Literair Erfgoed Revisited: Jaak Langens Hubert Van Eygen Volgend jaar zal het 100 jaar geleden zijn dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. In dat kader worden overal in Vlaanderen tal van activiteiten opgezet om deze opmerkelijke verjaardag te herdenken. Weirdo's wil ook zijn steentje bijdragen aan de 'kleine verhalen' in deze 'grote oorlog'. In dit en de volgende nummers zullen we proberen deze gruwelijke oorlog 'literair' vorm te geven... Rosse Lei aan de IJzer... Veel Limburgers herinneren zich de Tongerlose schrijver Jaak Langens (1892-1965) als de schepper van de guitige 'Rosse Lei', het 'neefje' van 'De Witte' van Ernest Claes. In 1932 verscheen "De kermis van Rosse Lei" bij het Davidsfonds op een oplage van maar liefst 77.500 exemplaren. In 1941 zette Leike zijn avonturen verder in "Rosse Lei en de bruiloft van tante Kato". Een derde boek over Leike Keppers met als titel "Rosse Lei Dedektief", geschreven in 1963, werd nooit gepubliceerd maar bleef wel bewaard als typoscript (we hopen dit opmerkelijke verhaal nog ooit uit te kunnen geven). Weinig mensen weten echter dat diezelfde goedlachse heimatschrijver de gruwelen van de eerste wereldoorlog van op de eerste rij heeft meegemaakt. In 1912 bood hij zich al aan als vrijwilliger in het leger bij de artillerie van het fort te Antwerpen. In augustus 1914 vinden we hem in één van de verdedigingsforten rond Antwerpen, nl. Ertbrand in de buurt van Kapelle.Vanaf dan begonnen vier afschuwelijke jaren middenin “Den Europeeschen Oorlog”. Jaak Langens (uiterst rechts), geïnterneerd in het kamp van Assen in 1914 neerd in het kamp van Assen in Nederland. Maar al op 31 december 1914 vluchtte hij vanuit Rotterdam naar Londen om via Le Havre terug te keren naar Ballinghem (Sint-Omer) in Noord-Frankrijk. Daar werd hij in februari 1915 ingedeeld bij het 2de bataljon van de “carabiniers cyclistes” (karabinierswielrijders) en zo belandde hij op 11 juni 1915 aan het IJzerfront... Over zijn ervaringen aan het front schreef hij een groot aantal gedichten en verhalen (cursiefjes) in enkele kleine notitieboekjes die gelukkig genoeg bewaard bleven. Enkelen kwamen via zijn zoon Leo Langens terecht in het Letterenhuis te Antwerpen, een ander deel kwam bij mij terecht. In 2014 hoop ik een aantal van de gedichten uit deze notitieboekjes te publiceren. De fortengordel rond Antwerpen moest de Duitsers tegenhouden in hun opmars maar deze waren blijkbaar niet opgewassen tegen de kanonnen van de Duitsers. Al na korte tijd moesten de Belgische troepen zich terugtrekken. Wie echter niet op tijd wegkwam, vluchtte naar het neutrale Nederland waar al de gevluchte soldaten en burgers geïnterneerd werden. Maar in zijn nalatenschap zat er ook een typoscript van de ongepubliceerde roman "Verschoppelingen uit het Zwarte Land" (ook wel "Dorus" genoemd). In deze roman schrijft hij over zijn 'zwarte' periode in het Luikse, waar hij verbleef van 1922 tot 1925. Hij was er o.a. tewerkgesteld in de 'Manufacture d'Armes de l'Etat', en was er actief in de Vlaamse Broederbond die met toneel, avondlessen, Vlaamse bibliotheken, voordrachten enz. het Vlaamse bewustzijn bij de arme Luikse 'Flamins' wilde aanwakkeren. Over deze problematiek verscheen nog niet zo lang geleden het prachtige boek 'Vlaamse migranten in Wallonië' van Idesbald Goddeeris en Roeland Hermans, Lannoo Campus, 2011). Jaak werd samen met de hele batterij van zijn fort op 18 oktober 1914 geïnter- Jammer genoeg gaf Langens deze roman nooit uit (wie durft het aan?) omdat Weirdo's 104 - 8 Weirdo's 104 - 9 hij het onderwerp, nl. de onderdrukking van de arme Vlamingen door de rijke Walen, op dat moment te delicaat vond... In dit typoscript heeft hij veel autobiografische elementen ingebouwd, zoals zijn periode in de loopgraven aan de IJzer. In dit nummer van Weirdo's publiceren we een deel van dit typoscript dat specifiek gaat over zijn ervaringen aan de IJzer om een