodig.
Voor alle duidelijkheid: trajectbegeleiding heeft niet als hoofdfunctie om koste wat
het kost de vergunning te kunnen afleveren, integendeel. Trajectbegeleiding is zeker
geen vergunningsloket en zal ook nooit de rol van een studiebureau of architect
spelen: technisch onderzoek, architectuur, ontwerpen, … worden niet door ons
uitgevoerd.
Naar de tuinders toe wordt dit instrument gecommuniceerd als procesbegeleiding,
coaching doorheen het proces via het aanbieden van overlegmogelijkheden én het
geven van advies ter ondersteuning van het dossier en de communicatie ervan.
Vanuit het perspectief van de overheid willen we dit instrument tegelijkertijd
strategisch inzetten om procesbewaking in te bouwen. Dit niet enkel om te
vermijden dat de ondernemer zich doorheen het proces zou vastrijden, maar
evenzeer om ongewenste ontwikkelingen vanuit beleids- en omgevingsstandpunt te
voorkomen en aan te sturen op gewenste ontwikkelingen (glastuinbouw in
overeenstemming met de uitgewerkte visie).
We hebben ook oren naar de opmerking vanuit Ruimte Vlaanderen dat niet alle tijd
van het projectteam mag geïnvesteerd worden in deze begeleiding. Voor de Provincie
West-Vlaanderen zal de procesbegeleiding grotendeels worden verzorgd door Jan
Van Winghem (gebiedswerker land- en tuinbouw), die 20% VTE op dit project is
tewerkgesteld. Procesbegeleiding kan dan grotendeels worden uitgevoerd in de
overige 80%, al mogen we deze scheiding niet zo scherp maken. Jan heeft in het
voorbije jaar veel meer dan 20% van zijn tijd geïnvesteerd in het ruimtelijk
strategisch project, en dit zal ook zo blijven.
Daarnaast werd ook opgemerkt tijdens diverse overlegmomenten dat er evenzeer op
een hoger niveau moet gewerkt worden aan de strategische doelstelling van het
project (economische dynamiek-ruimtelijke kwaliteit), daarom is er voor gekozen de
inzet van de landschapsarchitect tewerkgesteld bij de Provincie West-Vlaanderen in
het project te verdubbelen (van 50 naar 100% VTE).
3.2. Sleutelkwestie 2: Werken aan landschapsopbouw en open
ruimtekwaliteiten
De visie die werd opgesteld voor de macrozone glastuinbouwgebied zet in op twee
aspecten. Enerzijds wil men voorzien in rechtszekerheid en (spontane)
ontwikkelingsmogelijkheden voor verspreide glastuinbouw, anderzijds wil men
parallel inzetten op landschapsopbouw en het versterken van ruimtelijke kwaliteit.
Deze landschapsopbouw zou de ruimtelijke impact van (nieuwe)
glastuinbouwcomplexen kunnen milderen en er voor zorgen dat de landschappelijke
kwaliteit in het projectgebied minstens bewaard blijft en waar mogelijk versterkt
wordt.
In de visie werden een aantal algemene en specifieke inrichtingsprincipes voor het
landschap opgenomen waar rekening mee kan worden gehouden bij nieuwe
glastuinbouwbedrijven. Al vanaf dag 1 wordt er effectief werk gemaakt van deze
sleutelkwestie. Twee landschapsdeskundigen hebben vanaf de startdatum van het
project respectievelijk 50% en 20% van hun tijd besteed aan dit project.
Dit project definieert landschap zoals in de Europese landschapsconventie, ook wel
het verdrag van Florence genoemd, opgesteld in het jaar 2000:
Landschap is een gebied zoals dat door mensen wordt waargenomen en
waarvan het karakter bepaald wordt door natuurlijke en menselijke
factoren en de interactie daartussen.
Voor dit project impliceert dit concreet dat ‘het landschap’ in het projectgebied wordt
bepaald door het bedrijf op een perceel, omgeving van het perceel én de perceptie
van mensen. Om de landschappelijke impact van een bedrijf te milderen worden 3
landschappelijke niveaus (micro, meso en macro) onderscheiden.
Het project werkt verder op deze 3 landschappelijke niveaus en zet daarnaast ook
sterk in op communicatie om de perceptie en dus ook de kijk op het landschap van
de verschillende actoren te beïnvloeden.
Een waarnemer in het landschap krijgt een totaalbeeld van het bedrijf in z’n
omgeving te zien waarbij micro-, meso- en macroschaal een onlosmakelijk geheel
vormen. Daarom onderzoekt het project hoe de bedrijfsintegratie geoptimaliseerd
kan worden en op welke wijze de economische dynamiek een positieve invloed op
landschappelijke kwaliteit kan hebben door de mogelijke acties op de 3
schaalniveaus en hun kansen en knelpunten in kaart te brengen.
Analyse macrozone
Op vandaag werd een grondige analyse gemaakt van het studiegebied door onder
andere zeer actieve terreinverkenning. Zo werd gedetailleerd in kaart gebracht hoe
het op dit moment gesteld is met landschappelijke integratie van serrecomplexen en
bedrijfsgebouwen in de macrozone.
Een aantal vaststellingen zijn:



allerhande types glasopstand komen voor in eenzelfde gebied, vaak ook naast
elkaar
het grondgebruik rondom een glastuinbouwbedrijf is zeer vaak intensieve
groenteteelt (akker)
het landschap is versnipperd (weinig grote open ruimten, verspreide land- en
tuinbouwbedrijven, verspreide bebouwing, …)
Een beperkt aantal tuinders heeft merkbaar inspanningen geleverd op het eigen
perceel om de gebouwen te integreren, maar er is geen uniform landschapsbeeld. Er
zijn veel verschillen tussen de bedrijven onderling inzake groenintegratie (zelfs
binnen dezelfde gemeente). De situatie kan het best omschreven worden als ‘van
weinig, tot zeer veel groenaanplant’ rondom de bedrijfsgebouwen.
Dat er bij sommige bedrijven weinig groenaanplant aanwezig is op het
perceelsniveau impliceert niet altijd dat die bedrijven niet geïntegreerd zouden zijn in
het landschap. Tijdens het doorkruisen van de macrozone blijkt dat er soms kleine
landschapselementen aanwezig zijn in de omgeving van het glastuinbouwperceel
(boomgaard in weiland, knotwilgen langs beek, solitaire eik op hoek van perceel, …)
die min of meer zorgen voor de landschappelijke integratie van het bedrijf.
Dergelijk reeds aanwezig groen wordt nu reeds meegenomen in het beplantingsplan
dat wordt opgemaakt in het kader van een vergunningsprocedure. Staat er op een
bepaalde zijde reeds voldoende bestaand groen, dan wordt er op het perceel zelf
langs die kanten minder groenaanleg voorgesteld.
Hierop hebben we in de voorbije maanden verder gewerkt, onderzoeken of het geen
piste is om het landschap proactief op die wijze vorm te geven dat het beter geschikt
is om de impact op de omgeving van economische dynamiek beter op te vangen (zie
hieronder bij actie ‘gebiedsinrichting’).
Wat ook opvalt is dat er vaak maar zeer weinig (rest)ruimte beschikbaar is op het
eigen perceel om langs de serres of andere bedrijfsgebouwen een passende
groenaanplant te voorzien. Dit is enerzijds ingegeven door de bedrijfsvoering
(beperken van hinder door schaduw, onderhoudsmogelijkheden glas), anderzijds ook
het gevolg van de dure grondprijzen waardoor de ondernemer optimaal gebruik wil
maken van de aangekochte grond.
Tijdens verschillende gesprekken met tuinders krijgen we hier ook telkens
bevestiging van, er wordt zeer veel geïnvesteerd in het maximaal binnenkrijgen van
‘licht’, waardoor het plaatsen van bomen/beplanting in de restruimte niet
evident/gewenst is. Daarnaast is er ook het risico van bladval wat bij bvb. slateelt in
open lucht aansluitend bij serresla grote gevolgen kan hebben. De beplanting
heeft/krijgt vaak ook onvoldoende ruimte om optimaal te groeien én niet hinderend
zijn voor de bedrijfsvoering (bvb. mogelijke problemen met drainage door
wortelschade).
Dit zou je kunnen oplossen door veel minder oppervlakte van het perceel te gaan
bebouwen om zo ruimte te creëren voor meer groen. De vraag daarbij is natuurlijk of
dergelijke verplichting opleggen vanuit bedrijfseconomisch standpunt wel een
verantwoorde keuze is. Dan nog buiten beschouwing gelaten of dit zou getuigen van
een goede en oordeelkundige integratie. We moeten streven naar een evenwicht
tussen ondernemerschap en het landschap, naar win-win situaties.
Systemen en instrumenten
Daarnaast werd gedetailleerd onderzocht wat op vandaag de bestaande systemen en
instrumenten zijn die een landschappelijke integratie nastreven zoals
stedenbouwkundige verordeningen en borgsystemen, uitvoer en handhaving van
verplichtingen, etc.
Net zoals bij sleutelkwestie 1 (vergunningen) hebben we ook voor landschapsopbouw
o.a. de lokale besturen (politiek + ambtelijk) bevraagd. De vragen die we telkens
hebben meegenomen zijn:





Welke verplichtingen worden er opgelegd met betrekking tot de
landschappelijke integratie van (glastuinbouw)bedrijven?
Zijn deze verplichtingen opgenomen in een stedenbouwkundige verordening
voor landschappelijke integratie van bedrijfsgebouwen, aanleg van een
verplicht groenscherm rond bedrijfsgebouwen, … of iets dergelijks? Indien ja,
is het mogelijk ons dit document te bezorgen?
Indien er geen stedenbouwkundige verordening bestaat, worden er dan
specifieke regels opgelegd voor landschappelijke integratie, groenschermen, …
? Wordt het toezicht op de uitvoering gekoppeld aan een borgsysteem?
Hoe verloopt de (spontane) uitvoer van de opgelegde landschappelijke
integratie/aanleg groenschermen? Wordt er actief gecontroleerd of deze
plannen worden uitgevoerd? Worden er stappen ondernomen indien blijkt dat
de verplichte aanplant niet wordt uitgevoerd?
Zijn er specifieke lopende (of verwachte) dossiers die in aanmerking komen
om in het kader van dit project wat dieper op in te gaan, meer bepaald in
functie van een betere landschappelijke integratie op perceelsniveau en/of
meer op gebiedsniveau?
Eerst en vooral kunnen we een aantal algemene vaststellingen meegeven. Zo wordt
landschappelijke integratie van glastuinbouwcomplexen niet altijd spontaan
meegegeven als één van de grootste knelpunten. Deze landschappelijke integratie
wordt echter wel door alle bevraagde actoren belangrijk gevonden. Bij alle
projectpartners konden we een gezonde bezorgdheid vaststellen om de goede
benutting en inrichting van de resterende open ruimte.
Bij het aanhalen van dit onderwerp werd ook steeds meegegeven dat
landschappelijke integratie van bedrijven geen makkelijk verhaal is én dat dit zeker
geen louter glastuinbouwspecifiek probleem is. Er is wel een algemene erkenning dat
landschappelijke integratie in de huidige situatie (momenteel overal uitsluitend op
perceelsniveau) extra uitdagingen met zich meebrengt voor serres. Niet enkel moet
er opgelet worden voor ongewenste schaduw, er worden ook vaak vragen gesteld bij
de landschappelijke meerwaarde van groenaanplant bij serres op het eigen perceel.
Vaak vormt deze beplanting eerder een lapje schaamgroen rondom de constructie,
zonder dat zij daadwerkelijk bijdraagt aan het milderen van de visuele impact van de
serre op zich of zorgt voor enige biologische meerwaarde (intensief beheerde zones).
Dit komt dus volledig overeen met wat ook in de visie werd neergeschreven. Een
(beknopt) overzicht van de resultaten van onze bevraging:




De gemeenten vragen expliciet een beplantingsplan toe te voegen bij de
vergunningsaanvraag, waaruit blijkt op welke wijze het bedrijf zal worden
geïntegreerd. Een dergelijk beplantingsplan kan door de landbouwer o.a.
worden opgevraagd bij Inagro (het vroegere POVLT – Provinciaal Onderzoeksen Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw). De landschapsarchitect die
dergelijke plannen opstelt is dezelfde persoon die ook vanuit Inagro is
aangesteld om 20% van haar tijd te besteden aan dit ruimtelijk strategisch
project.
In de plannen die vanuit Inagro worden opgesteld wordt maximaal rekening
gehouden met de bedrijfsvoering van de land- en tuinbouwer. Ook wat serres
betreft wordt dus heel grondig bekeken dat de groenvoorzieningen niet
hinderend zijn, er wordt daarbij gezocht naar een haalbaar compromis tussen
bedrijfsvoering en landschapskwaliteit.
Niet alle gemeenten beschikken over een stedenbouwkundige verordening
met betrekking tot landschappelijke integratie van (glastuinbouw)bedrijven.
De gemeenten die wel over een dergelijke verordening beschikken leggen
allemaal min of meer dezelfde groenvoorwaarden op. Hierbinnen nemen
bepaalde gemeenten een borgsysteem op, de bedragen zijn wel niet overal
gelijk.
De meeste gemeenten stellen vast dat er een beplantingsplan bij het
vergunningsdossier zit, maar dat het plan niet altijd gerealiseerd wordt.
Wat betreft handhaving zijn er een aantal gemeenten die effectief controleren
of er wordt aangeplant, maar dit gebeurt niet altijd systematisch. Wat wel
heel vaak terugkomt is het herhalen of afdwingen van de voorwaarde tot
aanplant van een groenbuffer bij het aanvragen van een nieuwe vergunning
(vb. bij uitbreiding) door dezelfde ondernemer. Vaak wordt dan expliciet
meegegeven dat de werken die voorwerp zijn van de nieuwe vergunning pas
mogen aanvangen nadat het groenscherm aangelegd is.
Uit bovenstaande informatie blijkt dus dat ondernemers een beplantingsplan
toevoegen aan hun aanvraag, maar dat de uitvoering ervan niet altijd gebeurt. Aan
de lokale besturen (politiek + ambtelijk) werden ook steeds de inrichtingsprincipes
getoond zoals deze zijn opgenomen in de visie. De partners vinden deze
inrichtingsprincipes interessant, maar er wordt meegegeven dat nog bijkomend
onderzoek nodig is om ze ook de in de praktijk te kunnen realiseren.
Er werden ook reeds eerste stappen gezet om te onderzoeken op welke wijze
landschapsopbouw op een meer integrale wijze zou kunnen plaatsvinden. Door
middel van ontwerpend onderzoek werden ontwerpen van Inagro die enkel het
perceelsniveau meenemen, aangepast en uitgebreid tot het mesoniveau. Daarbij
wordt er naar gestreefd om een betere landschappelijk integratie van het bedrijf te
bekomen door in te grijpen in de nabije omgeving van het perceel.
Hierbij denken we bijvoorbeeld aan het aanplanten van een bomenrij langs de
openbare weg of het realiseren van een aanplant langs een beek, in een weiland, …
Een 5-tal concrete ontwerpen werden uitgewerkt.
Op basis van alle verzamelde informatie werden, ter voorbereiding van de eerste
sturende kerngroep op 14 oktober 2013, alle voor- en nadelen/kansen en knelpunten
voor de verschillende niveaus voor landschapsopbouw opgelijst. Deze 3 mogelijke
actieniveaus voor landschappelijke ingrepen worden als volgt beschreven:



microniveau: integratie op perceelsniveau
mesoniveau: nabije omgeving van het perceel wordt meegenomen, wel met
als doel het bedrijf landschappelijk te integreren
macroniveau: zeer ruime schaal, landschapsopbouw concentreren in bepaalde
gebieden, niet meer per definitie dichtbij het glastuinbouwbedrijf en niet met
het doel om het glastuinbouwbedrijf op zich landschappelijk te integreren
Microniveau
De bestaande reglementeringen zetten op vandaag bijna uitsluitend in op dit niveau,
vaak gebaseerd op de ontwerpen die vanuit Inagro worden opgemaakt. Om een
beeld te krijgen van de bestaande eisen op perceelsniveau werden een 5-tal concrete
plannen bestudeerd.
Zoals hierboven reeds is neergeschreven wordt in dit project ook bekeken om op
ruimere schaal aan landschapsopbouw te doen. Een piste die reeds werd opgeworpen
om dit mogelijk te maken is om de middelen in te zamelen die bedrijven nu
investeren voor hun integratie op perceelsniveau, en deze eventueel te bundelen in
een soort van landschapsfonds waarmee dan kan worden geïnvesteerd in aanplant
en onderhoud van groenstructuren.
Als aandachtspunt vanuit de sector kwam hierbij dat deze piste kan onderzocht
worden, maar dat de kostprijs hiervoor gelijklopend moet zijn met de kostprijs van
de huidige integratie op perceelsniveau. Zicht krijgen op de ‘huidige’ kostprijs is dan
ook cruciaal. Hiervoor werd de kostprijs berekend van 4 recente plannen opgemaakt
door Inagro die min of meer representatief zijn voor het merendeel van de
aanvragen die binnenkomen mbt. nieuwe serrecomplexen (vooral uitbreidingen).
Gezien de Provincie West-Vlaanderen dagdagelijks dergelijke aanplantingen doet op
perceelsniveau (o.a. in kader van landschapsbedrijfsplannen) beschikt zij over een
relatief goed zicht op de kosten die dit met zich meebrengt. Hieruit bleek dat deze
kosten in vergelijking met de totale projectkost best meevallen. De gemiddelde
aanplantprijs was € 4901. Het is natuurlijk heel moeilijk hierin een duidelijke lijn te
trekken, geen enkel project is vergelijkbaar met een ander (verschillen in schaal,
reeds aanwezige beplanting in omgeving/op perceel, …).
Bovendien is volledige nieuwbouw (zoals bij sleutelkwestie 1 reeds meegegeven) niet
veel voorkomend, waardoor we voor dergelijk project moeilijk realistische
berekeningen kunnen doen. Bovenstaande cijfers tonen wel aan dat het meestal niet
om zeer grote bedragen gaat, waardoor de vraag kan gesteld worden of we met
enkel de input van deze bijdragen op ruimere schaal veel kunnen aanvangen (zie ook
verder).
Voordelen/kansen:



De gronden zijn in eigendom van de bouwheer. Dit heeft ook voordelen voor
concrete aanplant & onderhoud nadien.
Ondernemer is zelf verantwoordelijk én er is een rechtstreekse link met de
vergunning (verplichting tot aanleg groenscherm)
Er is een rechtstreeks effect op de omgeving (voordeel voor de onmiddellijke
buren)
Nadelen/knelpunten




De aanplant heeft in de praktijk vaak maar weinig effect, zeker in gebieden
met verschillende glastuinbouwbedrijven dichtbij elkaar kan beter op ruimere
schaal worden gewerkt
Aanplant gebeurt niet altijd of soms slechts gedeeltelijk
Weinig restruimte op perceel voor bvb. groen
Geen uniform regelgevend kader
Uiteraard hebben we ons niet beperkt tot het formuleren van voor- en nadelen. Om
de landschappelijke integratie te optimaliseren hebben we ook mogelijke acties per
landschappelijk niveau geformuleerd:



Regelgeving beter op elkaar afstemmen (voorschriften, borg, …)
Sensibiliseren van en draagvlak verbreden bij heel wat actoren: wijzen op het
nut en belang van landschappelijke integratie (zie ook sleutelkwestie 5)
Onderzoeken welke (juridische) mogelijkheden er bestaan om bij nietaanplant de werken uit te laten voeren door derden
Op dit moment is het moeilijk om voldoende draagvlak te vinden om de
stedenbouwkundige verordeningen landschappelijke integratie concreet op elkaar te
gaan afstemmen (inhoudelijk, borgbedragen, …). Dit is mee ingegeven vanuit de
vaststelling dat integratie op perceelsniveau van serrecomplexen niet altijd optimaal
is.
Eén van de grotere knelpunten met het huidige systeem is ook dat er niet veel
controle gebeurt op de naleving van de integratieverplichtingen. Zo controleren
sommige gemeenten enkel op het moment dat de waarborg wordt teruggevraagd.
Vraagt men de borg niet terug, dan komt er vaak ook geen controle. Iedereen
bewaakt wel dat bij een nieuwe vergunningsaanvraag de bouw pas kan starten nadat
de oorspronkelijke integratieverplichtingen, die vaak dateren van vele jaren terug,
worden uitgevoerd. Met als resultaat dat er in de tussenperiode weinig inspanningen
gedaan worden op het vlak van landschappelijke integratie.
Het uitgangspunt in het verdere project is dat het perceelsniveau steeds wordt
meegenomen om te kijken wat optimaal op dit niveau kan worden gedaan. Mits
goede argumenten (en mogelijkheden om buiten het perceel aan het landschap te
werken) kan het perceelsniveau wel worden verlaten.
Mesoniveau
Wat we hier als ‘mesoniveau typeren’ impliceert dat de glastuinbouwcomplexen nog
steeds landschappelijk geïntegreerd worden, maar dan op een iets ruimere schaal
(we verlaten het perceel). Kansen voor dergelijke landschapsopbouw kunnen bvb.
worden gevonden op percelen van buren (weilanden), openbaar domein (bermen,
beekbegeleidende begroeiing,…), etc. Hierbij moeten we echter extra waakzaam zijn
geen conflicten te gaan creëren tussen enerzijds glastuinbouw en anderzijds bvb.
intensieve groenteteelt (grondgebonden landbouw).
Voordelen/kansen:



Zeker in gebieden waar er in het verleden een spontane clustering is ontstaan
van een aantal glastuinbouwcomplexen kan integratie op ruimere schaal
voordelen bieden.
De landschappelijke integratie oogt minder kunstmatig dan het eerder
geforceerd plaatsen van een groenscherm op het perceel (veelal vlak tegen
het gebouw).
Beken en wegen kunnen fungeren als structurerende elementen voor
dergelijke landschapsopbouw. Ook beplanting in een weiland (bij buren) kan
kansen bieden.
Nadelen/knelpunten:



Ondernemer heeft (zeer) zelden gronden in eigendom buiten het eigen
perceel. Je moet dus altijd op andermans (publieke of private) grond zijn om
dergelijke aanplant te realiseren.
Voor een heel aantal bestaande glastuinbouwbedrijven werd de oefening al
eens gedaan om te kijken welke realistische mogelijkheden er rond deze
bedrijven zijn voor dit soort integratie. Hieruit blijkt al snel dat dit soort
landschappelijke integratie altijd maatwerk is en doordacht moet gebeuren.
Op veel plaatsen in de dichtbebouwde macrozone zijn er maar weinig
mogelijkheden tot integratie op aangrenzende percelen gezien dit vaak
(uitsluitend) akkers zijn. Het opgaand groen werpt dan een schaduw op de
akkers, kan zorgen voor bladval, wat nadelen brengt voor de buren. Het
probleem van de glastuinbouwer (niet goed te integreren op perceelsniveau),
kan zo een probleem worden voor een ander type land- of tuinbouwer of
ondernemer.
Als er al bermen zijn, dan zijn deze vaak onvoldoende breed genoeg om
kansen te bieden voor aanplanting.
Ook hier zien we een aantal mogelijke acties:



Gedetailleerd onderzoeken welke ruimte gebruikt kan worden voor dergelijke
integratie
Informeren bij buren of er kansen zijn om bij hen groen aan te planten op
vrijwillige basis. Het instrument van landschaps(bedrijfs)plannen kan hier
kansen voor bieden.
Uitwerken van minstens één concreet pilootproject met eventuele
grondaankoop om de groenaanplant te kunnen realiseren. Hiervoor kan
cofinanciering nodig zijn.
Zoals hierboven beschreven kan het perceelsniveau dus verlaten worden wanneer
daar goede redenen voor zijn, dit impliceert wel dat:




er een grote verandering komt in het huidige denken en werken: een nieuw
soort beplantingsplannen met groen buiten het eigen perceel kan worden
ingediend
dat het groen op terrein van derden komt (publieke of private grond)
dat er dus nieuwe instrumenten (inrichtingsovereenkomsten) nodig zijn voor
inrichting op grond van derden. Dit met garanties voor instandhouding,
bepalingen voor niet-naleving, kostprijsbepaling, … Een dergelijke
basisovereenkomst is opgemaakt. Concrete cases zijn nodig om deze
overeenkomst uit te testen en waar nodig verder te verfijnen.
dat elk plan nog meer dan nu maatwerk zal zijn, standaardvoorschriften in de
zin van ‘om de zoveel meter een boom’ zullen dus bijna onbruikbaar worden
Wat betreft realisatie kiezen we ervoor om, zeker in eerste instantie, niet te werken
met een algemeen (landschaps)fonds of streekrekening, maar met bilaterale
inrichtingsovereenkomsten.
Door gebruik te maken van een overeenkomst tussen ondernemer en de eigenaar
van de grond waarop wordt aangeplant worden een aantal garanties in het systeem
ingebouwd:


de verantwoordelijkheid voor de financiering (aanplant, onderhoud, …) blijft
integraal bij de ondernemer
de verantwoordelijkheid voor de realisatie blijft eveneens bij de ondernemer.
Wanneer er geen ondertekende overeenkomst met derden zoals overheid,
buren, … kan worden voorgelegd blijft de aanplant verplicht op het eigen
perceel (= bestaande situatie)
Vooral dit laatste moet vermijden dat de ondernemer het gevoel kan krijgen zijn
verantwoordelijkheden om zijn landschappelijke impact te milderen te kunnen
afkopen. Door bilaterale inrichtingsovereenkomsten te gebruiken moet de
ondernemer nog steeds zelf alle inspanningen doen om de nodige afspraken met
derden te maken en zo het plan te kunnen realiseren.
Het afsluiten van deze overeenkomsten en het opmaken van vernieuwende
beplantingsplannen zal geen eenvoudige klus zijn, de procesbegeleider (zie
sleutelkwestie 1) zal de ondernemer hierin bijstaan.
Dit is belangrijk om te vermijden dat wanneer dergelijke methodiek zou worden
ingevoerd en misschien uitgebreid naar andere sectoren, er plots zeer veel interesse
komt om in een fonds te storten en op die wijze van de aan de vergunning
gekoppelde verplichtingen op het eigen perceel te worden ontslagen. Zeker wanneer
men in acht neemt dat de kostprijs van het groen t.o.v. de totale investeringskost in
de meeste gevallen eerder gering is.
Daarnaast legt een fonds (of projectrekening of …) alle verantwoordelijkheid voor de
landschappelijke integratie bij de overheid. Dan moeten wij als overheid er in slagen
om bij ieder bouwproject binnen een redelijke termijn aan doordachte
landschapsbouw te doen. Dit wordt moeilijk, ook voor de overheid is het verre van
evident om hiervoor telkens beschikbare, bruikbare én betaalbare grond te vinden.
Macroniveau
Een derde niveau is het bouwen aan landschappelijke kwaliteit op macroschaal.
Ingrijpen op dit niveau zorgt niet rechtstreeks voor het landschappelijk integreren
van het bedrijf op zich (dit is ook niet het streefdoel van het macroniveau), maar er
worden op strategische locaties grotere groenstructuren aangeplant die wel een
impact hebben op de landschappelijke kwaliteit in de macrozone.
Om dit soort grotere groenvoorzieningen te kunnen aanleggen is uiteraard kapitaal
nodig. In de visie werd voorgesteld om hiervoor bijvoorbeeld een landschapsfonds op
te richten, waarin de glastuinbouwers de middelen die ze nu inzetten voor de aanleg
van hun eigen buffer kunnen storten. Ten tijde van de opmaak van de visie werd dit
idee (blijkbaar zeer beperkt) afgetoetst bij vertegenwoordigers van de
glastuinbouwers die hierin eventueel wel mogelijkheden zagen. Hierbij werd wel
meegeven dat dit bedrag vergelijkbaar moet zijn met de kostprijs van de huidige
groenintegratie op perceelsniveau.
Belangrijke randvoorwaarde voor dit niveau is dat de locaties waar je dergelijke
groenvoorzieningen kan realiseren duidelijk en aanvaard moeten zijn alvorens
middelen verzameld worden. De structuurplannen en provinciale aandachtsgebieden
voor het werken rond natuur en landschap kunnen hier een richting aangeven.
Omwille van de bezorgdheid bij mesoniveau (‘vermijden mogelijkheden tot afkopen
verantwoordelijkheid’) wordt er op dit moment voor gekozen het instrument
landschapsfonds niet in te zetten voor de landschappelijke integratie van het
individuele glastuinbouwbedrijf. De mogelijkheden voor het oprichten van een
landschapsfonds werden wel grondig onderzocht.
Zo werd er overleg gepleegd met de beheerders van het landschapsfonds Gentse
kanaalzone, tal van ervaringen uit Nederland (waar er veel meer landschapsfondsen,
projectrekeningen, adoptieprojecten, … zijn dan in Vlaanderen) werden onder de loep
genomen, er werd juridisch en praktisch onderzocht hoe een dergelijk fonds kan
werken, ervaringen binnen andere projecten werden opgevraagd (Rural Alliances,
ECO2, …) etc.
Hierbij kunnen we al onmiddellijk vermelden dat dergelijke instrumenten zeer zelden
worden gebruikt in het kader van ‘verplichtingen’, zoals de verplichting voor de
aanplant van een groenscherm/landschappelijke integratie.
Landschapsfondsen, streekrekeningen, allerhande vormen van crowdfunding voor
landschap- en natuurprojecten, … worden bijna altijd gebruikt om op basis van
vrijwilligheid geld in te zamelen voor een specifiek doel of project.
Uit de analyse van dergelijke instrumenten kunnen we, los van wat hiervoor reeds
staat, nog een aantal vaststellingen doen:

eerst en vooral is er een groot draagvlak nodig bij heel wat actoren en
sectoren om samen aan het landschap te werken, de zoektocht naar de beste
methodiek om daarvoor geld (fonds, streekrekening, …) te verzamelen volgt
daarna. Hierbij moeten we steeds in acht nemen dat je als bewoner of
recreant het landschap nu ‘gratis’ kan gebruiken. Voor bedrijven zal er
meestal een duidelijk bedrijfseconomisch voordeel moeten gekoppeld worden
aan het beschikbaar stellen van middelen voor bvb. landschapsversterking.

Zonder draagvlak aan landschap werken blijkt in de praktijk meestal niet te
werken, zelfs al is het verplicht in het kader van bvb. een bouwvergunning.
Dan wordt het groen wel aangeplant om aan de verplichtingen te voldoen,
maar krijgt het weinig tot geen kansen om volwaardig uit te groeien. Op de
aanplant op zich is er al niet zoveel controle, controle op ‘groei’ gebeurt al
helemaal niet.
naast een niet te onderschatten startkapitaal is er voor een lange periode
(veel) geld nodig om een dergelijk fonds op te starten en goed te laten
functioneren. Wanneer de inkomsten gekoppeld worden aan de
glastuinbouwsector zal met het huidig beperkt aantal glastuinbouwdossiers
(dan nog hoofdzakelijk uitbreidingen bij bestaande vestigingen waar reeds
landschappelijke inspanningen op het perceel zijn gedaan) slechts weinig
kapitaal bijeengebracht kunnen worden.

Een grote geldstroom publieke middelen zal dan ook nodig blijven. Dergelijke
fondswerking beperken tot de glastuinbouwsector is dan ook zeker niet
aangewezen.
losgekoppeld van bouwdossiers kan geld voor landschapsbouw best op basis
van vrijwilligheid worden verworven. Zo kan iedereen (alle sectoren &
actoren) naar eigen wens en vermogen bijdragen om samen te streven naar
één groot doel (in casu een aantrekkelijker landschap).
Door los te koppelen van concreet bouwdossier vermijden we ook dat we bij
elk omvangrijk bouwdossier als overheid kritiek krijgen uit de maatschappij
wanneer we er zelf niet in slagen snel genoeg aan (voldoende)
landschapsbouw te doen. Er zal namelijk een duidelijke koppeling moeten zijn
tussen enerzijds betaling en anderzijds realisatie.



publiek (bvb. middelen besturen) en privaat geld (middelen tuinders)
samenbrengen in een fonds is niet evident (staatssteunregels). Om iets
substantieels te kunnen realiseren zal er nochtans ook publiek geld nodig zijn.
het zoeken naar ruimte voor landschappelijke inkleding vereist een langdurige
en intensieve inzet van personeel en middelen om tot effectieve realisaties
over te gaan. En de beschikbare ruimte is zeer schaars!
administratie én communicatie van een dergelijk fonds/coördinatie uitvoer
landschapsbouw: wie kan deze rol opnemen? In de Gentse kanaalzone werkt
men samen met de Koning Boudewijnstichting
De centrale vraag is wiens hoofdtaak het is om het landschap zo te gaan ontwerpen
en inrichten opdat er voldoende draagkracht is voor economische ontwikkeling. In
het verdere verloop van het project zien we hiervoor, zeker in eerste instantie, een
blijvend grote(re) rol weggelegd voor de overheden. Dit zowel op het vlak van visieen planvorming (1e stap) als op het vlak van daadwerkelijke uitvoer.
De verantwoordelijkheid voor de landschapsbouw en financiering ervan hoofdzakelijk
bij de ondernemer en andere landschapsgebruikers (bewoners, recreanten, …)
leggen is misschien innovatief, maar niet erg realistisch. Ervaringen (bvb. binnen het
project Interreg IVB project Rural Alliances) tonen aan dat alternatieve
financieringsmechanismen vooral complementair zijn aan de publieke financiering,
niet vervangend.
Waar we uiteindelijk willen toe komen is dat de integratie van het bedrijf op zich (op
micro- en mesoschaal) een onderdeel wordt van het macroverhaal. Dan impliceert de
landschappelijke integratie, net zoals de procesbegeleiding bij sleutelkwestie 1, geen
ad hoc aanpak, maar een stukje van een totaalplan. Dit totaalplan wordt gebruikt om
proactief het landschap te gaan vormgeven in plaats van te wachten op een concreet
bouwproject. Zo te werk gaan is zeer vernieuwend en uitdagend, en kan (indien het
werkt) later ook kansen bieden voor andere sectoren, actoren, regio’s.
Het opzetten van een landschapsfonds wordt wel verder verkend door het StadLand-schap ’t West-Vlaamse hart (http://www.westvlaamsehart.be/). Dit
samenwerkingsverband is beter geplaatst om middelen te verzamelen op vrijwillige
basis bij streekactoren, -organisaties, bedrijven, particulieren, … los van de
koppeling aan een wettelijke verplichting tot integratie. De fondsconstructie die
wordt onderzocht zal ook ruimer inzetbaar zijn dan enkel en alleen voor
landschapsversterking, maar ter versterking van alle werkdomeinen van het StadLand-schap.
Voordelen



Er ontstaan mogelijkheden voor aanleg van grotere groenstructuren in de
ruimere omgeving (schaal macrozone)
Effect van grootschaligere groenvoorzieningen ten opzichte van beperkte
groenaanleg op perceelsniveau zal groter zijn
Grotere groenvoorzieningen kunnen nieuwe recreatieve kansen voor inwoners
creëren, in bvb. een nieuw compact bosje kan je al eens gaan wandelen, in
een groenbuffer op perceelsniveau uiteraard niet.
Nadelen