beeld te geven van de verschrikkingen die de soldaten er moesten ondergaan... We publiceren de tekst letterlijk zoals hij hemzelf heeft getikt of heeft laten tikken door een van zijn zonen. De grootste menschenslachterij aller moderne tijden... Jaak Langens “Ik zat dus in die grootste menschenslachterij aller moderne tijden” zoo begon Dorus z’n verhaal. “Er puntte nog geen glimpje hoop op vrede. Ik had toen juist ’n karweitje vastgekregen dat m’n makkers me benijdden; ’t zou maar eenige dagen duren, en ’t was niet van gevaar ontbloot. Doch juist omdat ik nu achter de eerste vuurlinie mocht gaan, heetten ze ‘t “’n klopje”. In onzen sector, lagen er, met het oog op ’n groot offensief, 'n paar Fransche regimenten, en er naast de Engelschen. De legeroverheid had eenige tolken gevraagd, die tegelijk Fransch en Engelsch kenden, om in de groote hulpposten van het “Roode Kruis”, juist achter de linie, dienst te doen. Ik was een der uitverkorenen, omdat ik tevens, in tijd van nood, ’n auto kon voeren. De autovoerders waren meestal Engelschen, en het gebeurde vaak, wanneer de brancardiers gekwetsten aanbrachten uit de voorste linies, dat we met de auto’s mee moesten door den nacht, om den weg aan te duiden dien wij kenden met de oogen toe. “’n Bloedig offensief was ingezet. Dooden en gekwetsen vielen bij hoopen; elke nacht was ’n verschrikking; we leefden als in ’n hel, ’n hel van vuur, gekerm van stervenden, gehuil van gewonden, ’n donder van losbarstingen uit onze eigen kanonnen, ontzenuwend gefluit, gezoef en geraas van aanstuivende, vijandelijke projectielen die met sissen en knallen boven onze hoofden uiteenspatten. Onze zenuwen waren gespannen tot barstens toe; ’t verwondert me nu nog dat op sommige dier hachelijke oogenblikken onze kop niet kapot knapte gelijk een van die gevulde granaten boven ons. Elke nacht reden wij van post tot post, waar men ons riep; zelfs bij dag gunde men ons geen rust. Weirdo's 104 - 10 Wat snakten we allen naar de veertien dagen rust, die men ons beloofd had. En eindelijk zou men ons aflossen. “Rond middernacht” vertelde me ’n Engelse drijver, “rond middernacht komen eenige 'Yanks' ons aflossen.” 'Yanks' daar meende hij Amerikanen mee, ’n troepje vrijwilligers, die met hun auto’s voor ’t Rood Kruis wilden dienst doen. “De snullen” dacht ik. Bij ’t vallen van den avond kwam een der vreemdelingen reeds bij me binnengevallen. “John Wester” zoo heette de man, reikte me spontaan de hand, ’n hartelijke glimlach verhelderde z’n innemend, open gelaat. Hij haalde versch eten en drinken en eenige snoesterijen boven; wij aten samen, praatten te gaar, rookten enkele van zijn goei sigaretten en leken weldra ’n paar oude kameraden. ’t Duurde dan ook niet lang of ik hoorde, tot m’n verwondering, dat hij katholiek was. Hij kwam er recht voor uit. “Kunt ge mij hier geen priester aanduiden” vroeg hij “in ’t Engelsch leger vond ik er geen. Bij Franschen of Belgen moet dat gemakkelijker zijn. Ik wou vanavond nog biechten.” Dat was zonder omwegen gezegd. Ik bewonderde hem in stilte. Zouden ik of een mijner makkers in ’n vreemd leger, ja zelfs in eigen midden, zoo recht op den man af gesproken hebben? “Gij, katholiek?” sprak ik benieuwd. “Jawel. Gij ook? Alle Belgen zijn katholiek. Niet?” “Ja” knikte ik, ietwat verlegen. “Met naam” dacht ik stil, “maar waar blijven de daden?” Jaak Langens werd in 1915 ingedeeld bij de “carabiniers cyclistes”. In die tijd trok men nog per fiets ten oorlog... Weirdo's 104 - 11 “Uw hand erop” zegde Wester weer.Toen keek hij me recht in de oogen, naar antwoord wachtend op z’n eerste vraag. “Een priester, O ja! Onze Belgische aalmoezenier is mee vooruit. Dien zal ik vanavond niet kunnen vinden. Maar er zijn verschillende priesters die brancardierswerk verrichten in ’t Fransch leger, ja zelfs simpele soldaten.” “Jammer. In ’t Vlaamsch zou ik me kunnen biechten. Dat kan ik goed spreken. M’n ouders zijn Vlamingen, naar Amerika verhuisd”, legde hij uit. Een oogenblik dacht hij na, toen vroeg hij, op den man af: “Spreekt gij Fransch?” “Ja, redelijk” antwoordde ik verwonderd. “Kom dan mee als tolk.” “Hoe, ik uw biecht vertalen?” riep ik uit. “Wel zeker. En waarom niet? Op die onschuldige - tevens heldhaftige - vraag vond ik inderdaad geen antwoord. Waarom niet? Ja, waarom niet? Hij was een echte, ik nog geen halve katholiek. “Komaan”, zei ik nu spontaan. We gingen arm in arm, en ik vertolkte z’n biecht, zooals hij ’t me gevraagd had aan een Franschen brancardier-priester, dien ik onlangs had leeren kennen. Het had me zoo fel getroffen dat ik, dadelijk daarna, ook m’n eigen biecht sprak: lang geleden, hoogst nodig, niet langer uit te stellen. Ik voelde dat ik terug vriend moest worden met God, en ik wou op gelijken voet staan met dezen sterken, krachtigen man hier naast me. “’t Schijnt me rustig hier” opperde Wester, toen we teruggingen. Ik lachte. “Wacht maar. ‘k Heb zoo’n voorgevoel dat we vannacht ten volle in den dans zullen zitten.” “’t Zou me heel niks verwonderden, moest ik vannacht gedood worden, als er iets gebeurt”. Wester scheen dat als ’n gewone zaak te beschouwen. Ik stoof uit: “Zwijg toch, kameraad. Waarom zoo’n akelig gedacht?” “Akelig?” meende hij verwonderd! “Vindt ge? Wel ik ben toch te biecht geweest. Wat kan men al meer verlangen van den Heer...” Hij scheen me thans ietwat bedeesd. “Is ’t geen zegen te sterven als men zoo min of meer gereed is?” Ik dorst hem niet aankijken. Ik voelde m’n hart ineenkrimpen als ik er aan dacht. Daarbij, godvruchtige gesprekken lagen niet in m’n lijn. Doch Wester ging voort: “Wat er ook gebeure, Gods Wil geschiede. Ik heb heel m’n leven gebeden voor ’n zaligen dood, ik weet zeker dat Hij me niet in den steek laat...” We zaten een tijdje sprakeloos. “Zeg, vriend” zei hij plots “als ’t zoo moest gebeuren, er is hier geen enkele katholiek onder m’n makkers, wilt gij dan aan m’n moederke schrijven dat ik, na ’n goede biecht, katholiek gestorven ben? M’n papieren heb ik steeds hier in m’n koffertje steken, ‘k neem het niet mee in den auto”... Weirdo's 104 - 12 Ik drukte hem spontaan de hand ten teeken van instemming. Stappen naderden. “Auto klaar” riep ’n zware stem naar binnen. “Uwe beurt, Wester. ‘k Ga mee om u den weg te wijzen.” “Best zoo.” “Als je ’t goedvindt zal ik wel varen, ik ken elk gat, elk gevaarlijk punt. Gij kunt dan uitzien, den weg leeren”... “Mannen op weg” klonk nu weer dezelfde stem. “Ready” sprak Wester. We kropen beiden uit onze schuilplaats. ’n Erg gekwetste werd bijgebracht. ‘k Zie hem nog liggen, de sukkelaar, heel beslijkt en bebloed, wat ’n sneeuwwit verband om het slaphangende hoofd, waaronder het bloed afdroop in den bleeken hals. “Vlug rijden, jongens” zei ons een der brancardiers, die hem gedragen had, “’t is een onzer makkers en hij schijnt er erg aan toe”. “We zullen ons best doen. Tot ziens, kameraad.” “Tot ziens.” Ik reed zoo snel als de slechte toestand der wegen me maar toeliet, en in ’t varen wees ik m’n makker op de voornaamste en de gevaarlijkste punten. “Nu komen we aan den kwaadsten sprong” legde ik uit, zoo luchtig mogelijk sprekend. “’n Paar kanonnen houden dit stuk weg aanhoudend onder vuur sinds drie dagen al. We zullen nog wat versnellen.” Zoo gezegd, zoo gedaan. Plots ’n akelig gesis boven onze hoofden; instinktmatig dook ik het hoofd tusschen de schouders; ’n weerlicht, dan ’n ontploffing op enkele meters van ons, ‘k zette alles open om voorbij te zijn tegen den volgenden kraker. ’n Goede honderd meters vlogen we... toen voelde ik dat Wester meer en meer tegen me aanleunde. “Schrik” dacht ik. “Allo, recht zitten, man, ge hindert me” riep ik kwaad. Hij bleef doorleunen. Ten einde raad gaf ik hem een flinken por tegen ’t lijf. ‘k Heb er nog spijt van: de man viel voorover met ’n bots. “Och God” riep ik verschrikt uit, en met ’n wanhopigen ruk snokte ik den auto stil. Dood? Zou hij