Het macroniveau kan je niet los zien van enige landschappelijke inkleding op
micro- of mesoniveau want glasopstand op zich zal op macroniveau
nauwelijks landschappelijk geïntegreerd worden. Bij sleutelkwestie 1 kwam
reeds naar voor dat (grotere) glastuinbouwprojecten regelmatig voorwerp zijn
van buurtprotest. Geen of weinig groen aanplanten in de onmiddellijke
omgeving van het bedrijf kan het protest dat vaak betrekking heeft op de
visuele impact van bedrijven nog versterken.
Zoals bij sleutelkwestie 1 aangetoond zijn er niet veel aanvragen voor
(nieuw)bouw van glas. Weinig aanvragen impliceert ook weinig inkomsten
voor het fonds. Weinig geld impliceert weinig mogelijkheden tot aanplant,
zeker niet als er bvb. ook grondverwerving nodig is. Bovendien is de kostprijs
van de buffer op perceelsniveau relatief laag, waardoor er zelfs bij concrete
projecten weinig geld zal gestort worden.
Heel wat bedrijven hebben reeds geïnvesteerd in groen op hun eigen terrein,
en willen bij uitbreiding dit bestaande groen mee uitbreiden. Zij zullen dan
ook minder interesse hebben in een dergelijk fondssysteem.
De huidige buffervoorschriften in bijna alle gemeenten hebben betrekking op
perceelsniveau, hiervan afwijken zonder voorschriften te wijzigen is dus ook
moeilijker.
Wat met de andere agrarische sectoren die ook liever op ruimere schaal willen
integreren?
Conclusie:
Als projectcoördinatoren kunnen/mogen wij geen voorkeur laten blijken voor welk
scenario dan ook, bovendien hebben we al aangehaald dat het landschapsbeeld
bepaald wordt door het geheel van de realisaties over de 3 niveaus heen. Op een zo
neutraal mogelijke wijze hebben we getracht de respectievelijke voor- en nadelen
van alle mogelijke pistes in kaart te brengen.
Om één of meerdere van deze pistes te kunnen realiseren is het cruciaal om er
draagvlak voor te vinden. Dit blijkt (begrijpelijk) niet altijd even eenvoudig gezien de
grote veranderingen die gemaakte keuzes met zich meebrengen (zowel naar
opvolgingssystemen, bestaande procedures, handhaving,…). Bovendien blijven die
keuzes ook niet zonder gevolgen voor tal van andere economische sectoren die
momenteel ook op eigen perceel moeten integreren. Naar deze gevoeligheid werd de
voorbije maanden nog een aantal keren extra verwezen.
Dat er (zeker in deze regio) maar weinig goede praktijkvoorbeelden zijn van
alternatieve mogelijkheden voor landschappelijke integratie maakt het project er
zeker niet eenvoudiger op.
Waar wel een consensus rond lijkt te bestaan is dat de vraag kan worden gesteld of
het wel de juiste keuze is om dit vraagstuk te behandelen met een focus op enkel de
glastuinbouwsector. Vanuit heel wat partners (besturen, middenveld, …) wordt
gesuggereerd het vraagstuk open te trekken naar minstens alle land- en
tuinbouwsectoren, en bij voorkeur zelfs naar alle economische ontwikkelingen in het
buitengebied.
Wat willen we concreet doen?
We willen werken aan een sterkere omgevingskwaliteit in Midden-West-Vlaanderen.
Niet alleen voor een goed imago en een verankering van tal van economische
sectoren, maar ook voor een aantrekkelijke woon- en werkomgeving en een sterkere
streekidentiteit.
Waar we dan ook volop willen op inzetten is het verzoenen van de economische
dynamiek met ‘ons’ (productie)landschap. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat we
met landschapsopbouw/gebiedsinrichting zowel de productiviteit van de land- en
tuinbouw willen opkrikken en vrijwaren, maar tegelijkertijd ook de landschappelijke
impact ervan wat willen milderen.
Dit sluit perfect aan bij de algemene doelstelling van het strategisch project:
‘verzoenen van economische dynamiek met ruimtelijke kwaliteit’. Gezien de
vergunningenproblematiek zich iets minder acuut stelt dan initieel gedacht zal in het
verdere project dan ook zeer veel tijd worden geïnvesteerd binnen deze en de
andere sleutelkwesties.
Dat ‘landschappelijke impact’ & ‘zichtverlies’ van buurtbewoners de hoofdredenen
zijn waarom nieuwe glastuinbouwvestigingen geconfronteerd worden met
vestigingsproblemen sterkt ons in de overtuiging dat net op het vlak van deze
sleutelkwestie de grootste kansen en uitdagingen liggen.
Daarom kiezen we er dan ook voor de leden van het projectteam met de meeste
expertise op het vlak van landschap(architectuur) meer in te zetten op het project.
Concreet impliceert dit dat de landschapsarchitect die nu ½ VTE op het project werkt
vanaf 1 juli 2014 voltijds op het project wordt tewerkgesteld.
Hoe gaan we nu concreet aan de slag?
1. Pilootgebied zoeken, in eerste instantie gebaseerd op de strategische
ontwikkelingsgebieden van de visie die werd opgemaakt voor het ruimtelijk
strategisch project
grondige analyse van pilootgebied is hierbij zeer belangrijk (waar liggen de
aandachtspunten, knelpunten, uitdagingen, potenties, …)
Een pilootgebied werd afgebakend, een eerste analyse van het gebied werd
uitgevoerd. Meer info over het gebied en de bijhorende analyse valt als bijlage
(document ‘gebiedsomschrijving en -analyse’) terug te vinden.
2. Voldoende draagvlak zoeken voor de gebiedsinrichting van dit pilootgebied bij
tal van actoren en sectoren
Dit is een continu proces waaraan we volop werken. De eerste stappen die we
hiervoor hebben genomen is zorgen dat alle relevante actoren vanaf het begin
mee aan tafel zitten bij het vormgeven van het pilootproject, er zich in
kunnen vinden en het project mee uitdragen.
3. Opstarten specifieke overlegfora en onderzoekswerk. Samenwerking met tal
van actoren en sectoren zal hierbij cruciaal zijn
De verschillende noodzakelijke samenwerkingen zijn verkend, financiële en
praktische afspraken worden momenteel volop gemaakt.
4. Opmaak totaalplan
5. Opmaak deelplannen (detailniveau)
6. Uitvoeren
Voor fase 3, 4, 5 en 6 werd een projectbeschrijving uitgewerkt, deze
projectbeschrijving (met fasering) valt als bijlage terug te vinden.
Tijdens de sturende kerngroep werd aangehaald dat het niet nuttig is om de
mogelijkheden voor landschappelijke integratie louter theoretisch verder te bekijken.
Daarom werd er vanuit het projectteam een oproep gedaan om een pilootgebied af
te bakenen waarin we deze mogelijkheden eens in een realistisch kader kunnen
uittesten. In een dergelijk pilootgebied zullen we ook niet scherp voor een specifiek
niveau (micro-meso-macro) kunnen kiezen, maar zal er veeleer een
combinatiescenario worden uitgewerkt.
Een aantal partners toonden interesse om in hun gemeente een dergelijk
pilootgebied te laten onderzoeken. De meest concrete interesse kwam van de
burgemeester van Ledegem, dhr. Dochy, gezien daar op relatief korte termijn een
glastuinbouwontwikkeling van ca. 2 ha nieuwbouw zal plaatsvinden. Met Ledegem
wordt dan ook onmiddellijk contact opgenomen om bilateraal de mogelijkheden én
wederzijdse verwachtingen te bekijken. Maar ook met de andere gemeenten, met
flexibele ontwikkelingsgebieden, zal bilateraal contact opgenomen worden.
Op dit moment is het niet eenvoudig om concreet vast te leggen welke instrumenten
op een vernieuwende manier kunnen ingezet worden in een pilootproject, gezien de
gebieden en hun invulling dermate van elkaar verschillen dat dit telkens maatwerk
zal zijn/worden. Vast staat wel dat de projectpartners in een pilootgebied werk willen
maken van voldoende ruimte voor productie in combinatie met een kwalitatiever en
leesbaarder landschap met een duidelijke identiteit.
Een dergelijk pilootproject kadert dus in de sfeer van het nieuwe decreet
landinrichting dat mogelijkheden voorziet om projectmatig een weloverwegen
selectie van instrumenten in te zetten. Uiteraard zullen alle relevante partners (bvb.
VLM) nauw betrokken worden bij de uitwerking van een dergelijk pilootproject.
Tot slot werd tijdens de sturende kerngroep meegegeven dat iedereen zich steeds
kandidaat kan stellen om een concreet pilootgebied (al dan niet binnen de
strategische ontwikkelingsgebieden) te laten uitwerken! We zijn meer dan bereid in
maximale samenspraak de mogelijkheden te bekijken.
Concreet zullen we, samen met alle relevante partners (besturen, VLM, land- en
tuinbouwsector, …), een ambitieus inrichtingsplan voor een ‘nieuw landschap’
opmaken voor een pilootgebied binnen de macrozone (zie bijlage ‘beschrijving
pilootproject’) waarin concreet wordt opgenomen op welke wijze we zullen werken
aan (o.a.) volgende elementen:




Voldoende ruimte voor productie
o Optimaliseren van de productieruimte
o Voorzien in ruimte voor (begeleide) schaalvergroting / voorzien in
voldoende grote percelen / ontsnipperen landbouwpercelen
o Stimuleren van zuinig ruimtegebruik
o …
Een beter gestructureerd en leesbaarder landschap met een duidelijke
(nieuwe) identiteit
o Betere landschappelijke integratie van bedrijven, gebouwen en tuinen
o Aandacht voor aantrekkelijke(r) architectuur, betere interne
bedrijfsordening en bedrijfsvoering
o Selecteren van te versterken/creëren van groenstructuren om het
gebied beter ruimtelijk te structureren en aantrekkelijker te maken
voor bewoners en overige gebruikers van het landschap
o …
Een landschap met voldoende draag- en veerkracht voor de gewenste
functies, hierbij rekening houdend met
o Klimaatbestendigheid van het landschap
o Buffermogelijkheden, bergingsvermogen beken, …
o Erosiebestrijding en bodemkwaliteit
o Water-, bodem- en luchtkwaliteit
o Biodiversiteit
o …
Een beter gestuurde mobiliteit
o Minder sluipverkeer (ook van zwaar verkeer)
o Meer verkeersveiligheid voor trage weggebruikers
o …
Met dit plan willen we het buitengebied (met inbegrip van de glastuinbouwsector) op
een vernieuwende wijze inrichten. Een aanpak waarin we op zoek gaan naar kansen
om bestemmingen en functies niet strikt van elkaar te gaan scheiden, maar op zoek
te gaan naar kansen om functies op een doordachte wijze met elkaar te gaan
verweven. De zoektocht naar een aanvaardbaar evenwicht tussen enerzijds het
landschap geschikt voor productie en anderzijds het gewenste landschap voor
natuur, beleving en recreatie vormt in dit pilootproject de grootste uitdaging.
Dit totaalplan kan dan fungeren als kapstok om (o.a.) de toekomstige individuele
bedrijfsintegratie aan op te hangen. Zo wordt de integratie van één bedrijf een
onderdeel van een groter geheel.
Sterk vernieuwend aan dit plan is dat gewerkt wordt aan een nieuw type landschap.
Er wordt niet meer louter gekeken naar historische landschapsstructuren en de
mogelijkheden om deze te herstellen/opwaarderen. Integendeel, er wordt gewerkt
aan het creëren van een ‘nieuw’ productief landschap.
Om dit mogelijk te maken zullen we onder andere samenwerken met de VLM.
Samenwerking met de VLM is zeer interessant omwille van een aantal elementen: ze
is dé Vlaamse instantie die de open ruimte in Vlaanderen beheert, ze bezit eveneens
heel wat expertise en kennis op het vlak van grond- en bodemgebruik,
perceelstructuren, … Daarnaast heeft de VLM reeds landschapsmodellen (als
discussiebasis) opgemaakt voor de macrozone in het kader van het Europees EFROproject Thought4Food, een Europees doelstelling 2-project met de Provincie WestVlaanderen als trekker.
Daarnaast beschikt de VLM in het kader van het nieuwe decreet landinrichting ook
over diverse nieuwe instrumenten die, aangevuld met instrumenten van de
Provincie, de steden & gemeenten, etc. een interessant pakket kunnen vormen om
effectief aan het landschap te gaan werken. Voor de uitvoering van een dergelijk
plan hebben we namelijk instrumenten nodig voor zowel grondverwerving,
grondmobiliteit, inrichting, beheer, …
Dit pilootproject ‘nieuw productief landschap’ zal worden gecoördineerd en
uitgewerkt door het projectteam van het strategisch project, aangevuld met externe
expertise.
Als eerste stap in het opmaken van een inrichtingsplan werd een algemene analyse
van het gebied uitgevoerd. Deze analyse is als bijlage toegevoegd.
Hierbij moeten we opmerken dat dergelijk initiatief (opmaken én zoveel als mogelijk
uitvoeren van een plan) een niet te onderschatten financieel kostenplaatje met zich
meebrengt. Het is, zeker binnen de huidige financiële context, niet evident om
binnen de Provincie (of bij andere partners) financiële middelen te vinden. We
investeren dan ook zeer veel tijd in het zoeken naar voldoende middelen voor dit
ambitieuze initiatief. De eerste (noodzakelijke) middelen voor het ontwerpend
onderzoek zijn gevonden, middelen voor realisatie zijn in zicht.
Dit hele verhaal past ook binnen de lopende oproep ‘pilootprojecten productief
landschap’ (www.productieflandschap.be). Contacten werden gelegd met de
projectverantwoordelijken bij het ILVO/BWMSTR om te bekijken of het ook een
mogelijkheid is om bovenvermeld project ook daar in te dienen. Uit deze contacten
blijkt dat er heel wat raakvlakken zijn met de oproep, specifiek met werkveld 2
(schaalsprong).
Er zal vanuit het strategisch project bekeken worden of het mogelijk is om hiervoor
een dossier in te dienen. Zo zal onder andere bekeken moeten worden of we binnen
het pilootgebied ook een concreet bouwproject kunnen vinden én ondernemers
bereid kunnen vinden om hierin mee te stappen (cf. voorwaarden pilootprojecten
productief landschap). Meer info volgt in volgend voortgangsrapport.
Hoe dan ook is men binnen het ILVO bereid mee te werken aan deze actie, ook los
van de oproep voor ‘pilootprojecten productief landschap’.
Na opmaak van een plan volgt natuurlijk de vraag op welke wijze je het ook
daadwerkelijk gaat uitvoeren. Voor de uitvoering van het grote plan zal, zeker in
eerste instantie, heel wat verantwoordelijkheid bij de overheden liggen. De Provincie
engageert zich alvast om zoveel mogelijk inspanningen te doen om het plan te gaan
uitvoeren. Dit vanuit de achterliggende filosofie dat hierdoor proactief een ‘productielandschap’ wordt gecreëerd die de economische dynamiek beter kan dragen.
Op deze wijze willen we proberen om een antwoord te zoeken op de vraag op welke
wijze land- en tuinbouw in een nieuw landschap verantwoord kan blijven groeien
(schaalvergroting). Specifiek voor de glastuinbouwsector kan hierin worden
meegenomen dat het totale glasareaal in West-Vlaanderen, ondanks de
schaalvergroting van een aantal bedrijven, momenteel niet toeneemt, zelfs afneemt.
Ook de individuele ondernemers met (bouw)plannen krijgen een rol, zij worden
ingeschakeld in het totaalplan en geven zo uitvoering aan een deeltje ervan. Door
middel van specifieke inrichtingsovereenkomsten moet bekeken worden op welke
wijze zij hun bedrijfsintegratie best kunnen verzorgen (op eigen perceel, perceel van
derden, etc.). Een zekere bereidheid en flexibiliteit bij de ondernemers en lokale
besturen om mee na te denken over vernieuwende methodieken is hierbij nodig.
Goed informeren en sensibiliseren is een taak die zal worden opgenomen door de
procesbegeleiding (zie sleutelkwestie 1). Cruciaal zal zijn om lusten en lasten te
verdelen, dus niet enkel in te zetten op ruimte voor landschap, maar evenzeer op
ruimte voor productie (cf. visie opgemaakt voor de macrozone).
Om niet alle verantwoordelijkheid bij de overheid (en ondernemers) alleen te leggen
zal ook nagegaan worden op welke wijze faciliterend en sensibiliserend gewerkt kan
worden richting overige actoren en sectoren. Zij zullen niet (altijd) verplicht kunnen
worden een deel van dit plan uit te voeren, maar kunnen dit op basis van
vrijwilligheid wel doen.
Het gewoon vragen zal (zeker in eerste instantie) waarschijnlijk maar weinig kans op
slagen met zich meebrengen, daarom wordt het instrument ‘landschapsplanning’
actief ingezet om realisatie mogelijk te maken. Dit instrument brengt per doelgroep
volgende mogelijkheden met zich mee:

Voor landbouwers:
o adviseren landschappelijke integratie van bedrijven/gebouwen/
constructies
o adviseren landschapsecologische werken
o uitvoeren landschapsecologische werken
o uitvoeren bedrijfsintegratie mits
 de plannen blijk geven van een ambitieuze totaalbenadering van
het bedrijf en zijn plaats in het landschap, hiermee verder gaand
dan wat afdwingbaar is in het kader van vergunningverlening
 de betrokkene instaat voor de materiaalkosten, verbonden aan
de verplichte werken


Voor particulieren
o adviseren landschapsecologische werken
o financieren (70%) van de materiaalkosten voor landschapsecologische
werken
o uitvoeren en financiering (70%) natuurtechnische graafwerken
Voor niet-landbouwbedrijven
o adviseren landschapsecologische werken
Vernieuwend is dat dit instrument in het strategisch project voor verschillende
doelgroepen zal ingezet worden in het volledige pilootprojectgebied. Normaal is dit
instrumentarium enkel inzetbaar binnen de Provinciale aandachtsgebieden voor KLEbeleid, vroeger enkel met als doelgroep ‘landbouwers’.
Verder worden dergelijke landschaps(bedrijfs)plannen in de macrozone nu vooral
opgemaakt en uitgevoerd op vraag van de ondernemer, met focus op het eigen
perceel. In het pilootproject zullen we veel sterker aanbodgericht werken, ter
realisatie van een totaalplan.
Daarnaast zal er binnen het strategisch project ook werk gemaakt worden van een
betere communicatie van dit instrument. Op dit moment wordt er over de
verschillende instrumenten voor landschappelijke integratie eerder beperkt
gecommuniceerd of communiceert men los van elkaar.
Hiermee realiseren we een win-win situatie: de gratis planopmaak (door
landschapsarchitecten) en financiële stimuli voor uitvoer kunnen mensen over de
streep trekken om te participeren, de overheid tekent de plannen uit waarmee we
kunnen garanderen dat de inrichting van het individuele perceel past binnen het
groter landschapsplan.
Daarnaast is het de ambitie om ook het (nieuwe) instrumentarium, opgenomen in
het nieuw decreet landinrichting in te zetten binnen het pilootgebied. Zo kan het
pilootgebied een concrete ambitieuze testcase vormen voor het nieuwe decreet.
Zeker de instrumenten voor grondverwerving en -mobiliteit zijn relevant.
Op middellange termijn zou de verantwoordelijkheid voor deze landschapsbouw
kunnen worden gelegd bij het (nog op te richten) regionaal landschap voor de regio
Midden-West-Vlaanderen. De bevoegdheid voor de regionale landschappen werd in
het kader van de interne staatshervorming overgedragen aan de Provincies.
Binnen de Provincie West-Vlaanderen is het de ambitie om in de toekomst te werken
met regionale landschappen die gebiedsdekkend zijn. Concreet impliceert dit o.a. de
oprichting van een nieuwe regionaal landschap in deze regio. Dit zou ervoor zorgen
dat het huidige samenwerkingsproject ‘Stad-Land-schap 't West-Vlaamse hart’, dat
een aantal doelstellingen deelt met regionale landschappen, personeelsmatig en
financieel meer slagkracht zou krijgen om effectief meer aan landschapsbouw te
kunnen doen.
Wat betreft de grondverwervingsmogelijkheden die zijn voorzien in het kader van dit
ruimtelijk strategisch project: het inrichtingsplan dat wordt uitgewerkt is gebaseerd
op een grondige analyse van de landschappelijke structuren. Hierin zien we,
gebaseerd op de uitgevoerde analyse, binnen het pilootgebied verschillende
potenties om bepaalde gronden te gaan inrichten.
We moeten echter voorzichtig zijn om voorafgaand aan de planopmaak al te gaan
bepalen wat we waar precies willen verwerven. Dit moet gaandeweg, en in verdere
interactie met tal van actoren, duidelijk worden. Voorzien wordt een overzicht aan te
leveren tegen de 2de verjaardag van dit ruimtelijk strategisch project (mei 2015).
3.3. Sleutelkwestie 3: Stimuleren van glastuinbouwontwikkeling
In de projectaanvraag was neergeschreven dat het ook belangrijk is om te werken
rond specifieke randvoorwaarden die kunnen zorgen voor het stimuleren van
glastuinbouwontwikkeling. Concreet werd hierbij melding gemaakt van aspecten op
het vlak van energie, nutsleidingen, duurzame ontwikkeling, ...
Tijdens de gespreken met alle bovenvermelde actoren werd ook steeds nagevraagd
welke onderwerpen meest cruciaal zijn om op te werken én resultaten te kunnen
boeken.
Sowieso komt steeds terug dat alle productiefactoren (ruimte, licht, water, energie,
arbeid, …) steeds meer geld kosten. Er is echter wel een min of meer algemene
consensus dat energie één van de grootste (financiële) knelpunten is, en in de
toekomst nog meer zal worden. Het gaat hierbij niet enkel om de kost van energie
op zich, ook de kostprijs voor de aanleg van nutsinfrastructuur valt hieronder.
Het is wel belangrijk om hierbij te vermelden dat energie voor alle glastuinbouwers
een belangrijk aspect is, maar dat de energiekosten uiteraard significant hoger zijn
bij hoogenergetische teelten. Gezien energie dus erg belangrijk blijkt te zijn voor
glastuinbouwers hebben we de eerste maanden ingezet op een aantal specifieke
acties.
Wat we vaak hebben gehoord is dat een aantal glastuinbouwers interesse hebben om
over te stappen van klassiek stoken op olie naar bvb. klassiek stoken op gas. Na
gebruik van echt hernieuwbare energie, restwarmte, etc. is gas namelijk één van de
meer milieuvriendelijke energiebronnen. Al snel werd vastgesteld dat de gemeenten
in de macrozone hoofdzakelijk bij Eandis zitten, op Hooglede en Ledegem na
(Infrax).
Met beide firma’s werd dan ook contact opgenomen met de vraag welke acties
kunnen worden opgezet om te bespreken op welke wijze uitbreidingen van het
aardgasnet verlopen. Tijdens dit overleg kregen we aan de hand van
prijsvoorbeelden bevestiging dat het inderdaad niet goedkoop is om als tuinder die
ver van het gasnet ligt een aansluiting te realiseren.
Er zouden wel mogelijkheden bestaan om eventueel met een aantal dicht bij elkaar
gelegen tuinders samen een aansluiting aan te kopen. Dit zou eventueel tot
interessantere prijzen kunnen leiden. Om dit in de praktijk te toetsen hebben we
eerst en vooral bekeken waar er nu ‘spontane’ concentraties van
glastuinbouwbedrijven zijn. Een 50-tal bedrijven bleken (op basis van
kaartmateriaal) relatief dicht bij elkaar te liggen en werden dan ook allemaal
telefonisch gecontacteerd. Vier (2 keer 2) ondernemers bleken geïnteresseerd te zijn
om de berekening te laten maken en dus samen een aansluiting te bekostigen indien
dit economisch interessant lijkt.
Uit deze berekeningen blijkt echter al snel dat je al heel erg dicht bij elkaar moet zijn
gelegen om echt prijsvoordelen te halen uit een samenaankoop.
Een tweede piste die wordt onderzocht om energiekosten voor glastuinbouwers te
drukken is ‘restwarmte’. Stijgende verwarmingskosten in combinatie met een
streven naar meer duurzaamheid hebben bij verschillende partijen de interesse
gewekt om de mogelijkheden te bestuderen voor restwarmte-uitwisseling tussen
industriële bedrijven en de energie-intensieve glastuinbouw (tomaat, komkommer,
aubergine, paprika, …). Om een goed zicht te krijgen op interessante opportuniteiten
inzake uitwisseling van restwarmte werd een opdracht uitgeschreven die bestaat uit
twee delen:


Deel 1: inventariseren en beoordelen van de mogelijkheden voor het
uitkoppelen van restwarmte bij industriële bedrijven
Deel 2: nagaan van technische en financiële haalbaarheid van uitwisseling
restwarmte tussen geselecteerde bedrijven en geselecteerde locaties voor
toekomstige glastuinbouw
Deze studie is volledig afgestemd op de visie die werd opgemaakt voor de duurzame
ontwikkeling van de macrozone Roeselare. Concreet werden de audit- en
benchmarkconvenant bedrijven uit de macrozone gecontacteerd met de vraag of er
nog gekende restwarmtebronnen (> 40°C en minstens 200 kW thermisch)
beschikbaar waren die intern niet meer kunnen gevaloriseerd worden.
Uit deze bedrijven werden verschillende bedrijven geselecteerd omwille van hun
ligging in flexibel ontwikkelingsgebied, of hun nabijheid bij een dergelijk gebied. De
gunning van deze overheidsopdracht gebeurt nog in 2013 (oktober) zodat de
resultaten kunnen gebruikt worden gedurende de verdere verloop van dit strategisch
project. Deze studie heeft een kostprijs van iets meer dan 40.000 €. Middelen die
vanuit de Provincie zelf worden ingezet ter versterking van dit strategisch project.
Deze studie nadert stilaan de eindfase. Met de enquêteresultaten werd nogmaals
bevestigd dat de energiekosten voor bedrijven met energie-intensieve teelten zoals
tomaat, paprika en komkommer een steeds belangrijker percentage van hun totale
productiekost uitmaken.
Er zijn veel bedrijven met beschikbare restwarmte in de macrozone, deze werden
allemaal geïnventariseerd. Om de studie betaalbaar te houden werd ervoor
geopteerd een beperkt aantal bedrijven te selecteren die representatief kunnen zijn
voor andere bedrijven uit de regio. Er werd uiteindelijk gestudeerd op 7 bedrijven.
Het technische luik van de studie is afgerond: de restwarmtebronnen bij de
geselecteerde bedrijven zijn in kaart gebracht en gedetailleerd geanalyseerd.
Er werd ook technisch onderzocht op welke wijze de restwarmte gerecupereerd kan
worden in een warmtewisselaar die het water in de aanvoerleiding van het
warmtenet opwarmt tot de gewenste temperatuur, etc.
Technisch gezien mag de uitwisseling van restwarmte dan wel mogelijk lijken, de
beoordeling van de financieel-economische en organisatorische haalbaarheid zullen
uiteindelijk doorslaggevend zijn om te bepalen of een project tot stand kan komen of
niet. Daarom werd in de studieopdracht een luik opgenomen om ook deze aspecten
grondig te gaan onderzoeken.
Organisatorisch zullen er 3 partijen betrokken zijn in een project rond restwarmteuitwisseling: de producent van de warmte, de afnemer van de warmte en een
warmtebedrijf dat als tussenpersoon fungeert. Dit warmtebedrijf zorgt voor het
leidingnet tussen producent en afnemer én voor de financiële afhandeling van de
uitwisseling van de restwarmte. Ook de producent of de afnemer van restwarmte
kan de rol van warmtebedrijf op zich nemen.
Op basis van de technische studie werd bekeken wie van de 7 bedrijven over de
meest attractieve restwarmtebronnen beschikt om in te zetten voor de
glastuinbouwsector. Hierbij werd onder andere gekeken naar het beschikbaar
vermogen van de restwarmtebron, wanneer dit vermogen beschikbaar is
(constant?), de haalbare aanvoertemperatuur van het warmtenet, etc.
Op basis van een multicriteria-analyse werd de initiële groep van 7 bedrijven
gereduceerd tot 4 waarvoor nu ook het financieel-economische en organisatorische
luik wordt uitgewerkt. Onderzocht wordt wat de investerings- en onderhoudskosten
zijn voor de uitkoppeling, wat een haalbare vergoeding voor de restwarmte (en
bijhorende kosten) is, …
Dit wordt dan ook nog eens opgesplitst naar verschillende soorten teelten, zo hebben
vruchtgroenten een andere warmtevraag dan aardbeien of bladgewassen. Een
restwarmteproject dat niet haalbaar is voor vruchtgroenten kan dat misschien wel
zijn voor andere teelten.
Dit studiewerk zal nog voor het zomerverlof worden afgerond. Deze studieresultaten
worden dan teruggekoppeld naar zowel de bedrijven die hebben geparticipeerd aan
de studie, als naar de sector om te zien welk vervolgtraject mogelijk is.
In dit kader volgen we ook de ontwikkelingen van de glastuinbouwzone aan de
verbrandingsoven te Roeselare (MIROM). De glastuinbouw zal er verwarmd worden
met restwarmte van de verbrandingsoven. Ook in dit project is het technisch perfect
mogelijk om de warmte uit te koppelen naar de serres, maar zijn er op financieel
vlak wel een aantal uitdagingen.
Verder worden de thema’s van deze sleutelkwestie meegenomen in de
trajectbeleiding van concrete dossiers én in het inrichtingsplan beschreven bij
sleutelkwestie 2. Wanneer bvb. mogelijkheden opduiken om synergiën te creëren op
vlak van energie, water, etc. zullen deze telkens worden meegenomen.
Zo werden in de voorbije periode al verschillende ondernemers doorverwezen naar
de nutsmaatschappijen, werd advies gegeven inzake waterberging, architectuur &
integratie, bedrijfsordening, etc. De goede contacten met zowel het Vlaams
Kenniscentrum Glastuinbouw als Inagro (partner in dit strategisch project) zullen
ervoor zorgen dat veel (technische) expertise kan ingeschakeld worden wanneer
nodig/relevant.
Met beide organisaties vindt er regelmatig overleg plaats en zijn er concrete
afspraken gemaakt:


het kenniscentrum glastuinbouw zal vooral ondersteuning bieden op
bedrijfseconomisch vlak, met een grote focus op het energievraagstuk.
Inagro stelt al haar expertise ter beschikking van de trajectbegeleiding. Deze
expertise situeert zich op het vlak van teelttechniek, water, erosie,
bedrijfsintegratie, bedrijfsordening, energie, …
In de projectaanvraag was bij deze sleutelkwestie ook opgenomen dat zou worden
bekeken op welke wijze (geheel of gedeeltelijk) kan worden afgestapt van de
individuele verplichting tot groeninkadering op het eigen perceel. Dit kwam reeds
uitgebreid aan bod bij sleutelkwestie 2 en zal binnen deze sleutelkwestie dus niet
opnieuw worden behandeld.
3.4. Sleutelkwestie 4: Creëren van een specifieke grondmarkt
Deze sleutelkwestie hangt heel sterk samen met de overige sleutelkwesties. Keuzes
die daarbinnen worden gemaakt zullen sterk hun impact hebben op waar er in het
kader van deze sleutelkwestie rond kan worden gewerkt.
Uit een eerste bevraging van de sector bleek uiteraard dat voldoende
aaneensluitende grondoppervlakte verwerven geen eenvoudig verhaal is, en dat dit
ook één van de redenen is waarom er eerder weinig aanvragen zijn voor volledig
nieuwe glastuinbouwbedrijven.
Dit dienen we een klein beetje te nuanceren met de informatie die we hebben
verkregen uit de enquête. Zo blijkt uit de enquête dat financieel-economische
redenen minstens even zwaar doorwegen in de beslissing om nu niet al te veel te
investeren. Om te kunnen investeren heb je (perspectief op) middelen nodig, wat
voor heel wat tuinders momenteel moeilijker is gezien de lage prijzen.
De vraag is natuurlijk in welke mate we moeilijke grondverwerving kunnen
beschouwen als een glastuinbouwspecifiek knelpunt, tal van economische sectoren
geven aan te kampen te hebben met een tekort aan grond. Specifiek aan
glastuinbouw is wel dat het over een grotere oppervlakte gaat, en dat het voor
uitbreiding aangewezen is dat de grond aansluit bij de bestaande serre.
Waar we (en ook niemand anders) op dit moment geen zicht op kunnen krijgen is
wat de werkelijke (en realistische) grondbehoefte is van de glastuinbouwsector
binnen de macrozone. We gaven hierboven reeds aan dat we op dit moment niet
veel aanvragen zien voor (nieuw)bouw, waaruit men zou kunnen concluderen dat de
behoefte aan grond dan ook eerder laag is. Al mogen we deze conclusie op basis van
het cijfermateriaal waarover we nu beschikken niet trekken. Dat er wel degelijk
grondvraag is blijkt onder andere uit de relatief grote interesse die bestaat voor de
glastuinbouwzone in ontwikkeling ter hoogte van de verbrandingsoven te Roeselare.
Daarom zal dan ook worden ingezet op een actie waarmee we een beter zicht krijgen
op de huidige bedrijfssituaties én vooral de gewenste (optimale) toekomstige
bedrijfsontwikkelingen. Deze actie werd reeds beschreven bij sleutelkwestie 1. Met
deze gegevens zullen we beter in kaart kunnen brengen hoe groot de grondbehoefte
is, waar deze het sterkst speelt en welke instrumenten kunnen worden ingezet om
aan deze behoefte tegemoet te komen.
Hierbij moeten we steeds in acht nemen dat initiatieven die worden genomen om
bvb. een grondenknelpunt op te lossen voor de glastuinbouwsector geen negatieve
effecten mag hebben voor andere agrarische/economische sectoren. Een knelpunt
kan je namelijk niet oplossen door er tegelijkertijd een ander bij te creëren. Het
grootste probleem is dat er op dit moment nergens in de macrozone grotere percelen
‘vrije’ ruimte te vinden zijn, waardoor kiezen voor meer ruimte voor glas, impliceert
dat je kiest voor minder ruimte voor iets anders.
Door middel van de bevraging die we zullen uitvoeren willen we een beter zicht
krijgen op de huidige eigendomsstructuren en grondmarkt in de macrozone. Pas dan
kan bekeken worden welke knelpunten overeind blijven en hoe deze mogelijk kunnen
worden aangepakt.
De resultaten van deze bevraging zullen we in het volgende voortgangsrapport
beschrijven.
Uit de enquête is gebleken dat er in de huidige periode van laagconjunctuur een
zekere groep tuinders wenst te vernieuwen/uitbreiden in de komende 5 jaar. De
aangegeven oppervlaktes vallen te lezen in de enquêteresultaten (zie sleutelkwestie
1 en bijlage ‘presentatie sturende kerngroep januari 2014’). Al moet worden
meegegeven dat niet iedereen die heeft aangegeven te willen vernieuwen/uitbreiden
de oppervlakte heeft meegedeeld. Daarnaast zijn een aantal van deze projecten al
lopend (vergunningsdossier ingediend).
Zoals in de projectaanvraag neergeschreven zou onderzocht worden of het nuttig is
een grondenbank op te richten die voorziet in gronden voor productie, alsook in
gronden voor landschapsbouw. In de voorbije maanden hebben we grondig
onderzocht en ons verder geïnformeerd met betrekking tot het instrument
grondenbank (toepassingen, ervaringen, …). Dit vooral bij de Vlaamse
Landmaatschappij, die reeds heel wat ervaring en expertise heeft met
grondenbanken.
Wat ons duidelijk wordt bij alle projecten waarin een grondenbank wordt ingezet is
dat er steeds een zeer duidelijk doel én een duidelijke verantwoording nodig is
waarom men grond gaat verwerven voor die specifieke functie op die specifieke
locatie. Zeker bij glastuinbouw is deze verantwoording/motivatie cruciaal. Serres
hebben vanaf een zekere schaalgrootte een duidelijk merkbare ruimtelijke impact.
Net omwille van deze impact merken we dat het algemeen maatschappelijk (en af en
toe ook beleidsmatig) draagvlak voor grootschalige glastuinbouw zeker niet altijd
groot is.
Een aanvaardbare reden om aan grondverwerving specifiek voor glastuinbouw te
doen is in het kader van restwarmteprojecten. Een agrarische bedrijvenzone
oprichten in de nabijheid van een restwarmtebron is een duurzaam verhaal.
Dit soort grond is dermate strategisch gelegen dat het te verantwoorden en
misschien zelfs wenselijk is dat er aan concrete verwerving wordt gedaan met als
expliciet doel om er glastuinbouw te plaatsen/stimuleren. Met het verhaal van
restwarmtevalorisatie kan je verwachten (meer) draagvlak te vinden voor het
project.
En zelfs dan is het niet evident leren we uit de ervaringen van actoren die zowel
binnen als buiten onze Provincie dergelijke glastuinbouwzones aan het uitwerken
zijn. Zo verlaat men bijvoorbeeld binnen de Provincie Antwerpen de piste van
clustering en wordt meer en meer gekozen voor autonome ontwikkeling.
Er zijn ook de duizenden bezwaarschriften tegen de geplande glastuinbouwzone in
Melsele. De vrees van andere land- én tuinbouwers om hun grond te verliezen en de
grootschaligheid van het project staan daar centraal in het protest. Hierbij mogen we
absoluut niet uit het oog verliezen dat ook tuinders mee protesteren tegen dergelijk
initiatief. Zij vrezen als kleinere tuinder niet op te kunnen tegen de grootschaliger
tuinders.
Laat de macrozone Roeselare (momenteel) nu net grotendeels bestaan uit relatief
kleinschalige tuinders.
Als we op basis van de uitgevoerde analyses kijken naar de verspreide glastuinbouw
in de macrozone Roeselare merken we dat:






het totaal aantal bouwdossiers laag is in aantal
volledige nieuwbouw momenteel niet vaak voorkomt
uitbreidingen van bestaande bedrijven veel vaker plaatsvinden. Uitbreidingen
die (momenteel dan toch) meestal eerder beperkt zijn qua oppervlakte. Wat
natuurlijk niet wil zeggen dat grondverwerving voor kleine oppervlaktes
gemakkelijker verloopt.
relatief weinig tuinders bereid zijn zich (ook) op een andere locatie te vestigen
heel wat bedrijven reeds over grond beschikken, dit door hun vaak gemengd
karakter. Al zijn het zeker niet altijd de bedrijven met beschikbare grond die
ook bouwplannen hebben.
glastuinbouwers zich zeker niet allemaal zien vestigen in specifieke
(strategische) ontwikkelingsgebieden, tenzij daar zeer gunstige
vestigingsvoorwaarden beschikbaar zijn (100% rechtszekerheid, goedkope en
duurzame energie, …). Bovendien geeft dit vooral voordelen voor een eerder
specifiek type tuinder (grotere ruimtevragers met hoogenergetische teelten,
gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven).
We leren ook dat tuinders die geïnteresseerd zijn om zich op een agrarische
bedrijvenzone te vestigen dit niet zozeer doen ter vervanging van hun
bestaande serre maar veeleer als een bijkomend bedrijf voor zichzelf of bvb.
een nieuw bedrijf voor hun opvolger(s). Hierbij wordt expliciet meegegeven
dat een bijkomende vestiging oprichten in een dergelijke zone niet mag
impliceren dat het reeds bestaande ‘solitaire’ bedrijf geen
uitbreidingsmogelijkheden meer krijgt.