dood zijn? Ik sprong over hem heen, opende de achterdeur, met de kracht der wanhoop nam ik hem op en legde hem op de ledige berrie. Ik wou ijlings verder rijden. Eerst toch eens zien. M’n zaklantaarn lichtte over z’n gelaat. God! Aschgrauw! De stempel van den dood! ‘k Hoorde den doodsreutel in z’n keel. Toch opende hij nog z’n ogen op het felle licht. Als een zucht, doch duidelijk verstaanbaar vroeg hij me kalm als daar straks: “Een priester...” Ik had in ’t geheel niet meer gedacht aan den anderen gewonde, met z’n vreeselijk bloedend hoofd. Hij liet zich thans hooren. “Ik, priester” sprak hij met reeds brekende stem. Verschrikt keek ik naar hem. Met inspanning van z’n laatste krachten bracht hij z’n bevende hand omhoog in zegenend gebaar. Weirdo's 104 - 13 Jaak Langens (onder rechts) ergens aan de IJzer... “Ego te absolvo” prevelden z’n stervende lippen. “Schrijf aan moederke... Kristus...” bad Wester nog. Z’n laatste gedacht: z’n moederke; ’n gebed, het kortste, het grootste, nu nog hoor ik ‘t, het zegde alles. “Kristus...!” Daaruit sprak heel z’n angst, z’n pijn, ’t begon als ’n smeekbede en ’t eindigde als ’n triomfkreet, die de vreugd vertolkte van z’n nakende zaligheid. “Kristus...!” Geen woord meer! Met dat woord vlood z’n ziel, z’n groote, reine ziel naar den Schepper weer, samen met die van den gewonden priester, die hem z’n laatste oogenblik had verlicht. Beiden waren ze heengevaren naar het land waar nooit oorlog heerscht, enkel vrede en vreugde zonder end”... De verteller zweeg en staarde hol voor zich uit, als zag hij ’t visioen van dien dubbelen dood daar, recht voor z’n oogen. Ontroerd keek de Pater hem aan. “Ik heb afschuwelijker gekwetsten gezien” ging Dorus voort, “menschen die nog maar één lillende, akelig verminkte, bloedige vleeschklomp waren, maar dan was ’t in ’t midden van gevechten of beschietingen, wanneer we, opgehitst en verhit, als half waanzinnigen, het rechte denkbeeld hadden verloren van wat er eigenlijk voorviel; ‘k heb vreeselijker bloedbaden aanschouwd, pijnlijker miseries meegeleefd, doch niets is me zoo bijgebleven als de dood van deze twee menschen, die ik maar eens in m’n leven gezien heb. Niet het vreeselijke, veeleer het stichtende van het geval heeft me het meest getroffen. Hoe ik met mijn dubbelen last en den Rood Kruis auto in ’t Weirdo's 104 - 14 Hospitaal geraakt ben, kan ik me nu nog niet uitleggen. Ik kwam er tot bewustzijn in een der bedden van de zaal.Twee Engelse drijvers stonden naast m’n bed. “Voelt g’u beter nu?” vroegen ze. “Hoe? Beter?” wonderde ik. Toen, opeens, schoot alles me weer helder door den geest. “Vertel het ons” drongen ze aan. Ik schudde den kop. Neen, die dood scheen me te heilig om er zoo maar met iedereen over te praten. Dat bleef als ’n herinnering daarbinnen, die me ’n baken zou zijn op den rechten weg; ’n stuwende kracht, die me zou aanzetten om voortaan recht door te varen, zooals m’n makker van één nacht, die goede John Wester. Het gebed voor de “Bona Mors”, ’n goede dood, dat ik in m’n kerkboekje vond, heeft er het zijne toe bijgedragen om bij mij die gedachte levendig te houden. Enkel aan z’n moeder en zusterke heb ik verscheidene malen geschreven en, op hun verzoek, telkens en opnieuw z’n stichtenden dood verhaald. Doch anders nooit...” Meer info? - Voor meer informatie over leven en werk van Jaak Langens kan je "Jaak Langens, de dolaard aangekomen?" van Hubert Van Eygen raadplegen. De brochure werd in 2003 uitgegeven als nr. 55 in de reeks Limburgse Monografieën van de KVLS. - Een prachtig boek over diverse facetten van de Eerste Wereldoorlog 'uit de eerste hand' is "Brave Little Belgium, 13 verhalen over België in de eerste wereldoorlog" van Mark De Geest, een uitgave van Manteau, 2013, 384 p. Wil je meer weten over andere Limburgse 'Kleine verhalen in een Groote Oorlog'? Surf dan zeker eens naar http://www.limburg1914-1918.be. Weirdo's 104 - 15
© Copyright 2024 ExpyDoc