De (grotere) rechtszekerheid die bestaat om op een bedrijvenzone een
vestiging te mogen bouwen is het doorslaggevend criterium. Beschikbare
restwarmte kan deze zone nog aantrekkelijker maken, al is het ook zo dat
sommige tuinders dit eerder als een nadeel zien. Niet iedereen is bereid zich
in een langdurige afhankelijkheidspositie van 1 (warmte)leverancier te
brengen.
…
Op dit moment is er omwille van o.a. deze vaststellingen beleidsmatig (lokaal &
provinciaal) geen draagvlak om een algemene grondenbank te gaan oprichten
specifiek voor verspreide glastuinbouw. Eén van de hoofdredenen is de grote
diversiteit binnen de land- en tuinbouwsector. Niet enkel de glastuinbouwsector
wordt geconfronteerd met knelpunten op het vlak van grondverwerving. Hierdoor is
het moeilijk te verantwoorden om specifiek voor deze deelsector alleen een
grondenbank te gaan oprichten. Uit verschillende gesprekken blijkt al snel dat
dergelijk instrument ook binnen de land- en tuinbouwsector zelf zeer gevoelig ligt.
Verder is het op dit moment zeer moeilijk om gebieden te gaan selecteren waar we
grond zouden moeten/kunnen verwerven voor glastuinbouw. Zo is er op dit moment
beleidsmatig en maatschappelijk onvoldoende draagvlak om grond in bvb. de
(strategische) ontwikkelingsgebieden te gaan verwerven, deze gebieden optimaal in
te richten en in de markt te gaan zetten als zijnde zeer kansrijk voor glastuinbouw.
Dit is o.a. ingegeven door het willen vermijden van een aanzuigeffect, concentratie
én het niet te onderschatten belang, gewicht en recht van de andere daar reeds
aanwezige land- en tuinbouwsectoren om daar te kunnen (blijven) ondernemen.
Het grootste deel van de sector is vandaag eveneens geen vragende partij voor zo’n
oefening, zij willen zich niet laten sturen naar een bepaald gebied, zij willen zoveel
mogelijk rechtszekerheid en uitbreidingsmogelijkheden op de huidige locatie.
Wat zeker niet wil zeggen dat we binnen het project geen rol kunnen spelen in deze
(zeer gevoelige) materie of dat het uitgesloten is om met een grondenbank te
werken. Zo zijn er misschien kansen om met een algemene grondenbank (niet
specifiek gericht op de glastuinbouwsector) op zoek te gaan naar gronden om te
kunnen inzetten voor productie (van welke aard dan ook) én landschapsbouw. Enkel
zo kan een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds de economische dynamiek
(binnen alle sectoren) en ruimtelijke kwaliteit.
De beslissing hierover zal genomen worden op basis van de inrichtingsvisie en de
inrichtingsplannen die opgemaakt worden (zie sleutelkwestie 2). Financiële
mogelijkheden zullen hierin zeker ook een belangrijke rol spelen, al kunnen de
interessante subsidiemogelijkheden voor grondverwerving binnen dit strategisch
project de zoektocht naar eigen financiering faciliteren.
Wat de glastuinbouwsector op zich betreft stellen we ons de vraag of we, gezien het
relatief beperkt aantal dossiers én de knelpunten die zich momenteel aandienen, in
de macrozone met een lichter instrumentarium dan een grondenbank niet hetzelfde
doel kunnen bereiken.
We denken dan ook dat de procesbegeleider op het vlak van grondverwerving en
-mobiliteit (wanneer noodzakelijk/relevant) een rol kan spelen op het vlak van
overleg, bemiddeling en het eventueel met projectpartners zoals VLM inzetten van
bvb. een ruilinstrument (ruilverkaveling, (vrijwillige) herverkaveling, kavelruil, …).
De instrumenten van het vernieuwd decreet op landinrichting kunnen hiervoor
nieuwe flexibeler mogelijkheden bieden.
Waar we op het vlak van grond(verwerving) binnen de procesbegeleiding ook een rol
kunnen spelen is bij de zoektocht naar een geschikte locatie van waaruit men zich
verder kan ontwikkelen. De aan het strategisch project voorafgaande visievorming
heeft geresulteerd in een kaart met gedifferentieerde gebieden waar we gebruik
kunnen van maken om (nieuwbouw)plannen in de meest geschikte zones terecht te
laten komen.
Bij veel dossiers die problematisch verlopen zien we dat de reden heel vaak is dat de
omgeving, de ruimtelijke context er niet op voorzien is de toekomstontwikkeling van
het bedrijf te kunnen opvangen. Een bedrijf start met een beperkt areaal, wil na x
jaar een 1e keer uitbreiden, na y jaar een 2e keer uitbreiden, etc.
Waar de procesbegeleider zijn rol kan spelen is om nog beter rekening te houden
met de toekomstperspectieven van glastuinbouwbedrijven (gewenste bedrijfssituatie
op (middel-)lange termijn). Met deze info moet dan de meest geschikte locatie
gezocht worden. Hierbij niet enkel rekening houdend met de uitbreidingsplannen van
vandaag, maar ook met een bedrijfsvisie op lange termijn én het noodzakelijke
draagvlak.
Wat tijdens de gesprekken met (o.a.) de lokale besturen wel af en toe aan bod kwam
was dat men grootschaliger glastuinbouwcomplexen liever gevestigd ziet op
specifieke bedrijvenzones. Binnen de macrozone wordt dan ook vaak verwezen naar
de zone die in ontwikkeling is aan de verbrandingsoven in Roeselare. Een tweede
dergelijke zone zal gecreëerd worden in Oudenburg. Deze projecten worden
getrokken door de West-Vlaamse Intercommunale (wvi).
De projectcoördinatoren van dit strategisch project maken vast deel uit van de
stuurgroep van het project in Roeselare. Een stuurgroep voor het project in
Oudenburg wordt binnenkort samengesteld. Ook hier zullen we deel van uitmaken.
Dergelijke zones ontwikkelen is zeker belangrijk. Toch kunnen niet alle bedrijven in
dergelijke zone terecht. Zo zijn de huidige zones vooral geschikt voor bedrijven met
hoogenergetische teelten en een grote warmtevraag. In de macrozone zijn er nog
heel wat bedrijven met laagenergetische teelten, gemengde bedrijven die glas
combineren met bvb. buitenteelten of dieren, zijn er bedrijven die op het eigen
perceel recent zeer grote investeringen hebben gedaan en daardoor onmogelijk
kunnen verhuizen, etc.
Spoor 2 (spontane verspreide glastuinbouwontwikkelingen), het voorwerp van dit
project, zal dus evenzeer erg belangrijk blijven. Toch zullen we, gezien de grote
raakvlakken met het project, ook de ontwikkelingen binnen spoor 3 blijven opvolgen.
3.5. Sleutelkwestie 5: Werken aan een lokaal draagvlak
Gezien het strategisch karakter van het project en de verschillende raakvlakken met
andere sectoren en actoren, is een juiste en efficiënte communicatie zeer belangrijk.
Bij de start van het ruimtelijk strategisch project werd een communicatieplan
opgemaakt. Vooraleer we beginnen met communiceren (intern en extern) moeten
we immers duidelijk weten wat we aan wie op welk moment willen communiceren.
Het communicatieplan:
Zoals hierboven beschreven bestaat het project uit 5 sleutelkwesties. De 5de
sleutelkwestie heeft specifiek betrekking op het werken aan draagvlak. Dit zal
gebeuren door (o.a.) het uitwerken en uitvoeren van een duidelijke
communicatiestrategie. Deze sleutelkwestie is heel erg belangrijk, zoniet cruciaal
voor het welslagen van het project. De acties binnen het strategisch project hebben
namelijk maar kans op slagen indien er een draagvlak voor is.
Om dit draagvlak te creëren zal er sterk worden ingezet op het voeren van een
duidelijk informatie- en communicatiebeleid, gericht naar verschillende doelgroepen.
Centraal hierin is het belang van goed en uitgebreid overleg, om een zo breed
mogelijke consensus te bereiken.
Alle partners hebben zich van bij het begin van het project geëngageerd om op een
gestructureerde wijze met elkaar samen te werken. Dit impliceert dat er duidelijke
beslissingen zullen worden genomen over de wijze waarop informatie zal worden
uitgewisseld, hoe overleg zal plaatsvinden en hoe informatie publiek zal worden
gemaakt.
Werkwijze & beslissingsmodel
De projectcoördinatoren nemen communicatiebeslissingen niet alleen. Gebaseerd op
de beschikbare middelen en de agendasetting van de sturende/inhoudelijke
kerngroep, projectteam en de verschillende werkgroepen werken de coördinator met
zijn team én de partners van het project verschillende communicatie-initiatieven
samen uit.
Bij de opstart van het project werd, in overleg met de projectpartners, beslist dat het
project moet aansluiten bij alle initiatieven die vanuit heel wat actoren en sectoren
worden ondernomen om onze regio te profileren als streek van de voeding - streek
met smaak. De glastuinbouwsector heeft immers een niet te onderschatten aandeel
in de voedingsproductie die in deze regio zeer sterk aanwezig is.
Op de projectbegroting zijn reeds van bij de opstart werkingskosten voorzien die in
aanmerking komen om (o.a.) in te zetten voor communicatie-initiatieven die
gekoppeld zijn aan het strategisch project.
Uiteraard kunnen hier gaandeweg middelen aan worden toegevoegd vanuit de
Provincie en andere partners van het project.
Belangrijke opmerking: dit communicatieplan is geen afgewerkt product, het is niet
definitief. Het zal gedurende het projectverloop op basis van regelmatige evaluatie
worden aangevuld, verfijnd waar nodig, etc. Een update van het communicatieplan
zal telkens worden meegestuurd met het voortgangsrapport.
Wie willen we met onze communicatie bereiken?
In principe willen we met onze communicatie volgende doelgroepen bereiken:

(Lokale) Besturen & strategische projectpartners (VLM, INAGRO, stad-landschap, Resoc, …)
De verschillende besturen zijn cruciale actoren en directe partners van het
project. Het is in rechtstreeks overleg met hen dat het project en haar acties
zullen worden uitgewerkt en geïmplementeerd. Binnen deze doelgroep valt
een onderscheid te maken tussen enerzijds het politieke als het ambtelijke
niveau. Beide groepen zullen een actieve rol spelen in het project en beide
worden dan ook als belangrijke doelgroep aanzien in dit communicatieplan.
Met deze doelgroep worden er tijdens de bijeenkomsten van de sturende
kerngroep (politiek niveau) en de eventueel op te richten inhoudelijke
kerngroepen (ambtelijk niveau) formele en informele afspraken gemaakt over
de wijze van samenwerking, overleg, informatie-uitwisseling, etc.
Deze partners zijn niet enkel erg belangrijk omdat zij het project (mee)
sturen, zij zijn ook belangrijke ambassadeurs voor het project. Om hen goed
te betrekken en te stimuleren in hun rol als ambassadeur zal het erg
belangrijk zijn een wij-gevoel te creëren door o.a. aan te sluiten bij een regioidentiteit waarin iedereen zich kan herkennen én goede communicatie (ook
intern) te voeren. Opmaken van goed gestructureerde presentaties, goede
verslaggeving, regelmatig (in)formeel overleg, tijdig briefen, … zal hierbij erg
belangrijk zijn.

de (glastuinbouw)sector: dit impliceert zowel de individuele ondernemer, de
organisaties die hen collectief vertegenwoordigen (Boerenbond, …) en de
organisaties die nauw met de sector samenhangen (bvb. REO-veiling)
Deze doelgroep is erg belangrijk omdat zij sterk betrokken zullen worden bij
de implementatie van verschillende acties, pilootprojecten, … Sommige van
deze actoren zullen vooral gebruikt worden om informatie door te geven
(uitleg over het project, een deelactie, planning, …), anderen zullen een
grotere rol spelen en actief participeren in het project (mee helpen
oplossingen zoeken, zelf verantwoordelijkheden opnemen, …). De
communicatie met/voor deze doelgroep zal dan ook afhankelijk zijn van de rol
die zij opnemen.

individuele landeigenaars, landbouwers (de niet-tuinbouwers), rurale
ondernemers, …
Landeigenaars, andere landbouwers, etc. zijn belangrijke stakeholders in het
project. Ook voor hen is het interessant om in een vroeg stadium betrokken te
worden in het project. Hen goede en juiste informatie verschaffen kan
mogelijke onduidelijkheden en eventueel zelfs onnodig wantrouwen helpen
voorkomen. Alle projectpartners zullen zich maximaal inzetten om de
belangen van deze doelgroep te proberen koppelen aan de verschillende
projectacties. Er moet op zoek gegaan worden naar consensus en win-win
situaties.

de individuele burger: alle inwoners van de macrozone
Gedurende het project is het zeker de bedoeling ook het brede publiek
(inwoners, recreanten, …) te informeren over de algemene
projectdoelstellingen en -outputs.

de media
De verschillende media kunnen niet aanzien worden als één doelgroep, maar
toch is het belangrijk hen hier te vermelden. Het zal namelijk belangrijk zijn te
weten hoe we de verschillende media kunnen gebruiken om onze
projectboodschap op een juiste wijze over te brengen. Goed overwegen welke
informatie wordt meegegeven aan wie én het maken van de keuze van het
juiste mediakanaal voor elke specifieke doelgroep zal hierbij erg belangrijk
zijn.

actoren die met soortgelijke projecten bezig zijn
Actoren extern aan het project die met soortgelijke projecten bezig zijn, zijn
eveneens een erg belangrijke doelgroep. Zij kunnen ons helpen om
gemeenschappelijke (beleids)punten op het juiste niveau te agenderen, op
zoek te gaan naar pilootprojecten, nadenken over mogelijke
modeloplossingen, etc. Regelmatig met hen overleggen en informatie
uitwisselen zal hiervoor zeer belangrijk zijn.
Het is erg belangrijk te vermelden dat het niet de bedoeling is om in deze
communicatie enkel informatie te geven. Communicatie met deze doelgroepen zal
overduidelijk in twee richtingen dienen te verlopen. In welke mate dit het geval zal
zijn is afhankelijk van de doelgroep.
Wat willen we met de communicatie i.h.k.v. het strategisch project
bereiken?
Met een doorgedreven communicatie over het ruimtelijk strategisch project willen
we:
- zowel de land- en tuinbouwsector (incl. glastuinbouwsector), de (lokale) besturen
als de inwoners van de macrozone helpen een aantal ontwikkelingen, knelpunten,
uitdagingen in het juiste perspectief te plaatsen
- het stimuleren van de land- en tuinbouwers om dagdagelijks te werken aan hun
imago, hun relatie met de buurt, etc.
- bijbrengen van kennis aan alle doelgroepen met als doel het maatschappelijk
draagvlak voor zowel landschapsopbouw als de land- en tuinbouwsector en haar
ontwikkelingen te vergroten. Het eerste door bvb. te verwijzen naar het belang van
een aantrekkelijk landschap voor inwoners, recreanten, … Het laatste door te wijzen
op het belang van de sector voor deze regio op het vlak van productie,
tewerkstelling, bijdrage aan de regio-identiteit, …
- het regiogevoel van de macrozone (en ruimer Midden-West-Vlaanderen) verhogen.
Er wordt reeds een aantal jaren sterk ingezet op ‘regional branding’, met sterke
accenten op Midden-West-Vlaanderen als ‘streek van de voeding – streek met
smaak’. Niet enkel moet deze branding verder worden uitgewerkt, zij kan nog
sterker in verband worden gebracht met o.a. de glastuinbouwsector. Uiteindelijk zou
een soort van samenhorigheid en fierheid moeten ontstaan bij de inwoners van de
macrozone
- de streekbewoners en bezoekers betrekken bij de werking van het project
- corrigeren van niet altijd correcte percepties die leven. Bvb. deze met betrekking
tot het soms overschatte tempo van de ontwikkelingen betreffende (grootschalige)
glastuinbouw
- aantonen dat het mogelijk is om de macrozone verder uit te bouwen als een gebied
waarin land- en tuinbouwontwikkelingen hand in hand kunnen gaan met een
attractieve, kwalitatieve leefomgeving met voldoende belevingswaarde
Hoe bereikt het project de doelgroep?
(Lokale) Besturen & strategische projectpartners (VLM, INAGRO, stad-landschap, Resoc, …)
Deze doelgroep zullen we voornamelijk bereiken via:

De sturende kerngroep: hierin zetelen de provincie, de 13 betrokken
gemeenten, de Vlaamse overheid en de VLM.
De sturende kerngroep komt een 3-tal keer per jaar bijeen.

Projectteam: het projectteam zorgt voor de ondersteuning van de overige
overlegorganen en bestaat uit de projectcoördinator en zijn team,
vertegenwoordigers van verschillende provinciale diensten, het stad-landschap, Inagro, VLM, een afgevaardigde van de gemeenten, … Dit projectteam
wordt ingebed in het team van de gebiedswerking Midden-West-Vlaanderen
en in de ruimere streekwerking. Deze streekwerking heeft het streekhuis te
Roeselare als ankerpunt, van waaruit verschillende organisaties opereren. De
actoren in deze streekwerking zijn onder andere de Provincie, WVI (WestVlaamse Intercommunale), de gemeenten, Resoc, het Midwest
burgemeestersoverleg, …
Het projectteam komt in principe minstens 1 keer per 2 maanden bijeen

Werkgroepen: zullen waar wenselijk/nodig worden opgericht om rond
specifieke sleutelkwesties samen te werken

Schepencolleges, gemeenteraden, deputatie, provincieraad, …: de
terugkoppeling naar deze organen zal gebeuren vanuit de vertegenwoordigers
die opgenomen zijn in de sturende/inhoudelijke kerngroep
Brede publiek
Algemene informatie over het project is opgenomen op de website van het project
binnen de domeinnaam van de Provincie West-Vlaanderen.
Aan de gemeenten zal worden gevraagd een korte samenvatting van het project
ook op hun website op te nemen. Deze korte samenvatting zal hen in de vorm van
een korte standaardtekst worden aangeleverd.
Er kan ook gebruik gemaakt worden van digitale nieuwsbrieven om regelmatig te
informeren over het project en de voortgang ervan. Hiervoor kunnen reguliere
kanalen van de provincie, de gemeenten en andere partners worden ingezet. We
denken (o.a.) aan :




E-zines van de Provincie (Streekhuis Midden West-Vlaanderen,
plattelandsnieuws, leefomgeving, …)
Link via website Provincie & streekhuis, websites van de steden en de
gemeenten, websites van partners, …
gemeentelijke informatiebladen, nieuwsbrieven en websites
…
Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van het stad-land-schap ’t West-Vlaamse
hart en haar communicatie-instrumenten om te communiceren over het project.
Hiermee denken we o.a. aan de website en nieuwsbrieven van ’t West-Vlaamse hart,
maar eveneens aan het magazine. Dit magazine is het medium met een groot
bereik, gezien het magazine een 2-tal keer per jaar gratis bedeeld wordt over alle
brievenbussen van 9 steden en gemeenten uit de macrozone. Het betreft een oplage
van 71.800 nummers. Het magazine is heel toegankelijk opgesteld qua
onderwerpen, vormgeving, leesniveau, …
Daarnaast zal onderzocht worden welke andere communicatie-instrumenten kunnen
worden ingezet om het project en haar doelstellingen te communiceren. Hierbij kan
bvb. worden gedacht aan:



publireportages in dagbladen, weekbladen, magazines, gratis
advertentiebladen, vlakbladen, radio, TV, …
publieksactiviteiten: opendeurdag in de serre, actie met producten geteeld in
serres, …
educatieve activiteiten zoals zoom@regio
Andere communicatie-initiatieven die gebruikt zullen worden zijn:





PowerPointpresentaties
E-mails/telefoon/…
Vergaderverslagen
Persberichten
Persvoorstellingen
Communicatieplanning jaar 1
Fase 1 (maand 1 tot 4): informeren en informatie verzamelen. Prioriteit in deze
fase is het informeren & bevragen van de doelgroepen ‘besturen & strategische
projectpartners’ en ‘sector’.

Besturen en strategische projectpartners: het is erg belangrijk deze doelgroep
goed te informeren over het project en de voortgang ervan. De focus in deze
maanden ligt op de doelgroep besturen en strategische projectpartners. Deze
informatieronde is erg belangrijk omwille van verschillende redenen:
o de samenstelling van een aantal lokale besturen is deels/compleet
veranderd. Deze besturen zijn vaak slechts heel beperkt op de hoogte
van de visie en het strategisch project. Hen op de hoogte brengen is
dan ook essentieel om ons van hun verdere betrokkenheid te
verzekeren. Voor herverkozen besturen zorgt deze toelichting voor een
opfrissing van de kennis over dit project
o niet enkel wordt aan de lokale besturen informatie gegeven, zij worden
ook gepolst naar hun concrete
verwachtingen/wensen/voorkeuren/accenten/… voor het project
o het bevragen van deze doelgroep (besturen + strategische
projectpartners) is ook noodzakelijk om een gedetailleerder zicht te
krijgen op de inhoud en omvang van de knelpunten die we met het
project willen aanpakken. In de visie worden deze knelpunten wel
degelijk omschreven, maar dan eerder in algemene zin én nietkwantitatief. Een verdere verfijning van deze knelpunten is dan ook
essentieel om in een verdere fase de juiste instrumenten te kunnen
selecteren en uitwerken.

Sector: gezien we in de eerste maanden, naast informeren, ook een
gedetailleerder zicht willen krijgen op de inhoud en omvang van de
knelpunten is het ook erg belangrijk de sector te bevragen. Het is nl. deze
doelgroep die met deze knelpunten wordt geconfronteerd, en er dus een erg
goed zicht op moet hebben.
Methodiek:
In deze fase zullen we vooral gebruik maken van e-mail, telefoon, vergaderingen,
powerpoint presentaties, verslagen, … Het overleg zal in deze fase eerder bilateraal
gebeuren. Collectief overleg is in deze fase nog niet (of slechts beperkt) aan de orde,
iedereen moet de mogelijkheid hebben te kunnen spreken over de eigen specifieke
situatie.
Fase 2 (maand 5-10)
In deze periode zal er worden ingezet op:



Intensief terugkoppelen van de informatie die in communicatiefase 1 werd
ingezameld. Welke knelpunten leven er het sterkst en wat is hun omvang.
Keuzes maken. Op basis van de verzamelde informatie moeten we in deze
fase in overleg met de besturen, strategische projectpartners en o.a. sector,
de grote lijnen vastleggen waar we per sleutelkwestie op willen inzetten. De
verschillende keuzemogelijkheden per sleutelkwestie worden door de
coördinatoren opgelijst en aan de beslissende instanties voorgelegd.
In deze fase willen we ook een eerste aanzet doen om het project in haar
algemeenheid bekend te maken naar de andere doelgroepen (individuele
landbouwers, brede publiek, etc.).
In deze fase worden ook de eerste verkennende stappen genomen om een aantal
evenementen voor volgende doelgroepen te organiseren.



Acties om de sector te informeren over:
o vergunningen (procedure, duur, adviesverlenende instanties, …)
o belang van formele communicatie (vergunningsaanvraag als
communicatie-instrument, belang van goede dossiervorming, …)
o belang van informele communicatie (constant werken aan relatie met
de buurt)
o energie: welke mogelijkheden bestaan er, hoe kan samenwerken
voordeel brengen, …
Acties om (lokale) besturen een realistische kijk mee te geven op de
glastuinbouwsector (schaal, economische haalbaarheid, bedrijfsvoering,
grondbehoefte, …)
Acties om de kennis over het project én glastuinbouw in het algemeen
(werking, belang, …) bij het brede publiek te vergroten. Dit door middel van
bvb.:
o publireportages: een eerste overleg met de mensen van de REO veiling
in het kader van hun samenwerking met Roularta heeft reeds
plaatsgevonden. Verschillende samenwerkingsmogelijkheden werden
opgelijst en worden verder in het project meegenomen.
o verkennen van mogelijkheden voor opendeurdagen (gekoppeld aan
initiatieven Inagro, dag van de landbouw, …)
o promotionele acties
o …
Uitgevoerde activiteiten:









Op 14 oktober kwam de sturende kerngroep een eerste keer bijeen. Een
PowerPointpresentatie vormde de basis voor dit overleg, achteraf aangevuld
met een verslag. De presentaties gebruikt tijdens de sturende kerngroep zijn
als bijlage toegevoegd aan dit voortgangsrapport.
Een projectbeschrijving is reeds van bij de projectstart opgenomen op
volgende website: http://www.westvlaanderen.be/provincie/beleid_bestuur/gebiedsgerichte_werking/streekhuize
n/midden-westvlaanderen/strategische%20projecten/Pages/RuimtelijkStrategischProject.asp
x
Het magazine van stad-land-schap ’t West-Vlaamse hart (SLS): artikel
verschenen in oktobereditie magazine SLS (zie bijlage)
zoom@regio: Zoom@regio is een innovatief concept rond
omgevingsonderwijs. Vanuit een bivakhuis in ’t West-Vlaamse hart exploreren
leerlingen de stad en het platteland (hun kenmerken en onderlinge relaties),
de landbouw en economie, het landschap, de natuur, het erfgoed en een pak
andere zaken van de streek. Het thema 'voeding' - van oudsher heel
betekenisvol voor de streek van ’t West-Vlaamse hart - vormt de rode draad
doorheen het programma. In het kader van zoom@regio bezochten de
voorbije jaren (incl. 2013) ca. 1000 leerlingen een glastuinbouwbedrijf, de
tuinbouwschool, diepvriesgroentebedrijf, natuurdomein, … Aan de hand van
tal van leuke activiteiten steken de leerlingen heel wat op over hun eigen
leefomgeving (voedingsindustrie - landschap - …). Ook dit jaar (2014)
bezoeken opnieuw honderden leerlingen glastuinbouwbedrijven uit de regio.
De sturende kerngroep kwam opnieuw bijeen op maandag 13 januari 2014.
De presentatie is als bijlage toegevoegd. Deze bijeenkomst werd vooral
georganiseerd om de enquêteresultaten terug te koppelen én het
begeleidingstraject kort voor te stellen, gezien dit op 4 februari 2014 aan de
sector zou worden aangekondigd. Zo waren alle projectpartners vanaf het
begin op de hoogte van dit initiatief.
Het projectteam kwam in deze periode bijeen op 12 november 2013, 21
november 2013, 17 december 2013, 22 januari 2014 en 30 april 2014.
Op 4 februari 2014 werd een infomoment georganiseerd voor de tuinders in
de REO Veiling te Roeselare. Zo’n 100 tuinders waren aanwezig. Tijdens dit
infomoment werd het ruimtelijk strategisch project (link tussen economische
dynamiek en ruimtelijke kwaliteit) voorgesteld, werden de enquêteresultaten
teruggekoppeld én werd een toelichting gegeven bij de vergunningsprocedure.
Ook het begeleidingstraject en het inrichtingsplan kwamen aan bod tijdens de
avond. Aansluitend vond een zeer interessant netwerkmoment plaats.
Communicatie begeleidingstraject:
o folder: er werd een infofolder gemaakt voor de tuinders, deze is als
bijlage te terug te vinden
o ook op de website van het project valt info over de trajectbegeleiding
terug te vinden
Met de Landelijke Gilden werd overleg gepleegd met betrekking tot het
uitwerken van aantrekkelijke recreatieve initiatieven met betrekking tot
glastuinbouw (fietstocht, …)









Er vond regelmatig overleg plaats met het ILVO, o.a. in het kader van de
oproep pilootprojecten productief landschap
Met het innovatiesteunpunt werd overleg gepleegd over mogelijke initiatieven
ter verbetering van de relatie tussen glastuinbouwers en hun buren/buurt
Tijdens gesprekken met het kenniscentrum glastuinbouw werden concrete
afspraken gemaakt betreffende de samenwerking in het kader van
begeleidingstrajecten
Overleg overige Provincies: op 23 januari 2014 en 31 maart 2014 vond er
overleg plaats met de Provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen met
betrekking tot het beleid en de concrete projecten rond glastuinbouw. Ook het
startmoment van het ruimtelijk strategisch project glastuinbouw OostVlaanderen werd bijgewoond (29 april 2014).
Op 28 maart 2014 verscheen een artikel over het project in boer & tuinder
(zie bijlage artikel boer & tuinder)
Op 12 maart 2014 werd het begeleidingstraject glastuinbouw in detail
voorgesteld aan de vakgroep glastuinbouw. Verder werd tijdens dit overleg
verder ingegaan op de mogelijkheden om op een vernieuwende wijze te
werken rond bedrijfsintegratie. Er werden ook concrete afspraken gemaakt
om de sector zeer nauw te betrekken bij de actie ‘uitwerken nieuw productielandschap’.
Op 13 maart 2014 werd met het projectteam een bezoek gebracht aan 3
serrebedrijven, dit ter voorbereiding van een soortgelijk bezoek met de leden
van de sturende kerngroep, aangevuld met ambtenaren, … Dit bezoek zal
doorgaan in mei 2014.
Deze bezoeken hebben als doel de kennis en het inzicht in een modern
glastuinbouwbedrijf te vergroten/aan te vullen. Er worden verschillende
bedrijven bezocht om de diversiteit binnen de (West-)Vlaamse glastuinbouw
duidelijk aan bod te laten komen. Zo gaan we langs bij een relatief klein
gemengd bedrijf van een startende jonge ondernemer, een groter gemengd
bedrijf en een grootschalig gespecialiseerd glastuinbouwbedrijf.
Op 1 april 2014 verscheen op de website van het Vlaams infocentrum land- en
tuinbouw een artikel over het project (zie bijlage artikel VILT)
Het magazine van stad-land-schap ’t West-Vlaamse hart (SLS): artikel
verschenen in de editie van mei 2014 (zie bijlage)